Second opinion CO2 en klimaatvoetafdruk van Utrecht
De gemeente Utrecht heeft de CO2 emissies van de stad als geheel in de loop van de jaren in kaart gebracht. Zij heeft Ecofys gevraagd om een second opinion te geven op basis van deze cijfers. Voor de gemeente Utrecht spelen drie gassen een rol: 1. CO2 (Koolstof Dioxide) a. vrijkomend bij de verbranding van aardgas b. vrijkomend bij de opwekking van warmte en electriciteit 2. CH4 (Methaan) komt vrij bij de zuivering 3. N2O (Lachgas) komt vrij bij de zuivering De gemeente Utrecht heeft Ecofys gevraagd om een beoordeling te geven van de sinds jaar en dag verzamelde en gemonitorde gegevensverzameling van de gemeente. Het betreft fase 5 uit het projectvoorstel van Ecofys voor het starten met het maken van een CO2 footprint voor de stad als geheel. Voor de gemeente afzonderlijk is sprake van een apart project. Fase 1 tot en met 4 worden in verband met de prioriteitsstelling van de gemeente vooralsnog overgeslagen en komen na afronding van de second opinion aan de orde. Het betreft daarbij het gebruik van CarBase voor de gegevens teneinde een ‘automatische’ CO2 footprint te maken van de hele stad met behulp van CarBase en de invoer van projectendatabase van de gemeente in CarMon. Over N2O en de overige broeikasgassen zijn voor dit onderdeel van de opdracht geen gegevens ter beoordeling voorgelegd aan de experts van Ecofys. Om de klimaatvoetafdruk te berekenen moeten de systeemgrenzen worden vastgelegd. Dat is gebeurd door de toeleveranciers van data aan de gemeente Utrecht. Voor achterliggende keuzes, gemaakt door toeleveranciers (bijvoorbeeld ENECO) is beperkt bekend wat de aannames zijn. Dit maakt het beoordelen van de berekeningen enigszins
lastig. Er zijn veel varianten op CO2 footprints ontwikkeld in diverse referentie-situaties. De Europese Unie heeft hierover een standaard gepubliceerd.1
1
http://lca.jrc.ec.europa.eu/Carbon_footprint.pdf
Kengetallen CO2 en overige broeikasgassen C O 2 - e m i s s i e vo o r e l e k t r i c i t e i t s o p w e k k i n g Vraag van de Gemeente Utrecht: Welke factor dient gehanteerd te worden voor het aantal kg CO2 per kWh elektriciteit?
Deze factor kg/kWh hangt af van: - rendement elektriciteitscentrales - gebruikte brandstof, aardgas heeft minder emissies dan kolen Voor 2005 is de factor 0,541 kg/kWh een goede aanname2. In 2010 is de verwachting dat dit gedaald is tot 0,481 kg/kWh. Indien een berekening plaatsvindt voor een tussenliggend jaar is het redelijk om te veronderstellen dat deze tussen beide waardes ligt. Het hanteren van een bandbreedte wordt daarom aanbevolen.
2
ECN/MNP Referentieramingen energie en emissies 2005-2020 A.W.N. van Dril, H.E. Elzenga. Uit deze referentieraming is niet duidelijk of het distributieverlies van ca. 4% is meegenomen of niet. Het natrekken van deze bron vergt meer onderzoektijd dan binnen deze opdracht beschikbaar is.
CO2-emissie stadsverwarming
Vraag van de Gemeente Utrecht: Welke factor dient gehanteerd te worden voor het aantal kg CO2 per GJ stadswarmte?
Algemene opmerkingen: Deze factor kg/GJ hangt af van: 1. Gederfde elektriciteitsproductie bij de elektriciteitscentrale door levering stadswarmte. 2. Elektriciteitsgebruik van pompen 3. Warmteverliezen van de leidingen 4. Bijstook door fossiele brandstoffen (uitgangspunt: aardgas3) Door Eneco is in een brief van 7 augustus 2006, de CO2-emissie van stadswarmte aan de gemeente Utrecht toegezonden, met een toelichting op de uitgangspunten. Gehanteerde uitgangspunten die hiervoor gebruikt zijn: a. Aandeel hulpopwekking is 5% Dit uitgangspunt is mogelijk, wij plaatsen echter hierbij de volgende kanttekening: “5% hulpopwekking voor de piekvraag lijkt aan de lage kant, maar is bij een voldoende hoge capaciteit van de warmte uit de centrale wel mogelijk.” Suggestie: in bespreking met beheerder/operator van warmtenet bespreken. b. Warmterendement is 20% Het warmterendement is met 20% aan de lage kant. Een mogelijke (deel)verklaring kan zijn dat alleen de hoge temperatuur warmte is meegenomen. Suggestie: nagaan in bespreking met beheerder/operator welk temperatuursniveau is meegenomen.
3
In sommige stadsverwarmingssituaties wordt gebruik gemaakt van huisbrandolie. In dat geval dient een andere
CO2 prestatie te worden toegekend. Wij gaan ervan uit dat in Utrecht aardgas wordt gebruikt voor hulpopwekking.
c. Elektriciteitsrendement STEG is 55% zonder warmtelevering en 50% met warmtelevering Een rendement van 55% voor een elektriciteitscentrales betekent dat de STEGcentrales in Utrecht tot de meeste efficiënte centrales in Nederland behoren. Binnen het kader van deze opdracht is geen controle uitgevoerd naar de efficiency van de STEG centrales in Utrecht. Dit lijkt aan de hoge kant, gezien de leeftijd van de centrales. Suggestie aan de gemeente Utrecht: nader onderbouwen via navraag bij operator STEG centrales. Opvragen van een verklaring voor het electrisch rendement. d. Een rendement van 80% van gasketels in de referentiesituatie. Het staat de toeleverancier van deze uitgangspunt vrij om hiervoor te kiezen. Op dit moment is een landelijke afspraak in ontwikkeling voor het kiezen van dergelijke uitgangspunten. In het kader van het Nationaal Expertisecentrum Warmte, opgericht door het ministerie van Economische Zaken en ondergebracht bij SenterNovem, is een ‘uniforme maatlat’ in ontwikkeling voor het hanteren van gelijke cijfers in gelijke situaties. Het document is echter nog niet in een definitieve versie beschikbaar. Binnen het kader van deze opdracht kan dit niet worden meegenomen. e. Distributierendement is 82% voor warmte en 95% voor elektriciteit. Het hanteren van deze cijfers is niet controleerbaar. Het lijken realistische uitgangspunten. De methodiek is goed en het getal van een CO2-emissie van 36,5 kg/GJ klopt, echter: f. Er is geen rekening gehouden met het elektriciteitsverbruik voor de pompen van het distributienet. Dit verbruik is natuurlijk afhankelijk van een specifiek warmtenet, maar in veel gevallen wordt 5 kWh per GJ warmte gebruikt. Dit betekent dat de uitstoot per GJ warmte 5 x 0,541 kg/kWh = 2,7 kg moet worden verhoogd. Hieruit volgt dat: De besparing van gas naar stadsverwarming een reductie oplevert van 70-36,5-2,7= 33,8 kg CO2 per GJ. De CO2-reductie bij verminderd gebruik van stadswarmte een reductie van 70-33,8 = 36,2 kg CO2 per GJ oplevert. Aandachtspunt: Utrecht heeft twee gescheiden warmtenetten. Om een compleet beeld te krijgen is het noodzakelijk om zicht te hebben op de totale warmte en electriciteitsproductie.
CO2-emissie aardgas Vraag van de Gemeente Utrecht: Welke omrekeningsfactor dient te worden gebruikt voor kg. CO2 per GJ aardgas?
Antwoord: 1,78 kg/m3 Toelichting Voor aardgas is de factor per GJ = 56,1 kg CO2 (bron: protocol duurzame energie, Senternovem, 2004). Dit komt overeen met 1,78 kg/m3 aardgas op onderwaarde. De gemeente hanteert deze waarde.
CO2-emissie reductie door biogasbenutting Vraag van de Gemeente Utrecht: Hoeveel CO2 emissie wordt als gevolg van biogasbenutting ‘bespaard’?
Antwoord: Afgezien van enige beperkingen m.b.t. de informatie is met de beschikbare kennis een aanname van 26,7 kg CO2 per verbrande m3 CH4 een aannemelijk uitgangspunt. Toelichting: Een belangrijke deel van de CO2-besparing in Utrecht wordt veroorzaakt doordat een groot deel van het biogas dat wordt geproduceerd in rioolwaterzuiveringen in Overvecht en Leidsche Rijn wordt gebruikt door een gasmotor en een ketel. De vraag is nu hoeveel kg CO2 wordt bespaard doordat het biogas niet wordt geloosd op de buitenlucht maar wordt gebruikt voor de productie van warmte en elektriciteit. CO2-emissie bij lozing biogas op buitenlucht: - Biogas bevat ca. 60% methaan (CH4) en de rest uit CO2. - Een m3 methaan draagt meer bij aan het broeikaseffect dan aardgas, uitgedrukt in Global Warming Potential is de bijdrage 25 keer zo groot4. - Een m3 biogas die wordt uitgestoten in de buitenlucht zorgt voor: 1,78 kg/m3 x 25 x 60% = 26,7 kg CO2 per m3 biogas CO2-emissie bij gebruik biogas in ketel of gasmotor:
4
Bron: Le Treut et al., 2007, Historical Overview of Climate Change. In: Climate Change 2007: The Physical Science Basis. Contribution of Working Group I to the Fourth Assessment Report of the Intergovernmental Panel on Climate Change [Solomon, S., D. Qin, M. Manning, Z. Chen, M. Marquis, K.B. Averyt, M. Tignor and H.L. Miller (eds.)]. Cambridge University Press, Cambridge, United Kingdom and New York, NY, USA
-
Bij verbranding van het biogas ontstaan CO2-emissies, maar het verbruik van aardgas vermindert. Het netto effect hiervan is 0 (nul). Het totale voordeel van de verbranding van biogas bedraagt dan 26,7 kg CO2 per m3 biogas. Uitgangspunt: er is niet beoordeeld of naast de levering van electriciteit op basis van verbranding van biogas er ook nog sprake is van levering van warmte op basis van biogas. Dit zou nog uitgezocht moeten worden. In verband met de beperkte tijd is dit helaas niet meer onderzocht.
Mobiliteit CO2-uitstoot voertuigen. Vraag van de gemeente Utrecht: Wat is een goede schatting van de CO2-emissie van vervoer in de stad Utrecht? Is de benadering die gebruikt is voor de berekening van de totale emissie als gevolg van het vervoer binnen de gemeente logisch en acceptabel?
Antwoord: de emissies bedragen naar schatting (op basis van de geleverde cijfers) 440.000 ton per jaar. Het is echter nodig om een onzekerheidsmarge van bijna 20% te hanteren. Het verdient aanbeveling dit nader te beschouwen indien u maatregelen overweegt ter reductie van CO2 op het terrein van verkeer en vervoer. Toelichting Voor het valideren van de CO2-uitstootgegevens die betrekking hebben op het vervoer binnen de gemeente Utrecht is gebruik gemaakt van diverse bronnen. De gegevens zijn afkomstig van kilometerinschattingen van de verkeersmilieukaart en van CBS data over transportspecifieke emissiefactoren welke vergeleken zijn met TNO data. Na overleg met dhr. A. den Hartog, milieu-adviseur bij de gemeente Utrecht, zijn we tot de conclusie gekomen dat er een redelijk goede inschatting kan worden gemaakt van de CO2 uitstoot van het verkeer in de gemeente Utrecht. Omdat de wagens rijden binnen de gemeentegrenzen is gebruik gemaakt van emissiefactoren die betrekking hebben op vervoer binnen de bebouwde kom, waarbij het brandstofverbruik rond de 25% hoger ligt ten opzichte van gemiddeld wegtransport (stadscyclus). Wij adviseren om op basis van data van CBS en TNO de emissies voor licht transport te verhogen naar 275 gram/km, omdat dit type transport behalve personenauto’s ook de bestelauto’s bevat. De emissies van middel en zwaar transport zouden het best verhoogd kunnen worden naar 1100 gram/km. Met het opgegeven aantal kilometers komt de totale uitstoot dan op rond de 440.000 ton CO2 per jaar. Ondanks de redelijke inschattingen die gemaakt zijn moet door diverse aannamen toch rekening moeten worden gehouden met een onzekerheid van 20% in het bovengenoemde getal.
Bij de berekeningen is gebruik gemaakt van Tank-To-Wheel emissies. Bij de CO2 uitstoot is het goed om rekening te houden met de totale uitstoot die een liter brandstof veroorzaakt in de hele productieketen: winning, raffinage, vervoer en verbranding. Mede hierdoor scoren biobrandstoffen en aardgas schoner door minder transportverliezen. Well-To-Wheel emissies zijn voor conventionele brandstoffen ongeveer15% hoger dan de getallen waar nu me gerekend is. Bij de totale berekeningen komt de CO2 uitstoot ten gevolge van de mobiliteit op ongeveer 20% van de 'overall CO2 footprint' van de stad Utrecht.
Effect energiebesparing isolatieprojecten Vraag van de Gemeente Utrecht: Welk gevoel heeft Ecofys bij de genoemde besparingscijfers? Antwoord: enkele projecten zijn duidelijk te optimistisch geraamd en de besparing zijn niet waarschijnlijk.
Samenvattend in een tabel: Naam project Na-isolatieprogramma NIP 1988-1990 Stadsvernieuwing 1990-2001 THERMIE Votulast 1993-1995 THERMIE plus 1996-1998
Gemeente 4.499,9 ton/jr 2.292,2 ton/jr 229,7 ton/jr 966,1 ton/jr
Ecofys 2.280 ton/jr 2.300 ton/jr 230 ton/jr 445 ton/jr
Toelichting: Ecofys heeft het effect geanalyseerd van verschillende isolatieprojecten die de afgelopen decennia in de gemeente Utrecht zijn uitgevoerd. Het gaat om de volgende projecten: NIP In het kader van het na-isolatie programma NIP zijn 5.136 woningen in 5- en 10-hoog flats in Overvecht en Kanaleneiland geïsoleerd. De maatregelen bestonden uit vervanging van enkel in dubbel glas en het isoleren van de puien. Ecofys is uitgegaan van een gemiddeld verbruik
van 960 m3 aardgas voor een niet geïsoleerde flat5, waarvan ongeveer 250 m3 is bestemd voor warm tapwater. Geschat wordt dat van het overgebleven deel 35% (250 m3) kan worden bespaard door toepassing van deze isolatiemaatregelen. Dit komt overeen met een jaarlijkse CO2 besparing van 444 kg/woning/jr; voor het totale project is dit 2.280 ton/jr6. Stadsvernieuwing In de periode 1990-2001 zijn in het kader van stadsvernieuwing 5.396 woningen geheel verbeterd. Het project is niet specifiek gericht geweest op energiebesparing maar heeft daartoe wel geleid, bijvoorbeeld door de vernieuwing van daken. De gemeente Utrecht heeft het gasverbruik geschat op 800 m3 voor een niet geïsoleerde woning van voor de stadsvernieuwing. Dit is naar de mening van Ecofys bijzonder laag. Volgens SenterNovem voorbeeldwoningen is het gasverbruik voor een niet geïsoleerde rijwoning gebouwd voor 1946 met een oppervlakte van 97 m2, 1900 m3. Wij schatten het gasverbruik van een relatief klein huis van 80 m2 (typisch in dit project), zonder isolatie, in op 1500 m3, waarvan 1200 m3 bestemd voor ruimteverwarming. Desondanks is de gemiddelde energiebesparing waar de gemeente bij dit project vanuit gaat, 240 m3 aardgas per woning per jaar, naar ons inziens een goede inschatting. Dit komt namelijk neer op een besparing van 20% op ruimteverwarming. Aangezien het project niet alleen op isolatie was gericht zal de energiebesparing lager zijn dan bij de overige projecten. De jaarlijkse CO2 besparing is 426 kg/woning/jr; in totaal is dit 2.300 ton/jr. THERMIE Votulast In het kader van het project THERMIE Votulast zijn in de periode 1993-1995 bij 220 particuliere woningen energiebesparende maatregelen toegepast, zoals spouwmuur-, vloer-, dak-, en glasisolatie en plaatsing van HR-ketels en zonneboilers. De aangeschreven huishoudens hadden een gemiddeld gasverbruik van meer dan 2000 m3. Volgens het rapport “THERMIE-project Eindbericht Utrecht deel B april 1997”, heeft dit project tot een totale besparing geleid van 130.000 m3 aardgas per jaar, 590 m3 per woning. Aangenomen dat het oorspronkelijke gasverbruik gelijk is aan 2000 m3 per woning en een deel hiervan (300-350 m3) bestemd is voor warm tapwater, is dit gelijk aan een energiebesparing van 34% op ruimteverwarming. Volgens Ecofys is dit een goede schatting, mits kan worden aangenomen dat bij iedere deelnemende woning het merendeel van de energiebesparende maatregelen ook daadwerkelijk is toegepast. Dit is niet goed te herleiden uit de bronnen. De jaarlijkse CO2 besparing is in dat geval 1.048 kg/woning/jr; totaal komt dit neer op 230 ton/jr. THERMIE Plus De opvolger van “THERMIE” was het project “THERMIE plus” in de periode 1996-1998. In 889 huishoudens zijn verschillende energiebesparende voorzieningen getroffen, zoals isolatie en het plaatsen van HR-ketels. Uit de bron die beschikbaar is7 blijkt dat de meeste maatregelen slechts bij een deel van de woningen zijn toegepast. Om die reden heeft Ecofys per maatregel de besparing op gasverbruik bepaald. De inschatting van de totale besparing van dit project is vervolgens gebaseerd op het aantal keer dat de maatregelen zijn toegepast. 5
Galerij- of portiekflat gebouw voor 1966, Voorbeeldwoningen bestaande bouw 2007, SenterNovem
6
Er vanuit gegaan dat de flats zijn verwarmd met aardgas (CO2 emissiegetal: 1.78 kg/m )
7
3
Bron: Samenvattend overzicht THERMIE PLUS 26-1-2000
In totaal komt dit neer op een jaarlijkse besparing in aardgas van 250.580 m3 door de toepassing van de maatregelen. Dit is equivalent aan een besparing van 445 ton CO2 per jaar.
Bijlage Algemene Toelichtingen Bron: ECN Referentieramingen 2005-2020, en diverse internet bronnen. 1.1
Inleiding
De belangrijkste broeikasgassen en hun relatieve aardopwarmingsvermogen zijn: Table 1 Overzicht van broeikasgassen (bron : IPCC 20078) naam koolstofdioxide methaan
formule CO2 equivalent CO2 1 CH4 25
lachgas
N2O
waterdamp chloorfluorkoolstofverbindingen zwavelhexafluoride
H2O Zie opmerking hieronder CxFyClz 5700 tot 11900 SF6 22800
Ozon HFC’s
O3 HFC’s PFC’s
PFC’s
298
onbekend 124 - 14800 7390 - 12200
Er is op zich geen relatie tussen het broeikaseffect en de mechanismes die het gat in de ozonlaag veroorzaken, hoewel sommige soorten gassen beide effecten zouden kunnen veroorzaken. Het belangrijkste broeikasgas in de atmosfeer van de aarde is echter waterdamp. Door de temperatuurstijging die in de laatste honderd jaar is opgetreden neemt de hoeveelheid waterdamp in de atmosfeer toe en wordt het broeikaseffect extra versterkt. Klimaatonderzoekers beschouwen waterdamp daarom als een positief terugkoppelingsmechanisme in het klimaatsysteem en niet als onafhankelijk broeikasgas. Hoewel op zich geen broeikasgas heeft ook de aanwezigheid van vulkanische as en andere aerosolen rechtstreeks of indirect invloed op de opwarming en afkoeling van de atmosfeer. Onderstaand figuur geeft de gassen weer die deel uitmaken van de zogenaamde broeikasgassen.
8
http://www.ipcc.ch/
Figuur 1 : Wereldwijde koolstofkringloop. De zwarte getallen tonen hoeveel miljarden tonnen koolstof (GtC) in de verschillende opslagplaatsen aanwezig zijn. De blauwe getallen tonen hoeveel koolstof tussen de verschillende opslagplaatsen per jaar uitgewisseld wordt. N.B.:Vegetatie omvat alle organismen.
Bij het opstellen van de klimaatvoetafdruk moeten al deze gassen die uitgestoten worden meegenomen worden.
1.2 Doelstelling voor het Klimaatbeleid over 2008-2012
Via het Kyoto-Protocol heeft de Europese Unie zich vastgelegd op een emissiereductie van broeikasgassen van 8% gemiddeld over 2008-2012 ten opzichte van 1990. In het zogenoemde Burden Sharing Agreement is deze doelstelling voor Nederland vertaald in 6% emissiereductie. Hoewel nog altijd bijstellingen van historische emissies plaatsvinden is de taakstelling voor Nederland in 2008-2010 voorlopig berekend op 199 Mton CO2-eq. Voor het bereiken van dit doel kan gebruik gemaakt worden van de flexibele mechanismen uit het Kyoto-Protocol. Verondersteld wordt dat de Nederlandse overheid 20 Mton emissiereductie op jaarbasis koopt via JI en CDM [VROM 2002]. Daarnaast is het mogelijk dat de industrie of de energiesector CO2-emissierechten aankoopt of verkoopt in het buitenland. Dat is afhankelijk van de allocatie van deze rechten door de Nederlandse overheid voor het
Europese CO2-emissiehandelssysteem de prijs van deze rechten op de Europese markt. Verondersteld wordt dat als een zelfde jaarlijkse hoeveelheid emissierechten wordt toegekend als over 2005-2007, Nederlandse bedrijven per saldo 0 tot 3 Mton emissierechten verkopen binnen het Europese emissiehandelssysteem. De onzekerheidsmarge voor de binnenlandse emissies bedraagt voor SE 24 Mton. De onzekerheid omtrent de veronderstellingen betreffende JI, CDM, allocatie c.q. aankoop van emissierechten en het Kyoto-doel is niet nader gekwantificeerd in deze Referentieramingen. In de Figuur zijn de binnenlandse emissies van broeikasgassen, de onzekerheidsmarge, de veronderstelde emissiereducties in het buitenland en het Kyoto-doel grafisch weergegeven.
Totale binnenlandse emissie van broeikasgassen, verondersteld gebruik van flexibele mechanismen en Kyoto-doelstelling Uit de figuur is af te lezen dat op basis van de geraamde binnenlandse emissies en de veronderstelde emissiereductie in het buitenland Nederland ongeveer voldoet aan zijn verplichting. In SE is daarbij meer speelruimte beschikbaar dan in GE.
Ontwikkelingen van de CO2-emissie De totale binnenlandse emissie van koolstofdioxide (CO2) stijgt met gemiddeld 0,6% per jaar tot 2015 in SE en stabiliseert daarna. In GE is de groei tussen 2000 en 2020 met 0,9% per jaar redelijk constant, iets minder dan de stijging van het totale energiegebruik. De bandbreedte van onzekerheid voor SE in 2010 bedraagt 17 Mton. De afwijking in het startjaar van de vorige Referentieraming wordt veroorzaakt door bijstellingen van de emissieregistratie en temperatuurcorrectie. De afwijking is hier ongeveer 9 Mton, daarvan is circa 3 Mton een aanpassing aan de emissieregistratie vóór vaststelling van de streefwaarden [Boonekamp 2003] en 6 Mton tengevolge van de recente aanpassingen van temperatuurcorrectie en emissieregistratie in sept-dec 2004.
Totale binnenlandse CO2-emissie met onzekerheidsmarge, historische emissies zijn inclusief temperatuurcorrectie
Streefwaarden CO2 Voor CO2-emissies zijn streefwaarden voor 2010 per sector afgesproken. Het betreft de sectoren gebouwde omgeving, transport, landbouw en industrie/energie. Uit de vergelijking blijkt dat alle sectoren onder de streefwaarde blijven volgens de tabel. Vergelijking CO2-streefwaarden met binnenlandse CO2-emissie per sector voor SE en GE, d.w.z. excl. emissiehandelssaldo [Mton]
Raming 2002
Landbouw Gebouwde omgeving Transport Industrie/energie Totaal
2001-2010
Streefwaarde 2010
SE
GE
2010
2010
Bandbreedte SE 2010
6,8 31,0 37,6 99,6
8,3 30,5 36,4 115,3
7 29 38 112
6,8 27,1 38,1 107,2
7,7 28,3 38,1 109,2
6,0-7,4 25,2-28,7 33,9-42,3 101,4-115,0
174,9
190,5
186
179,2
183,2
170,5-187,9
Voor een eventuele toetsing dienen evenwel een aantal belangrijke kanttekeningen te worden geplaatst bij deze tabel: •
•
•
•
De sector Industrie/Energie omvat voor een belangrijk deel bronnen die vallen onder het Europese systeem van CO2-emissiehandel. De voor 2010 geraamde emissie van de bronnen onder het handelssysteem is iets minder dan de emissieruimte die deze bedrijven in het eerste allocatieplan voor 2005-2007 hebben gekregen. Als verondersteld wordt dat de emissieruimte in de tweede handelsperiode 2008-2012 hetzelfde wordt als in de eerste handelsperiode, zal per saldo verkoop van emissierechten naar het buitenland kunnen plaatsvinden, jaarlijks in GE 0-1 Mton en in SE 3 Mton. De te verantwoorden emissie van de sector stijgt daardoor nog enigszins. Door de aanpassing van de systematiek van de CO2-waarneming wordt bij de sector industrie/energie een lagere emissie geraamd. De aanpassing voor deze sector is circa -4 tot -5 Mton in 2000-2002. Een belangrijk element in de aanpassing van de CO2systematiek is het niet meer toerekenen van vastgelegde koolstof in kortcyclische producten uit de chemische industrie. Bij het bepalen van de streefwaarde was deze potentiële emissie nog inbegrepen. Deze emissie valt echter buiten het EUhandelssysteem, zodat de emissie van de deelnemende bronnen hierdoor niet wordt beïnvloed. In de sectoren gebouwde omgeving en landbouw is nu rekening gehouden met een trendmatige stijging van de buitentemperatuur, die leidt tot een lager gasverbruik in de ramingen van -2 tot -3 Mton in 2000-2002 en circa -4 Mton in 2010. Voor de glastuinbouw is in juli 2004 een afspraak op politiek niveau gemaakt over de emissieruimte van de glastuinbouw. Dit betreft een verruiming van 5,6 Mton naar 6,5 Mton, of bij areaaluitbreiding vanaf 11.500 ha naar 7,1 Mton.
•
Voor verkeer is de ramingen conform de berekeningen ten behoeve van de streefwaarden en is geen nieuwe informatie verwerkt. De raming voor de verkeerssector is ontleend aan [van den Brink] en is onder SE en GE gelijk verondersteld. De emissies van mobiele werktuigen, waaronder landbouwtractoren, zijn toegerekend aan de verkeerssector.
In onderstaand figuur is de CO2-emissie van de verschillende streefwaardesectoren voor beide scenario’s samen afgebeeld en vergeleken met de
streefwaarde. CO2-emissies in SE en GE en streefwaarden per sector
Aanpak Ecofys Klimaatverandering is een van de meest urgente onderwerpen van het laatste decennium en zal dat ook in de komende decennia blijven. Door ”klimaatneutraal of CO2 neutraal” als doelstelling te kiezen kan een gemeente laten zien dat het zijn verantwoordelijkheid richting het milieu serieus neemt en haar inwoners en bedrijven een voorbeeldsignaal geeft. Een klimaatneutrale gemeentelijke organisatie cq. gemeente heeft netto geen uitstoot van broeikasgassen. Dit kan door vergaande reductie in combinatie met productie van duurzame energie en compensatie van de overgebleven broeikasgassen ‘buiten’ de gemeentegrenzen. Ten aanzien van de energievoorziening binnen de gemeente adviseert Ecofys om de Trias Energetica te hanteren. De Trias Energetica schrijft een prioritering voor die gehanteerd worden in een goed energiebeleid. Trias Energetica
Om het energieverbruik klimaatneutraal te krijgen wordt de volgende prioriteitenlijst geadviseerd: 1. Beperk de energievraag zo veel mogelijk - voorkom onnodig verbruik, bijvoorbeeld stand-by verbruik - richt alle processen en voorzieningen zo efficiënt mogelijk in 2. Gebruik zoveel mogelijk duurzame energiebronnen 3. Zorg dat de overgebleven energiebehoefte zo schoon mogelijk wordt ingevuld. In onderstaande figuur is geïllustreerd hoe deze aanpak zich vertaalt naar de vermindering van de uitstoot van klimaatgassen om energieneutraliteit te bereiken. Het is theoretisch mogelijk dat een gemeente binnen haar gemeentegrenzen door energie-efficiency en ‘eigen duurzame energieopwekking’ al op de 0-lijn uitkomt. De facto is de gemeenten Zeewolde al ruimschoots klimaatneutraal door de windenergieproductie op haar grondgebied. Stappenplan voor reductie broeikasgassen