REGELING TOELATING MASTEROPLEIDINGEN UNIVERSITEIT LEIDEN Het College van Bestuur van de Universiteit Leiden, gelet op artikel 7.31 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek juncto artikel 9.2, tweede lid, van die wet, besluit vast te stellen de Regeling toelating masteropleidingen Universiteit Leiden, luidende als volgt: Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen Artikel 1.1. Definities 1.
2.
In deze regeling wordt verstaan onder: a. de wet: Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek; b. verzoeker: de persoon die een verzoek om toelating tot een masteropleiding heeft ingediend; c. bewijs van toelating: bewijs van toelating als bedoeld in artikel 1.4; d. het met goed gevolg afleggen van het examen van een bacheloropleiding: het moment waarop een student de door hem of haar gevolgde bacheloropleiding heeft afgerond. Hiervan is sprake : (i) indien de student in het bezit is van het bachelordiploma, dan wel (ii) indien de student nog niet in het bezit is van het bachelordiploma, maar wel alle tentamens van de betreffende bacheloropleiding met goed gevolg heeft afgelegd, tenzij de examencommissie van de bewuste bacheloropleiding expliciet heeft bepaald dat het examen tevens omvat een door haar zelf te verrichten onderzoek. Alsdan heeft de student zijn of haar bacheloropleiding afgerond nadat de examencommissie dit onderzoek heeft verricht en heeft vastgesteld dat de student over de vereiste kennis, inzicht en vaardigheden beschikt. Voor de toepassing van deze regeling wordt onder faculteitsbestuur mede begrepen de directeur van het ICLON.
Artikel 1.2. Voorwaarde voor inschrijving aan Masteropleidingen Onverminderd hetgeen overigens bij of krachtens de wet is bepaald ten aanzien van de inschrijving voor masteropleidingen, staat de inschrijving voor een masteropleiding uitsluitend open voor degene die tot deze masteropleiding rechtstreeks toegang heeft overeenkomstig artikel 1.3, dan wel tot deze masteropleiding is toegelaten overeenkomstig artikel 1.4. Artikel 1.3. Rechtstreekse toegang tot de masteropleiding 1.
2.
Rechtstreeks toegang tot een masteropleiding heeft degene die met goed gevolg het examen van een bacheloropleiding of, in voorkomend geval, het examen van een bacheloropleiding dat betrekking heeft op een bepaalde afstudeerrichting, heeft afgelegd, voor zover in de onderwijs- en examenregeling is bepaald dat deze bacheloropleiding of afstudeerrichting toegang geeft tot de masteropleiding. Het in het eerste lid bedoelde examen dient uiterlijk op de laatste dag van de maand voor de aanvang van de masteropleiding met goed gevolg te zijn afgelegd.
Artikel 1.4. Toelating tot de masteropleiding (door of namens het faculteitsbestuur) Toegelaten tot de masteropleiding is ieder die in het bezit is van een op grond van hoofdstuk 2 van deze regeling afgegeven bewijs waaruit blijkt dat hij of zij tot deze masteropleiding is toegelaten. Hoofdstuk 2. Procedure toelating tot de masteropleiding (door of namens het faculteitsbestuur) Artikel 2.1. Verzoek om toelating 1. 2.
3.
Degene die tot een masteropleiding wenst te worden toegelaten, dient een daartoe strekkend digitaal verzoek om toelating in, gericht aan het faculteitsbestuur dat voor deze masteropleiding verantwoordelijk is. Het verzoek om toelating wordt ingediend bij het Admissions Office van de Universiteit Leiden met gebruikmaking van een door het Admissions Office verstrekt digitaal formulier. Het verzoek gaat vergezeld van de gedigitaliseerde bescheiden die redelijkerwijze nodig zijn voor de beoordeling of verzoeker tot de door hem of haar gewenste masteropleiding kan worden toegelaten. Het verzoek wordt ingediend ten minste één maand vóór de aanvang van masteropleiding waarvoor toelating wordt verzocht, voor zover het College van Bestuur niet anders heeft bepaald. -1-
4.
Op het verzoek om toelating wordt eerst beslist nadat door of namens verzoeker een door het College van Bestuur te bepalen bedrag aan administratiekosten is voldaan. Studenten van de Universiteit Leiden zijn van de betaling van het vorenbedoelde bedrag vrijgesteld. Daarvan zijn ook vrijgesteld studenten van een andere Nederlandse instelling voor hoger onderwijs aan wie krachtens de wet de graad Bachelor is verleend.
Artikel 2.2. Commissie van Toelating 1. 2. 3.
Het faculteitsbestuur stelt voor elke masteropleiding of groep van masteropleidingen een commissie van toelating in. De leden van de toelatingscommissie worden benoemd uit de leden van het personeel die zijn belast met het verzorgen van het onderwijs van de desbetreffende masteropleiding of groep van masteropleidingen. Het lidmaatschap van de toelatingscommissie kan niet worden gecombineerd met het lidmaatschap van de examencommissie van de desbetreffende masteropleiding of groep van masteropleidingen.
Artikel 2.3. Taak Commissie van Toelating 1.
2.
3. 4. 5.
De commissie van toelating heeft tot taak met toepassing van de toelatingseisen, opgenomen in de onderwijs- en examenregeling van de desbetreffende masteropleiding en met inachtneming van het in voorkomende gevallen door het College van Bestuur krachtens artikel 7.30a, derde lid onder b, van de wet vastgestelde aantal, te beoordelen welke verzoekers tot deze masteropleiding kunnen worden toegelaten. De commissie brengt haar oordeel bij wijze van advies uit aan het faculteitsbestuur. Het besluit omtrent toelating wordt genomen door het faculteitsbestuur. Het faculteitsbestuur kan deze bevoegdheid, behoudens het bepaalde in de slotzin van artikel 2.5, tweede lid, mandateren aan de commissie van toelating. In geval van een tweejarige masteropleiding op het gebied van onderwijs wordt het besluit niet genomen dan nadat het advies is ingewonnen van het bestuur van het ICLON. Uiterlijk op de laatste dag van de maand waarin de masteropleiding is begonnen dient te zijn vastgesteld dat de verzoeker aan de in het eerste lid bedoelde toelatingseisen heeft voldaan. Aan de toelating tot een masteropleiding kunnen beperkingen verbonden zijn betreffende de keuze van de opleidingsvarianten. De toelatingscommissie stelt jaarlijks een verslag op van haar werkzaamheden met daarin een overzicht van de in dat jaar door haar uitgebrachte adviezen dan wel, indien de tweede volzin van het tweede lid toepassing heeft gevonden, van de in dat jaar door haar namens het faculteitsbestuur genomen besluiten.
Artikel 2.4. Mandaat aan Admissions Office Het faculteitsbestuur kan, in afwijking van het bepaalde in artikel 2.3, tweede lid, de bevoegdheid tot het nemen van het besluit omtrent toelating in door het faculteitsbestuur omschreven gevallen, behoudens het bepaalde in de slotzin van artikel 2.5, tweede lid, mandateren aan het Admissions Office van de universiteit. Artikel 2.5. Toelating in geval van deficiëntie en harde knip hardheidsclausule 1.
2.
Indien de bezitter van een getuigschrift van met goed gevolg afgelegd examen van een bacheloropleiding niet voldoet aan de toelatingseisen die zijn opgenomen in de onderwijs- en examenregeling van de desbetreffende masteropleiding, doch de zwaarte van de deficiëntie ten hoogste 15 studiepunten bedraagt, kan niettemin tot toelating worden besloten met dien verstande dat betrokkene het examen van deze masteropleiding dan wel een of meer bij het besluit tot toelating aan te wijzen onderdelen daarvan, eerst kan afleggen nadat door de commissie van toelating is vastgesteld dat deze deficiëntie naar haar genoegen is opgeheven. Het faculteitsbestuur kan besluiten dat een verzoeker die nog niet voldoet aan de toelatingseisen die in de onderwijs- en examenregeling van de desbetreffende masteropleiding zijn opgenomen, niettemin tot deze opleiding wordt toegelaten met dien verstande dat betrokkene het examen van deze masteropleiding dan wel een of meer door het faculteitsbestuur bij zijn besluit tot toelating aan te wijzen onderdelen daarvan, eerst kan afleggen nadat door de commissie van toelating is vastgesteld dat betrokkene alsnog aan de toelatingseisen heeft voldaan. Het faculteitsbestuur houdt bij het nemen -2-
van zijn besluit mede rekening met het belang van de kwaliteit en de studeerbaarheid van de masteropleiding alsmede met de aard en omvang van de deficiëntie en de tijd die de verzoeker redelijkerwijze nodig zal hebben de deficiëntie aan te vullen. Het faculteitsbestuur kan aan de toelating andere beperkingen alsmede voorwaarden verbinden. Het bepaalde in de tweede volzin van artikel 2.3, tweede lid, en in artikel 2.4 is in de gevallen, bedoeld in dit lid, niet van toepassing. Artikel 2.6. Bewijs van toelating/communicatie met de verzoeker 1. Aan ieder die door of namens het faculteitsbestuur tot een masteropleiding is toegelaten, wordt door de faculteit een bewijs van toelating verstrekt. In dit bewijs worden in elk geval de masteropleiding en, in voorkomend geval, de opleidingsvariant of varianten vermeld waarvoor betrokkene is toegelaten, en de termijn waarbinnen inschrijving voor deze masteropleiding moet hebben plaatsgevonden. 2. De verzoeker wiens verzoek om toelating door of namens het faculteitsbestuur is afgewezen, ontvangt daarvan bericht van de faculteit. 3. Ingeval het verzoek om toelating is afgewezen dan wel het bewijs van toelating met beperkingen is afgegeven, wordt het desbetreffende door of namens het faculteitsbestuur genomen besluit gemotiveerd. Artikel 2.7. Beroep CBE Tegen een besluit dat door het faculteitsbestuur of namens dat bestuur door de commissie van toelating of het Admissions Office is genomen inzake het al dan niet verstrekken van het bewijs van toelating kan de belanghebbende binnen zes weken nadat het besluit aan hem of haar bekend is gemaakt, beroep aantekenen bij het College van beroep voor de examens. Hoofdstuk 3. Slot- en overgangsbepalingen Artikel 3.1 Citeertitel Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling toelating masteropleidingen Universiteit Leiden. Artikel 3.2. Inwerkingtreding Deze regeling treedt in werking de dag na vaststelling daarvan door het College van Bestuur. Deze regeling is vastgesteld door het College van Bestuur bij besluit van 27 april 2005, en gewijzigd bij besluiten van 20 december 2005, 6 maart 2007, 6 november 2007, 16 december 2008 en 29 mei 2012.
-3-
Toelichting Algemeen Ingevolge artikel 7.31, tweede lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) dient het College van Bestuur een toelatingsreglement vast te stellen, dat regels van procedurele aard geeft ten aanzien van de toelating tot de masteropleidingen. Ingevolge het eerste lid van dat artikel moet het College van Bestuur tijdig de procedure bekend maken op grond waarvan de toewijzing van bewijzen van toelating zal plaatsvinden ingeval het aantal aanvragen voor een bewijs van toelating voor een masteropleiding het vastgestelde aantal ten hoogste voor die opleiding in te schrijven personen zou overschrijden. Met de onderhavige regeling wordt aan beide leden van dit artikel uitvoering gegeven. Artikel 1.2 Voor de inschrijving voor een opleiding aan een universiteit dient, volgens het systeem van de WHW, te zijn voldaan aan een aantal voorwaarden. Het gaat hierbij om voorwaarden van administratieve aard, voorwaarden van financiële aard en voorwaarden van “onderwijskundige” aard. Eerst indien aan al deze voorwaarden is voldaan, mag het College van Bestuur tot de inschrijving overgaan. Dit geldt ook voor inschrijving voor een masteropleiding. De “onderwijskundige” voorwaarde bestaat in dit geval hierin, dat degene die voor een masteropleiding wenst te worden ingeschreven, hetzij met goed gevolg het examen van een bacheloropleiding heeft afgelegd dat hem of haar rechtstreeks tot de gekozen masteropleiding toegang geeft, hetzij in het bezit is van een bewijs waaruit blijkt dat hij door of namens het betrokken faculteitsbestuur tot die masteropleiding is toegelaten. Artikel 1.3 Of het met goed gevolg afgelegd examen van een bacheloropleiding rechtstreeks toegang geeft tot een masteropleiding hangt af van de omstandigheid of die masteropleiding in de onderwijs- en examenregeling (OER) van die bacheloropleiding is aangewezen als een masteropleiding die op die bacheloropleiding aansluit. Alleen degene die met goed gevolg het examen van deze bacheloropleiding aan de Universiteit Leiden heeft afgelegd, heeft tot de desbetreffende aansluitende masteropleiding rechtstreeks toegang. Hierop is evenwel een uitzondering: ook bachelors van een andere universiteit kunnen tot een Leidse masteropleiding rechtstreeks toegang hebben nl. indien het College van Bestuur dat met het College van Bestuur van die andere universiteit is overeengekomen. Op het voorgaande is nog in zoverre een verfijning mogelijk dat in de OER van de bacheloropleiding kan zijn bepaald, dat een bepaalde masteropleiding niet aansluit op de bacheloropleiding als zodanig maar slechts op een of meer bepaalde afstudeerrichtingen van de bacheloropleiding. In dat geval heeft tot die masteropleiding rechtstreeks toegang degene die met goed gevolg het examen van de bacheloropleiding heeft afgelegd indien dat examen op een of meer van die afstudeerrichtingen betrekking heeft gehad. Studenten moeten het bachelorprogramma geheel hebben afgerond, voordat zij aan de masteropleiding beginnen. Het gaat om twee afzonderlijke opleidingen die in elkaars verlengde liggen, waarbij de afronding van de bacheloropleiding noodzakelijk is om de masteropleiding met vrucht te kunnen volgen. De voorwaarde dat instromers in de masteropleiding slechts worden toegelaten indien zij met goed gevolg een examen op bachelorniveau hebben afgelegd, geldt zowel voor de eigen studenten als voor de zij-instromers. Daarnaast mag verwacht worden dat de masteropleiding dermate intensief en zwaar zal zijn, dat studenten weinig gelegenheid zullen hebben deficiënties weg te nemen. Het bachelorexamen moet uiterlijk op de laatste dag van de maand voordat met de masteropleiding wordt begonnen met goed gevolg zijn afgelegd. Voor elke masteropleiding geldt dat er in een jaar twee momenten zijn waarop zij begint en studenten in de opleiding kunnen instromen: 1 september en 1 februari; het bachelorexamen moet dan dus uiterlijk op 31 augustus resp. 31 januari zijn afgelegd. Artikel 1.4 Zij die geen rechtstreekse toegang hebben tot een masteropleiding, kunnen voor die master-opleiding door het College van Bestuur uitsluitend worden ingeschreven, indien zij tot die masteropleiding zijn toegelaten en derhalve over een bewijs van toelating beschikken. De toelatingsprocedure is geregeld in de artikelen 2.1 t/m 2.7. -4-
Artikel 2.1 Het College van Bestuur is verantwoordelijk voor de inschrijving, het faculteitsbestuur voor de toelating. Het verzoek om toelating moet dan ook zijn gericht aan het desbetreffende faculteitsbestuur. Het moet, tenzij anders is bepaald, evenwel worden ingediend bij het Admissions Office van de universiteit, dat als het loket voor de (aanstaande) student fungeert. Voor het verzoek moet gebruik worden gemaakt van een door het Admissions Office verstrekt online formulier. Het moet vergezeld gaan van de bescheiden die redelijkerwijze nodig zijn voor de beoordeling of verzoeker tot de desbetreffende masteropleiding kan worden toegelaten. Het verzoek moet in de regel ten minste één maand zijn ingediend vóór de aanvang van de desbetreffende masteropleiding. Het College van Bestuur kan echter anders bepalen. Dat zal in elk geval gebeuren voor buitenlandse studenten. Voor hen zullen 1 april, resp. 15 oktober als deadline gelden. Dit houdt verband met het feit dat voor deze studenten een machtiging voorlopig verblijf (m.v.v.) moet worden verkregen en met de huisvesting van deze studenten. Om te voorkomen dat in het kader van de behandeling van een verzoek om toelating door de universiteit nodeloos kosten worden gemaakt, dient de verzoeker een door het College van Bestuur vast te stellen bedrag aan administratiekosten te betalen. Studenten aan wie in Nederland krachtens de wet de graad van Bachelor is verleend zijn van de betaling van dit bedrag vrijgesteld. Artikel 2.2 Ingevolge dit artikel dient het faculteitsbestuur voor elke opleiding of groep van opleidingen een commissie van toelating in te stellen. Uit een oogpunt van functiescheiding is bepaald dat het lidmaatschap van deze commissie niet verenigbaar is met dat van de examencommissie. Artikel 2.3 De commissie van toelating heeft tot taak met toepassing van de toelatingseisen zoals die in de onderwijsen examenregeling (OER) van de desbetreffende masteropleiding zijn neergelegd en met inachtneming van de maximaal beschikbare capaciteit zoals deze krachtens artikel 7.30a, derde lid onder b, van de WHW door het College van Bestuur eventueel is bepaald, te beoordelen welke verzoekers tot die masteropleiding kunnen worden toegelaten. Indien er meer verzoekers zijn dan in verband met de maximaal beschikbare capaciteit kunnen worden ingeschreven, zal de commissie van toelating aan de hand van de in de OER geformuleerde toelatingseisen moeten beoordelen welke verzoekers gelet op hun kennis, inzicht en vaardigheden voor de masteropleiding het meest geschikt zijn. De commissie geeft haar oordeel als een advies aan het faculteitsbestuur. Het besluit omtrent de toelating wordt genomen door het faculteitsbestuur, dat daartoe ook de commissie van toelating of – ingevolge artikel 2.4 – het Admissions Office kan mandateren. Dit mandaat is evenwel niet mogelijk in de gevallen waarop artikel 2.5, tweede lid, betrekking heeft. In het geval van een tweejarige masteropleiding op het gebied van onderwijs hebben de in de OER opgenomen toelatingsvoorwaarden ook betrekking op educatieve aspecten; het ICLON wordt daarom bij de beoordeling van een verzoek om toelating betrokken. Uiterlijk op de laatste dag van de maand waarin de masteropleiding is begonnen moet – door de commissie van toelating – zijn vastgesteld dat verzoeker aan de toelatingseisen voldoet. Artikel 2.4 Dit artikel voorziet in de mogelijkheid dat het faculteitsbestuur, in afwijking van het bepaalde in artikel 2.3, tweede lid, de bevoegdheid tot het nemen van het besluit omtrent toelating in door dat bestuur omschreven gevallen aan het Admissions Office mandateert. Dit mandaat is niet mogelijk in de gevallen waarop artikel 2.5, tweede lid, betrekking heeft.
-5-
Artikel 2.5 Dit artikel voorziet in de mogelijkheid dat degene die tot een masteropleiding wil worden toegelaten maar niet of nog niet aan de toelatingseisen die in de onderwijs- en examenregeling van deze masteropleiding zijn opgenomen voldoet niettemin tot deze masteropleiding wordt toegelaten. Het eerste lid betreft degenen die een diploma op bachelorniveau hebben (de zgn. zij-instromers). Zij kunnen door of namens het faculteitsbestuur tot de desbetreffende masteropleiding worden toegelaten mits de omvang van de deficiëntie ten hoogste 15 studiepunten bedraagt. Zij die aldus zijn toegelaten, mogen wel het onderwijs van de opleiding volgen maar kunnen het examen dan wel een of meer bij het besluit tot toelating aan te wijzen onderdelen daarvan, eerst afleggen nadat door de commissie van toelating is vastgesteld dat de deficiëntie naar haar genoegen is opgeheven. Toegang tot éénjarige lerarenopleidingen is slechts mogelijk na het behalen van de mastergraad; ook in dat geval is voorwaardelijke toelating met beperkte deficiënties mogelijk. Op grond van het tweede lid kunnen bij uitzondering ook personen worden toegelaten die (nog) geen examen op bachelorniveau met goed gevolg hebben afgelegd. Op grond van artikel 7.30a, eerste lid, derde volzin, van de wet dient deze harde knip hardheidsclausule te worden toegepast voor individuele studenten die zijn ingeschreven in de bacheloropleiding en nog niet voldoen aan de toelatingseisen voor de masteropleiding vanwege een bijzondere en niet te voorziene samenloop van feiten en omstandigheden waarvoor het College van Bestuur kan besluiten dat de student toch wordt ingeschreven voor de masteropleiding voor zover het achterwege laten van die inschrijving zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. De uitoefening van deze bevoegdheid is uitdrukkelijk voorbehouden aan het faculteitsbestuur en kan dan ook niet worden gemandateerd aan de commissie van toelating . Het faculteitsbestuur wordt met deze bevoegdheid in staat gesteld in bepaalde gevallen vanwege omstandigheden van al dan niet persoonlijke aard een op maat gesneden toelatingsregeling te treffen. Te denken valt daarbij onder meer aan omstandigheden als ziekte, zwangerschap, familieomstandigheden, stoornissen, handicaps, de situatie dat een student voldoet aan de inhoudelijke eisen voor instroming in de masteropleiding, maar dat alleen een beperkt aantal niet-kritische ECTS ontbreken voor het studiesucces in de masterfase of een situatie waarbij een excellent presterende student onnodig lang zou moeten wachten op het eerstvolgende instroommoment. Het faculteitsbestuur kan deze bevoegdheid alleen uitoefenen ten aanzien van individuele studenten. Het faculteitsbestuur zal bij de uitoefening van deze bevoegdheid een afweging moeten maken. Het zal daarbij mede moeten betrekken het belang van de kwaliteit van de masteropleiding waaraan geen afbreuk mag worden gedaan door instroom van een student die niet aan de toelatingseisen voldoet, de studeerbaarheid van de opleiding voor deze student alsmede de aard en omvang van de deficiëntie en de tijd die de betrokken student – indien toegelaten – redelijkerwijze zal nodig hebben om de deficiëntie aan te vullen. Indien het faculteitsbestuur krachtens het onderhavige artikel tot toelating besluit, geschiedt dit met dezelfde beperking als die welke geldt voor de gevallen bedoeld in het eerste lid, nl. dat betrokkene pas examen dan wel een of meer door het faculteitsbestuur bij zijn besluit tot toelating aan te wijzen onderdelen daarvan, kan afleggen als door de commissie van toelating is vastgesteld dat hij of zij alsnog aan de toelatingseisen heeft voldaan. De slotzin opent de mogelijkheid dat het faculteitsbestuur aan de toelating andere beperkingen dan wel voorwaarden verbindt, bijv. de ontbindende voorwaarde dat betrokkene binnen een bepaalde termijn niet aan de toelatingseisen voldoet. Artikel 2.6 De communicatie van de universiteit met degene die een verzoek om toelating heeft ingediend, is bij de faculteit belegd. Indien het faculteitsbestuur dan wel – krachtens een mandaat van het faculteitsbestuur – de commissie van toelating het verzoek inwilligt en dus tot toelating besluit, wordt door de faculteit aan de verzoeker een bewijs van toelating verstrekt. Hierin worden in elk geval de masteropleiding en, in voorkomend geval, de opleidingsvariant of -varianten vermeld waarvoor betrokkene is toegelaten. Ook wordt in het bewijs vermeld binnen termijn de inschrijving voor deze masteropleiding moet hebben plaatsgevonden. Indien na afloop van die termijn geen inschrijving heeft plaatsgevonden, verliest het bewijs van inschrijving zijn geldigheid. De verzoeker wiens verzoek om toelating door of namens het faculteitsbestuur is afgewezen, ontvangt daarvan van de faculteit bericht. -6-
Ingeval het verzoek om toelating is afgewezen dan wel het bewijs van toelating onder voorwaarden is afgegeven, moet het desbetreffende door of namens het faculteitsbestuur genomen besluit gemotiveerd zijn. Dit is onder andere van belang in verband met de mogelijkheid van administratief beroep bij het universitaire College van Beroep voor de examens. Artikel 2.7 In dit artikel is aangegeven, dat de degene wiens verzoek om toelating door of namens het faculteitsbestuur is afgewezen of wiens verzoek slechts onder voorwaarden is ingewilligd, in beroep kan gaan bij het universitaire College van beroep voor de examens. Het beroep moet door de belanghebbende worden ingesteld binnen zes weken nadat het besluit aan hem of haar bekend is gemaakt.
-7-