Meerjarenafspraken energie-efficiency Resultaten 2001
Meerjarenafspraken energie-efficiency Resultaten 2001
Inhoud
•
Inleiding
•
Achtergronden MJA
•
Analyse MJA-resultaten
5
- Textielindustrie
6
Gesprek: Koninklijke Ten Cate
72
20
- Bloembollen- en bolbloementeelt
72
- Banken
20
- Glastuinbouw
74
- Hoger beroepsonderwijs
22
- Paddestoelenteelt
76
- NV Nederlandse Spoorwegen
24
- Supermarkten
26
Voedingsmiddelenindustrie
80
•
28
- Cacao-industrie
- Verzekeringsmaatschappijen
30
- Groente- en fruitverwerkende industrie
82
- Wetenschappelijk onderwijs
32
- Koffiebranderijen
84
Industriële sectoren
36
- Asfaltindustrie
36
- Chemische industrie
38
- Gieterijen
40
Gesprek: Nijmeegsche IJzergieterij
- Margarine-, vetten- en oliënindustrie
86
- Zuivelindustrie
88
Gesprek: Leerdammer® Company •
80
90
Nog niet toegetreden sectoren
92 92
42
- Fijnkeramische industrie
- Industriële natwasserijen
44
- Grofkeramische industrie
93
- Koel- en vrieshuizen
46
- Kalkzandsteenindustrie
94
- Metallurgische industrie
48
- Vleesverwerkende industrie
95
Gesprek: Hunter Douglas
50
Gesprek: Ten Kate Vetten
96
- Olie & gasproducerende industrie
52
- Overige industrie
54
Gesprek: DAF Trucks NV - Rubber- en kunststofverwerking Gesprek: Unidek
2
Agrosector
Dienstensector
Gesprek: Jumbo Supermarkten
•
68
11 •
•
66
56 58 60
- Tankopslagbedrijven
62
- Tapijtindustrie
64
- Oppervlaktebehandelende industrie •
Colofon
98 100
Voor de lezer
Dit verslag geeft u informatie over de resultaten van MJA-deelnemers. In het hoofdstuk ‘Achtergronden MJA’ krijgt u meer algemene informatie over MJA’s en met name de verschillen tussen MJA1 en MJA2. Het hoofdstuk ‘Analyse MJA-resultaten’ geeft vervolgens een samenvatting van wat de sectoren in 2001 hebben bereikt. Hier vindt u ook een overzicht van de deelnemende sectoren. Vervolgens bevat dit verslag een uitgebreide beschrijving van de resultaten van alle afzonderlijke sectoren die MJA’s hebben ondertekend. Ter illustratie zijn enkele interviews opgenomen met bedrijven die opvallende resultaten hebben geboekt op het gebied van energie-efficiencyverbetering. In het laatste onderdeel vindt u de sectoren die nog niet zijn toegetreden tot MJA2, maar waar de gesprekken daarover al in een vergevorderd stadium zijn. Van deze sectoren wordt kort de stand van zaken over het toetredingsproces toegelicht.
3
Inleiding
Dit verslag geeft leden van de Tweede Kamer, bedrijven en andere
tot het opzetten van een energiezorgsysteem dat moet functioneren
betrokkenen een overzicht van ontwikkelingen binnen de Meer-
volgens vastgestelde normen en dat bedrijven ook nadrukkelijk
jarenafspraken energie-efficiency (MJA) in 2001. In MJA’s maken
dienen te kijken naar mogelijkheden voor energiebesparing buiten
overheid en bedrijfsleven afspraken over de verbetering van de
het directe productieproces. Het gaat hierbij om energiebesparing
energie-efficiency. Zo wordt vastgelegd op welke wijze de overheid
door het gebruik van duurzame energie en energiezuinige product-
en het bedrijfsleven zich in zullen zetten om energiebesparing te
ontwikkeling. De uitbreiding van het MJA2-convenant naar deze
realiseren en wat het resultaat moet zijn na een bepaalde periode.
nieuwe thema’s past in het streven naar een duurzame economische
Inmiddels is duidelijk dat Nederland de eerste stappen heeft
groei.
gezet om klimaatdoelstellingen waar te maken. De MJA heeft
MJA2 is ondertekend door de minister van Economische Zaken,
daaraan eind vorige eeuw een goede bijdrage geleverd.
de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
Het jaar 2001 is een bijzonder jaar geweest. Veel industriële MJA’s
de colleges van Gedeputeerde Staten van de provincies (zij worden
liepen in 2000 af, terwijl de nieuwe Meerjarenafspraak (MJA2)
vertegenwoordigd door het samenwerkingsverband Interprovinciaal
pas op 6 december 2001 is ondertekend. De eindresultaten van
Overleg (IPO)), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG),
het eerste convenant (MJA1) waren uitstekend. Hoewel 2001
ondernemingen en de brancheorganisaties.
voor de industriële sectoren een overgangsjaar was, hebben de
De VNG kan de individuele gemeenten niet vertegenwoordigen,
deelnemers toch hun monitoringgegevens over 2001 verzameld
gemeenten kunnen wel op individuele basis toetreden tot MJA2.
en opgestuurd. In deze rapportage wordt het resultaat van de
Novem (Nederlandse Organisatie voor Energie en Milieu) is sinds
MJA-partijen gepresenteerd.
juli 2002 agentschap van het ministerie van Economische Zaken. Zij is de uitvoerende organisatie die de Meerjarenafspraken
Voor negen sectoren loopt de bestaande MJA1 gewoon door. In juni 2002 zijn 16 sectoren toegetreden tot MJA2. Het gaat om circa 520 bedrijven met een totaal energiegebruik van ruim 90 PJ. Nieuw is dat bedrijven die deelnemen aan MJA2 zich verplichten
5
faciliteert.
De Meerjarenafspraken in perspectief
Achtergronden MJA
In de Uitvoeringsnota Klimaatbeleid (UK) wordt voorzichtig
Wat is er veranderd in MJA2 in vergelijking met MJA1?
geconcludeerd dat de klimaatdoelstellingen van Nederland
•
MJA2 is één convenant waaraan verschillende sectoren
haalbaar lijken, maar dat verdere ontwikkeling van het energie-
kunnen deelnemen. Er is een overkoepelende tekst en sectoren
beleid noodzakelijk is om de doelstellingen daadwerkelijk te
kunnen aanhaken door te ondertekenen. Hierdoor ontstaat op
halen. De Meerjarenafspraken energie-efficiency leverden in het laatste decennium van de vorige eeuw een flinke bijdrage aan
hoofdlijnen uniformiteit die aansluit bij de Wet milieubeheer. •
In een energiebesparingsplan (EBP) legt elk bedrijf zijn energie-
het beperken van het energieverbruik. De eindresultaten van
efficiencydoelstelling vast, gekoppeld aan concrete maat-
het eerste convenant (MJA1) met een groot aantal industriële
regelen en een planning om deze uit te voeren. Verder geeft
sectoren waren goed, zoals uit het eindverslag 2000 blijkt.
een EBP aan op welke wijze het bedrijf behaalde resultaten
Reden voor overheid en bedrijfsleven om een nieuwe afspraak
meet en hoe de rapportage daarvan plaatsvindt. Novem toetst
te maken. Hieronder leest u meer over de achtergronden van de
het concept-EBP op criteria als juistheid, volledigheid en
tweede generatie MJA.
met name of alle energiebesparingsmaatregelen met een terugverdientijd van vijf jaar of minder in de selectie van maatregelen zijn opgenomen. Indien nodig geeft Novem aan-
MJA2: een symbiose tussen vrijheid en plicht
wijzingen om het concept-EBP aan te passen. Uiteindelijk
Overheid en bedrijfsleven hebben gezamenlijk gezocht naar een
geeft Novem een inhoudelijk advies aan het bevoegd gezag
opzet die leidt tot aanzienlijke verbetering van de energie-efficiency.
voor de Wet milieubeheer. Mede op basis van het advies
Dit heeft in 1999 geleid tot het Benchmark-convenant voor de energie-intensieve industrie en een nieuwe Meerjarenafspraak
6
vormt het bevoegd gezag zich een mening over het EBP. •
Er is geen verplicht percentage vastgelegd waarmee de
(MJA2) voor middelgrote (en soms kleinere) ondernemingen.
energie-efficiency moet worden verbeterd. Sectoren kunnen
In het Benchmark-convenant vergelijken bedrijven hun energie-
hun eigen doelstellingen formuleren. Deze worden per sector
efficiency-prestaties met internationale concurrenten die tot de
vastgelegd in een Meerjarenplan (MJP). Dit is een optelsom
wereldtop gerekend worden. De monitoring voor deze partijen
van alle bedrijfsplannen uit een sector. De afzonderlijke doel-
vindt apart plaats en wordt gefaciliteerd door het verificatie-
stellingen van de deelnemende bedrijven bepalen dus de MJA-
bureau Benchmarking.
doelstelling van een sector. Het MJP wordt opgesteld door
MJA2 is op 6 december 2001 ondertekend en loopt tot en met
de brancheorganisatie en naar Novem gestuurd. Ondanks het
2012. Voorwaarde voor een sector om deel te kunnen nemen aan
ontbreken van een eis voor een minimale efficiencyverbetering,
MJA2 is dat het energieverbruik minimaal 1 PJ per jaar is en dat
is MJA2 niet vrijblijvend. Voor elk bedrijf wordt nagegaan of
de energetische dekkingsgraad 80% bedraagt (exclusief de
ze aan het ALARA (as low as reasonably achievable) principe
bedrijven in die sector die benchmarken).
voldoen.
•
Een EBP bestaat uit zekere, onzekere en voorwaardelijke
Een belangrijk onderdeel hiervan is de ketenaanpak: bedrijven
maatregelen. De ‘zekere maatregelen’ zijn energie-efficiency-
kijken niet uitsluitend naar interne processen, maar ook naar
maatregelen die een positieve netto contante waarde hebben
factoren die buiten het bedrijf invloed hebben op het energie-
bij een interne rentevoet van 15%. Als alternatief kan een
verbruik en proberen hier efficiencyverbeteringen in aan te
terugverdientijd van 5 jaar worden gehanteerd. Voor deze
brengen.
maatregelen hebben de bedrijven een resultaatsverplichting, dat wil zeggen dat ze in elk geval moeten worden uitgevoerd.
Hieronder worden enkele belangrijke verschillen tussen MJA1 en
Ook dat fenomeen is nieuw in MJA2. Van ‘onzekere’ en
MJA2 verder toegelicht.
‘voorwaardelijke maatregelen’ kan niet op voorhand bepaald worden of zij een terugverdientijd hebben van vijf jaar of minder. Een bedrijf beslist pas na nader onderzoek of het
MJA2 is een afspraak tussen...
deze wel of niet uitvoert. De verantwoording voor de keuze
•
•
wordt op een later tijdstip afgelegd.
…ondernemingen, brancheorganisaties c.q. productschappen,
Bedrijven zijn verplicht om uiterlijk binnen twee jaar na onder-
de minister van Economische Zaken (EZ), de minister van Landbouw,
tekening systematische energiezorg in te voeren. Deze energie-
Natuurbeheer en Visserij (LNV), de minister van Volkshuisvesting,
zorg moet ten minste voldoen aan het C-niveau van de door
Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM), het Interprovinciaal
Novem opgestelde Referentie Energiezorg overeenkomstig
Overleg (IPO) namens de provincies en de Vereniging Nederlandse
het Protocol Monitoring en Energiezorg. Met systematische
Gemeenten (VNG). Om de individuele gemeenten een actieve rol te
energiezorg krijgen bedrijven inzicht in hun energiegebruik en
geven in MJA kunnen ook de gemeenten toetreden. Dit kan gedurende
daarmee levert energiezorg een bijdrage aan het verminderen
de hele looptijd van MJA2 (tot 2012). Novem (Nederlandse Organisatie
daarvan.
voor Energie en Milieu) adviseert en faciliteert het bedrijfsleven,
MJA2 kent een grotere betrokkenheid van het bevoegd gezag
de overheid en het bevoegd gezag bij de uitvoering van MJA2.
(medewerkers van gemeenten en provincies). Ditmaal zetten ook zij hun handtekening onder het convenant, praten mee in overleggroepen (OGE’s) en hebben bijzondere taken in het
•
7
controleren van bedrijven die niet toegetreden zijn tot MJA2.
Verbredingsthema’s
Bedrijven die deelnemen aan MJA2 zijn verplicht zich in te
Een belangrijke nieuwe ambitie van deelnemers aan MJA2 is niet
spannen om de zogenaamde verbredingsthema’s in de praktijk
alleen energie te besparen op interne bedrijfsprocessen, maar ook
te brengen. Het gaat daarbij om energiebesparing door duur-
op andere plaatsen. Bedrijven hebben zelf aangegeven dat energie-
zame energie en energiezuinige productontwikkeling.
efficiencywinst door het verbeteren van de eigen productie-
processen voor een groot deel al is gerealiseerd. Daardoor is een
keten afneemt door bijvoorbeeld materiaalbesparing, vermindering
breder perspectief op energiebesparing noodzakelijk in de vorm
van energiegebruik tijdens productgebruik, optimalisatie van de
van aandacht voor duurzame energie en energiezuinige product-
productlevensduur en optimalisatie van de productafdanking of
ontwikkeling. Dit is een wezenlijke verandering ten opzichte van
productherverwerking.
MJA1. Het thema energiezuinige productontwikkeling wordt onderverdeeld in duurzame producten, duurzame bedrijventerreinen
Duurzame bedrijventerreinen
en optimalisatie van logistiek, transport en ketens. Dit geeft
Duurzame bedrijventerreinen richt zich op de samenwerking tussen
bedrijven de gelegenheid hun horizon te verbreden en maakt
bedrijven onderling en met overheden op bedrijventerreinen,
de weg vrij voor meer kansrijke verbeteringen van de energie-
gericht op de vermindering van het gezamenlijke energieverbruik
efficiency. Enerzijds is er de kans op directe winst door lagere
en de verbetering van de gezamenlijke energie-efficiency.
productiekosten en beter verkoopbare producten. Anderzijds
De energiebesparing als gevolg van duurzame bedrijventerreinen
kunnen de verbredingsthema’s er aan bijdragen dat de samen-
komt tot stand uit deze gezamenlijke aanpak en samenwerking
werking met leveranciers en klanten verbetert en dat bedrijven
door bijvoorbeeld (centrale) opwekking van (duurzame) energie
daadwerkelijk werk maken van maatschappelijk verantwoord
of gemeenschappelijke utilities waardoor het specifiek energie-
ondernemen door het bewust betrekken van milieucriteria bij het
gebruik per prestatie-eenheid daalt.
ondernemingsbeleid. Hieronder volgt een korte omschrijving van de verbredingsthema’s.
Optimalisatie van transport, logistiek en ketens Dit richt zich op energiebesparing op het gebied van de distributie
Duurzame energie
van enerzijds materialen die nodig zijn voor de vervaardiging van
Hieronder vallen toepassingen waarbij energie wordt opgewekt
het product en anderzijds het product zelf. Deze optimalisatie
uit duurzame bronnen, zoals zonne- en windenergie, waterkracht-
leidt tot een reductie van transportenergie per eenheid product.
centrales en biomassa. Het gebruik van fossiele energie kan worden teruggedrongen door inzet van duurzame energie.
Openbaarheid van gegevens
8
Duurzame producten
Jaarlijks rapporteren sectoren over de voortgang van de MJA.
Duurzame producten richt zich met name op het ontwikkelings-
Novem verifieert als onafhankelijke deskundige de rapportage
proces van producten. De energiebesparing als gevolg van duur-
aan de hand van het Protocol Monitoring en Energiezorg en geeft
zame producten hangt samen met het zodanig ontwikkelen van
het resultaat door aan het bedrijf. Voor zover een monitorings-
producten dat het energiegebruik over de gehele productlevens-
rapportage vertrouwelijke gegevens bevat, dient de onderneming
voor het bevoegd gezag een openbare tweede tekst te maken.
Uiteindelijk verwerkt het bevoegd gezag de maatregelen die het
De rapportages worden besproken in de Overleggroepen Energie-
bedrijf als ‘zeker’ aangeeft in de vergunning voor de Wet milieu-
besparing (OGE) en vormen de basis voor de openbare publicaties,
beheer. Nieuw in MJA2 is dat het bevoegd gezag vervolgens
waarvan dit verslag er één is. In de OGE’s zijn het Ministerie van
jaarlijks een monitoringsrapport ontvangt van het bedrijf.
Economische Zaken of het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer
Hierin rapporteert het bedrijf over de voortgang van de energie-
en Visserij, eventueel andere betrokken overheden (zoals provincies
besparende maatregelen. Zo kan het bevoegd gezag toetsen of
en gemeenten), de brancheorganisatie(s) en Novem vertegen-
het bedrijf aan zijn verplichtingen voldoet. Ook heeft het bevoegd
woordigd. De deelnemers bespreken hier ook relevante beleids-
gezag een rol bij het handhaven van de Wet milieubeheer bij niet
matige, economische en technologische ontwikkelingen die
MJA-bedrijven. Deze krijgen dezelfde eisen en verplichtingen
kunnen bijdragen aan een verbetering van de energie-efficiency.
opgelegd als MJA-bedrijven.
Rol van bevoegd gezag en de Wet milieubeheer
9
Volgens de zogenoemde verruimde reikwijdte van de Wet milieu-
Subsidies en fiscale instrumenten in 2001
beheer dient het bevoegd gezag onder meer aandacht te besteden
In het Energierapport 1999 kiest de overheid voor een meer
aan activiteiten van bedrijven op het gebied van energiebesparing.
vraaggericht en generiek instrumentarium ter bevordering van
Binnen MJA2 heeft het bevoegd gezag nu ook duidelijk en terecht
een duurzame energiehuishouding. Dit heeft er onder andere toe
een belangrijke rol gekregen. Het Interprovinciaal Overleg (IPO)
geleid dat een aantal subsidieregelingen op het gebied van energie-
heeft namens de provincies MJA2 ondertekend en de Vereniging
besparing is samengevoegd tot een beperkt aantal generieke
van Nederlandse Gemeenten (VNG) namens de gemeenten.
regelingen. Een belangrijk voorbeeld is de subsidieregeling
Voor deze laatste groep vereist de formaliteit nog een aparte
‘Energiebesparing door innovatie’. Deze is het gevolg van het
handtekening van individuele gemeenten.
samenvoegen van drie andere regelingen. Voorbeelden van andere
Het bevoegd gezag (gemeente of provincie) toetst de maatregelen
voor MJA-bedrijven belangrijke subsidieregelingen in 2001 zijn
die zijn opgenomen in het EBP van de bedrijven aan de eisen van
het CO2-reductieplan en het programma Economie, Ecologie en
de Wet milieubeheer. Daarom wordt het EBP niet alleen naar Novem
Technologie (EET). Fiscale regelingen die voor MJA-bedrijven
gestuurd, maar tegelijkertijd naar het bevoegd gezag. Over het
relevant zijn, zijn de Energie Investerings Aftrek (EIA) en de Vrije
EBP krijgt het bevoegd gezag een inhoudelijk advies van Novem.
Afschrijving Milieuinvesteringen (VAMIL). Voor de non-profitsector
Met dat advies kan het zich vervolgens een mening vormen over
is de subsidieregeling energievoorzieningen in de non-profit en
het EBP. Daarbij zal het bevoegd gezag een integrale afweging
bijzondere sectoren (EINP). Bij het uitvoeren van de verschillende
maken ten opzichte van andere milieuaspecten.
regelingen spelen Novem en Senter een centrale rol in de uitvoe-
10
ring. Op termijn zullen flexibele instrumenten in het kader van het
Monitoringsgegevens
klimaatbeleid, zoals verhandelbare emissierechten, een belangrijke
Bedrijven die deelnemen aan MJA2 zijn verplicht om jaarlijks
rol kunnen gaan spelen bij de verdere verbetering van de energie-
volgens het Protocol Monitoring en Energiezorg te rapporteren
efficiency.
over de voortgang op het gebied van: •
Procesefficiency
•
Energiezorg
Internalisatie
•
Verbredingsthema’s
De laatste jaren is een deel van het energiebesparingsbeleid
Procesefficiency wordt uitgedrukt in energie-efficiencyverbetering
geïnternaliseerd. Dat wil zeggen dat de primaire verantwoordelijk-
(EEV). Dit richt zich op de verbetering van de energie-efficiency
heid voor het besparingsbeleid in specifieke sectoren is over-
van het proces binnen het bedrijf zelf. MJA1- en MJA2-bedrijven
gedragen aan de ministers die ook op andere beleidsterreinen
rapporteren jaarlijks de EEV. MJA2-bedrijven rapporteren naast
verantwoordelijk zijn voor die sectoren. Zo is de minister van
de EEV ook de stand van zaken omtrent de invoering van syste-
VROM verantwoordelijk geworden voor het energiebesparings-
matische energiezorg, het gebruik van duurzame energie (duurzame
beleid in de gebouwde omgeving en de minister van Landbouw,
energie-efficiency verbetering ofwel de DEV) en de besparingen
Natuurbeheer en Visserij (LNV) voor energiebesparing in de agro-
die voortkomen uit de energiezuinige productontwikkeling (EZP).
sectoren en de voedingsmiddelenindustrie. Vanaf 2002 draagt de
Voor MJA2-deelnemers wordt er uiteindelijk een Totale Energie-
minister van Verkeer en Waterstaat (V&W) de verantwoordelijk-
Efficiency Verbetering (TEEV) uitgerekend door de EEV, DEV en de
heid voor het energiebesparingsbeleid in de transportsector.
EZP bij elkaar op te tellen.
De verantwoordelijkheid voor het algemene energiebesparings-
In het kader van MJA2 rapporteert elke onderneming jaarlijks
beleid, het generieke instrumentarium en het energiebesparings-
uiterlijk op 1 april aan Novem, het bevoegd gezag en de eigen
beleid voor de industrie, de dienstensectoren, het onderwijs en
brancheorganisatie of productschap. Er is een vaste rapportage-
de gezondheidszorg blijft bij de minister van Economische Zaken.
methodiek vastgesteld. Deze methodiek is vastgelegd in de
Tussen de ministers onderling worden afspraken gemaakt over
‘Handreiking Monitoring MJA2’. Dit bevordert de consistentie en
afstemming, aansturing en rapportage. De ministeries van LNV
de uniformiteit van de aangeleverde gegevens. Meer informatie
en EZ rapporteren de resultaten van de verschillende sectoren
over de monitoringsmethodiek is te vinden op de Novem website
gezamenlijk.
(www.mja.novem.nl).
MJA1 en MJA2
Analyse MJA-resultaten
Voor veel MJA-sectoren is 2001 een overgangsjaar. Dit komt
apart convenant ondertekend: ‘Glastuinbouw en Milieu’ (GLAMI).
doordat voor een groot aantal – met name industriële – sectoren
Het is nog niet duidelijk op welke manier de Schiphol Group zijn
eind 2000 MJA1 afliep. De ambitieuze doelstelling om tussen
energiebeleid aan een convenant zou kunnen koppelen. In deze
1989 en 2000 de energie-efficiency van bedrijven met 20% te
sector is het moeilijk om aan benchmark-gegevens te komen.
verbeteren, blijkt met een percentage van 22,3 ruimschoots
Er wordt nog nagedacht over andere opties die wellicht beter
gehaald. Dit resultaat leidt ertoe dat veel sectoren besluiten
geschikt zijn voor deze voormalige MJA1-deelnemer. In 2001
deel te nemen aan MJA2. Daarnaast is er een aantal sectoren die
hebben twee nieuwe MJA-sectoren zich aangemeld. De tankopslag-
de intentie uitspreken het tweede convenant binnen afzienbare
industrie is inmiddels toegetreden en de afvalverwerkingsector
tijd te gaan ondertekenen of serieuze belangstelling tonen.
heeft belangstelling getoond om deel te nemen aan de MJA2.
Vertegenwoordigers van bedrijfsleven en overheid zetten op 6 december 2001 hun handtekening onder MJA2. Daarmee is de
Het blijkt dat vrijwel alle sectoren die MJA1 hebben afgesloten,
tweede generatie Meerjarenafspraken energie-efficiency een feit.
nu zijn toegetreden tot MJA2 of het Benchmark-convenant. In de
Enkele grote bedrijven stappen in dit jaar over op het Benchmark-
komende periode zullen naar verwachting nog meer sectoren
convenant. Hieronder vindt u een presentatie van de energie-
toetreden. Zo is er een aantal sectoren dat belangstelling toont
efficiencyverbeteringen van alle (potentiële) MJA-sectoren in 2001.
om toe te treden en momenteel daarover gesprekken voert. Andere sectoren zijn zich aan het voorbereiden op de toetreding tot MJA2, maar hebben bij het verschijnen van dit verslag nog
11
De sectoren worden verdeeld in vier groepen: diensten, industrie,
niet hun handtekening gezet.
agro en de voedingsmiddelenindustrie. In tegenstelling tot de
Nadat een sector MJA2 heeft ondertekend, kunnen ook de bedrijven
meeste industriële sectoren, loopt MJA1 voor de meeste diensten-
die zijn aangesloten bij de betreffende sector toetreden. Op 30 juni
sectoren nog enkele jaren door. Hetzelfde geldt voor de agro-
2002 hadden circa 520 ondernemingen een verzoek ingediend om
sectoren en de cacao-industrie. Onderstaande tabel laat zien welke
toe te treden tot MJA2. In totaal nemen ruim 1800 bedrijven deel
sectoren zijn toegetreden tot MJA2, welke deelnemen aan MJA1
aan MJA1 en MJA2. In de sector glastuinbouw zijn nog eens 8500
en welke bedrijven zich hebben aangesloten bij het Benchmark-
deelnemers. Van het totale energiegebruik van de industrie
convenant (BM). De sectoren die de intentie (I) hebben uitgesproken
nemen de Benchmark-bedrijven circa 80% voor hun rekening en
deel te willen nemen aan MJA2 of belangstelling (B) hebben
MJA2-bedrijven circa 15%. In de dienstensector verbruiken de
getoond, staan eveneens vermeld. De glastuinbouw heeft een
MJA-deelnemers circa 17% van het totale energieverbruik.
SECTOR
MJA1
MJA2
BENCHMARK-CONVENANT
ANDERS
Diensten Banken (NVB) Hoger beroepsonderwijs KLM
B
NV Nederlandse Spoorwegen Schiphol Group* Supermarkten Verzekeringsmaatschappijen Wetenschappelijk onderwijs Intramurale gezondheidszorg
B
Industrie Aardolieraffinaderijen Afvalverwerkingsindustrie
B
Asfaltindustrie Cementindustrie Chemische industrie Fijnkeramische industrie
I
Gieterijen Glasindustrie Grofkeramische industrie
I
Industriële natwasserijen IJzer- en staalindustrie Kalkzandsteenindustrie
I
Koel- en vrieshuizen Metallurgische industrie (non-ferro) (stand van zaken op 30 juni 2002) Legenda bij de tabel: * = geen convenant 12
I = intentie om toe te treden
B = belangstelling om toe te treden
SECTOR
MJA1
MJA2
BENCHMARK-CONVENANT
ANDERS
Olie & gasproducerende industrie Oppervlaktebehandelende industrie
B
Overige industrie Papier- en kartonindustrie Philips Rubber- en kunststofverwerking Tankopslagbedrijven Tapijtindustrie Textielindustrie Agro Aardappelverwerkende industrie* Bloembollen- en bolbloementeelt Glastuinbouw Paddestoelenteelt Voedingsmiddelenindustrie Bierbrouwerijen Cacao-industrie Frisdrankenindustrie
B
Groente- & fruitverwerkende industrie Koffiebranderijen Margarine-, vetten- & oliën industrie Suikerindustrie Vleesverwerkende industrie
I
Zuivelindustrie (stand van zaken op 30 juni 2002) Legenda bij de tabel: * = geen convenant
13
I = intentie om toe te treden
B = belangstelling om toe te treden
Resultaten
met het opstellen van nieuwe energiebesparingplannen.
De onderstaande tabellen geven een overzicht van de ontwikkeling
Naar verwachting ronden deze sectoren in 2003 hun opstartfase
van de energie-efficiencyverbetering van alle MJA-sectoren ten
af en leveren daarna hun gegevens aan. Tankopslag is een nieuwe
opzichte van het referentiejaar. Uitgerekend is bovendien hoe de
MJA-deelnemer. Bedrijven uit deze sector krijgen voor de eerste
energie-efficiencyverbetering voor de totale dienstensectoren,
keer te maken met MJA-procedures.
de industriële sectoren, de agrosectoren en de voedingsmiddelen-
De supermarktbranche heeft te maken gehad met opstartproblemen
industrie zich heeft ontwikkeld. Een negatief percentage betekent
bij het uitvoeren van de monitoring. Dit kwam door het grote aantal
dat de energie-efficiency van de sector is verslechterd. Bedrijven
gebouwen (5.000). Om de problemen te verhelpen is nieuwe
in deze sector zijn in dat geval gemiddeld meer energie gaan
programmatuur ontwikkeld. Dit jaar is er sprake van een inhaal-
gebruiken voor de productie van één producteenheid.
slag en worden de monitoringsgegevens over 1999 en 2000
MJA1-bedrijven rapporteren zoals gebruikelijk hun energie-
gerapporteerd.
efficiency verbetering (EEV). Binnen MJA2 wordt gesproken over
Er zijn ook sectoren die de intentie hebben uitgesproken om toe
de totale energie-efficiency verbetering (TEEV), inclusief resultaten
te treden, nog niet getekend hebben, maar na het afsluiten van
op het gebied van duurzame energie en energiezuinige product-
MJA1 wel zijn blijven monitoren. Ook deze gegevens worden in
ontwikkeling. Meer informatie over EEV en TEEV vindt u onder
dit rapport gepresenteerd. Gedetailleerde informatie over de
‘Achtergronden MJA’ op pagina 6. Voor een aantal MJA1-deel-
resultaten per sector vindt u in de volgende pagina’s. Hieronder
nemers wordt de bijdrage van duurzame energie ook apart
vindt u per sectorgroep een kort overzicht van belangrijke trends.
gemonitord, deze getallen zijn ook in deze rapportage opgenomen. Voor de overige MJA1-sectoren is het gebruik van duurzame energie en energiezuinige productontwikkeling geen onderdeel
Dienstensectoren
van de afspraak.
De verbetering van de energie-efficiency voor de dienstensectoren laat in 2001 een diffuus beeld zien. In zijn totaliteit is de trend positief, maar toenemend gebruik (15% tussen 1989 en 2000) van
14
Monitoring
ICT-apparatuur en bijbehorende koeling leidt tot een slechtere
Onderdeel van de afspraken in MJA2 is dat bedrijven voor 1 april
energie-efficiency van onder andere HBO- en WO-instellingen.
monitoringsgegevens aanleveren aan Novem. Bij het verschijnen
Dit zorgt er voor dat er ondanks de genomen maatregelen netto
van dit verslag hebben tankopslagbedrijven, koel- en vrieshuizen,
toch sprake is van een ontsparing in de afgelopen jaren.
supermarkten en koffiebranderijen nog geen monitorgegevens
De onderwijsinstellingen hebben een turbulente periode achter
aangeleverd over 2001. In deze sectoren zijn bedrijven nog bezig
de rug met veel fusies en personeelsverschuivingen. Nadat het
Sector
Referentie Totale energie- Energiejaar
gebruik (PJ)
efficiency
Totale energie-
Referentie Totale energie- Energie-
Sector
efficiency
jaar
gebruik (PJ)
(TEEV in %)
efficiency
(EEV in %)
(TEEV in %)
Voedingsmiddelenindustrie
Diensten Banken*
1995
5,0
9
n.v.t.
Cacao-industrie*
1995
2,3
Hoger beroepsonderwijs*
1994
1,1
-1
n.v.t.
Groente- & fruitverwerkende 1998
3,5
NV Nederlandse Spoorwegen 1997
13,2
10,8
13,1
industrie
Supermarkten
Totale energie-
verbetering verbetering
verbetering verbetering (EEV in %)
efficiency
1995
Verzekeringsmaatschappijen* 1996 Wetenschappelijk onderwijs* 1996 Totaal Diensten
21 2,5
n.v.t. 2,5
-
-
n.v.t.
Koffiebranderijen
1998
-
-
-
1,7
-5
n.v.t.
Margarine-, vetten- & oliën
1998
7,2
-3,8
-2,5
4,8
-1
-1
industrie 1998
16,7
1,8
2
29,7
2,5
2,8
121,8
5,3
6,2
25,8
6,8
8,2
Zuivelindustrie Totaal VGI
Industrie Asfaltindustrie
1998
2,4
5,6
5,6
Totaal alle sectoren
Chemische industrie *
1998
6,0
4,1
4,2
* Voorlopige cijfers
- Nog geen gegevens bekend
Gieterijen
1998
2,5
6,6
6,7
Industriële natwasserijen
1998
1,53
9,6
9,6
Voor de onderstaande agrosectoren wordt een andere rekenmethodiek gebruikt.
Koel- en vrieshuizen
1998
-
-
-
De energie-efficiency is gebaseerd op het verbruik per kilogram product of per
Metallurgische industrie
1998
4,7
6,6*
8,8
bloemsteel. Hierdoor kunnen de percentages niet zondermeer opgeteld worden bij
Olie & gasproducerende
1998
33,6
7,3
7,3
de andere sectoren.
1998
1,8
2,8
2,8
Sector
industrie Oppervlaktebehandelende
Overige industrie
1998
3,4
-5,4
-2,3
Rubber- en kunststof-
1998
7,4
3,3
9,7
verwerking
efficiency
Totale energieefficiency
verbetering verbetering (EEV in %)
1998
-
-
-
Tapijtindustrie
1998
1,0
12,3
12,8
Textielindustrie
1998
Bloembollen-
(TEEV in %)
1995
-
-
-
en bolbloementeelt
2,0
4,8
4,8
Glastuinbouw
1980
123,3
66,3
5,8
6,8
Paddestoelenteelt
1995
1,3
- Nog geen gegevens bekend
15
gebruik (PJ)
Agro
Tankopslagbedrijven
Totaal Industrie
Referentie Totale energie- Energiejaar
industrie *
48
48
12,3
12,3
aantal actieve deelnemers aan de MJA1 voor het HBO terug was
meestal net pas opgestart. Hoopgevend is dat de eerste projecten
gelopen tot 20, is eind 2001 een begin gemaakt met een nieuw
toch al resultaat laten zien. Van een gemiddelde totale energie-
initiatief om de MJA en het ‘Handvest Duurzaamheid’ te integreren.
efficiencyverbetering van 5,8% komt 1% punt voort uit duurzame
Medio 2002 hebben bijna alle instellingen te kennen gegeven
energie en ketenbesparingen. Het is nog te vroeg om dit jaar al
voorstander te zijn van het samenvoegen van hun energie- en
over trends te spreken. De monitorgegevens van de komende
milieubeleid. Zij willen deelnemen aan een geïntegreerd
jaren zullen meer inzicht geven in hoe succesvol de energie-
convenant.
efficiencyprojecten zijn in de industrie. Wel blijkt uit de eerste
Ook in de verzekeringssector heeft het toenemende gebruik van
gesprekken met de sectoren dat de bereidheid om werk te maken
ICT-apparatuur en automatisering een negatief effect op de energie-
van deze thema’s doorgaans aanwezig is.
efficiency. Bovendien is er in deze sector een trend zichtbaar naar een 24-uurseconomie. Om de MJA-doelstellingen te halen zal het voor deze sectoren van groot belang zijn besparingsmogelijk-
Agrosectoren
heden volledig te benutten. Een positieve ontwikkeling is onder
De glastuinbouw is van alle sectoren die in dit verslag aan bod
andere zichtbaar bij de NS. Dankzij succesvolle efficiencymaat-
komen veruit de grootste energieverbruiker. Voor de glastuinbouw
regelen heeft het bedrijf nu al zijn energie-efficiencydoelstelling
is een apart convenant opgesteld: het Convenant Glastuinbouw
voor 2010 bereikt.
en Milieu. De sector heeft hiermee één convenant dat zowel de energie-efficiency als andere milieuaspecten omvat. De energieefficiency in de glastuinbouw is in 2001 met 4% verbeterd ten
16
Industriële sectoren
opzichte van 2000. De sector blijft daarmee 17% verwijderd van
Zoals vastgelegd in de voorwaarden van MJA2 rapporteren alle
de doelstelling om een energie-efficiencyverbetering te realiseren
industriële sectoren dit jaar voor het eerst ook de resultaten op het
van 65% in 2010 ten opzichte van 1980. De gerealiseerde 4% is
gebied van duurzame energie en de resultaten van besparingen
een goede stap om de uiteindelijke doelstelling te behalen.
in de bedrijfsketen. In hoofdstuk 2 kunt u meer lezen over deze
Het aandeel duurzame energie is echter nog steeds beperkt.
zogenaamde verbredingsthema’s. Met de start van MJA2 is 1998
De glastuinbouw streeft naar 4% duurzame energie in 2010. Er zal
als het nieuwe referentiejaar gekozen voor alle sectoren. Uit de
nog veel werk verzet moeten worden om deze doelstelling te halen.
resultaten blijkt dat sectoren in de afgelopen drie jaar nagenoeg
In de overige agrarische sectoren is het beeld wisselend.
allemaal de energie-efficiency hebben verbeterd. De effecten van
De paddestoelensector heeft de afgelopen jaren flinke verbete-
duurzame energie en besparing in de bedrijfsketen blijven door-
ringen doorgevoerd. Van belang voor het energiebeleid is dat in
gaans nog beperkt. Efficiencymaatregelen in die richting zijn
twee agrarische MJA’s doelstellingen voor duurzame energie zijn
opgenomen als percentage van het totale energiegebruik. Voor de sectoren paddestoelen en bloembollen bedraagt de doelstelling voor duurzame energie respectievelijk 5 en 4% in 2005.
Voedingsmiddelenindustrie De voedingsmiddelenindustrie laat over het algemeen een lichte verbetering zien. Toch blijft het voor de meeste sectoren moeilijk om negatieve effecten, die bijvoorbeeld voortkomen uit fluctuaties in de bezettingsgraad of veranderende productspecificaties, te bestrijden. Hierbij moet gedacht worden aan sectoren als margarine, vetten & oliën en de vleesindustrie. De MKZ- en de BSE-crisis laten in enkele sectoren hun sporen na. Onder andere in de cacao- en de zuivelindustrie zijn duidelijk positieve ontwikkelingen zichtbaar. Waarschijnlijk heeft het opstellen van nieuwe EBP’s in 2000 in de zuivelindustrie tot een extra impuls geleid voor het uitvoeren van energie-efficiencymaatregelen.
17
Basismetaal
IJzer- en staalindustrie
Sector: Dienstensector Bedrijf: Jumbo Supermarkten Lees pagina 26/27: ‘Energie-efficiency als service aan de klant’
Sector: Industriële sectoren Bedrijf: Koninklijke Ten Cate Lees pagina 66/67: ‘Gasverwarmende infraroodstraler groot succes’
Dienstensector
Banken Deelnemende ondernemingen
11 banken (ruim 4.000 gebouwen)
Omzet in productievolume
3,4 miljoen m2 (1995) en 3,8 miljoen m2 (2001) bruto vloeroppervlak
Energiegebruik
5,2 PJ (1995) en 5,0 PJ (2001)
Looptijd MJA1
16 december 1996 - 1 januari 2006
Doelstelling
25% energie-efficiencyverbetering in 2005 ten opzichte van 1995
Resultaat MJA1
9% energie-efficiency verbetering in 2001 ten opzichte van 1995 (voorlopig)
Deelnemers aan de OGE Minister van Economische Zaken
•
Nederlandse Vereniging van Banken (NVB)
•
Banken
Sectorontwikkeling
Energiekarakteristiek
Een aantal (grote) deelnemers transformeert zijn kleinere
De grotere bankgebouwen doen met name dienst als kantoren
gebouwen met bankhallen tot bankshops. Bij grotere bank-
en moeten over het algemeen aan hoge comforteisen voldoen.
gebouwen of kantoren worden meer werkplekken per vierkante
Energiegebruik komt vooral voor rekening van het verwarmen en
meter gecreëerd door ze in te richten met flexibele werkplekken.
koelen van de vertrekken en van automatiseringsapparatuur.
Nieuwe ontwikkelingen binnen bankgebouwen zijn verder auto-
In de kleinere gebouwen wordt bijna 100% van het vloeroppervlak
matisering en een toename van computer- en randapparatuur.
gebruikt als bankhal of cliëntenruimte. Het feit dat buitendeuren
Daarnaast blijft het aantal geldautomaten toenemen. Centrale
vaak opengaan, heeft belangrijke gevolgen voor het binnenklimaat
computers staan 24 uur per dag aan en er is een tendens naar
en het energiegebruik van die gebouwen.
ruimere openingstijden.
20
•
Energie-efficiency De energie-efficiency verbetert in 2001 met 9% ten opzichte van het referentiejaar 1995. Ten opzichte van 2000 is dit een verbetering van 1%. De gepresenteerde cijfers zijn gebaseerd op de monitoringgegevens van ongeveer 85% van de MJA-deelnemers, op basis van het bruto vloeroppervlak. Hierbij dient te worden opgemerkt dat de banken ongeveer 70% van hun monitoringgegevens hebben gebaseerd op metingen. De overige 30% is gebaseerd op extrapolaties, schattingen en berekeningen. Bijna de helft van het besparingspotentieel bestaat uit good housekeeping maatregelen. De trend waarbij bankhallen overgaan in bankshops levert in absolute zin besparing op door lager energiegebruik, omdat de winkels kleiner zijn dan traditionele bankhallen. Het kengetal is
MJA1
echter gebaseerd op energiegebruik per vierkante meter en dat
1995
ligt in winkels hoger dan in bankhallen. Verder hebben de steeds
1996
verdergaande automatisering, het toenemend aantal geldautomaten
1997
en de uitbreiding van de openingstijden een negatief effect op de
1998
ontwikkeling van de energie-efficiency.
1999
referentiejaar
2000
Informatie op internet
2001
www.nvb.nl
2002 2003 2004 2005 2006 -10 -8 -6 -4 -2 0 procent
21
2
4
6
8 10 12 14 16 18 20 22 24 26 28 30 25% doelstelling
Dienstensector
Hoger beroepsonderwijs Deelnemende instellingen
30 (1994) en 26 (2001)
Vloeroppervlak
1,2 miljoen m2 (1994) en 1,2 miljoen m2 (2001) BVO
Energiegebruik
1 PJ (1994) en 1,1 PJ (2001)
Looptijd MJA 1
13 februari 1996 - 31 december 2006
Doelstelling
30% energie-efficiencyverbetering in 2005 ten opzichte van 1994
Resultaat MJA1
-1% energie-efficiencyverbetering in 2001 ten opzichte van 1994 (voorlopig)
Deelnemers aan de OGE •
Minister van Economische Zaken
•
HBO-raad
•
Instellingen
Sectorontwikkeling
in 2001. Uit gesprekken met deelnemers is onder meer gebleken
De sector kenmerkte zich de afgelopen jaren door veranderingen
dat de oorzaak voor het beëindigen van de deelname was dat
ten gevolge van fusies, reorganisaties, verbetering van de
contactpersonen wisselden, of dat er een gebrek was aan
kwaliteit van de eigen dienstverlening, veranderingen in het
draagvlak in de organisatie. In gesprekken met Novem hebben
onderwijsaanbod, personeelswisselingen en ver- en nieuwbouw.
de betrokken partijen een hernieuwde motivatie ten aanzien van
Uit gesprekken met verschillende instellingen blijkt dat een aan-
de MJA uitgesproken.
tal van deze processen inmiddels is afgesloten, waardoor de
22
aandacht weer wat meer op de MJA gericht kan worden.
Energiekarakteristiek
In de looptijd van de MJA heeft een aantal hogescholen de deel-
De deelnemende instellingen zijn veelal grote onderwijsinstellingen
name beëindigd. In reactie hierop zijn verschillende (andere)
met hoge aantallen werknemers en studenten, veel gebouwen en
hogescholen benaderd. Hierdoor is het aantal instellingen dat
locaties met een aanzienlijke energierekening. Energie wordt met
meedoet met de MJA uitgebreid van 20 in het jaar 2000, naar 26
name gebruikt voor verwarming, verlichting en apparaten.
Energie-efficiency
Informatie op internet
Ten opzichte van 2000 verbetert de energie-efficiency in 2001 met
www.hbo.nl
11%. Een belangrijke oorzaak hiervan is de andere samenstelling van de groep MJA-deelnemers (20 in 2000 tegenover 26 in 2001). Ten opzichte van het referentiejaar 1994 is er een daling van de energie-efficiency van 1%. In 2001 worden negen energiebesparende maatregelen uitgevoerd of in uitvoering genomen. De meeste maatregelen zijn gericht op het optimaliseren van verlichting. Een deel van de gerealiseerde energiebesparing wordt echter teniet gedaan door ontsparende invloeden. Zo neemt door een toenemend gebruik van computers in het HBO zowel het directe energiegebruik toe (stroom voor de computers) als het indirecte energiegebruik (koeling van de
MJA1
apparatuur).
1994
De aandacht binnen de HBO-raad voor energiebesparing en de
1995
MJA verschuift naar het Handvest Duurzaamheid dat sinds eind
1996
1999 van toepassing is. In dit Handvest is vastgelegd dat de deel-
1997
nemers duurzame ontwikkeling sneller en beter zullen integreren
1998
in alle sectoren van het hoger beroepsonderwijs en in de
1999
bedrijfsvoering van individuele hogescholen. Opleidingen die
2000
aantoonbaar aan de afspraken hebben voldaan, kunnen zich
2001
onderscheiden met het nieuwe keurmerk ‘Duurzaam HBO’.
2002
Hogescholen konden al vanaf 1 november 1999 toetreden tot het
2003
Handvest. Inmiddels nemen 27 van de circa 45 hogescholen
2004
eraan deel. De verwachting is dat in november 2002 alle MJA-
2005
activiteiten van de HBO-raad worden overgenomen door het
2006
Handvest Duurzaamheid.
referentiejaar
-12 -10 -8 -6 -4 -2 0 procent
23
2
4
6
8 10 12 14 16 18 20 22 24 26 28 30 doelstelling 30% in 2005
Dienstensector
NV Nederlandse Spoorwegen Deelnemende ondernemingen
1 (5 bedrijfsonderdelen)
Omzet
€ 2,4 miljard
Productiefactoren
43,4 miljard zitplaatskilometers 2.802 kilometer lengte spoornetwerk 2,38 miljoen m2 bruto vloeroppervlak (cijfer van 2000)
Werknemers
23.446 (1997) en 22.286 (2001)
Energiegebruik
13,3 PJ (1997) en 13,2 PJ (2001)
Looptijd MJA1
4 oktober 1999 - 31 december 2010
Doelstellingen
- 11% energie-efficiencyverbetering in 2010 ten opzichte van 1997 - 5% van de tractie-energie duurzaam ingekocht in 2010 - vaste maatregelen uit het pakket duurzaam bouwen voor de utiliteitssector voor de nieuwbouw en grootscheepse renovatie worden genomen - deel variabele maatregelen, zodat de EPC 10% lager is dan wettelijk vereist - faciliteren van plaatsing windturbines
Resultaat MJA1
10,8% energie-efficiencyverbetering in 2001 ten opzichte van 1997
Deelnemers aan de OGE •
Minister van Economische Zaken
•
Minister van Verkeer en Waterstaat
•
NV Nederlandse Spoorwegen (NS)
Sectorontwikkeling
De afgelopen jaren stonden in het teken van verzelfstandiging
Het vrijetijds- en woon-werkverkeer neemt in Nederland jaarlijks
van NS. Inmiddels is NS een zelfstandige onderneming die
toe, waarbij NS een belangrijk deel van die mobiliteit voor zijn
bestaat uit 5 bedrijven: NS Reizigers, NS Stations, NS Vastgoed,
rekening neemt. In 2001 leggen reizigers 14,39 miljard kilometer
Nedtrain en NS Internationaal. NS Internationaal doet niet mee
af (3,7% meer dan in 1997). In opdracht van de overheid zorgt NS
aan deze MJA, omdat een aantal activiteiten is ondergebracht in
voor aanleg en onderhoud van het spoor, voor capaciteitsverdeling
internationale samenwerkingsverbanden. RailInfrabeheer (RIB)
op het net en voor een veilige afhandeling van het treinverkeer.
doet wel mee met de MJA. In de zomer van 2001 wordt een aan-
Met bijna 5.000 vertrekkende treinen per dag vanaf 380 stations -
gepaste dienstregeling gehanteerd. Dit leidt tot een vermindering
over ruim 6.500 kilometer spoor/2.800 km netlengte - heeft
van het aantal zitplaatskilometers.
Nederland het drukst bereden spoorwegnet ter wereld. 24
Energiekarakteristiek
•
LED-verlichting in seinen
Het energiegebruik van NS is onder te verdelen in tractie-energie
•
nieuwe omvormers (deze verzorgen de voeding van het
(voor voortbeweging en verwarming van treinen) en facilitaire
beveiligingssysteem met een hoger rendement; met dit bevei-
energie. De tractie-energie komt voor rekening van NS Reizigers
ligingssysteem worden treinen gevolgd en seinen bestuurd)
en is goed voor circa 85% van het totale energiegebruik van NS.
•
monitoring: op afstand afleesbare meters bij Railinfrabeheer
De overige vier MJA-deelnemers gebruiken vooral facilitaire
•
nieuw luchtgereedschap bij Nedtrain
energie (circa 15%), met name voor verlichting, verwarming van
•
installeren van energiezuinige compressoren in werkplaatsen
ruimten, roltrappen en liften, onderhoud en revisie van materieel
•
efficiëntere perronverlichting
en infra, wisselverwarming en seingeving.
•
invoering productgerichte milieuzorg bij NS Vastgoed.
Energie-efficiency
Informatie op internet
In 2001 bedraagt de energie-efficiencyverbetering 10,8% ten
www.ns.nl
opzichte van 1997. Dit percentage is gebaseerd op de resultaten over 2001 bij NS Reizigers en Railinfrabeheer en op de resultaten over 2000 en 1999 voor de andere bedrijven. NS Reizigers, Nedtrain en Railinfrabeheer nemen circa 90% van het energiegebruik van NS voor hun rekening. Veranderingen in de energie-efficiency van de andere twee bedrijven zijn dus van weinig invloed op de
MJA1
energie-efficiency van NS als geheel. De verbetering van 10,8%
1997
betekent dat NS in 2001 de doelstelling voor 2010 bijna heeft
1998
behaald. De verbetering van de energie-efficiency in 2001 ten
1999
opzichte van 2000 is 3%. Dit resultaat wordt behaald met onder
2000
meer de volgende maatregelen:
2001
•
nieuw (zuiniger) materieel
2002
•
modernisering van intercityrijtuigen
2003
•
het verlagen van de temperatuur en verminderen van de
2004
ventilatie in (dubbeldeks)rijtuigen
2005
extra ‘onderstations’. Dit zijn de elektrische voedingsstations
2006
•
referentiejaar
voor de bovenleiding. Door de kortere afstanden tussen onderstation en trein treden minder energieverliezen in de
•
0
besparingen op wisselverwarming door het terugdringen van
procent
het aantal proefbranduren en HR-ketels 25
2010
bovenleidingen op
1
2
3
4
5
6
7
8
9 10 11 12 13 14
11% doelstelling
Dienstensector
Supermarkten Deelnemende bedrijven
34 (5.000 inrichtingen)
Omzet
€ 21,6 miljard (2000)
Werknemers
circa 200.000 (1995)
Energiegebruik
11,8 PJ (1995) en 11,4 PJ (2000)
Looptijd MJA1
11 oktober 1999 - 31 december 2010
Doelstellingen
32% energie-efficiencyverbetering in 2010 ten opzichte van 1995
Resultaat MJA1 in 2000
4,2% energie-efficiencyverbetering ten opzichte van 1995
en een aandeel van 5% duurzame energie
en 0% inzet van duurzame energie
Deelnemers aan de OGE •
Minister van Economische Zaken
•
Centraal Bureau Levensmiddelenhandel (CBL)
•
Supermarkten
Sectorontwikkeling
aan food besteedt, gaat inmiddels 68% naar de supermarkten.
Voor de supermarkten is 2000 het eerste hele jaar binnen de
Tien jaar geleden was dat 57%. Het ‘eten buitenshuis’ (fast food)
looptijd van de MJA1. Van de 34 deelnemende supermarktketens
wordt met een aandeel van 24% een steeds belangrijker concur-
hebben 18 hun monitoringgegevens over 1999 en 2000 aangeleverd.
rent van de supermarkten. Het CBL verwacht dat in Nederland
De gegevens in deze tekst gaan dan ook over het jaar 2000.
de strijd tussen de cateraars, benzinepompen en supermarkten
Dagelijks bezoeken ruim 4 miljoen mensen de 5.000 supermarkten
verder zal toenemen.
die Nederland telt. De omzet stijgt met 3% van € 21 miljard in
26
1999 naar € 21,6 miljard in 2000. Opvallende omzetstijgingen doen
Energiekarakteristiek
zich voor bij kant- en klaarmaaltijden, biologische producten en
60% van het elektriciteitsgebruik door supermarkten komt voor
vleesvervangers. Dit sluit aan bij de trend onder consumenten
rekening van koelen en vriezen. Daarnaast wordt circa 25% door
naar meer gemak en veilig en gezond voedsel. Bovendien zijn er
verlichting verbruikt. Het overige verbruik komt voor rekening van
duidelijke omzetstijgingen bij non-food en vers. De eerste maanden
elektronische apparatuur, ovens, cv-pompen et cetera. Het gas-
van 2000 is er tussen de supermarkten onderling sprake van een
verbruik komt hoofdzakelijk voor rekening van de verwarming en,
ware prijzenslag. Gemiddeld dalen de prijzen in deze periode met
indien aanwezig, de bakkerij. Gemiddeld worden supermarkten
0,8%. Van het totale bedrag dat de consument in de detailhandel
ongeveer eens in de zeven jaar gerenoveerd. Een renovatie is
voor supermarkten een ‘natuurlijke moment’ om energiebesparende
•
maatregelen te nemen (‘remodelling’).
toepassen van een modern regelsysteem voor koelen vriesapparatuur
•
toepassen van een tochtsluis
Energie-efficiency
•
nachtafdekking van koel- en vriesmeubelen
Ruim de helft van de supermarktketens heeft gegevens aangeleverd
•
permanente afdekking van vriesmeubelen
over 1999 en 2000. De intentie om voor 2001 gegevens aan te
•
automatische lichtschakelingen.
leveren is er, maar bij het opstellen van deze tekst (juni 2002) zijn
Nieuwbouw, waarbij gebouwen worden geïsoleerd volgens de
nog geen gegevens over dit jaar bekend. De supermarktbranche
hedendaagse normen, levert tevens een aanzienlijke besparing op.
bestaat uit een groot aantal winkels (in totaal zijn er 5.000 inrich-
Daarnaast starten verschillende supermarktketens meerjaren-
tingen die deelnemen aan de monitoring). Het is moeilijk gebleken
projecten, waaronder het opzetten van een energiezorgsysteem,
om al deze monitoringsgegevens te verzamelen. Momenteel
een motivatiecampagne en een ‘good housekeeping’ systeem.
wordt nieuwe software ontwikkeld om dit traject te verbeteren.
Zeven supermarktketens maken bovendien een start met energie-
De 18 ketens waarvan gegevens bekend zijn, zijn goed voor 55%
zorg. Alle supermarktketens stellen een medewerker energie aan
van het totale energiegebruik van de sector. In 2000 bereiken de
of een energiewerkgroep om activiteiten te coördineren.
18 ketens een totale energie-efficiency verbetering van 4,2% ten opzichte van het referentiejaar 1995. Dit is een verbetering van
Informatie op internet
0,2% ten opzichte van 1999. Volgens het convenant moet in 2010
www.cbl.nl
5% van het energiegebruik groen worden ingekocht of opgewekt, maar op dit moment gebruikt geen van de winkels nog groene energie of wordt groene energie opgewekt. De supermarkten
MJA1
starten wel met het uitvoeren van energiebesparende maatregelen.
1995
referentiejaar
Veel van deze maatregelen worden tijdens ‘remodelling’ gerealiseerd. In totaal worden in 2000 315 maatregelen uitgevoerd die
2000
een besparing realiseren van ongeveer 42 TJ. De maatregelen
2001
zijn (in willekeurige volgorde):
2002
•
plaatsen van dubbel glas
2003
•
toepassen van isolatie voor de bouwschil
2004
•
vervangen van de verwarmingsinstallatie door hoog-
2005
nog niet beschikbaar
rendementinstallatie •
•
27
toepassen van moderne hoogrendementverlichting of
2010
reduceren van verlichting
0
toepassen van energiezuinige koel- en vriesmeubelen
procent
2
4
6
8 10 12 14 16 18 20 22 24 26 28 30 32 32% doelstelling
Basismetaal
IJzer- en staalindustrie
Jumbo Supermarkten
‘Energie-efficiency als service aan de klant’ De klant is koning. Voor Jumbo Supermarkten gaat dat verder dan goede service bieden en vriendelijk zijn. ‘Wat de consument belangrijk vindt, vinden wij ook belangrijk. Vandaar dat we ook intensief werk maken van energiebesparing en een gezond milieu.’
Aan het woord is Jeroen Ham, projectenmanager filialen van
voorbeeld daarvan is het zogenaamde ‘peakshaving’. Dit zorgt
Jumbo Supermarkten. Dit bedrijf is onderdeel van de levens-
ervoor dat het stroomverbruik niet een vooraf vastgestelde hoe-
middelengroothandel Van Eerd Groep in Veghel. Jumbo onder-
veelheid overschrijdt. Zo verbruiken de ovens om brood te bakken
scheidt zich sinds 1983 met de formule ‘7 Dagelijkse Zekerheden’.
veel energie. Door het brood langer in de oven te laten maar met
Kortweg betekent dit een zeer breed assortiment en perfecte
minder vermogen, kom je niet aan je pieken.’
service tegen de allerlaagste prijzen. ‘Van belang is dat je je onderscheidt van andere supermarkten’, vertelt Colette
Efficiënter energieverbruik / Ham geeft nog een ander voorbeeld
Cloosterman, hoofd marketing en PR van Jumbo Supermarkten
van een succesvolle verbetering van de energie-efficiency.
enthousiast. ‘Het heeft geen enkele zin een bestaande formule te
‘De verlichting is zo geschakeld dat er tijdens ‘vulavonden’
kopiëren. Het is misschien wel daarom dat we zo open met onze
groepen verlicht zijn en niet telkens alle lampen tegelijk branden.
concurrenten overleggen over onder meer het energieverbruik.
Tevens wordt het aantal branduren van de lampen geregistreerd.
We zijn niet bang dat concurrenten ervandoor gaan met onze
Dat heeft als voordeel dat je van tevoren weet wanneer je de
ideeën. Dat maakt de bijeenkomsten die Novem en het CBL
lampen moet vervangen, zodat de lichtsterkte overal gelijk blijft.
(Centraal Bureau Levensmiddelen) organiseren zo stimulerend.
In het verleden verving je een lamp als die kapot was. Hierdoor
Je leert veel van elkaar en komt enthousiast terug.’
had je op de ene meter heel fel licht en was het bij wijze van spreken ergens anders vrijwel donker.’
Automatisch / Ham was eerst minder enthousiast, maar geleidelijk
Jumbo stelt ook eisen aan de leveranciers van bijvoorbeeld koel-
aan is hij van mening veranderd: ‘Tijdens de bijeenkomsten word
installaties. Ham: ‘Ze moeten aangeven wat het energieverbruik
je geconfronteerd met wat allemaal mogelijk is en dan word je
is als ze een offerte uitbrengen. Kiezen we voor een product,
vanzelf enthousiast. Supermarkten zijn uitgerust met apparatuur
maar blijkt een jaar later dat het verbruik hoger is, dan roepen
waar vaak niemand de precieze werking van kent. Deze zoge-
we de betreffende leverancier op het matje.’
naamde intelligente systemen zorgen ervoor dat alles zo energieefficiënt mogelijk gebeurt. Ze doen geheel geautomatiseerd hun
Subsidies / Tot slot wil Ham nog iets kwijt over de rol van de
werk, zodat een bedrijfsleider tijd heeft voor zijn eigenlijke taken:
overheid in de Meerjarenafspraken. ‘Je kunt voor verschillende
service verlenen aan de klant en leidinggeven aan het personeel.’
projecten subsidie krijgen, maar de procedures zijn vaak ondoor-
Jumbo Supermarkten streeft ernaar om deze zelfdenkende
zichtig. Je moet aan veel regels voldoen en de subsidie in een
systemen bij elke nieuw- en verbouw toe te passen. Ham: ‘Maar
bepaalde periode aanvragen. Waarom niet minder regels en wat
soms laat de bestaande bouw het gewoon niet toe. Dan zullen we
actiever proberen de subsidies te slijten aan de MJA-deelnemers?
met minder geavanceerde technieken energie moeten zien te
Wat mij betreft mag de overheid wel van de daken schreeuwen
besparen. Overigens streven we niet alleen naar energiebesparing,
dat er subsidies zijn!’
maar willen we ook efficiënter omgaan met energie. Een mooi
29
Dienstensector
Verzekeringsmaatschappijen Deelnemende ondernemingen
29
Omzet in productievolume
1 miljoen m2 (1996 en 2000) en 1,1 miljoen m2 (2001) bruto vloeroppervlak
Energiegebruik
1,7 PJ (1996), 1,6 PJ (2000) en 1,7 PJ (2001)
Looptijd MJA1
23 maart 1998 - 31 december 2006
Doelstelling
23% energie-efficiencyverbetering in 2006 ten opzichte van 1996
Resultaat MJA1
-6% (2000) en -5% (2001) energie-efficiencyverbetering t.o.v. 1996 (voorlopig)
Deelnemers aan de OGE •
Minister van Economische Zaken
•
Verbond van Verzekeraars
•
Ondernemingen
Sectorontwikkeling
Energiekarakteristiek
Over het algemeen bestaat de verzekeringssector uit kantoor-
Een klein aantal zeer grote gebouwen is verantwoordelijk voor
gebouwen met een publieksfunctie, waarbij het representatieve
het grootste deel van het energieverbruik in de sector. Ruim 30%
karakter zeer belangrijk is. In de sector is al meerdere jaren
van het aantal gebouwen is groter dan 18.000 m2 en is gezamen-
sprake van een behoorlijke economische groei.
lijk goed voor ongeveer 80% van het energiegebruik. Naarmate gebouwen groter zijn, neemt het gasverbruik relatief af. Door de gunstige verhouding tussen de inhoud en het buitenoppervlak van deze gebouwen, kunnen zij efficiënter verwarmd worden. Ruim de helft van het besparingspotentieel bestaat uit maatregelen die aangeduid kunnen worden als ‘good housekeeping’, dat wil zeggen: het goed instellen van reeds aanwezige installaties en regelapparatuur.
30
Energie-efficiency
Evenals vorig jaar zet de trend zich voort van automatisering,
Na verificatie en aanvulling van de monitoringgegevens door
een toename van het gebruik van computers en randapparatuur
de verzekeringsmaatschappijen is het resultaat in 2000 en 2001
en een afname van het aantal werkplekken per gebouw. Centrale
bepaald. Daarom wordt dit jaar over zowel 2000 als 2001
computers staan 24 uur per dag aan. Nieuwe kantoorconcepten
gerapporteerd. De energie-efficiency neemt in 2000 af met 6%
met flexibele werkplekken kunnen in de toekomst een belangrijke
ten opzichte van het referentiejaar 1996. In 2001 is de energie-
rol gaan spelen. Aan de invloed van deze ontwikkelingen op het
efficiency 5% verslechterd ten opzichte van het referentiejaar.
monitoringsresultaat wordt in de komende periode aandacht
Waarschijnlijk zijn de toename van het aantal medewerkers,
besteed.
de langere gebruikstijden van de gebouwen en de toegenomen automatiseringsgraad de oorzaken. De energie-efficiency in deze
Informatie op internet
sector wordt bepaald aan de hand van het energieverbruik per
www.verzekeraars.nl
vierkante meter gebouw. Door het invoeren van flexibele werkplekken is minder kantoorruimte nodig, hierdoor wordt energie bespaard. Echter, doordat de benodigde kantoorruimte afneemt, kan het energieverbruik per vierkante meter wel toenemen.
MJA1
De besparingen die voortkomen uit het invoeren van flexibele
1996
werkplekken worden dus niet inzichtelijk gemaakt door deze reken-
1997
methodiek. Voor beide jaren is de energie-efficiencyverbetering
1998
gecorrigeerd voor (warmte) graaddagen. De verandering van de
1999
energie-efficiency tussen 1996 en 2000 is voor 54% te verklaren,
2000
voor 2001 is dit 86%.
2001
In 2001 is een (forse) uitbreiding van de vloeroppervlakte te zien.
2002
Deze uitbreiding is groter dan de stijging van het energiegebruik,
2003
waardoor per saldo de energie-efficiency in 2001 verbetert ten
2004
opzichte van 2000. Er worden met name maatregelen uitgevoerd
2005
ter bevordering van ‘good housekeeping’, zoals het aanstellen
2006
van een energiebeheerder, het registreren van het energieverbruik, het verlagen van verlichtingsniveaus, het aanbrengen van veegpulsen voor verlichting en het aanpassen van ventilatie. 31
referentiejaar
-10 -8 -6 -4 -2 0 procent
2
4
6
8 10 12 14 16 18 20 22 24 26 28 30 23% doelstelling
Dienstensector
Wetenschappelijk onderwijs Deelnemende ondernemingen
11 universiteiten
Omzet in productievolume
3,2 miljoen m2 (1996) bruto vloeroppervlak
Werknemers
129.000 studenten (1996) en 43.000 medewerkers (1996)
Energiegebruik
5,5 PJ (1996) en 4,8 PJ (2001)
Looptijd MJA1
27 april 1999 - 31 december 2006
Doelstelling
14% energie-efficiencyverbetering in 2006 ten opzichte van 1996
Resultaat MJA1
-1% energie-efficiencyverbetering in 2001 ten opzichte van 1996 (voorlopig)
Deelnemers aan de OGE •
Minister van Economische Zaken
•
Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten (VSNU)
•
Universiteiten
Sectorontwikkeling
Energiekarakteristiek
Onder de sector wetenschappelijk onderwijs vallen dertien
Universiteiten beschikken over accommodaties voor studenten
universiteiten en technische universiteiten. Elf daarvan hebben het
en werknemers waar energie wordt verbruikt. Daarnaast zijn er
convenant ondertekend. Het aantal studenten dat is ingeschreven
gebouwen met een afwijkend energiegebruik, zoals laboratoria.
op de universiteiten neemt in 2001 toe. Het aantal vierkante meters
De energie wordt voornamelijk ingekocht en voor een zeer klein
neemt in dat jaar af.
gedeelte zelf opgewekt. Twee universiteiten kochten in 2001 groene stroom in. De energie-efficiency in het wetenschappelijk onderwijs is sterk afhankelijk van de bezettingsgraad. Als het aantal studenten stijgt, neemt ook het aantal activiteiten toe, zoals lesuren, gebruik van apparatuur en verwarming. Verder leidt een toename van de hoeveelheid apparatuur tot een hoger elektriciteitsverbruik. Het betreft hier voornamelijk kantoorapparatuur zoals computers en printers.
32
Energie-efficiency
Daarnaast zijn twee universiteiten actief op het gebied van duur-
In 2001 neemt de energie-efficiency af ten opzichte van het
zame energie door middel van de inkoop van groene stroom.
referentiejaar 1996 met 1%. Ten opzichte van 2000 is de verbetering
Een aantal universiteiten is bezig met de implementatie van energie-
0%. Het betreft hier echter een gemiddeld resultaat van alle deel-
zorg. Dit is essentieel voor het doorvoeren van besparende maat-
nemende universiteiten. Er zijn universiteiten die wel een positief
regelen. Hierdoor wordt een draagvlak gecreëerd en komt er tijd en
resultaat behalen. De veranderingen in efficiency lopen uiteen
geld beschikbaar. Bovendien staat men open voor vernieuwende
van -6% tot +13%. Ontsparende invloeden, zoals de toename van
energiebesparende ideeën.
energieverbruikende apparatuur en een intensiever gebruik van de gebouwen, hebben in 2001 een even groot effect op de energie-
Informatie op internet
efficiency als energiebesparingsprojecten.
www.vsnu.nl
De universiteiten zijn al een lange periode bezig met het terugdringen van hun energiegebruik. Daarmee hebben zij in het verleden goede resultaten behaald. Er is relatief veel kennis aanwezig over de thema’s energie en energie-efficiency. In 2001 gaat het wetenschappelijk onderwijs actief verder met het samenstellen en uit-
MJA1
voeren van energiebesparende plannen. Door de korte looptijd van
1996
de MJA zijn de resultaten van grotere maatregelen nog nauwelijks
1997
merkbaar. In 2001 voeren de universiteiten 39 energiebesparende
1998
maatregelen uit. Onder die maatregelen bevinden zich enkele
1999
grotere meerjarenprojecten ter verbetering van de energie-
2000
efficiency, waarvan de start in 2001 plaatsvindt.
2001
De belangrijkste energiebesparende projecten in 2001 zijn:
2002
•
de invoer van energiezorg (op vier universiteiten)
2003
•
energiezuinig bouwen
2004
•
verlichtingsmaatregelen zoals HF-verlichting, spaarlampen,
2005
aanwezigheidsmelders, etc.
2006
•
warmte-/koudeopslag in de bodem.
referentiejaar
-3 -2 -1 0 procent
33
1
2
3
4
5
6
7
8
9 10 11 12 13 14 15 14% doelstelling
Basismetaal
IJzer- en staalindustrie
Sector: Industriële sectoren Bedrijf: DAF Trucks NV Lees pagina 54/55: ‘Efficiency in productie en product’
Sector: Industriële sectoren Bedrijf: Unidek Lees pagina 58/59: ‘Mentaliteit medewerkers even belangrijk als energiezuinige machines’
Industriële sectoren
Asfaltindustrie Deelnemende bedrijven Productie
47 asfaltmengsels voor wegenbouw, waterbouw, terreinverhardingen en bodembescherming
Omzet in productievolume
8 miljoen ton
Werknemers
circa 400
Energiegebruik
2,26 PJ (1998) en 2,36 PJ (2001)
Looptijd MJA2
6 december 2001 - 1 januari 2012
Doelstelling
nog niet bekend
Eindresultaat MJA1
8,5%
Resultaat MJA2
5,6% totale energie-efficiencyverbetering in 2001 ten opzichte van 1998
Deelnemers aan de OGE •
Minister van Economische Zaken
•
Vereniging tot Bevordering van Werken in Asfalt (VBW-Asfalt)
•
Provincies (IPO)
•
Ondernemingen
Sectorontwikkeling
Energiekarakteristiek
Asfaltmenginstallaties zijn over het algemeen zelfstandige
De asfaltindustrie gebruikt vooral veel thermische energie.
productiebedrijven waarin één of meer aannemersbedrijven
Het thermische aandeel vormt dan ook 90% van het totale primaire
participeren die het transport en de verwerking van het asfalt
energiegebruik. Het belangrijkste thermische proces is het drogen
verzorgen. Driekwart van de prijs van het verwerkte asfalt wordt
en verwarmen van mineralen en asfaltgranulaat. Van grote invloed
bepaald door productiekosten, waarvan circa 8% toegerekend
hierop is de hoeveelheid water in de mineralen, maar ook het toe-
kan worden aan energie. De jaarlijkse productie stabiliseert zich
nemende aantal productiestarts en -stops bij receptuurwisselingen.
de afgelopen jaren rond de 8 miljoen ton. Kenmerkend voor de
De voornaamste elektriciteitsverbruikende processen zijn het
seizoensgebonden productie is de discontinuïteit ervan, met pieken
mengen en het interne transport van grondstoffen en mineralen.
net voor de zomervakantie en in het najaar. De beschikbare productiecapaciteit ligt rond de 12 miljoen ton op jaarbasis. Vanwege de seizoensgebonden productie is een zekere overcapaciteit onvermijdelijk.
36
Energie-efficiency
Informatie op internet
In 2001 is de energie-efficiency met 5,6% verbeterd ten opzichte
www.vbwasfalt.org
van het referentiejaar 1998. Ten opzichte van 2000 is er een verbetering van 2,2% opgetreden. In de branche is een trend zichtbaar richting het produceren van kleinere ‘batches’ asfalt. Dit heeft een negatieve invloed op de productie-efficiency en daarmee op de energie-efficiency. Tegelijkertijd vindt er over de asfaltproductie steeds meer afstemming plaats met de verwerker, waardoor batches juist efficiënter kunnen worden ingepland en geproduceerd. Dit heeft een positieve invloed op de energieefficiency van een asfaltcentrale. Een andere trend die een positieve invloed heeft op de energieefficiency is de vernieuwing in de branche. Technisch verouderde asfaltcentrales worden gesloten en de productie wordt gebundeld in nieuwe centrales. Het is onduidelijk of deze trend zich in de komende jaren op dezelfde wijze zal voortzetten. Eind 2001 is de sector nog niet toegetreden tot de MJA2, maar de VBW-Asfalt is aan het eind van de eerste helft van 2002 toegetreden. Voor de asfaltindustrie krijgen MJA2-thema’s bijzondere aandacht. Het eerste is logistiek en transport in relatie tot asfaltverwerking. Het tweede thema is ketenbeheer (met name met de verwerkers). Denk onder meer aan het hoogwaardig hergebruiken
MJA1 1989
referentiejaar
1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000
van teer. Tevens loopt er een pilotproject om teer definitief te
-3 -2 -1 0 MJA2
verwijderen via het verbranden van teerhoudend asfalt gekoppeld
1998
aan de asfaltmenginstallatie. De energie die op deze wijze wordt
2001
opgewekt zou een belangrijk effect kunnen hebben op het energie-
2002
verbruik van de sector. Daarnaast maakt de sector werk van
2003
energiezorg en wordt er onderzoek uitgevoerd naar de mogelijk-
2004
1
2
3
4
5
6
7
8
9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
5
6
7
8
9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
referentiejaar
heden van het koud of bij lagere temperatuur produceren van asfalt. 2012 -3 -2 -1 0 procent
37
1
2
3
4
doelstelling nog niet bekend
Industriële sectoren
Chemische industrie Deelnemende bedrijven
25 (30 vestigingen)
Producten
zeer breed scala aan speciale chemische producten
Omzet
circa € 3,2 miljard
Werknemers
circa 7.500
Energiegebruik
6,3 PJ (1998) en 6,0 PJ (2001)
Looptijd MJA2
6 december 2001 – 31 december 2012
Doelstelling
nog niet bekend
Eindresultaat MJA1
25%
Resultaat MJA2
4,2% totale energie-efficiencyverbetering in 2001 t.o.v. 1998 (voorlopig)
Deelnemers aan de OGE •
Minister van Economische Zaken
•
Vereniging van Nederlandse Chemische Industrie (VNCI)
•
Provincies (IPO)
•
Ondernemingen
Aan het bereiken van een wereldtop positie op het gebied van
Een beperkt aantal bedrijven heeft aangegeven hun energie-
energie-efficiëntie is in de chemische industrie vorm gegeven
besparingsprogramma rechtstreeks met de vergunningverlener
binnen het convenant benchmarking voor de grote (> 0,5 PJ)
af te stemmen.
energiegebruikers. Daarnaast zijn de kleine (< 0,5 PJ) energie-
Van 28 vestigingen is de monitoringsrapportage over 2001 reeds
gebruikers toegetreden tot de Meerjarenafspraak 2 (MJA2).
verwerkt.
Op basis van MJA1 zijn er 45 bedrijven die in aanmerking komen voor MJA2. Tevens is er een groep van 25 bedrijven (bedrijven die
38
niet aan de MJA1 hebben meegedaan of bedrijven die voorheen
Sectorontwikkeling
onderdeel hebben uitgemaakt van andere bedrijven) benaderd voor
De algemene ontwikkelingen voor de MJA-deelnemers binnen de
deelname aan de MJA2.
sector chemie zijn grotendeels gelijk aan die in de sector chemie
Een halfjaar na het afsluiten van MJA2 zijn reeds 25 bedrijven
als geheel. Dit betekent een niet ongunstige omzet en marge-
met 30 locaties tot de MJA toegetreden. Verwacht wordt dat er in
ontwikkeling en voortdurende aandacht voor kosten en voor de
de komende periode nog meer bedrijven zullen toetreden.
concurrentiepositie.
De bedrijven in de doelgroep worden relatief zwaar belast met
Informatie op internet
werkzaamheden die voortvloeien uit het voldoen aan de diverse
www.vnci.nl
wet- en regelgevingen en convenanten. Deze belasting, met name in de beginperiode van 2002, vertraagt in een aantal gevallen het besluit om toe te treden tot het MJA2convenant.
Energiekarakteristiek MJA1
Het energiegebruik van de bedrijven die deelnemen aan de MJA2 loopt uiteen van circa 20 TJ tot ruim 500 TJ. Het gemiddelde gebruik ligt rond de 225 TJ. Dit komt neer op een gemiddelde energierekening van € 1 miljoen per jaar. Anders dan bij de bedrijven in het benchmark-convenant horen de energiekosten niet bij alle bedrijven tot de grootste variabele kostenposten. Het energiegebruik wordt bij de MJA-bedrijven sterk beïnvloed door de bezettingsgraad en door (frequente) aanpassingen aan de producten. Het merendeel van de bedrijven uit de chemie is niet in de buurt van andere procesindustrieën gevestigd. De mogelijkheden voor samenwerking op het gebied van energievoorziening zijn daarom
1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000
beperkt. Warmte/krachtkoppeling komt in de chemische sector nauwelijks voor.
referentiejaar
0
2
4
6
8 10 12 14 16 18 20 22 24 26 28 30
MJA2 1998
Energie-efficiency
2001
In 2001 bedraagt de totale energie-efficiencyverbetering ten
2002
opzichte van het referentiejaar 1998 4,2 %. Dit percentage is een
2003
gemiddelde van de resultaten per bedrijf, die nogal verschillend
2004
referentiejaar
zijn. Per bedrijf varieert het percentage namelijk van –15 tot +15. De energie-efficiencyverbetering is vooral het resultaat van
0
ontwikkeling. De optimalisaties zijn gericht op kosten, rationali-
procent
sering, marktpositie, klantwensen of regelgeving. 39
2012
optimalisatie op het gebied van transport, logistiek en product-
2
4
6
8 10 12 14 16 18 20 22 24 26 28 30 doelstelling nog niet bekend
Industriële sectoren
Gieterijen Deelnemende ondernemingen
19 (19 inrichtingen)
Producten
ferro- en non-ferro gietproducten (zowel eindproducten als halffabrikaten)
Omzet in productievolume
circa 135.000 ton netto
Werknemers
2.300
Energiegebruik
2,4 PJ (1998) en 2,5 PJ (2001)
Looptijd MJA2
2001 - 2012
Doelstelling
nog niet bekend
Eindresultaat MJA1
18,1%
Resultaat MJA2
6,7% totale energie-efficiencyverbetering in 2001 ten opzichte van 1998
Deelnemers aan de OGE •
Minister van Economische Zaken
•
Provincies (IPO)
•
Algemene Vereniging van Nederlandse Gieterijen (AVNEG)
•
Ondernemingen
Sectorontwikkeling
Energiekarakteristiek
Het jaar begint voor de meeste bedrijven nog goed. Maar in de
Van het totale energiegebruik bij gieterijen bedraagt het aandeel
loop van 2001 wordt de markt slechter. Ook de vooruitzichten zijn
cokes 20%, aardgas 18% en elektriciteit 62%. Het smeltbedrijf
niet goed. Hierdoor halen de meeste bedrijven in het laatste
verbruikt gemiddeld 60% van de totale energie, de vormerij 20%
kwartaal matige tot slechte resultaten. Een aantal bedrijven voert
en nabewerking, verwarming en verlichting nemen de resterende
reorganisaties door. De jaarproductie was in 2001 gelijk aan die
20% voor hun rekening. Omdat het beter is voor het milieu wordt
in 2000. De vooruitzichten voor het jaar 2002 zijn somber.
steeds vaker elektrisch gesmolten. Dit gaat ten koste van het smelten met cokes en heeft een ongunstig effect op de energieefficiency. De ontwikkelingen ten aanzien van meer complex gietwerk zijn:
40
•
kortere levenscyclus van producten
•
dunwandigere en meer kernintensieve producten
•
hogere kwaliteitseisen ten aanzien van het oppervlak
Informatie op internet
•
hogere kwaliteitseisen ten aanzien van de samenstelling
www.caef-eurofoundry.org
van het gietijzer •
kleinere seriegroottes.
Deze ontwikkelingen leiden ertoe dat het energiegebruik hoger is. Kwantificering is echter moeilijk. Tijdens MJA1 is gebleken dat ze per jaar een ontsparing van 1% op de energie-efficiency tot gevolg hadden.
Energie-efficiency
MJA1 1989
referentiejaar
1990 1991 1992 1993
De doelstelling voor de totale energie-efficiencyverbetering die de branche voor de periode 2001 tot 2004 stelt, is nog niet bekend. In 2001 bedraagt de totale energie-efficiencyverbetering 6,7% ten opzichte van 1998. 0,1% daarvan wordt behaald door energiezuinige productontwikkeling. Ondanks het feit dat er twintig procesefficiencyprojecten worden uitgevoerd, is de verbetering ten opzichte van het referentiejaar in 2001 kleiner dan in 2000. Toen
1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000
was er een energie-efficiencyverbetering van 8,5%. Ontsparende
0
invloeden hebben dus een groter effect op de energie-efficiency
MJA2
dan de energiebesparingprojecten.
1998
De totale vermeden CO2-uitstoot bedraagt in 2001 13 kton.
2001
De verwachting is dat er steeds meer complexere producten
2002
gemaakt zullen worden. Hierdoor zal het energiegebruik toenemen.
2003
Omdat het beheersen van de energiekosten, de relatie met de
2004
1
2
3
4
5
6
7
8
9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
5
6
7
8
9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
referentiejaar
vergunningverleners en de behoefte aan kennisuitwisseling van groot belang zijn voor de sector, is de belangstelling voor voortzetting van de MJA groot.
2012 0
1
2
procent
41
3
4
doelstelling nog niet bekend
Basismetaal
IJzer- en staalindustrie
Nijmeegsche IJzergieterij
‘Efficiency-maatregelen ingebed in het totale productiesysteem’ De ontwikkelingen in de sector van ferro gietproducten zijn niet zo gunstig, maar de heer Hendriks, milieucoördinator van de Nijmeegsche IJzergieterij mag niet klagen: ‘We hebben de MJA1-doelstelling van 20% ruimschoots gehaald.’
De Nijmeegsche IJzergieterij (NIJG) is gespecialiseerd in het
Efficiency-maatregelen / Ook een goede gietvorm is van belang
vervaardigen van contragewichten voor hef- en hijsvoertuigen
voor het efficiënt kunnen gieten. ‘We proberen het model zo in te
en speciaal machinegietwerk, zoals behuizingen en waaiers voor
delen dat we zo’n strak mogelijk eindproduct krijgen. Er hoeft dan
pompen en machineframes voor persen. NIJG produceert unieke
minder geslepen en afgewerkt te worden. Bovendien werken we
exemplaren of kleine series, maar van massaproductie is geen
met dubbele modellen. Zo maken we kleine series producten in
sprake.
één keer in één gietvorm, dat scheelt weer opstartkosten en
In het productieproces zitten verschillende milieumaatregelen
energie’, aldus Hendriks. Maar de aanpassing die het meeste
verweven. Hendriks: ‘Omdat we hier in een relatief dichtbevolkt
rendement heeft opgeleverd, is de zogenaamde treibdüsen injectie.
gebied zitten, krijgen we veel aandacht van allerlei milieugroepen.
Hiermee wordt in de smeltovens zuurstof geïnjecteerd, waardoor
Mede daardoor gaan we bewust om met de milieu-aspecten van
het gebruik van cokes met 30% vermindert. De temperatuur kan
ons productieproces. Een goede zaak natuurlijk, maar je moet
door deze zuurstofinjectie beter worden gecontroleerd, zodat er
wel keuzes maken. Zo is het smelten van ijzer bijvoorbeeld milieu-
er niet onnodig energie wordt verspild voor het verkrijgen van de
vriendelijker wanneer het elektrisch gebeurt, maar dan kost het wel
juiste temperatuur van het gietijzer.
weer meer energie. We hebben nu eigenlijk allerlei verschillende energiebesparende elementen ingebed in het totale productie-
Regels & rendement / Het grootste struikelblok dat Hendriks
systeem.’
tegenkwam, is alle wet- en regelgeving er omheen. ‘Elk detail moet je verantwoorden, je komt bij wijze van spreken niet eens
Controle / Een voorbeeld hiervan is het afstoten van kleinere
meer aan produceren toe!’ stelt Hendriks. ‘Dat legt vooral op
producten. Voorheen maakte NIJG producten van een halve kilo
kleine bedrijven een zware druk. Misschien zouden we voor elke
tot vijftien ton. Door zich nu te richten op de grotere eenheden is
1.000 euro die we hier besteden aan milieumaatregelen één euro
het rendement gestegen. Ook zijn er twee controle-units geplaatst
moeten investeren in het verbeteren van de industrie in het
om efficiënt om te gaan met hars en zuur. Elke gietvorm bestaat
Oostblok. Ik denk dat die ene euro daar een veel hoger rendement
namelijk uit een samenstelling van hars, zuur en zand, ofwel het
oplevert.’ Maar door de bank genomen is Hendriks zeer enthousiast
furaanharszand. Hendriks: ‘Voorheen werd het furaanharszand
over de MJA: ‘Het is nog steeds een uitdaging en we zien er ook
na gebruik afgevoerd, maar tegenwoordig wordt het intern terug-
zeker de noodzaak van in. Je merkt dat het personeel in alles
gewonnen. Hoe sterker het furaanharszand is, des te meer energie
bewuster met het milieu bezig is. Mensen zijn er nu ook alerter
is nodig om het af te breken. Daarom hebben we er voor gezorgd
op om bijvoorbeeld een lamp uit te doen. Zo zie je dat het toch
dat we met controle-units de juiste hoeveelheid van ieder ingrediënt
gaat leven binnen je bedrijf.’
kunnen controleren, zodat we niet meer zuur en hars gebruiken dan nodig is voor een sterke gietvorm. Dat spaart weer energie bij het terugwinnen.’ 43
Industriële sectoren
Industriële natwasserijen Deelnemende ondernemingen Hoofdactiviteit
18 (62 inrichtingen) hygiënisch reinigen van textiel tot en met het volledig verzorgen van het linnenpakket van klanten
Omzet
€ 530 miljoen
Werknemers
9.000
Energiegebruik
1,54 PJ (1998) en 1,53 PJ (2001)
Looptijd MJA 2
2001 – 2012
Doelstelling
nog niet bekend
Eindresultaat MJA1
23,9%
Resultaat MJA2
9,6% totale energie-efficiencyverbetering in 2001 ten opzichte van 1998
Deelnemers aan de OGE •
Minister van Economische Zaken
•
Researchvereniging Textielverzorging (RVT)
•
Ondernemingen
Sectorontwikkeling
Energie-efficiency
In de sector natwasserijen is in 2001 sprake van een lichte toename
In 2001 verbetert de energie-efficiency met 9,6% ten opzichte van
van het productievolume ten opzichte van 2000 (circa 2%).
het referentiejaar 1998. Ten opzichte van 2000 is er een verbetering
De specialisatie naar type wasgoed blijkt zich in 2001 door te
van 3,2%. In 2001 starten de industriële natwasserijen 107 projecten
zetten. Ook vinden er diverse reorganisaties plaats, waarbij
ter verbetering van de energie-efficiency. De belangrijkste
oudere vestigingen zullen worden gesloten en enkele moderne
projecten zijn:
nieuwbouwwasserijen zullen worden geopend.
•
‘good housekeeping’ maatregelen (8,8 TJ)
•
optimalisatie van de belading (8,0 TJ)
Energiekarakteristiek
•
verhoging van de bezettingsgraad van wasmachines (6,1 TJ)
Het energiegebruik bedraagt 5 tot 10% van de kosten van het
•
installatie van een gasgestookte tunnelfinisher (4,7 TJ)
verzorgen van het linnenpakket. Het aandeel gas- en elektriciteits-
•
optimalisatie van de productie (2,5 TJ)
gebruik van het totale energiegebruik bedraagt respectievelijk 76
•
balans voordrogen / mangelen optimaliseren (2,5 TJ)
en 22%. Gas wordt hoofdzakelijk ingezet voor stoomopwekking en
•
optimalisatie van hergebruik van warm water en installatie
direct gestookte droogapparatuur.
van een vuilwater warmtewisselaar (1,9 TJ) •
44
optimalisatie van machines; fotocellen bij finisher en
registratie van energiecijfers (1,8 TJ)
Informatie op internet
•
optimalisatie van drogers en finishers (1,6 TJ)
www.rvt-nl.org
•
optimalisatie van het warmwatergebruik van de wasbuis (1,6 TJ)
•
optimalisatie van warm spoelen (1,6 TJ)
•
verkorting van de productietijd (1,6 TJ).
In 2002 zullen er enkele moderne nieuwbouwwasserijen worden geopend, wat een positief effect zal hebben op de energieefficiency. Daarnaast kan de waterkringloop zich verder sluiten met als gevolg dat het waterverbruik nog meer afneemt. Ook de inzetbaarheid van de decentrale energiebronnen in en om het bedrijf biedt aantrekkelijke kansen voor energiebesparing, evenals het wassen op lage temperaturen. Het gebruik van nieuwe textielproducten als dekbedden en hoeslakens zal waarschijnlijk toenemen. Hoewel het opmaken van bedden hierdoor veel minder tijd kost, heeft het een negatieve invloed op de energie-efficiency, onder andere door onderbezetting op de mangels.
MJA1 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000
Lopende onderzoeken en onderzoeken in voorbereiding betreffen onder andere:
0
1
2
3
4
5
6
7
8
9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24
5
6
7
8
9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24
MJA2
•
onderzoek naar een directe gasgestookte wasserij
1998
•
onderzoek naar de optimale verhouding tussen de factoren
2001
mechanisch, chemisch, thermisch en de tijd voor het reinigings-
2002
proces
2003
onderzoek naar kortere droogprocessen.
2004
•
referentiejaar
referentiejaar
Naast het opzetten van nieuwe projecten zal de nadruk de komende periode liggen op het toepassen in de bedrijven van de
45
2012
vele onderzoeksresultaten van de afgelopen jaren. Hiertoe wordt
0
een technologisch kenniscentrum Textielverzorging opgezet.
procent
1
2
3
4
doelstelling nog niet bekend
Industriële sectoren
Koel- en vrieshuizen Deelnemende ondernemingen
107 vestigingen
Hoofdactiviteit
Koel- en vriesopslag voor derden, inclusief logistieke dienstverlening
Omzet
€ 360 miljoen
Werknemers
circa 500
Energiegebruik
2,5 PJ (1998)
Looptijd MJA 2
6 december 2001 - 31 december 2012
Doelstelling
nog niet bekend
Eindresultaat MJA1
17,8%
Restultaat MJA2
nog niet beschikbaar
Deelnemers aan de OGE •
Minister van Economische Zaken
•
Vereniging van Nederlandse van Koel- en Vrieshuizen (Nekovri)
•
Ondernemingen
Sectorontwikkeling
Energiekarakteristiek
In 2001 zijn de problemen in de vleesindustrie (MKZ en BSE)
Het energiegebruik bestaat voor 99% uit elektriciteit voor het
duidelijk voelbaar in de koel- en vrieshuizen. Hierdoor is in 2001
opwekken van koude. Aardgas wordt gebruikt voor het verwarmen
de bezettingsgraad, net als in 2000, laag. De resultaten van de
van bijgebouwen. Invriezen neemt een aandeel van circa 30%
sector zijn hierdoor beïnvloed. De lage bezettingsgraad heeft
van het totale energiegebruik voor zijn rekening. De sector
tevens een negatief effect op de energie-efficiency.
verwacht bovendien een verdere toename hiervan. Het energiegebruik voor opslag wordt beïnvloed door doorzet en klimatologische omstandigheden.
46
Energie-efficiency De sector heeft nog geen monitor over 2001 uitgevoerd. Deze zal pas plaatsvinden wanneer er een nieuwe energiemonitoringsystematiek is ontwikkeld. Als gevolg hiervan zal de monitoring over 2001 tegelijk uitgevoerd gaan worden met de monitoring over 2002. Naar verwachting zal het relatieve energiegebruik zijn gestegen (per eenheid product), met negatieve gevolgen voor de energie-efficiency. In 2001 is de eerste grote vriesinstallatie met CO2 (kooldioxide) als koudemiddel gerealiseerd. De geplaatste installatie is eind 2001 in bedrijf gesteld. Deze levert een flinke bijdrage aan het terugdringen van het broeikaseffect. Behalve beter voor het milieu, is de vriesinstallatie ook kostenbesparend voor het bedrijf en veiliger voor de naaste omgeving.
Informatie op internet
MJA1 1989
referentiejaar
1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999
www.nekovri.nl
2000 0
2
4
6
8 10 12 14 16 18 20 22 24 26 28 30
MJA2
26 17 18 19 20 21
1998
referentiejaar
2001
nog niet beschikbaar
2002 2003 2004
2012 0
2
4
procent
47
6
8 10 12 14 16 18 20 22 24 26 28 30 doelstelling nog niet bekend
Industriële sectoren
Metallurgische industrie Deelnemende ondernemingen Activiteiten
17 (18 inrichtingen) productie en verwerking van non-ferro metalen zoals aluminium, zink, koper, lood en tin, en legeringen daarvan
Omzet
circa € 1,2 miljard
Werknemers
circa 5.000
Energiegebruik
4,7 PJ (1998) en 4,7 PJ (2001)
Looptijd MJA2
2001 - 2012
Doelstelling
nog niet bekend
Eindresultaat MJA1
17%
Resultaat MJA2
8,8% totale energie-efficiencyverbetering in 2001 ten opzichte van 1998
Deelnemers aan de OGE •
Minister van Economische Zaken
•
Vereniging Nederlandse Metallurgische Industrie (VNMI)
•
Provicincies (IPO)
•
Ondernemingen
Sectorontwikkeling
uit overige brandstoffen. Doordat de producenten van primair
Het jaar begint voor de meeste bedrijven nog goed. Maar door
metaal meedoen aan het benchmark-convenant is het energie-
onder meer een sterke terugval van de productiviteit in de inter-
gebruik van de metallurgische industrie in MJA2 circa 50% van
nationale bouwwereld (vooral in Duitsland) komt de omzet bij met
het energiegebruik in MJA1 (toen: non-ferro industrie). De proces-
name de extrusiebedrijven steeds sterker onder druk. Hierdoor zijn
sen in de metallurgische industrie kenmerken zich door een relatief
de resultaten van het laatste kwartaal voor de meeste bedrijven
hoog energiegebruik (gas en elektriciteit). Van dit energieverbruik
matig tot slecht. Enkele bedrijven voeren reorganisaties door.
behoort een niet onaanzienlijk deel tot de zogenaamde basislast
De jaarproductie is in 2001 toch nog 2% hoger dan in 2000.
of nullast. Hiermee wordt het energiegebruik bedoeld dat niet
De vooruitzichten voor het jaar 2002 zijn somber.
direct aan het productievolume gekoppeld is. Het vermoeden bestaat dat de basislast ongeveer 20% van het totale energie-
48
Energiekarakteristiek
gebruik bedraagt. De branche onderzoekt dan ook of er mogelijk-
Het primaire energiegebruik van de (potentiële) MJA-deelnemers
heden zijn voor energiebesparing op deze basislast.
is sinds 1998 ongeveer gelijk gebleven op 4,7 PJ. Het bestaat voor
Het elektriciteitsverbruik komt vooral voor rekening van de wals- en
53% uit elektriciteit, voor 46% uit gas en voor een fractie (0,2%)
extrusie-apparatuur. Bovendien worden voor een aantal metalen
elektrische smeltovens gebruikt. Aardgas wordt vooral gebruikt door de smelt-, homogeniseer- en gloeiovens.
Energie-efficiency De totale energie-efficiencyverbetering in 2001 ten opzichte van het referentiejaar 1998 komt op 8,8%. 2,2% hiervan wordt bereikt met energiezuinige productontwikkeling. Ten opzichte van 2000 verslechtert de energie-efficiency in de metallurgische industrie in 2001 met 0,3%. Dit wordt veroorzaakt door aanloopproblemen bij nieuwe installaties, het teruglopen van de marktsituatie voor met name de extrusiebedrijven, het dunner en complexer worden van producten en het produceren van steeds kleinere orders. Uiteindelijk hebben deze ontwikkelingen een nagenoeg gelijk effect op de energieefficiency als energiebesparingsprojecten. De energiebesparing in 2001 is te danken aan het optimaliseren van strategische projecten uit de periode 1998 – 2000 en aan het gegeven dat enkele energie-intensieve productiebedrijven hun materiaalrendementen verbeteren. Een betere benutting van de bestaande installaties, met als gevolg een hogere productiviteit,
MJA1 1989
referentiejaar
1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000
heeft onder meer bijgedragen aan een verbetering van de energie-
0
efficiency ten opzichte van het referentiejaar. De verbetering in de
MJA2
energiezuinige productontwikkeling wordt bereikt door projecten
1998
op het gebied van dematerialisatie.
2001
Als gevolg van het ondertekenen van MJA2 hebben de bedrijven
2002
de mogelijkheden voor de inzet van duurzame energie onderzocht.
2003
Daaruit blijkt dat voor de bedrijven van VNMI de inzet van duurzame
2004
1
2
3
4
5
6
7
8
9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
5
6
7
8
9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
referentiejaar
energie bedrijfseconomisch moeilijk te verantwoorden is. De mogelijkheden van enkele kleine projecten worden nader
0
besparing ten opzichte van het energiegebruik van de branche
procent
beperkt zullen zijn. 49
2012
onderzocht, maar de verwachting is dat hun bijdrage aan energie-
1
2
3
4
doelstelling nog niet bekend
Basismetaal
IJzer- en staalindustrie
Hunter Douglas
‘Creativiteit basis voor energiezuinige productontwikkeling’ Hunter Douglas is erin geslaagd een kwalitatief beter product te maken met minder grondstof en minder energie. Een schoolvoorbeeld van een succesvolle toepassing van ‘dematerialisatie’ en ‘energiezuinige productontwikkeling’. Juist thema’s waar bedrijven en overheid in de looptijd van MJA2 veel van verwachten.
Hunter Douglas is wereldmarktleider op het gebied van producten
Andere aluminium bouwproducten van Hunter Douglas, zoals
voor raambekleding en producent van bouwproducten. Harry
plafonds, komen in de toekomst ook in aanmerking voor genoemde
Houthuijsen, directeur Operations: ‘Energiebesparing heeft voort-
reducties. Dit zal een verdere verbetering van de energie-efficiency
durend onze bijzondere aandacht. Dat geldt met name voor de
opleveren.
aluminium jaloezie die we produceren. Zo hebben we voor dit product nieuwe productiemethoden ontwikkeld, waardoor we
Enthousiast / Houthuijsen ziet dat Nederland in het voorste peloton
grondstof- en energiegebruik besparen. Het smelt/wals-proces
zit als het gaat om duurzaam ondernemen. ‘We worden overladen
van aluminium hebben we aangepast, zodat de grondstof van de
met allerlei maatregelen. Het gevolg is dat je als management
jaloezie voor bijna 100% uit gerecycled materiaal bestaat. Dat was
voortdurend moet anticiperen op het beleid van de overheid.
voorheen slechts 50%. Het huidige productieproces met gerecycled
Dat vereist het bedenken van slimme methodes om de buiten-
materiaal vraagt veel minder energie dan met natuurgrondstof.’
landse concurrentie voor te blijven en onze productie-activiteiten in Nederland voor de toekomst veilig te stellen.’ MJA2 biedt de
Grondstofreductie = energiereductie / Daarnaast heeft Hunter
mogelijkheid voor de metallurgische industrie, en dus voor Hunter
Douglas om grondstof te besparen het smelt/wals-procédé aan-
Douglas, om ook in het komende decennium een gebalanceerd
gepast, waardoor een sterker soort aluminium kon worden
beleid voor bedrijf en milieu te voeren.
geproduceerd. Houthuijsen: ‘Het gevolg is dat we minder materiaal
Houthuijsen: ‘De metallurgische industrie heeft de energie-
nodig hebben om dezelfde kwaliteit jaloezie te krijgen. Dit zal
efficiency activiteiten gebundeld in de brancheorganisatie.
uiteindelijk een reductie van 20% grondstof opleveren.’ De product-
De VNMI organiseert eens in de twee maanden een workshop
innovatie had ook grote gevolgen voor het productieproces.
waarin we proberen collega’s te motiveren creatieve oplossingen
Zo heeft Hunter Douglas flink geïnvesteerd om met de sterkere
te zoeken. Het enthousiasme in de sector is groot. Momenteel heeft
legeringen aluminium jaloezieën in diverse breedtes te kunnen
meer dan 90% van de bedrijven het convenant ondertekend.’
maken. ‘Op het moment dat de gesprekken over een tweede MJA
51
begonnen, liep bij ons de discussie over hoe we extra kosten
Afgewogen keuze / Volgens Houthuijsen hangt het met name van
konden besparen door energiebesparing en grondstofreductie.
de creativiteit van bedrijven af of zij in staat zijn energiezuinigere
Daarbij was het verbeteren van het productieproces en het product
producten te ontwikkelen. ‘Het gaat om innovatie in proces én
de belangrijkste motivatie. We hebben indertijd via de branche-
product. De nieuwe jaloezieën zijn een goed voorbeeld van hoe je
vereniging, de VNMI (Vereniging Nederlandse Metallurgische
de energie-efficiency van een product kan verbeteren. Je moet
Industrie), met het ministerie overlegd of de grondstoffenreductie
de volledige levenscyclus van een product in je overwegingen
ook als energiereductie kon worden meegenomen in het MJA-
betrekken. Zo zal uiteindelijk op de verpakking het energieverbruik
convenant. Het nieuwe procédé vraagt immers per producteenheid
per eenheid product komen te staan, net als momenteel het aantal
minder energie. Uiteindelijk is via dit overleg afgesproken dat een
calorieën wordt vermeld op voedingsmiddelen. Het is aan de
deel daarvan meegerekend kan worden,’ aldus Houthuijsen.
consument om vervolgens een afgewogen keuze te maken.’
Industriële sectoren
Olie- en gasproducerende industrie Deelnemende ondernemingen
9
Producten
aardolie en aardgas in verschillende kwaliteiten
Omzet in productievolume
72,26 miljard m3 aardgas en 1,63 miljoen m3 aardolie
Werknemers
circa 3.400
Energiegebruik
36,0 PJ (1998) en 33,6 PJ (2001)
Looptijd MJA2
1 januari 2001- 31 december 2012
Doelstelling
10,7% totale energie-efficiencyverbetering in 2004 t.o.v. 1998 (voorlopig)
Eindresultaat MJA1
34,9%
Resultaat MJA2
7,3% totale energie-efficiencyverbetering in 2001 ten opzichte van 1998
Deelnemers •
Minister van Economische Zaken
•
Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
•
Nederlandse Olie- en Gas Exploratie en Productie Associatie (NOGEPA)
•
Ondernemingen
•
Gemeenten
•
Provincies
Sectorontwikkeling
Energiekarakteristiek
In 2001 stijgt de gasproductie met 8,8% ten opzichte van 2000.
Aardgas is met een aandeel van bijna 72% de belangrijkste energie-
Deze toename hangt vooral samen met een verbeterde gasafzet op
drager in de olie- en gasproducerende industrie. Ruim 15% van het
de Europese markt. De olieproductie neemt in 2001 af. De daling
energiegebruik wordt gedekt door elektriciteit uit het openbare net.
van 4,7% vloeit voort uit het uitgeput raken van een aantal olie-
De belangrijkste energieverbruikende processen zijn (depletie)-
velden op het vaste land, wat weer deels gecompenseerd wordt
compressie (54%) en olie- en gasbehandeling (32%).
door het in productie nemen van het Hanzeveld op het Nederlands continentaal plat. In 2001 worden er 40 boringen naar olie en gas verricht, een stijging van 33% ten opzichte van het jaar daarvoor. Onder de 40 boringen zijn 18 exploratieboringen. Hiervan is er in 11 gevallen gas aangetroffen. In het jaar 2001 is de dalende trend van het aantal exploratieboringen doorbroken. 52
Energie-efficiency In 2001 bereikt de Nederlandse olie- en gasproducerende industrie een totale energie-efficiencyverbetering van 7,3% ten opzichte van het referentiejaar 1998. Ten opzichte van 2000 is de verbetering 0,4%. Dit resultaat wordt bereikt door efficiëntere processen. In 2001 komt dit overeen met een besparing van 2,3 PJ, ofwel 0,2% van het Nederlands aardgasverbruik zoals geleverd door Gasunie in 2000. Uit de monitoringgegevens over 2001 blijkt dat meer dan 60% van de besparing door procesefficiency voortkomt uit emissiereductieprojecten. Een kwart van de besparingen wordt gerealiseerd door diverse procesverbeteringen, zoals restwarmtebenutting en het optimaliseren van gaswinnings- en gasdroogprocessen. De ondernemingen integreren energiezorg meestal in milieuzorg. In 2003 zal energiezorg expliciet worden vermeld in de veiligheids-, gezondheids- en milieuzorgsystemen van de bij NOGEPA aangesloten ondernemingen. In het jaar 2001 voert de sector al enkele (kleinschalige) projecten uit voor de inzet van duurzame energie en energiezuinige product-
MJA1 1989
referentiejaar
1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000
ontwikkeling. Voorbeelden hiervan zijn inkoop van duurzame
0
energie (groene stroom) en restwarmtelevering door een gas-
MJA2
winningslocatie aan een naastgelegen gemeentelijk zwembad.
1998
2
4
6
8 10 12 14 16 18 20 22 24 26 28 30 32 34 36 38 40
referentiejaar
2001
Informatie op internet
2002
www.nogepa.nl
2003 2004
2012 0
2
4
procent 53
6
8 10 12 14 16 18 20 22 24 26 28 30 32 34 36 38 40 doelstelling 10.7% in 2004
Industriële sectoren
Overige industrie Deelnemende inrichtingen
17 (8 ondernemingen)
Producten
diverse
Omzet
circa € 3 miljard
Werknemers
circa 13.000
Energiegebruik
3,6 PJ (1998) en 3,4 PJ (2001)
Looptijd MJA2
6 december 2001 - 31 december 2012
Doelstelling
nog niet bekend
Eindresultaat MJA1
12,9%
Resultaat MJA2
-2,3% totale energie-efficiencyverbetering in 2001 ten opzichte van 1998
Deelnemers aan de OGE
54
•
Minister van Economische Zaken
•
Provincies (IPO)
•
Ondernemingen
De MJA voor de Overige Industrie (MJA-OI) richt zich op indivi-
Energiekarakteristiek
duele ondernemingen die niet zijn verbonden aan een branche-
De MJA-OI is zeer heterogeen van karakter. Het aandeel energie-
organisatie of productschap en geen aansluiting kunnen vinden
kosten ten opzichte van de omzet loopt voor de deelnemende
bij andere MJA’s. De activiteiten van de deelnemende bedrijven
bedrijven uiteen van 0,1% tot 14%. De lagere waarden treden op
zijn zeer divers. De producten van de bedrijven die onder deze
bij bedrijven waarbij de nadruk ligt op energiegebruik voor
branche vallen lopen uit een van printers, zoetwaren, kantoor-
accommodatie. De hogere waarden gelden voor de meer proces-
meubels tot trucks. In 2001 nemen 17 inrichtingen deel aan de
georiënteerde bedrijven. Het energiegebruik van de MJA-OI
MJA-OI. De samenstelling van deelnemende bedrijven wisselt
bedrijven bestaat voor 54% uit elektriciteit en 43% uit aardgas.
tijdens de looptijd van het convenant.
De overige 3% bestaat uit diverse andere energiedragers.
Sectorontwikkeling
Energie-efficiency
Een algemene trend voor 2001 is – vanwege de sterke verscheiden-
De totale energie-efficiencyverbetering in 2001 bedraagt -2,3% ten
heid in typen producten en marktvraag – niet te geven, maar
opzichte van het referentiejaar (1998). Deze verslechtering is –
duidelijk blijkt dat een aantal inrichtingen heeft te maken met een
naast de eerder genoemde lagere capaciteitsbenutting – te wijten
slechtere bezettingsgraad. Dit is het gevolg van onder meer een
aan een lagere efficiency in het productieproces. Redenen daar-
stagnerende marktvraag, logistieke inpassing, ingrijpende
voor zijn een andere grondstofsamenstelling en verandering in
reorganisatie en verschuiving in productgroepen.
producten. Zo is overgeschakeld op een andere grondstof-
kwaliteit, hebben aangevoerde grondstoffen een hoger vochtgehalte en is er een verschuiving naar energie-intensievere productgroepen. Verder hebben leegstand van bedrijfsgebouwen en een toename van fabrieksfaciliteiten voor productontwikkeling een nadelig invloed op de energie efficiency.
MJA1 1989
In 2001 hebben de deelnemers 55 maatregelen uitgevoerd om de efficiency van het productieproces te verbeteren. De belangrijkste projecten hebben een strategisch karakter of richten zich op optimalisatie van het proces. Verder hebben energiezorg en ‘good housekeeping’ een belangrijke bijdrage geleverd. Naast verbetering van procesefficiency maakt inzet van duurzame energie een essentieel onderdeel uit van de gerealiseerde maatregelen. Het gaat daarbij vooral om inkoop van groene stroom en energieopwekking met biogas. De sector Overige Industrie heeft de gebruikersgroep Energiezorg gecontinueerd. Deze is belast met het begeleiden van de invoering van energiezorg binnen de deel-
referentiejaar
1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000
nemende bedrijven
0
1
2
3
4
5
6
7
8
9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
5
6
MJA2
De energie-efficiency in MJA-OI zal sterk afhankelijk blijven van
1998
de bezettingsgraad. Een gunstige economische situatie of een
2001
recessie zal een direct effect hebben op de bezetting bij alle
2002
deelnemers.
2003
In 2002 zal de Overige Industrie de activiteiten en doelstellingen
2004
referentiejaar
voor MJA2 vastleggen. De deelnemers zullen zich daarbij ook oriënteren op aanvullende, gezamenlijke activiteiten, onder meer op het gebied van verbredingsthema’s.
2012 -3 -2 -1 0 procent
55
1
2
3
4
7
8
9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 doelstelling nog niet bekend
Basismetaal
IJzer- en staalindustrie
DAF Trucks NV
‘Efficiency in productie en product’ In 2001 startte DAF Trucks met MJA2. In het eerste jaar bereikte de vestiging Eindhoven een verbetering in energie-efficiency van 4%, een opvallend mooi resultaat. ‘We zijn uiteraard begonnen waar flinke reductie van het energieverbruik mogelijk was’, vertelt Edgar Snelders, energiemanager bij DAF Trucks in Eindhoven en Westerlo (België).
Grote ondernemingen zoals DAF Trucks N.V. kunnen niet om
bereikt in de huisvesting. Twee nieuwe hoogrendementsketels
energiezorg heen. De firma heeft een Amerikaanse moeder en
lieten het verbruik van aardgas dalen met 40.000 m3. Snelders:
productiebedrijven in Eindhoven en Westerlo. In Eindhoven vindt
‘We hebben ook tochtsluizen in de motorenfabriek gezet en de
de assemblage van trucks plaats. De motoren, assen en cabines
isolatie op verschillende plaatsen verbeterd. Ik overleg veel met
worden in Westerlo gebouwd. ‘We hebben een aanzienlijk energie-
mensen van de afdeling Huisvesting. Zo weet ik wat er speelt en
verbruik en daardoor hoge kosten’, stelt Snelders. ‘Als grote
kan eventueel ingrijpen. Stel je voor dat er nieuwe verlichting
onderneming wordt er bovendien bijzonder op je gelet. Het is
wordt aangelegd, dan kan ik stimuleren dat we voor een energie-
belangrijk om een goed energiebeleid te voeren. Met MJA2
zuinig alternatief kiezen.’
hebben we ons verplicht een besparingsplan op te stellen en uit te voeren. De overeenkomst geeft ons ruimte zelf maatregelen te
Gedragsverandering / ‘Energiezorg draait eigenlijk om gedrags-
formuleren en te plannen. We letten op efficiency in het productie-
verandering’, betoogt Snelders. ‘Je kunt een besparingsplan
proces, maar ook op besparing in de productieketen.’ Kort geleden
vergelijken met een foto: het geeft de stand van zaken weer.
heeft een externe deskundige het energiebeleid van DAF getoetst
Eén keer een lijst maken van bezuinigingen is niet genoeg. In het
aan de normen van MJA2. ‘Wij hadden behoefte aan nader onder-
werk loop je vaak tegen nieuwe mogelijkheden aan om het energie-
zoek, waarop Novem een audit liet uitvoeren. Daaruit bleek bij-
verbruik te verminderen. De kunst is om die op de agenda te
voorbeeld dat we energiezorg op enkele punten beter kunnen
krijgen. In feite willen wij top-down de zorg voor energie tot leven
verankeren in ons milieuzorgsysteem, dat ISO 14001 gecertificeerd
wekken. Soms zit het hem in kleine dingen. Zo vragen we voor de
is. In dit systeem moet vastliggen wat belangrijke energieaspecten
zomersluiting aan iedereen om motoren en computers waar
zijn in bijvoorbeeld het ketelhuis, lakstraten, harderij en motoren-
mogelijk uit te zetten.’
testcontainers. Zo wordt voor medewerkers helder hoe zij het verbruik kunnen beïnvloeden.’
Vooruitblik / Na Eindhoven stelt Snelders nu een energiebesparingsplan op voor de vestiging Westerlo. Volgens verwach-
Testcontainers / Voorlopig ligt de nadruk vooral op procesefficiency.
ting zal gedurende MJA2 het accent verschuiven van proces-
‘Omdat we niet eerder meededen aan de Meerjarenafspraken,
efficiency naar besparing in alle fasen van het product.
zien we daar nog volop kansen’, vertelt Snelders. ‘De grootste
‘Energiezuinige productontwikkeling is voor DAF heel interessant.
besparing boekten we vorig jaar met de nieuwe testfaciliteiten
We maken tenslotte trucks, die ook energieverbruikers zijn. Bij de
voor motoren. Hiermee bezuinigen we jaarlijks 2.000.000 kWh
ontwikkeling van motoren proberen we ook het brandstofverbruik
elektriciteit, 45.000 m3 water en 900.000 m3 aardgas. Vroeger
zo laag mogelijk te houden. Ons Ecodesign-team richt zich boven-
moesten motoren niet alleen proefdraaien, maar ook inlopen,
dien op recycling en materiaalbesparing. Op al die vlakken zoeken
wat veel energie kostte. De huidige testcontainers kunnen vol-
we voortdurend naar besparingen: in productie en product.’
automatisch testen én afstellen.’ Andere besparingen werden
57
Industriële sectoren
Rubber- en kunststofverwerking Deelnemende inrichtingen
97
Hoofdactiviteit
ontwikkelen, produceren en verkopen van rubber- en kunststofproducten
Omzet
€ 5,9 miljard
Werknemers
34.500
Energiegebruik
7,1 PJ (1998) en 7,4 PJ (2001)
Looptijd MJA2
januari 2001 - 31 december 2012
Doelstelling
nog niet bekend
Eindresultaat MJA1
19,2%
Resultaat MJA2
9,7% totale energie-efficiencyverbetering in 2001 ten opzichte van 1998
Deelnemers aan de OGE •
Minister van Economische Zaken
•
Federatie Nederlandse Rubber- en Kunststofindustrie (Federatie NRK)
•
Provincies (IPO)
•
Gemeenten (VNG)
•
Ondernemingen
Sectorontwikkeling
nieuwe machines en processen gaat door, maar minder krachtig
In de rubber- en kunststofindutrie neemt de vraag af door de
dan in het jaar 2000. Vooral de lagere prijzen op de binnenlandse
mondiale teruggang van de economie. In afwachting van betere
markt in 2001 hebben een dempend effect op de algemene
tijden ziet de sector zich genoodzaakt zich te heroriënteren om
bedrijvigheid in de rubber- en kunststofindustrie en dus ook op het
weer een stabiel productieniveau te bereiken. Bovendien worden
investeringsklimaat. Productenpakketten worden verder uitgebreid
er minder huizen gebouwd, waardoor de afzet van rubber en
en gediversifieerd. Er is duidelijk sprake van een trend naar
kunststof aan de bouwsector eveneens daalt. Samen met een
kleinere series producten en relatief minder voorraden.
toenemende (internationale) concurrentie leidt dit tot een verdere
58
druk op de marges en rentabiliteit van de bedrijven. Bedrijven
Energiekarakteristiek
spelen hier in 2001 op in door hun productie naar het buitenland
In de rubberindustrie zijn de belangrijkste energiegebruikende
te verplaatsen om meer schaalgrootte te krijgen. Verder ligt in
processen het mengen van grondstoffen, walsen en extruderen.
2001 het accent op innovatie in producten met een groeiend
Voor deze processen is met name elektrische energie nodig.
accent op gedeeltelijk vernieuwde producten. Samenwerking met
Voor de kunststofindustrie zijn de belangrijkste processen spuit-
collega’s en in de keten neemt toe. De trend van investeren in
gieten en extrusie. Ook voor deze processen is met name elek-
trische energie nodig. Het primair energiegebruik is als volgt
van procesefficiency en verbredingsthema's. De Federatie NRK
verdeeld: elektriciteit (79%), aardgas (20%) en overige brandstoffen.
verwacht minimaal 30 nieuwe toetreders tot MJA2.
De energiekosten voor een bedrijf binnen de rubber- en kunststofindustrie bedragen 3,5 tot 7% van de toegevoegde waarde.
Informatie op internet www.nrkenergie.nl
Energie-efficiency In 2001 realiseert de rubber- en kunststofindustrie een totale energie-efficiencyverbetering van 9,7% ten opzichte van het referentiejaar 1998. 0,3% hiervan wordt bereikt met duurzame energie-efficiencyverbetering en 6,1% met energiezuinige productontwikkeling. Ten opzichte van 2000 bedraagt de energie-efficiencyverbetering 0,6%. De vermeden CO2-emissie in het jaar 2001 bedraagt in totaal 37 kton. Het grootste deel hiervan (28 kton) is het resultaat van energiezuinige productontwikkeling en het gebruik van duurzame energie. In 2001 wordt op het gebied van procesefficiency en energiezorg voor een totaal van 165 TJ aan besparingsprojecten uitgevoerd. Belangrijkste energiebesparende maatregelen zijn: •
invoering van energiezorg
•
‘good housekeeping’ in het algemeen
•
optimalisatie van stoom- en persluchtvoorziening
•
isolatie van machinedelen.
Daarnaast voert de rubber- en industriesector in 2001 voor een totaal van respectievelijk 22 en 449 TJ aan besparingsprojecten uit op gebied van duurzame energie en energiezuinige product-
MJA1 1989
referentiejaar
1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000
ontwikkeling. Dit resultaat bereikt de sector vooral door het inkopen
-3 -2 -1 0 MJA2
van groene stroom, het toepassen van warmte/koude opslag en
1998
het hergebruiken van reststoffen van derden.
2001
De Federatie NRK heeft een actief coördinerende rol, mede gelet
2002
op het MKB-karakter van de branche. In het kader van duurzaam
2003
ondernemen wordt energie-efficiency benaderd vanuit de algemene
2004
1
2
3
4
5
6
7
8
9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
5
6
7
8
9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
referentiejaar
bedrijfsvoering en in combinatie met andere milieuthema’s. Naast MJA2 nemen veel bedrijven deel aan het Convenant IMT
-3 -2 -1 0
De NRK inventariseert op dit moment de behoeftes en kansen van
procent
de bedrijven met betrekking tot energiebesparing op het gebied 59
2012
en het Verpakkingen Convenant.
1
2
3
4
doelstelling nog niet bekend
Basismetaal
IJzer- en staalindustrie
Unidek
‘Mentaliteit medewerkers even belangrijk als energiezuinige machines’ Wie aan piepschuim denkt, denkt niet meteen aan huizenbouw. Toch is dit product, ook wel bekend als EPS, een ideaal materiaal om huizen te isoleren. ‘EPS isoleert goed, je hebt er veel minder van nodig dan andere isolatiematerialen en het is voor 100% her te gebruiken’, aldus Geert Verlind, medewerker van Unidek.
Unidek in Gemert is opgericht in 1969 en produceert EPS. Met 3,5 3
vergroten. Ze kregen uitleg over zuiniger rijden en collega’s
miljoen m per jaar is het bedrijf een van 's werelds grootste
werden gemotiveerd om elkaar op verspilling aan te spreken.
producenten van dit materiaal. De toepassingen zijn oneindig.
Koffie drinken terwijl de motor nog draait is niet nodig.’
Zo levert het bedrijf aan de bouwwereld, utiliteitsbouwers, wegenbouw en de agrarische sector. Opmerkelijk aan Unidek is
Elkaar helpen / Ook als de Meerjarenafspraken er niet waren
dat het bedrijf zich niet slechts aan de economische basisregels
geweest, zou Unidek zuinig zijn omgesprongen met energie.
voor een goede bedrijfsvoering wil houden. ‘We vinden nadrukke-
Toch ziet Verlind voordelen in het convenant. ‘Het is een klankbord.
lijk dat we ook een maatschappelijke functie hebben. Je kunt wel
Ook kun je met concurrenten bespreken wie al wat geprobeerd
ontkennen, maar daar word je door je klanten toch op afgerekend.
heeft. Het is onzin om je kennis en ervaring te verzwijgen voor
Is het niet direct, dan wel in de nabije toekomst. We profileren
collega-ondernemers. Je moet elkaar helpen. Het is een kwestie
ons graag als een innovatief bedrijf. Zo verbeteren we niet alleen
van informatie geven en nemen.’
ons productieproces voortdurend, maar ook onze producten en de wijze van transport.’
Harde cijfers / Verlind vervolgt: ‘Belangrijk is dat er niet sec
Unidek kan gebruikt EPS voor 100% recyclen. Verlind: ‘Maar dat
gekeken wordt naar de harde cijfers. Simpele afspraken als ‘10%
heeft geen zin als je daarvoor speciaal een vrachtwagen op en
energiebesparing per jaar’ lijken prachtig, maar de resultaten zijn
neer moet sturen. Die stoot het klimaatonvriendelijke CO2 uit.
soms niet meer dan een illusie. De grootste vervuiler kan op die
Daarom is een zorgvuldige logistieke planning van groot belang.
wijze het beste resultaat boeken en toch de grootste vervuiler
Als een chauffeur geleverd heeft in Rotterdam, plannen we het zo
blijven. We doen allemaal ons best om veel te bereiken, maar soms
in dat hij op de terugweg het te recyclen materiaal in Dordrecht
gaat het gewoon niet. In het begin kun je veel besparen, maar het
ophaalt. Op die manier sla je twee vliegen in één klap: je spaart
wordt ieder jaar moeilijker. Het gaat steeds meer om kleine
het milieu en bespaart op transportkosten.’
besparingen.’ Tot slot vindt Verlind het lastig ver vooruit te kijken. ‘Je bent in zekere zin toch afhankelijk van de politiek. En die
Mentaliteit / Unidek liet onlangs een Duurzame Energiescan
mensen worden telkens voor een periode van vier jaar gekozen.
(DE-scan) uitvoeren door een extern bureau. Verlind wordt
Het is belangrijk dat gemaakte afspraken ook na zo'n regeer-
gedurende het gesprek steeds enthousiaster over de manier
periode worden gecontinueerd. Afwachten dus.’
waarop het bedrijf weet te scoren als het gaat om energieefficiency. ‘Het zit ‘m vaak in kleine dingen. Zo ontdekten we grote verschillen in rijstijlen van onze chauffeurs. Door deze rijstijl te verbeteren, bleken we voldoende te besparen om op jaarbasis een extra vrachtwagen in te kunnen zetten. We zijn met de chauffeurs een open discussie aangegaan om ook hun betrokkenheid te
61
Industriële sectoren
Tankopslagbedrijven Deelnemende ondernemingen
6 (18 vestigingen)
Producten
Opslag van vetten en (petro-)chemische producten
Omzet
nog geen gegevens beschikbaar
Werknemers
nog geen gegevens beschikbaar
Energiegebruik
circa 3 PJ (2001)
Looptijd MJA2
6 december 2001 – 31 december 2012
Doelstelling
nog niet bekend
Eindresultaat MJA1
n.v.t.
Resultaat MJA2
nog geen gegevens beschikbaar
Deelnemers aan de OGE •
Ministerie van Economische Zaken
•
Vereniging van Onafhankelijke Tank Opslagbedrijf (VOTOB)
•
Provincies (IPO)
•
Ondernemingen
Sectorontwikkeling
Energiekarakteristiek
Omdat de sector tankopslag een nieuwe MJA-branche is, is dit
De tankopslagbranche behoort tot de middelgrote energie-
het eerste jaar dat deze sector in de MJA-resultatenbrochure is
verbruikers met een totaal verbruik van meer dan 3 PJ. Het grootste
opgenomen. De grootte van de 18 inrichtingen varieert van enkele
deel hiervan, zo’n 75%, komt voor rekening van aardgasverbruik
honderdduizenden tot enkele miljoenen kubieke meters opslag-
voor met name productverwarming. De overige 25% komt voor
capaciteit. In totaal is de opslagcapaciteit van de VOTOB-leden
rekening van het elektriciteitsverbruik van transportpompen en
goed voor circa 85% van de gehele tankopslagsector in Nederland.
voorzieningen als de productie van perslucht. Het energieverbruik
In het dienstenpakket van de branche zijn, naast bulkopslag,
is afhankelijk van het type opslag en varieert per terminal.
ook daarmee samenhangende diensten opgenomen, zoals blenden – het mengen van verschillende producten – en ‘opwerken’ van producten. De verwachting is dat het aantal terminals binnen VOTOB zal toenemen door een stijging van het ledental.
62
Energie-efficiency Samen met de nationale en regionale autoriteiten is VOTOB in 2001 gestart met het ontwikkelen van een integraal kader voor milieubeleid dat tot na 2010 stand moet houden. MJA2 vult de energiecomponent van dit milieubeleid in. In de eerste helft van 2002 zullen alle deelnemende terminals energiebesparingsplannen (EBP) opstellen, waaruit vervolgens per bedrijf de meerjaren-plannen zullen worden ontwikkeld. Parallel daaraan zullen energiezorgsystemen worden ontwikkeld. In het kader van de verbredingsthema’s wordt een haalbaarheidsonderzoek uitgevoerd naar de toepassing van zonne-energie op de terminals. Uit een eerder (1999) door de branche uitgevoerd energiebesparingsonderzoek is gebleken dat de branche belangrijke besparingen kan bereiken door het optimaliseren van de warmteopwekking, het isoleren van opslagtanks en het invoeren van energiemonitoringsystemen. Een energiebesparing van 10 tot 15% lijkt haalbaar te zijn. Omdat het monitoringsysteem nog wordt opgezet, zijn er voor dit jaar geen gegevens beschikbaar. Volgend jaar zullen de gegevens van deze branche wel deel uitmaken van de MJAresultatenbrochure.
Informatie op internet www.votob.nl
63
Industriële sectoren
Tapijtindustrie Deelnemende ondernemingen Producten
15 (15 inrichtingen) kamerbreed tapijt, tegels, karpetten en lopers, voor de consumenten de projectmarkt
Omzet
€ 0,8 miljard
Werknemers
circa 3.000
Energiegebruik
1,03 PJ (1998) en 1,06 PJ (2001)
Looptijd MJA2
2001 - 2012
Doelstelling
nog niet bekend
Eindresultaat MJA1
18,5%
Resultaat MJA2
12,3% totale energie-efficiencyverbetering in 2001 ten opzichte van 1998
Deelnemers aan de OGE •
Minister van Economische Zaken
•
Vereniging van Nederlandse Tapijtfabrikanten (VNTF)
•
Gemeenten (VNG)
•
Ondernemingen
Sectorontwikkeling
Energiekarakteristiek
De productie van tapijt neemt toe van 152 miljoen m2 in 2000 tot 2
In de tapijtindustrie bedraagt het energiegebruik zo’n 5 tot 10%
naar schatting 153 miljoen m in 2001. Nederland is na België
van de toegevoegde waarde. Met een aandeel van 55% is aardgas
wereldwijd de grootste tapijtexporteur met een gemiddelde export
de meest gebruikte energiedrager in de tapijtindustrie. Aardgas
van 85%. In Nederland is eenderde deel van al het tapijt bestemd
wordt gebruikt voor verven, backing en ruimteverwarming.
voor de projectenmarkt en tweederde deel voor de consumenten-
Het elektriciteitsaandeel van 45% komt voornamelijk ten laste van
markt. De projectenmarkt is een groeiende markt. De VNTF voor-
processen die uit vezels halffabrikaat maken, zoals tuften, weven
ziet internationaal een verdergaande concentratie in de sector.
en breien.
Deze ontwikkeling vindt niet alleen in de tapijtindustrie plaats, maar ook bij toeleveranciers van grondstoffen en bij distributie-
64
Energie-efficiency
bedrijven. De landelijke tendens naar ‘producentverantwoordelijk-
In 2001 verbetert de totale energie-efficiency met 12,3% ten opzichte
heid’ (die onder andere tot uiting komt in terugnamesystemen van
van 1998. 0,5% hiervan komt voor rekening van duurzame energie.
producten) biedt de tapijtindustrie extra mogelijkheden. Vaak is
Bedrijven starten dit verslagjaar 45 projecten ter verbetering van
er namelijk geen sprake van afval, maar van kansrijk materiaal
de efficiency van hun processen. De belangrijkste projecten zijn:
met nuttige toepassingsmogelijkheden.
•
hogere procesefficiency bij extrusie van tapijtgarens (12,6 TJ)
•
efficiencyverhoging door overgang van 2 naar 3 ploegen
project kan worden gestart op het gebied van materiaalbesparing.
(11,9 TJ)
De vele overnames en samenwerkingsverbanden die momenteel
•
efficiënter met hogere snelheid drogen na verven (8,1 TJ)
op mondiaal niveau plaatsvinden, zullen ook in de toekomst effect
•
project ‘snelwisselen bij de drukmachine’ (6,3 TJ)
hebben op het energiebeleid van de tapijtindustrie.
•
energie-efficiencyverhoging van de precoatmachine (5,1 TJ)
•
ombouw van de backingmachine: van indirecte naar directe
Informatie op internet
verwarming (4,7 TJ)
www.tapijtnet.nl
•
efficiënter met hogere snelheid backen (4,1 TJ)
•
nieuwe milieuvriendelijk ontworpen stomer (2,6 TJ)
•
isolatie van gebouwen (2,1 TJ).
Een belangrijke besparing wordt geleverd door de optimalisering van de energie-efficiency van een nieuwe fabriek voor de extrusie van garens. Daarnaast kan de efficiency in een fabriek flink worden opgevoerd door schaalvergroting in combinatie met een aangepaste marktbenadering. Op basis van de uitkomsten van collectief onderzoek worden ook in 2001 bij diverse bedrijven nog verbeteringen aangebracht in de energie-efficiency van backinginstallaties en stomers. In het kader van de verbredingsthema’s begint een bedrijf in 2001 met het toepassen van duurzame energie door het inkopen van groene stroom en het opwekken van fotovoltaïsche energie. Dit leidt tot een totale besparing van 6 TJ. Bovendien start Carpet
MJA1 1989
referentiejaar
1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000
Recycling Nederland (CRN) in 2001 met een onderzoek naar de
0
haalbaarheid van hergebruik van tapijt in Nederland. Dit onderzoek
MJA2
richt zich met name op de vraag hoe in ons land een recycling-
1998
traject - van inzameling tot verwerking - voor afgedankt tapijt kan
2001
worden opgezet.
2002
Naar verwachting zullen bedrijven in 2002 minder projecten
2003
opstarten op het gebied van procesmaatregelen en energiezorg.
2004
1
2
3
4
5
6
7
8
9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
5
6
7
8
9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
referentiejaar
De verbetering van de energie-efficiency zal duidelijk lager liggen dan in 2001. Veruit de meeste potentie lijken de verbredingsthema’s
0
duurzame energie in de branche moet worden geïnventariseerd.
procent
Verder zal de branche onderzoeken of er in 2002 een strategisch 65
2012
te hebben. De haalbaarheid van verdere toepassing van gebruik van
1
2
3
4
doelstelling nog niet bekend
Industriële sectoren
Textielindustrie Deelnemende ondernemingen Producten
36 (39 inrichtingen) technisch textiel, kledingstoffen, interieurstoffen, garens, huishoudtextiel, vlaggen, touw en textiele accessoires
Omzet
€ 0,903 miljard
Werknemers
6.211
Energiegebruik
2,14 PJ (1998) en 1,96 PJ (2001)
Looptijd MJA2
januari 2001 – 31 december 2012
Doelstelling
nog niet bekend
Eindresultaat MJA1
21,7%
ResultaatMJA2
4,8% totale energie-efficiencyverbetering in 2001 ten opzichte van 1998
Deelnemers aan de OGE •
Minister van Economische Zaken
•
Vereniging Textielindustrie Nederland (VTN)
•
Provincies (IPO)
•
Gemeenten (VNG)
•
Ondernemingen
Sectorontwikkeling
zullen in de komende jaren vooral technisch textiel en niche-
Voor de Nederlandse textielindustrie verloopt het jaar 2001 minder
markten kansen bieden voor de Nederlandse textielindustrie.
voorspoedig dan het voorgaande jaar. Al in het voorjaar wordt
66
zichtbaar dat de opgaande lijn van het jaar 2000 afvlakt. De vraag
Energiekarakteristiek
naar textielproducten neemt af. Gaandeweg het jaar versterkt
De energiekosten bedragen 3 tot 5% van de totale kosten.
deze tendens zich. Dit beeld tekent zich EU-breed af, waardoor
De textielindustrie maakt met name gebruik van aardgas (44%),
zich op een aantal markten verdringingsverschijnselen voordoen.
elektriciteit (44%) en warmte (11%). Aardgas wordt vooral gebruikt
Prijserosie is het gevolg. Verschillende bedrijven komen met te
voor de veredelingsprocessen, zoals het voorbehandelen, verven,
ruime productiemogelijkheden te zitten en zien zich genoodzaakt
drukken, wassen en drogen. Daarnaast wordt aardgas ingezet
om (beperkte) aanpassingen door te voeren. Het productievolume
voor het verwarmen van ruimtes. Voor mechanische processen,
neemt ten opzichte van 2000 met 4% af. De omzet blijft nagenoeg
zoals spinnen, breien en weven, gebruikt de industrie elektriciteit.
gelijk. De waarde van de export ligt met 64% van de totale omzet
Dit geldt ook voor facilitaire voorzieningen als verlichting en het
iets boven het niveau van voorgaande jaren. Naar verwachting
opwekken van perslucht. Schommelingen in het energiegebruik
hebben voor een groot deel een conjuncturele oorzaak:
Informatie op internet
de productievolumes van textielbedrijven kunnen onder invloed
www.textielnet.nl
van economische factoren (sterk) variëren.
Energie-efficiency In 2001 verbetert de totale energie-efficiency met 4,8% ten opzichte van 1998. Er worden 66 energiebesparingprojecten uitgevoerd voor verbetering van de procesefficiency en energiezorg. De belangrijkste zijn: •
warmteterugwinning in de ververij (5,1 TJ)
•
optimalisaties in de procesvoering waardoor minder wachttijden en stilstandverliezen optreden (5,1 TJ)
•
het terugbrengen van het aantal weefmachines van 23 naar 11 (4,5 TJ)
•
procesverbeteringen door combinatie van twee processen (3,9 TJ)
•
het invoeren van energiezorg (3,6 TJ)
•
het vervangen van een spanraam (3,2 TJ)
•
warmteterugwinning bij compressoren (2,5 TJ)
•
het vervangen van een elektrische infrarooddroger door een
•
MJA1 1989
referentiejaar
1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 -4 -2 0
gasgestookte (2,5 TJ)
MJA2
installatie van een warmtewisselaar en het toepassen van
1998
resultaten van de Gebruikersgroep Breedwassen (2,2 TJ).
2001
Op de langere termijn denkt de branche ook met de verbredings-
2002
thema’s goede resultaten te kunnen boeken. In 2002 zal de aandacht
2003
zich in eerste instantie richten op het invoeren van energiezorg.
2004
2
4
6
8 10 12 14 16 18 20 22
referentiejaar
Op 1 januari 2002 start een branchebreed project waarbij elk bedrijf wordt ondersteund bij het opzetten en toepassen van een
67
2012
energiezorgsysteem. Daarnaast wordt veel verwacht van het
-4 -2 0
hergebruik van water en het sluiten van de waterkringloop.
procent
2
4
6
8 10 12 14 16 18 20 22 doelstelling nog niet bekend
Basismetaal
IJzer- en staalindustrie
Koninklijke Ten Cate
Gasverwarmde infraroodstraler groot succes ‘Je helpt het milieu een handje en tegelijkertijd levert het je nog een hoop besparing in energiekosten op’, aldus Gerard Scheffer, milieucoördinator van Ten Cate Advanced Textiles, over de Meerjarenafspraken.
Koninklijke Ten Cate is een van de vele textielfabrieken in
van het doek, de in water opgeloste kleurstoffen te drogen.
Twente. Het bedrijfsonderdeel Ten Cate Technical Fabrics houdt
Dat moet heel snel gebeuren. Scheffer: ‘Vroeger was dit met gas
zich bezig met het vervaardigen van tentdoek, buitenzonwering en
niet mogelijk, omdat het te langzaam ging en je met veel afval
stoffen voor werk- en veiligheidskleding. Al vóór milieuzorg op de
kwam te zitten. Maar de technieken zijn verbeterd. Deze infra-
politieke agenda stond, had het bedrijf een streng milieubeleid.
roodstraler bespaart ons veel energie. Zo’n 2 tot 3% per jaar.
Een eigen afvalwaterneutralisatie-installatie, voortdurende controle
Er kleefden nog wel wat nadelen aan de gasbrander. De warmte
van afvalwater en residuen en recycling van chemicaliën zijn
die vrij kwam was zo hevig dat het vooral in de zomer nauwelijks
hiervan enkele voorbeelden. Sinds 1995 valt het milieubeleid
uit te houden was. Zelfs de dakbedekking begon te smelten.
onder de verantwoordelijkheid van Gerard Scheffer: ‘Voor de textiel-
Maar daar hebben we wat aan kunnen doen. In het begin was
branche is in december 2001 MJA1 afgelopen. En met succes.
het dus vooral een kwestie van goed afstellen en beter isoleren:
Aanvankelijk verliep het vrij moeizaam, want we hadden tot op
iedereen is er nu heel tevreden mee.’
dat moment nog niet veel aandacht geschonken aan energiebesparing. Uiteindelijk hebben we als bedrijf toch de doelstelling
Installatie / Ook het installeren van de gasverwarmde infrarood-
van 20% efficiencyverbetering gehaald.’
straler leverde weinig problemen op. In de drie weken dat Ten Cate Technical Fabrics in de zomer gesloten is, is het systeem
Het proces / Bij het vervaardigen van tent- of parasoldoek spelen
neergezet. Scheffer: ‘De bediening van de nieuwe infrarood-
water en warmte een grote rol. Wanneer het ruwe doek bij Ten
straler is vrijwel gelijk aan die van de oude, maar het werkt veel
Cate binnenkomt, ondergaat het een intensieve behandeling.
sneller en er kan per week meer geverfd worden. Dat is een
Allereerst moet het sterksel, dat gebruikt wordt ter versteviging
behoorlijk voordeel, omdat het personeel nu wat meer ‘adem’
van de draad bij het weven, eruit gewassen worden. Daarna wordt
heeft en er minder overgewerkt hoeft te worden. Al met al is het
het doek gebleekt, het natuurlijk vet verwijderd en vervolgens
een zeer geslaagd project.’
wordt het geverfd. De niet gehechte kleurstof wordt er weer uitgewassen. Dit gebeurt allemaal onder hoge temperaturen.
MJA2 / Met veel enthousiasme begint Gerard Scheffer aan MJA2.
Scheffer blikt terug: ‘Tijdens MJA1 hebben we vooral gewerkt
‘Het wordt wel steeds moelijker om nog energie-efficienter te
aan procesverbeteringen, zoals het verminderen van het water-
produceren. We werken steeds stapsgewijs naar innovaties.
gebruik. Dankzij een monitoringsysteem is dat aardig gelukt.
Nieuwe projecten zijn bijvoorbeeld de installatie van een rookgas-
Nu kunnen we in spreadsheets zien wat het gebruik is per machine
reiniger, waarbij ook de warmte wordt opgevangen en hergebruikt.
en welke productie hiertegenover staat. We kunnen nog niet
Daarnaast gaan we de infrastructuur van het gebouw verbeteren.
online meten, maar een eerste stap daarvoor is reeds gezet.’
Kortom, voorlopig hebben we voldoende omhanden’, besluit Scheffer.
Gas / Het meest succesvolle project was de overgang naar een infraroodstraler die op gas werkt in plaats van elektriciteit. 69
Deze infraroodstraler wordt gebruikt om, na het impregneren
Basismetaal
IJzer- en staalindustrie
Sector: Voedingsmiddelenindustrie Bedrijf: Leerdammer® Company Lees pagina 86/87: ‘Meer zicht op oorzaak en gevolg’
Sector: Industriële sectoren Bedrijf: Hunter Douglas Lees pagina 48/49: ‘Creativiteit basis voor energiezuinige productontwikkeling’
Agrosector
Bloembollen- en bolbloementeelt Deelnemende ondernemingen
circa 600
Producten
verschillende soorten bloembollen en bolbloemen
Omzet
circa € 1 mld. (productiewaarde bollen € 0,55 mld. en bolbloemen € 0,45 mln.)
Energiegebruik
circa 3,8 PJ (totale sector, 2000)
Looptijd MJA1
juni 1998 – 31 december 2005
Doelstelling
- 22% verbetering van de energie-efficiëntie in 2005 ten opzichte van 1995
Resultaat MJA1
nog niet beschikbaar
- toepassing van 4% duurzame energie in 2005
Deelnemers •
Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij
•
Koninklijke Algemene Vereeniging voor Bloembollen-cultuur (KAVB)
•
Productschap Tuinbouw (PT)
•
Ondernemingen
Sectorontwikkeling
Energiekarakteristiek
Om de kosten te beheersen passen bedrijven in de bloembollen-
Het energieverbruik wordt grotendeels bepaald door het gas-
sector steeds meer schaalvergroting toe. Verder is er sprake van
verbruik. Elektriciteit heeft een relatief beperkt aandeel. Een
voortschrijdende mechanisatie. Het totale bloembollenareaal in
groot deel van het energieverbruik is nodig voor het broeiproces.
Nederland is in de achterliggende jaren toegenomen, zowel bij
Daarvoor is warmte nodig, waarvoor met name gas gebruikt wordt.
de voorjaars- als de zomerbloeiers. De oppervlakte met tulpen en
Brandstoffen als propaan, butaan en huisbrandolie worden relatief
narcissen vertoont de laatste jaren een gestage groei, terwijl de
weinig gebruikt. Brandstoffen als propaan, butaan en huisbrand-
oppervlakte met hyacinten en irissen de laatste jaren redelijk
olie worden relatief weinig gebruikt.
stabiel is.
De verschillende behandelingsfasen van de bloembollen kennen
De trend van het steeds meer toepassen van waterbroei zet zich
allemaal hun eigen energiekarakteristiek. Voor de broeierij en het
in 2001 voort. Voor deze methode is minder energie nodig dan
bewaren van het plantgoed is een grote hoeveelheid energie
voor kistenbroei.
nodig in vergelijking met het drogen en prepareren van de bollen. Het energieverbruik gedurende het jaar heeft een vrij grillig karakter.
72
Energie-efficiency
aandeel duurzame energie. Om deze goede vooruitzichten te
Het jaar 2001 stond in het teken van de invoering van de energie-
verzilveren, zal in de komende jaren veel aandacht uitgaan naar
besparingsmaatregelen die in de eerder opgestelde energie-
kennisoverdracht en stimulering van de toepassing van besparings-
besparingsplannen op bedrijfsniveau zijn opgenomen.
mogelijkheden.
Uit monitoringsgegevens blijkt dat het aantal bedrijven dat energiebesparende maatregelen integreert in de bedrijfsvoering nog
Informatie op internet
steeds toeneemt.
http://www.bulbgrowing.nl/index.cfm
De sector en de overheid hebben in 2001 opnieuw geïnvesteerd in
http://www.tuinbouw.nl/
onderzoek naar besparingsmogelijkheden. Een aantal meerjarige onderzoeksprojecten in het kader van de energiebesparing wordt eind 2001 en begin 2002 afgerond: beperking van ventilatie bij het bewaren van tulpen, beperking van energieverbruik bij het drogen en bewaren van bloembollen en beperking van energieverbruik bij heetstook van hyacinten. Op het gebied van duurzame energie zijn studies naar de haalbaarheid van windenergie in de sector
MJA1
en het gebruik van warme kaslucht in het droogproces afgerond.
1995
Ondanks de huidige inspanningen van de MJA-deelnemers is er
1996
nog veel werk te verzetten om de ambitieuze doelstellingen van de
1997
MJA binnen bereik te brengen. De relatief beperkte en wisselende
1998
deelname (o.a. door bedrijfsbeëindiging) van ondernemers aan de
1999
monitoring maakt het lastig een goed beeld van de stand van
2000
zaken op het gebied van energiebesparing en energie-efficiency
2001
te schetsen. Om een zo zuiver mogelijk beeld te krijgen, is de
2002
energie-efficiencyverbetering bepaald op basis van de verbruiks-
2003
en productiecijfers van de bedrijven die gedurende alle jaren
2004
monitoringsgegevens hebben aangeleverd.
2005
nog niet beschikbaar
Onderzoeksresultaten geven aan dat een belangrijke additionele
0
besparing van energie en verbetering van de energie-efficiency
procent
mogelijk is. Ook zijn er mogelijkheden voor een toename van het 73
referentiejaar
1
2
3
4
5
6
7
8
9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 22% doelstelling
Agrosector
Glastuinbouw Deelnemende ondernemingen
circa 8.500
Producten
vele soorten groenten, bloemen en potplanten
Omzet
circa € 4,4 miljard
Werknemers
45.000 (glastuinbouwbedrijven) 80.000 (gehele glastuinbouwcomplex)
Energiegebruik
108,9 PJ (1980) en 123,3 PJ (2001)
Looptijd Convenant
1997 - 2010
Glastuinbouw en Milieu Eindresultaat MJA1
44%
Doelstelling
65% energie-efficiencyverbetering in 2010 ten opzichte van 1980 4% duurzame energie
Resultaat
48% energie-efficiencyverbetering in 2001 ten opzichte van 1980
Deelnemers •
Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij
•
Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
•
Minister van Verkeer en Waterstaat
•
Interprovinciaal Overleg (IPO)
•
Vereniging van Nederlandse Gemeenten
•
LTO-Nederland
•
Unie van Waterschappen
•
Ondernemingen
Sectorontwikkeling
in beperkte mate van de subsidieregeling BSE duurzame energie.
Het glastuinbouwareaal blijft in 2001 gelijk aan dat van het voor-
MJA1 krijgt voor de glastuinbouwsector een vervolg in het
gaande jaar. De bedrijfsresultaten in de glastuinbouw zijn in 2001
Convenant Glastuinbouw en Milieu. Streven is een energie-
slechter dan in 2000. De gemiddelde rentabiliteit bij de glasgroente-
efficiencyverbetering van 65% in 2010 ten opzichte van 1980.
bedrijven daalt van 106 naar 88%, bij de snijbloemen van 99 naar
Daarnaast is als doelstelling opgenomen dat het aandeel duurzame
96% en bij de pot- en perkplanten blijft de rentabiliteit gelijk op 97%.
energie in 2010 minimaal 4% moet zijn. Als gevolg van de onzeker-
De schaalvergroting in de glastuinbouw gaat onverminderd door.
heid rond de liberalisering van de energiemarkten stagneert de
Tuinders investeren in 2001 flink in energiebesparing. Ze maken
warmtelevering van derden.
daarbij veel gebruik van de EIA-regeling, het CO2-reductieplan en 74
Energiekarakteristiek
voorzieningen. Dat blijkt uit de aantallen aanvragen voor Groen
De meeste energie wordt ingezet voor verwarming, klimaatregeling,
Label kassen en voor de Energie Investeringsregeling (EIA) waar-
CO2-dosering en - in mindere mate - belichting van gewassen onder
mee de overheid energiebesparing en CO2-reductie stimuleert.
glas (ongeveer 1.500 ha). Het gemiddelde primaire brandstofverbruik
In 2001 wordt naar schatting 4% minder CO2 uitgestoten dan in
in 2001 ligt in de Nederlandse glastuinbouw op ongeveer 39 m
3
per m2. Het totale primaire brandstofgebruik daalt tot 4 miljard m3.
1990. Hiermee komt de CO2 emissie in 2001 op 7,2 miljoen ton. Ten opzichte van 2000 is er een vermindering van 0,5 miljoen ton CO2 ofwel 6%.
Energie-efficiency De energie-efficiencyverbetering van de Nederlandse glastuinbouw
Informatie op internet
komt in 2001 uit op 48% ten opzichte van het referentiejaar 1980.
www.tuinbouw.nl
www.uvw.nl
www.lto.nl
4% van deze verbetering is gerealiseerd in 2001. Daarmee is een goede stap gezet op weg naar het realiseren van één van de energiedoelstellingen van het Convenant Glastuinbouw en Milieu, namelijk 65% energie-efficiencyverbetering in 2010 ten opzichte van 1980. In 2001 is de bijdrage van duurzame energie met circa 0,1% nog zeer beperkt.
1980
referentiejaar
De energie-efficiency wordt uitgedrukt in het primair brandstofverbruik per eenheid product.
1992
De 4% verbetering in 2001 is in de eerste plaats een gevolg van
1993
een forse afname van het primair brandstofverbruik (6% minder
1994
dan in 2000). Dit terwijl het aandeel warmte dat door derden
1995
geleverd wordt ten opzichte van 2000 vrijwel gelijk blijft. De daling
1996
van het primair brandstofverbruik per m2 is dan ook vrijwel
1997
geheel het resultaat van energiebesparende voorzieningen zoals
1998
warmtebuffers, beweegbare schermen en verdere optimalisatie
1999
van de klimaatinstellingen met behulp van klimaatcomputers.
2000
De 4% verbetering is in de tweede plaats het gevolg van de stijging
2001
van de fysieke productie per m2 ten opzichte van 2000 met 2%. Hiermee lijkt de trend van een stagnerende productieontwikkeling,
0
onderbroken.
procent
In 2001 wordt steeds meer geïnvesteerd in energiebesparende 75
2010
zoals die zich gedurende de afgelopen 5 jaar voordeed, te zijn
3
6
9 12 15 18 21 24 27 30 33 36 39 42 45 48 51 54 57 60 63 66 65% doelstelling
Agrosector
Paddestoelenteelt Deelnemende ondernemingen
214
Producten
vooral champignons, verder ook andersoortige paddestoelen
Omzet
circa € 318 miljoen
Energiegebruik
1,3 PJ (2001)
Looptijd MJA1
maart 1998 – 1 januari 2006
Doelstelling
- 20% energie-efficiencyverbetering in 2005 ten opzichte van 1995 - toepassing van 5% duurzame energie in 2005
Resultaat MJA1
12,3% energie-efficiencyverbetering in 2001 ten opzichte van 1995
Deelnemers •
Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij
•
Vereniging Paddestoelenteelt Nederland (VPN)
•
Productschap Tuinbouw (PT)
•
Ondernemingen
Sectorontwikkeling
Energiekarakteristiek
In 2001 zet een aantal trends uit voorgaande jaren zich door.
Het grootste deel van de energie wordt ingezet voor klimaat-
Het aantal bedrijven daalt en de gemiddelde bedrijfsgrootte stijgt.
beheersing (koelen en verwarmen). Daarnaast wordt een sub-
Vooral nieuwe bedrijven die aan de conservenindustrie leveren,
stantieel deel gebruikt voor het ontsmetten van de teeltcellen
zijn relatief groot van omvang. Ondanks deze ontwikkelingen blijft
(het zogenaamde doodstomen).
de productie van de sector als geheel stabiel. Kostenbeheersing blijft een belangrijk aandachtspunt.
76
Energie-efficiency
opleveren. De tot nu toe behaalde resultaten bij een snijbedrijf
In 2001 bedraagt de totale energie-efficiencyverbetering 12,3% ten
worden ook beproefd bij een plukbedrijf. Om de kans op succes
opzichte van het referentiejaar 1995. 1,8% hiervan wordt gereali-
zo groot mogelijk te maken, worden ook leveranciers van klimaat-
seerd door duurzame energie. Ten opzichte van 2000 betekent dit
computers bij het proces betrokken.
een verbetering van ruim 4%. Met dit resultaat ligt de sector goed
Daarnaast doet de sector onderzoek naar de mogelijkheden
op schema voor het realiseren van de doelstelling van 20%
energie te besparen op het doodstoomproces na elke teelt.
verbetering in 2005. In 2001 heeft de Vereniging Paddestoelenteelt Nederland (VPN) de taken overgenomen van de Coöperatieve Nederlandse Champignonkwekersvereniging (CNC). Hierdoor is minder aandacht uitgegaan naar het ontplooien van activiteiten in het kader van de
77
MJA dan was gepland.
MJA1
Omdat klimaatbeheersing in de teeltcellen grote invloed heeft op
1995
het energiegebruik van de sector is hier in het verslagjaar de
1996
nadruk op gelegd. In een demonstratieproject heeft een van de
1997
teeltbedrijven een verbeterd luchtverdeelsysteem uitgetest.
1998
Dit systeem leidt de geklimatiseerde lucht vrijwel geheel over het
1999
teeltbed. Hierdoor kan de ventilatiebehoefte aanzienlijk dalen,
2000
wat resulteert in een daling van het energiegebruik. Bovendien is
2001
opdracht gegeven voor de verdere ontwikkeling van de zogenoemde
2002
WVC-regeling (Warmte, Vocht en CO2). Het onderzoek hiernaar
2003
richt zich voornamelijk op de verdamping tijdens het groeiproces.
2004
Het nog verfijnder regelen van het klimaat, waarbij maximaal
2005
referentiejaar
gebruik wordt gemaakt van buitenlucht en andere natuurlijke
0
hulpmiddelen, moet een forse besparing op het energiegebruik
procent
1
2
3
4
5
6
7
8
9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 20% doelstelling
Basismetaal
IJzer- en staalindustrie
Sector: Industiële sectoren Bedrijf: Nijmeegsche IJzergieterij Lees pagina 40/41: ‘Efficiency-maatregelen ingebed in het totale productiesysteem’
Sector: Agrosector en Voedings- en genotmiddelenindustrie Bedrijf: Ten Kate Vetten Lees pagina 96/97: ‘Energiewinst dankzij ecocluster’
Voedingsmiddelenindustrie
Cacao-industrie Deelnemende ondernemingen
5
Producten
cacaopoeder, cacaoboter, cacaomassa
Omzet in productievolume
circa 488.000 ton cacaoboonequivalenten
Werknemers
circa 900
Energiegebruik
2,2 PJ (1995) en 2,3 PJ (2001)
Looptijd MJA1
7 oktober 1998 - 1 januari 2006
Doelstelling
18% energie-efficiencyverbetering in 2005 ten opzichte van 1995
Resultaat MJA1
21% energie-efficiencyverbetering in 2001 ten opzichte van 1995 (voorlopig)
Deelnemers aan de OGE •
Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij
•
Ondernemingen
Sectorontwikkeling
Energiekarakteristiek
In 2001 neemt de productie gemiddeld met ruim 3% toe ten
Deze MJA dekt 100% van het energiegebruik in de branche.
opzichte van 2000. De Nederlandse cacao-industrie is afnemer
Aardgas, met een primair energiegebruikaandeel van 57% is
van circa 15% van alle cacaobonen ter wereld. De kwaliteit van
de belangrijkste energiedrager binnen de cacao-industrie.
de bonen is sterk afhankelijk van het werelddeel waar ze vandaan
De belangrijkste processen zijn het alkaliseren/branden en malen
komen. Daardoor kent de cacao-industrie een sterke oogstafhan-
van de cacaoboon tot cacaomassa, het uitpersen van de cacao-
kelijkheid. Ook worden financiële marges op het eindproduct
boter uit de massa, het breken en malen van de perskoeken tot
sterk beïnvloed door consumptiefluctuaties, wat invloed heeft op
cacaopoeder en het filteren en deodoriseren van de cacaoboter.
het investeringsniveau van de bedrijven. Ontwikkelingen binnen de branche zijn door beide factoren niet eenvoudig te voorzien.
80
Energie-efficiency In 2001 is er een totale energie-efficiencyverbetering van 4,3% ten opzichte van 2000. Ten opzichte van het referentiejaar 1995 is de verbetering 21%. Hiermee heeft de cacao-industrie haar MJAdoelstelling van 18% energie-efficiencyverbetering reeds gehaald. De belangrijkste energiebesparende projecten in 2001 zijn: •
capaciteitsvergrotingproject
•
nieuwe toerenregeling op grote motoren
•
aanpassingen stoomketel
•
nieuwe besturing koelinstallatie
•
good housekeepingmaatregelen.
De gemiddelde energie-efficiencyverbetering die de afgelopen jaren behaald is, ligt ongeveer een factor twee hoger dan de gemiddeld noodzakelijke 1,8% per jaar. Dit is niet alleen het resultaat van de uitgevoerde energiebesparingsmaatregelen,
MJA1
maar ook van de productiegroei ten opzichte van het referentie-
1995
jaar 1995.
1996
referentiejaar
1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 0
1
2
procent
81
3
4
5
6
7
8
9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 18% doelstelling
Voedingsmiddelenindustrie
Groente- en fruitverwerkende industrie Deelnemende ondernemingen Producten
27 (met 34 inrichtingen) groenteconserven, tafelzuren, champignon, conserven, diepvriesgroenten en -fruit, gedroogde groenten en fruit, vruchtenconserven, jams en geleien, vruchtensap en -saus, overige
Omzet
€ 0,95 miljard
Werknemers
circa 3.600
Energiegebruik
3,1 PJ (1998) en 3,5 PJ (2001)
Looptijd MJA2
6 december 2001 - 31 december 2012
Doelstelling
nog niet bekend
Eindresultaat MJA1
11%
Resultaat MJA2
2,5% totale energie-efficiencyverbetering in 2001 ten opzichte van 1998
Deelnemers aan de OGE •
Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij
•
Vereniging van de Nederlandse Groenten- en fruitverwerkende industrie (VIGEF)
•
Productschap Tuinbouw (PT)
•
Ondernemingen
Sectorontwikkeling De groente- en fruitverwerkende industrie heeft te maken met
er is toenemende publieke en politieke aandacht voor voedselveiligheid.
een veranderende consumentenmarkt waarin ‘convenience’ en
De verwachting is dat bovenstaande ontwikkelingen zowel een
een gevarieerder aanbod belangrijk zijn. Globaal is er sprake van
positief effect (beleid van de overheid) als een negatief effect
veel productaanpassingen en verdergaande optimalisering van
(andere ontwikkelingen) op het energieverbruik zullen hebben.
de kwaliteitscontrole. Deze omstandigheden hebben een negatief
Het effect van de eerste twee genoemde ontwikkelingen zal
effect op de energiebesparing. Daarnaast spelen ook de volgende
overigens niet zozeer merkbaar zijn bij de ondernemingen als
ontwikkelingen een rol:
wel in de keten waarvan de bedrijven deel uitmaken.
•
•
82
•
kleinere huishoudens en een grotere deelname aan het arbeidsproces van consumenten leiden tot de productie van
Energiekarakteristiek
kleinere verpakkingen
De sector gebruikt primair gemiddeld 38,7% elektriciteit, 0,9%
het beleid van de overheid om de hoeveelheid verpakkingen
warmte, 59,8% gas en 0,6% overige energiedragers. De hoeveel-
terug te dringen leidt tot aangepaste verpakkingen (lichter of
heid hangt af van het type verduurzamingsproces (invriezen, drogen,
van een ander materiaal)
pasteuriseren etc.). Dit procesonderdeel kost de meeste energie.
Daarnaast zijn het blancheer- en het koelproces belangrijke
Informatie op internet
energiegebruikers. Weersomstandigheden, de eisen op het gebied
www.vigef.nl
van verbeterde productkwaliteit en een veranderend producten-
www.tuinbouw.nl
pakket hebben invloed op de hoeveelheid energie die gebruikt wordt.
Energie-efficiency De totale energie-efficiencyverbetering ten opzichte van het referentiejaar 1998 bedraagt 2,5%. Ten opzichte van 2000 is er een verbetering van 0,1%. Het effect van ontsparende invloeden is bijna even groot als de inspanningen van besparingsprojecten. In 2001 zijn veel meer besparingsprojecten uitgevoerd dan in 2000, namelijk 53 met een totale besparing van 128 TJ tegen 9 besparingsprojecten met een besparing van 10 TJ in het jaar 2000. De energiebesparende projecten die in 2001 voor het grootste resultaat zorgen, zijn: •
strategisch project: - verdubbeling van de productie
•
energiebesparing in processen: - ultraclean afvulproces bij een productielijn - het verhogen van de efficiency van een productielijn
•
energiebesparing in gebouwen en utilities:
MJA1 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000
- het plaatsen van een rookgascondensor - het verwijderen van een naverbrander ter voorbereiding van het plaatsen van een brudencondensor.
referentiejaar
0
1
2
3
4
5
6
7
8
9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
5
6
7
8
9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
MJA2 1998
referentiejaar
2001
De energie-efficiency in de groente- en fruitverwerkende industrie
2002
is sterk afhankelijk van de bezettingsgraad. Het centraliseren van
2003
de productie van een aantal bedrijven heeft een gunstig effect op
2004
de energie-efficiency. Het is niet bekend of meer bedrijven de productie gaan centraliseren. De productie van de branche als geheel zal naar verwachting toenemen.
2012 0
1
2
procent
83
3
4
doelstelling nog niet bekend
Voedingsmiddelenindustrie
Koffiebranderijen Deelnemende ondernemingen Producten
8 (9 inrichtingen) gebrande koffie, oploskoffie (koffiebonen of gemalen koffie, wel of niet gedecafeineerd), liquids en instants
Omzet in productievolume
114.661 ton gebrande koffie (totaal binnenlands afgeleverde koffie en import van gebrande koffie)
Werknemers
circa 1.600
Energiegebruik
0,7 PJ (2000)
Looptijd MJA2
2001 - 2012
Doelstelling
nog niet bekend
Eindresultaat MJA1
21,8%
Resultaat MJA2
nog niet beschikbaar
Deelnemers aan de OGE •
Minister Landbouw, Natuurbeheer en Visserij
•
Vereniging van Nederlandse Koffiebranders en Theeverpakkers (VNKT)
•
Ondernemingen
Sectorontwikkeling
in supermarkten, speciaalzaken en horeca nieuwe producten van
In 2001 drinkt de gemiddelde Nederlander 149 liter koffie.
hoge kwaliteit, zoals krachtige espresso’s, new instants (producten
Dat staat gelijk aan 7,2 kilogram koffie op jaarbasis. Nederland
op basis van oploskoffie) en ‘single origins’ (koffiesoorten uit één
neemt wat consumptie per hoofd van de bevolking betreft de vijfde
streek van herkomst). Technologische vernieuwingen, zoals de
plaats in op de wereldranglijst. Alleen in Finland, Zweden, Noor-
filterpads en de single portions, spelen in op de wens van de
wegen en Denemarken wordt meer koffie gedronken. De trend naar
consument om snel en gemakkelijk een enkele kop koffie te kunnen
variatie in soorten op de koffiemarkt is al enkele jaren zichtbaar.
zetten.
Het assortiment wordt daarop aangepast. De branche introduceert
84
Energiekarakteristiek 59% van het totale primaire energiegebruik van de sector komt voor rekening van aardgas. Het productieproces van koffie vergt veel energie voor het brandproces en de naverbranding van geurcomponenten, het concentreren en (vries)drogen. De belangrijkste thermische processen zijn het branden van de koffie en de naverbranding voor geurbestrijding. De verpakkingslijnen, ventilatoren en de koeling voor het vriesdrogen zijn de belangrijkste elektrische processen.
Energie-efficiency
MJA1 1989
referentiejaar
1990 1991 1992 1993 1994
Alle 8 inrichtingen zijn met hun energiebesparingsplannen voor de MJA2 in een afrondende fase. Het meerjarenplan, waarvan de basis gevormd wordt door de EBP’s, bevindt zich eveneens in een afrondende fase. De monitoring over 2001 wordt na afronding van het EBP2-traject opgestart.
1995 1996 1997 1998 1999 2000 0
1
2
3
4
5
6
7
8
9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22
7
8
9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22
MJA2 1998
referentiejaar
2001
nog niet beschikbaar
2002 2003 2004
2012 0
1
2
procent
85
3
4
5
6
doelstelling nog niet bekend
Voedingsmiddelenindustrie
Margarine-, vetten- en oliënindustrie Deelnemende ondernemingen
11 (17 vestigingen)
Producten
eetbare oliën en vetten, margarines en sauzen
Omzet
€ 3,2 miljard
Werknemers
circa 4.000
Energiegebruik
6,60 PJ (1998) en 7,2 PJ (2001)
Looptijd MJA2
6 december 2001 - 31 december 2012
Doelstelling
nog niet bekend
Eindresultaat MJA1
20,6%
Resultaat MJA2
-2,5% totale energie-efficiencyverbetering in 2001 ten opzichten van 1998
Deelnemers aan de OGE •
Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij
•
Productschap Margarine-, vetten en oliën
•
Vernof
•
Bond van Nederlandse Margarinefabrikanten
•
Provincies (IPO)
•
Ondernemingen
Sectorontwikkeling
Een trend die ook al jaren waarneembaar is, is die van fusies en
De productie van margarine neemt al jaren licht af. Ook in 2001
samenvoegingen. De crush en raffinage staan wereldwijd onder
zet deze trend zich voort. De dierlijk-vetsector staat sterk onder
druk vanwege de kleine marges. Om kosten te besparen en dus
druk. Door BSE en MKZ is het aanbod van grondstoffen minder,
te overleven, moeten bedrijven grootschalig opereren of zich juist
terwijl ook de afzet onder druk staat. Onduidelijkheid over de toe-
specialiseren en inspelen op niches in de markt.
komstige EU-wetgeving maakt het moeilijk om nu grootschalige
86
investeringen te doen. Plantaardige producten vormen een alter-
Energiekarakteristiek
natief voor dierlijke vetten. Toch vindt geen volledige substitutie
De sector gebruikt primair gemiddeld 99,5% aardgas, 0,2%
plaats met plantaardige oliën. Ook de inkrimping van de veestapel
elektriciteit en 0,3% overige brandstoffen. Deze verhouding wordt
zal gevolgen hebben voor de sector. Het is echter niet mogelijk te
voornamelijk bepaald door een grote inzet van warmtekracht-
voorspellen hoe groot die zullen zijn.
installaties in deze sector. De productie van ruwe eetbare olie uit
oliehoudende grondstoffen (crushing van zaden en bonen) is
Informatie op internet
goed voor ruim 50% van het totale energiegebruik. Olieraffinage
www.agro.nl/mvo/
vergt circa 23% van het energiegebruik van de sector.
Energie-efficiency De energie-efficiency verslechtert in 2001 ten opzichte van het referentiejaar 1998 met 2,5%. Vergeleken met 2000 is er een verslechtering van 1,8%. De belangrijkste energiebesparende projecten in 2001 zijn het in bedrijf nemen van een warmtekrachtinstallatie, het plaatsen van nieuwe warmtewisselaars, verbetering van de warmteterugwinning bij deodorisatie-units en hardingunits, het aanbrengen van frequentieregelaars en het optimaliseren van persluchtopwekking. Door vooral wisselende capaciteitsbezetting en veranderende productspecificaties wordt het effect van deze besparingsmaatregelen echter niet benut. Ondanks energiebesparende projecten is er dus een achteruitgang van de energieefficiency. De afname van de energie-efficiency van 2,5% is inclusief een
MJA1 1989
referentiejaar
1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000
positief resultaat van 1,3% ten opzichte van zowel 1998 als
0
2000 op het gebied van energiezuinige productontwikkeling.
MJA2
Deze verbetering wordt onder andere bereikt door het invoeren
1998
van energiezuinige flesproductie. Daarnaast heeft een producent
2001
van vloeibare margarine een verandering aangebracht in de
2002
verpakking. In de oude situatie werden de margarineflessen
2003
geëtiketteerd en aangevoerd bij de margarinefabriek. In de nieuwe
2004
1
2
3
4
5
6
7
8
9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22
5
6
referentiejaar
situatie worden preforms aangevoerd die ter plekke worden uitgeblazen tot flessen en voorzien van een etiket. Ook wordt energie bespaard door reductie van het aantal volumekilometers.
2012 -3 -2 -1 0 procent
87
1
2
3
4
7
8
9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 doelstelling nog niet bekend
Voedingsmiddelenindustrie
Zuivelindustrie Deelnemende ondernemingen
14 (70 inrichtingen)
Producten
zuivelproducten
Omzet
€ 5,67 miljard
Werknemers
11.000
Energiegebruik
15,7 PJ (1998) en 16,7 PJ (2001)
Looptijd MJA2
1 januari 2001 - 31 december 2012
Doelstelling
nog niet bekend
Eindresultaat MJA1
14%
Resultaat MJA2
2% totale energie-efficiencyverbetering in 2001 ten opzichte van 1998
Deelnemers aan de OGE •
Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij
•
Nederlandse Zuivel Organisatie (NZO)
•
Nederlandse Vereniging van Kaassmelters (NEDSMELT)
•
Provincies (IPO)
•
Ondernemingen
Sectorontwikkeling
Energiekarakteristiek
In 2001 zijn de marktontwikkelingen ongeveer gelijk aan die van
Het aandeel van het energiegebruik is 80,2% voor aardgas, 19,7%
het jaar ervoor. De situatie is niet slechter, maar zeker ook niet
voor elektriciteit en 0,1% voor stookolie/LPG. De meest energie-
beter. Vanwege onder andere het quotumsysteem in Europa
intensieve bewerkingsstap in de zuivelindustrie is het verwijderen
(waardoor de totale productie gelimiteerd is) is er bij bedrijven
van water door indampen en drogen. Koelen en reinigen vragen
een trend om producten te ontwikkelen met een hoge toegevoegde
eveneens veel energie. Daarnaast wordt, vanwege het grote
waarde. Hiervoor gebruiken zij vaak ingewikkeldere productie-
volume, veel energie gebruikt bij het voorbehandelen van melk
processen en/of kleinere verpakkingen. Dit leidt tot een toename
(verhitten) die als grondstof dient voor andere producten.
van het energiegebruik per hoeveelheid eindproduct. Om een
88
hogere kostenefficiëntie te bereiken, is er binnen de branche nog
Energie-efficiency
steeds sprake van concentratie van de productie. Dit heeft onder
In 2001 bereikt de zuivelindustrie een energie-efficiencyverbetering
meer tot gevolg dat productielocaties gesloten worden.
op het gebied van procesefficiency van 2% ten opzichte van het
referentiejaar 1998. 0,1% hiervan wordt bereikt met projecten op het gebied van duurzame energie. Ten opzichte van 2000 bedraagt de verbetering 0,2%. In 2001 neemt de CO2-uitstoot toe met 4 kton. Echter, door het gebruik van duurzame energiebronnen komt de totale extra CO2uitstoot uit op 2 kton. In totaal neemt de branche 222 maatregelen op het gebied van procesefficiency en energiezorg. Deze maatregelen leiden tot een totale besparing van 310 TJ. Dit is 17% meer besparing dan in het jaar 2000. Het aantal maatregelen is dan ook ruim driemaal zo groot. Het feit dat in 2000 de EBP’s worden opgesteld, geeft bedrijven een impuls energiebesparende maatregelen te nemen. Vandaar waarschijnlijk het relatief grote aantal maatregelen van 2001. Belangrijke projecten zijn het investeren in energie-efficiënte productiemiddelen (bijvoorbeeld nieuwe indampers), het optimaliseren van productieprocessen en het optimaliseren van de stoomvoorziening. In 2001 worden ook activiteiten ondernomen in het kader van de verbredingsthema’s. Het gaat vooral om het inkopen van groene
MJA1 1989
referentiejaar
1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000
stroom en het inzetten van biogas afkomstig van eigen afvalwater-
0
zuivering.
MJA2
Van grote invloed op de energiesituatie in de zuivelindustrie is
1998
het faillissement in mei 2001 van de WKK-installatie te Borculo.
2001
Dit heeft op brancheniveau een negatieve invloed op de energie-
2002
efficiencyverbetering van 3,4%. Ook maatregelen die genomen
2003
worden in verband met de mond- en klauwzeercrisis, zoals dubbele
2004
1
2
3
4
5
6
7
8
9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
5
6
7
8
9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
referentiejaar
hittebehandelingen en kortere charges, hebben in 2001 een negatieve invloed op de energie-efficiency van de zuivelindustrie (<0,1%).
2012 0
1
2
procent
89
3
4
doelstelling nog niet bekend
Leerdammer® Company
‘Meer zicht op oorzaak en gevolg’ De Leerdammer® Company heeft een uitgebreid Utility Beheersysteem (UBS) voor het monitoren van onder andere het energieverbruik in de productie. ‘De energiestand voor de kaasfabriek is elk moment zichtbaar, evenals de trend die zich aftekent. Zo kunnen we optimaal werk maken van energiezorg’, vertelt Wytze van der Velde, stafmedewerker Productie.
Leerdammer® Company, een divisie van Wessanen, is marktleider
nadelig.’ Plotselinge veranderingen in het energieverbruik probeert
in merkkaas. Voor het bedrijf is het meten van het energieverbruik
Van der Velde zo snel mogelijk te verklaren. ‘Vorig jaar richtten
van de verschillende productieprocessen een belangrijke doel-
we een ruimte in voor rijping van kazen. De luchtconditionering
stelling in MJA2. Het is een belangrijke toevoeging aan energie-
was niet optimaal, zodat we tijdelijk meer leidingwater moesten
zorg die het bedrijf inmiddels heeft ingevoerd. ‘Sinds 1 april 2001
gebruiken. Toen de teller opliep naar 50 m3 extra water per dag
kunnen we via meters precies zien hoeveel water, elektriciteit en
hebben we een andere oplossing bedacht. Je ziet vrijwel direct
gas we per dag gebruiken. Het belang van deze werkwijze is dat
dat een handeling ongunstige gevolgen heeft en vervolgens
je adequaat en snel kunt reageren op plotselinge afwijkingen van
probeer je een beter alternatief te vinden.’
het energieverbruik’, zegt Van der Velde, die verantwoordelijk is voor monitoring. ‘Het overzicht is continu beschikbaar. Stem je af
Efficiënt / Tot grote bezuinigingen heeft het UBS niet geleid.
op bijvoorbeeld de kaasmakerij, dan zie je een doorsnede met het
Hoewel enkele nieuwe producten meer energie vragen, is de
energieverbruik van het productieproces van de afgelopen 24 uur.
energie-efficiency van de afdeling Productie nagenoeg gelijk
Alle belangrijke productieonderdelen zijn aangesloten op dit
gebleven. Het bedrijf werkt al zo efficiënt mogelijk om de kosten
systeem. Het energieverbruik van de overige activiteiten kunnen
te drukken. Van der Velde weet bijvoorbeeld dat de fabriek in de
we daar vervolgens uit afleiden. De meetresultaten worden iedere
vroege jaren tachtig een van de eerste was die condenswater
dag genoteerd en bewaard. Uiteindelijk krijgt het management
opnieuw gebruikte als was- en spoelwater. ‘Nu gaat er een half
maandelijks een handzaam verslag met grafieken, staafdia-
miljoen liter leidingwater per week doorheen, anders zou het
grammen en een verklaring van de uitschieters. Ook bij het
zeven miljoen zijn. Dat scheelt veel geld.’
regulier overleg op de afdeling Productie is het energieverbruik een vast agendapunt.’
Energiezorg in beeld / Het monitoren van het verbruik is een belangrijk instrument in het energiebeleid. Alle zuivelbedrijven zijn
91
Oorzaak en gevolg / Het beheersysteem geeft veel meer zicht
vanaf dit jaar verplicht energiezorg in te voeren, zoals in MJA2 is
op oorzaak en gevolg, stelt Van der Velde. Hij weet nu precies
afgesproken. Van der Velde: ‘We zijn begonnen met een project
hoeveel energie er nodig is voor een bepaald product. Neem de
van Novem voor de zuivelsector. Er werd een gesubsidieerd data-
verwerking van wei, die vrijkomt bij het kaasmaken. ‘Om wei in te
verwerkingsprogramma aangeboden, maar wij gaven de voorkeur
dikken hebben we een indampinstallatie, die maar liefst driekwart
aan dit systeem, dat we zelf hebben ontwikkeld en ingevoerd.
van ons gasverbruik voor haar rekening neemt. Uit de cijfers blijkt
We willen energiezorg ook beter zichtbaar maken voor mede-
overigens dat de energie-efficiency van de weiproductie wat is
werkers. Daarvoor halen we alle benodigde data uit het UBS en
gedaald. Dat komt door een verschuiving in de mix van wei-
hangen overzichten op in de fabriek. Straks zijn deze ook beschik-
producten, waarmee we tegemoet komen aan wensen van de
baar via intranet. Zo proberen we iedereen bewust te maken van
klant. De markt vraagt erom, maar voor het energieverbruik is het
wat de gevolgen zijn van je handelen voor het verbruik van energie.’
Nog niet toegetreden sectoren
Fijnkeramische industrie Deelnemende ondernemingen
14 vestigingen
Producten
vloer- en wandtegels, porselein, sanitair, vuurvast en aarde-werk
Omzet
circa € 227 miljoen
Werknemers
2.067
Energiegebruik
2,2 PJ (1999)
Looptijd MJA2
nog niet toegetreden
Doelstelling
n.v.t.
Eindresultaat MJA1
7%
Resultaat MJA2
n.v.t.
De fijnkeramische industrie wordt vertegenwoordigd door de Algemene Vereniging voor de Nederlandse Aardewerkindustrie (AVA). De branche heeft deelgenomen aan MJA1 en daarmee een energie-efficiencyverbetering behaald van 7% ten opzichte van 1989. Naar verwachting zal de fijnkeramische industrie eind 2002 toetreden tot het MJA2 convenant. De EBP’s die daartoe geschreven moeten worden, zijn inmiddels zo goed als afgerond. Ook het meerjarenplan is binnenkort klaar.
92
Nog niet toegetreden sectoren
Grofkeramische industrie Deelnemende ondernemingen Producten
straatbaksteen, keramische binnenmuursteen, metselbaksteen, keramische dakpan
Omzet
€ 359 miljoen
Werknemers
2.035
Energiegebruik
9,2 PJ (1999)
Looptijd MJA2
nog niet toegetreden
Doelstelling
n.v.t.
Eindresultaat MJA1
11%
Resultaat MJA2
n.v.t.
De grofkeramische industrie bestaat uit de sectoren baksteen
dit moment EBP’s op. Zij bevinden zich hiermee in de afrondende
(metsel- en straatsteen) en keramische dakpannen. De industrie
fase. Ook het meerjarenplan, dat opgesteld wordt op basis van
wordt vertegenwoordigd door het Koninklijk verbond van
de EBP’s, wordt binnenkort afgerond.
Nederlandse Baksteenfabrikanten (KNB) en de Nederlandse Vereniging van Keramische Dakpannen Fabrikanten (NEDACO). De branche heeft deelgenomen aan MJA1 en heeft daarmee een energie-efficiencyverbetering bereikt van 11% ten opzichte van 1989. De verwachting is dat de grofkeramische industrie eind 2002 zal toetreden tot MJA2. Daartoe stellen alle vestigingen op
93
23 (52 vestigingen)
Nog niet toegetreden sectoren
Kalkzandsteenindustrie Deelnemende ondernemingen
1 (8 inrichtingen)
Producten
stenen, blokken en elementen
Omzet in productievolume
afzet 1,1 miljard stenen (waalformaat)
Werknemers
700
Energiegebruik
nog geen gegevens beschikbaar
Looptijd MJA2
nog niet toegetreden
Doelstelling
n.v.t.
Eindresultaat MJA1
11,1%
Resultaat MJA2
n.v.t.
De kalkzandsteenindustrie wordt vertegenwoordigd door de
De EBP’s dienen vervolgens als basis voor het meerjarenplan.
Vereniging van Nederlandse Kalkzandsteenproducenten (VNK).
Ook het schrijven van het meerjarenplan wordt binnenkort
De branche heeft deelgenomen aan MJA1 en daarmee een
afgerond.
resultaat bereikt van 11,1% energie-efficiencyverbetering ten opzichte van 1989. De verwachting is dat de branche eind 2002 of begin 2003 toetreedt tot MJA2. Daartoe worden op dit moment EBP’s opgesteld. Deze zijn inmiddels zo goed als afgerond.
94
Nog niet toegetreden sectoren
Vleesverwerkende industrie Deelnemende inrichtingen Producten
80 productievestigingen halve karkassen, vlees en vleesdelen, vleeswaren, vleesconserven, bacon snacks, pluimveevlees en diverse toebereidingen (gehakt en panklare producten)
Omzet
€ 4,6 miljard
Werknemers
25.000
Energiegebruik
nog geen gegevens beschikbaar
Looptijd MJA2
nog niet toegetreden
Doelstelling
n.v.t.
Eindresultaat MJA1
12,7%
Resultaat MJA2
n.v.t.
De branche heeft deelgenomen aan MJA1 en heeft daarmee een
geleden in gang is gezet, is nog steeds gaande. Oudere locaties
energie-efficiencyverbetering bereikt van 12,7% ten opzichte van
worden gesloten en de grotere locaties gemoderniseerd.
1989. Op het moment van het samenstellen van deze brochure is
De schommelingen in de productie hebben grote invloed op de
de vleessector nog niet toegetreden tot de MJA2. De gesprekken
energie-efficiency. De deregulatie van de productie en de export-
over toetreding met de organisaties in de (pluimvee)vleessector
beperkingen maken een efficiënte bedrijfsvoering moeilijk.
bevinden zich inmiddels wel in de afrondende fase. Ook is besloten
De verplichte BSE-testen hebben bijvoorbeeld tot gevolg dat
om alvast te starten met de monitoring van het energiegebruik in
producten langer gekoeld moeten worden bewaard. Daarnaast
2001. Naar alle waarschijnlijkheid tekent de sector op 2 september
kampt de vleesverwerkende industrie met concurrentie van bui-
2002.
tenlandse bedrijven die lagere productiekosten hebben en is er een duidelijk waarneembaar effect van de import van pluimvee-
Het jaar 2001 wordt voor de vleesverwerkende industrie vooral
vlees. Energiebesparing komt hierdoor onder druk te staan. Naar
bepaald door BSE-uitbraken in Europa en de MKZ-crisis in eigen
verwachting wordt de energie-efficiency positief beïnvloed door
land. Grote schommelingen in productie en omzet van bedrijven
het sluiten of moderniseren van oude locaties op termijn.
zijn het gevolg. Het proces van schaalvergroting, reallocatie van de productie en vernieuwing van de producten, dat al enige jaren
95
Ten Kate Vetten
Energiewinst dankzij ecocluster Dat samenwerking in de productketen flinke energiebesparing kan opleveren, bewijst Ten Kate, producent van dierlijke vetten en eiwitten. Op het bedrijventerrein ZuidGroningen bouwde het bedrijf een nieuwe fabriek met een Amerikaanse en Duitse afnemer. Directielid van Ten Kate, Johan van der Veen: ‘Begin 2002 zijn de eerste productielijnen gestart. Volgens de eerste berekeningen zijn de voordelen van de samenwerking zeer aanzienlijk.’
Ten Kate Vetten BV nam in 1999 het initiatief voor een intensieve
Van belang is dat je, voordat je begint, goed nadenkt over de hele
samenwerking met de Amerikaanse producent van geur- en
logistieke keten en niet stopt bij de grenzen van je eigen productie-
smaakstoffen voor de diervoederindustrie, Applied Food Bio-
proces’, aldus Van der Veen.
technology (AFB), en de Duitse gelatineproducent DGF Stoess.
Voor het opzetten van een ecocluster moet tenminste één van de
Restproducten van het ene bedrijf dienen als grondstof voor het
partners verhuizen. Voor Ten Kate was dit geen obstakel, aangezien
andere bedrijf. Daarnaast wordt proceswarmte uitgewisseld.
het bedrijf de oude locatie toch moest verlaten vanwege ruimte-
Per jaar levert dat de partners een flinke besparing aan energie-
gebrek. ‘Gelukkig kozen de andere twee partners ook voor nieuw-
verbruik, afvalstromen en transport op.
bouw, zodat we de bedrijven optimaal konden integreren.
Ten Kate smelt varkensspek tot vetten en eiwitten. Deze producten
We hebben de fabrieken zo energiezuinig mogelijk opgezet.
worden onder andere gebruikt als grondstof voor diervoeding en
Waar we warmte konden terugwinnen, hebben we dat gedaan,
de technische industrie. Van der Veen: ‘We zijn altijd op zoek naar
om deze elders weer te gebruiken.’
nieuwe afzetmogelijkheden voor onze producten. Mede doordat de markt voor eiwitten inzakte als gevolg van de BSE-crisis,
Stoom & stroom uitwisselen / Ook de nabijgelegen warmte-
kwamen we terecht bij gelatineproducent Stoess. Die kon ons
krachtcentrale, geëxploiteerd door Avebe en Essent, is betrokken
bijproduct goed gebruiken. De gesprekken verliepen prettig en
bij het cluster. Een netwerk van buizen verbindt de energie-
leidden uiteindelijk tot plannen om onze bedrijven te clusteren.
leverancier met het bedrijvenpark. Zo wordt overtollige stoom en
Alleen al de voordelen op het gebied van transport maakte dit
stroom onderling uitgewisseld. De gemeente en provincie willen
een aantrekkelijke optie.’ De motor achter het initiatief is bedrijfs-
met deze voorzieningen andere bedrijven interesseren voor het
economisch voordeel. ‘We hadden eerst helemaal niet in de
bedrijvenpark. Van der Veen: ‘De warmtekrachtkoppeling biedt
gaten dat we tegelijkertijd op het spoor zaten van duurzaamheid.
ook weer mogelijkheden voor anderen. We proberen nu zoveel
Later kregen we in de gaten dat dit initiatief een modelvoorbeeld
mogelijk gegevens boven tafel te krijgen, zodat de gemeente op
van een industrieel ecosysteem is.’
basis daarvan acquisities kan plegen.’
Over de grenzen / Eerste reden voor de samenwerking is het uit-
Imago / Het imago van de vleessector heeft de afgelopen jaren
wisselen van restproducten. Ten Kate kon zo aanzienlijk hogere
flinke klappen gehad, stelt Van der Veen: ‘Met name van de dioxine-
toegevoegde waarde halen uit een tot dan toe lastig te verwerken
crisis hebben we last gehad, terwijl we daar helemaal niets mee
halffabrikaat. ‘Deze producten hoeven we nu niet meer te koelen
te maken hadden. Door een tastbare bijdrage te leveren aan
of in te vriezen voor transport, want ze gaan naar de buren.
duurzaamheid willen we ook het imago van de sector verbeteren.
Op hun beurt hoeven die geen energie te gebruiken voor het
Zo nodigen we regelmatig politici uit Brussel en Den Haag uit om
ontdooien en verwarmen. Procestemperaturen en buffers; alles
hier eens te komen kijken. Dat levert doorgaans verrassende,
sluit perfect op elkaar aan. De optelsom leidt tot een aanzienlijke
positieve reacties op.’
verbetering van de energie-efficiency van de drie bedrijven. 97
Nog niet toegetreden sectoren
Oppervlaktebehandelende industrie Deelnemende ondernemingen Hoofdactiviteiten
118 bedrijven poederlakken, lakken, stationair en mobiel stralen, galvaniseren, thermisch verzinken, anodiseren, emailleren
Omzet
€ 0,52 miljard
Werknemers
4.000
Energiegebruik
1,8 PJ (voor 93 deelnemende bedrijven)
Looptijd MJA2
nog niet toegetreden
Doelstelling
n.v.t.
Eindresultaat MJA1
17,2%
Resultaat MJA2
2,8% totale energie-efficiencyverbetering in 2001 t.o.v. 1998 (voorlopig)
Sectorontwikkeling
werk genereren door achterblijvende nieuwbouw in woning-
Ten opzichte van het referentiejaar 1998 is de productie toe-
en utiliteitsbouw en grotere capaciteit bij geïntegreerde onder-
genomen. De markt waarbinnen de bedrijven opereren, is sterk
nemingen. Bovendien vereisen de stijgende loonkosten een
concurrerend en vereist een hoge mate van flexibiliteit, een hoge
verdergaande automatisering.
kwaliteit en korte levertijden. De bedrijven proberen daarom
98
steeds meer aandacht te besteden aan toegevoegde waarde.
Energiekarakteristiek
Ook in 2001 is de branche weer geconfronteerd met kosten-
Met een aandeel van 53% is aardgas de meest gebruikte energie-
stijgingen van grondstoffen als gevolg van de hogere olieprijzen.
drager. Aardgas is voor ongeveer 70% procesgebonden en wordt
Door toenemende concurrentie wordt dit niet doorgevoerd in de
met name gebruikt voor het verwarmen van (voorbehandelings)-
prijzen. Het gevolg is dat (milieu-)investeringen moeilijk te finan-
baden, verzinken, lakken, poedercoaten en drogen. Elektriciteit
cieren zijn. Een andere tendens is dat loondienstbedrijven minder
heeft een gebruiksaandeel van 44%, is voor circa 90% proces-
gebonden en wordt met name gebruikt voor galvaniseren, anodiseren en stralen. Bij vrijwel alle bedrijven is sprake van een hoog basisgebruik (productieonafhankelijk), dat varieert van 20 tot 80% van het totaal gebruik. De energie-efficiency wordt daarom sterk beïnvloed door de bezettingsgraad van de processen.
Energie-efficiency
MJA1 1989
De branche is nog niet toegetreden tot MJA2. De verwachting is dat dit eind 2002 zal gebeuren. Desondanks wordt er in de branche nog wel gemonitord. Daardoor is duidelijk dat er ten opzichte van het referentiejaar 1998 een energie-efficiencyverbetering is van 3,1%. Ten opzichte van 2000 is er sprake van een afname van de energie-efficiency van 2,2%. Dit negatieve resultaat ontstaat doordat ontsparende invloeden, met name een lagere productie door de verslechterende marktsituatie, in 2001 een groter effect hebben op de energie-efficiency dan energiebesparingsprojecten. Hierbij speelt het relatief hoge basisverbruik van veel inrichtingen mee. De belangrijkste energiebesparingen in het jaar 2001 zijn
referentiejaar
1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000
ontstaan als gevolg van de vervanging en optimalisatie van zink-
-3 -2 -1 0
ovens, afdekking en isolatie van galvanische baden en optimalisatie
MJA2
van de temperatuur en verwarmingstijd van galvanische baden.
1998
1
2
3
4
5
6
7
8
9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
2
3
4
5
6
7
8
9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
referentiejaar
2001 2002 2003 2004
2012 -3 -2 -1 0 procent
99
1
doelstelling n.v.t.
Colofon
september 2002
Productie, interviews en eindredactie Toelis Tekst & Publicaties, Den Haag
Voor vragen en advies over MJA2 kunt u terecht bij: MJA-infolijn: 030 239 36 40
Fotografie
e-mail:
[email protected]
Magreet Vloon, Zwolle
internet: www.mja.novem.nl Grafische vormgeving Extra exemplaren van dit rapport kunnen gratis besteld worden
www.lawine.nl, Utrecht
onder nummer 8EZ--02.02 bij: Novem publicatiecentrum
Drukwerk
Telefoon: 046 420 22 50
Van Marken Delft Drukkers, Delft
Fax : 046 452 82 60 E-mail:
[email protected] De totstandkoming van deze brochure is verzorgd door Novem in opdracht van de ministeries van Economische Zaken en Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.
Aan deze brochure kunnen geen rechten worden ontleend.
100
Meerjarenafspraken energie-efficiency Resultaten 2001
Voor vragen en advies over MJA kunt u terecht bij Novem: Internet
www.mja.novem.nl
E-mail
[email protected]
MJA-infolijn
030 – 239 36 40