Schrijfwijzer werkstuk of verslag Inhoudsopgave 1 Onderdelen van een verslag 1.1 Voorkaft en achterkaft 1.2 Omslag en titelpagina 1.3 Voorwoord 1.4 Samenvatting 1.5 Inhoudsopgave 1.6 Inleiding 1.7 Bespreking van de literatuur 1.8 Onderzoeksontwerp en dataverzameling 1.9 Resultaten 1.10 Conclusies en aanbevelingen 1.11 Bijlagen 1.12 Literatuurlijst 2 Uiterlijke afwerking 2.1 Spelregels 2.2 Omslag 2.3 Overige aanwijzingen 2.4 Noten 2.5 Figuren, tabellen en formules
1. Onderdelen van het verslag 1 Onderdelen van een rapport Stap voor stap krijg je een beschrijving van de onderdelen die ook in deze volgorde in je verslag horen te staan. 1.1 Voorkaft en achterkaft Een verslag heeft een voorkaft en een achterkaft. 1.2 Omslag en titelpagina Na de voorkaft volgt de omslag en de titelpagina. Op de omslag vermeld je: • •
titel van het verslag eventuele ondertitel
• •
auteursnaam aard van het rapport (bijvoorbeeld Werkstuk of Stageverslag)
De titel en auteursnaam moeten zichtbaar zijn via het venster van de kaft of dienen op de kaft zelf vermeld te staan. Op de titelpagina staat: • • • • • • •
titel van het verslag eventuele ondertitel auteursnaam aard van het verslag (bijvoorbeeld Werkstuk of Stageverslag) naam en adres van de faculteit naam en adres van het onderzoeksbedrijf datum
Een voorbeeld van een titelpagina: Implementatie van ABC voor bedrijf DEF Piet Voorbeeld Stageverslag vrije Universiteit Faculteit der Exacte Wetenschappen Studierichting Bedrijfswiskunde en Informatica De Boelelaan 1081a 1081 HV Amsterdam Stagebedrijf: GHI Consultants bv Postbus 100 2000 AA Amsterdam december 2006 Inhoudelijk tips voor de titel: Ten aanzien van de titel ben je: • •
duidelijk; uit de titel moet blijken wat het onderwerp van het verslag is (de titel van je stageverslag wordt op je doctoraal-diploma vermeld); bondig; gebruik zo min mogelijk lidwoorden en 'open deuren'. Vermijd titels als: 'Een verslag van een onderzoek naar de mogelijkheden van Genetische Algoritmen bij Performance scoring'.
Inhoudelijke tips voor de ondertitel: Via de ondertitel kun je extra informatie kwijt die niet in de bondige titel past.
1.3 Voorwoord In het korte voorwoord (maximaal één pagina) vermeld je: • • • •
plaats van het verslag in de opleiding en doel van het verslag probleemstelling (in één tot drie zinnen) onderzoeksbedrijf en bedrijfsonderdeel waar het onderzoek plaats vond dankwoord aan de begeleiders (geef aan wie van het bedrijf afkomstig is en wie van de Vrije Universiteit)
1.4 Samenvatting Met name in het bedrijfsleven zal de manager volstaan met het lezen van de samenvatting (we spreken dan ook van een 'executive summary'). Dit betekent dat de samenvatting systematisch de belangrijkste zaken uit het verslag moet weergeven. Na dit gelezen te hebben moet de lezer een goede indruk hebben van de inhoud van het rapport en, als hij/zij alleen globaal geïnteresseerd is in het onderwerp, zal hij/zij niet verder lezen. Alleen als het onderwerp tot zijn/haar verantwoordelijkheden behoort, zal de lezer het hele verslag lezen. De samenvatting is (bij voorkeur) maximaal één pagina en bevat: • • • •
probleemstelling en doelstelling van het onderzoek; hoofdlijnen van het onderzoeksontwerp; voornaamste onderzoeksresultaten; voornaamste conclusies en aanbevelingen.
Een samenvatting bevat uitsluitend informatie die ook elders in het verslag staat. En hoewel de samenvatting je uiteindelijke rapportage vooraf gaat, schrijf je hem pas op het laatst. Dan pas kun je goed overzien wat er wel en niet in thuis hoort. 1.5 Inhoudsopgave Vorm Zorg voor een overzichtelijke inhoudsopgave met bladzijde-nummering. Gebruik bij voorkeur een decimale indeling met maximaal drie decimalen. Ondersteun deze met een doordachte typografie (gebruik systematisch vet, groot, cursief en eventuele andere symbolen om hoofdstukken en paragrafen te onderscheiden), maar maak de opmaak niet te onrustig. Inhoud Als 'kapstok' voor de inhoudsopgave kun je de indeling gebruiken van deze notitie. Aantrekkelijke titels worden op prijs gesteld, maar ze moeten de structuur van het verslag niet versluieren; zorg dat de grote lijn goed zichtbaar blijft. Aanmaak Met sommige tekstverwerkende programma's kun je 'automatisch' de inhoudsopgave van een verslag genereren.
1.6 Inleiding Een inleiding heeft drie functies: hij bevat achtergrondinformatie, dient als smaakmaker en geeft de structuur van het verslag aan. Dit betekent concreet dat je het volgende weergeeft: •
•
•
•
•
Probleemstelling De probleemstelling betreft een korte beschrijving van het probleem waarnaar je onderzoek gaat doen. Het verdient aanbeveling de probleemstelling eerst te geven in 1 tot 3 zinnen en deze vervolgens te vertalen in een aantal vragen; deze vragen vormen de leidraad voor je onderzoek (en daarmee de volgende hoofdstukken). Ook in het hoofdstuk 'Resultaten' kun je stuk voor stuk op deze vragen ingaan. Zo mogelijk wordt daar elke vraag beantwoord; anders moet je aangeven waarom dat niet mogelijk is. Het komt voor dat de oorspronkelijke probleemstelling tijdens het onderzoek wordt aangepast. De reden kan zijn dat er, sinds de probleemstelling geformuleerd is, het een en ander in het onderzoeksbedrijf gewijzigd is. Maar ook kan het zijn dat, na een kort oriënterend literatuuronderzoek, besloten wordt de probleemstelling nader te preciseren. Als er sprake is van een aanpassing, dan kun je dit in je verslag toelichten. Doelstelling Hier plaats je de probleemstelling in een kader. Je geeft het belang aan van het probleem: waarom is het een probleem, wat wil je met de resultaten van het onderzoek bereiken? Bij een stage spits je dit toe op het onderzoeksbedrijf. Relevante informatie over het onderzoeksbedrijf Wat relevant is, is afhankelijk van je probleemstelling. Je vermeldt in ieder geval wat algemene informatie over het bedrijf en de afdeling waar je je opdracht hebt uitgevoerd. Eventueel verwijs je naar een organisatieschema in een bijlage. Overige relevante informatie Mogelijk is het van belang iets te schrijven over de betreffende branche of over historische of politieke aspecten (maatregelen van de overheid). Structuur van het verslag Je beschrijft hoe het verslag is opgebouwd. Eventueel kun je adviezen geven aan de lezer (bijvoorbeeld voor de lezer met veel of weinig tijd, met veel of weinig kennis van het onderwerp).
1.7 Bespreking van de literatuur Op basis van literatuur scherp je de probleemstelling aan. Je onderzoek dient zich daarbij zowel te richten op het onderzoeksonderwerp als op het onderzoeksontwerp. Je bestudeert literatuur over relevante theorieën en over de methoden en technieken die je wilt toepassen bij de uitvoering van het onderzoek. Deze bespreking van de literatuur kan in een apart hoofdstuk staan maar kan ook verweven zijn in het hele verslag. Het is wel van belang dat steeds duidelijk wordt welke informatie afkomstig is van derden (via literatuurverwijzingen) en wat gebaseerd is op eigen onderzoek.
In het verslag komen, ten aanzien van de bestudeerde literatuur, twee aspecten aan de orde: citaten en literatuurverwijzingen. 1.7.1 Citaten Vooral een werkstuk bestaat voor een groot deel uit stukken tekst die uit andere bronnen afkomstig zijn; het is als het ware een compilatie van werk van derden. Je verduidelijkt de relatie tussen je onderzoek en eerder onderzoek op dit terrein. Neem niet alles klakkeloos en in extensie over. Je moet de relevante literatuur vermelden die in het belang is van je probleemstelling en hypothesen. Relevant is daarbij ook die literatuur die mogelijk je hypothesen tegenspreekt. 1.7.2 Literatuurverwijzingen Via een literatuurverwijzing kan de lezer achterhalen uit welke bron een citaat afkomstig is. Het is niet eenvoudig aan te geven hoe vaak een bron vermeld moet worden. Teveel verwijzingen maken een verslag onleesbaar; anderzijds zul je toch moeten aangeven wanneer je gebruik maakt van teksten van derden. Soms zal een of zelfs meerdere hoofdstukken van het verslag grotendeels gebaseerd zijn op een bepaalde bron, terwijl daarnaast, maar in mindere mate, ook van andere bronnen gebruik is gemaakt. Regels zijn: • • •
•
bij het letterlijk overnemen van stukken tekst, van definities, van beweringen waarmee je het wel of juist niet eens bent, neem je een literatuurverwijzing op; is een hoofdstuk grotendeel gebaseerd op één bron, dan verwijs je hier eenmaal naar, in het begin van het hoofdstuk; zijn een of enkele bronnen de basis van meerdere hoofdstukken, dan verwijs je hier ook eenmaal naar, maar je vermeldt welke hoofdstukken gebaseerd zijn op deze bron(nen); naar elke bron uit de literatuurlijst moet tenminste eenmaal verwezen worden.
Voor de verwijzingen zelf bestaan diverse methoden. Zo kun je alle bronnen in de literatuurlijst nummeren en bij een citaat het volgnummer opnemen (het nummer staat tussen rechte haken). Het nadeel hiervan is dat dit volgnummer pas definitief is wanneer het verslag af is (een literatuurlijst is alfabetisch). Beter is daarom de auteursnaam plus het jaartal te vermelden. Voorbeelden: •
• •
voor een verwijzing: Vermeulen (1998) vat dit begrip als volgt op ... of ... moet worden opgevat (Vermeulen, 1998). bij een letterlijk citaat ook het betreffende paginanummer vermelden: ... noemt als percentage 35% (Vermeulen, 1998, blz. 34). bij meer dan twee auteurs: ... (Aerts e.a., 1990).
•
•
bij meerdere bijdragen van één auteur uit hetzelfde jaar vermeld je achter het jaartal een letter: ... (Vermeulen, 1998a). bij een bijdrage zonder auteur vermeld je een jaartal en eventueel een letter (bij meerdere bijdragen uit hetzelfde jaar zonder auteur): ... (1994).
1.8 Onderzoeksontwerp en dataverzameling Op basis van je literatuuronderzoek kun je nu het ontwerp van je onderzoek maken en de te gebruiken methoden voor het verzamelen en verwerken van de gegevens bepalen. Eigenlijk betreft dit dus de beschrijving van je eigenlijke onderzoek en dit zal dus vaak meerdere hoofdstukken betreffen. De opbouw van dit hoofdstuk (of hoofdstukken) is belangrijk. Aan te raden valt als volgorde: • • • • • • • •
toelichting op de structuur van het hoofdstuk motivatie van de grondvorm van het onderzoek verantwoording van de keuze van eventuele steekproeven beschrijving en verantwoording van de gekozen technieken beschrijving van de gevolgde onderzoeksprocedure besprekingen van de beperkingen van het onderzoek bespreking van de resultaten van het onderzoek ethische code (welke afspraken zijn gemaakt ten aanzien van openbaarheid cq. vertrouwelijkheid van de resultaten).
Toelichting op enkele onderdelen: * Beperkingen van het onderzoek Elke onderzoeksmethode kent zijn beperkingen. Vermeld: • • • •
welke beperkingen je jezelf vrijwillig hebt opgelegd; welke methodologische en/of operationele problemen je niet hebt kunnen opheffen; welke factoren binnen de gekozen randvoorwaarden niet te onderzoeken waren; hoe deze factoren de resultaten zouden kunnen vertekenen.
* Ethische code In principe moet je alles nalaten wat het onderzoeksbedrijf kan schaden. Dit impliceert dat je niet onomwonden je mening op papier kunt zetten over het functioneren van het bedrijf, van de afdeling waar je werkt of van personen. Besef dat je kennis en inzichten best te kort kunnen schieten. Een dergelijk oordeel is hier niet op zijn plaats. Daarnaast kan het probleem zich voordoen dat de opdrachtgever bepaalde gegevens als 'vertrouwelijk' beschouwt en daarmee wil verhinderen dat deze aan derden bekend raken. Van belang is dat je in dit geval:
• • •
duidelijke afspraken maakt met de opdrachtgever van het bedrijf; voorop het verslag vermeldt 'vertrouwelijk'; dit expliciet vermeldt aan de begeleidende docent én stagecoördinator bij het inleveren van het verslag.
Een vertrouwelijk stageverslag wordt niet opgenomen in de bibliotheek en zal niet ter inzage zijn aan derden. Voor BWI- en wiskunde studenten geldt dat er wel een vertrouwelijk exemplaar bij het Stagebureau moet worden bewaard. 1.9 Resultaten Hier zet je de resultaten van het onderzoek bondig op een rij. Dit is niet eenvoudig. Vaak werkt het goed door systematisch terug te koppelen naar de probleemstelling en de gestelde (deel)vragen. Je vermeldt stuk voor stuk de onderzoeksvragen en eventuele hypothesen en geeft antwoord op deze vragen. Doe dit wel systematisch, houd dezelfde volgorde aan. 1.10 Conclusies en aanbevelingen Zorg ook hier voor een logische opbouw. Begin met de conclusies van uw onderzoek en vermeld: • • • • •
overzicht van de voornaamste conclusies; relatie van de conclusies met de besproken literatuur; betekenis voor het onderzoeksbedrijf; bespreking van conclusies die de hypothesen niet of onvoldoende bevestigen; beperkingen van het onderzoek die de betrouwbaarheid van de conclusies kunnen beïnvloeden.
In je conclusies mag geen nieuwe informatie worden verstrekt. Alles dat hierin staat moet gebaseerd zijn op voorgaande hoofdstukken. Zeker wanneer het een stageverslag betreft, probeer je tenslotte ook enkele aanbevelingen te geven: •
•
aanpassingen van de bedrijfsvoering (formuleer deze echter zeer voorzichtig, tenslotte heb je als buitenstaander maar korte tijd met de organisatie kennis gemaakt); nader te verrichten onderzoek (maar pas op: waarom heb je dit niet zelf al gedaan?).
1.11 Bijlagen Verslagen zijn zo bondig mogelijk. Dit wordt bereikt door veel materiaal naar de bijlagen te verplaatsen. Verwijs wel naar elke bijlage in de tekst. In de bijlagen horen: • • •
alle bewijsstukken van beweringen; concrete onderzoeksresultaten; kopieën van brieven, vragenlijsten, formulieren;
• • • • •
listings van programmatuur; wiskundige berekeningen en bewijzen; uitgebreide tabellen en grafieken anders dan in de kern van het verslag (bijvoorbeeld tabellen van statistische programmatuur); organisatieschema's; lijst van gebruikte symbolen, afkortingen, begrippen, definities.
Regels voor de bijlagen zijn: • • • •
nummer de bijlagen met hoofdletters en voorzie ze van een titel; elke bijlage begint op een nieuwe pagina; de paginanummering loopt door in de bijlagen; vermeld eventueel in de inhoudsopgave alle bijlagen.
Symbolen, afkortingen, begrippen en definities In de tekst gebruik je mogelijk diverse voorbeelden hiervan. Waar nodig geef je bij de eerste maal dat je het symbool of de afkorting gebruikt reeds de verklaring, bijvoorbeeld via een voetnoot. Als je veel met symbolen, afkortingen, etc. werkt, verdient het aanbeveling in een bijlage een complete lijst op te nemen. Bedenk dat de lezer mogelijk niet direct vertrouwd is met diverse begrippen die in je onderzoeksbedrijf 'common talk' zijn. 1.12 Literatuurlijst Er is geen algemeen geaccepteerd systeem voor de literatuurlijst. Belangrijk is daarom dat je consequent ben in het systeem dat je gebruikt. Een voorbeeld van een literatuurlijst: (1994), Lotus 1.2.3, Lotus Development Corporation, Cambridge, MA, USA. Amberg, M. (19 april 1996), Workflow research an der Universität Bamberg. ( http://elwood.seda.sowi.unibamberg.de/workflow/ ). Ammers, E. van, en M. Kramer (1993), Programmeeronderwijs met behulp van literate programming, Tinfon, 1(2), blz. 50-54. Boogaard, R. van den (13 oktober 1984), 'Sovjet-Unie weer terug naar sociaalrealistische kunst'. NRC/Handelsblad, Amsterdam, blz. 8. Borysowich, C.W. (20 juni 1996), Lotus Domino Beta1&2 Review. USENET nieuwsgroep comp.groupware. Hofstadter, D.R. (1980), Gödel, Escher, Bach, Vintage Books, New York. Lamers, Th.H.J.M., en J.G.L. Thijssen (1991), 'Het bepalen van opleidingsbehoeften in organisaties'. In: Kessels, J.W.M., en C.A.Smit, Behoeftenbepaling, capita selecta opleiders en organisatie, Kluwer bedrijfswetenschappen, Deventer, blz. 30-35. Oosterhoff, J. (1995), Algemene statistiek. Collegedictaat, Vrije Universiteit, Amsterdam. Ran, A.C.M. (1994), Minimal square spectral factors. Technisch rapport WS-418, Vrije Universiteit, Amsterdam. Rijke, A. de (1996), Op zoek naar de respondent. Afstudeerscriptie Bedrijfswiskunde & Informatica, Vrije Universiteit, Amsterdam.
Tanenbaum, A.S. (1992), 'Operating systems - The state of the art'. In: Coffman, E.G., Lenstra, J.K. e.a., redactie, Handbooks in Operations Research and Management Science. Deel 3: Computing. North Holland, blz. 91-131. De regels zijn: • • • •
•
alle publicaties staan op alfabetische volgorde van de achternaam van de eerste auteur; voor in de lijst staan publicaties zonder auteursnaam; bij meerdere publicaties van één auteur in hetzelfde jaar staat achter het jaartal een kleine letter; cursief staat het belangrijkste zoekgegeven (van een boek de titel, van een tijdschriftenartikel de naam van het tijdschrift, van een bijdrage op Internet het adres); bij een publicatie uit een krant of van Internet wordt tevens een datum vermeld. Bij Internet is dit de laatste datum dat de publicatie gewijzigd is of anders de datum dat de publicatie geraadpleegd is.
Voorbeelden uit deze literatuurlijst betreffen: • • • • • • •
tijdschriftenartikel: Ammers (1993); het artikel staat op bladzijde 50-54 in nummer 1 van jaargang 2 van het tijdschrift Tinfon; boek: Hofstadter e.a. (1980), Oosterhoff (1995), Ran (1994) en Rijke (1996); artikel uit boek of rapport: Lamers e.a. (1991); artikel uit boek, uitgegeven door redactie: Tanenbaum (1992); publicaties van Internet: Amberg (1996) en Borysowich (1996); publicaties uit krant: Boogaard (1984); publicaties zonder auteur: (1994).
2. Uiterlijke afwerking 2 Uiterlijke afwerking 2.1 Spelregels Het verslag is een visitekaartje, zowel voor jezelf als voor de faculteit en mogelijk zal ook het bedrijf het aan derden tonen. Daarom moet je verslag niet alleen inhoudelijk maar ook wat betreft de vorm aan een aantal eisen voldoen. Verslagen kunnen een bijdrage leveren aan de 'corporate identity'. Om dit doel te bereiken is het noodzakelijk om herkenbaarheid na te streven via kwaliteit, zowel van inhoud als van vormgeving. Daarom dienen stijl en spelling van zeer goede kwaliteit te zijn. Herkenbaarheid ontstaat mede door uniformiteit van de uiterlijke afwerking. •
Papier: A4, dubbelzijdig gekopieerd.
• • • • • •
Bindwijze: lijmen in covers (ringband mag ook). Printer: laserprinter. Regelafstand: plaats de regels niet te dicht op elkaar; ga uit van circa 50 per pagina. Marges: neem ruime marges links/rechts en boven/onder, bij voorkeur drie centimeter. Paginanummering: nummer de bladzijden en zet dit door in de bijlagen. Lettertype: kies een prettig leesbaar lettertype, bijvoorbeeld Arial of Times New Roman. Gangbaar is lettergrootte 10 of 12.
2.2 Omslag De voorkaft bestaat uit een kartonnen vel met een venster. De titel en auteursnaam moeten zichtbaar zijn via dit venster. 2.3 Overige aanwijzingen •
• • • • • • • • • • •
Alle hoofdonderdelen van het verslag (omslag, titelpagina, voorwoord, samenvatting, inhoudsopgave, alle verdere hoofdstukken) beginnen op de rechterpagina. De omslag, titelpagina, voorwoord, samenvatting en inhoudsopgave zijn niet genummerd. De overige pagina's, te beginnen bij de inleiding op pagina 1, zijn wel genummerd. Sla een regel over bij een nieuwe alinea, spring niet in. Schrijf niet al te lange alinea's en probeer de alinealengte wat af te wisselen. Gebruik steeds dezelfde typografie voor (sub)titels op hetzelfde niveau. Zorg ervoor dat er geen titels als laatste zin op een pagina komen te staan. Markeer belangrijke woorden met vet of cursief. Gebruik voetnoten ter verheldering. Laat citaten inspringen en typ ze cursief. Zet ze tussen aanhalingstekens en citeer letterlijk. Bij weglating [...] gebruiken. Accentueer opsommingen met symbolen. Geef twee lege regels voor een nieuwe paragraaf en 1 na de titel.
Het is al eerder genoemd, maar een heel belangrijke regel is dat je consequent bent: zowel ten aanzien van de inhoud als de uiterlijke afwerking. Heb je eenmaal de probleemstelling geformuleerd, geef dan niet verder in het verslag een net iets afwijkende formulering of licht dit expliciet toe. Kies je voor een bepaalde stijl om bepaalde zaken weer te geven, handhaaf die dan ook. Geef je een opsomming van een aantal items waar je later dieper op ingaat, doe dat laatste in diezelfde volgorde. Nog een aantal tips: •
gebruik zoveel mogelijk dezelfde werkwoordstijd (bij voorkeur alles in de tegenwoordige tijd);
• • •
schrijf je in de wij-vorm, handhaaf dit dan en ga niet halverwege over op 'men' of 'ik'(vermijd bij voorkeur 'men'); wees ook consequent in typografie (bijvoorbeeld dezelfde stijl voor de aanduiding van hoofdstukken); dit laatste geldt ook voor opsommingen (er zijn diverse mogelijkheden maar beperk je tot één stijl).
2.4 Noten Noten worden gebruikt om: • •
te verwijzen naar een bron; aan de tekst iets toe te voegen.
Er zijn twee soorten noten: voetnoten en eindnoten. Voetnoten staan onderaan de pagina waarin naar de voetnoot verwezen wordt. Eindnoten staan aan het eind van het hoofdstuk of zelfs aan het eind van het verslag. Omdat de meeste lezers eindnoten nooit lezen, is het beter ze helemaal niet te gebruiken. Dus: • •
• • •
gebruik alleen voetnoten; een voetnoot kan verwijzen naar een bron, waarbij iets meer vermeld staat dan alleen de auteur en een jaartal. Deze bron wordt dan niet opgenomen in de literatuurlijst; een voetnoot kan ook een begrip toelichten; de nummering is doorlopend of per pagina; gebruik voetnoten beperkt en houd ze kort.
2.5 Figuren, tabellen en formules Figuren, tabellen en formules worden alleen in een verslag opgenomen als ze functioneel zijn. Een cirkeldiagram kan net zo goed in een enkele zin worden weergegeven. Een optie kan zijn alleen de belangrijkste illustraties in de tekst te plaatsen en de overige in de bijlagen op te nemen. Hieronder staan aanwijzingen voor het gebruik. Hierbij wordt met een figuur een grafische afbeelding bedoeld, dus bijvoorbeeld een tekening, plattegrond, grafiek of staafdiagram. In principe kunnen illustraties op drie manieren worden opgenomen: aanmaak met een specifiek programma, scannen en knippen/plakken. Zorg wel dat ze eenduidig en makkelijk leesbaar zijn. Regels voor figuren: • • • • •
elke figuur krijgt een volgnummer (dus figuur 1, figuur 2, ...); gebruik alleen spaarzaam een onderverdeling in letters 1a, 1b, etc.; doe dit alleen als het om uitsplitsen van 1 figuur gaat; de nummering loopt door in de bijlagen; elke figuur heeft een relevante titel; het nummer en de titel staan onder de figuur;
• • • • •
plaats twee lege regels voor een figuur en één erna; plaats figuren niet in een kader; naar elke figuur verwijs je minstens eenmaal; je verwijst middels 'zoals uit figuur 1 blijkt ...'; een eventuele bron vermeld je direct onder de titel.
Regels voor tabellen: • • • • • • • • • • • • •
elke tabel krijgt een volgnummer (dus tabel 1, tabel 2, ...); gebruik alleen spaarzaam een onderverdeling in letters 1a, 1b, etc.; doe dit alleen als het om uitsplitsen van 1 tabel gaat; de nummering loopt door in de bijlagen; elke tabel heeft een relevante titel; het nummer en de titel staan boven de tabel; de kop van de tabel informeert over de betekenis van de waarden in de tabel; de kop staat tussen twee horizontale lijnen, de tabel wordt ook afgesloten met een horizontale lijn; onder de tabel, tussen twee lijnen, verklaar je de in de tabel gebruikte afkortingen; in een tabel staan geen verticale lijnen; plaats twee lege regels voor een tabel en één er na; naar elke tabel verwijs je tenminste eenmaal; je verwijst middels 'zoals uit tabel 1 blijkt ...'; een eventuele bron vermeld je direct onder de tabel.
Regels voor formules: • • • • • • • • •
kleine formules neem je op midden in een tekstregel; grote (belangrijke) formules plaats je op een afzonderlijke regel; je springt links in; je gebruikt een cursief lettertype voor de variabelen (niet voor de tekens/cijfers/haken), zowel in de tekst als in formules; formules waarnaar je verwijst krijgen een volgnummer tussen haakjes geplaatst tegen de rechter kantlijn; de nummering loopt door in de bijlagen; plaats één lege regel voor een formule en één erna; je verwijst middels 'zoals uit formule 1 blijkt ...'; een eventuele bron vermeld je direct onder de formule.
oktober 2007