Schrijfvaardigheid engels (GRAY’S GRAMMAR)
M HFST 1
DE TEGENWOORDIGE TIJD
- Hij voetbalt.
He plays football.
* derde persoon enkelvoud (he, she, it) = werkwoord + s (er aan vast!)
M HFST 2
DE DUURVORM
- She is watching tv. * De duurvorm bestaat uit: vorm van to be + ing vorm * De duurvorm mag je gebruiken als iemand ergens mee bezig is. (Dus geen duurvorm bij gewoonte of toestand!) - He works in an office. - He is working now. - He never works late.
(toestand) (bezig) (gewoonte)
* Met de duurvorm kun je ook toekomst (1) (zie hfst 5) en ergernis (2) aangeven: - He is leaving for NY tomorrow.
(1)
- She is always nagging about my homework. (2) Vertaal: 1. 2. 3. 4. 5 6 7 8 9 10
Zij woont in Montreal. Zij werkt bij een ICT bedrijf. Ze werkt vaak met computers. Op dit moment werkt ze aan een automatiseringsproject. Volgende week vertrekt ze naar Seattle. Waarom ben je je huiswerk niet aan het maken? Jij zit altijd maar computerspelletjes te spelen! De volgende wedstrijd spelen ze tegen Union. Over een paar weken hebben we weer vakantie. We zitten te wachten op de leraar.
-1-
(to work for/with) (to work on) (automation) (to leave) [toekomst!] (to do your homework) [toekomst!) [!] (in a few weeks) (to wait for)
M HFST 3
DE VERLEDEN TIJD
- Gisteren kwam hij aan. - Gisteren is hij aangekomen
} }
Yesterday he arrived // He arrived yesterday.
* Verleden tijd = werkwoord + ed * Verleden tijd moet je gebruiken als er een bepaling van verleden tijd in de zin staat (yesterday; two years ago; last week; etc)
- Ik zag haar vorige week bij de film.
{ I saw her at the movies last week. { Last week I saw her at the movies.
* Tijdsbepaling helemaal aan het begin of einde van de zin. Aan het einde dus eerst plaats- en dan tijdsbepaling!
M HFST 4
TO DO
- Hij deed het niet. - Geloof jij wat hij zegt? - Speelt hij echt in het eerste?
He didn't do it. Do you believe what he says? Is he really in the first team?
* In een vraagzin of ontkennende zin moeten twee werkwoorden staan ( behalve bij to be/to have). Zoniet, dan komt er een vorm van to do bij. * Na (vorm van) to do altijd hele werkwoord! * Met to do kun je ook nadruk geven: - Hou je mond! - Ik geloof het echt wel!
Do shut up! I do believe so!
L let op: werkwoord + voorzetsel blijven bij elkaar: - He waited for an answer. -> What did he wait for? vertaal: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10.
Werkt hij in een ziekenhuis? Ze trouwden drie jaar geleden in Wijchen. Ik heb gisteren de trein gemist. Wist jij wat hij bedoelde? (to mean - ... - ... ) Het vliegtuig is een uur geleden op Schiphol geland. (De) St Stevens is gebouwd in de Middeleeuwen. (Middle Ages) (to build - ... ) Heeft NEC echt gewonnen van Vitesse? (to beat - ... - ...) Ik heb dat tv programma niet gezien. Mijn broer heeft hem wel vorige week bij het stadion gezien! (!!) [nadruk] Zaten ze te ontbijten toen hij opbelde? (to have breakfast)
-2-
M HFST 5
DE TOEKOMENDE TIJD
- We gaan volgend jaar naar Oostenrijk.
1) We will go to Austria next year. 2) We are going to A next year. 3) We will be going to A next year.
- Over twee weken hebben we vakantie! {are having } } a holiday! 1) In two weeks' time we {will have {will be having} * zal/zullen = will; zou/zouden = would. Dit is toekomende tijd. (zal ik/ zullen we? = shall I/ shall we?) * toekomst kun je ook aangeven met duurvorm -> let op verschil duurvorm/tegenwoordige tijd! (hoofdstuk 2) * Bij (bepaling van) toekomst moet je beslist duurvorm gebruiken of toekomende tijd (zal/zullen = will) vertaal: 1 2 3 4 5 6 7 8
Het vliegtuig zal landen om negen uur. Weet jij of zijn broer ook meekomt? Ik ben bang dat het morgen regent. Ik weet niet wat de uitkomst van het gesprek zal zijn. Hij zei dat hij het feestje zou organiseren. Zal zijn zus ook helpen of heeft ze je nog niet gemaild? Yippie, we gaan naar Ibiza! Als je hard werkt zul je zeker slagen.
M HFST 6
DE VOLTOOIDE TIJD
(toekomst!) (!) (the outcome)
(to pass your exam)
(vergelijk met hfst 3: de verleden tijd!)
- De wedstrijd is net begonnen. The match has just begun. - Ze hebben nog niet gescoord. They haven't scored yet. * ned: hebben/zijn + voltooid deelwoord = eng: have + voltooid deelwoord (= voltooide tijd) - Ik ken hem al tien jaar. - Hoe lang speel jij al bij deze club?
I have known him for ten years. How long have you been with this club?
* De voltooide tijd moet je ook gebruiken als iets in het verleden begonnen is en nu nog voortduurt (al of sinds zinnen). ten years ago now _____|________________________________|______ >>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>> ......
-3-
Vertaal: 1 Ik heb haar met vakantie op Ibiza ontmoet. 2 Ik ken haar sinds augustus. 3 Madonna zit al heel lang in de popbusiness. 4 Is hij altijd keeper geweest of is hij ook veldspeler geweest? 5 Toen hij binnenkwam was de vergadering al begonnen. 6 Heb je haar verteld hoe laat het vliegtuig zal landen? 7 In de oorlog zijn er veel mensen gedood. 8 Vorig jaar is hij op vakantie in Turkije geweest.
M HFST 7
(during ...) (August) (fielder) [niet: how late!] [vorig jaar, dus ...!]
LIJDENDE VORM
* worden (+voltooid deelwoord) = to be (+voltooid deelwoord) - De auto wordt gerepareerd. - De auto werd gerepareerd.
The car is repaired. The car was repaired.
- De auto is gerepareerd (geworden) (door iemand). - De auto was gerepareerd (geworden) (door iemand)
The car has been repaired (by somebody). The car had been repaired (by somebody).
* (vorm van) ZIJN + voltooid deelwoord + (DOOR IEMAND) = HAVE BEEN + voltooid deelwoord + (BY SB) vertaal: 1. Deze auto's worden in Engeland gemaakt. 2. Hier zullen nieuwe huizen worden gebouwd. 3. Het spijt me dat uw zoontje geslagen is. 4. Vandaag zullen de winkels om 6 uur gesloten worden. 5. Weet jij wat (er) gebeurd is? 6. Waren alle doelpunten door Dennis gescoord? 7. Wat hij zei werd spoedig (soon) vergeten. 8. Het schilderij zal niet verkocht worden
M HFST 8
DE ONREGELMATIGE WERKWOORDEN
zie bijlage I hele werkwoord
II verleden tijd
III voltooid deelwoord
to begin
began
begun
ken alle onregelmatige werkwoorden Nederlands > Engels; leer ze op de laatste bladzijden van deze reader, 30 stuks per week.
-4-
beginnen
vertaal: 1 Ze begonnen om 6 uur. 2 Hoe laat begint de wedstrijd? 3 Ze waren nog niet begonnen. 4 De hond beet hem in zijn been. 5 De kerk was gebouwd in de Middeleeuwen. 6 Had zijn moeder de auto bestuurd? 7 Ze waren naar Mexico gevlogen. 8 Ik wist niet of de rekening al betaald was. 9 Als je het nog niet kunt kan zij je wel leren zeilen. 10 Heeft zij die brief al geschreven?
M HFST 9
(At ... ...)
(Middleages)
(bill)
FUNNY VERBS
WORDEN (koppelwerkwoord) - Zij werd rijk. - Hij is tandarts geworden.
She became rich He has become a dentist
* worden + zelfst/bijvoegl naamwoord = (* worden + voltooid deelwoord =
to become + to be +
zelfst/bijvoegl naamwoord voltooid deelwoord (zie hfst 7))
WILLEN - Hij wilde naar het feestje gaan. * willen =
He wanted to go to the party.
1) to want to
- Hij wilde dat wij bleven. - We verwachten dat hij slaagt.
He wanted us to stay. We expect him to pass.
* Deze constructie wordt gebruikt na werkwoorden van 1) waarneming: to see, to feel etc. 2) wil, wens, opdracht: to want to, to wish, to like etc. - Ik zou graag naar het feestje willen. I would like to go to the party. 2) to like (= graag willen) - Ze wil hem wel meenemen.
She is willing to take him along.
3) to be willing (= bereid zijn) * Je kunt maar beter = You had better * Ik zou liever = I would/ had rather
-5-
vertaal: 1 2 3 4 5 6 7 8
Ik geloof dat hij helpdesk medewerker is geworden. Als je in jezelf gelooft zul je zeker gelukkig worden. Zou jij ooit leraar willen worden? De scheidsrechter wilde de wedstrijd beginnen. Hij wilde dat de vrije trap over zou worden genomen. Misschien wil zijn moeder je wel helpen. Ik weet niet of je beter met de trein zou kunnen gaan. Wij zouden liever met het vliegtuig gaan.
M HFST 10
(a helpdesk asssistant)
(free kick)
VERTALING VAN MEN EN ER
- men zegt dat/ ze zeggen dat/ er wordt gezegd dat
it is said that they say that people say that
- Er gebeurde een ongeluk. - Er zijn enkele problemen.
An accident happened. There are a few problems.
* er gewoon niet vertalen behalve als het hoofdwerkwoord (een vorm van) to be is. - Men moet veel aandacht besteden aan het milieu.
Much attention should be given to the environment.
* als vertaling van men (en er) gebruik je vaak lijdende vorm
M HFST 11
DE INFINITIEF
Leer de volgende zinnetjes. Je leraar kan je uitleggen waarom dat zo moet. - het is te hopen dat - het is nauwelijks te geloven (nauwelijks/hardly = bijwoord) - het is moeilijk te zien (moeilijk/hard = bijvoeglijk naamwoord)
it is to be hoped that it is hardly to be believed it is hard to see
vertaal: 1 2 3 4 5 6 7 8
In het nieuws werd gezegd dat er een groot ongeluk gebeurd was. Weet jij of er nog stoelen over zijn? Er moet veel geld besteed worden aan het inrichten van klaslokalen. (to spend on, to furnish) Er staat in de krant dat er een stijging is van het aantal autodiefstallen. Men moet op scholen meer ruimte bieden aan leerlingen om zelfstandig te werken. (individually) Het is nauwelijks te geloven dat je voor zo weinig geld naar de VS kunt vliegen. Dat de prijzen verder zullen dalen is niet te verwachten. Het was te horen dat er een feestje was.
-6-
M HFST 12
KUNNEN
I - Hij kan helpen - Hij kon helpen - Hij heeft kunnen helpen - Hij zal kunnen helpen
He can help/He is able to help He could help/ He was able to help He has been able to help He will be able to help
* kunnen = to be able to II - Hij zou kunnen helpen (, als ...) - Hij had kunnen helpen (, als ...)
He could / might help (, if ...) He could have/ might have helped (, if ...)
* zou kunnen = could ( /might) had kunnen = could have (/ might have)
M HFST 13
MOGEN
I - Zij mag gaan - Zij mocht gaan
She is allowed to go; She can / may go She was allowed to go
- Zij heeft mogen gaan - Zij zal mogen gaan
She has been allowed to go She will be allowed to go
* mogen = to be allowed to II - Hij komt misschien per trein } { he may come by train - Hij zou (misschien) per trein kunnen komen } { he might come by train { he could come by train - Hij had kunnen komen ( , als ...) } - Hij zou hebben kunnen komen ( , als ...)}
{ he could have come ( , if ...) { he might have come ( , if ...)
* may en might geven twijfel aan. Vertaling: misschien / zou misschien kunnen vertaal: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Kun je me helpen met mijn huiswerk? Morgen zullen we je computer kunnen repareren. Ik heb geen geschikte broek kunnen vinden. (suitable/fitting; trousers) We zouden je een baan aan kunnen bieden als je een diploma hebt. (diploma, certificate) Je had me best kunnen vertellen dat je niet kon komen. (!) Misschien kun je volgende keer je boeken meebrengen. Ze zeggen dat het morgen misschien regent. Je mag in openbare gebouwen niet roken. (public buildings) Eigenlijk mag je ook geen kauwgom kauwen. (to eat chewing gum) Weet je of je zijn tent zult mogen lenen? (to borrow)
-7-
M HFST 14
MOETEN
I - Hij moet werken - Hij moest werken - Hij heeft moeten werken - Hij zal moeten werken
He must work / He has to work He had to work He has had to work He will have to work
* moeten = to have to II - Zij behoort te/ (moet eigenlijk ) betalen
She should pay / She ought to pay
- Zij had behoren te betalen - Zij had (eigenlijk) moeten betalen
{ She should have paid { She ought to have paid
} }
* (eigenlijk) moeten, behoren te = should (/ought to) * had (eigenlijk) moeten = should have (/ought to have) III * Je hoeft niet te gaan
{ You needn't go { You don't have to go
* Je kunt maar beter zwijgen
You had better shut up
M HOOFDSTUK 15 LATEN Hij liet zijn vrouw de auto duwen
vergelijk: Hij liet de auto duwen * laten 1) opdragen, opdracht geven 2) toestaan 3) achterlaten
{He ordered/told his wife to push the car { He made his wife push the car { He had his wife push the car
He had the car pushed (by his wife) to have (+ lijdend vw + hele werkwoord/volt. deelw) to let, to allow to to leave
vertaal: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Je moet om kwart over acht aanwezig zijn. Je zult ook je boeken bij je moeten hebben. Eigenlijk moet je doorgeven als je niet komt. (to inform, to notify) Je had me wel eens eerder mogen vertellen dat ze al verloofd is. (engaged) Als je niet wil, hoef je het me niet te vertellen. Als je files wil vermijden kun je maar het beste met de fiets naar je werk gaan. (to avoid, jams) De trainer liet de jongens de ballen verzamelen. (to collect) Daarna liet hij ze drie rondjes om het veld lopen. Hij liet ze twee minuten stretchen voordat ze de volgende oefening gingen doen. Omdat hij niet wist waar hij de sleutels van het materiaalhok gelaten had, liet hij het team 5 minuten pauzeren zodat hij de reservesleutel in de kantine kon gaan halen. (materials closet)
-8-
M HFST 16
DE GERUND
- Vissen is zijn hobby.
Fishing is his hobby.
* Nederlands: hele werkwoord (zelfstandig gebruikt) Engels: -ing vorm (= gerund) De Gerund wordt gebruikt: 1) na voorzetsels: - They succeeded in scoring 3 goals. (vgl. They managed to score 3 goals) 2) na werkwoorden: - I can't help laughing whenever I see him. - You had better stop wasting your time.
(Ze slaagden er in drie goals te scoren)
( ... met lachen) ( ... met je tijd verspillen)
3) na een aantal uitdrukkingen * Er zijn dus geen precieze regels! Een beetje gevoel kan geen kwaad. DE BIJSTELLING - Going home I ran into a oldfriend of mine. - Being short for money I asked Jim to lend me a few quid. - Having waited for the bus for one hour we finally decided to call a taxi.
Toen ik naar huis ging ... Omdat ik krap zat, ... Nadat we een uur op de bus hadden gewacht ...
* In het Engels wordt heel vaak de “-ing-vorm” (het onvoltooid deelwoord) gebruikt om een bijstelling te maken waar wij een bijzin gebruiken. Om te vertalen moet je dus een voegwoord kiezen en het onderwerp voor je bijzin. (vergelijk met hoofdstuk 2: de duurvorm) vertaal: 1 Zonder na te denken zul je de oplossing nooit vinden. (solution) 2 Met hard werken kun je veel bereiken. (to achieve) 3 Je kunt maar beter ophouden met je zorgen maken. 4 Door sportief te spelen kregen ze de steun van het publiek. (fair) 5 (met bijstelling:) Omdat ze hard getraind hadden konden ze de tegenstander onder druk zetten. (to put pressure on) 6 (met bijstelling:) Hij deed de afwas terwijl hij een liedje zong. (to do the dishes) 7 (met bijstelling:) Nadat hij met zijn vader overlegd had besloot hij zijn vakantie af te zeggen. (to talk, to cancel)
-9-
M HFST 17
-S, ‘S, S’
- one photo - one toy - one tomato - a cry for help
two photos three toys a pound of tomatoes many cries for help
* Meervoud = enkelvoud + s (er aan vast!) (en soms verandert er nog een lettertje voor de s) - de fiets van Charles - de lonen van journalisten - een wandeling van twee mijl - bij Albert Heyn
Charles's bike the journalists' wages a two miles' walk at Albert Heyn's
* Genitief = enkelvoud + 's; meervouds s + ' * Genitief wordt gebruikt als vertaling van van bij personen; aanduidingen van tijd en afstand; winkels. (zelfde als tweede naamval)
vertaal: 1 2 3 4 5
Op het boodschappenlijstje stond: 5 kilo aardappels, 2 mango’s en 3 kiwi’s. In zijn tas zaten 4 tijdschriften, 2 pizza’s en een bos sleutels. (a bunch of ...) Zijn lerarensalarissen hoger dan salarissen van verpleegkundigen? (nurses) In de zomer hebben we 7 weken vakantie. Na twee lesuren van 50 minuten hebben we een pauze van 15 minuten. (lesuur = class)
M HFST 18
HET BEPAALD LIDWOORD (= the)
Het leven is duur. Het geluk is niet te koop. Het leven van een filmster ...
Life is expensive. Happiness is not for sale. The life of a filmstar...
* Zelfstandig naamwoord algemeen gebruikt krijgt geen the!
M HFST 19
HET ONBEPAALD LIDWOORD (A/AN)
a house, a unit [ju:nit] * voor een woord dat in uitspraak begint met een medeklinker komt a (dus niet bij "stomme h": hour, honour, heir, honest) - Zijn vader is timmerman - Hij is matroos op een schip - Is hij kapitein op het schip?
His father is a carpenter He is a sailor on a ship Is he captain of the ship?
(er is maar een kapitein!)
* als er sprake is van iets dat door meerdere personen gedaan wordt, zet je er a voor vertaal: 1 2 3 4
Is zij politieagent of buschauffeur? Als je geen eerlijk persoon bent word je nooit directeur van een bank. De prijzen van benzine zijn in 10 jaar eigenlijk niet zoveel gestegen. Het leven in Spanje is meer ontspannen dan het leven in Nederland.
-10-
(policeofficer)
(relaxed)
M HFST 20
VRAGEND VOORNAAMWOORD
* bij personen: who, whose, whom - Wie gaat daar? |-> onderwerp
Who goes there?
Whose book is this? - Van wie is dit boek? | |-> genitief (2e naamval): wiens - Voor wie is dit kado? | |-> (voorzetsel)voorwerp
For whom is this present?
* bij personen en dingen gebruiken we ook which en what: Welk antwoord kies je, 1 of 2?
Which answer will you choose, 1 or 2?
* Which vraagt naar een of enkele uit een groep. Welke/Wat voor boeken lees je graag?
What books do you like to read?
* What vraagt algemeen (wat voor). Waarheen ga je? Waarvoor dienen deze dozen? Waar zoek je naar?
Where are you going? What are these boxes for? What are you looking for?
* Met where kun je alleen naar een plaats vragen! Vertaal: 1 2 3 4 5 6 7 8
Weet jij van wie deze tas is? Welke bedoel je, de blauwe of de zwarte? (the ... one) Welke kleur vind jij mooier, roze of lila? (pink, purple) We hebben al besloten waar we op vakantie naar toe zullen gaan. Waarover zaten ze te praten. Met wie ga je op vakantie, je broer of je zus? Wat voor spullen neem je mee? Waaraan zat je te denken?
M HFST 21
BETREKKELIJK VOORNAAMWOORD
* A) bij personen: who, whose, whom (1e, 2e, 3e/4e naamval) B) bij niet personen: which A - Hij is de speler die de eerste goal scoorde. - Zij is het meisje wiens vriendje haar gedumpt heeft.
He is the player who scored the first goal. (onderwerp) She is the girl whose boyfriend ditched her.
-11-
- Is dat de jongen die we moeten feliciteren?
Is that the boy who(m) we must congratulate? (lijdend voorwerp)
- Hij is die gast waarvan ik de auto heb gekocht.
He's the bloke from whom I bought the car. ((voorzetsel)voorwerp) of: whom I bought the car from.
B - Dit is het probleem waarover we zouden moeten spreken. - Hij zei dat hij ziek was geweest, wat ik niet geloof.
This is the problem (which) we should talk about. He said he had been ill, which I don't believe.
* which verwijst ook terug naar een voorafgaande (bij)zin. * als het betrekkelijk vnw geen onderwerp is van de zin, mag je het weglaten! Kijk eens bij de voorbeeldzinnen waar dat kan. * In een aantal gevallen moet je that gebruiken. (maar dat laten we nu maar even weg) vertaal: 1 2 3 4 5 6 7 8
Dat is de jongen waarmee zij verkering heeft gehad. Ik weet niet waarom het is uit geraakt. Weet jij voor wie hij een kadootje heeft gekocht? Zijn dat de boeken waarvoor je zoveel betaald hebt? Dat is de bus waarin je die brieven moet stoppen. Zij is het meisje dat je moet feliciteren. De problemen waarover ze spraken, waren gecompliceerd. Hij is een persoon die ik blind zou vertrouwen.
(box)
M HFST 22 BIJVOEGLIJK NAAMWOORD
BIJWOORD
a correct answer
he answered correctly (in a correct way/manner)
the answer was correct (was correct is naamwoordelijk gezegde; to be (worden, zijn) is het belangrijkste "koppelwerkwoord" * Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets van een zelfstandig naamwoord. Zoniet dan hebben we te maken met een bijwoord. * bijwoorden eindigen op -ly, maar er zijn wel uitzonderingen.
-12-
M HFST 23
SOME EN ANY
- Somebody somewhere help me! - Any questions? - I haven't got any idea.
L Hoe vertaal je some en any? * hoofdregel: some in bevestigende, any in ontkennende/vragende zinnen - Could I have some water? Yes of course. Just help yourself. * some in vraagzinnen als je als antwoord "ja" verwacht vertaal: 1 Kun je de zin nog eens langzaam herhalen? 2 Stilletjes sloop hij naar beneden. (to steal, ... , ...) 3 Je kunt deze informatie gemakkelijk vinden op Internet. 4 Het verzoek werd verkeerd behandeld en daarom moest hij irritant lang wachten. ( to deal with, annoying...) 5 Zij opende hem zo onhandig dat de fles nauwelijks nog gesloten kon worden. (clumsy...) 6 Als je echt slim bent moet je je vragen ook slim stellen! 7 Heb je nog een blaadje voor me? (a sheet of paper) 8 Zij vroeg beleefd of ze nog iets mocht drinken. (polite...) 9 Weet je of er misschien nog iets gaafs te doen is in het weekend? 10 Problemen? Er zijn vast nog wel wat mensen die je willen helpen.
M HFST 24
PLAATS VAN BEPALINGEN IN DE ZIN (vergelijk met hoofdstuk 3)
- He never comes late. - I have just seen him. - She is always trying to catch the teacher's attention. * Bijwoorden van "onduidelijke" tijd (never, seldom, sometimes etc): bij 1 werkwoord: voor het werkwoord; bij meer werkwoorden: na het eerste werkwoord. (split infinitives: - I'd love to just talk things over) (Tomorrow) I'll meet him at the station tomorrow. * Bepalingen van "duidelijke" plaats of tijd komen aan het begin of einde van de zin; Beide achteraan: dan plaats voor tijd! Vertaal: 1 2 3 4
Je kunt nauwelijks verstaan waar zij het over heeft. We zullen je niet vaak kunnen helpen, dus meestal zul je het zelf moeten oplossen. (most of the time) Heeft ze je ook verteld dat ze Mozart ook best wel tof vindt? Ik weet niet precies of ik ooit een opera van Leoncavallo gehoord heb.
-13-
M
DE ONREGELMATIGE WERKWOORDEN (zie hfst 8)
ontstaan ontwaken (ver)dragen geboren worden 5 (ver)slaan worden beginnen buigen wedden 10 binden
arise awake bear
arose awoke bore
beat become begin bend bet bind
beat became began bent bet bound
arisen awoken borne be born beaten become begun bent bet bound
bijten bloeden blazen, waaien breken 15 oppvoeden, fokken (mee)brengen uitzenden bouwen branden 20 barsten, springen
bite bleed blow break breed bring broadcast build burn burst
bit bled blew broke bred brought broadcast built burnt (r) burst
bitten bled blown broken bred brought broadcast built burnt (r) burst
kopen werpen vangen kiezen 25 zich vastklemmen komen kosten kruipen snijden, knippen 30 handelen
buy cast catch choose cling come cost creep cut deal
bought cast caught chose clung came cost crept cut dealt
bought cast caught chosen clung come cost crept cut dealt
graven doen trekken, tekenen dromen 35 drinken rijden, drijven eten vallen (zich) voeden 40 (zich) voelen
dig do draw dream drink drive eat fall feed feel
dug did drew dreamt (r) drank drove ate fell fed felt
dug done drawn dreamt (r) drunk driven eaten fallen fed felt
vechten vinden vluchten vliegen 45 verbieden voorspellen vergeten vergeven vriezen 50 krijgen,worden
fight find fly fly forbid forecast forget forgive freeze get
fought found fled flew forbade forecast forgot forgave froze got
fought found fled flown forbidden forecast forgotten forgiven frozen got
give go
gave went
given gone
geven gaan
-14-
groeten, verbouwen, worden (op)hangen 55 horen verbergen raken, treffen, slaan (vast)houden bezeren, kwetsen 60 (be)houden, bewaren
grow hang hear hide hit hold hurt keep
grew hung heard hid hit held hurt kept
grown hung heard hidden hit held hurt kept
knielen breien kennen, weten leggen 65 leiden, voeren leunen springen leren (ver)laten, achterlaten 70 (uit)lenen
kneel knit know lay lead lean leap learn leave lend
knelt (r) knit knew laid led leant (r) leapt (r) learnt (r) left lent
knelt (r) knit known laid led leant (r) leapt (r) learnt(r left lent
laten, verhuren liggen aanstekeni, verlichten verliezen 75 maken bedoelen, betekenen ontmoeten betalen leggen, zetten 80 Iezen
let lie light lose make mean meet pay put read
let lay lit (r) lost made meant met paid put read
let lain lit (r) lost made meant met paid put read
rijden klinken, bellen stijgen.opstaan. opgaan hard lopen, rennen 85 zagen zeggen zien zoeken verkopen 90 zenden, sturen
ride ring rise run saw say see seek sell send
rode rang rose ran sawed said saw sought sold sent
ridden rung risen run sawn (r) said seen sought sold sent
zetten, ondergaan naaien schudden, beven schijnen, schitteren 95 (dood)schieten laten zien, wijzen krimpen, terugdeinzen sluiten zingen 100 zinken
set sew shake shine shoot show shrink shut sing sink
set sewed shook shone shot showed shrank shut sang sank
set sewn (r) shaken shone shot shown shrunk shut sung sunk
zitten slapen ruiken zaaien 105 spreken zich spoeden, hard rijden uitgeven, doorbrengen
sit sleep smell sow speak speed spend
sat slept smelt (r) sowed spoke sped spent
sat slept smelt (r) sown (r) spoken sped spent
-15-
spinnen, draaien spugen 110 splijten
spin spit split
spun spat split
spun spat split
bederven, verwennen (zich) verspreiden springen staan 115 stelen, sluipen (blijven) steken, plakken steken, prikken stinken slaan, treffen; staken 120 zweren. vloeken
spoil spread spring stand steal stick sting stink strike swear
spoilt (r) spread sprang stood stole stuck stung stank struck swore
spoilt (r) spread sprung stood stolen stuck stung stunk struck sworn
zweten vegen zwemmen zwaaien, schommelen 125 nemen, (weg)brengen leren, onderwijzen scheuren. trekken zeggen, vertellen denken, vinden, menen 130 gooien
sweat sweep swim swing take teach tear tell think throw
sweat (r) swept swam swung took taught tore told thought threw
sweat (r) swept swum swung taken taught torn told thought thrown
begrijpen, verstaan wekken, ontwaken dragen (aan het lichaam) wenen, huilen 135 winnen (op)winden (z.) terugtrekken schrijven
understand wake wear
understood woke wore weep won wound withdrew wrote
understood woken worn wept wept won wound withdrawn written
win wind withdraw write
(
-16-