Schrijven
&
Spellen
2003
Een handleiding voor het schrijven van papers, onderzoeksverslagen, werkstukken en scripties.
Piet Bakker Communicatiewetenschap / FMG Universiteit van Amsterdam - 2003 12e herziene druk / 1e druk 1989
Inhoudsopgave INLEIDING. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1 1.
DE OPZET VAN EEN WETENSCHAPPELIJKE TEKST . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2 1.1. AANLEIDING ..................................................................................................................2 1.2. VRAAGSTELLING.............................................................................................................3 1.3. THEORIE, HYPOTHESEN, DEFINITIES EN METHODE .................................................................3 1.4. MOTIVATIE....................................................................................................................6 1.5. CONCLUSIE ....................................................................................................................6
2.
ONDERZOEK DOEN: LITERATUUR EN ANDER MATERIAAL. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7 2.1. BOEKEN ........................................................................................................................7 2.2. TIJDSCHRIFTARTIKELEN....................................................................................................7 2.3. VERSLAGEN EN RAPPORTEN ...............................................................................................7 2.4. PERSOONLIJKE BRONNEN ..................................................................................................8 2.5. INTERNET ......................................................................................................................8
3.
SPELLING EN STIJL . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9 3.1. STIJL ............................................................................................................................9 3.2. LEESTEKENS...................................................................................................................9 3.3. AFKORTINGEN .............................................................................................................. 11 3.4. MOEILIJKE WOORDEN EN UITDRUKKINGEN ........................................................................ 11 3.5. VREEMDE TALEN........................................................................................................... 11 3.6. HOOFDLETTERS............................................................................................................. 12 3.7. GETALLEN ................................................................................................................... 12 3.8. AAN ELKAAR OF LOS ...................................................................................................... 12 3.9. D /T ............................................................................................................................. 12 3.10. C/K ........................................................................................................................... 13 3.11. HUN/HEN ................................................................................................................... 13 3.12. WAT/DAT................................................................................................................... 13 3.13. ALS/DAN.................................................................................................................... 13 3.14. ENKELVOUD/MEERVOUD .............................................................................................. 14 3.15. MANNELIJK/VROUWELIJK ............................................................................................. 14 3.16. DE TUSSENLETTER -N- EN -S- IN SAMENSTELLINGEN ........................................................... 14 3.17. REÏFICATIE................................................................................................................. 15
4.
VERZORGING. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1 5 4.1. TITELPAGINA ............................................................................................................... 15 4.2. INHOUDSOPGAVE .......................................................................................................... 15 4.3. UITERLIJK.................................................................................................................... 15 4.4. ALINEA'S EN HOOFDSTUKKEN .......................................................................................... 16
5.
STATISTISCHE EN METHODISCHE INFORMATIE. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1 6 5.1. METHODISCHE INFORMATIE ............................................................................................ 16 5.2. STATISTISCHE INFORMATIE ............................................................................................. 16 5.3. FIGUREN EN TABELLEN .................................................................................................. 17
6.
CITATEN EN LITERATUURVERWIJZINGEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1 8 6.1. CITATEN ..................................................................................................................... 19 6.2. LITERATUURVERWIJZINGEN ............................................................................................ 19 6.3. LITERATUURLIJST.......................................................................................................... 20
AANBEVOLEN LITERATUUR . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2 4
Communicatiewetenschap UvA - 2003/2004
Schrijven & Spellen
Inleiding Op 20 april 1999 drongen twee scholieren de Columbine High School in Littleton binnen. Ze doodden twaalf leerlingen, een docent en daarna zichzelf. In NRC Handelsblad van 1!mei 1999 werd gemeld dat in de VS allerlei oorzaken gezocht worden voor dit soort drama's. Daders zouden geïnspireerd zijn door pornografische en geweldadige internetsites (www.overthrow.com), videospelletjes (Mortal Combat, Killer Instinct), internetgames (Doom, Quake) of speelfilms (The Basketball Diaries). Hoe luguber het onderwerp ook is, het zou het uitgangspunt kunnen zijn voor communicatiewetenschappelijk onderzoek. Er wordt een relatie gelegd tussen mediainhoud en gedrag. Of dat echt zo is, en zo ja, onder welke omstandigheden, kan onderzocht worden. Het opzetten en uitvoeren van zo'n onderzoek, en het presenteren van de resultaten staat hier centraal#. Er zijn zes onderdelen. 1. De onderzoeksopzet: wat wil je weten, waarom wil je dat weten en hoe ga je het onderzoeken. Dit is vooral denkwerk: probleemstelling, deelvragen, theorieën die je gebruikt en de operationalisatie zijn hier belangrijk. 2. Onderzoek doen: hier ligt de nadruk op literatuuronderzoek omdat het in elk onderzoek voorkomt. Ook komt het gebruik van internetbronnen en interviews aan de orde. 3. Spelling en Stijl: taalgebruik, veel gemaakte fouten, moeilijke woorden, leestekens, d/t etc. 4. Verzorging: het uiterlijk en de vormgeving van de tekst. 5. Statistische informatie: hoe geef je cijfers, variabelen, tabellen etc. weer. 6. Bronnen en literatuur: verwijzingen en literatuurlijst. Het drama in Littleton is een willekeurige aanleiding. Het zou ook kunnen gaan over de onafhankelijkheid van journalisten, de effectiviteit van regels tegen sluikreclame, verslaving aan soapseries of het bereik van informatievoorzieningen in een bedrijf.
#
Bijdragen zijn geleverd door Nils Adriaans, Judith van Ankeren, Mirjam Baars, Connie de Boer, Anouk Bijl, Joost de Bruin, Mark Deuze, Wim Elving, Flud van Giffen, Wim de Haan, Paul de Lange, Irene Meijer, Sarah Muusze, Bas van den Putte, Sjeel Visser, Ester de Waal en Richard van der Wurff. Voorbeelden van schrijf- en spelfouten zijn ontleend aan werkstukken van studenten.
Communicatiewetenschap UvA - 2003/2004
1
Vaardigheden
1. De opzet van een wetenschappelijke tekst Elk wetenschappelijk werkstuk, of het nu een paper of een scriptie is, bestaat uit drie delen. • De inleiding. Hier wordt de aanleiding (1.1) uit de doeken gedaan, er wordt uitgelegd welke vraagstelling (1.2) er onderzocht wordt, welke theorieën en methoden (1.3) gebruikt worden en waarom (1.4) het wordt onderzocht. • De uitwerking. Hoofdstukken of paragrafen van het werkstuk. Logisch is de hoofdstukindeling overeen te laten komen met de deelvragen van het onderzoek. • De conclusie. Hier wordt op basis van de onderzoeksresultaten een antwoord op de vraagstelling gegeven (1.5). Daarnaast bevat een werkstuk andere onderdelen zoals titelblad (4.1), inhoudsopgave (4.2), voorwoord, literatuuroplage (6.2) en bijlagen. Het is goed een schema met de opbouw van een werkstuk te maken. Waar gaat het over, welke stappen worden er genomen en in welke volgorde gebeurt dat. Eigenlijk maak je al een hoofdstuk-indeling voordat het artikel geschreven is. 1.1. Aanleiding Voordat een vraagstelling wordt geformuleerd, is het gebruikelijk het onderwerp in te leiden. Vaak is er een actuele aanleiding. De moord in Littleton is een voorbeeld. Als pastarecepten in de Margriet gevolgd worden door een advertentie van Honigmix kan dat aanleiding zijn om de onafhankelijkheid van de redactie te onderzoeken. Ook gebeurtenissen in het dagelijks leven kunnen aanleiding zijn. Communicatiewetenschapster Patti Valkenburg deed onderzoek naar het consumentengedrag van jonge kinderen, aanleiding was het gedrag van haar neefje van anderhalf die probleemloos het "onbegrijpelijk Haribo"-liedje na kon zingen hoewel hij volgens zijn ouders nooit tv keek. Ook ander wetenschappelijk onderzoek kan een aanleiding zijn. Resultaten van onderzoek (agressieve AIDS-voorlichting heeft geen effect, ontwikkelingslanden komen moeilijk in het tv-nieuws, jongeren worden gewelddadig door rap-muziek) kunnen voor andere onderzoekers het startsein zijn voor onderzoek: hebben niet-agressieve campagnes wel effect, geldt het ook voor kranten, wat zijn de effecten van country? Een aanleiding is niet noodzakelijk. Je kan gewoon onderzoek doen naar geweldsvideo's, kinderen en tv-reclame en de effecten van voorlichting. Een aanleiding maakt de lezer
2
Communicatiewetenschap UvA - 2003/2004
Schrijven & Spellen
echter duidelijk waarom iets belangrijk is. De leesbaarheid gaat erop vooruit. Een aanleiding plaatst een artikel in een maatschappelijke en/of wetenschappelijke context. 1.2. Vraagstelling Op de vraagstelling moet aan het eind van het werkstuk een antwoord worden gegeven. Het is een echte vraag die eindigt met een vraagteken. Bijvoorbeeld: Leidt het kijken naar geweldadige films, het bezoeken van internetsites met een gewelddadige inhoud en het spelen van internetgames tot agressief gedrag? Deze vraag is wel precies geformuleerd maar ook omvangrijk. Het is onmogelijk om alle jongeren en al hun mediagedrag te onderzoeken. Vaak wordt onderscheid gemaakt tussen de vraagstelling van het onderzoek (een ruime vraag) en de vraagstelling in het onderzoek (de exacte onderzoeksvraag). Het gaat erom de vraagstelling zo te formuleren en/of te beperken dat er een onderzoekbaar geheel overblijft. Er zijn daarbij meerdere mogelijkheden. De eerste is een beperking in soort onderzoek, bijvoorbeeld literatuuronderzoek. Ook zou je het onderzoeksmateriaal en de populatie nauwer kunnen omschrijven: Wat is er bekend uit onderzoeksliteratuur over het verband tussen het spelen van internetgames en agressie van Amerikaanse jongeren tussen 6 en 16 jaar. De grenzen van het te onderzoeken gebied zijn bijvoorbeeld geografisch (VS, Europa, Nederland), soorten media (films, internet, muziek) of in de tijd (na 1995). 1.3. Theorie, hypothesen, definities en methode Vervolgens komt aan de orde welke verbanden je gaat onderzoeken. Hierbij maak je gebruik van een theorie of van meerdere theorieën. Een theorie is in de meest elementaire vorm niets anders dan een aantal samenhangende uitspraken over de werkelijkheid die het verband tussen bepaalde zaken aangeven. Het is verleidelijk om iets te beschrijven zonder je al te veel van een theorie aan te trekken. Bij het geweld-internet onderzoek zou je allerlei onderzoeken gewoon op een rijtje kunnen zetten. Dat levert meestal een nogal onsamenhangend beeld op. Kijken we nog eens naar het voorbeeld over de moordpartij in Littleton. Een theorie gaat over verbanden. Welke verbanden worden er gelegd? Ten eerste wordt er een relatie gelegd tussen agresssie en media-gebruik. Drie soorten media worden genoemd. Communicatiewetenschap UvA - 2003/2004
3
Vaardigheden
1. internet - websites opruiende inhoud (www.overthrow.com) pornografisch - online games (Doom, Quake) 2. computerspelletjes (Mortal Combat, Killer Instinct) 3. film (Basketball Dairies) Een onderzoeker kan z'n eigen ideeën op het onderwerp loslaten: speelt de mate van mediagebruik een rol (hoe intensief), wat is het verschil tussen jongens en meisjes, spelen sociale klasse, leeftijd, opleiding, gezinssituatie en intelligentie een rol. Zulke ideeën komen niet uit de lucht vallen. Meestal kan je gebruikmaken van ander onderzoek waarin dergelijke verschillen eerder aan de orde zijn gekomen. Dat alles bij elkaar levert een nogal gecompliceerde theorie op: verschillende media, met verschillende soorten inhoud, die verschillende effecten uit zouden kunnen oefenen op verschillende soorten personen. Logischer is het onderzoek over deelgebieden te laten gaan. Hoewel je er vanuit gaat dat allerlei elementen een rol kunnen spelen ga je één element aan nader onderzoek onderwerpen. Bij het formuleren van een theoretisch model moet je duidelijk maken: • welke elementen je onderzoekt; • welke relaties tussen elementen je onderzoekt; en • welke elementen en relaties je niet onderzoekt. Een theorie leidt altijd tot een keuze: je onderzoekt bepaalde zaken en je laat andere buiten beschouwing. Vraagstelling en theorie leiden samen tot een logica in deelvragen. Als je de relatie tussen internetgebruik en agressie wilt onderzoeken, waarbij je geïnteresseerd bent in de mate van gebruik en het soort van gebruik, en je zou literatuur- en empirisch onderzoek willen doen is een mogelijke indeling: 1. Inleiding: aanleiding, vraagstelling, theorie, hypothesen, presentatie van deelvragen, methode, definities; 2. Literatuuronderzoek: welk soort websites bezoeken jongeren, hoe vaak en hoe lang doen ze dat, is er een relatie tussen internetgebruik en agressie; 3. Empirisch onderzoek (bijvoorbeeld interviews): welke websites bezoeken jongeren, hoe vaak en hoe lang doen ze dat, hoe agressief zijn ze; en 4. Conclusie: is er een relatie tussen internetgebruik en agressie.
4
Communicatiewetenschap UvA - 2003/2004
Schrijven & Spellen
De hoofdstukindeling komt overeen met de deelvragen. De deelvragen in deel 2 en 3 gaan in dit voorbeeld over het soort websites, de frequentie en de duur van het gebruik en de mate van agressie. Deze vragen worden zowel door literatuuronderzoek als door empirisch onderzoek beantwoord. Een mogelijke hoofdstukindeling is de onderstaande. Inleiding Deel I: literatuuronderzoek 1. welke websites bezoeken jongeren? 2. hoe vaak en hoe lang bezoeken ze deze sites? 3. is er een verband tussen agressief gedrag en internetgebruik? Deel II: praktijkonderzoek 4. welke websites bezoeken jongeren? 5. hoe vaak en hoe lang bezoeken ze deze sites? 6. is er een verband tussen agressief gedrag en internetgebruik? Conclusie Dit is een mogelijke indeling. Je zou ook deelvragen 3 en 6 kunnen spitsen: welke mate van agressie vertonen jongeren, en: is er een relatie met internetgebruik. In dat geval worden het acht hoofdstukken. Het literatuuronderzoek heeft gevolgen voor het empirisch onderzoek: het levert een checklist of een voorbeeld op voor het empirisch onderzoek. Hierboven zijn drie zaken genoemd die nog niet aan de orde zijn gekomen: definities, methode en hypothesen. • Definities. Je moet duidelijk omschrijven wat je onder begrippen verstaat: wat zijn jongeren (leeftijdscategorie), wat versta je onder agressie en hoe ga je dat vaststellen (de operationalisatie: het omzetten van theoretische begrippen in concrete meetbare variabelen), in welke categorieën ga je internetgebruik verdelen en hoe stel je de mate van gebruik vast. Vermijd open deuren in te trappen, leg alleen begrippen uit waar interpretatieproblemen op kunnen treden. • Bij elke deelvraag geef je aan welke methode je gebruikt: literatuuronderzoek, interviews (hoeveel, wie, hoe uitgezocht), inhoudsanalyse, experiment etc. • Over sommige theoretische verbanden is zoveel bekend dat je een verwachting uit kan spreken, een hypothese. Een voorbeeld is dat je verwacht dat jongeren die meer dan zes uur per dag internetspelletjes doen agressiever gedrag vertonen dan jongeren die minder lang achter de computer doorbrengen (waarbij het verband nog niet betekent dat internetgebruik agressie veroorzaakt). Hypotheses kunnen afgeleid worden uit bestaande theorieën.
Communicatiewetenschap UvA - 2003/2004
5
Vaardigheden
Een theorie kan ontleend worden aan literatuur (de stimulus-respons theorie, de culturele indicatoren-theorie, 'uses and gratifications') of gebaseerd zijn op ander onderzoek. Als in Amerikaans onderzoek een relatie is aangetoond tussen internetgebruik en agressie, zou je dat model kunnen toepassen op Nederland. Een theorie kan ook door de auteur geconstrueerd worden. Er wordt vaak gebruik gemaakt van meer theorieën. Op het meest algemene niveau hanteert de auteur zijn eigen model: als je bepaalde zaken in je werkstuk aan de orde laat komen, veronderstel je dat er een relatie is tussen die elementen. Als je de relatie tussen specifieke elementen nader wilt onderzoeken, maak je daarnaast vaak gebruik van meer specifieke theorieën. 1.4. Motivatie Je moet niet alleen aangeven wat je gaat onderzoeken (vraagstelling), welke verbanden je verwacht te vinden en hoe je dat gaat doen (methode), het is ook van belang aan te geven waarom je het gaat onderzoeken: de relevantie van het onderwerp. Er is een maatschappelijk - en een wetenschappelijk belang. In het eerste geval gaat het om wat we aan het onderzoek hebben. Het kan inzicht bieden in de gevolgen van het toenemend internetgebruik, of het zou kunnen leiden tot voorstellen voor wetgeving of aanwijzingen voor ouders. Bij wetenschappelijk belang gaat het bijvoorbeeld om de bijstelling van een theorie; zodat we beter gedrag kunnen verklaren en/of voorspellen. 1.5. Conclusie In de conclusie wordt de vraagstelling beantwoord. Dat betekent vaak dat ook de deelvragen aan de orde komen. Ook kunnen hier problemen bij het onderzoek en aanbevelingen voor verder onderzoek aangegeven worden. Ten onrechte tref je vaak onder de titel 'Conclusie' een samenvatting aan. Dat is meestal overbodig, alleen bij grote werkstukken (zoals een scriptie) kan een samenvatting handig zijn. Het is niet gebruikelijk zaken in de conclusie te vermelden die niet eerder aan de orde zijn geweest. Dat wil zeggen: geen nieuwe gegevens opvoeren, maar op basis van de gepresenteerde gegevens je verhaal afronden. Het is handig om je conclusie als een soort discussie naar aanleiding van de vraagstelling en de resultaten te zien.
6
Communicatiewetenschap UvA - 2003/2004
Schrijven & Spellen
2. Onderzoek doen: literatuur en ander materiaal Veel werkstukken zijn gebaseerd op literatuur. Er wordt van de student verwacht dat deze zelf materiaal verzamelt: boeken (2.1), artikelen in tijdschriften (2.2), verslagen en rapporten (2.3), persoonlijke bronnen (2.4) en internetbronnen (2.5). 2.1. Boeken Het is mogelijk om via de literatuuropgave van een artikel andere literatuur te vinden. Deze methode gaat echter alleen terug in de tijd. Recente publicaties vind je zo niet. Boeken kunnen het snelst via de Digitale UB (www.uba.uva.nl) opgezocht worden. Daar kan je op auteur, onderwerp of trefwoord zoeken. 2.2. Tijdschriftartikelen Tijdschriftartikelen zijn vaak recenter dan boeken. Je vindt tijdschriften in bibliotheken (laatste nummers en ingebonden jaargangen) of via de digitale bibliotheek van de UB. Artikelen vind je ook door Communication Abstracts te raadplegen. Via de trefwoordenindex vind je samenvattingen van artikelen uit ruim 250 tijdschriften. Wetenschappelijke tijdschriften (bv. Journalism & Mass Communication Quarterly, Tijdschrift voor Communicatiewetenschap, Media Perspektiven) verschijnen maar enkele malen per jaar en het is dus een kleine moeite om de inhoudsopgave van de laatste jaargangen door te nemen om een idee te krijgen van het tijdschrift. Bovendien brengen vrijwel alle wetenschappelijke tijdschriften om de zoveel jaar een overzicht uit waarin alle tot dusver verschenen artikelen op onderwerp (en vaak ook op auteur) zijn terug te vinden. Vaktijdschriften zoals De Journalist, Kabelvisie en Adformatie bevatten ook vaak een index voor een bepaalde periode waarin artikelen opgezocht kunnen worden. Neem de grootste voorzichtigheid in acht bij krantenberichten. Probeer altijd een andere bron te vinden en check de gegevens. 2.3. Verslagen en rapporten Cijfermateriaal en andere gegevens kunnen aangevraagd worden bij belangenorganisaties. Dat geldt ook voor statuten van omroepverenigingen, jaarverslagen van bedrijven en
Communicatiewetenschap UvA - 2003/2004
7
Vaardigheden
rapporten die in opdracht van overheidsdiensten zijn gemaakt. Allerlei organisaties en overheidsinstanties staan in de Pyttersen, een handboek dat in de bibliotheek te vinden is. Statistische gegevens kunnen aan het Statistisch Handboek van het CBS worden ontleend, of van de internetpagina's van het CBS (www.cbs.nl). Oplagecijfers zijn in de bibliotheek te vinden in de Dagbladen Oplage Specificatie (kranten) en en via de internetsites van NUV (www.tijdschriften.nl), Cebuco (www.cebuco.nl) en Het Oplage Instituut (www.hoi-online.nl). De Journalist heeft telkens als eerste de oplagecijfers voor de Nederlandse kranten en tijdschriften. Meer gegevens over periodieken zijn te vinden in het Handboek voor de Nederlandse Pers en Publiciteit. 2.4. Persoonlijke bronnen Als je geen informatie uit geschreven bronnen kan vinden kan je personen raadplegen. Het gaat daarbij om vragen als: hoeveel correspondenten heeft AP in Afrika? Wat heeft een voorlichtingscampagne gekost? Het gaat niet om de persoon maar om de gegevens. Daarnaast worden er wel mensen ondervraagd die een gezaghebbende mening hebben. Dit soort gesprekken hebben een onzekere afloop en een onduidelijke status. Voordat iemand in een artikel sprekend wordt opgevoerd, is het goed na te gaan hoe gezaghebbend iemand is: welke status hebben de uitspraken? Bovendien is het tijdrovend: afspraken maken, interviewen, uitwerken, reizen, eventueel opsturen en bijstellen. Dat maakt dergelijke interviews een weinig aan te bevelen methode van onderzoek. Onderzoek waarbij gebruikt gemaakt wordt van diepte-interviews of surveys (grootschalig publieksonderzoek) behoeven een grondige voorbereiding en vallen buiten het bestek van deze handleiding. Methoden-boeken geven hierover gedetailleerde informatie. 2.5. Internet Veel organisaties en bedrijven hebben een internetsite. Kranten en tijdschriften (ook wetenschappelijke bladen) hebben een archief waarin gezocht kan worden. Ministeries hebben persberichten en onderzoekverslagen online. Cijfermateriaal, wetten, namen, statuten, rapporten etc. zijn vaak via het web te verkrijgen. Een probleem is de betrouwbaarheid. Iedereen kan informatie op het internet zetten zonder dat de juistheid aangetoond is. Wees voorzichtig met materiaal van homepages en sites van belangenorganisaties. Gegevens van homepages (www.euronet.users/~jansen/index.html)
8
Communicatiewetenschap UvA - 2003/2004
Schrijven & Spellen
kunnen eigenlijk niet in wetenschappelijke artikelen gebruikt worden. Geef in ieder geval overal duidelijk de bron aan (zie 6.2).
3. Spelling en stijl Stijl is iets dat ontwikkeld moet worden. Oefening baart kunst en met enkele tips zijn de grootste fouten te voorkomen. Spelling is relatief eenvoudig, meer een kunstje dan een kunst, maar ook daar geldt dat enkele tips onnodige fouten kunnen voorkomen. De meeste recente spellingswijziging is van 1996. Voor een uitgebreide toelichting kan je het Groene Boekje: de Woordenlijst Nederlandse taal, ter hand nemen. 3.1. Stijl Woordgebruik, zinsconstructies en het logisch op elkaar laten volgen van zinnen bepalen voor een groot deel iemands stijl. Om met het eerste te beginnen: moeilijke woorden, ambtelijk of bloemrijk taalgebruik, vertaalde constructies en ouderwetse en vormelijke woorden maken een tekst moeilijk leesbaar. Er is een verschil tussen schrijftaal en spreektaal maar al te groot moet dat verschil niet zijn. Zinnen moeten niet te lang zijn. Hoe langer een zin, hoe groter de kans dat er een fout in sluipt. Bovendien zijn kortere zinnen vaak duidelijker en beter leesbaar. Een logische opbouw betekent het goed aansluiten van zinnen. Via woorden als: maar, echter, ook, daarnaast, eveneens etc. kan wel kunstmatig een verband gesuggereerd worden, maar veelvuldig gebruik van dergelijke constructies is niet aan te bevelen. 3.2. Leestekens Maak spaarzaam gebruik van leestekens. Vaak halen ze de vaart uit een tekst. Vooral gedachtestreepjes en puntkomma's worden te vaak gebruikt in teksten. De komma is een onderwerp van voortdurende zorg. Een komma is vooral een leesteken. Wanneer de lezer even moet stoppen of in moet houden om de zin goed uit te spreken, kan een komma worden geplaatst. Ook moet een bijzin, die dient om extra informatie te geven, door komma's omgeven worden. Twee werkwoorden die na elkaar komen, kunnen door een komma gescheiden worden als ze bij verschillende (bij)zinnen horen.
Communicatiewetenschap UvA - 2003/2004
9
Vaardigheden
De dubbele punt is een aankondiging van een opsomming, een voorbeeld of een citaat. De puntkomma wordt vaak ten onrechte ten tonele gevoerd. De puntkomma scheidt zinsdelen die inhoudelijk gelijk zijn; stukken die hetzelfde betekenen. Zo'n situatie tref je zelden aan. In de VS wordt de puntkomma gebruikt als dubbele punt, een tekst met veel puntkomma's is meestal een letterlijke vertaling uit het Amerikaans. Ook wordt de puntkomma gebruikt in rijtjes en opsommingen. Plaats na deze leestekens een spatie, behalve als er een ander leesteken volgt. Andere tekens komen altijd in paren voor: (haakje openen en sluiten), "een citaat" en 'een uitdrukking'. Bij de ü heet de trema een Umlaut en verandert de klank van oe in u. Op ë en ï wordt de trema gebruikt om leesproblemen te voorkomen. De letter met trema is de eerste letter van de lettergreep. Hier de juiste spelling van woorden waarbij het vaak fout gaat. beïnvloeden creëert ideëel categorieën definiëren ideële commercieel financieel officieel commerciële financiële officiële controversieel financiën reëel controversiële gecreëerd reële creëerde geïllustreerd technologieën Bij financiën blijkt dat er niet altijd een verdubbeling van de e plaatsvindt (zoals bij categorieën). Dat gebeurt alleen bij woorden waarbij de klemtoon op de laatste lettergreep valt, dus niet in chemicaliën en bacteriën en wel bij technologieën. Door de invoering van de nieuwe spelling gelden de volgende twee regels: • bij een woord met meer dan drie klinkers wordt geen trema gezet na de i: je schrijft dus niet meer verstrooiïng, maar verstrooiing; en • een trema wordt niet gebruikt tussen delen van samenstellingen. Het is dus niet naäpen, maar na-apen en niet toeëigenen, maar toe-eigenen (het is wel toegeëigend). Bij getallen gebruik je wel een trema: tweeëntwintig. Het smoesje: "een trema zit niet op mijn tekstverwerker" wordt niet geaccepteerd. Het zit namelijk wel op elke tekstverwerker. Accenten zijn één soort aandachtstekens. Ze wijzen naar rechts. Per se is zonder.
10
Communicatiewetenschap UvA - 2003/2004
Schrijven & Spellen
3.3. Afkortingen Het gebruik van afkortingen is lelijk. Schrijf nl., bv., o.a., o.m., d.w.z., a.h.w. en m.a.w. voluit. Enz. en etc. zijn wel toegestaan, hoewel ze ook voluit kunnen worden geschreven. Als een zin eindigt met een afkorting als etc. niet een tweede punt erachter plaatsen. Voor etc. en enz. geen komma. Een t.v. bestaat niet, een tv wel. Afkortingen van namen die een begrip op zichzelf vormen: VVD, VARA of FHV/BBDO kunnen wel. Bij andere afkortingen moet je die eerste keer tussen haakjes na de volledige naam laten volgen: Het Oplage Instituut (HOI). 3.4. Moeilijke woorden en uitdrukkingen Spellingsfouten zijn te voorkomen. Gebruik de spellingcheck ook al is die niet 100% betrouwbaar. Raadpleeg woordenboek of woordenlijst bij twijfel. Veel gemaakte fouten: Goed Fout interview intervieuw omtrent omtrend Nieuwe Revu Nieuwe Revue bureaus bureaux & bureau’s niveau nivo nochtans nochthans satelliet sateliet comité commité Groot Brittannië Groot Britanië dilemma dillema Uitdrukkingen zijn ook lastig, wat blijkt uit: "Mond-op-mond reclame" en "Deze commissie heeft een flinke vinger in de pap te brokkelen." Gebruik een (spreek)woordenboek. 3.5. Vreemde talen Met de schrijfwijze van Engelse, Franse, Duitse en Latijnse woorden heeft men het ook moeilijk, zoals blijkt uit: mercandising, sponsering, slogun en technology gab. Het verdient aanbeveling citaten in een vreemde taal niet te vertalen. Het wel vertalen leidt regelmatig tot barbarismen: letterlijke vertalingen die in het Nederlands lelijke of niet bestaande woorden en uitdrukkingen opleveren zoals "de circulatie van de krant" (=oplage, letterlijke vertaling van Engelse circulation), "vrijheid van spraak" (freedom of speech) en "deze wet overstijgt de andere regelingen" (Germanisme).
Communicatiewetenschap UvA - 2003/2004
11
Vaardigheden
3.6. Hoofdletters Namen, landen (en afleidingen daarvan), talen, plaatsen en sommige begrippen krijgen een hoofdletter: Noord-Holland (Noord-Hollands), Duits, Tweede Kamer. Ook het voorzetsel van een naam zoals in Van Cuilenburg wordt met een hoofdletter geschreven wanneer de naam niet vooraf wordt gegaan door een voorletter zoals bij J.J.!van!Cuilenburg (let op: de naam en voorletters moeten bij elkaar gehouden worden op een regel). Fout zijn: "nederlands, vlaams, hilversumse, Cebuco-directeur van Neerven, tweede wereldoorlog, oscar-uitreiking". Namen van maanden worden sinds 1954 niet meer met een hoofdletter geschreven. 3.7. Getallen Getallen tot en met twintig worden meestal in letters geschreven, daarboven in cijfers: 157, 4.000. Jaartallen worden geschreven als 1988, tijdperken als de jaren zestig, niet: '60. Blijf binnen één zin wel consequent, dus "zes van de twaalf" en "6 van de 24". Een alinea met veel cijfers is niet fraai. De lezer haakt snel af. Maak tabellen als er veel cijfers zijn en interpreteer gegevens in de tekst met verwijzing naar de (genummerde) tabel. 3.8. Aan elkaar of los In het Nederlands wordt vrijwel alles aan elkaar geschreven: mediawetgeving, studiefinancieringsregeling, representativiteitsverklaring. Dus niet: "advertentie medium, distributie vorm, media ombudsman, vrouwen tijdschriften". Het koppelteken - gebruiken we alleen om een leesfout te voorkomen: media-advertentie, tele-informatiedienst, advertentie-inkomsten, reclame-aspecten, telecommunicatie-industrie en analyse-instrument. Volgens de nieuwe spelling worden driedelige samenstellingen doorgaans aaneengeschreven: langetermijnplanning, onroerendgoedmarkt. Het streepje wordt ook gebruikt om woorden met eenzelfde uitgang of met eenzelfde voorzetsel te koppelen: kijk- en luisterdienst. NRC Handelsblad heeft geen streepje. 3.9. d/t Iets om een punthoofd van te krijgen is de d/t-kwestie. Grammaticaal is het wel logisch maar praktisch blijft het een probleem. De derde persoon enkelvoud krijgt een t: hij wordt, hij loopt. Maar het blijft moeilijk zoals uit deze (foute) zinnen blijkt: 12
Communicatiewetenschap UvA - 2003/2004
Schrijven & Spellen
"Een vraag die hier naar voren treed." "Dit verondersteld." "Veronica betaald geld." Om te zien of het voltooid deelwoord een t of een d krijgt is het meestal voldoende te controleren of de verleden tijd van het werkwoord met een t of d wordt vervoegd: (vervoegde, fietste, blafte, geloofde). Maar ook hier gaat het vaak mis: "In het strafproces moet opzet aangetoont worden." "In de VS zijn een aantal verkooptechnieken ontwikkelt." "Er werden associatietechnieken aan de producten toegevoegt." "Zij had toestemming verleent." Het invullen van het werkwoord 'lopen' op de plaats van het werkwoord is een handig hulpmiddel. Het ezelsbruggetje kofschip (of fokschaap) biedt uitkomst bij de vervoeging van zwakke werkwoorden. 3.10. c/k Tot voor kort was het voor de meer moderne types onder ons mogelijk om alles met een k te schrijven. Volgens de nieuwe spellingsregels moet (zie Woordenlijst Nederlandse taal) nu bijna alles met een c. Uitzonderingen zijn praktijk, strikt, elektronisch en vakantie. Let op! Het is product in plaats van produkt en ook: actief effect functie publicatie redactie contact factoren project reclame structuur 3.11. Hun/hen Hun is vooral een meewerkend voorwerp ("Het wordt hun belet.") maar zeker geen derde persoon meervoud: 'hun zijn' is dus gruwelijk verkeerd (in die gevallen gebruik je zij of ze). Hun kan wel een bezittelijk voornaamwoord zijn: hun taken. Hen wordt gebruikt als lijdend voorwerp en na een voorzetsel. "Ik geef de programmagids aan hen". 3.12. Wat/dat Dat verwijst naar een zaak of begrip. Wat slaat meestal op een zin, op iets onbepaalds. Dus niet: "Het proces wat VEA heeft aangespannen." Het proces is 'iets', een zaak in dit geval. 3.13. Als/dan Het is "even groot als", "twee maal zo groot als" en "groter dan". Dus niet: "De reden waarom het publiek de ene prestatie beter vindt als de andere." Het is "beter dan".
Communicatiewetenschap UvA - 2003/2004
13
Vaardigheden
3.14. Enkelvoud/meervoud Als het onderwerp meervoud is, moet ook het gezegde (werkwoord) een meervoudsvorm krijgen. Standaardfout is: De media heeft (media is meervoud). Ook leuk: "Het grootste aandeel in de campagnes worden ingenomen..." en "Een orgaan die normen stelt en die toezien...". Aandeel en orgaan zijn beide enkelvoud. 3.15. Mannelijk/vrouwelijk Wanneer verwezen wordt naar een woord of begrip dat eerder ter sprake is gekomen, is het van belang het geslacht van het woord te weten. Fout is bijvoorbeeld: "De STER kon zijn reclame uitbreiden" en "De overheid kan zijn denkbeelden opdringen" Stichting is vrouwelijk, het is 'haar reclame'. Overheid is ook vrouwelijk. Het staat allemaal in het Woordenlijst Nederlandse taal (zie Aanbevolen Literatuur). 3.16. De tussenletter -n- en -s- in samenstellingen De regels volgens de nieuwe spelling zijn: • schrijf een -n- als het eerste deel van het woord een zelfstandig naamwoord is dat uitsluitend een meervoud op -(e)n heeft (krantenartikel, leeuwendeel), maar ook als het eerste deel een zelfstandig naamwoord is dat een meervoud heeft op -en en -s (dus artikelenbundel en directeurenoverleg); en • schrijf ook een -n- wanneer het eerste deel een vrouwelijke vorm is met een toonloze /e/ achter het grondwoord zoals studente, agente etc. Het is dus agentenuniformrokje en studentenparelketting. Gelukkig zijn er uitzonderingen: het is nog wel koninginnedag omdat we maar één koningin hebben (in de soep gaan er meer: koninginnensoep). Hetzelfde geldt voor zonneschijn. Ook beregoed, boordevol en ruggespraak schrijven we zonder -n-. Naast de uitzonderingen wordt ook in de volgende gevallen geen -n- geschreven: • als het eerste deel een zelfstandig naamwoord is dat geen meervoud heeft: rijstepap, tarwemeel. Of als het meervoud eindigt op -s: reclameboodschap; • als het eerste deel een zelfstandig naamwoord is dat op een toonloze /e/ eindigt en waarbij het meervoud zowel met -en als -s geschreven kan worden. Dus: secretaressecongres, gedaanteverwisseling; • als het eerste deel een bijvoegelijk naamwoord is: armelui, rodekool; en • als het eerste woord een werkwoord is: dwingeland, spinnewiel. 14
Communicatiewetenschap UvA - 2003/2004
Schrijven & Spellen
De regels voor de tussenletter -s- zijn vrij eenvoudig. Gebruik altijd een tussenletter -s- als dit bij de uitspraak van het woord gehoord wordt: meningsverschil, stadsdeel, beleidsvoorstel. Of als het eerste deel van het woord met een -s eindigt en/of het tweede deel met een -s begint: beleidsstudies, liefdesspel. 3.17. Reïficatie "Elk model streeft andere effecten na...", "Deze scriptie stelt de vraag…", "Dit hoofdstuk gaat in op…". Dit zijn foute constructies: reïficaties, waarbij een abstract begrip verondersteld wordt iets te doen. Een model, scriptie of hoofdstuk doet niets. In een model wordt iets weergegeven, in een scriptie of hoofdstuk staat een vraag centraal.
4. Verzorging Uiterlijke verzorging is belangrijk. Typefouten, doorhalingen, tussengevoegde leestekens, ontbrekende paginanummers, afwezigheid van inhoudsopgave, onduidelijke alineaindeling en een onvolledige literatuurlijst kunnen het grootste meesterwerk onleesbaar maken. 4.1. Titelpagina De titelpagina bevat: titel (die de lading dekt, niet: "Paper I"), eventueel ondertitel, studieonderdeel, auteur, studentnummer, jaar en maand (of datum), eventueel versienummer, studierichting, naam van de onderwijsinstelling en de naam van de docent. 4.2. Inhoudsopgave Een inhoudsopgave is niet altijd vereist. Een stuk van vijf pagina's dat uit drie delen bestaat kan zonder. Een werkstuk met vier à vijf hoofdstukken waarbij sommige onderverdeeld zijn in verschillende paragrafen en voorzien van inleiding, conclusie en literatuurlijst heeft wel een inhoudsopgave nodig. De paginanummering begint op de eerste tekstpagina. 4.3. Uiterlijk Werkstukken worden met anderhalve regelafstand geprint zodat er ruimte is voor aantekeningen. Op marges (links, rechts, boven en beneden) moet niet worden beknibbeld. Onderstreep of cursiveer titels van hoofdstukken of maak ze vet (bold).
Communicatiewetenschap UvA - 2003/2004
15
Vaardigheden
Een probleem is het uitvullen van een tekst. Deze twee alinea's zijn bijvoorbeeld uitgevuld (links en rechts tegen de kantlijn geplaatst). Dat betekent dat er gaten in de tekst kunnen ontstaan. Vul niet uit, of vul uit in combinatie met afbreken zodat er geen gaten ontstaan. Automatisch afbreken verloopt zelden foutloos. 4.4. Alinea's en hoofdstukken Titels van hoofdstukken moeten voor zich spreken. Het aangeven van niveaus (3.1, 4.5.3.2) is mogelijk, maar ga niet dieper dan twee niveaus met de nummering, het derde niveau kan zonder nummer opgenomen worden. Een alinea is een tekstdeel dat over één onderwerp gaat. Voorbeelden en details zitten in die alinea. Een gebruikelijke methode is dat de eerste zin van de alinea een samenvatting is van de alinea. Een alinea wordt van een andere alinea gescheiden door een witregel of door minimaal twee posities in te springen. Maak alinea's niet te lang maar ook niet te kort. Laat alinea's op elkaar aansluiten, zorg voor goede overgangen.
5. Statistische en methodische informatie 5.1. Methodische informatie Factornamen (bijvoorbeeld factoren in een variantieanalytisch design) moeten beginnen met een hoofdletter. Ook verwijzingen naar genummerde hypothesen beginnen met een hoofdletter (bijvoorbeeld Hypothese 2). Extremen van een schaal worden weergegeven als: 1 = geheel mee oneens, 7 = geheel mee eens Let op de spaties rondom =-teken). Het is niet zevenpuntsschaal, maar 7-puntsschaal. De onderzoeksopzet geef je weer als 2 ¥ 2, dus met het ¥-symbool. 5.2. Statistische informatie In principe gebruik je twee decimalen die worden weergegeven met een punt en niet met een komma (dus: M = 5.10). Bij waarden die niet groter/kleiner kunnen zijn dan 1 of -1 geen "0" voor de decimale punt. Dus alpha's en correlaties zonder "0" vooraf; dus wel r = .30, niet r = 0.30. Bij waarden die wel groter/kleiner dan 1/-1 kunnen zijn altijd de "0" voor de decimale punt. Dus SD = 0.45 en niet SD = .45. 16
Communicatiewetenschap UvA - 2003/2004
Schrijven & Spellen
Statistische aanduidingen als F, t, M, p, R worden cursief weergegeven. De verwijzing naar gehele steekproef is N, en naar deel van de steekproef is n. Bij meerdere p–waarden of andere grootheden is de meervoudsvorm p's, en niet ps. Denk aan spaties bij = en <. Gebruik bij voorkeur alleen p < en niet p = waarbij er vier verschillende significantie-niveaus zijn, namelijk ns, p < .05, p < .01 en p < .001. Hier voorbeelden van de meest gebruikte statistische eenheden, denk aan de spaties. F (1, 78) = 7.89, p < .001 P2 (4, N = 90) = 10.51, p < .05 t (75) = 2.19, p < .05 SD = 0.81 r = .30, p < .01 Cronbach's a = .85 R2 = .06 De weergave van niet-significant is ns dus cursief, aan elkaar en geen punten. Bij t–toets geen minteken voor de t-waarde, want dit is slechts afhankelijk van de willekeurige volgorde waarin de twee groepen met elkaar vergeleken zijn. De gemiddelden die in de tekst worden beschreven tussen haakjes weergeven. 5.3. Figuren en tabellen Gebruik voor aanduiding van illustratiemateriaal alleen 'Figuur' en 'Tabel'. Grafieken en foto's worden aangeduid als 'Figuur'. Geef elke Tabel en Figuur een bondige titel. Nummer de figuren en tabellen in volgorde van plaatsing. Verwijs in de tekst naar Figuur en Tabel. Herhaal niet de volledige informatie uit de Figuur of Tabel. Vermeld alleen de opmerkelijke zaken. Bijvoorbeeld: Zoals uit Figuur 1 blijkt… Uit Tabel 3.4 blijkt… De titel van een figuur is in het normale (12-punts) lettertype, regelafstand 1, en wordt niet cursief geschreven, de Figuur-aanduiding is wel cursief. De titel inspringen: Figuur 2
Regressie van ervaren depressieve gevoelens op neuroticisme voor respondenten in de succesconditie en in de faalconditie.
Let op dat de titel helder is en onder de figuur wordt geplaatst; in de tekst verwijzen naar Figuur 1 (met hoofdletter), de titel afsluiten met een punt. De titel van een tabel heeft ook het normale (12-punts) lettertype en regelafstand 1. De eigelijke titel is wel cursief, de Tabel-aanduiding niet. De titel inspringen:
Communicatiewetenschap UvA - 2003/2004
17
Vaardigheden
Tabel 1
Gemiddelde scores en standaarddeviaties van de ervaren emoties na falen en succes op de taak.
Let op dat de titel helder is en boven de tabel wordt geplaatst; in de tekst verwijzen naar "Tabel 1" (met hoofdletter), de titel afsluiten met een punt. Gebruik in de tabel alleen horizontale lijnen en nooit spaties om de posities van de inhoud van de tabel goed te krijgen, maar altijd tabs. Voeg tabellen in de tekst in. Er zijn drie soorten noten bij tabellen. (a) De algemene noot, die direct onder de tabel staat, regelafstand 1, lettertype 10. Deze begint met Noot. gevolgd door de tekst; (b) De specifieke noten, die bestaan uit a, b, etc. die in de tabel staan; (c) De verwijzing naar p-waarden via asterisken.. Deze volgorde is ook de volgorde waarin de noten op achtereenvolgende regels onder de tabel moeten komen te staan. Voorbeeld: Noot. Hogere waarden betekenen dat men het meer eens was met de stelling. a
Hier mist een respondent.
b
Dit betreft de meting op T2.
* p < .05. ** p < .01. *** p < .001.
Noten die verschillen tussen gemiddelden aangeven, subschrift en lettertype 10.
6. Citaten en literatuurverwijzingen Het uitgangspunt bij bronnen en verwijzingen is dat gegevens controleerbaar moeten zijn en dat duidelijk moet zijn van wie de informatie afkomstig is. Als iemand ten onrechte suggereert dat ideeën, cijfers, teksten of onderzoeksresultaten van eigen makelij zijn, is dat plagiaat. Er mag geen enkele tekst uit een andere bron overgenomen worden zonder dat deze tussen aanhalingstekens wordt geplaatst. Ook bij tabellen, cijfers, grafieken en figuren moet correct naar de bron worden verwezen. Het is aan te bevelen vanaf het begin de bronnen goed bij te houden. De ervaring leert dat het achteraf niet meer te reconstrueren is waar een tekst of gegevens vandaan zijn gekomen. Het citeren van andere artikelen of teksten moet beperkt blijven. Gebruik zoveel mogelijk je eigen woorden. Alleen als het echt niet anders kan, is een citaat toegestaan. Alinea's die grotendeels uit citaten bestaan, zijn per definitie niet in orde.
18
Communicatiewetenschap UvA - 2003/2004
Schrijven & Spellen
6.1. Citaten Letterlijke uitspraken van personen of delen die uit andere publicaties zijn overgenomen, komen tussen aanhalingstekens. Weglatingen in citaten worden aangegeven door (...), toevoegingen door [vierkante haakjes, PB]. Bij een citaat is een paginanummer verplicht (Van Zoonen, 1994, p. 45). Niet alleen letterlijke citaten moeten met een paginanummer aangegeven worden. Ook andere feitelijke, maar niet letterlijke, ontleningen moet zo verwezen worden. Hetzelfde geldt voor tabellen en grafieken. Een citaat wordt tussen "dubbele aanhalingstekens" geplaatst. Wanneer een bepaalde uitdrukking een speciale 'lading' mee moet krijgen, gebruiken we enkele aanhalingstekens. Een citaat van minder dan 40 woorden wordt in een alinea opgenomen, een langer citaat (zoals dit) wordt in een aparte alinea gezet, extra naar rechts ingesprongen. Aanhalingstekens zijn niet nodig, een ander letterype is gebruikelijk.
6.2. Literatuurverwijzingen Literatuurverwijzingen worden in de tekst opgenomen. Voet- of eindnoten worden gebruikt voor inhoudelijke aanvullingen of toelichtingen die de tekst teveel zouden onderbreken. Literatuurverwijzingen in de tekst zijn eenvoudig terug te zoeken, makkelijk te wijzigen en minder bewerkelijk dan noten. Ze zien er zo uit: (Meijer, 1996, p. 34), bij meer pagina's: (Meijer, 1996, pp. 34-36). Als het niet gaat om een citaat of een specifieke passage waarnaar wordt verwezen vervalt het paginanummer. Gebruik pp. als er naar meerdere pagina's wordt verwezen. Wanneer de auteurs in de tekst genoemd worden, is een eenvoudige verwijzing voldoende: Frissen en Bouman (1996, p. 36) menen dat de overheid alle telecommunicatiediensten moet nationaliseren. Verwijzingen corresponderen met de literatuuropgave. Bij Frissen en Bouman moet een boek of artikel uit 1996 te vinden zijn waarin op de bewuste pagina het bovenstaande inderdaad gesteld wordt. Als meerdere uitgaven van een auteur uit een jaar opgenomen zijn, moeten deze als 1996a en 1996b onderscheiden worden. De uitgave met de titel die het eerst in het alfabet komt krijgt de a.
Communicatiewetenschap UvA - 2003/2004
19
Vaardigheden
Bij een verwijzing naar meer literatuur, worden de verschillende uitgaven gescheiden door een puntkomma: (Scholten, 1990; De Ridder & Neijens, 1988). Als je verwijst naar een werk van meer dan twee auteurs noem je alleen in de eerste verwijzing alle namen (De Boer, Brouwer, Van der Brug & Tabak, 1994). In alle volgende verwijzingen is (De Boer e.a., 1994) voldoende. Bij zes of meer auteurs is het altijd (De Boer e.a., 1994). Bij twee auteurs altijd beiden noemen. Het is niet de bedoeling dat je zelf de namen op alfabet zet wanneer dat niet het geval is. In de tekst verwijzen we naar Bakker en Scholten (2002) of naar (Bakker & Scholten, 2002). Alleen tussen haakjes en in de literatuurlijst het &-teken gebruiken. Een auteur die twee keer achter elkaar in één alinea wordt geciteerd, wordt maar één keer genoemd. De eerste keer volledig, de tweede keer volstaat het pagina-nummer. 6.3. Literatuurlijst Op basis van de literatuurlijst moet iemand de literatuur kunnen vinden. Auteur, titel, ondertitel, uitgever, plaats en tijdschrifttitel (met jaar en paginanummers) moeten volledig zijn en kloppen. Een vermelding als: Jansen. Reclame. heeft geen zin. Kijk bij onduidelijkheid op het voorblad of het titelblad. De lijst moet alle literatuur bevatten die in de tekst aantoonbaar gebruikt is (de naam van de auteur of de titel moet in de tekst voorkomen) en niet meer dan dat. Het opnemen van werkboeken, handleidingen of encyclopedieën in de lijst is niet nodig als er niet expliciet naar deze literatuur wordt verwezen in de tekst. Dus niet: Schrijven & Spellen. (2002). Zet alleen literatuur in de lijst die je zelf hebt gelezen. Gebruik als het niet anders kan (Elving, 1986, in: Smit, 1997, p. 34). Smit (wel gelezen) staat in de literatuurlijst, Elving (niet gelezen) niet. Wat zijn de meest voorkomende problemen? Geen literatuurlijst of meer dan één lijst. Elke tekst waarin literatuur genoemd wordt, heeft één literatuurlijst. Dus geen aparte lijsten voor boeken en artikelen.
20
Communicatiewetenschap UvA - 2003/2004
Schrijven & Spellen
Het alfabet. Voorzetsels komen achter de initialen. B.!van!den!Putte komt bij de P: Putte, B. van den. (1999). Roken is lekker. Maastricht: Stivoro. En niet als: Van den Putte, B. (1999). Roken is lekker. Maastricht: Stivoro. Putte, v.d., B. (1999). Roken is lekker. Maastricht: Stivoro. Uitzondering: in Engelstalige artikelen wordt wel gealfabetiseerd op voorzetsels. Tussen de naam van de auteur en het jaartal altijd een punt. De verzorging. Let op punten, komma's, spaties, puntkomma's, haakjes, hoofdletters, onderstrepingen etc. De lay out. Er zijn maar twee goede manieren. De eerste is inspringen: Cox, H. & Morgan, D. (1973). City politics and the press. London: Cambridge University Press. Heijmans, T. (1997, 15 juli). Tijd voor een goed verhaal. De Volkskrant, p. 47. De tweede manier is het gebruik van witregels: Cox, H. & Morgan, D. (1973). City politics and the press. London: Cambridge University Press. Hollander, E., Vergeer, M. & Verschuren, P. (1993). Het publiek van lokale en regionale media. Massacommunicatie, 21, 22-45. Gebruik geen streepjes, sterren of punten (-, *, •) in de lijst; nummer de literatuurlijst niet en zet ook geen paginanummers, gebruikte hoofdstukken en vindplaatsen in de lijst. Hoe te verwijzen? Er zijn boeken en tijdschriftartikelen. Bij boeken is er verschil tussen volledige en geredigeerde boeken (met artikelen). Bij tijdschriften zijn er verschillende soorten.#
#
We gebruiken de verwijsmanier van de American Psychological Association (APA) met enkele aanpassingen. In het Amerikaans wordt na 'and' een komma gezet, in het Nederlands niet, dus in de lijst zetten wij Bakker, P. & Scholten, O. en niet Bakker, P., & Scholten, O. Tussen meerdere voorletters zetten wij geen spaties, dus Hemels, J.M.H.J. en niet Hemels, J. M. H. J. Tussen titel en ondertitel zetten wij een puntkomma (;) en geen dubbele punt (:).
Communicatiewetenschap UvA - 2003/2004
21
Vaardigheden
Een volledig boek. Bakker, P. & Scholten, O. (1999). Communicatiekaart van Nederland; Overzicht van media en communicatie (2e druk). Alphen a/d Rijn/Dieghem: Samsom. Let op & tussen auteurs, punt na jaartal, dubbele punt na plaats. Titel en ondertitel (alleen eerste woorden met hoofdletter, gescheiden door puntkomma) cursief. Bijzonderheden (scriptie in een bepaald vak) zet je helemaal achteraan tussen haakjes. Een 2e druk na titel tussen haakjes. Als er geen uitgever is, komt er (z.u.) en als er geen plaats is (z.p.). Artikel in geredigeerd boek (artikelen van verschillende auteurs). Hollander, E. (1991). Berichten van om de hoek; De uitbouw van het kleinschalige medianet. In J. Bardoel & J. Bierhoff (Red.), Media; Feiten, structuren (7e druk, pp. 208-231). Groningen: Wolters Noordhoff. De titel van het boek cursief, niet van het artikel. De initialen van de redacteuren komen voor hun naam. Voor de redacteuren het woord 'In' zonder dubbele punt, achter (Red.) een komma. Achter de naam van het boek de pagina's van het artikel. Bij Engelse boeken komt er (Ed.) of (Eds.) in plaats van (Red.), in het Duits (Hrsg.). Artikelen in wetenschappelijke tijdschriften. Als je naar de verwijzingen hieronder kijkt, zie je verschillen en overeenkomsten. Hynds, E. (1996). Improved editorial pages can help papers. Newspaper Research Journal, 13(3), 36-47. Lacy, S. (1984). Competition among metropolian daily, small daily, and weekly newspapers. Journalism Quarterly, 61, 640-644. De tijdschrifttitel is cursief en aan het eind de pagina-nummers. Geen pagina-afkorting (p. of pp.). De cijfers achter de titel verschillen. Achter de titel altijd de jaargang (hier: 13 en 61) die door de komma van de titel wordt gescheiden en ook cursief is. 'Jaargang' of 'vol.' is overbodig. Als elk nummer van het tijdschrift opnieuw genummerd wordt (als nr. 3 dus begint met pagina 1) geef je dat aan zoals in het eerste voorbeeld. Veel wetenschappelijke tijdschriften worden per jaargang doorgenummerd. Dan laat je het nummer weg en volsta je met het nummer van de jaargang en de pagina-nummers. Bij tijdschriften geen uitgever. Artikelen uit gewone tijdschriften en kranten. Bos, I. (1995, 20 oktober). Redactievergadering interessanter dan gemeenteraad. Binnenlands Bestuur, nr. 42, pp. 20-29. Heijmans, T. (1997, 15 juli). Tijd voor een goed verhaal. De Volkskrant, p. 47. Je zet na het jaartal de datum (of alleen de maand bij een maandblad), je vermeldt het nummer en laat de pagina's vooraf gaan door de aanduiding p. of pp.
22
Communicatiewetenschap UvA - 2003/2004
Schrijven & Spellen
Artikel of boek zonder auteur. Als er geen auteur van een artikel of boek is begin je met de titel (lidwoord aan eind). Betekenis van de lokale omroep, de. (1994, 12 september). De Volkskrant, p. 15. Partners in communicatie; De relatie tussen journalistiek en gemeenten. (1996). 's!Gravenhage: Vereniging van Nederlandse Gemeenten. In de tekst kort je de titel af (Partners in communicatie, 1996; Betekenis van…, 1994). Artikel of boek met organisatie als auteur. Zulke werken worden behandeld alsof de organisatie een persoon is. Als de organisatie ook de uitgever is volgt aan het eind Plaats: auteur. Cebuco. (z.j.). Een week telt 8 dagen; Tijdsbestedingsonderzoek 1995. Amsterdam: auteur. Internet-documenten Verwijs zo specifiek mogelijk (volledig adres) naar werkende URL's. Minimale informatie: titel (of beschrijving), datum (publicatie, update of download), URL en (mogelijk) auteur (als er geen auteur is, begin je met de titel; niet met naam van tijdschrift of website. URL’s worden niet onderstreept. Artikel uit elektronisch tijdschrift (identiek aan papieren versie) Deuze, M.& Paulussen, S. (2002). Online Journalism in the Low Countries [Electronic version]. European Journal of Communication, 17, 237-245. Als het tijdschrift geen papieren versie heeft of als het document niet identiek is aan de papieren versie vervalt [Electronic version] en worden download-datum en URL gegeven. Deuze, M.& Paulussen, S. (2002). Online Journalism in the Low Countries. European Journal of Communication, 17, 237-245. Gedownload 5 augustus 2002 van http://www.sagepub.co.uk/journals/details/j0050.html Ook andere documenten worden zo aangegeven. Globale karakterisering internet-sites dagbladen. (2001, december). Gedownload 13 augustus 2002 van http://www.mediamonitor.nl/cgi-bin/display.cgi?path=8_2
Communicatiewetenschap UvA - 2003/2004
23
Vaardigheden
Aanbevolen Literatuur Koenen, L. & Smits, R. (2000). Basishandleiding Nederlands. Utrecht: Bijleveld. Goedkope handleiding. Ook het Stijlboek van De Volkskrant en het Schrijfboek van Trouw zijn goedkoop en bruikbaar. American Psychological Association. (2001). Publication Manual of the American Psychological Association (Fifth Edition). Washington: Auteur. Hierin o.a. een uitgebreid overzicht van hoe te verwijzen naar allerlei bronnen. Woordenlijst Nederlandse taal. (1995) 's!Gravenhage: Staatsuitgeverij. Dit Groene Boekje bevat spellingsregels: hoofdletters, gebruik van het koppelteken, afbreken etc. Het bevat alle Nederlandse woorden, inclusief geslacht, meervoud en bij werkwoorden de vervoeging.
24
Communicatiewetenschap UvA - 2003/2004