SECTORMEERJARENPLAN MJA ENERGIEEFFICIENCY UNIVERSITEITEN 2009-2012
VERENIGING VAN UNIVERSITEITEN (VSNU) DEN HAAG
29 september 2010 075090550:0.2 B02012.000193.0120
SECTORMEERJARENPLAN MJA ENERGIE-EFFICIENCY UNIVERSITEITEN 2009-2012
Inhoud Samenvatting MJP 2009-2012 Universiteiten ______________________________________ 3 1 2
Inleiding ____________________________________________________________________ 5 Achtergronden & ontwikkelingen _____________________________________________ 6 2.1 Beschrijving van de sector __________________________________________________ 6 2.2 Visie en ambitie op het gebied van duurzaamheid______________________________ 8 2.2.1 Duurzaamheid _____________________________________________________ 8 2.2.2 Universiteiten en de Meerjarenafspraken Energie-efficiency________________ 8 2.3 Ontwikkelingen in de sector ________________________________________________ 9 2.4 Omvang energiegebruik __________________________________________________ 11
3
Overzicht geplande maatregelen _____________________________________________ 12 3.1 Gezamenlijk besparingspotentieel __________________________________________ 12 3.2 Maatregelen voor gebouw, installatie of apparaten incl. energiezorg _____________ 17 3.3 Ketenefficiency __________________________________________________________ 18 3.4 Duurzame energie _______________________________________________________ 18 3.5 Potentieel lange termijn___________________________________________________ 19
4
Doelstellingen periode 2009-2012 ____________________________________________ 20 4.1 Doelen gebouw installatie of apparaten _____________________________________ 20 4.2 Doelen ketenefficiency ___________________________________________________ 20 4.3 Doelen duurzame energie _________________________________________________ 20 4.4 Randvoorwaarden & indicatie mogelijke knelpunten ___________________________ 20
5
Monitoring _________________________________________________________________ 21 5.1 Wijze MJA-monitoring ____________________________________________________ 21 5.2 Indicatoren energie-efficiency ______________________________________________ 22 5.3 Invloedsfactoren _________________________________________________________ 22
6
Plan van aanpak ____________________________________________________________ 23 6.1 Geplande acties zekere opties, invulling voorwaardelijke activiteiten & nader te bestuderen opties________________________________________________________ 23 6.2 Mogelijk gezamenlijke aanpak _____________________________________________ 23 6.3 Ketenefficiency & duurzame energie ________________________________________ 23 6.4 Rol- en taakverdeling _____________________________________________________ 24 6.5 Randvoorwaarden _______________________________________________________ 24
Bijlage 1
Deelnemers MJA Wetenschappelijk Onderwijs ______________________________ 26
Bijlage 2
Lijst met afkortingen en begrippen MJA ___________________________________ 27
Colofon _______________________________________________________________________ 29
075090550:0.2
ARCADIS
2
SECTORMEERJARENPLAN MJA ENERGIE-EFFICIENCY UNIVERSITEITEN 2009-2012
Samenvatting MJP 2009-2012 Universiteiten Op 27 april 1999 is de eerste meerjarenafspraak (MJA-1) tussen de overheid en het wetenschappelijk onderwijs afgesloten. De einddatum van deze MJA-WO was 31 december 2006. Op 8 juni 2007 is door het wetenschappelijk onderwijs een nieuwe meerjarenafspraak energie-efficiency (MJA2) afgesloten. Gezien het succes van MJA als instrument is gekozen voor intensivering, verlenging en verbreding van MJA2 om de doelstellingen uit 'Schoon en Zuinig' en het 'Duurzaamheidsakkoord' in te vullen: de MJA3. Op 3 december 2008 hebben de universiteiten dit vernieuwde energieconvenant ondertekend. In het Meerjarenplan leggen sectoren hun doelstellingen vast en wordt op hoofdlijnen aangegeven hoe deze doelstelling wordt gerealiseerd. Dit is het meerjarenplan van de universiteiten voor de periode 2009-2012.
Resultaten tot 2009 De universiteiten hebben in de periode 1996-2008 in totaal 13,3% efficiencyverbetering gerealiseerd. In onderstaand figuur is de ontwikkeling van de energie-efficiency weergegeven. Als gevolg hiervan nam de netto uitstoot van CO2 ten opzichte van 1996 (cumulatief) af met 560 kton. Figuur 1.1
universiteiten in de periode 1996-2008
16 14
energie-efficiency duurzame energie ketenefficiency totale efficiency
12
Efficiency verbetering [%]
Ontwikkeling energie-efficiency
10 8 6 4 2 0 -2 -4 1996
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
Periode 2009-2012 De universitaire sector heeft zich voor de periode 2009 – 2012 tot doel gesteld om de energie-efficiency met 12,8% te verbeteren. Dit is de som van alle zekere en voorwaardelijke maatregelen van de EEP’s van de universiteiten. De vermeden CO2-uitstoot komt hiermee naar verwachting uit op 44,7 kton op jaarbasis. In de tabel vindt u een overzicht uitgesplitst naar subcategorie.
075090550:0.2
ARCADIS
3
SECTORMEERJARENPLAN MJA ENERGIE-EFFICIENCY UNIVERSITEITEN 2009-2012
Tabel 1.1 Verdeling van de energiebesparingpotentiëlen over de
Energie-
Energie-
efficiency-
besparing
Categorie Maatregelen voor gebouw, installatie of
de zekere en voorwaardelijke
apparaten
maatregelen in de EEP’s
uitstoot
verbetering
(TJ)
(sub)categorieën gebaseerd op
Vermeden CO2
(%)
(ton)
589
9,3%
28.200
Good housekeeping
124
2,0%
6.117
Utilities en gebouwen
399
6,3%
17.942
Processen
41
0,6%
2.557
Strategische projecten
25
0,4%
1.584
221
3,5%
16.317
Duurzame energie Eigen opwek zonnewarmte Eigen opwek omgevingswarmte Inkoop duurzame elektriciteit
1
0,02%
0
33
0,5%
2.313
187
3,0%
13.974
Ketenefficiency
3
0,05%
171
Optimalisatie distributie
3
0,05%
171
Totaal zekere en voorwaardelijke
813
maatregelen
12,8%
44.688
De voornaamste maatregelen die ontplooid gaan worden hebben betrekking op maatregelen voor gebouw, installatie of apparaten. De efficiency verbetering op het gebied van duurzame energie wordt voornamelijk door de inkoop van duurzame elektriciteit ingevuld. Figuur 1.2
400
Geplande besparing per jaar
350
onzeker voorwaardelijk
van invoering naar type
300 besparing (TJ)
maatregel
zeker
250 200 150 100 50 0 2009
075090550:0.2
2010
2011
2012
ARCADIS
4
SECTORMEERJARENPLAN MJA ENERGIE-EFFICIENCY UNIVERSITEITEN 2009-2012
HOOFDSTUK
1
Inleiding
Vanaf 1992 heeft de overheid in het kader van het energiebesparingsbeleid met een groot aantal sectoren een meerjarenafspraak (MJA) gemaakt over de verbetering van de energieefficiency. In 2000 is de eerste serie MJA's met succes afgesloten. Gemiddeld werd, over de periode 1989 – 2000, een efficiencyverbetering bereikt van 22,3%. De universitaire sector, verenigd in de Vereniging van Universiteiten (VSNU), is in juni 2007 toegetreden tot de tweede Meerjarenafspraken energie-efficiency (MJA2/3). Op 3 december 2008 ondertekende de VSNU vervolgens de MJA3. Alle universiteiten zijn hiermee overgegaan van de MJA2 naar de MJA3. MJA3 is een intensivering, verlenging en verbreding van de MJA2. In de MJA3 is onder andere overeengekomen dat het wetenschappelijk onderwijs zijn doelstellingen betreffende energie-efficiencyverbetering, telkens voor vier jaar, vastgelegd in een Meerjarenplan (MJP) energie-efficiencyverbetering. Het MJP vormt een onderdeel van de MJA en wordt opgesteld door de brancheorganisatie.
Leeswijzer In dit meerjarenplan voor de universitaire sector komen de volgende zaken aan de orde: De geplande doelen voor de periode 2009 – 2012 (hoofdstuk 2). De belangrijkste thema’s en activiteiten die ontplooid zullen worden (hoofdstuk 3). De efficiency doelstelling die de sector ambieert (hoofdstuk 4). De op te lossen knelpunten en vraagpunten (hoofdstuk 4). De aanpak bij het oplossen van de knelpunten (hoofdstuk 4). De wijze van procesbewaking en bijsturing (hoofdstuk 5). De gewenste ondersteuning vanuit de rijksoverheid, Agentschap NL en anderen (hoofdstuk 6). Dit meerjarenplan geeft dus weer op welke wijze de universiteiten (vertegenwoordigd door VSNU) invulling beogen te geven aan de verplichtingen die zijn aangegaan bij de ondertekening van de MJA3. Het MJP is opgesteld aan de hand van de door Agentschap NL getoetste energieefficiencyplannen (EEP’s) van de veertien universiteiten.
075090550:0.2
ARCADIS
5
SECTORMEERJARENPLAN MJA ENERGIE-EFFICIENCY UNIVERSITEITEN 2009-2012
HOOFDSTUK
2.1
2
Achtergronden & ontwikkelingen
BESCHRIJVING VAN DE SECTOR NEDERLAND TELT VEERTIEN UNIVERSITEITEN. DIE GEVEN ONDERWIJS, VERRICHTEN ONDERZOEK EN ONTWIKKELEN VINDINGEN. ALLE KENNIS DIE DE UNIVERSITEITEN PRODUCEREN, DRAGEN ZIJ OVER AAN DE MAATSCHAPPIJ: HUN AFGESTUDEERDEN BETREDEN DE ARBEIDSMARKT, HUN ARTIKELEN WORDEN BREED GELEZEN EN HUN VINDINGEN VINDEN GRETIG AFTREK BIJ GEBRUIKERS. OP DIE MANIER LEVEREN UNIVERSITEITEN EEN CRUCIALE BIJDRAGE AAN HET WELZIJN EN DE WELVAART VAN DE NEDERLANDSE BEVOLKING.
Wat doen universiteiten? De veertien universiteiten die Nederland telt, verzorgen wetenschappelijk onderwijs. De vele artsen, juristen, natuurkundigen, economen et cetera die jaarlijks afstuderen, zorgen ervoor dat het kennisniveau van de Nederlandse beroepsbevolking op peil blijft. In 2008 leverden Nederlandse universiteiten ongeveer 30.000 afgestudeerden af. Het wetenschappelijk onderzoek van de universiteiten produceert een gestage stroom van ontdekkingen en inzichten die met de hele wereld worden gedeeld. In 2008 produceerden de Nederlandse universiteiten ongeveer 2,5% van alle wetenschappelijke artikelen die wereldwijd verschenen. Verder doen universitaire onderzoekers met de regelmaat van de klok nieuwe vindingen. Zij bedenken nieuwe apparaten, formuleren nieuwe protocollen, maken nieuwe ontwerpen, stellen nieuwe regels op et cetera. Universiteiten dragen zulke vindingen actief over aan de samenleving. Dat leidt tot allerlei innovaties: tot nieuwe producten bijvoorbeeld, tot verbeterde behandelmethodes of tot beter ingerichte ruimtes en gebouwen.
Verscheidenheid in eenheid Hoewel de Nederlandse universiteiten allemaal dezelfde taken hebben, hebben zij uiteenlopende profielen. Er zijn algemene universiteiten die een mix bieden van geesteswetenschappen, natuurwetenschappen, sociale wetenschappen en medische wetenschappen. Er zijn ook gespecialiseerde universiteiten die zich hebben toegelegd op een aantal disciplines zoals de drie technische universiteiten en Wageningen Universiteit & Researchcentrum. De Open Universiteit heeft zich gespecialiseerd in één taak, het verzorgen van afstandsonderwijs. De universiteiten hebben ook een eigen geschiedenis. De oudste, de Universiteit Leiden, werd opgericht in 1575 door Willem van Oranje. De Open Universiteit is een kwart eeuw oud – zij stamt uit 1984.
075090550:0.2
ARCADIS
6
SECTORMEERJARENPLAN MJA ENERGIE-EFFICIENCY UNIVERSITEITEN 2009-2012
De gehele sector bestaat uit 14 universiteiten (tabel 2.1). Tabel 2.1 Overzicht Nederlandse
nr.
universiteiten
Universiteit
1
Erasmus Universiteit Rotterdam
2
Open Universiteit Nederland
3
Radboud Universiteit Nijmegen
4
Rijksuniversiteit Groningen
5
Technische Universiteit Delft
6
Technische Universiteit Eindhoven
7
Universiteit van Amsterdam
8
Universiteit Leiden
9
Universiteit Maastricht
10
Universiteit Twente
11
Universiteit van Tilburg
12
Universiteit Utrecht
13
Vrije Universiteit Amsterdam
14
Wageningen Universiteit & Researchcentrum
De stijging van het aantal ingeschreven studenten zet zicht voort. In figuur 2.1 is de ontwikkeling in de periode 2002-2009 weergegeven. In 2008 en 2009 stonden er bij de universiteiten in totaal respectievelijk 219.018 en 231.823 studenten ingeschreven. De verwachting is dat deze groei zich de komende jaren verder zal doorzetten. Figuur 2.1 Ontwikkeling aantal studenten
240 000
in de jaren 2002-2009 220 000
aantal studenten
200 000 180 000 160 000 140 000 120 000 100 000 2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
jaar
Tussen de diverse universiteiten vind er veelvuldig kennisuitwisseling plaats over mogelijke energie-efficiency maatregelen en de relatie met milieu- en huisvestigingsmaatregelen. Dit gebeurt in overleggroepen tussen: energiecoördinatoren; milieucoördinatoren; huisvestingcoördinatoren.
075090550:0.2
ARCADIS
7
SECTORMEERJARENPLAN MJA ENERGIE-EFFICIENCY UNIVERSITEITEN 2009-2012
2.2
VISIE EN AMBITIE OP HET GEBIED VAN DUURZAAMHEID
2.2.1
DUURZAAMHEID De maatschappij is in een hoog tempo aan het veranderen. De uitdaging om duurzaam en verantwoord te ondernemen staat inmiddels hoog op de agenda. Als gevolg worden er nieuwe eisen aan de branche gesteld en zijn de universiteiten ook proactief met duurzaamheid bezig.
Plado De stichting Duurzaam Hoger onderwijs (DHO) en Agentschap NL hebben een overeenkomst afgesloten voor het onderbrengen en beheren van de web-based tool 'Naar een duurzame campus' in het digitale platform Plado. De tool is voortgekomen uit een van een onderzoek van de TU Delft naar mogelijke campus strategieën in relatie tot een viertal scenario's voor maatschappelijke en onderwijsontwikkelingen tussen nu en 2030. Plado is het platform voor duurzame ontwikkeling en hoger onderwijs. DHO is zowel initiatiefnemer als beheerder van het platform Plado.nl. Met name de visie van DHO dat een community-achtige omgeving actief gestimuleerd moeten worden, en dat dit mogelijk is binnen Plado.nl, zijn van belang geweest in de keuze voor het integreren van de digitale tool in de Plado-omgeving. Bovendien hebben Plado.nl en de tool 'Naar een duurzame campus' grotendeels dezelfde doelgroep.
Duurzaam inkopen Grote organisaties als universiteiten hebben een geweldige impact op hun omgeving. Door slim in te kopen, kunnen zij enorme schade helpen voorkomen aan de natuurlijke leefomgeving. Daarom hebben de universiteiten in 2008 een overeenkomst ondertekend met het ministerie van VROM over duurzaam inkopen. In 2012 moet de helft van de inkopen voldoen aan duurzaamheideisen. Het streven is om alle inkopen van de universiteiten op termijn duurzaam te laten zijn.
2.2.2
UNIVERSITEITEN EN DE MEERJARENAFSPRAKEN ENERGIE-EFFICIENCY e Op 27 april 1999 is de 1 meerjarenafspraak (MJA-1) tussen de overheid en het
wetenschappelijk onderwijs tot stand gekomen. De einddatum van deze MJA-WO was 31 december 2006. Het jaar 2007 is een overgangsjaar geweest vanwege de afronding van de MJA1 in 2006 en de ondertekening van de MJA-2 op 8 juni 2007. In 2007 is de laatste universiteit, te weten de Open Universiteit Nederland, toegetreden. Gezien het succes van MJA als instrument is gekozen voor intensivering, verlenging en verbreding van de MJA2 om de doelstellingen uit 'Schoon en Zuinig' en het 'Duurzaamheidsakkoord' in te vullen: MJA3. MJA2 kwam hiermee te vervallen. In oktober 2008 stemden alle universiteiten in om toe te treden tot de MJA3, waarop op 3 december 2008 de VSNU het MJA3 convenant heeft ondertekend.
Resultaten MJA tot nu toe De resultaten van de MJA-1 en MJA-2 tot nu toe zijn positief. Uit de 2008 monitoring van de branche is gebleken dat ondanks de toenemende groei van studenten en elektriciteitsverbruik de branche in staat is gebleken de autonome ontwikkelingen te compenseren met energiebesparende maatregelen. Dit kwam goed tot uitdrukking in de energie efficiency index die na jaren in de buurt van de 100 geschommeld te hebben, sinds 2005 duidelijk aan het dalen is.
075090550:0.2
ARCADIS
8
SECTORMEERJARENPLAN MJA ENERGIE-EFFICIENCY UNIVERSITEITEN 2009-2012
De jaarlijkse energiekosten voor de veertien universiteiten in totaal wordt op basis van het energiegebruik geschat op 70 miljoen per jaar. De sectordoelstelling voor de periode 2009 – 2012 van 12,8% energie-efficiency verbetering komt overeen met bijna negen miljoen euro energiekosten.
Richtlijn energieprestatie van gebouwen De komende jaren zal de Energy Performance of Buildings Directive (EPBD) een belangrijke rol gaan spelen in de energieprestatie van gebouwen van de universiteiten. Deze EU-richtlijn - in het Nederlands: de Richtlijn energieprestatie van gebouwen - moet leiden tot verbetering van de energieprestaties van de gebouwen in de Europese gemeenschap. Per 1 januari 2009 is deze regeling geïmplementeerd in Nederland. Met de implementatie van deze regeling stelt VROM minimumeisen aan de energieprestatie van nieuwe gebouwen en van bestaande grote gebouwen (met een gebruiksoppervlakte van meer dan 1.000 m2) die een ingrijpende renovatie ondergaan. Door deze regeling is de verwachting dat in de toekomst de energieprestatie van de gebouwen van de universiteiten verder zal verbeteren. In het kader van de EPBD wordt de energie prestatie van een gebouw weergegeven in een energielabel. Samen met het energielabel ontvangt men een lijst met standaard maatregelen. Aanvullend kan men vragen om een energie prestatie advies en om maatwerk maatregelen. Zowel het energielabel als het EPA kan alleen aangevraagd worden bij een gecertificeerd adviseur.
2.3
ONTWIKKELINGEN IN DE SECTOR In de WO-sector is er zowel sprake van ontwikkelingen welke leiden tot een hoger energieverbruik per vierkante meter bruto vloeroppervlak (BVO) als van ontwikkelingen welke leiden tot een lager energieverbruik per BVO. De volgende ontwikkelingen leiden tot een hoger energieverbruik per vierkante meter: Groeiend aantal studenten. Meer technische apparatuur. Langere openingstijden. ICT (datacenters). Ontwikkelingen welke leiden tot een lager energieverbruik per vierkante meter zijn: nieuwbouw; besparingsmaatregelen in bestaande bouw. Ontwikkelingen op het gebied van ICT kunnen zowel tot een lager als hoger energieverbruik per vierkante meter leiden. De eerste belangrijke ontwikkeling is de voortgaande groei van het aantal studenten. In het studiejaar 2008-2009 en het studiejaar 2009–2010 is dit aantal studenten respectievelijk met 7.544 en 12.805 toegenomen ten opzichte van het studiejaar ervoor. Het intensievere gebruik van gebouwen veroorzaakt in de regel ook een hoger energiegebruik. Verder is er binnen de universiteiten steeds meer behoefte is aan technische apparatuur voor onderzoekdoeleinden. Goede voorbeelden hiervan zijn de NMR-apparaten die een zeer hoog elektriciteitsgebruik hebben.
075090550:0.2
ARCADIS
9
SECTORMEERJARENPLAN MJA ENERGIE-EFFICIENCY UNIVERSITEITEN 2009-2012
Ook een relevante ontwikkeling is dat universiteiten steeds meer gebouwen ook in de avonduren openstellen. Dit heeft als gevolg dat de vraag naar energie voor verlichting en conditionering steeds groter wordt. Hiernaast zijn de universiteiten bezig met het realiseren van verschillende nieuwbouwprojecten. Dit geeft een substantiële bijdrage aan het verbeteren van de energie-efficiency van de sector. Door het afstoten van ‘oude’ gebouwen (1,0% BVO in 2008) en het toevoegen van nieuwbouw (1,4% BVO in 2008) wordt de huisvesting geoptimaliseerd. Dit heeft over het algemeen positieve gevolgen voor de energetische kwaliteit van de gebouwen. De elektriciteitsvraag is overigens door hogere eisen op het gebied van comfort bij nieuwbouw vaker wel hoger dan in oudere gebouwen. Na de daling van het elektriciteitsgebruik in 2007, na jaren van gestage stijging, is er in 2008 weer een lichte stijging waarneembaar. Tenslotte is er sprake van een steeds verdergaande digitalisering. Er wordt meer er meer gebruik gemaakt van videocolleges en andere vormen van onderwijs via internet. Hierdoor hoeft er minder gebruik gemaakt te worden van fysieke ruimten en daalt het energieverbruik voor verlichting. Vanzelfsprekend wordt door de toenemende digitalisering de koelbehoefte van server-ruimten groter door meer aanwezige apparatuur. De daarmee samenhangende uitbreiding van koelinstallaties leidt tot een hoger energieverbruik. Enkele belangrijke ontwikkelingen in het universitair onderwijs: De voortgaande internationalisering: academici kunnen niet meer zonder interculturele vaardigheden. Om succesvol te kunnen werken en leven met andere nationaliteiten moeten studenten leren omgaan met culturele verschillen. Dit gebeurt onder andere door: o
Universiteiten stimuleren steeds meer dat studenten een deel van hun opleiding buiten Nederland volgen. Dat kan bijvoorbeeld door in het buitenland stage te lopen, daar afstudeervakken te volgen of door masterprogramma’s te doorlopen aan buitenlandse universiteiten.
o
Universiteiten doen ook steeds meer hun best om buitenlandse studenten naar Nederland te trekken. Zo geven zij Nederlandse studenten de kans om andere culturen in eigen land te ontmoeten.
o
Universiteiten stimuleren ook steeds meer dat groepen Nederlandse studenten via Internet samenwerken met buitenlandse studenten;
Het universitair onderwijs vindt steeds meer plaats in wisselwerking met de maatschappelijke omgeving. Eén van de gebieden waar dat gebeurt, betreft het onderwijs in ondernemerschap. Om studenten te helpen bij de opbouw van een nieuw bedrijf heeft een aantal universiteiten zogeheten centres of entrepreneurship opgezet. Dat zijn samenwerkingsverbanden met hogescholen en bedrijven die een omgeving bieden waarin studenten ondernemersvaardigheden kunnen opdoen. In 2008 hebben universiteiten vijf van zulke centra mee helpen opzetten. De mogelijkheden voor het volgen van onderwijs worden steeds breder, naast reguliere onderwijsprogramma’s zijn er: o
avond- en zomeronderwijsprogramma’s;
o
e-learning: web-based onderwijsprogramma’s;
o
bijspijker programma’s voor studenten waarvan de voorkennis niet aansluit bij de gewenste studie.
075090550:0.2
ARCADIS
10
SECTORMEERJARENPLAN MJA ENERGIE-EFFICIENCY UNIVERSITEITEN 2009-2012
Last but not least: de wereldwijde economische crisis zal ook een impact hebben op de bedrijfseconomische situatie van de universiteiten. Dit heeft mogelijk consequenties voor de uitvoerbaarheid van de plannen zoals opgenomen in de EEP’s.
2.4
OMVANG ENERGIEGEBRUIK Ondanks dat het hier een klein aantal organisaties betreft, is de energie-intensiteit groot. Door de diversiteit van onderwijsgebouwen, laboratoria, en andere bijbehorende gebouwen is de energiehuishouding complex. Daarnaast zijn enkele universiteiten verbonden met derden, zoals ziekenhuizen of onderzoeksinstellingen, waardoor het verkrijgen van zuivere gegevens bemoeilijkt wordt. De deelnemende 14 universiteiten hebben volgens eigen opgave in 2008 een gezamenlijk vloeroppervlak van ruim 4,29 miljoen m2. Het totale energiegebruik1 in de sector bedraagt circa 6,3 PJ in 2008.
Ontwikkeling energiegebruik In figuur 2.1 is te zien dat de energie efficiency lange tijd stabiel is geweest maar sinds 2005 een duidelijke verbetering laat zien. Figuur 2.1 Ontwikkeling Energie-efficiency
16
verbetering in de periode
14
2000-2008 ten opzichte van
energie-efficiency duurzame energie ketenefficiency totale efficiency
12
Efficiency verbetering [%]
1996
10 8 6 4 2 0 -2 -4 1996
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
Ontwikkeling energiegebruik in de toekomst Het totale werkelijk energiegebruik van de 14 universiteiten is gelijk aan 6,3 PJ in 2008. Op grond van de nog te realiseren nieuwbouwplannen en de voorgenomen energiebesparende maatregelen mag verwacht worden dat ook de komende jaren het totale energiegebruik van de sector niet of in beperkte mate zal stijgen. Het verbruik per student zal dus naar verwachting blijven afnemen. De stijging zal zich vooral voordoen bij het elektriciteitsgebruik. Het gasverbruik (of warmte) voor verwarmingsdoeleinden zal naar verwachting net als in de afgelopen jaren blijven dalen.
1
Het energieverbruik valt door een veranderde methodiek in de berekening van energie t.b.v. warmte
hoger uit dat vermeld in de brancherapportage 2008.
075090550:0.2
ARCADIS
11
SECTORMEERJARENPLAN MJA ENERGIE-EFFICIENCY UNIVERSITEITEN 2009-2012
HOOFDSTUK
3.1
3
Overzicht geplande maatregelen
GEZAMENLIJK BESPARINGSPOTENTIEEL De universiteiten hebben in hun individuele EEP’s de mogelijke energie- efficiencymaatregelen voor de periode 2009 t/m 2012 weergegeven. De kwantitatieve doelstelling voor de verbetering van de energie-efficiency voor de periode 2009 t/m 2012 voor de sector is gebaseerd op de gesommeerde doelstellingen uit de EEP’s van de afzonderlijke instellingen. In tabel 3.1 is hiervan een samenvattend overzicht gegeven, waarbij de maatregelen zijn aangeduid naar het type zeker, onzeker, voorwaardelijk en de verschillende categorieën. De besparingen zijn berekend ten opzichte van het productievolume en het primair energieverbruik van basisjaar 2008.
Tabel 3.1 Overzicht totale besparingen per type en categorie van de maatregelen
Categorie
Zeker
Voorwaardelijk
Onzeker
Vermeden CO2 uitstoot
(TJ)
(TJ)
(TJ)
(ton)
432
156
22
29.212
Good housekeeping
123
1
0
6.136
Utilities en gebouwen
256
143
18
18.691
29
12
4
2.800
Strategische projecten
25
0
0
1.584
Duurzame energie
218
4
0
16.317
Eigen opwekking
30
4
0
2.343
Inkoop
187
0
0
13.974
Ketenefficiency
3
0
0
171
Productieketen
3
0
0
171
653
160
22
45.700
Maatregelen voor gebouw, installatie of apparaten
Energie besparing projecten in processen
Totaal
Te zien is dat de meeste winst de komende jaren gehaald zal worden met maatregelen voor gebouw, installatie of apparaten en met (de inkoop van) duurzame energie.
075090550:0.2
ARCADIS
12
SECTORMEERJARENPLAN MJA ENERGIE-EFFICIENCY UNIVERSITEITEN 2009-2012
De top maatregelen zijn: inkoop groene stroom; Vervanging WKK’s; nieuwbouw / herstructurering campus; optimaliseren instellingen installaties / stooklijnen; maatregelen in kader van good housekeeping en energiezorg; warmte- koude opslag. Inkoop groene stroom Groene stroom is elektriciteit opgewekt uit duurzame energiebronnen. Het afnemen van groene stroom zorgt uiteraard niet voor een grotere energie efficiëntie, maar de lage CO2 uitstoot van groene stroom maakt dat deze duurzamer is dan grijze stroom. Het afnemen van groene stroom heeft direct invloed op de uitstoot van de gehele organisatie en bovendien is groene stroom nauwelijks duurder dan grijze stroom. De grote impact die snel te realiseren is en de lage meerkosten maakt dat groene stroom een populaire maatregel is. Bovendien is er in 2008 een overeenkomt tussen de universiteiten en VROM getekend, waarin afgesproken is dat in 2012 de helft van alle inkopen duurzaam is. Vervanging WKK’s Bij wkk (warmte krachtkoppeling) worden elektriciteit en warmte tegelijkertijd bij de verbruiker opgewekt. Daarmee worden de verliezen voor transport van warmte en elektriciteit vrijwel geëlimineerd. De voornaamste reden van vervanging is dat de huidige wkk’s die in gebruik zijn aan het einde van hun levensduur zitten (circa 20 – 25 jaar). Nieuwe wkk’s zullen bovendien beter aansluiten bij de huidige energievraag die groter is geworden. Nieuwbouw / herstructurering campus Bij zeven universiteiten is er sprake van nieuwbouw in de periode 2009-2012. Enerzijds om tegemoet te komen aan de groeiende aanwas van studenten en anderzijds om tegemoet te komen aan nieuwe behoeften in het gebruik van ruimtes. Nieuwbouw is door striktere eisen in het bouwbesluit energie-efficiënter. Optimaliseren instellingen installaties / stooklijnen Een goed binnenklimaat in gebouwen is nodig om de gebruiker zich 'prettig' te laten voelen. Maar niet alle gebouwen - zeker de wat oudere - bieden voldoende comfort. Vaak ligt de oorzaak in een niet goed ingeregelde installatie of een niet optimaal ingestelde stook- en koellijn: de inregeling of instelling sluit dan niet (meer) aan bij de werkelijke koude- en warmtebehoefte. Afstemmingsproblemen als deze zijn vaak het gevolg van veranderende functies van afdelingen, een aanzienlijke toename van apparatuur of de ontwikkeling van aanbouw. Een gebouw waarin de installatie niet goed functioneert, veroorzaakt haast altijd ongemak en discomfort. Dikwijls leidt het zelfs tot verminderde prestaties en - in het ergste geval ziekteverzuim. Het goed inregelen van de stooklijn zorgen voor een energiebesparing van 10 tot 30%. Bovendien is er geen dure apparatuur nodig.
075090550:0.2
ARCADIS
13
SECTORMEERJARENPLAN MJA ENERGIE-EFFICIENCY UNIVERSITEITEN 2009-2012
Energiezorg Energiezorg is het op een structurele en economisch verantwoorde wijze uitvoeren van organisatorische, technische en gedragsmaatregelen om het gebruik van energie (inclusief de energie voor de productie en het gebruik van grond- en hulpstoffen) te minimaliseren. Structurele aandacht voor energie én de eis voor continue verbetering dragen bij aan het realiseren van MJA-doelstellingen. Bovendien is het verplicht binnen drie jaar na toetreding aan de MJA te beschikken over systematische energiezorg Warmte- en koudeopslag: Twee universiteiten gaan WKO nieuw toepassen. Twee universiteiten gaan WKO intensiveren. Gebaseerd op de geplande maatregelen gaat de doelstelling van een 2% efficiency verbetering per jaar gehaald worden. In de periode 2009 – 2012 is de verwachte totale energie efficiency verbetering vanuit de zekere en voorwaardelijke maatregelen gelijk aan 12,8% (Figuur 3.1). Figuur 3.1 Verwachte ontwikkeling indexen op basis van de zekere
105% 100%
en voorwaardelijke maatregelen (Basisjaar 2008).
95% 90% 85% EEI DEI EPI TEEI
80% 75%
Doelstelling 2009-2012 12,8%
70% 2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
De maatregelen die voornamelijk bijdragen aan deze verbetering zijn te vinden in de categorie “maatregelen voor gebouw, installatie of apparaten”. Binnen deze categorie zijn er vele maatregelen gepland voor utilities en gebouwen (Figuur 3.2). Tabel 3.2 geeft een gedetailleerd overzicht van de bijdrage van alle subcategorieën.
075090550:0.2
ARCADIS
14
SECTORMEERJARENPLAN MJA ENERGIE-EFFICIENCY UNIVERSITEITEN 2009-2012
Ketenefficiency; 0,37%
Figuur 3.2 Verdeling van de energie-
Energiezorg en good housekeeping; 15%
besparingpotentiëlen over de categorieën gebaseerd op de EEP’s
Energiebesparende projecten in processen; 5%
Maatregelen voor gebouw, installatie of apparaten; 73% Duurzame Energie; 27%
Utilities en gebouwen; 50%
Strategische projecten; 3%
Tabel 3.2 Categorie
Verdeling van de energie-
a
besparingpotentiëlen over de
b
besparing (TJ)
(sub)categorieën gebaseerd op
Maatregelen voor gebouw, installatie of
de zekere en voorwaardelijke
apparaten
maatregelen in de EEP’s
efficiency verbetering
Vermeden CO2 uitstoot
(%)
(ton)
589
9,3%
28.200
Good housekeeping
124
2,0%
6.117
Utilities en gebouwen
399
6,3%
17.942
Processen
41
0,6%
2.557
Strategische projecten
25
0,4%
1.584
221
3,5%
16.317
Duurzame energie Eigen opwek zonnewarmte Eigen opwek omgevingswarmte Inkoop duurzame elektriciteit
1
0,02%
33
0,5%
2.313
0
187
3,0%
13.974
Ketenefficiency
3
0,05%
171
Optimalisatie distributie
3
0,05%
171
Totaal a
Energie
Energie-
813
12,8%
44.688
Voor enkele subcategorieën zijn er geen besparende maatregelen bekend. Subcategorieën zonder bijdrage zijn niet
vermeld in de tabel. b
Besparingen in de tabel zijn gebaseerd op gekwantificeerde gegevens. Van de enkele universiteiten zijn er tevens
maatregelen bekend die niet gekwantificeerd zijn.
De genoemde maatregelen gaan voornamelijk gerealiseerd worden in de periode 2009 – 2010. Bovendien zijn de meeste maatregelen zeker. Voorwaardelijke en onzekere maatregelen vormen een klein aandeel. Hierbij moet wel opgemerkt worden dat er van onzekere maatregelen vaak geen inschatting wordt gemaakt omdat deze te ver in de toekomst liggen. Figuur 3.3 geeft een overzicht van de geplande besparing per jaar naar type maatregel2.
2
Van enkele maatregelen is het jaar van uitvoering niet bekend. Tevens zijn er maatregelen waarvan de uitvoering
meerdere jaren bestrijkt. De bijdrage van deze maatregelen zijn evenredig verdeeld over de jaren 2009 tot en met 2012.
075090550:0.2
ARCADIS
15
SECTORMEERJARENPLAN MJA ENERGIE-EFFICIENCY UNIVERSITEITEN 2009-2012
Figuur 3.3 Geplande besparing per jaar
400
van invoering naar type
350
onzeker voorwaardelijk
maatregel
besparing (TJ)
300
zeker
250 200 150 100 50 0 2009
2010
2011
2012
In figuur 3.4 is de besparing in TJ uitgezet tegen het aantal maatregelen per categorie. Het aantal maatregelen op het gebied van duurzame energie is relatief gering, echter de gemiddelde besparing per maatregel is weer groot. Een nadere toespitsing per subcategorie vindt plaats in de paragrafen 3.3 tot en met 3.5. Figuur 3.4 Aantal maatregelen en de geplande besparing per
700 610 600
Besparing (TJ)
575
categorie
Aantal Maatregelen (Stuks)
500 400 300
221
200 100 20
3
1
0 Maatregelen voor gebouw, installatie of apparaten
Duurzame energie
Ketenefficiency
Aandachtspunten EEP Ondanks het positieve beeld zijn er nog enkele aandachtsgebieden aan te wijzen met betrekking tot de onderliggende EEP’s. Zo blijft de kwantificering van maatregelen een aandachtspunt. Vaak zijn er wel maatregelen gepland, maar blijkt het lastig om de voorwaardelijke en onzekere maatregelen te kwantificeren. Veelal wordt er pas een inschatting gemaakt op basis van een offerte. Op dat moment is de maatregel vaak al in de zekere fase aangeland. Er is veel verschil in het niveau van energiezorg. Verwachtte besparingen door energiezorg variëren bij universiteiten van 0 tot 7 Tera Joule. Energiezorg is cruciaal voor kostenbewaking. In het verleden is de energiezorg goed opgezet, maar vaak blijft het door omstandigheden liggen of blijft de voortgang beperkt.
075090550:0.2
ARCADIS
16
SECTORMEERJARENPLAN MJA ENERGIE-EFFICIENCY UNIVERSITEITEN 2009-2012
De verslechterde financiële situatie van de universiteiten heeft naast de invloed op de investeringen ook zichtbaar impact op de personele situatie. Binnen de instellingen is er steeds minder capaciteit beschikbaar voor essentiële zaken in kader van energiezorg. Daarnaast komt de dagelijkse verantwoordelijkheid voor de gebouwinstallaties door toenemende outsourcing steeds verder van de instelling af te staan. In complexe organisaties zorgen gedeelde verantwoordelijkheden voor vertraging van de van invoering energiezorg en energie-efficiencyverbetering. Goede energiezorg kan bijvoorbeeld resulteren in het optimaal benutten van natuurlijk momenten voor bijvoorbeeld: meerjarig huisvestigingsplan; greening the Campus projecten. Figuur 3.4 geeft een overzicht van het percentage elementen energiezorg dat op dit moment geïmplementeerd is. Figuur 3.4
100%
Percentage elementen
90%
energiezorg geïmplementeerd
percentage gereed
80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% "2j"-vragen gereed
3.2
"3j"-vragen gereed
Facultatieve vragen gereed
Totaal
MAATREGELEN VOOR GEBOUW, INSTALLATIE OF APPARATEN INCL. ENERGIEZORG Van het totaal van 596 geïnventariseerde maatregelen valt het gros in de categorie “maatregelen voor gebouw, installatie of apparaten inclusief energiezorg”. In deze categorie zijn er plannen voor 610 TJ aan energiebesparing. In tabel 3.3 is een overzicht gegeven naar subcategorie. Concrete maatregelen die bijvoorbeeld in deze categorie vallen zijn isoleren en het afstellen van klimaatsystemen.
075090550:0.2
ARCADIS
17
SECTORMEERJARENPLAN MJA ENERGIE-EFFICIENCY UNIVERSITEITEN 2009-2012
Tabel 3.3 Verdeling van de energie-
Categorie
besparingpotentiëlen procesefficiency over het type maatregel
Energiezorg & Good housekeeping Utilities en gebouwen Energie besparingsprojecten in processen Strategische projecten Totaal maatregelen voor gebouw, installatie of apparaten
Zeker
Voorwaardelijk
Onzeker
(aantal)
(TJ)
(aantal)
(TJ)
(aantal)
(TJ)
31
123
19
1
5
0
180
256
191
143
89
18
20
29
18
12
8
4
8
25
5
0
1
0
239
433
233
156
103
22
De meeste maatregelen komen voort uit het slim omgaan met processen. Denk bijvoorbeeld aan het plaatsen van sensoren die het energie verbruik aanpassen aan de lokale behoefte van het moment. Denk aan aanwezigheidssensoren, het lichtniveau aanpassen aan het buitenlicht of het afdekken van een zwembad om geen warmte te verliezen.
3.3
KETENEFFICIENCY Bij ketenefficiency gaat het erom meerdere schakels of een gehele keten zo energie-efficiënt en -effectief mogelijk (her) in te richten, organisatorisch en technologisch, met energie-, milieu- en materiaalbesparende maatregelen. Daarbij wordt over de grenzen van de afzonderlijke instellingen gekeken. Tabel 3.4 geeft een overzicht van de maatregelen t.b.v. ketenefficiency.
Tabel 3.4 Verdeling van de energie-
Categorie
besparingpotentiëlen ketenefficiency over het type maatregel
Zeker
Voorwaardelijk
Onzeker
(aantal)
(TJ)
(aantal)
(TJ)
(aantal)
(TJ)
Optimalisatie distributie
1
3
0
0
0
0
Totaal ketenefficiency
1
3
0
0
0
0
Het aantal ketenefficiency maatregelen is beperkt tot één. Specifiek gaat het om een maatregel waarin men het woon-werkverkeer wil vergroenen. Dit weerspiegeld dat de focus van de universiteiten in eerste instantie ligt op de interne mogelijkheden. Gezien de vele besparingsmaatregelen voor gebouw, installatie of apparaten, is er binnen de instelling nog voldoende reductie potentieel. Momenteel wordt de samenwerking met de ICT-sector versterkt en komen hier initiatieven uit voort. Voor het werkveld van ketenefficiency zal ook het onderwijs en onderzoek vanuit de universiteiten zelf betrokken worden. Mogelijkheden zijn duurzaamheidtoets opleiding of onderzoek naar duurzame energie voorziening.
3.4
DUURZAME ENERGIE Na maatregelen voor gebouw, installatie of apparaten inclusief energiezorg, zorgen duurzame energie maatregelen voor de grootste verwachtte energiebesparing. De inkoop van groene energie levert veruit de meeste besparing op. In tabel 3.5 is een overzicht gegeven van duurzame energie maatregelen per subcategorie.
075090550:0.2
ARCADIS
18
SECTORMEERJARENPLAN MJA ENERGIE-EFFICIENCY UNIVERSITEITEN 2009-2012
Tabel 3.5 Verdeling van de energie-
Categorie
Zeker
besparingpotentiëlen duurzame energie over het type maatregel
Voorwaardelijk
Onzeker
(aantal)
(TJ)
(aantal)
(TJ)
(aantal)
(TJ)
Ingekochte duurzame energie
2
187
0
0
0
0
Eigen opwekking windenergie
0
0
0
0
2
0
0
0
1
1
1
0
1
0
0
0
3
0
3
30
2
3
4
0
1
0
0
0
0
0
7
218
3
4
10
0
Eigen opwekking thermische zonne-energie Eigen opwekking fotovoltaïsche zonne-energie Eigen opwekking Omgevingswarmte Eigen opwekking energie uit afval en biomassa Totaal duurzame energie
Het zelf realiseren van duurzame energie kent vaak een flinke doorlooptijd in verband met vooronderzoeken en vergunningen. Dit verklaard dat 13 maatregelen nog niet zeker zijn. Bij de universiteiten zijn enkele bijzondere projecten gerealiseerd of vergaand in voorbereiding:
3.5
Windenergie
Wageningen Universiteit & Researchcentrum;
Warmte-Koude Opslag
Technische Universiteit Eindhoven;
Warmtewiel
Erasmus Universiteit Rotterdam;
Geothermie
Technische Universiteit Delft;
Koudecirkel
Universiteit Twente.
POTENTIEEL LANGE TERMIJN Op de lange termijn liggen is de verwachting dat het potentieel hoger ligt dan 13,1%. Onzekere maatregelen die veelal niet gekwantificeerd zijn, zullen naar verwachting gedurende de MJA3 verder geconcretiseerd worden en mogelijk haalbaar blijken.
075090550:0.2
ARCADIS
19
SECTORMEERJARENPLAN MJA ENERGIE-EFFICIENCY UNIVERSITEITEN 2009-2012
HOOFDSTUK
4
Doelstellingen periode 2009-2012
Met aansluiting tot de MJA3 verplichten universiteiten zich om jaarlijks 2% energie efficiency verbetering te creëren. Het uiteindelijke streven is dat de universiteiten in 2020 30% efficiënter omgaan met hun energiegebruik. In de herziene toetscriteria is het basisjaar vastgesteld op 2008. Voor de periode 2009 – 2012 betekend een 2% efficiency verbetering per jaar dat de totale energie efficiency index van 86,3 in 2008 naar 78,3 in 2012 moet. Met de huidige zekere en voorwaardelijke maatregelen heeft de sector zicht tot doel gesteld de totale energie efficiency index omlaag te brengen tot 73,6. De efficiency verbetering wordt in de sector als volgt ingevuld.
4.1
DOELEN GEBOUW INSTALLATIE OF APPARATEN De sector heeft zich tot doel gesteld met maatregelen voor gebouw installatie of apparaten, in totaal 589 TJ, de efficiency met 9,3% te verbeteren. Enkel met deze doelstelling wordt de sector ambitie gehaald.
4.2
DOELEN KETENEFFICIENCY De sector heeft zich tot doel gesteld met maatregelen voor ketenefficiency, in totaal 3 TJ, de energie efficiency met 0,05% te verbeteren.
4.3
DOELEN DUURZAME ENERGIE De sector heeft zich tot doel gesteld met maatregelen voor duurzame energie, in totaal 221 TJ, de energie efficiency met 3,5% te verbeteren.
4.4
RANDVOORWAARDEN & INDICATIE MOGELIJKE KNELPUNTEN Een aantal maatregelen is voorwaardelijk of onzeker. Een groot deel van deze maatregelen komt voort uit energiescans. Voor deze maatregelen zal veelal nader onderzoek plaats moeten vinden met betrekking tot de technische, organisatorische en financiële haalbaarheid. Mogelijke knelpunten liggen dan ook op deze drie vlakken, waarbij in het bijzonder de financiële haalbaarheid een rol zal spelen. De sector wil dan ook pleiten voor een non-profit variant op de energie-investeringsaftrek regeling (EIA-regeling).
075090550:0.2
ARCADIS
20
SECTORMEERJARENPLAN MJA ENERGIE-EFFICIENCY UNIVERSITEITEN 2009-2012
HOOFDSTUK
5.1
5
Monitoring
WIJZE MJA-MONITORING De monitoring van de ontwikkeling van de energie-efficiency van de universiteiten zal conform het Monitoring Protocol MJA3 uitgevoerd worden. Het platform MJA3 heeft op 3 februari 2010 de nieuwe methodiek energie-efficiency vastgesteld. Deze nieuwe methodiek is als volgt opgebouwd: Alle inspanningen van de instellingen gericht op energiebesparing in het productieproces en in de keten en met het oog op de inzet van duurzame energie, worden gehonoreerd: zij worden in absolute omvang (Joule) gewaardeerd en gerapporteerd. De besparingsomvang van maatregelen vormt samen met de wijzigingen in het energieverbruik door volumeontwikkeling en invloed van omgevingsfactoren een onlosmakelijk geheel. Op sectorniveau worden alle inspanningen van instellingen in hun absolute omvang geaggregeerd. Rapportage vindt op dezelfde wijze plaats als bij instellingen, met een uitdrukkelijke plaats voor cijfermatige onderbouwing en kwalitatieve toelichting van volume-effecten en omgevingsfactoren. Het convenantniveau kent rapportage langs vier lijnen: Alle inspanningen ter besparing van energie in het productieproces en de keten en ter vergroening van de energievoorziening door de inzet van duurzame energie worden in Joule opgenomen. Alle inspanningen worden geïndexeerd. Energiebesparing in het productieproces en in de keten worden als verbetering van de energie-efficiëntie beschouwd, de inzet van duurzame energie wordt als vergroeningsaandeel van de energievoorziening gezien. Ter vergelijking met de MJA3-doelstelling worden de indices voor productieproces, keten en duurzame energie gesommeerd. In relatie tot Schoon & Zuinig worden de indices in beperkte mate bij elkaar opgeteld. De energiebesparing in het productieproces en in een deel van de keten t.w. in de productieketen in Nederland (zie hierna voor uitleg) worden geïndexeerd en in de energie-efficiëntieverbetering uitgedrukt. Omdat de inzet van duurzame energie niet langer als energie-efficiëntie maar als aandeel duurzame energie geldt, wordt deze afzonderlijk gepresenteerd. In de nieuwe MJA3 methodiek wordt de efficiëntieverbetering binnen de instellingen op de energiebesparende maatregelen gebaseerd en uitgedrukt in absoluut energiegebruik (TJ). Dit komt grotendeels overeen met de wens van de Universiteiten, om de efficiencyverbetering niet alleen uit te drukken op basis van prestatiematen en een energie efficiency index, maar ook op basis van de uitgevoerde maatregelen.
075090550:0.2
ARCADIS
21
SECTORMEERJARENPLAN MJA ENERGIE-EFFICIENCY UNIVERSITEITEN 2009-2012
5.2
INDICATOREN ENERGIE-EFFICIENCY De universiteiten wensen de volgende indicatoren voor energie-efficiency in de reguliere MJA-rapportages op te nemen: Energiegebruik/BVO (GJ/m2). Energiegebruik/personeelslid (GJ/fte). Energiegebruik/student (GJ/student). Energie-efficiency index totaal en per energiedrager. Om inzicht te blijven houden in het trend van intensiever gebruik van de gebouwen, de zogenaamde gebouwverdichting, is het wenselijk om de indicatoren gebouwoppervlakte (BVO) per student en gebouwoppervlakte per medewerker (fte) te rapporteren.
5.3
INVLOEDSFACTOREN Belangrijkste invloedsfactoren voor de Universiteiten zijn: schaalgrootte (aantal studenten); hoeveelheid apparatuur; openingstijden; klimaat (op basis van graaddagen en koelgraaddagen); bijzondere gebeurtenissen. Het energiegebruik in de sector staat onder invloed van interne en externe factoren. De belangrijkste invloedsfactoren die elk jaar in meer of mindere mate gelden en veelal leiden tot een toename van het energiegebruik zijn samengevat de volgende:
Toename gebruikstijden. Over de jaren heen zijn de openingstijden van diverse universiteitsgebouwen duidelijk gestegen. Deze stijging heeft een intensiever gebruik van accommodaties en faciliteiten als gevolg. Vooral het gebruik van gebouwen tijdens de zomervakantie voor bijvoorbeeld zomercursussen en het gebruik ten behoeve van het avondonderwijs leiden tot een aanzienlijk hogere elektriciteitsvraag. Dit alles vanuit de kwaliteitsverbetering van het onderwijs.
Comforteisen Bij nieuwbouw in het kader van de grote vernieuwingsslag in het WO moet steeds meer rekening gehouden worden met eisen op het gebied van comfort. Dit heeft consequenties voor de installatietechnische inrichting van deze gebouwen. Vooral het aspect koeling speelt hierbij een grote rol. Hier tegenover staat het beter functioneren van de gebruikers van het gebouw.
Toename van computergebruik en technische apparatuur Het blijkt dat er steeds meer technische apparatuur komt voor onderzoekdoeleinden. Een voorbeeld hiervan is NMR. Ook is er een sterke groei in het elektriciteitsverbruik voor ICT-apparatuur.
Klimaatinvloed Het klimaat is ook een externe invloedsfactor. Voor een klimatologische vergelijking wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde graaddagenmethode, waarin rekening wordt gehouden met de buitentemperatuur. Hoe meer graaddagen in een jaar, hoe lager de gemiddelde buitentemperatuur is geweest; dus een kouder jaar.
075090550:0.2
ARCADIS
22
SECTORMEERJARENPLAN MJA ENERGIE-EFFICIENCY UNIVERSITEITEN 2009-2012
HOOFDSTUK
6.1
6
Plan van aanpak
GEPLANDE ACTIES ZEKERE OPTIES, INVULLING VOORWAARDELIJKE ACTIVITEITEN & NADER TE BESTUDEREN OPTIES Voor de zekere maatregelen zijn binnen de universiteiten veelal al vervolgacties ingezet om tot realisatie te komen. Van de voorwaardelijk en onzekere maatregelen is echter nog niet duidelijk of zij in de universiteit kunnen worden uitgevoerd. Een universiteit moet onderzoeken of het deze wel of niet kan uitvoeren. In veel gevallen gaat het om dezelfde type maatregelen binnen meerdere universiteiten. Voor maatregelen die voor meerdere universiteiten relevant zijn zal zoveel mogelijk voor een gezamenlijk aanpak gekozen worden.
VAN TECHNIEK NAAR
Het aspect energie zal steeds meer in de dagelijkse bedrijfsvoering opgenomen worden.
PROCESGERICHTE STURING
Hiermee vindt een verschuiving plaats vanuit een veelal ‘technische omgeving’ naar een procesgerichte (sturing en beheersing) omgeving. Daarnaast vraagt de invulling van ketenefficiency de betrokkenheid van andere disciplines binnen de universiteiten.
6.2
MOGELIJK GEZAMENLIJKE AANPAK Een gezamenlijk aanpak kan uitgevoerd worden op meerdere niveaus. Op een coördinerend niveau valt te denken aan overleg tussen huisvesting-, energie- en milieucoördinatoren van de diverse universiteiten. Voor specifieke cases verdient het de aanbeveling om te kijken naar specifieke gebruikersgroepen binnen de branche zoals: ICT; optimalisatie klimaatinstallaties; verlichting. Kennis om tot besparing te komen diffundeert langs deze weg snel door de sector. De sector kent al een aantal van deze gebruikersgroepen. Zij stelt zich tot doel dergelijke overleggen te intensiveren en te verbreden naar meer thema’s. Deze overlegstructuren moeten er toe leiden dat pilotprojecten worden opgezet of scans worden gedaan die van belang zijn voor de hele sector.
6.3
KETENEFFICIENCY & DUURZAME ENERGIE Op het gebied van ketenefficiency zijn er weinig concrete maatregelen geformuleerd.
075090550:0.2
ARCADIS
23
SECTORMEERJARENPLAN MJA ENERGIE-EFFICIENCY UNIVERSITEITEN 2009-2012
Het UES rapport3 laat zien dat er zeker mogelijkheden zijn. Een van de doelen voor de universiteiten is deze mogelijkheden om te zetten naar concrete maatregelen. Duurzame energie kopen is een eerste stap bij het realiseren van een energie-efficiency verbetering. De komende jaren zal het invullen van de efficiency verbetering door het zelf opwekken van duurzame energie verder worden verkend.
6.4
ROL- EN TAAKVERDELING In de MJA3 teksten is de rol- en taakverdeling van de betrokken partijen in detail beschreven. Voor de instellingen, VSNU en Agentschap NL is de rol- en taalverdeling in grote lijnen:
Instellingen De universitaire instellingen hebben zich met het ondertekenen van het MJA3 gebonden aan een inspanningsverplichting om tot een 2% energie efficiency verbetering te komen per jaar. Hoe zij verwachten dit te bereiken is vastgelegd in het energie efficiency plan.
VSNU De VSNU overlegt met de vertegenwoordiger van het bevoegd gezag en Agentschap NL over de maatregelen die de sector neemt in het kader van de MJA Energie-efficiency. Dit gebeurt middels de formeel ingestelde werkgroep energie efficiency (OGE). De rol van een brancheorganisatie als de VSNU is overwegend coördinerend en stimulerend. De VSNU heeft als een van haar speerpunten de maatschappelijke agenda: het naar buiten brengen van de universiteiten als organisaties die midden in de maatschappij staan en op een aantal terreinen een voortrekkersrol vervullen. Een van die terreinen is duurzaamheid. In het licht van de huidige ontwikkelingen is op dit gebied binnen de sector een multidisciplinaire, integrale aanpak gewenst. Binnen de VSNU zal de Stuurgroep Bedrijfsvoering (bestaande uit de portefeuillehouders Bedrijfsvoering binnen de Colleges van Bestuur) het op zich nemen een dergelijke aanpak bij de instellingen te bevorderen en de desbetreffende ontwikkelingen te monitoren aan de hand van de jaarlijkse voortgangsrapportage.
Agentschap NL Het Agentschap NL biedt ondersteuning aan om de energie efficiency te verbeteren. Bijvoorbeeld met hulpmiddelen, waarmee (energie)besparing geïdentificeerd en gerealiseerd kan worden. Bovendien ziet Agentschap NL namens de overheid toe op de naleving van het MJA3.
6.5
RANDVOORWAARDEN Deelnemers dienen gestimuleerd te worden om hun energiezorg systemen naar een hoger plan te tillen. Structurele aandacht voor energie én de eis voor continue verbetering helpen de MJA-doelstellingen te realiseren. Tevens zal een dergelijke aanpak speerpunten opleveren die een gezamenlijke aanpak verdienen.
3
UES Onderwijsinstellingen – Uitgebreide Energiestudie ten behoeve van verbredingthema’s voor MJA-2 –
eindrapportage SenterNovem – MD-SU20080054, april 2008
075090550:0.2
ARCADIS
24
SECTORMEERJARENPLAN MJA ENERGIE-EFFICIENCY UNIVERSITEITEN 2009-2012
De VSNU en het Agentschap NL kunnen de gezamenlijke aanpak van deze speerpunten vervolgens faciliteren. De ontwikkelingen rond het creëren van een Duurzame Campus kent veel raakvlakken met de MJA3 en kan significant bijdragen aan het halen van de MJA doelstellingen.
075090550:0.2
ARCADIS
25
SECTORMEERJARENPLAN MJA ENERGIE-EFFICIENCY UNIVERSITEITEN 2009-2012
BIJLAGE
1
Deelnemers MJA Wetenschappelijk Onderwijs Alle 14 universiteiten zijn toegetreden tot de MJA3. Hiermee is de hele sector vertegenwoordigd in de MJA3. volgnr.
Universiteiten
1
Universiteit Leiden
2
Universiteit Utrecht
3
Rijksuniversiteit Groningen
4
Erasmus Universiteit Rotterdam
5
Open Universiteit Nederland
6
Vrije Universiteit Amsterdam
7
Universiteit van Amsterdam
8
Radboud Universiteit Nijmegen
9
Universiteit van Tilburg
10
Technische Universiteit Delft
11
Technische Universiteit Eindhoven
12
Universiteit Twente
13
Wageningen Universiteit & Researchcentrum
14
Universiteit Maastricht
075090550:0.2
ARCADIS
26
SECTORMEERJARENPLAN MJA ENERGIE-EFFICIENCY UNIVERSITEITEN 2009-2012
BIJLAGE
2
Lijst met afkortingen en begrippen MJA BasisCheck Energiezorg Document waarmee een kwaliteitstoets van het energiezorgsysteem kan worden uitgevoerd. Daarmee is het een belangrijk instrument voor inrichtingen om Energiezorg te realiseren. Zie ook Referentie Energiezorg. DE (Duurzame Energie) Hieronder vallen toepassingen van energie die worden opgewekt uit duurzame bronnen, zoals zonne- en windenergie, waterkrachtcentrales en energie uit biomassa. De Nederlandse overheid wil dat in 2020 10% van alle energie wordt opgewekt uit duurzame energie. Zie ook onder verbredingsthema’s. EEP (Energie-efficiencyplan) In een Energie-efficiencyplan (EEP) legt elk bedrijf zijn energie-efficiencydoelstelling vast, gekoppeld aan concrete maatregelen en een planning om deze uit te voeren. Verder geeft een EEP aan op welke wijze het bedrijf behaalde resultaten meet en hoe de rapportage daarvan plaatsvindt. Energiezorg Dit is op een structurele en economische wijze uitvoeren van organisatorische, technische en gedragsmaatregelen om het gebruik van energie –inclusief de energie die nodig is voor de productie en toepassing van grond- en hulpstoffen– te minimaliseren. Invloedsfactoren Invloedsfactoren zijn factoren binnen en buiten de inrichting die de ontwikkeling van het werkelijke energiegebruik van de inrichting beïnvloeden. MJA (Meerjarenafspraken) Vanaf 1992 zijn in het kader van het energiebesparingsbeleid met een groot aantal sectoren Meerjarenafspraken (MJA) gemaakt over de verbetering van de energie-efficiency. Deze MJA’s zijn vrijwillige afspraken tussen overheid en bedrijfsleven. De essentie van MJA is dat een sector zich verplicht een inspanning te leveren om binnen een vooraf vastgestelde termijn de energie-efficiency met een bepaald percentage te verbeteren. MJP (Meerjarenplan) In het Meerjarenplan leggen sectoren hun doelstellingen vast en wordt op hoofdlijnen aangegeven hoe deze doelstelling wordt gerealiseerd. Het is een optelsom van alle bedrijfsplannen uit een sector. Het MJP wordt opgesteld door de sector en naar Agentschap NL gestuurd. OGE (Overleggroep Energiebesparing) In het kader van de MJA is per sector een Overleggroep Energiebesparing (OGE) ingesteld met vertegenwoordigers van de partijen die de MJA hebben ondertekend. Een van de taken van de OGE is het jaarlijks vaststellen van de vorderingen van de MJA.
075090550:0.2
ARCADIS
27
SECTORMEERJARENPLAN MJA ENERGIE-EFFICIENCY UNIVERSITEITEN 2009-2012
Onzekere en voorwaardelijke maatregelen Van onzekere en voorwaardelijke maatregelen kan niet op voorhand worden bepaald of zij in het bedrijf kunnen worden uitgevoerd. Een bedrijf moet de haalbaarheid ervan onderzoeken. Voor deze maatregelen hebben de bedrijven een inspanningsverplichting. PJ (Peta Joules) Rekeneenheid voor energiegebruik: 1 PJ = 1015 J. Protocol Monitoring en Energiezorg In dit protocol wordt beschreven hoe de monitoring van de resultaten van de ondernemingen in `MJA wordt uitgevoerd. Referentie Energiezorg Document dat het kader van een optimaal energiezorgsysteem aangeeft. Daarmee is het een belangrijk instrument voor inrichtingen om Energiezorg te realiseren. Zie ook BasisCheck Energiezorg. TJ (Tera Joules) Rekeneenheid voor energiegebruik: 1 TJ = 1012 J. Zekere maatregelen Dit zijn energie-efficiencymaatregelen die een positieve netto contante waarde hebben bij een interne rentevoet van 15%. Als alternatief kan een terugverdientijd van vijf jaar worden gehanteerd. Voor deze maatregelen hebben de bedrijven een resultaatsverplichting, dat wil zeggen dat ze in elk geval moeten worden uitgevoerd.
075090550:0.2
ARCADIS
28
SECTORMEERJARENPLAN MJA ENERGIE-EFFICIENCY UNIVERSITEITEN 2009-2012
COLOFON
SECTORMEERJARENPLAN MJA ENERGIE-EFFICIENCY UNIVERSITEITEN 2009-2012
OPDRACHTGEVER: VERENIGING VAN UNIVERSITEITEN (VSNU) DEN HAAG STATUS: Vrijgegeven
AUTEUR: Ir. H.A. Kolkhuis Tanke Dr. P.-J. Klijn (VSNU)
GECONTROLEERD DOOR: H. Warmoeskerken
VRIJGEGEVEN DOOR: Ir. H.A. Kolkhuis Tanke 29 september 2010 075090550:0.2
ARCADIS NEDERLAND BV Utopialaan 40-48 Postbus 1018 5200 BA 's-Hertogenbosch Tel 073 6809 211 Fax 073 6144 606 www.arcadis.nl Handelsregister 9036504 ©ARCADIS. Alle rechten voorbehouden. Behoudens uitzonderingen door de wet gesteld, mag zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbenden niets uit dit document worden verveelvoudigd en/of openbaar worden gemaakt door middel van druk, fotokopie, digitale reproductie of anderszins.
075090550:0.2
ARCADIS
29