Schrijfwijzer *** Contentontwikkeling
Leeractiviteitenbank voor het basisonderwijs (LAB)
Schrijfwijzer LAB - pagina 1
Schrijfwijzer LAB - pagina 2
Inhoud
Voorwoord
5
1. Het didactisch concept
7
1.1 1.2 1.3 1.4 1.5 1.6
7 7 8 11 11 12
Uitgangspunten kort Toetsing Uitwerking van uitgangspunt 1: eigen wijze Uitwerking van uitgangspunt 2: geen dwingende voorschriften Gebruik van audiovisuele media Gebruik van informatiebronnen
2. Schrijven van beeldschermteksten
13
2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7 2.8
13 14 14 14 14 15 15 15
De beeldschermtaal van de (lezende) leerling Structuur Visuele elementen Formulering Levendigheid Datering Verwijzingen Goede vragen
3. Toelichting per themaonderdeel
16
3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7 3.8 3.9 3.10
16 19 20 21 22 23 24 25 26 27
Studiewijzer Intro Paragrafen Interactieve opgaven Leeractiviteit Hersenkrakers Zoeken op het web Leeractiviteit Praatopdracht Leeractiviteit Uitgelicht Leeractiviteit Creatief Informatiebronnen
Schrijfwijzer LAB - pagina 3
4. Formats Leeractiviteitenbank
28
4.1 4.2 4.3 4.4 4.5
28 33 34 35 36
Algemeen format thema Leeractiviteitenbank Formulier Hoe maak ik een verslag Formulier Voorbeeldbrief Formulier Werkstuk Formulier Collage
5. Handleiding voor de leerkracht
37
6. Ontwikkeltraject
38
6.1 6.2 6.3 6.4
38 38 38 39
Fase ontwikkeling blauwdruk Fase ontwikkeling kennisbronnen Fase ontwikkeling leeractiviteiten Fase ontwikkeling contentcatalogus
Schrijfwijzer LAB - pagina 4
Voorwoord Het project Leeractiviteitenbank voor het Basisonderwijs (LAB) heeft als doel het tot stand brengen van een leeractiviteitenbank waarin leerkrachten uit het basisonderwijs leuke en inspirerende projecten/leeractiviteiten op een gestructureerde manier kunnen onderbrengen en met elkaar kunnen uitwisselen. Alle bij de Leeractiviteitenbank aangesloten scholen kunnen bijdragen leveren aan de ontwikkeling van leeractiviteiten, in welke vorm dan ook. Dat is niet alleen om de leeractiviteiten überhaupt te verkrijgen, maar ook om binnen de basisscholen expertise te ontwikkelen over goede leeractiviteiten die landelijk beschikbaar komen. Het kan aantrekkelijk lijken om de ontwikkeling van leeractiviteiten aan ‘de keien’ onder ons over te laten, maar dit is dus niet de bedoeling. Deze Schrijfwijzer is een hulpmiddel om lessen voor de Leeractiviteitenbank te ontwikkelen. Het biedt de uitgangspunten aan van het didactisch concept, geeft een algemene handleiding voor het maken van lesmateriaal voor het beeldscherm en laat stap voor stap zien hoe elk themaonderdeel van de Leeractiviteitenbank is opgebouwd. Tijdens het ontwikkelproces zal de behoefte blijven bestaan aan ondersteuning en kwaliteitsverbetering. Het is ook waarschijnlijk dat we geïnspireerd raken door de ander en we de kijk op onderwijs laten meegroeien met de leeractiviteiten. Veel succes en plezier gewenst!
Schrijfwijzer LAB - pagina 5
Schrijfwijzer LAB - pagina 6
1. Didactisch concept Dit hoofdstuk beschrijft de visie die aan de ontwikkeling van de Leeractiviteitenbank voor het basisonderwijs ten grondslag ligt en vertaalt deze vervolgens naar verschillende aspecten die we tegenkomen bij het ontwikkelen van de leeractiviteiten.
1.1
Uitgangspunten kort De in de samenwerking ten grondslag liggende didactische basispricipes van het LAB zijn: 1.1 kinderen de lesstof laten verwerken op een volkomen eigen wijze; 1.2 geen dwingende voorschriften hanteren bij het aanbieden van de thema’s. ‘Kinderen de lesstof laten verwerken op een volkomen eigen wijze.’ Aan dit uitgangspunt ligt ten grondslag dat kinderen de lesstof kunnen doorlopen: - op verschillende niveaus - met meervoudige intelligentie - individueel of in samenwerking.
‘Geen dwingende voorschriften hanteren bij het aanbieden van de thema’s.’ Aan dit uitgangspunt ligt ten grondslag dat leerling en leerkracht vrij zijn in het behandelen van de thema’s. Bijvoorbeeld omdat er iets in de actualiteit is dat het aansnijden van de lesstof aantrekkelijk maakt. Of omdat de lesstof aansluit bij een ander leergebied welke op dat moment in de klas of school behandeld wordt. Deze basisgedachte biedt flexibiliteit en zal een betrokken en enthousiasmerende impuls geven aan de leerkracht, is de verwachting. Deze uitgangspunten worden bij paragraaf 1.3 verder uitgewerkt.
1.2
Toetsing De Leeractiviteitenbank bevat geen toetsing. Gedacht wordt, om de kennisbronnen af te sluiten met een interactieve toets, waarvan de resultaten opgeslagen kunnen worden in een digitaal leerlingvolgsysteem. Deze toets is vooral gericht op elementaire kennisreproductie en bestaat nog niet. De leeractiviteiten leveren producten op, die in een al dan niet digitaal portfolio kunnen worden bewaard. Deze producten zijn gericht op het verwerken van de aangeboden lesstof. Het streven is een aantal leeractiviteiten zodanig in te richten, dat zij een verwerkingswaarborg bieden: leerlingen die deze leeractiviteiten met een meetbaar goed resultaat afronden, zullen de lesstof voldoende beheersen. Met andere woorden: zij voldoen dan aan de landelijk gemiddelde norm voor dit thema.
Schrijfwijzer LAB - pagina 7
1.3
Uitwerking van uitgangspunt 1: eigen wijze “Kinderen de lesstof laten verwerken op een volkomen eigen wijze.’ Aan dit uitgangspunt ligt ten grondslag dat kinderen de lesstof kunnen doorlopen: - op verschillende niveaus - met meervoudige intelligentie - individueel of in samenwerking. In vrijwel elke groep leerlingen komt een brede spreiding aan intelligenties, niveaus en persoonlijke ontwikkeling voor. Wie een leerling aanspreekt op diens profiel, mag verwachten dat de leereffecten toenemen. Daarom wil de Leeractiviteitenbank een spreiding van gevarieerde leeractiviteiten aanbieden waarmee de lesstof wordt ontsloten.
1.3.1
Verschillende niveaus De Plusopdracht en Uitgelicht worden ontwikkeld voor leerlingen die een verdieping in de lesstof willen en kunnen aanbrengen. Het zijn in feite extra activiteiten, waarbij een onderdeel van het thema wordt uitgelicht en verwerkt.
1.3.2
Meervoudige intelligentie Steeds meer wordt aandacht besteed aan het leren gericht op meervoudige intelligentie. De Leeractiviteitenbank wil zich hier dan ook specifiek op richten door gedifferentieerd onderwijs aan te bieden. "De vraag is niet hoe intelligent je bent, maar hoe je intelligent bent." Meervoudige intelligentie is de bekwaamheid problemen op te lossen of om iets bestaands aan te passen aan veranderende omstandigheden. Mensen doen dat op verschillende manieren. Dat komt, omdat zij gebruik maken van een reeks verschillende intelligenties -die voor iedere persoon even uniek zijn als een vingerafdruk. De mate waarin ze onderling variëren in sterkte, mogelijkheden en samenwerking verschilt ook van mens tot mens. Elke intelligentie kan tot op een bepaald niveau aan sterkte winnen en is dus ontwikkelbaar. We gaan hierbij uit van acht intelligenties: 1. verbaal/linguïstische 2. logisch/mathematische 3. visueel/ruimtelijke 4. muzikaal/ritmische 5. lichamelijk/kinesthetische 6. naturalistische 7. intrapersonale 8. interpersoonlijke. Dat betekent bijvoorbeeld dat een leerling die wordt aangesproken op meerdere intelligentieniveaus niet alleen verbaal aan de slag gaat, maar ook via beelden, ritmes, schema’s en modellen, doe-activiteiten met een hoog motorisch gehalte, samenwerkingsvormen, individuele reflecties en veldonderzoek. Vanuit de theorie van de meervoudige intelligentie zal dit zichtbaar zijn aan het aanbod van leeractiviteiten en de manier waarop de kennisbronnen zijn ingericht (tekst, schema's, geluids- en videofragmenten). De Leeractiviteitenbank wil zo veel mogelijk de behoefte van de leerlingen zoals hierna beschreven stimuleren.
Schrijfwijzer LAB - pagina 8
Vaardigheden: Verbaal-linguistisch -
Logischmathematisch
-
Visueel-ruimtelijk
-
-
-
Muzikaal-ritmisch
-
Lichamelijkkinesthetisch
-
-
Naturalistisch
-
-
Interpersoonlijk
-
-
Intrapersoonlijk
-
Houden van:
Behoefte aan:
denken in woorden en begrippen formuleert makkelijk ideeën en gedachten leest met inzicht en snapt snel waarover het gaat in een tekst; kan goed argumenteren en iets beschrijven let op intonatie en taalpatronen denken in systemen analyseren van objecten en situaties pakt planmatig problemen aan neemt de werkelijkheid waar via beelden en kleuren; heeft een groot gevoel voor kleurnuances; tekent vaak figuurtjes of maakt fantasiekrabbels en verinnerlijkt zo het gesprokene; ziet ongewone patronen en kan die omzetten in subtiele ontwerpen via een favoriet medium; heeft een creatieve verbeeldingskracht; goede oriëntatie of richtinggevoel drukt zich gemakkelijk uit via ritme en melodie denkt in muzikale associaties
-
lezen schrijven woordspelletjes
-
boeken discussie verhalen samenvattingen
-
experimenten puzzels berekenen verbanden vaststellen ontwerpen kriebels schetsen experimenteren met diverse middelen
-
verkennen exploreren manipuleren abstracte symbolen stappenplannen video lego schema's en andere grafische voorstellingen collages mindmaps en landkaarten
-
zingen fluiten tikken stampen
-
muziek maken zanguurtje concerten
vormt zich een beeld door materiaal te voelen, manipuleren en bewerken weet vaak erg goed hoe anderen in hun vel steken, bewegen, zich fysiek uitdrukken neemt de werkelijkheid waar aan alles wat groeit en bloeit en veranderingen in de natuur kan snel overeenkomsten en verschillen waarnemen en classificeren vormt zich een beeld door ideeën aan anderen te meten let op non-verbaal gedrag, uitstraling, prettig voelen of niet, welbevinden en betrokkenheid is sterk op zichzelf betrokken geniet van afzondering, stilte, contemplatie, reflectie en van de gelegenheid om innerlijke ervaringen en gedachten te kunnen verkennen
-
dansen rennen bouwen gebaren
-
rollenspelen toneel sport leren door doen: met hoofd, hart en handen
-
-
-
omgang met dieren of planten verzamelen en ordenen van planten en dieren
observeren verzamelen, analyseren en ordenen van natuurlijke ingrediënten
-
leiding geven organiseren bemiddelen
-
-
dagboeken mediteren dromen afzondering
-
mensen om zich heen vrienden clubs werken met anderen harmonie in sfeer en groepsklimaat veilige, besloten plaatsen tijd voor zichzelf
-
-
Schrijfwijzer LAB - pagina 9
-
-
1.3.3
Individueel of in samenwerking Bij de Leeractiviteitenbank staat per leeractiviteit expliciet vermeld of deze bedoeld is voor de individuele leerling of voor groepswerk. De leerkracht, die immers zelf vorm geeft aan het onderwijs, beslist uiteindelijk zelf hoe hij deze activiteit inzet: klassikaal, opgedeeld in groepen, of per individuele leerling. De leeractiviteiten zijn dusdanig ingericht en geformuleerd, dat ze individueel zelfstandig gevolgd kunnen worden. Dit is een bewuste keuze: het leerplezier van leerlingen wordt groter door de expliciete mogelijkheid actief en zelfontdekkend bezig te zijn. Opgedane kennis en vaardigheden beklijven hierdoor beter. De beschikbare (leer)tijd wordt effectiever en efficiënter gebruikt. Kinderen krijgen de gelegenheid zelfstandig problemen op te lossen, wat het creatief leren denken en handelen stimuleert. Een aantal leeractiviteiten is zo ingericht, dat samenwerking kan plaats vinden. Bij sommige activiteiten is dat zelfs voorwaardelijk. Deze activiteiten richten zich dan ook expliciet op samenwerkingsvaardigheden in combinatie met het thema. Samenwerken is in onze maatschappij essentieel. Maar het moet wel geleerd worden. De Leeractiviteitenbank hanteert bij het samenwerken de vijf basisprincipes van coöperatief leren: 1. Positieve wederzijdse verantwoordelijkheid. De leerlingen moeten het gevoel hebben elkaar nodig te hebben bij de samenwerkingsopdracht. Zij weten dat ze elkaar nodig hebben om een activiteit met succes uit te kunnen voeren. Zij hebben een groepsdoel en dat doel kan alleen maar bereikt worden, wanneer elk groepslid een bijdrage levert. Dit kan door een taakverdeling te hanteren. Elk groepslid heeft een taak, die nodig is voor het bereiken van het eindresultaat. 2. Individuele verantwoordelijkheid. De leerlingen weten dat ze ook individueel verantwoordelijk zijn. Elke leerling in de groep moet na afloop kunnen vertellen hoe het proces verlopen is en wat zijn eigen bijdrage is geweest aan het eindresultaat. 3. Directe interactie. De opdracht is zo geformuleerd dat deze de leerlingen uitnodigt om veel te praten. Door veel te praten, wisselen de leerlingen kennis, ideeën en informatie uit. Bovendien ontdekken zij dat ze samen meer weten dan alleen. Het is belangrijk dat alle leerlingen aan de beurt komen. Hierover kunnen werkafspraken gemaakt worden. 4. Aandacht voor samenwerkingsvaardigheden. Voordat het samenwerken begint, kan men bij een leeractiviteit bewust stilstaan bij een samenwerkingsvaardigheid. Aan het einde van de activiteit komt men hierop terug. Bijvoorbeeld: bij deze samenwerkingsactiviteit wordt gelet op ‘elkaar aankijken, wanneer je met een ander praat’. Specifieke samenwerkingsvaardigheden zijn: - elkaars naam gebruiken; - elkaar aankijken tijdens het praten; - vriendelijk op elkaar reageren; - elkaar gelegenheid geven mee te doen; - een inbreng durven hebben; - duidelijk praten, zodat andere je verstaan; - meewerken aan de opdracht; - luisteren naar elkaar; - elkaar uit laten praten, om de beurt praten; - de inbreng van een andere accepteren; - bij je groepje blijven; - rustig praten en werken; - materiaal met elkaar delen; - aan de activiteit doorwerken tot deze af is.
Schrijfwijzer LAB - pagina 10
5. Evaluatie van het samenwerken. Na een samenwerkingsactiviteit kijken leraar en leerlingen gezamenlijk naar het proces en product van het samenwerken. De evaluatie heeft een expliciete plaats en functie binnen de samenwerkende leeractiviteiten. De leerling moet namelijk (kunnen) reflecteren op hoe het proces verlopen is. De vragen die een leraar zou kunnen stellen zijn: - Hoe is het samenwerken gegaan? - Heeft iedereen zijn rol gehouden? - Wat ging goed bij het samenwerken? - Wat ging er minder? - Wat zou je de volgende anders doen? - Wat heb je van de anderen geleerd? - Hoe ging het ‘elkaar-aankijken-als-je-met-de-anderen-praatte’?
1.4
Uitwerking van uitgangspunt 2: geen dwingende voorschriften ‘Geen dwingende voorschriften hanteren bij het aanbieden van de thema’s.’
1.4.1
Willekeurige volgorde De thema’s van de Leeractiviteitenbank zullen –na indeling- afgeronde eenheden zijn, die in willekeurige volgorde zijn aan te bieden. Dit uitgangspunt is van grote invloed op de benadering van elk thema, dat zodanig is opgesteld, dat er geen voorkennis nodig is om aan de slag te kunnen gaan. Om de betrouwbaarheid van de Leeractiviteitenbank te waarborgen, moeten de lesvervangende thema's minimaal voldoen aan de landelijk gemiddelde kwaliteit in kennis en vaardigheden, waardoor de leerling soepel kan doorstromen naar het vervolgonderwijs. De indeling van de thema's zal hier dan ook op gericht zijn. Een overkoepelende indeling bestaat nog niet. Hiervoor zijn verschillende opties mogelijk, waarbij de basis telkens de kern- en tussendoelen van het primair onderwijs vormt. Een optie is dat de Stichting Leerplanontwikkeling (SLO) een overkoepelende indeling omschrijft, aangezien deze stichting reeds de kern- en tussendoelen voor het primair onderwijs formuleert. Een andere optie is dat de educatieve uitgeverij een indeling opstelt met de aanwezige expertise aan de hand van een methodelijn.
1.4.2
Medium: De Leeractiviteitenbank wil evenmin dwingend zijn in het medium waarmee de leerling kennis en vaardigheden vergaart. Daarom worden kennisbronnen en leeractiviteiten via het beeldscherm aangeboden, maar deze zouden tevens te printen moeten zijn via te downloaden PDF's. Tot slot zouden in de toekomst leerlingen ook luisterend de informatie uit de leeractiviteitenbank tot zich kunnen nemen: het plan bestaat om elke tekst af te sluiten met een geluidsfragment waarin deze wordt voorgelezen.
1.5
Gebruik van audiovisuele media In het onderwijs worden audiovisuele media weinig ingezet. Kinderen zijn meer bezig met lezen, dan met kijken en luisteren naar audiovisuele informatieoverdragers. Beeld en geluid zijn belangrijke pijlers voor de didactische uitgangspunten van het LAB. De Leeractiviteitenbank gebruikt waar mogelijk foto's, video's, pictogrammen, getekende schema's en grafiekjes. Audiovisuele media zijn niet meer weg te denken uit onze leefwereld. Op straat, in winkels, via websites, computerspellen, reclamespots, alles staat bol van (bewegende) beelden en geluid. Onze perceptie en betekenisgeving worden er diepgaand door beïnvloed.
Schrijfwijzer LAB - pagina 11
Het gebruik van visuele media in een onderwijsmiddel zorgt dan ook voor een realistisch gehalte. Abstracte informatie wordt inzichtelijk en krijgt vorm en waarde. Voor de leerlingen die moeite hebben met lezen of woordblind zijn, wordt de tekst van de kennisbronnen volledig opgenomen en is te beluisteren via audiofragmenten. De audiovisuele media zullen met name inzetbaar zijn om kennis over te dragen, dus bij de kennisbronnen. Bij de leeractiviteiten zullen zij minder ingezet worden. Voor de ontwikkelaars van de leeractiviteiten geldt: In principe zijn alle media mogelijk, maar alles heeft ook een prijs. Daarom is het zaak dat we vooraf afspraken maken over de inzet van de gewenste media.
1.6
Gebruik van informatiebronnen Ontsluiting van de Leeractiviteitenbank via het internet zorgt voor een grote didactische rijkdom: alle informatie uit de hele wereld is direct beschikbaar in de klas. Informatiebronnen zijn van tevoren opgezocht en uitgetest, zodat leerlingen ze veilig kunnen gebruiken. Ze zijn een aanvulling op de kennisbronnen en leeractiviteiten. Zowel bij de kennisbronnen als bij de leeractiviteiten worden informatiebronnen veelvuldig aangeboden. Middels links ter plekke in de tekst, alsmede links die zijn opgenomen in een bronnenoverzicht. Informatiebronnen kunnen tekstueel zijn, maar ook audiovisueel. Onafhankelijk van het thema worden standaard de volgende bronnen aangeboden: - Davindi, de onderwijszoekmachine van Kennisnet; - NBD|Biblion, de knipselkrant van de samenwerkende bibliotheken
Afhankelijk van het thema worden de volgende bronnen aangeboden: - DocuKit, website voor werkstukken en spreekbeurten; - Teleblik, actuele en historische bronnen uit de archieven van de publieke omroep en het Polygoon Journaal; - Wikipedia, neutrale en vrije internetencyclopedie; - Meester Sipke of Wikikids, of andere zoekmachines voor kinderen - en vele andere bronnen die specifiek gelden voor het betreffende thema.
Schrijfwijzer LAB - pagina 12
2. Schrijven van beeldschermteksten Het maken van teksten die op een beeldscherm moeten verschijnen, is totaal anders dan het schrijven voor boeken. Ze worden immers ook totaal anders gelezen! Het lezen van een beeldscherm is anders dan het lezen uit een boek en vanaf papier. Het lezen van een tekst op een monitor gaat minimaal 25% langzamer dan het lezen van papier. Kinderen vinden het lezen van tekst vanaf een monitor moeilijker. Het formaat van een beeldscherm is ook anders dan dat van een boek: het beeldscherm staat verticaal, een boek ligt vaak horizontaal op tafel. U moet zich realiseren dat: - de ogen van de lezer eerder vermoeid raken bij het lezen vanaf een beeldscherm; - de lezer snel verdwaalt in een lange tekst, hij verliest het overzicht omdat hij de omvang van de tekst niet in een oogopslag zichtbaar is; - de lezer bladert niet, maar scrollt door het document; - de lezer leest vaak niet, maar scant. Een gemiddelde internetgebruiker neemt niet langer dan 1 minuut de tijd om een pagina te bekijken. Hij scant de voor hem relevante informatie en surft eventueel meteen door naar de volgende voor hem relevante informatie. Kinderen van nu beheersen deze vaardigheid als geen ander en surfen zo mogelijk nog sneller door. Kortom: leerlingen filteren de belangrijkste woorden, zinnen en paragrafen uit de tekst. Daarom worden er aan beeldschermteksten andere eisen gesteld dan aan manuscripten voor boeken. Beeldschermteksten moeten kernachtig, overzichtelijk en begrijpelijk zijn. Aandachtspunten: • kruip in de huid van de lezer; • hanteer een duidelijke structuur; • gebruik zo veel mogelijk visuele elementen; • formuleer kernachtig en ondubbelzinnig; • verhoog de levendigheid van uw tekst door witregels en dergelijke; • let op datering; • wees kritisch met verwijzingen. In de volgende subparagrafen werken we deze aandachtspunten verder uit.
2.1
De (beeldscherm)taal van de lezende leerling Schrijf vanuit het perspectief van de ontvanger (en dus niet vanuit uzelf). Verplaats u in zijn/haar belevingswereld. Dat is bij beeldschermteksten nóg belangrijker dan bij papieren teksten. Cijfer uzelf weg, concentreer u op de lezer. Vraag uzelf steeds af hoe de leerling uw teksten leest en of hij die begrijpt. Om te kunnen schrijven voor leerlingen van het basisonderwijs, moet u die wel kennen. Hanteer een taalgebruik dat volgens u begrepen wordt bij het laatste niveau (1, 2, 3 4) van de doelgroep. Dus als de doelgroep niveau 2, 3 en 4 is, schrijft u voor niveau 2. De andere twee niveaus zullen uw teksten misschien wel kinderachtig vinden, maar zijn er des te sneller doorheen. En vergeet niet: leerlingen scannen uw teksten; ze lezen slecht.
Schrijfwijzer LAB - pagina 13
2.2
Structuur Een duidelijke structuur maakt het voor de lezer gemakkelijk te vinden wat hij zoekt. Vooral vanwege het scangedrag van de leerling is de structuur bijzonder belangrijk. De kern van elke leeractiviteit moet voor de leerling volkomen helder en duidelijk zijn. - Zet een witregel tussen elke alinea. - Zet de belangrijkste boodschap bovenaan de leeractiviteit of de alinea en werk deze naar onder toe verder uit. - Maak gebruik van kopjes en subkopjes.
2.3
Visuele elementen Maak zoveel mogelijk opsommingen voor instructies, lijsten, functies, opties, etc. Deze maken een lange lap tekst op het beeldscherm overzichtelijker, gemakkelijker te lezen en te onthouden. Zorg er wel voor dat ze ingeleid worden door een kort zinnetje en dat de onderdelen van de opsomming niet te lang worden. Bedenk neutrale en betekenisvolle (inhoudelijke) koppen die de lading dekken en uitnodigen tot verder lezen. Zie koppen en tussenkoppen als visuele structuuraanduiders. Maak waar mogelijk gebruik van beelden als foto's of schema's. Bij de kennisbronnen wordt niet meer tekst geschreven dan een maximaal een half A4 per paragraaf. Probeer bij de leeractiviteiten ook een goede afwisseling tussen tekst en beeld te vinden.
2.4
Formulering Korte zinnen maken een tekst veel gemakkelijker en aantrekkelijker om te lezen. Beknopte zinnen verminderen het scrollen. Het schrijven van korte beeldschermteksten is de kunst van het weglaten. Kort zinnen drastisch in. Een beeldschermtekst is de helft korter dan dezelfde tekst op papier. - Zinnen mogen niet langer zijn dan 20 woorden of 1 beeldschermregel. - Vermijd verder tangconstructies en bijzinnen.
2.5
Levendigheid
2.5.1
Actieve zinnen Gebruik actieve zinnen: ze zijn korter, gemakkelijker te lezen en betrekken de lezer bij de boodschap. In een actieve zin weet u altijd wie wat doet: 'Tim ontwikkelde tien leeractiviteiten in 2006.' Gebruik nooit passieve zinnen. De aandacht verschuift in passieve zinnen (gekenmerkt door ‘worden’) van de handelende persoon naar de actie. Gebruik dus alleen een lijdende vorm als deze echt noodzakelijk is.
2.5.2
Makkelijke woorden Vermijd woorden die eenvoudig door simpele woorden kunnen worden vervangen: • Gebruik concrete woorden en voorbeelden en vermijd vage abstracties. • -
Gebruik werkwoorden in plaats van zelfstandig naamwoorden of een omschrijving met een voorzetsel, een zelfstandig naamwoord en een algemeen werkwoord. Voorbeeld: Onze doelstelling is het behoud en herstel van steden = Wij willen de steden behouden en herstellen; gebruik maken van = gebruiken; test uitvoeren = testen; een interview houden = interviewen;
Schrijfwijzer LAB - pagina 14
2.6
-
tot uiting brengen = uiten etc.
• -
Vermijd voorzetsel uitdrukkingen: ten behoeve van = voor; met betrekking tot = over, voor; op het gebied van = op, voor; als gevolg van = door; onder invloed van = door; door middel van = door.
Datering Teksten moeten actueel zijn. Let op de houdbaarheidsdatum en vermijd daarom constructies als 'de afgelopen tien jaar’, 'sinds twee jaar' en dergelijke. Gebruik in zulke gevallen bijvoorbeeld: 'sinds 1990', ‘sinds 1998’. Verder: • Vermijd inhoudelijke actualiteitsproblemen. • Vermijd clichés, ‘slang’ en modieus taalgebruik. Dit soort taalgebruik irriteert de lezer en maakt een tekst snel gedateerd.
2.7
Verwijzingen Vermijd verwijzingen naar voorgaande leeractiviteiten of thema's. U weet namelijk niet in welke volgorde ze door de leerling worden gedaan. Vermijd verwijzingen zoals: ‘zoals hierboven vermeld’. Bij inhoud die uit een database komt bestaat niet zoiets als hierboven of hieronder. U kunt alleen verwijzen naar iets binnen dezelfde alinea. Verwijzen naar de kennisbronnen zal binnen een leeractiviteit regelmatig voorkomen. Zorg ervoor dat u precies de juiste titel van de paragraaf noemt en plaats waar nodig een url.
2.8
Goede vragen Tot slot enkele criteria voor 'goede' vragen, opdrachten of leeractiviteiten: − − − − − −
er mogen geen fouten in zitten, taalkundig noch technisch; de opdrachten moeten voor één uitleg vatbaar zijn; gebruik geen negatieve vraagstelling als: wat hoort in het rijtje niet thuis? probeer toepassingen van de lesstof op te nemen en u niet te richten op de feitelijkheden. In de kennisbronnen komt dit al aan de orde bij de interactieve vragen; maak, waar mogelijk, gebruik van een stappenplan; de feedback of de antwoorduitwerkingen moeten compleet zijn;
Schrijfwijzer LAB - pagina 15
3. Toelichting per themaonderdeel Elk Lab-thema bestaat uit een aantal vaste onderdelen. We behandelen deze per onderdeel. Voordat de leeractiviteiten kunnen worden ontwikkeld, worden de kaders van het thema vastgesteld in een blauwdruk. Deze blauwdruk is een vertaling van de kern- en tussendoelen, zoals gehanteerd door het Ministerie van Onderwijs. Alle thema's samen vormen het totale leeraanbod en voldoen aan de normen. Het complete thema-overzicht wordt vermeld in een contentcatalogus of spoorboekje (zie hoofdstuk 5). Hierin staan de metadata van de afzonderlijke onderdelen van de thema's, zoals bijvoorbeeld de leerdoelen van de leeractiviteiten. De kennisdomeinen (paragrafen en interactieve opgaven) worden niet door de scholen ontwikkeld, maar door de educatieve uitgeverij. • • • • • • • • • •
Studiewijzer Intro Paragrafen Interactieve opgaven Leeractiviteit Hersenkrakers Leeractiviteit Zoeken op het web Leeractiviteit Praatopdracht Leeractiviteit Uitgelicht Leeractiviteit Creatief Informatiebronnen
Voordat u aan het schrijven gaat van tekst die straks zichtbaar is, vult u eerst gegevens in die onzichtbaar zullen blijven. Dit zijn de zogenaamde metadata: gegevens die iets vertellen over de karakteristieken van de informatie die u ontwikkelt. Deze metadata maken het mogelijk de weg te vinden binnen de Leeractiviteitenbank, te zoeken in de database en te arrangeren met de thema's. U vult de volgende algemene velden in: [Titel thema:] Hier vult u de titel in, bijvoorbeeld 'Windenergie' [Auteur:] Uw naam [Taal:] Nederlands [Datum:] Schrijf hier de laatste bewerkingsdatum. [Versienummer:] We hanteren een tweecijferig versienummer om beheer en route duidelijk te maken. Cijfers voorafgaand door een 0 zijn de versies van de auteur, cijfers voorafgaand door een 1 zijn versies van tekst- of eindredacteur. [Tekstredactie:] Naam tekst- of eindredacteur [Status:] In bewerking bij auteur kan een status zijn, Gezien door tekstredacteur, of Definitief
3.1
Studiewijzer De studiewijzer is het feitelijke 'begin' van het thema. Hierin worden belangrijke gegevens voor leerkracht en leerling opgenomen, die gegenereerd worden na het maken van het arrangement.
3.1.1
Onderdelen in de studiewijzer: 1. Titel en algemeen (introductie)beeld van het thema. 2. Korte beschrijving van het thema. 3. Eventueel benodigde voorkennis (dit wordt vastgesteld in de blauwdruk en in de contentcatalogus/handleiding)
Schrijfwijzer LAB - pagina 16
4. Classificaties: de omschrijving van de doelgroep, het kerndoel, het tussendoel en de plaats in de blauwdruk. 5. Overzicht van de begrippen die in het thema voorkomen (dit is niet hetzelfde als trefwoorden). 6. Overzicht van de intro, de paragrafen van de kennisbronnen, de interactieve opgaven en de leeractiviteiten. Per onderdeel staat vermeld: - het aantal lesminuten (de 'doorlooptijd' van het te volgen leeronderdeel); - of de leerling dit leeronderdeel zelfstandig/individueel kan volgen, dan wel met de minimale en maximale hoeveelheid groepsgenoten; - eventuele benodigde extra materialen in de les. 7. Overzicht voor de leerling: - Korte intro van het thema - Dit ga je doen - Dit ga je leren - Zorg dat je het volgende klaar hebt liggen.
3.1.2
De volgende Studiewijzer-velden krijgen een invulling: [Classificatie:] Primair onderwijs Bovenbouw Zaakvak: Aardrijkskunde (Ruimte) Plaats in blauwdruk: nader in te vullen. [Kerndoel:] (Bijvoorbeeld:) 49: De leerlingen leren over de mondiale ruimtelijke spreiding van bevolkingsconcentraties en godsdiensten, van klimaten, energiebronnen en van natuurlandschappen zoals vulkanen, woestijnen, tropische regenwouden, hooggebergten en rivieren. [Tussendoel:] (Deze zijn nog niet voorhanden, maar kan bijvoorbeeld luiden als volgt:) Duurzame energiebronnen: Windenergie [Korte beschrijving van het thema:] Bij het thema Windenergie leer je wat windenergie is en waarom het belangrijk is voor Nederland. Je leert het verschil tussen conventionele en duurzame energiebronnen. En je leert welke gevolgen conventionele energiebronnen hebben op het milieu. [Benodigde voorkennis] De leerling heeft eerder het volgende thema doorlopen: Conventionele energiebronnen: olie, gas, steenkool, uranium. of: Niet van toepassing. [Overzicht voor de leerling] [Korte omschrijving van het thema:] Windenergie is een schone energiebron. Dat betekent, dat er geen schadelijke stoffen vrij komen bij het maken ervan. Voor het maken van windenergie zijn grote windmolens nodig. Daar komt heel wat techniek bij kijken. [Dit ga je doen] Bij dit thema horen vijf leeractiviteiten. In overleg met je leerkracht kies je met welke je je gaat bezig houden. Het gaat om de volgende leeractiviteiten: Hersenkrakers Zoeken op het web Praatopdracht Uitgelicht Plusopdracht
Schrijfwijzer LAB - pagina 17
[Dit ga je leren] Je leert hoe windenergie wordt gemaakt of opgewekt. Je leert ook welke verschillen er zijn tussen energiebronnen. Je leert over de gevolgen op het milieu. [Zorg dat je het volgende klaar hebt liggen] Bij de intro kun je een plastic zak goed gebruiken, touw en ruitjespapier. Voor presentatie: powerpoint, optioneel smartboard Bij de leeractiviteit Uitgelicht heb je printer, lijm, scharen, papier nodig. Bij de leeractiviteit Plusopdracht kun je eventueel een kristal bekijken. [Trefwoorden:] (Dit zijn woorden waarop de zoekfunctie geactiveerd wordt. Binnen de database kan men zoeken op deze trefwoorden. Ze kunnen de begrippen bevatten, maar overstijgen deze: alle onderwerpen die in het thema voorkomen, krijgen een trefwoord. Een deel van de trefwoorden wordt al bepaald bij het maken van de blauwdruk, de ontwikkelaar zal deze lijst aanvullen. Bijvoorbeeld) Broeikaseffect Conventionele energiebronnen Duurzame energie Dynamo Fossiele brandstof Gouden Eeuw Milieu Schone energie Windenergie Windmolens Windturbine Zure regen [Begrippen:] (Deze blijven binnen de kaders van het thema, het zijn de moeilijke woorden die de kennisbronnen uitgeleggen via: - een mouse-over: de betekenis van het moeilijke woord verschijnt op het scherm - een overzichtspagina: een opsomming van alle moeilijke woorden uit de kennisbronnen. De begrippen worden op deze plaats in het format ingevuld; niet bij de kennisbronnen) Broeikaseffect Conventionele energiebronnen Gouden Eeuw Zure regen
Langzame temperatuurstijging op aarde, die onder andere veroorzaakt wordt door de verbranding van fossiele brandstoffen. Energie die op de bekende, ouderwetse manier opgewekt wordt De periode na de Middeleeuwen waarin Nederland veel handel dreef (1600-1700). Daardoor werden mensen rijk. Vandaar de naam. Regen, sneeuw of hagel met zure stoffen in zich als amoniak, zwaveldioxide en stikstofoxiden. Hiervan gaan planten en dieren dood.
Schema In de studiewijzer volgt nu een schema dat alle onderdelen van het thema bevat en welke een overzicht biedt voor de leerkracht. De gegevens die hierin staan, worden al per onderdeel ingevuld. Op deze plaats worden ze verzameld.
Intro
Lesminuten 5
Aantal leerlingen 1-40
5 paragrafen kennisbronnen Interactieve opgaven
15 10
Individueel Individueel
Schrijfwijzer LAB - pagina 18
Evt. benodigd materiaal Plastic zak, touw, ruitjespapier. Voor presentatie: powerpoint, optioneel smartboard -
Hersenkrakers Zoeken op het web Praatopdracht Uitgelicht Plusopdracht
20 30 20 20 35
Totaal:
155
3.2
1-2 1-4 4-6 1-4 1
internetaansluiting printer, lijm, scharen, papier evt. kristallen
Intro Dit deel van de Leeractiviteitenbank is de inleiding op het thema. Waar mogelijk legt het een link met de belevingswereld van de kinderen. Dit maakt het thema toegankelijk. Uit tests met het LAB blijkt, dat leerkrachten graag willen kiezen de Intro klassikaal aan te bieden of per individuele leerling. Daarom is er de keuze uit twee mogelijkheden. De intro wordt ontwikkeld door leerkrachten en uitgeverij. Hierbij is, net als bij de Leeractiviteiten, uitwisseling mogelijk, waardoor een rijkdom aan invalshoeken kan ontstaan.
Aan het begin van elk intro worden de volgende gegevens ingevuld: [Lesminuten:] 15 [Aantal leerlingen:] 1-40 [Eventueel benodigd materiaal:] Plastic zak, touw, ruitjespapier. Voor presentatie: powerpoint, optioneel smartboard
[Intro voor klassikaal aanbod:] 1. Veel kinderen zijn wel eens op wintersport in de Alpen geweest. Wat is daar te zien? Vertel over de: bergen, rotsen, gletsjers, sneeuw, waterval, skilift, begroeing op de bergen. 2. Powerpoint De Alpen.ppt
[Intro voor individueel aanbod:] 1. Het is nog geen vakantie, dus laten we eens gaan kijken hoe die wintersportgebieden er momenteel bij liggen. Webcam1: Oostenrijk Jungfraujoch, op 3571 meter hoogte. Webcam 2: Frankrijk, Méribel, op 1700 m hoogte. Webcam 3: Zwitserland, Matterhorn, op 4478 m hoogte (met weerbericht).
Schrijfwijzer LAB - pagina 19
2. Wat hebben wij in Nederland te maken met de hoge bergen in Zwitserland en Oostenrijk? Een heleboel! Onze grond komt uit deze bergen. En onze beroemde rivieren komen er ook vandaan. Kijk maar eens naar het volgende filmpje. (Klik aan: 'Ontstaan van zand'.)
3.3
Paragrafen De paragrafen van de kennisbronnen worden niet door leerkrachten ontwikkeld. De kaders van deze kennisbronnen zijn, voordat het ontwikkeltraject begint, omschreven in een blauwdruk volgens een indeling van de kern- en tussendoelen (zie paragraaf 1.4.1). Het geheel van thema's voldoet aan de norm voor het primair onderwijs. We geven hier kort de aanleveringkenmerken van de kennisbronnen omdat deze onlosmakelijk verbonden zijn met de leeractiviteiten. Ontwikkelinformatie voor deze bronnen valt buiten de kaders van de Schrijfwijzer.
3.3.1
Metadata De kennisbronnen bevatten weinig in te vullen metadata: ze zijn altijd zelfstandig te volgen door een individuele leerling en er is nooit extra benodigd materiaal nodig. Alleen het aantal lesminuten vormt een apart gegeven, welke wordt ingevuld op het format.
3.3.2
Tekst De tekst wordt veelvuldig afgewisseld met beeld. Tekst en beeld worden in printbare PDF's aangeboden via de handleiding voor de leerkracht.
3.3.3
Beeld Beeld is bij de Leeractiviteitenbank ten minste zo belangrijk als tekst, omdat beelden materie in één oogopslag duidelijk kunnen maken. Gebruikte beelden zijn foto's, video's, pictogrammen, getekende schema's en grafiekjes.
3.3.4
Begrippen In de tekst worden moeilijke woorden, of belangrijke kernwoorden, onderstreept. Deze woorden worden aangevuld met hun betekenis in de tabel in de studiewijzer.
3.3.5
Geluid Kinderen die leesblind zijn, of op andere manieren de tekst niet gemakkelijk kunnen lezen of het auditiever ingesteld zijn, kunnen de inhoud van elke paragraaf beluisteren. Aan het einde van elke paragraaf wordt het geluidsfragment aangeboden.
Schrijfwijzer LAB - pagina 20
3.4
Interactieve opgaven Elke kennisbron wordt afgesloten met een reeks interactieve opgaven. Deze zijn momenteel nog niet ontwikkeld, omdat zij buiten het projectdoel van de Leeractiviteitenbank vallen. Ze worden ontwikkeld door degene die de paragrafen ontwikkelt. In ontwerp zijn ze hieraan rechtstreeks gelieerd, om op een eenvoudige manier de opgedane kennis te testen. De interactieve opgaven testen NIET de vaardigheden die de leerling opdoet bij de Leeractiviteiten. Ze worden individueel gemaakt. De resultaten worden direct opgeslagen in een leerling-overzicht, zodat de leerkracht weet welke leerlingen wat gedaan hebben (dit hangt overigens af van het gebruik van een ELO).
De interactieve opgaven hebben verschillende functies: 1. Ze bieden de leerling een mogelijkheid om op een snelle manier (zonder het lezen van alle teksten, bekijken van alle beelden, of luisteren naar de geluidsfragmenten) door de leerstof heen te gaan. Een alternatieve manier van leren dus, of een zogenaamde 'instaptoets'. Wanneer de leerling de reeks vragen gaat maken, merkt hij meteen welke leerstof hij nog onvoldoende kent. Hij kan er voor kiezen alleen deze leerstof goed te gaan bekijken. 2. Ze bieden de leerling de mogelijkheid te checken of hij de leerstof die hij net geleerd heeft voldoende begrepen heeft. 3. Ze bieden de leerkracht de mogelijkheid te kijken op welke onderdelen de leerling extra aandacht nodig heeft. 4. Ze kunnen gebruikt worden als eindtoets van het LAB-thema: een check of de leerling alle leerstof heeft bestudeerd. Als alle interactieve opgaven zijn gemaakt, kan het LAB-thema afgesloten worden.
Schrijfwijzer LAB - pagina 21
3.5
Leeractiviteit Hersenkrakers Deze Leeractiviteit is bedoeld als directe verwerking van de leerstof. Alleen het reproduceren van kennis is niet voldoende; het gaat om beheersing en begrip. De ontwikkelaar heeft bij deze leeractiviteit dan ook een brede visie op het thema nodig. De antwoorduitwerkingen staan direct achter elke vraag. Ze worden naar keuze getransporteerd naar de handleiding voor leerkrachten of naar een aparte pagina die beschikbaar is voor leerlingen.
[Titel] Oei windenergie [Lesminuten:] 20 [Aantal leerlingen:] 1-2 [Eventueel benodigd materiaal:] N.v.t. [Leerdoel] Directe verwerking van de kennisbronnen. [Introductie] Je hebt nu veel gelezen over windenergie. Maar begrijp je alles ook? De volgende vragen helpen je daarbij. Je kunt deze alleen doen, of samen. Als je vragen hebt, probeer je hier eerst zelf uit te komen. Pas dan schakel je de leerkracht in. [vraag 1] Je hebt gelezen dat wind ontstaat door een verschil in luchtdruk. Leg in je eigen woorden uit hoe dit werkt. Maak er ook een tekening bij. [antwoorduitwerking] De leerling geeft een antwoord dat in grote lijnen als volgt luidt: Warme lucht stijgt op. De ruimte die het achterlaat, wordt ingevuld door koudere lucht. Warmte zet de lucht dus in beweging. Hoe groter de temperatuurverschillen, hoe meer wind er ontstaat. [vraag 2] Kijk naar het plaatje hiernaast. Het is een nieuw soort windturbine die nog niet bestaat. Het is bedacht voor een wedstrijd. Waarom zouden ze nou zo’n vorm hebben bedacht, denk je? [beeld 01 – foto windturbine – geen bijschrift] [antwoorduitwerking] Hoe hoger je komt, hoe vrijer de wind kan waaien en hoe sterker deze is. Dus het is belangrijk dat de rotorbladen zo hoog mogelijk zijn. Door verschillende turbines op één paal te zetten,
Schrijfwijzer LAB - pagina 22
bespaar je beneden ruimte. Zo kan de windturbine zelfs in een stad staan.
3.6
Leeractiviteit Zoeken op het web Het zelf uitzoeken van informatie op het internet is vaak spannend om te doen. Het eindeloos surfen en de antwoorden niet kunnen vinden leidt de aandacht snel af. In deze leeractiviteit gaan 1-4 leerlingen aan de slag via een webspeurtocht. De opdracht kan zijn om een werkstuk te maken, of een antwoordenreeks, dit is aan u, de ontwikkelaar van de leeractiviteit. Bedenk als u wilt dat leerlingen de antwoorden per vraag op moeten schrijven, dat u een Worddocument meelevert dat bij de vraag gedownload en uitgeprint kan worden. Let er ook op dat de ondersteunende formulieren aanwezig zijn, zoals 'hoe maak ik een werkstuk?' (zie paragraaf 3.12) Tweede aandachtspunt: bij elke vraag staan één of meer url's die rechtstreeks naar de bedoelde informatie leiden. Dit voorkomt eindeloos surfen –naar onveilige websites.
[Lesminuten:] 30 [Aantal leerlingen:] 1-4 [Eventueel benodigd materiaal:] Internetaansluiting [Leerdoel:] De verwerking van de leerstof door de leerling zelf laten opzoeken. [Titel] Zoeken op het web [Introductie] Je gaat een werkstuk maken over de Alpen. Daarvoor maak je gebruik van internet. Je kunt deze opdracht alleen doen, of samen met anderen. Overleg hoe je het gaat aanpakken. Tip: kijk bij werkstuk hoe je een werkstuk opbouwt.
Schrijfwijzer LAB - pagina 23
[vraag 1] 1. De Alpen a. Hoe groot zijn ze, vergeleken met Nederland? b. Wat zijn de vier bekendste bergen in de Alpen en hoe hoog zijn deze? c. Welke landen liggen er in de Alpen? [Internetknop,=http://nl.wikipedia.org/wiki/Alpen] [antwoorduitwerking] a. Nederland past ongeveer vijf keer in de Alpen. b. De vier bekendste bergen in de Alpen zijn de: - Matterhorn (4478 meter hoog) - Mont Blanc (4810 meter hoog) - Großglockner (3798 meter hoog) - Eiger (3790 meter hoog) c. Frankrijk, Zwitserland, Duitsland, Oostenrijk, Italië, Slovenië.
3.7
Praatopdracht De praatopdrachten vormen sociale en interpersoonlijke leeractiviteiten. Er zijn scholen die eigen regels of gesprekstechnieken hebben opgesteld. Is dit bij u het geval, aarzel dan niet deze op te nemen bij dit thema (bij Formulieren) en verwijs hiernaar vanuit de leeractiviteit. Elke leeractiviteit levert een tastbaar product op, en zo ook de praatopdracht. Dat kan op verschillende manieren, bijvoorbeeld door het maken van een verslag of evaluatie. Het te verlangen product komt in de instructie te staan.
[Lesminuten:] 20 [Aantal leerlingen:] 4-5 [Eventueel benodigd materiaal:] Pen en papier. [Leerdoel:] Samenwerkend leren, sociale en interpersoonlijke vaardigheden ontwikkelen.
[Titel] Praatopdracht [Doen] Maak een groepje van 4 tot 5 klasgenoten. Wijs een voorzitter aan: deze persoon houdt de tijd bij en maakt een einde aan het gesprek als de tijd om is. Wijs een schrijver aan: deze persoon schrijft het belangrijkste op wat er wordt gezegd.
Schrijfwijzer LAB - pagina 24
[Opdracht] Praat over de volgende onderwerpen. Per onderwerp praat je vijf minuten. Iedereen komt aan de beurt. Je vertelt wat je ervan vindt en waarom je voor of tegen bent. Daarna schrijft de schrijver dit op. Iedereen helpt de schrijver. Lees zo nodig het formulier ‘Hoe maak ik een verslag’. [Onderwerpen] 1. Voor windenergie heb je veel te lelijke windturbines nodig. Je kunt beter een andere energiebron gebruiken. 2. Het geeft niet dat fossiele brandstof opraakt. Tegen de tijd dat het op is, hebben ze wel iets anders uitgevonden. 3. We moeten gewoon geen energie meer gebruiken. Dan gaat het ook niet op. Er is dan ook geen luchtvervuiling. Veel beter! [Ondersteunende formulieren] Het formulier ‘Hoe maak ik een verslag’.
3.8
Leeractiviteit Uitgelicht Deze leeractiviteit legt het accent op een onderdeel van het hoofdthema en spit deze uit. Het is hiermee een extra verdiepingsvorm. Verschillende producten kunnen bij deze opdracht het resultaat zijn: collages, werkstukken enzovoort.
[Titel] Uitgelicht [Lesminuten:] 20 [Aantal leerlingen:] 1-4 [Eventueel benodigd materiaal:] printer, lijm, scharen, papier [Leerdoel:] Het inzoomen op een aspect van het thema, extra verdieping.
[Introductie] Met deze opdracht halen we 1 thema uit het hoofdonderwerp en spitten deze uit. In dit geval gaat het om lawines. Lees eerst het verhaal van Wouter, die een lawine heeft meegemaakt en er een spreekbeurt over hield.
Schrijfwijzer LAB - pagina 25
[Opdracht] Kies een deel uit zijn verhaal waar je graag meer van wilt weten. Bijvoorbeeld: • lawine • ingesneeuwd • reddingswerkers • helikopters • evacuatie. Schrijf dit onderwerp op een vel papier. Zoek nu knipsels uit kranten of plaatjes op internet en daarmee een collage. Kijk bij 'Bronnen' (links) naar goede internetverwijzingen. [Ondersteunende formulieren] Het formulier Collage [beeld 06 – Foto lawine – geen bijschrift]
3.9
Leeractiviteit Creatief Waar mogelijk wordt een thema van de Leeractiviteitenbank vertaald in een Creatieve opdracht, waarmee de leerling de lesstof kan verwerken. Dit kan een tekening zijn, een plattegrond, een bouwwerk, schaalmodel enzovoort. Het lukt niet bij alle thema's een verwerkingsvolle leeractiviteit te bedenken. In dat geval kan de creatieve opdracht passen in de creatieve lessen en is het leerdoel iets anders.
[Titel] Creatieve opdrachten [Lesminuten:] 50 [Aantal leerlingen:] 2-30 [Eventueel benodigd materiaal:] Papier en kleurpotloden of stiften [Leerdoel:] Ontspanning
[Introductie] In de Alpen is er een oude traditie: spelen op de Alpenhoorn. Dat is een houten blaasinstrument tot wel vier meter lang. Er zijn nog steeds mensen die erop spelen. Zij trekken ouderwetse kleren aan die in de tijd van de Alpenhoorn gedragen werden. Vroeger gebruikten mensen de alpenhoorn om signalen te geven aan mensen aan de andere
Schrijfwijzer LAB - pagina 26
kant van het dal. Dit is te vergelijken met de rooksignalen van indianen. Je kunt je voorstellen dat de geluiden van zo'n grote hoorn ver klinken. [Opdracht] In de Alpen is er een oude traditie: spelen op de Alpenhoorn. Dat is een houten blaasinstrument tot wel vier meter lang. Er zijn nog steeds mensen die erop spelen. Zij trekken ouderwetse kleren aan die in de tijd van de Alpenhoorn gedragen werden. Vroeger gebruikten mensen de alpenhoorn om signalen te geven aan mensen aan de andere kant van het dal. Dit is te vergelijken met de rooksignalen van indianen. Je kunt je voorstellen dat de geluiden van zo'n grote hoorn ver klinken.
3.10
Informatiebronnen Informatiebronnen ondersteunen de Leeractiviteitenbank bij zowel de kennisbronnen als bij de leeractiviteiten en vormen een verrijking.
3.10.1 Internet Onder informatiebronnen verstaan we: bronnen die vrij via internet te ontsluiten zijn. Zowel in de tekst van de kennisbronnen als de leeractiviteiten komen URL's voor met directe verwijzingen. Het aparte tabblad biedt een compleet overzicht. Onafhankelijk van het thema worden standaard de volgende informatiebronnen aangeboden: - Davindi, de onderwijszoekmachine van Kennisnet; - NBD|Biblion, de knipselkrant van de samenwerkende bibliotheken Voordat het ontwikkeltraject voor de leeractiviteiten begint, na de ontwikkeling van de blauwdruk, worden deze bronnen toegevoegd. Afhankelijk van het thema worden de volgende informatiebronnen aangeboden: - DocuKit, website voor werkstukken en spreekbeurten; - Teleblik, actuele en historische bronnen uit de archieven van de publieke omroep en het Polygoon Journaal; - Wikipedia, neutrale en vrije internetencyclopedie; - Meester Sipke of Wikikids, of andere zoekmachines voor kinderen - en anderen specifiek voor het betreffende thema. Indien u suggesties heeft voor goede internetlinks, zet deze dan in het ontwikkelformat. Plaats altijd de volledige url: http://www.google.com, geef een korte titel mee en een korte omschrijving. 3.10.2 Formulieren Formulieren vormen een apart onderdeel van de informatiebronnen. Dit zijn ondersteunende documenten die van pas komen bij het doen van een leeractiviteit. U kunt zelf formulieren ontwikkelen, of kijken welke formulieren al in de databank aanwezig zijn.
Schrijfwijzer LAB - pagina 27
4. Formats Het volgende format wordt gebruikt bij het ontwikkelen van de Leeractiviteitenbank. U krijgt dit format als Wordbestand aangeleverd. U kiest hieruit dat onderdeel wat u gaat ontwikkelen. De rest schrapt u, met uitzondering van het algemene deel en de Studiewijzer (pagina 1 en 2). Deze vult u altijd in.
4.1
Algemeen format Leeractiviteitenbank
Algemeen [Titel thema:]
.....
[Auteur: ]
.....
[Taal:]
Nederlands
[Datum: ]
.....
[Versienummer:]
0.0
[Tekstredactie:]
......
[Status:]
.....
Studiewijzer [Classificatie:] [Kerndoel:] ..........
[Tussendoel:] ........... [Korte beschrijving van het thema:] .............. .....................................................
[Benodigde voorkennis] ..................... [Overzicht voor de leerling] [Korte intro van het thema:]
[Dit ga je doen] [Dit ga je leren]
Schrijfwijzer LAB - pagina 28
[Zorg dat je het volgende klaar hebt liggen:]
[Trefwoorden:] .......... ......... .........
[Begrippen:] .......... ......... .........
Aantal lesminuten
Aantal leerlingen
Intro ... paragrafen kennisbronnen Interactieve opgaven Leeractiviteit 1 Leeractiviteit 2 Leeractiviteit 3 Leeractiviteit 4 Totaal:
Intro [Lesminuten:] [Aantal leerlingen:] [Eventueel benodigd materiaal:]
[Intro voor klassikaal aanbod:]
[Intro voor individueel aanbod:]
Paragrafen [Lesminuten:] [Titel paragraaf 1]
Schrijfwijzer LAB - pagina 29
Evt. benodigd materiaal
[Tekst] [beeld 00 - ] [Bijschrift]
[geluidsfragment 00-titel paragraaf]
[Titel paragraaf 2] [Tekst] [beeld 00 - ] [Bijschrift]
[geluidsfragment 00-titel paragraaf]
Leeractiviteit Hersenkrakers [Titel] [Lesminuten:] [Aantal leerlingen:] [Eventueel benodigd materiaal:] [Leerdoel:]
[Introductie] [vraag 1] [antwoorduitwerking]
[vraag 2] [antwoorduitwerking]
enzovoort [beeld 00 – foto/video/enz.] [Bijschrift]
Leeractiviteit Zoeken op het web [Titel] [Lesminuten:] [Aantal leerlingen:]
Schrijfwijzer LAB - pagina 30
[Eventueel benodigd materiaal:] [Leerdoel:]
[Introductie] [vraag 1] [Internetknop,=http://www.....] [antwoorduitwerking]
[vraag 2] [Internetknop,=http://www.....] [antwoorduitwerking]
[vraag 3] [Internetknop,=http://www.....] [antwoorduitwerking]
Leeractiviteit Praatopdracht [Titel]
[Lesminuten:] [Aantal leerlingen:] [Eventueel benodigd materiaal:] [Leerdoel:]
[Doen] [Opdracht] [Onderwerpen]
[Ondersteunende formulieren]
Leeractiviteit Uitgelicht [Titel] [Lesminuten:] [Aantal leerlingen:] [Eventueel benodigd materiaal:] [Leerdoel:]
Schrijfwijzer LAB - pagina 31
[Introductie] [Opdracht] [Ondersteunende formulieren] [beeld 00 - ] [Bijschrift]
Leeractiviteit Creatief [Titel] [Lesminuten:] [Aantal leerlingen:] [Eventueel benodigd materiaal:] [Leerdoel:]
[Introductie] [Opdracht]
Schrijfwijzer LAB - pagina 32
4.2
Hoe maak ik een verslag Een verslag bestaat uit de volgende onderdelen: 1. Titel 2. Naam 3. Datum 4. Inleiding of werkwijze 5. Verslag 6. Samenvatting Hieronder staan enkele onderdelen wat uitgebreider uitgelegd. 1. Titel Gebruik niet het woord "titel". Verzin een korte pakkende titel. De titel mag de lezers nieuwsgierig maken, maar moet niet te vergezocht zijn. 4. Inleiding In de inleiding schrijf je kort wat je onderwerp is. Je vertelt ook waarom je dit onderwerp hebt gekozen (‘omdat het moet’ is geen goed antwoord). In de inleiding kun je ook schrijven wat je hebt gedaan om tot dit verslag te komen. Dit heet je werkwijze. 5. Verslag Hier schrijf je wat er gebeurd of gezegd is. Probeer dit kort en bondig te doen, bijvoorbeeld als een opsomming. Let er wel op dat de lezer je verhaal nog kan volgen. Let ook goed op de volgende dingen: de opbouw: begin, midden, eind de rode draad van je verhaal is het duidelijk waar je verhaal over gaat? schrijf eventueel een leuke anekdote in je verhaal plaatjes kun je ook hier plaatsen. 6. Samenvatting In een paar regels (meestal niet meer dan vijf) schrijf je de belangrijkste dingen op. Je kunt dit blokje ook ‘Conclusies’ noemen, als je bijvoorbeeld een verslag maakt van een discussie.
Schrijfwijzer LAB - pagina 33
4.3
Voorbeeldbrief Een brief bestaat uit de volgende onderdelen: Naam en adres aan wie deze gericht is Datum Een aanhef: Beste… of Geachte… (mijnheer of mevrouw) Een korte omschrijving van de reden waarom je de brief schrijft Eventueel stel je jezelf ook voor (als de lezer je nog niet kent) De boodschap die je wilt vertellen: gebruik korte, heldere zinnen. Laat informatie weg die je weg kunt laten. Leg niet teveel uit Eindig eventueel met een afspraak die je wilt maken Afsluiting: Hoogachtend, Met vriendelijke groet en je naam Hieronder staat een voorbeeldbrief.
Aan: Meneer Jansen Grifthoeve 3 5678 ZK Badhoevedorp Amersfoort, 32 oktober 2006 Beste mijnheer Jansen, Graag wil ik u het volgende…. Blabla Blabla
Met vriendelijke groeten, Hier staat je naam
Schrijfwijzer LAB - pagina 34
4.4
Werkstuk Voordat je een werkstuk gaat maken, zoek je veel uit. Je zoekt alles op wat je nodig hebt om te weten. Een werkstuk bouw je op als volgt: 1. Titel 2. Naam, groep, datum 3. Inhoudsopgave 4. Kopjes 5. Samenvatting
Hieronder staan enkele onderdelen wat uitgebreider uitgelegd. 1. Titel Gebruik niet het woord "titel". Verzin een korte pakkende titel. De titel mag de lezers nieuwsgierig maken, maar moet niet te vergezocht zijn. Zet de titel op een mooi voorblad van je werkstuk. Misschien kun je er nog een leuke plaat of tekening bij zetten. 3. Inhoudsopgave Schrijf alle kopjes onder elkaar, samen met de eventuele samenvatting en zet de paginanummers erachter. 4. Kopjes Bij elk kopje schrijf je een onderwerp van jouw werkstuk. 5. Samenvatting In een paar regels (meestal niet meer dan vijf) schrijf je de belangrijkste dingen op. Je kunt dit blokje ook ‘Conclusies’ noemen, als je bijvoorbeeld een werkstuk maakt over een vraagstuk of probleem. Kijk alles na op schrijffouten. Het is jammer als je een goed werkstuk hebt gemaakt wat stikt van de fouten.
Schrijfwijzer LAB - pagina 35
4.5
Collage Als je een collage gaat maken, verzamel je eerst alles wat je nodig hebt: plaatjes en informatie. Dan ga je ordenen: je verdeelt je collage in thema's, in onderwerpen die bij elkaar horen. Vervolgens schrijf je op het voorblad de: 1. Titel (Gebruik niet het woord "titel". Verzin een korte pakkende titel. De titel mag de lezers nieuwsgierig maken, maar moet niet te vergezocht zijn.) 2. Naam, groep, datum 3. Kopjes of thema'sJe maakt een overzicht van wat je behandelt.
Plaatjes zoeken Via de zoekmachines Google kun je heel gemakkelijk op internet plaatjes zoeken: - Start de Googlepagina op: www.google.nl. - tik in de lege balk een zoekwoord, bijvoorbeeld 'Plaatje'. - Boven de witte balk zie je in blauwe letters 'Internet' staat en 'Afbeeldingen'. Klik nu op 'Afbeeldingen'. - Het scherm verandert en je ziet nu een grijze balk met 'Afbeeldingen zoeken'. Klik hierop. - Je ziet nu heel veel plaatjes verschijnen. Door erop dubbel te klikken, kom je op de webpagina waar het plaatje staat. Plaatjes plakken Je kunt met het programma Word heel gemakkelijk plaatjes plakken en ordenen. We gaan ervan uit dat je de basis al kent (dus weet hoe je een document maakt, erin tiept en het opslaat). Voor het plakken van plaatjes doe je het volgende: - selecteer het plaatje op internet door er met je muis overheen te gaan of op te gaan staan. - klik op je rechtermuisknop en selecteer 'kopieren'. - ga nu naar je Worddocument. - je kunt het plaatje ergens plakken door met je cursor ergens te gaan staan en met de rechtermuisknop nu 'plakken' selecteren. Het plaatje verschijnt. Door aan de randen van het plaatje te trekken kun je hem groter of kleiner maken. Je kunt ook eerst een kader maken: - Ga naar 'Beeld' (knop links bovenaan) - Werkbalken en selecteer de werkbalk 'Tekenen'. Je ziet nu onderaan allerlei extra knoppen. - Druk op het vierkantje met de A erin. De woorden 'Maak hier uw tekening' verschijnen. - Je kunt nu met je muis in het document klikken. Houd de linkermuisknop vast en trek een kader. Hierin kun je met 'plakken' je plaatje plakken. Het handige van zo'n kader is dat je hem overal in het document kunt zetten waar je maar wilt.
Kijk of je compleet bent en of er geen schrijffouten in je werk zitten. Het is jammer als je een mooie collage hebt gemaakt waar allemaal fouten in staan.
Schrijfwijzer LAB - pagina 36
5. Handleiding leerkracht Per thema kan de leerkracht de antwoorduitwerkingen bekijken, die gegenereerd worden uit het schrijfformat van het thema van de Leeractiviteitenbank. Dit is slechts een klein onderdeel van de overkoepelende handleiding voor de leerkracht. Gedurende het project is over dit document gesproken als 'Spoorboekje' en 'Contentcatalogus.' Het vormt in feite alle informatie die de leerkracht nodig heeft om de Leeractiviteitenbank toe te passen in zijn lessen. Het is als document op te vragen en als onderdeel van de database. De handleiding is nog niet gemaakt, omdat er nog maar weinig content voorhanden is. Aan het einde van het project zal een voorlopige opzet verschijnen. Alvast een overzicht van de onderdelen die deze handleiding bevat: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Antwoorduitwerkingen van de afzonderlijke thema's. PDF's van alle kennisbronnen. Overzicht per thema van de leerdoelen (gegenereerd uit de leeractiviteiten). Overzicht van alle trefwoorden. Overzicht van het aantal lesminuten t.b.v. het lesrooster. Overzicht van het aantal leerlingen per leeractiviteit of thema. Overzicht van de benodigde materialen per thema.
Schrijfwijzer LAB - pagina 37
6. Ontwikkeltraject Het ontwikkelen van de Leeractiviteitenbank kent meerdere fasen die ook het schrijftraject bepalen. Deze zijn als volgt:
6.1
Fase ontwikkeling blauwdruk Hierbij wordt voor 1 zaakvak het volledige onderwijsaanbod samengesteld in onafhankelijk van elkaar te arrangeren thema's. De kaders van het thema worden nauwkeurig vastgesteld, samen met een advies voor het lesrooster. De blauwdruk is een vertaling van de kern- en tussendoelen, zoals gehanteerd door het Ministerie van Onderwijs. Alle thema's samen vormen het totale leeraanbod en voldoen aan de landelijke normen. Er wordt een inschatting gemaakt van voorwaardelijke lesstof per thema. Er worden vaste internetbronnen gezocht die de lesstof ondersteunen. Verantwoordelijk: Een optie is dat de Stichting Leerplanontwikkeling (SLO) deze overkoepelende indeling omschrijft, aangezien deze stichting reeds de kern- en tussendoelen voor het primair onderwijs formuleert. Een andere optie is dat de educatieve uitgeverij een indeling opstelt met de aanwezige expertise aan de hand van een methodelijn. Tijdplanning: Naar schatting duurt de ontwikkeling van de blauwdruk 2 maanden.
6.2
Fase ontwikkeling kennisbronnen Na vaststelling van de blauwdruk, worden de kennisbronnen ontwikkeld door de educatieve uitgeverij. De kennisbronnen omvatten paragrafen en interactieve vragen. Verantwoordelijk: Educatieve uitgeverij. Tijdplanning: Afhankelijk van de organisatie van de uitgeverij.
6.3
Fase ontwikkeling leeractiviteiten Er kan pas begonnen worden met de ontwikkeling van leeractiviteiten als de blauwdruk gereed is en de kennisbronnen ontwikkeld zijn. Daarmee is alle gereedschap voorhanden om binnen de kaders van het thema te werken. Ook is duidelijk of er aanvullende informatie aangeboden moet worden voor de leeractiviteit. U zoekt waar nodig aanvullende informatiebronnen en ontwikkelt ondersteunende formulieren. Verantwoordelijk: Redactiegroep/eindredactie, onwikkelende leerkracht. Tijdplanning: Workshop ontwikkelen Leeractiviteitenbank: Ontwikkeling van 1 leeractiviteit: Redactie op leeractiviteit met feedback: Verwerking feedback:
1 dag 30 dagen 15 dagen 15 dagen
Schrijfwijzer LAB - pagina 38
Goedkeuring eindredactie: Doorlooptijd leeractiviteit:
6.4
14 dagen 60 dagen
Fase ontwikkeling contentcatalogus Nadat de blauwdruk is vastgesteld, kan een begin gemaakt worden met de contentcatalogus. Input hiervoor komt van de redactieraad en de ontwikkelende leerkracht. Verantwoordelijk: Redactiegroep/eindredactie maakt opzet met les- en roosterinformatie voor de docent. Ontwikkelende leerkracht levert input voor de metadata per thema. Tijdplanning: Opzet en structuur van de contentcatalogus: Feitelijke invulling van de contentcatalogus:
60 dagen 20 dagen
Na deze fase kan het vervolgtraject beginnen, waaronder: - fase omzetten content in xml; - fase inrichten database / inrichten SCO's - fase testen inrichting - fase implementatie / overdracht.
Schrijfwijzer LAB - pagina 39
Schrijfwijzer LAB - pagina 40