Schietincidenten in de Bijlmer Een inhoudsanalyse naar stereotypering
Scriptie Duale Master Journalistiek en Media Universiteit van Amsterdam Januari 2010
Door: Anna van den Breemer Studentennummer: 5946492 Eerste lezer: Leendert van der Valk Tweede lezer: Peter Vasterman
Inhoudsopgave VOORWOORD
4
HOOFDSTUK 1 INLEIDING
6
HOOFDSTUK 2 THEORETISCH KADER
9
2.1 DE INVLOED VAN DE MEDIA 2.2 MEDIA EN HET GEBRUIK VAN STEREOTYPEN 2.3 STEREOTYPEN VAN ALLOCHTONEN IN DE MEDIA 2.3.1 MEDIA EN MENINGSVORMING OVER ALLOCHTONEN 2.4 DE ALLOCHTOON ALS GROEP: WIJ VERSUS ZIJ 2.5 BRONGEBRUIK: ELITEBRONNEN VERSUS BRONNEN UIT DE BIJLMER 2.6 DE JOURNALIST EN ZIJN REFERENTIESCHEMA’S
9 11 13 15 17 19 21
HOOFDSTUK 3 ONDERZOEKSMETHODE
23
3.1 METHODIEK 3.1.1 DE INHOUDSANALYSE 3.1.2 DE KWANTITATIEVE INHOUDSANALYSE 3.1.3 DE KWALITATIEVE INHOUDSANALYSE 3.2 SELECTIE KRANTEN EN ARTIKELEN 3.3 ONDERZOEKSPERIODE 3.4 HET WAARNEMINGSINSTRUMENT 3.4.1 DE THEORIE 3.4.2 OPERATIONALISATIE 3.4.3 BETROUWBAARHEID
23 23 24 25 25 26 27 27 28 30
HOOFDSTUK 4 RESULTATEN
31
4.1 MEDIA AANDACHT 4.2 SUBJECTIEVE WOORDKEUZE VOOR DADERS EN SLACHTOFFERS 4.3 SUBJECTIEVE WOORDKEUZE VOOR DE BIJLMER 4.4 HET VERMELDEN VAN ETNICITEIT 4.5 GROEP VERSUS HET INDIVIDU 4.6 BRONGEBRUIK 4.7 STEREOTYPEN
31 33 41 45 50 52 55
HOOFDSTUK 5 CONCLUSIE
61
LITERATUURLIJST
66
BIJLAGE 1
70
2
Op de track zal ik je vertellen hoe er hier geroofd wordt Politie doet een inval en de boel gaat in de doofpot Wat gebeurt als een brigadier z'n magazijn leegt Om de 5 uur vliegen de kogels op je tv Ik wil een dagje met je ruilen, je leven voor de mijne Ik in het kabinet en jij een dag in de bijlmer In Zuid-Oost weet je alleen maar waar de bajes is Jij denkt ik praat over vogels wanneer ik zeg Kraaiennes
Songtekst ‘Doofpot’ van Ebon-E en Gikkels
3
Voorwoord De Bijlmer in Amsterdam Zuidoost was lange tijd een plek die ik enkel kende van berichten uit de krant of van televisie. Een plek die voor mij synoniem stond aan hoge flats, eenoudergezinnen en criminaliteit.
Dat beeld veranderde tijdens de Master Journalistiek en Media. Samen met een studiegenoot besloot ik afgelopen september om een onderzoeksartikel te schrijven over de Hopi-boys, een jeugdgroep uit de H-buurt in de Bijlmer, die voorheen veel in het nieuws was geweest als criminele jeugdgang.
Aanleiding voor onze interesse waren de berichten over aanhoudende schietincidenten in Amsterdam Zuidoost. Met de groeiende onrust in het stadsdeel, dook ook iedere keer weer de naam van de Hopi-boys op, als voorbeeld van alles wat er mis is met de Bijlmer en haar jongeren. We besloten een kijkje te nemen.
We waren niet de enigen. Ook landelijke dagbladen zoals NRC Handelsblad en het Parool stuurden verslaggevers op pad. Ik las deze artikelen met een extra kritische blik; ik had immers zelf ook met de buurtregisseur en die ene jeugdwerker gesproken.
De kwaliteit van de artikelen viel mij tegen. Een dikke kop met ‘Wie in de Bijlmer geslagen heeft, moet dood’ van het NRC Handelsblad stuitte me tegen de borst. Sensationeel en gemakkelijk. Bovendien kwamen de jongeren uit de Bijlmer, die als overlastgevende groep in verband werd gebracht met de schietincidenten, in bijna geen enkel artikel aan het woord.
Door het gebrek aan hijgende deadline had ik de tijd om bronnen meerdere keren te spreken en verder te kijken dan een eerste indruk. Voor een journalist van een landelijk dagblad is die tijd er vaak niet. Ik kreeg de indruk dat het voor hen moeilijk was om in
4
een gebied zoals de Bijlmer, waar zij zelf waarschijnlijk weinig tot niet komen, door te dringen en verder te komen dan de standaard bronnen en uitspraken.
Ik bleef de berichtgeving over de schietincidenten op de voet volgen. Ik begon mij af te vragen: in hoeverre is de berichtgeving over de schietincidenten stereotyperend? Toen er een scriptie onderwerp moest worden gekozen, hoefde ik niet lang na te denken. Deze scriptie heeft mij de kans geboden om deze brandende vraag grondig te onderzoeken.
Anna van den Breemer Januari 2010
5
Hoofdstuk 1 Inleiding Het begon met een kort nieuwsbericht begin augustus over een zwaargewonde door een schietpartij in Amsterdam Zuidoost. Al gauw groeide dit uit tot een ware nieuwsgolf over het toenemende geweld in de Bijlmer. Tweeëntwintig schietincidenten en drie doden; de Nederlandse dagbladen stonden er de afgelopen maanden vol mee. Het Parool en het NRC Handelsblad zagen in de schietincidenten een aanleiding om een serie artikelen over de Bijlmer te maken. De prangende vraag: waar komt het geweld vandaan? Zowel politici als de media vielen over elkaar heen om mogelijke oorzaken van het geweld aan te dragen. In De Telegraaf legde korpschef Bernhard Welten de link tussen de schietincidenten en 'die knapen uit de Caribische regio die het stoer vinden om in Zuidoost met grote revolvers rond te lopen'. "Dat zien ze in videoclips op MTV of ze worden ertoe aangemoedigd door rappers als Lexxxus. De looks and feel uit die clips worden gekopieerd", aldus Welten in De Telegraaf. SP-raadslid Hartog zei tegenover AT5 dat het recente geweld in Zuidoost voortkwam uit 'een primitieve holbewonerscultuur'. Naar aanleiding van de schietincidenten in de Bijlmer werden journalisten geacht artikelen over de Bijlmer en de problemen daar te schrijven. Een wereld die zij doorgaans niet erg goed kennen, omdat ze er geen deel van uitmaken. Dit is een algemeen journalistiek probleem. Bovendien werden de artikelen over de Bijlmer, met overwegend Surinaamse en Antilliaanse bewoners, gemaakt op redacties die grotendeels bevolkt worden door witte journalisten. Dit roept de vraag op hoe de Nederlandse journalisten erin geslaagd zijn deze kwestie te verslaan. De intensieve berichtgeving over de schietincidenten in de Bijlmer werd uit verschillende hoeken voorzien van kritiek en bestempeld als clichématig en sensationeel.
6
Zo schreef journalist en hiphopkenner Saul van Stapele op 28 september in een opiniestuk in NRC Next dat de schietpartijen in de Bijlmer te gemakkelijk in verband werden gebracht met hiphop. In de nasleep van de moord op de 19-jarige Ishmael Gumbs in Amsterdam-Zuidoost kopte De Telegraaf met ‘Schietpartij kost rapper (19) leven’. ‘Dood rapper Gumbs schrikt Bijlmer op’, bracht het Algemeen Dagblad en ‘Neergeschoten rapper Weezy herdacht’, berichtte de Amsterdamse zender AT5. In de nieuwsrubrieken op televisie werden beelden vertoond uit een YouTube-filmpje waarin de vermoorde jongen met wat vrienden rappend te zien is. Maar Gumbs rapte enkel in zijn vrije tijd en heeft nooit een plaat uitgebracht. In zijn opiniestuk vergelijkt Van Stapele de situatie met de fictieve Jan-Willem, die in zijn vrije tijd graag met zijn vrienden in een gitaarband speelt in een schuurtje in de tuin. Als een week later Jan-Willem tegen een boom op rijdt, zou dan in de krant staan: ‘Rockzanger verongelukt?’ Hiphop en geweld zijn een geliefd mediaonderwerp maar clichés dreigen de discussie te verstikken, is de conclusie van Van Stapele. Ook vanuit Amsterdam Zuidoost zelf kwam er veel kritiek. Bekende rappers, waaronder Gikkels, schreven het nummer Doofpot, als protest tegen de berichtgeving over de incidenten. De Amsterdamse website faqfiles.nl, die zich verzet tegen negatieve beeldvorming rondom hiphop en R&B, schreef als reactie een open brief aan Welten. Deze scriptie zal aan de hand van een deels kwantitatieve, deels kwalitatieve inhoudsanalyse onderzoeken of er in de berichtgeving over de schietincidenten in de Bijlmer sprake is van clichés en stereotyperingen. De onderzoeksvraag luidt als volgt: Op welke manier is er sprake van stereotypering in de berichtgeving over de schietincidenten in de Bijlmer, door middel van eenzijdig brongebruik en stereotyperende woordkeuze? Om deze vraag te kunnen beantwoorden, zijn de volgende deelvragen geformuleerd:
7
1. Hoe worden de mogelijke daders, slachtoffers en Bijlmerbewoners genoemd? In hoeverre wordt daarbij gebruik gemaakt van subjectieve kenmerken en objectieve kenmerken? 2. Wordt de etniciteit en/of het geboorteland genoemd van de mogelijke daders, slachtoffers en Bijlmerbewoners? 3. In hoeverre worden de Bijlmer en haar bewoners als groep afgezet tegen de rest van Amsterdam? 4. Welke bronnen worden er opgevoerd: hoeveel daarvan zijn afkomstig uit de Bijlmer en hoeveel daarvan zijn zogenaamde elitebronnen? Dit mediaonderzoek gaat in op hoe de schietincidenten in de Bijlmer worden getypeerd in de media en de manier waarop de beeldvorming van de Bijlmer wordt bepaald. Om dat te kunnen onderzoeken zal er in een theoretisch kader eerst worden gekeken naar de manier waarop beeldvorming en stereotypering tot stand komt. Dit zal worden bekeken vanuit een sociaal constructivistisch standpunt. Dat wil zeggen dat het verschijnsel van een ‘geweldsgolf’ in de Bijlmer in de werkelijkheid sociaal geconstrueerd is. Het wordt ervaren als iets dat werkelijk bestaat omdat de samenleving heeft bepaald dat het bestaat. In dit onderzoek ligt de focus dan ook op de beeldvorming rondom dit probleem, de meer subjectieve kant.
In deze scriptie zal door middel van een inhoudsanalyse worden gekeken op welke manier de schietincidenten in de Bijlmer worden gestereotypeerd. Is de kritiek op de (sensationele) verslaggeving terecht?
8
Hoofdstuk 2 Theoretisch kader In dit hoofdstuk zullen de voor dit onderzoek meest relevante theorieën en begrippen op het gebied van beeldvorming en stereotypen aan bod komen, om inzicht te geven in de werking van deze processen. Dit theoretisch kader vormt enerzijds het fundament waarop het empirische onderzoek, dat in de navolgende hoofdstukken aan bod komt, gebaseerd is. Anderzijds dient het om de resultaten van dat empirische onderzoek te kunnen verklaren. In paragraaf 2.1 wordt gekeken naar de invloed van de media. Op welke manier stereotypen in de media voorkomen zal in paragraaf 2.2 behandeld worden. In paragraaf 3 zal worden gekeken op welke manier allochtonen gestereotypeerd worden in de media. De wijze waarop allochtonen als groep worden neergezet in de media zal centraal staan in paragraaf 4 en in verband worden gebracht met de in- en out-group theorie. In paragraaf 5 zal worden gekeken naar de theorieën over brongebruik in de media. In de laatste paragraaf zal de journalist en zijn referentieschema’s behandeld worden.
2.1 De invloed van de media Onderzoek heeft aangetoond dat de massamedia een grote invloed hebben op de beelden die mensen zich van een persoon, een groep of een kwestie vormen (Brants, 1998; D’Haenens, 1996, p. 107; Schelfout, 1998, p. 217). In veel gevallen zijn de media als doorgeefluik de belangrijkste bron van informatie waarop de burger zijn of haar mening over sociale kwesties vormt. Maar de media bepalen niet alleen hoe mensen over dingen denken, maar ook over welke kwesties zij nadenken. Het sociaal constructivisme gaat uit van een subjectivistische manier van het beschouwen van sociale problemen. De subjectieve blik van de samenleving bepaalt of
9
iets wel of niet een sociaal probleem is. (Loseke & Best, 2003). Want waarom zijn we wel bezorgd over het ene probleem en krijgt het andere probleem geen aandacht? Uit onderzoek blijkt dat de massamedia een behoorlijke machtspositie hebben als het gaat om het aankaarten van problemen. Dat wil zeggen: de media besteden aandacht aan een onderwerp waarna de samenleving het onderwerp als een sociaal probleem beschouwt. Dit sluit tevens aan bij de agenda setting theorie. De aandacht die de journalistiek aan bepaalde onderwerpen geeft, bepaalt de perceptie bij het publiek van wat de belangrijkste onderwerpen zijn (De Boer & Brennecke, 2003). Vanuit het sociaal constructivisme zou kunnen worden gesteld dat de media een groot aandeel hebben gehad in de heersende beeldvorming over de problematiek van de geweldsgolf in de Bijlmer. Het oplopende aantal schietincidenten en daarmee de veronderstelde toegenomen onveiligheid in de Bijlmer werd in eerste instantie als sociaal probleem op de kaart gezet door de aandacht die de media eraan besteedden. Volgens Gerbner (1994) is deze invloed van de media groot en worden mensen op deze manier systematisch blootgesteld aan een selectief beeld van de maatschappij op bijna elk levensvlak. Leurdijk (1999) ziet de invloed van de media als minder direct. De media maken een bepaald repertoire aan kennis en opvattingen beschikbaar door de selectie van invalshoeken en onderwerpen en door de duiding van gebeurtenissen. Mediagebruikers kunnen hieruit putten om hun houding, opvattingen en gedrag ten aanzien van de sociale werkelijkheid te bepalen. Hieruit blijkt dat de media meer zijn dan een doorgeefluik van informatie. Volgens hoogleraar Interculturele Communicatie Shadid (2005) zijn is de media een machtig instrument bij het ontstaan en verspreiden van beelden en stereotypen over sociale groepen.
10
2.2 Media en het gebruik van stereotypen Al in 1922 stelde journalist Walter Lippmann dat de media grote invloed kunnen hebben op hoe mensen de wereld om hen heen ervaren. In zijn klassieke werk Public Opinion beschrijft Lippmann dat het onmogelijk is om alle kennis die nodig is om te functioneren op te doen door middel van directe ervaring. In plaats daarvan is men afhankelijk van “pictures in our head”. Hiermee doelde Lippmann op mentale plaatjes die het proces van
waarnemen
en
interpreteren
van
de
complexe
sociale
werkelijkheid
vergemakkelijken. Deze ‘pictures’ zijn echter niet neutraal, maar worden mede bepaald door culturele gewoonten en tradities (Lippman, 1922). Dit culturele kader om de wereld te interpreteren produceert een fenomeen dat stereotypen heet. Stereotypen bieden de mens een hanteerbaar middel om de complexe sociale wereld te ordenen en een bepaalde betekenis te geven. Lippmann definieerde het stereotype als volgt: “Een vereenvoudigd beeld van de werkelijkheid dat voldoet aan onze wens om de wereld te zien als begrijpelijker en controleerbaarder dan zij werkelijk is.” Uit deze definitie blijkt tevens de functie die stereotypen kunnen hebben voor journalisten, al dan niet bewust, om hun informatie hapklaar te presenteren in de vorm van overzichtelijke categorieën of groepen met eigen eigenschappen en kenmerken. Volgens Tessa Perkins is het stereotype bovendien een krachtig instrument in de communicatie naar de lezer toe, omdat het een herkenbare en grijpbare vorm van representatie is en tegelijk in staat is veel informatie te bevatten. De effectiviteit van stereotypen wordt volgens Perkins bepaald door de consensus die er over een bepaalde groep heerst. Het ‘stereotype’ wordt gebruikt om een algemene overeenstemming over een sociale groep te uiten (Perkins, 1997, p. 78).
11
Ook uit de definitie van het Van Dale woordenboek, dat een stereotype omschrijft als ‘een vaststaand beeld, met name van een groep of bevolking', blijkt dit groepsproces: Hoewel stereotypen in de praktijk functioneel kunnen zijn, zoals hierboven beschreven, kleven er ook minder positieve gevolgen aan het gebruik van stereotypen in de media. Dit wordt duidelijk in de definitie van Arondson, Wilson en Akert die het stereotype omschrijven als: ‘a generalization about a group of people in which identical characteristics are assigned to virtually all members of the group, regardless of actual variation among members’ (2005, p. 434)” Uit deze definitie spreekt dat een veralgemenisering en een eventuele vertekening gepaard kunnen gaan met stereotypering. Uit onderzoek blijkt dat bepaalde sociale groepen, zoals allochtonen, hier in de media meer mee te maken krijgen dan andere groepen. Voor de lezer of kijker is het vaak lastig in te schatten of er sprake is van stereotype beelden wanneer het gaat om mensen uit sociale categorieën die ze weinig of nooit ontmoeten in het dagelijks leven (Cinnirella, 1997).
12
2.3 Stereotypen van allochtonen in de media Een onderzoek naar Nederlandse dagbladen in de periode 1990-1995 (Lubbers, Scheepers, & Wester, 1998) laat zien dat etnische minderheden en asielzoekers toentertijd ruime media-aandacht kregen. Zo publiceerden De Telegraaf, de Volkskrant en de Gelderlander een aanzienlijke hoeveelheid artikelen over deze bevolkingsgroepen, variërend van ongeveer 250 (de Gelderlander in 1991) tot ruim 700 (De Telegraaf in 1992). Uit aanvullend onderzoek blijkt dan ook dat journalisten niet (meer) bang zijn om de diversiteit in de samenleving ook weer te geven in de berichtgeving (Shadid, 1995). Naast de groeiende media aandacht is er sinds de jaren 1990 in Europa vanuit zowel de wetenschappelijke kringen als de politiek en media belangstelling voor de relatie tussen media en allochtonen (Saeys & Devroe, 2002). De afgelopen jaren zijn er verschillende onderzoeken uitgevoerd waarin wordt gekeken hoe etnische minderheden in de media worden geportretteerd. Deze onderzoekresultaten vertellen ons dat de toegenomen aandacht voor de positie van minderheden in de pers niet heeft geleid tot meer ‘harmonie’ of beter begrip (Arikoglu). Sterker nog: deze lijkt eerder bij te dragen tot vooroordelen en ‘raciaal’ conflict (Entman & Rojecki, 2000, p. 48; Entman 1990, 1994; Saeys, 2002, Larson, 2005, p. 82). De pers schuift vaak een sterk veralgemeend beeld van allochtonen naar voren, blijkt zowel uit het onderzoek van Staes & Lerouge van 1994 als uit de vervolgstudie van Saeys & Devroe van het jaar 2002. Migranten worden vaak als een homogene groep neergezet in de berichtgeving. Volgens Entman & Rojecki (2000, p. 140) wordt het feit dat allochtonen een grotere zichtbaarheid hebben in de media overschaduwd door de (vaak) negatieve stereotyperingen.
13
Entman (1990) merkt eveneens op dat allochtonen in het nieuws te vaak als probleemgroep worden gepresenteerd. Entman deed onderzoek naar de beeldvorming van ‘blacks’ in Amerikaanse televisie uitzendingen. Volgens hem worden allochtonen in de berichtgeving dikwijls in verband gebracht met onderwerpen zoals criminaliteit, drugsverslaving en misbruik van sociale voorzieningen. Het beeld van allochtonen of ‘blacks’ in de Verenigde Staten in het nieuws is overwegend negatief en concentreert zich vooral op ‘harde nieuwsfeiten’ zoals criminaliteit, waarbij ze een bedreiging zouden vormen voor de status quo. Daarbij zijn het vooral zwarten die in een slecht daglicht worden gesteld (Dixon, Cristina & Casas, 2003; Campbell, 1955). In zijn boek Media, Process, and the Social Construction of Crime. Studies in Newsmaking Criminology (2004) praat Gregg Barak over ‘een overvloed aan vertekeningen’ met betrekking tot de beschrijvingen van ras, etniciteit, geslacht en klasse in de nieuwsmedia. Zo zijn zwarten, latino’s en andere minderheden vaak ondervertegenwoordigd in het ‘goede nieuws’ (Barak, 1994, p.10). Maar als het gaat om ‘slecht nieuws’, dat vaak meer nieuwswaarde heeft dan goed nieuws, worden zwarten en andere etnische minderheden vaker gepresenteerd, bijvoorbeeld in een negatieve context zoals criminaliteit (idem). Naast het stereotype van de ‘zwarte als crimineel’, waar we in de volgende paragraaf meer aandacht aan zullen besteden, wekt de berichtgeving over zwarten tevens de indruk dat zwarten heel arm zijn en zich in een maatschappelijk zwakke positie bevinden (Larson, 2005, p. 98). Campbell constateert in zijn onderzoek een stereotypering van ‘lazy blacks’ (1995, p. 78). Ook volgens Gilens (Entman,1994) suggereert het nieuws vaak dat de arme zwarten ‘lui’ zijn.
14
Ook de tweede generatie migranten in Nederland worden in de media vaak in een slecht daglicht gesteld, constateerde Van Dijk (1983, p. 119). Wanneer zij de media halen, ligt het accent grotendeels op (gewelddadige) incidenten. Uit Europese onderzoeken blijkt dat de centrale thema’s waarmee allochtonen in verband gebracht worden, ‘misdaad, geweld’, ‘culturele diversiteit’, ‘politiek protest tegen de eigen overheid’, ‘etnische conflicten’, ‘politiek’ en ‘politiek geweld’ zijn (Saeys & Devroe, 2002) Voor dit onderzoek is het relevant om dieper op het stereotype van de (Surinaamse of Antilliaanse) immigrant als crimineel in te gaan. 2.3.1 Media en meningsvorming over allochtonen Eerder in deze scriptie werd verwezen naar Walter Lippmann en zijn theorie die stelt dat mensen voor een groot deel afhankelijk zijn van de media om ‘pictures’ te vormen over wat er in de wereld om hen heen gebeurt. Ook voor de beeldvorming van criminaliteit is het publiek voor een groot deel afhankelijk van de media. Volgens een onderzoek van ABC News zegt driekwart (76%) van de burgers hun mening over criminaliteit te vormen op basis van wat ze zien of lezen in het nieuws. Dit tegenover 22% die aangeeft de primaire informatie over criminaliteit te verkrijgen door middel van persoonlijke ervaringen (Dorfman& Schiraldi, 2001) Maar uit onderzoek blijkt dat de criminaliteitcijfers die in het nieuws worden gepresenteerd niet overeenkomen met de werkelijke cijfers. Criminoloog Frank Bovenkerk stelt bijvoorbeeld dat Marokkaanse, Turkse en Surinaamse misdadigers vaker in het nieuws komen dan men op grond van hun aandeel in de criminaliteitsstatistieken zou mogen verwachten (Bovenkerk, 1978, p.87).
15
Scheingold (1984) stelde dan ook dat het belangrijker en interessanter kan zijn om de beelden van criminaliteit die worden overgebracht door een cultuur, o.a. in de media, te bekijken dan de werkelijke dynamiek van criminaliteit (Welch, 2007, p. 276). Het verband tussen etniciteit en criminaliteit en de rol van de media hierin is in de afgelopen jaren grondig onderzocht. Op basis van inhoudsanalyses op Amerikaanse lokale televisienieuwsuitzendingen constateerde Entman (1990) dat de wijze van misdaadverslaggeving suggereert dat ‘blacks’ gevaarlijker zijn dan blanken. Entman stelt dat criminelen met een donkere huidskleur altijd op politiefoto’s worden getoond, geboeid en in bedwang gehouden door politieagenten. Bij blanke criminelen is dit niet het geval. Volgens Entman wordt hiermee de indruk gewekt dat ‘zwarten’ een bedreiging vormen. Volgens Anderson (1995) wordt misdaadnieuws in de steden van Amerika geportretteerd als een schijnbaar eindeloze parade van jonge zwarte mannen die worden gearresteerd of op weg zijn naar de gevangenis. Het gevolg is een automatische link tussen zwarten en misdaad en op die manier staan ‘blacks’ model voor het beeld van het ‘urban’ leven in de stad. Gerbner (Welch, 2007) gaat nog een stapje verder. Hij stelt dat zwarten door deze beeldvorming van criminaliteit in het nieuws worden 'gedemoniseerd'. Hierop aansluitend betoogden Walker, Spohn en DeLone (1996) dat ‘onze waarnemingen van criminaliteit voor een groot deel worden gevormd door het nieuws, met als gevolg dat we aannemen dat de typische dader African American of Hispanic is’ (p. 25). Deze studies bevestigen duidelijk de negatieve stereotypering van allochtonen als misdadiger in de misdaadverslaggeving. Via de media worden gebeurtenissen geaccentueerd, andere genegeerd en het is vaak aan dergelijke ‘vertekende berichtgeving’ dat mensen hun vooroordelen staven (Schelfout, 1998, p. 271).
16
Uit bovenstaande onderzoeken kan worden opgemaakt dat het noemen van etniciteit in de media niet zonder consequenties is. De media kunnen bijdragen aan het ontstaan van vooroordelen wanneer hierin de etnische afkomst van de hoofdpersoon wordt vermeld. Onderzoek toont aan dat een dergelijke werkwijze een stigmatisering van de groep waartoe de dader behoort in de hand werkt en de roep om strengere strafrechtelijke afhandeling stimuleert (Winkel, Bruijnincx & Van der Kley, 1987, p. 83). In dit kader pleiten vele academici voor een terughoudendheid in het noemen van nationaliteit of geboorteland in nieuwsberichten wanneer die volkomen irrelevant zijn (Brants, 1998; Garjan, Top & Dopper, 2000, p. 127).
2.4 De allochtoon als groep: wij versus zij Als waakhond van de samenleving worden journalisten geacht waarheidsgetrouw te berichten over de ontwikkelingen in de samenleving. Door hun sleutelpositie dragen de media een bepaalde verantwoordelijkheid om van deze ontwikkelingen een evenwichtig beeld te geven door verschillende kanten te belichten en meerdere bronnen aan het woord te laten. Maar gebeurt dat ook in de praktijk? Inhoudsanalyses van Nederlandse media laten zien dat etnische minderheden in de krant of op televisie vaak worden beschreven vanuit een dominant wit perspectief. Dat wil zeggen dat vooral de stem van de dominante, blanke cultuur en de westerse machtsstructuur in de berichtgeving doorklinkt. Volgens media professor Mark Deuze zet de manier waarop etnische minderheden in het nieuws komen het professionele zelfbeeld van de journalist als ‘neutrale buitenstaander’ onder druk (Deuze, 2002, p. 448) Uit de lange traditie van sociologisch onderzoek weten we dat deze verdeling in zogenaamde in-groups (de eigen groep) en out-groups (de ander) een universeel fenomeen is in het sociale verkeer. Deze sociale identiteitstheorie werd ontwikkeld door Tajfel en Turner (o.a. 1986). Deze categorisering kan bijvoorbeeld plaatsvinden op basis van criteria als religie, etniciteit, ras, sekse en woonplaats. Deze indeling van 17
individuen in een bepaalde groep heeft wel degelijk een belangrijke functie, daar het de ingewikkelde wereld een stuk overzichtelijker maakt (Cinnirella, 1997, p. 41). Met het oog op de eerder genoemde verantwoordelijkheid van de media, wordt deze verdeling problematisch wanneer op grote schaal toegepast in de landelijke berichtgeving. Mark Deuze (2002) constateert dat het nieuws over allochtone en autochtone Nederlanders vaak wordt verwoord in termen van 'wij' (het individu: de buurtbewoner) versus ‘zij’ (als groep: de Marokkaanse jongeren). Dit eenrichtingsverkeer in de media, met het dominante witte perspectief veelal als de in-group, wordt volgens Cinnirella ook veroorzaakt door de toegang tot de media. Volgens Cinnirella (1997) hebben sommige sociale groepen in de samenleving meer toegang dan anderen tot massacommunicatietechnologie waardoor zij de stereotypen die door de media verspreid worden, kunnen manipuleren. Hierbij zou kunnen worden gedacht aan een politiecommissaris die de krant gebruikt om nieuw beleid betreffende straatjongeren meer bekendheid te geven. Door zijn netwerk en contacten kan hij de media gemakkelijk benaderen om zijn standpunt te benadrukken. Deze ‘straatjongeren’ hebben die toegang in veel mindere mate. De gevolgen van deze categorisering zijn groot. Leden van dezelfde groep, in dit geval het blanke perspectief, zien zichzelf als meer gelijk aan elkaar dan aan leden van de outgroup en leden van de out-group worden gezien als sterk op elkaar gelijkend. Dit kan resulteren in stereotypen (idem). Deze machtige groepen kennen dikwijls positieve stereotypen toe aan hun eigen groep of netwerk- de ingroup - waarbij zij zich onderscheiden van en meten tegen de negatieve stereotypen die zij toekennen aan andere groepen - de outgroup (idem.) De theorie betreffende de in-groups en out-groups is relevant voor dit onderzoek om erachter te komen in hoeverre de Bijlmer, haar bewoners en de schietincidenten als out-group worden afgezet tegen de rest van Amsterdam of de Nederlandse samenleving. De journalist, met zijn of haar bijbehorende witte netwerk van deskundigen
18
en politici, wordt dan gezien als de in-groep (Shadid, 1995). In paragraaf 2.6 zullen we nader op de rol van de journalist ingaan. Ook Van Dijk (1993) concludeert dat dagbladen bijdragen aan een vergaande polarisering tussen ‘wij’ en ‘zij’. Volgens Van Dijk leidt dit vervolgens tot de opinie bij lezers dat etnische minderheden als dusdanig een algemene bedreiging vormen. Eerder in dit theoretisch kader werd het onderzoek van Entman aangehaald over de portrettering van zwarten in de media. Hij stelde dat zwarten vaak als bedreigend worden afgeschilderd. De ‘zwarte man’ wordt in de anonimiteit gehouden door het niet noemen van zijn naam. Hierdoor blijft de persoonlijke identiteit onduidelijk en wordt de man ‘als de ander’ geportretteerd. Volgens Entman worden vooroordelen en stereotypering gevoed door deze neiging van de media om ‘de ander’ te homogeniseren, waarbij er vanuit wordt gegaan dat er geen duidelijke verschillen zijn tussen het individu en de andere leden van de out-group. “Door het niet noemen van een naam wordt er gesuggereerd dat de persoon kan worden gelijkgesteld met een grotere, ongedifferentieerde groep, in dit geval het stereotype van een gevaarlijke zwarte man.” (Entman, 1992, p. 350). Deze constatering hangt nauw samen met de theorie over brongebruik die in de volgende paragraaf behandeld zal worden.
2.5 Brongebruik: elitebronnen versus bronnen uit de Bijlmer In de voorgaande paragraaf werd aangestipt hoe volgens Entman het brongebruik en daarmee samenhangend de manier hoe deze bron wordt genoemd van groot belang is in de vorming van stereotypen. Het brongebruik van de journalist om het beeld van de Bijlmer en de schietincidenten neer te zetten, bepaalt hoe de problematiek van de schietincidenten in de Bijlmer wordt neergezet en in hoeverre er sprake is van stereotype beeldvorming. 19
Volgens Van Gorp (2006) presenteert de journalist een gebeurtenis in een bepaald frame, oftewel het perspectief waarin de boodschap door de journalist gegoten is. McQuail (2000, p. 343) verwijst naar built-in frames van journalisten, waartoe ook de bronnen behoren die journalisten gebruiken om hun artikelen te schrijven en reportages te maken. Doorgaans zijn die afkomstig van elites, zoals overheden en allerlei bedrijven (Shadid, 1995). Uit eerder onderzoek blijkt dat allochtonen maar weinig aan het woord komen, zowel op televisie als in de krant. Communicatiewetenschapster Andra Leurdijk (1999) concludeerde dat allochtonen in de televisiejournalistiek vooral aan het woord komen als leek en nauwelijks vanuit een specifieke maatschappelijke positie of als deskundige. Shadid (2005) noemt het voorbeeld van de rapportages over de interetnische verhoudingen in oude stadswijken. Hierin worden bijvoorbeeld vooral enkel autochtone Nederlanders aan het woord gelaten die hun beklag doen over de toename van criminaliteit in de wijk. Men staat er weinig bij stil dat ook allochtonen last kunnen hebben van hetzelfde verschijnsel. Volgens Shadid wordt vaak ‘de eerste de beste’ allochtone persoon uit de betreffende groep om een mening gevraagd over een bepaalde gebeurtenis of conflict die met multiculturaliteit te maken heeft. Er wordt ten onrechte van uitgegaan dat zijn of haar mening representatief is voor de groep in kwestie en dat deze persoon adequate kennis heeft van de eigen cultuur. Door de tijdsdruk waarmee journalisten doorgaans te maken hebben, valt men vaak terug op secundaire bronnen waarin reeds vooroordelen verankerd liggen. Het resultaat kan in de meeste gevallen niets anders zijn dan eenzijdige berichtgeving en steeds meer en meer van hetzelfde (Shadid, 1995).
20
2.6 De journalist en zijn referentieschema’s In dit deel zal worden gekeken naar mogelijke oorzaken van het gebruik van stereotypen door journalisten. In Gekleurd nieuws stelt Mark Deuze dat journalisten doorgaans weinig kennis hebben van migrantenculturen. Maar weinig journalisten hebben een uitgebreid netwerk in wijken waar migranten wonen zoals de Bijlmer. Volgens Deuze lijken journalisten tevens weinig moeite te doen om meer kennis op te doen van verschillende culturen en etnische groeperingen, waardoor zij er ‘niet in lijken te slagen migranten op een niet stereotyperende manier in het nieuws te brengen’ (Deuze, 2002, p. 449) Nauw hiermee hangt zijn veronderstelling samen, dat journalisten weinig ervaringskennis opdoen als het gaat om de etnische verscheidenheid van vooral het leven in delen van de Randstad, met name wijken als Lombok, de Bijlmer, Spangen en de Schilderswijk (idem, p. 545). Volgens Coleman (2003) hangt die ervaringskennis samen met de zogenaamde referentieschema’s van de journalist. Kennis en referenties bepalen de manier waarop een journalist het nieuws selecteert en de nieuwswaarde toekent. Zonder achtergrondkennis zullen goede intenties om zonder vooroordelen te berichten in veel gevallen tegengewerkt worden door negatieve schema’s over migranten (Arikoglu). Door het gebrek aan kennis weten journalisten ook vaak niet de juiste kritische deskundigen en bronnen te vinden en kunnen zij geen kritische houding aannemen ten opzichte van de verkregen informatie (Shadid, 2007). Ook de bestaande vooroordelen bij journalisten zelf spelen een belangrijke rol. Shadid stelt dat de berichtgeving hierdoor onvermijdelijk negatief wordt gekleurd. Uit verscheidene communicatietheorieën blijkt dat ‘opinion leaders’, in dit geval journalisten, geneigd zijn de verkregen informatie zodanig door te geven, dat zij in overeenstemming
21
is met de eigen opvattingen en visies en met de normen van de groep waarvan zij deel uitmaken (Van Cuilenburg & Noomen 1984, Shadid, 2007). Stereotype berichtgeving over allochtonen kan ook in de hand worden gewerkt door de nieuwswaardecriteria die aan journalistieke producties worden gesteld. Nieuwswaarde hangt onder meer af van de mate waarin de inhoud van een bericht afwijkt van wat algemeen gebruikelijk is in de samenleving. Om de nieuwswaarde van een bericht te vergroten wordt in de media, meer dan nodig, de nadruk gelegd op de verschillen tussen autochtonen en allochtonen (Shadid, 2007). De nieuwswaarde wordt mede bepaald door het sociale gewicht van het artikel. Dit betreft de mate waarin de mediagebruiker meent dat het bericht hem of haar aangaat (Van Cuilenburg & Noomen 1984: 26). Om dit sociale gewicht te verhogen, wordt volgens Shadid het afwijkende gedrag bij minderheden gepresenteerd alsof het gevolgen heeft voor iedereen in de samenleving. Hierbij kan worden gedacht aan de pers die gretig gebruik maakt van uitlatingen van politici die allochtonen stigmatiseren en afzetten tegen de Nederlandse samenleving.
22
Hoofdstuk 3 Onderzoeksmethode 3.1 Methodiek In dit hoofdstuk zal uitvoerig beschreven worden hoe het empirisch onderzoek is opgesteld en uitgevoerd. Allereerst zal de gehanteerde onderzoeksmethode, te weten de inhoudsanalyse, toegelicht worden. Vervolgens worden het onderzoeksmateriaal, de selectiecriteria en de onderzoeksperiode behandeld. Tot slot zal het definitieve onderzoeksinstrument,
waarmee
het
onderzoeksmateriaal
is
geanalyseerd,
gepresenteerd worden.
3.1.1 De inhoudsanalyse In dit onderzoek is gebruik gemaakt van een inhoudsanalyse. De inhoudsanalyse geldt binnen
de
communicatiewetenschap
als
onderzoekstype
voor
het
empirisch
onderzoeken van mediamateriaal, met als doel vragen te beantwoorden met betrekking tot de rol, invloed en functie van de massamedia in de samenleving (Wester in Pleijter 2007) Volgens Kerlinger (1986) kan de inhoudsanalyse als volgt gedefinieerd worden: “Inhoudsanalyse is een methode om communicatie op een systematische, objectieve en kwantificeerbare manier te analyseren met als doel om variabelen te meten.” (Kerlinger, 1986) Een inhoudsanalyse biedt de mogelijkheid om weer te geven welke personen, onderwerpen en argumenten aandacht krijgen in de media en kan inzicht geven in de wijze waarop hieraan wordt vormgegeven (Floor, 2006). Concreet gezien kan de inhoudsanalyse gebruikt worden om de specifieke karakteristieken of dimensies van een tekst te identificeren om op die manier iets te kunnen zeggen over welke boodschappen, beelden en weergaven de tekst met zich meebrengt en wat de bredere sociale betekenis hiervan is. De inhoudsanalyse kan zowel kwalitatief als kwantitatief uitgevoerd worden. 23
3.1.2 De kwantitatieve inhoudsanalyse De inhoudsanalyse was van oorsprong vooral een kwantitatieve methode. Volgens Berelson (1952) is de kwantitatieve inhoudsanalyse een methode om een 'objectieve, systematische en kwantitatieve beschrijving te geven van de manifeste inhoud van een tekst of andere boodschap.' Het gaat hierbij om de duidelijk aanwezige inhoud en niet de latente betekenissen, verwijzingen en interpretaties. Kwantitatieve analysemethoden zijn dus bedoeld voor het analyseren van de numerieke gegevens zoals aantallen, omvang en waargenomen verschijnselen in de tekst. Deze methode gaat na hoe vaak iets voorkomt in de berichtgeving. Hierbij is het wel van belang dat de data die geteld wordt, geplaatst wordt in een theoretisch kader dat de sociale betekenis van ‘het getelde’ duidelijk maakt. ‘Het tellen vormde dus geen doel op zich, maar een middel om inhoudelijk relevante uitspraken te kunnen doen’ (Hansen et al., 1998). De kwantitatieve analyse kenmerkt zich door een deductieve aanpak. Vanuit een theoretisch kader wordt de werkelijkheid onderzocht, waarbij het theoretisch kader de richting van het onderzoek bepaalt. Op deze wijze kan een theorie getoetst worden aan de empirie, waarna deze bijvoorbeeld kan worden aangescherpt of verworpen. (Wester& Peters, 2004: 16) Om te onderzoeken welke stereotypen voorkomen in de berichtgeving over de Bijlmer schietincidenten, is gekozen voor een deels kwantitatieve, deels kwalitatieve inhoudsanalyse.
24
3.1.3 De kwalitatieve inhoudsanalyse In de kwalitatieve inhoudsanalyse staat het interpreteren van het taalgebruik en de inhoud centraal. Bij deze methode wordt de inhoud niet gekwantificeerd, maar is de focus het belang van de inhoud in de context (Bryman, 2004). Deze methode kan worden gebruikt om in te zoomen op specifieke voorbeelden van stereotypering in de berichtgeving. Bij de kwalitatieve inhoudsanalyse gaat men interpretatief aan het werk om relevante kenmerken op het spoor te komen, in dit geval stereotypering en om vervolgens een manier te vinden om deze te registreren. Deze registratie van kernmerken wordt verbonden met de probleemstelling (Huttner en Renckstorf, 2001). Er wordt hierbij gebruik gemaakt van een inductieve aanpak. “In de empirie, te weten het mediamateriaal, worden patronen aangetroffen die achteraf te interpreteren zijn door middel van theoretische inzichten.” (Wester & Peters, 2004: 16). Waarnemingen vormen hierbij de basis voor het opstellen van een nieuwe theorie. Deze registratie van kenmerken wordt vervolgens verbonden met de probleemstelling, die van te voren is opgesteld.
3.2 Selectie kranten en artikelen Hoewel er in televisieprogramma’s zoals Zembla en Netwerk ook over de schietincidenten is bericht, is in dit onderzoek ervoor gekozen om enkel te focussen op de krantenberichtgeving. Er is hiervoor gekozen, omdat de kranten gedurende enkele maanden aandacht aan dit onderwerp hebben geschonken, waardoor er een bepaalde continuïteit is ontstaan die interessant is om te onderzoeken. Op televisie was er veelal sprake van enkele korte berichten of slechts één uitzending. Ook is het eenvoudig om de inhoud van dagbladen te verkrijgen via de database van LexisNexis Academic, een tekstarchief van Nederlandse en buitenlandse dagbladen en tijdschriften, bedrijfsinformatie, wetgeving en rechtszaken (Handleiding LexisNexis 25
Academic). Deze online database biedt toegang tot circa 1300 internationale dagbladen en tijdschriften. Om een antwoord te krijgen op de geformuleerde onderzoeksvraag is ervoor gekozen om de berichtgeving van drie dagbladen te onderzoeken. De onderzochte kranten zijn NRC Handelsblad, het Parool en De Telegraaf. De keuze voor om drie kranten te analyseren is deels een praktische keuze geweest. Het analyseren van drie kranten was realistisch binnen het tijdsframe van dit onderzoek. Door drie kranten te onderzoeken kon er meer gewicht worden toegekend aan de conclusies van het onderzoek dan dat er een of twee dagbladen onderzocht waren. Hoewel zowel de landelijke als regionale dagbladen aandacht hebben besteed aan de schietincidenten in de Bijlmer, kozen zowel kwaliteitskrant NRC Handelsblad als het op Amsterdam gefocuste Parool ervoor om een speciale serie over de Bijlmer te maken naar aanleiding van de incidenten. Deze uitgebreide berichtgeving was extra interessant voor dit onderzoek. Als derde krant is De Telegraaf gekozen, veelal omschreven als populaire krant. Door ook De Telegraaf in de analyse mee te nemen, kan de uitgebreide berichtgeving van het Parool en het NRC Handelsblad vergeleken worden met de kortere nieuwsstukken van De Telegraaf. De drie onderzochte kranten hebben bovendien een eigen profiel, wat de analyse interessant maakt. Om tot een selectie van artikelen te komen uit de drie bovengenoemde kranten, is gezocht in LexisNexis Academic met de volgende zoektermen: Zuidoost, Bijlmer, schietincidenten, schietpartijen, schieten en rapmuziek.
3.3 Onderzoeksperiode De onderzoeksperiode beslaat de periode van 1 augustus 2009 tot en met 30 oktober 2009. Op 5 augustus 2009 verscheen het eerste nieuwsbericht in de kranten over een zwaargewonde bij een schietincident in Zuidoost Amsterdam. Dit kan worden gezien als
26
het begin van de berichtgeving. Eind oktober was de berichtgeving over de schietincidenten inmiddels aanzienlijk geslonken.
3.4 Het waarnemingsinstrument Nu de onderzoeksmethode en selectiecriteria van het materiaal zijn toegelicht, kan het onderzoeksinstrument
van
het
onderzoek
gepresenteerd
worden.
Dit
onderzoeksinstrument wordt in de literatuur ook wel een waarnemingsschema genoemd. 3.4.1 De theorie Volgens de definitie van Hüttner, Renckstorf en Wester is het waarnemingsinstrument: “de operationele uitwerking van [de hypotheses] in termen van registratie-eenheden in het materiaal, de kenmerken van die eenheden en de variaties die daarbij kunnen voorkomen in termen van de categorieën waarin de eenheden worden geclassificeerd.” (Hüttner, Renckstorf & Wester, 1995). Bij het ontwikkelen van een waarnemingsinstrument gaat het erom op een navolgbare wijze gegevens te onttrekken aan het te onderzoeken mediamateriaal. Dit gebeurt door het ontwikkelen van een instrument met aandachtspunten en vragen waarmee de krantenartikelen systematisch gelezen kunnen worden. Deze verzameling indicatoren aan de hand waarvan de krantenartikelen worden geanalyseerd, worden ook wel 'sensitizing concepts' genoemd (Pleijter, 2007). Door een lijst met vragen samen te stellen kunnen de begrippen die behandeld zijn in het theoretisch kader toepasbaar worden gemaakt op het mediamateriaal. Bij de kwalitatieve inhoudsanalyse is het de bedoeling dat deze concepten, waarvan de onderzoeker aan het begin van zijn onderzoek vaak enkel een oppervlakkig idee heeft, door middel van empirisch onderzoek ‘maatschappelijk’ ingevuld worden. Het gaat om 27
“het opsporen en benoemen van relevante eigenschappen.” (Wester & Peters, 2004: 5) Er ontstaat op deze wijze een theorie die gebaseerd is op de empirie. Belangrijk is uiteraard dat dit bij ieder artikel op identieke wijze gebeurt in verband met betrouwbaarheid van de onderzoeksuitkomsten. Volgens Pleijter is het maken van een waarnemingsinstrument voor een kwalitatieve inhoudsanalyse een volwaardig onderdeel van het onderzoek en zal de ontwikkeling van een instrument niet meteen succesvol zijn. Veelal kan het voorkomen dat het instrument gedurende het onderzoek moet worden aangepast (Pleijter, 2007). 3.4.2 Operationalisatie Aan de hand van de geformuleerde hoofdvraag en deelvragen is een analytisch of theoretisch kader opgesteld met daarin uitgewerkt de relevante begrippen die hiermee samenhangen. Deze uitgewerkte begrippen hebben als basis gediend voor het opstellen van het waarnemingsinstrument. Het waarnemingsinstrument is te vinden in Bijlage 1. Eerder werd gesteld dat bij de kwalitatieve inhoudsanalyse veelal gebruik wordt gemaakt van enkele concepten gebaseerd op de eerste analyse van het materiaal in plaats van een uitgebreid vooraf opgestelde vragenlijst zoals bij de kwantitatieve inhoudsanalyse. In dit onderzoek is er echter voor gekozen het mediamateriaal te analyseren vanuit een meer uitgewerkt kader dan slechts ‘sentizing concepts’. In dit onderzoek staat het concept van stereotypen centraal, een begrip waarover op basis van vele onderzoeken inmiddels veel theorieën ontwikkeld zijn. Deze theorieën zijn als basis gebruikt voor het theoretisch kader en het opstellen van het waarnemingsinstrument. Gedurende het onderzoek is het waarnemingsinstrument verder uitgebreid, waar nodig, met begrippen uit het mediamateriaal. Om een voorbeeld te geven: de vraag ‘welke woorden worden gebruikt om de slachtoffers en (mogelijke) daders van het geweld in de Bijlmer aan te duiden?’ is
28
gaandeweg aangevuld met verschillende opties voor subjectieve woorden die in het onderzoeksmateriaal voorkwamen. Voor een betrouwbaar resultaat is de analyse twee keer uitgevoerd zodat ook het reeds geanalyseerde materiaal op eventuele nieuwe aanvullingen werd onderzocht. Dit aanvullende karakter, kenmerkend voor het kwalitatieve onderzoek, leent zich goed voor het aanpassen van de bestaande theorie over stereotypen op de specifieke kwestie van de Bijlmer. De vragen en aandachtpunten genoemd in het waarnemingsinstrument hebben betrekking op de volgende onderwerpen (zoals aangestipt in het theoretisch kader):
•
Woordkeuze voor (mogelijke) daders en slachtoffers van het geweld in de Bijlmer. Deze verschillende woordkeuzes worden gekoppeld aan stereotypering.
•
Welke stereotype associaties komen er in de krantenberichten voor? Dit hangt deels samen met hoe de mensen worden genoemd en dus welke eigenschappen hieraan worden gekoppeld. (gewelddadig/ lui/ arm/ afgesloten van rest).
•
Worden de Bijlmerbewoners als groep of als individu neergezet: de kans op stereotypering is kleiner als iemand als individu wordt neergezet en niet als groep (verwijzing naar theorie).
•
Het type bron. Wordt er gebruik gemaakt van bronnen uit de Bijlmer zelf of van elite bronnen (politie, politici, hoogleraren).
Aan de hand van deze onderwerpen zijn zeventien vragen opgesteld, zoals in Bijlage 1 te zien is. Dit zijn zowel vragen met een ja/nee antwoord als vragen met verschillende antwoorden (a t/m f). De teksten zijn grondig doorgelezen en onderzocht op de punten in het waarnemingsinstrument.
29
3.4.3 Betrouwbaarheid Kwalitatief onderzoek scoort meestal laag op betrouwbaarheid maar hoog op verklarende waarde. Bij kwantitatief onderzoek ligt deze verhouding precies andersom (Den Boer et al, 1994). Bij inhoudsanalyses wordt er gestreefd naar objectiviteit. Kenmerken en bias van de onderzoeker mogen de analyse niet beïnvloeden. Definities en regels voor de classificatie van de variabelen moeten expliciet zijn, zodat andere onderzoekers de procedure kunnen herhalen. In dit onderzoek is enerzijds gekeken naar manifeste boodschappen in de teksten, dat wil zeggen, kenmerken die aan de oppervlakte liggen en gemakkelijk te observeren zijn (Potter & Levine- Donnerstein,1999) Hierbij kan worden gedacht aan de vraag of de etniciteit van dader of slachtoffer wel of niet genoemd wordt. Dit is een duidelijke vraag, waar simpelweg turven volstaat en waar weinig interpretatie bij komt kijken. Anderzijds is er in dit onderzoek ook gekeken naar zogenaamde ‘latente’ kenmerken van communicatieboodschappen (De Ridder, 1994). Latente kenmerken zijn de betekenissen van elementen van een boodschap die onder de oppervlakte liggen (Babbie, 1992). Zo worden er in het waarnemingsinstrument vragen gesteld over welke subjectieve woorden er voor daders en slachtoffers wordt gebruikt. Wanneer is een term subjectief? Hier speelt wel een deel interpretatie van de kant van de onderzoeker mee. Hoe die afwegingen zijn gemaakt zal kort worden belicht in het resultaten hoofdstuk.
30
Hoofdstuk 4 Resultaten In dit hoofdstuk zullen de resultaten van het verrichte onderzoek worden gepresenteerd. Allereerst zal gekeken worden naar de hoeveelheid media aandacht voor het onderzoeksonderwerp (paragraaf 4.1). Vervolgens zullen de deelvragen één voor één behandeld worden. Bij iedere paragraaf zal eerst naar het totaal van de drie dagbladen worden gekeken, alvorens in te gaan op de specifieke voorbeelden per krant.
4.1 Media aandacht Voor dit onderzoek zijn in totaal 61 artikelen geanalyseerd, afkomstig uit de dagbladen het Parool, NRC Handelsblad en De Telegraaf. Deze artikelen zijn verkregen door de zoektermen, zoals genoemd in hoofdstuk drie, in de Lexis-Nexis database in te vullen. De hoeveelheid krantenartikelen over de schietincidenten in Amsterdam Zuidoost is redelijk gelijk verdeeld over de drie onderzochte maanden, met in de maand augustus 19 artikelen, in september 20 artikelen en in oktober 22 artikelen. Het Parool schonk de meeste media aandacht aan de schietincidenten. In totaal werden er in de maanden augustus tot en met oktober 37 artikelen geschreven. Dit waren zowel korte nieuwsberichten als langere reportages. In totaal besteedde het Parool 16099 woorden aan de schietincidenten. Het feit dat het Parool aanzienlijk meer heeft geschreven over de schietincidenten dan de andere twee kranten valt te verklaren doordat het Parool vooral op Amsterdam georiënteerd is. Bovendien begon de krant naar aanleiding van de schietincidenten met een uitgebreide serie artikelen over de Bijlmer. Het NRC Handelsblad heeft in de drie maanden van augustus tot en met oktober 13 artikelen over dit onderwerp geschreven. Naast enkele korte berichten was er in het
31
NRC Handelsblad ook ruimte voor een aantal zeer uitgebreide artikelen, soms van wel tweeduizend woorden. In totaal besteedde de krant 11844 woorden aan de schietincidenten. De Telegraaf gaf met 11 artikelen de minste aandacht aan het onderzoeksonderwerp. Dit waren vooral kortere nieuwsberichten met in totaal slechts 4183 woorden. In augustus en september bracht De Telegraaf het nieuws over de eerste schietincidenten, maar toen er zich verder geen nieuwe ontwikkelingen voordeden, stagneerde de berichtgeving. Dit in tegenstelling tot het Parool. Ook nadat zich geen groot nieuws meer voordeed in oktober probeerde de krant de gebeurtenissen te verklaren door middel van een uitgebreide serie reportages over het leven in de Bijlmer. Bij het NRC Handelsblad was de aandacht voor de schietincidenten nagenoeg gelijk verdeeld over de drie maanden. In de tabel hieronder is de hoeveelheid artikelen weergegeven: Krant
Augustus
September
Oktober
Totaal
Het Parool
9
12
16
37
NRC Handelsblad
4
4
5
13
De Telegraaf
6
4
1
11
32
4.2 Subjectieve woordkeuze voor daders en slachtoffers In de volgende paragraaf zal aandacht worden besteed aan de manier waarop de daders en slachtoffers van de schietincidenten in de Bijlmer in de krantenartikelen beschreven worden, zoals geformuleerd werd in deelvraag 1. Welke woorden kiest de journalist om hen neer te zetten? Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen een objectieve en een subjectieve woordkeuze. Met objectieve woordkeuze wordt een omschrijving bedoeld waar geen sprake is van een waardeoordeel of typering. Het gaat om een neutrale manier van beschrijven, zoals ‘de man’ of ‘de dader’. Bij een subjectieve woordkeuze wordt gerefereerd aan een omschrijving die een waardeoordeel met zich meedraagt of een beschrijving die niet als neutraal kan worden gekwalificeerd. Bijvoorbeeld een typering als ‘de agressieve man’. Door in de eerste fase van het onderzoek naar subjectieve beschrijvingen te kijken, was het mogelijk om later in de analyse enkele stereotypen op het spoor te komen. In 19 artikelen, oftewel 31,1%, van de 61 geanalyseerde krantenartikelen wordt gebruik gemaakt van een subjectieve woordkeuze om de daders en/of slachtoffers van de schietincidenten in de Bijlmer neer te zetten. In sommige artikelen komt meer dan één subjectieve omschrijving voor. In totaal is er sprake van 31 subjectieve omschrijvingen. Verdeeld over de bovengenoemde 19 artikelen is dit gemiddeld 1,63 subjectieve omschrijvingen per artikel. Dit gemiddelde is belangrijk om te vermelden, zodat er niet enkel wordt gekeken naar de hoeveelheid artikelen waarin subjectieve termen voorkomen, in dit geval 19, maar ook naar hoeveel subjectieve omschrijvingen er gemiddeld per artikel voorkomen. In het cirkeldiagram hieronder is te zien hoe de verschillende omschrijvingen van dader en slachtoffer, zowel objectief als subjectief, zich tot elkaar verhouden. Hierin wordt tevens duidelijk hoe de in totaal 31 subjectieve typeringen verdeeld zijn. Het gaat hierbij om het totaal van de drie dagbladen. 33
In het Parool wordt er in negen van de zevenendertig geanalyseerde artikelen, oftewel 24,3%, gebruik gemaakt van een subjectieve woordkeuze om dader of slachtoffer neer te zetten. Met in totaal 18 subjectieve omschrijvingen komt dit neer op gemiddeld 2 subjectieve omschrijvingen per artikel. In tien artikelen is er sprake van puur objectieve omschrijvingen, zoals ‘de dader’, of ‘de man’. In achttien artikelen is de vraag van objectieve woordkeuze versus subjectieve woordkeuze niet van toepassing omdat er in deze artikelen niets wordt gezegd over daders of slachtoffers. Met 30,8% ligt het aantal artikelen in het NRC Handelsblad waarin subjectieve termen worden gebruikt voor dader en/of slachtoffer hoger. In totaal is er echter sprake van minder subjectieve termen, namelijk zes, wat gemiddeld 1,5 subjectieve omschrijving per artikel is. In vier artikelen is er sprake van een puur objectieve woordkeuze, en in vijf artikelen is deze vraag niet van toepassing. In De Telegraaf is er in 6 van de 11 artikelen, oftewel 54,5%, sprake van subjectieve termen om de daders en/of slachtoffers van de schietincidenten te beschrijven. Deze subjectieve woorden komen in 6 van de 11 artikelen voor, dus gemiddeld 1,2
34
omschrijving per artikel. Drie artikelen van de elf zijn puur objectief. In twee artikelen is deze vraag niet van toepassing. Hieronder zullen we enkele subjectieve termen thematisch bespreken aan de hand van voorbeelden. Hier zullen ook al enkele tussentijdse conclusies of constateringen worden besproken die in de uiteindelijke conclusie terug zullen komen: De jongens van de straat: de Bijlmerboy als crimineel De meest voorkomende subjectieve typering heeft betrekking op het omschrijven van de jongeren uit de Bijlmer. In de berichtgeving worden de jongeren uit Zuidoost als overlastgroep neergezet en in verband gebracht met de schietincidenten, mede door de arrestaties van jongeren en de vooral jongere slachtoffers. Om deze jongeren te omschrijven worden vaak termen als ‘jongens van de straat’, ‘bijlmerboy’ en ‘knapen uit de Caribische regio’ gebruikt. Hoewel deze termen voor sommige lezers op het eerste gezicht wellicht niet heel subjectief lijken, blijkt uit de analyse van de teksten dat deze termen in veel gevallen niet als neutraal kunnen worden gezien. Het gaat hier namelijk om termen die, vaak een paar zinnen eerder of later in het artikel, automatisch gelinkt worden aan bepaalde, vaak negatieve, eigenschappen. In het artikel ‘Wie in de Bijlmer geslagen heeft, moet dood’ in het NRC Handelsblad van 26 september, staat bijvoorbeeld: Het is een begrip in Zuidoost: de 'jongens van de straat'. Vooral Antilliaanse, maar ook Surinaamse jongens brengen veel tijd buiten door. Sommige groepen gelden als hinderlijk en overlastgevend, andere als crimineel. In dit voorbeeld wordt de term ‘jongens van de straat’ geïntroduceerd en uitgelegd. In de zinnen erna wordt deze term gekoppeld aan het geven van overlast of crimineel zijn.
35
Door het noemen van de etniciteit van deze jongens, wordt de Surinaamse en Antilliaanse afkomst in verband gebracht met deze negatieve kenmerken. De kritische lezer kan zich afvragen wat de functie is van het noemen van etniciteit in deze context. Hier kan als tegengeluid worden gegeven dat een journalist niet kan werken zonder een bepaalde vorm van generalisatie. Om een beeld van de situatie te schetsen en deze te duiden, is het verwijzen naar groeperingen zoals ‘jongens van de straat’ af en toe nodig. Een journalist doet verslag van de situatie en noemt dus ook het beestje bij de naam als blijkt dat de overlastgevende jongeren Surinaams of Antilliaans blijken te zijn. Wel is het zo dat in dit voorbeeld Surinaamse en Antilliaanse jongens die op straat hangen, worden gelinkt aan overlast en criminaliteit, terwijl dit lang niet voor allemaal geldt. In Amsterdam Zuidoost is er op veel plekken sprake van een zogenaamde straatcultuur, het leven speelt voor een groot deel op straat af, wat niets met overlast of criminaliteit te maken heeft. In het artikel wordt slechts in termen van ‘groepen’ gesproken, waarbij geen onderscheid wordt gemaakt tussen individuen of specifieke sub-groepen. Zoals besproken in het theoretisch kader werkt dit stereotypering in de hand. In het artikel ‘Ishmael geen ‘snoepje' wel geliefd’ uit het Parool van 23 september over de doodgeschoten Ismael Gumbs wordt bijvoorbeeld geschreven: De laatste maanden woonde Gumbs in Zuidoost, in de K-buurt. ''Hij was een echte Bijlmerboy,'' vertelt rapper Raoul Kluivert, in de hiphopscene in Zuidoost beter bekend als Dret van de rapformatie Vaderloze Troepe. De term ‘Bijlmerboy’ zoals in dit artikel wordt gebruikt, lijkt te duiden op een stereotype omschrijving van jongens die in de Bijlmer opgroeien. De lezer vraagt zich wellicht af waar die term precies voor staat. Wat betekent het om een ‘echte Bijlmerboy’ te zijn? Dit wordt niet specifiek in het artikel beantwoord. Wel wordt er
36
informatie over Gumbs voor en na deze term gegeven die mogelijk op de term Bijlmerboy zouden kunnen slaan. Zo wordt er in de zin ervoor geschreven: Eerst deelde hij een woning met een drugsverslaafde, en in een ander huis werd hij door 'vrienden' in elkaar geslagen. En daarna: Gumbs was vaak op straat te vinden, en hing graag met de andere jongens bij het speeltuintje tussen de flats Kruitberg en Kleiburg. Met deze informatie in het achterhoofd kan de term ‘echte Bijlmerboy’ voor een deel worden ingevuld en dit blijkt geenszins een neutrale term te zijn. In veel artikelen die het Parool heeft gepubliceerd naar aanleiding van de schietincidenten worden
deze
‘straatjongens’
of
‘Bijlmerboys’
als
synoniem
gebruikt
voor
‘probleemjongeren’ die mogelijk de oorzaak zouden kunnen zijn van de onrust en het geweld in de Bijlmer. Zo wordt in een Parool artikel van 25 september de volgende vraag gesteld: Waar komen die vuurwapens vandaan? En sinds wanneer is het normaal om een vuurwapen op zak te hebben? Is het onderdeel van de straatcultuur van Surinaamse en Antilliaanse jongeren in Zuidoost? (Parool, 25 september) Deze vraag, die in het begin van het artikel wordt gesteld, brengt de straatcultuur van Surinaamse en Antilliaanse jongeren in verband met wapenbezit. Hoewel dit voor een bepaalde groep mogelijk ook kan gelden, wordt er in algemene termen als ‘de Surinaamse jongeren’ gesproken. In paragraaf 4.5 zal er nader worden ingegaan op het beschrijven van groepen.
37
In het NRC Handelsblad wordt in een artikel op 26 september de moord op Gianluca Flamingo gereconstrueerd. Er wordt beschreven hoe Flamingo’s vrienden ruzie krijgen met een aantal jongens op straat: Een van de straatjongens verdwijnt, komt terug op een scooter en opent het vuur. De daders van de schietpartij worden omschreven als ‘straatjongens’, terwijl onduidelijk is waarom. Is het omdat ze zich toevallig op straat bevonden? Of om deze jongens een bepaald imago mee te geven? Jongens van de straat als laagopgeleid Andere subjectieve termen om de daders of slachtoffers te omschrijven hebben betrekking op het opleidingsniveau, bijvoorbeeld door het noemen van ‘vmbo-leerling’ of ‘laagopgeleid’. Zo lezen we in het Parool van 5 oktober: "Het heeft geen zin de jongens met de straatmentaliteit lastig te vallen met gesprekken over scholing of werk." Enerzijds kan dit als belangrijke karakteristiek of eigenschap van dader of slachtoffer gezien worden, anderzijds kan dit duiden op wat Larson (2005) bedoelde met het benadrukken van de maatschappelijk zwakke positie van allochtonen in de nieuwsmedia. Zo worden enkele slachtoffers van de schietpartijen keer op keer beschreven als vmboleerling. Kickboxen als gewelddadige sport Ook wordt in enkele artikelen genoemd dat de dader of slachtoffer een vechtsport beoefent, zoals kickboxen. Dit kan enerzijds gezien worden als extra informatie om de
38
dader of het slachtoffer te beschrijven. Toch roept dit de vraag op: in hoeverre is het relevant om deze kenmerken in de berichtgeving te betrekken? Hoewel het lastig is om deze vraag te beantwoorden, moet er hier naar de bredere context van het geweld in de Bijlmer worden gekeken. De jongens worden met dit geweld in verband gebracht en in veel artikelen als gewelddadig neergezet. In enkele artikelen lijkt dit extra aangezet te worden door het noemen van een sport zoals kickboxen. De vechtsport versterkt hier het plaatje van de jongens van de straat als ‘vechtersbaas’, ‘agressief’ en ‘hard’. Zo wordt in een artikel uit het NRC Handelsblad de sportschool beschreven in termen als ‘beren van kerels beuken in de trainingsruimte op elkaar in’ en ‘het water gutst van de lijven’, wat toch een bepaalde sfeer neerzet. Rapmuziek en geweld In De Telegraaf doet politiecommissaris Welten een aantal uitspraken over de invloed van rapmuziek op jongeren in de Bijlmer. Volgens Welten wordt het geweld uit rapvideo’s gekopieerd door de jongeren: "Veel van die knapen uit de Caribische regio vinden het stoer om in Zuidoost met grote revolvers rond te lopen. Dat zien ze in videoclips op MTV of ze worden ertoe aangemoedigd door rappers als Lexus. De 'looks and feel' uit die clips worden gekopieerd door jongeren". In het kader van deze uitspraken worden er in De Telegraaf termen als ‘Antilliaanse hiphopjongeren’ gebruikt. Ook wordt er in het nieuwsbericht over de moord op Ismael Gumbs het volgende geschreven: Het slachtoffer zou de in Amsterdam-Zuidoost bekende rapper Ishmael Gumbs zijn en was een bekende van de politie. (De Telegraaf, 23 september) Ook in de titel van het nieuwsbericht ‘Schietpartij kost aan rapper(19) leven’ wordt er gerefereerd aan ‘rapper’. In zowel het NRC Handelsblad als het Parool wordt Gumbs niet
39
als rapper omschreven. Uit niets in de tekst is bovendien op te maken of het hier om een bekende rapper gaat, die enkele nummers heeft uitgebracht. Gumbs, zo blijkt uit andere informatie, is een jongen die ervan droomde, net als vele anderen, om ooit rapper te worden. De vraag is of dit een criterium is om hem als rapper te omschrijven. Het woord ‘rapper’ in combinatie met schietpartij roept toch een bepaald stereotype beeld op, naar Amerikaanse praktijken. De schietpartij had niets met rappers of rapmuziek te maken, waardoor er geen reden lijkt te zijn om hiernaar te verwijzen. De grafiek hieronder geeft weer hoe de verhouding tussen objectieve en subjectieve termen ligt bij de drie dagbladen. In rood wordt het aantal artikelen weergegeven waar een of meerdere subjectieve omschrijvingen van dader of slachtoffer voorkomen. De kleur blauw geeft aan in welke artikelen sprake is van puur objectieve beschrijvingen.
In veel gevallen is het lastig te bepalen of het gaat om een beschrijving van de feiten, bijvoorbeeld dat veel Surinaamse jongeren overlastgevende straatjongens zijn, of dat het gaat om een subjectieve omschrijving of zelfs om een stereotype die door de journalist of geciteerde bron wordt benadrukt. Om dit te kunnen inschatten is een brede kennis nodig van de situatie en de methode van werken van de journalist.
40
Wel moet er worden gesteld dat, zoals in het theoretische kader reeds beschreven, er een bepaalde gevoeligheid bestaat bij het noemen van etniciteit in combinatie met criminaliteit. In berichten over autochtone criminelen wordt de afkomst immers vaak niet vermeld. Journalisten moeten zich van te voren de kritische vraag stellen of het noemen van deze ‘subjectieve’ termen nodig is en bijdraagt aan de informatieve lading van de berichtgeving.
4.3 Subjectieve woordkeuze voor de Bijlmer Naast het hierboven gepresenteerde onderzoek naar de manier waarop daders en slachtoffers worden neergezet in de krantenartikelen, is er ook gekeken naar hoe de Bijlmer als plek omschreven wordt. Welke woorden worden gebruikt om de Bijlmer te beschrijven en in hoeverre zijn deze woorden objectief of subjectief? In totaal wordt er in 42 artikelen, oftewel 68,8%, gebruik gemaakt van een omschrijving van de Bijlmer die verder gaat dan een puur objectieve beschrijving zoals ‘Bijlmer’, ‘Zuidoost’, ‘woonplek’, of ‘buurt’. Met in totaal 95 subjectieve beschrijvingen komt dat gemiddeld neer op 2,3 subjectieve omschrijvingen per artikel. Het gaat hierbij veelal om beschrijvingen die erop aansturen dat de Bijlmer steeds gevaarlijker en gewelddadiger wordt. Het volgende cirkeldiagram laat zien hoe de verschillende omschrijving van de Bijlmer, zowel objectief als subjectief, zich tot elkaar verhouden:
41
Het Parool beschrijft de Bijlmer in 22 artikelen, oftewel 59,5%, op een subjectieve manier. Met in totaal 43 subjectieve omschrijvingen komt dit neer op gemiddeld 1,95 per artikel. In het NRC Handelsblad ligt dit percentage hoger. In 11 artikelen, oftewel 84,6%, wordt gebruik gemaakt van subjectieve omschrijvingen van de Bijlmer. Met in totaal 28 subjectieve omschrijvingen, komt dit neer op gemiddeld 2,5 per artikel. In de Telegraaf vinden we nagenoeg dezelfde resultaten. Van de elf artikelen in is er in negen artikelen, oftewel 81,8%, sprake van een subjectieve omschrijving van de Bijlmer. Met in totaal vierentwintig subjectieve termen komt dit neer op 2,6 per artikel. Hieronder zullen enkele voorbeelden thematisch besproken worden.
42
De Bijlmer als gevaarlijke plek Het merendeel van deze subjectieve typeringen omschrijven de Bijlmer als gevaarlijke plek, als veiligheidsrisicogebied of verwijzen naar de verharding van de buurt. Zo wordt de Bijlmer gelinkt aan het geweld tussen gangs in Los Angeles: Het is nog steeds een enorme puinhoop in de Bijlmer, schetst Bakker de actuele situatie. Als we niet ingrijpen, is het hier over vijf jaar South Central in Los Angeles, inclusief de drive-byshootings. (Het Parool, 14 oktober) Of zoals het NRC Handelsblad op 3 oktober schrijft: “Holendrecht is een honingbol voor criminelen geworden. Vroeger was dit een excellente buurt, nu is het verpauperd." Ook in De Telegraaf heeft het merendeel van de subjectieve termen betrekking op het steeds onveiliger worden van de Bijlmer. Zo wordt er gesproken van ‘het spookbeeld van een wijk waar misdaad overheerst’, ‘de beruchte Bijlmer’ en een ‘crimineel broeinest waar politie en nette burgers zich niet durven te vertonen. (De Telegraaf, 23 augustus). In een ander artikel wordt de vraag gesteld: ‘Wordt de Bijlmer opnieuw een poel des verderfs of slaagt de overheid er dit keer wel in het tij tijdig te keren?’ De Bijlmer als symbool van verloedering In De Telegraaf wordt de Bijlmer omschreven als ‘symbool van verloedering’ en neergezet als zijnde een ‘puinhoop’, ‘troosteloos’ en ‘verpauperd’: Het is niet per se het vrolijkste stukje Bijlmer, dat pleintje ingeklemd tussen de entree van het zieltogende winkelcentrum Kraaiennest, buurtcentrum De Bonte Kraai en het betonnen geraamte waarover de metro af en aan rijdt. Je kunt er terecht voor een snorder, maar verder
43
is het, behalve voor de vaste kliek rondhangers, geen plek om lang bij stil te staan. (Het Parool, 28 september) De Bijlmer als fijnere woonplek dan vroeger Maar het NRC Handelsblad geeft ook ruimte om de verbeteringen te beschrijven die de Bijlmer heeft ondergaan: De criminaliteit is tussen 2003 en 2009 fors gedaald, net als de drugsoverlast, zodat de veiligheid in Zuidoost nu op het gemiddelde van Amsterdam zit. ,,In de jaren negentig verhuisde jaarlijks nog ruim 40 procent van de bevolking, nu nog 10 procent", zegt Sweet. ,,Mensen willen hier graag blijven wonen." (15 augustus, NRC Handelsblad) Van de positieve kanten van de Bijlmer als woonplek is in De Telegraaf minder sprake. Opvallend is hier dat de cijfers van De Telegraaf en NRC Handelsblad nagenoeg hetzelfde zijn terwijl zij op een compleet andere manier verslag hebben gedaan van de incidenten. Het NRC Handelsblad heeft enkele lange reportages geschreven waar je beschrijvende factoren van de buurt, die als subjectief of typerend kunnen worden gezien, wellicht eerder verwacht. De kortere nieuwsberichten van De Telegraaf zouden minder ruimte bieden voor deze termen. Dat is echter niet het geval. Termen als ‘spookbeeld’ en ‘broeinest voor criminelen’ klinken toch een beetje sensationeel. Veel van de bovengenoemde voorbeelden zijn citaten van bronnen en geen constateringen van de journalist zelf. Dit geldt ook voor de resultaten die nog besproken gaan worden in dit hoofdstuk. Is de journalist verantwoordelijk voor eventuele stereotypen die een bron in een citaat aanhaalt of niet? Hiermee hangt de vraag samen welke taak de journalist zou moeten vervullen. Enerzijds is er de rol van de verslaggever die enkel registreert wat bronnen zeggen, ook wanneer dit volgens de journalist misschien op een stereotyperende manier gebeurt. Aan de andere kant kan er worden beargumenteerd dat een journalist een bepaalde
44
verantwoordelijkheid heeft over zijn of haar artikel. De journalist is immers diegene die een selectie maakt van alle beschikbare informatie en dit verwerkt. Aan de journalist de keuze om ook een tweede bron aan het woord te laten die wellicht een ander licht op eventuele stereotypen kan laten schijnen. In dit onderzoek is enkel gekeken of er sprake was van subjectieve woordkeuze. Er is niet gekeken of deze omschrijvingen van de journalist zelf kwamen of van een geciteerde bron. Wellicht is dit interessant voor een vervolgonderzoek.
4.4 Het vermelden van etniciteit Zoals geformuleerd in deelvraag 2, is er in dit onderzoek tevens gekeken in welke mate de etniciteit of het geboorteland van bronnen wordt genoemd in de berichtgeving. In het theoretisch kader zijn verscheidene onderzoeken besproken die concluderen dat het noemen van etniciteit, in combinatie met verwijzingen naar criminaliteit, kan bijdragen aan stereotypering. In 27 artikelen, oftewel 44,3%, van de 61 bestudeerde artikelen wordt de etniciteit of het geboorteland van de bron in kwestie genoemd. Veelal wordt er vaker dan één keer in een artikel aan etniciteit of geboorteland gerefereerd. In totaal gebeurt dit 91 keer, dat is gemiddeld 3,4 keer per artikel. In de grafiek hieronder is te zien in hoeveel artikelen etniciteit of geboorteland genoemd wordt in de drie onderzochte dagbladen:
45
In het Parool wordt er in 17 artikelen, oftewel 45,9%, verwezen naar etniciteit of geboorteland van de genoemde bronnen. In totaal wordt etniciteit 41 keer genoemd, wat betekent dat dit gemiddeld 3 keer per artikel gebeurt. In 20 artikelen wordt geen enkele verwijzing naar etniciteit of geboorteland gemaakt. Het volgende cirkeldiagram laat zien hoe deze verdeling eruit ziet:
Bij de analyse van het NRC Handelsblad vinden we soortgelijke resultaten. In 46,2%, oftewel zes artikelen, wordt het geboorteland of etniciteit van de bron genoemd. Opvallend is dat het aantal keer dat de etniciteit genoemd wordt, hoger ligt dan bij het
46
Parool. In totaal wordt etniciteit 45 keer genoemd, wat betekent dat dit gemiddeld 7,5 keer per artikel gebeurt. In zeven artikelen, dat is 53,8%, wordt niet verwezen naar geboorteland of etniciteit van de bron. Onderstaand cirkeldiagram laat zien hoe de verdeling van etniciteit eruit ziet. Er is te zien dat er meer diversiteit is dan in het Parool.
In De Telegraaf wordt de etniciteit of het geboorteland van de bron in 36,4%, oftewel vier van de artikelen, genoemd. Dit is lager dan bij het Parool of NRC Handelsblad, wat wellicht te verklaren is door het feit dat De Telegraaf vooral kortere nieuwsberichten heeft geschreven en niet de wijk is ingegaan. In totaal wordt etniciteit vijftien keer genoemd, wat neerkomt op 2,75 per artikel. In zeven artikelen wordt niet verwezen naar etniciteit. In het cirkeldiagram is de verdeling van etniciteit te zien, zoals genoemd in De Telegraaf. Hier valt op dat enkel ‘Antilliaans ‘ of ‘Afrikaans’ als etniciteit of afkomst genoemd worden:
47
Naast het noemen van etniciteit of geboorteland is er ook gekeken naar verwijzingen in de artikelen die hiermee samen hangen, zoals het noemen van de huidskleur van de bronnen of bepaalde culturele gebruiken. Een voorbeeld hiervan is te vinden in een artikel uit het NRC Handelsblad van 3 oktober: Bij het metrostation slaan de witte mensen rechtsaf naar hun werk in het Amsterdams Medisch Centrum, de zwarte bewoners gaan links de wijk in. Dit kan worden gezien als een zeer feitelijke beschrijving van wat er gebeurt. Maar het zet wel ‘wit’ en ‘zwart’ tegenover elkaar. Wanneer dit meerdere keren in een artikel gebeurt, lijkt dit een bepaalde polarisatie tussen ‘zwarten’ en ‘witten’ weer te geven. Later in datzelfde artikel wordt de wijk Venserpolder in Amsterdam Zuidoost omschreven: De saaie appartementenblokken doen denken aan Betondorp. Ze boden oorspronkelijk onderdak aan de witte middenklasse. Maar de wijk is snel verkleurd. Het winkelcentrum aan de Albert Camuslaan biedt een troosteloze aanblik.
48
In dit voorbeeld wordt het verkleuren van de wijk indirect verbonden met de nu troosteloze aanblik van de wijk. Ook worden er in enkele artikelen bijvoeglijke naamwoorden of eigenschappen gekoppeld aan de genoemde etniciteit. Zo wordt er geschreven over ‘rustige Hindoestanen’ en ‘een gevaarlijke groep Antillianen’. (30 september, NRC Handelsblad) Bij bovengenoemde resultaten moet een enkele kanttekening worden geplaatst. Want het kan ook relevant zijn om bepaalde eigenschappen, zoals etniciteit, te noemen om de gebeurtenissen te duiden en te interpreteren. Niet elke vorm van generalisatie is een kwalijke stereotypering. Maar wanneer deze generalisatie aansluit bij al bestaande en hardnekkige vooroordelen over een bepaalde groep, kan dit problematisch zijn. Het constant noemen van de etniciteit kan dan gevoelig liggen en vooroordelen in de hand werken.
49
4.5 Groep versus het individu In de volgende paragraaf zal worden gekeken in hoeverre de bewoners van Amsterdam Zuidoost als groep worden neergezet, of worden afgezet tegen de rest van Amsterdam, waarbij geen onderscheid wordt gemaakt tussen de verschillende individuen. Deze vraag werd geformuleerd in deelvraag 3. Uit de analyse is gebleken dat er verschillende groeperingen uit de Bijlmer als zodanig neergezet worden in de berichtgeving. Van de 61 geanalyseerde artikelen worden de bewoners in 31 artikelen één of meerdere keren als groep neergezet of afgezet tegen de rest van Amsterdam. Dat is 50,8 %. Dit gebeurt in totaal 48 keer, wat neerkomt op gemiddeld 1,54 groepsaanduidingen per artikel. Veelal wordt er verwezen naar Surinaamse mannen, Antilliaanse mannen of straatjongeren als groep. In onderstaande cirkeldiagram wordt weergegeven in welke mate er gebruik wordt gemaakt van groepsaanduidingen:
Hieruit kan geconcludeerd worden dat ‘probleemjongeren’, of ‘jongens van de straat’ het meest worden neergezet als groep. 50
Ook in alle drie de dagbladen afzonderlijk is dit het geval. In het Parool wordt een deel van de bewoners van de Bijlmer in 45,9%, oftewel 17 artikelen, neergezet als groep. Met in totaal 26 groepsverwijzingen, is dit gemiddeld 1,53 per artikel. In het NRC Handelsblad zien we vergelijkbare resultaten. Daar worden de bewoners van de Bijlmer, of een deel daarvan, in 46,1%, oftewel 6 artikelen, neergezet als groep. In totaal gebeurt dit 10 keer, wat gemiddeld 1,67 per artikel is. Bij de Telegraaf ligt het aantal groepsaanduidingen hoger. In 72,7%, oftewel 8 artikelen schrijft de journalist over de bewoners in termen van groepen. Met in totaal 12 aanduidingen, is dit gemiddeld 1,5 per artikel. Het meest treffende voorbeeld hiervan vinden we in de Telegraaf, van 22 augustus: "Een keer boos kijken of een verkeerde opmerking maken is voor die jongeren genoeg om vuurwapengeweld uit te lokken", aldus Welten. Het gaat hier uiteraard om uitspraken van politiecommissaris Welten en niet om uitspraken van de journalist zelf. Maar uiteindelijk komt het erop neer dat in dit artikel de jongeren uit de Bijlmer systematisch over een kam worden geschoren. De journalist in kwestie heeft niet de gelegenheid aangegrepen om een ander beeld te schetsen of om een kanttekening te plaatsen bij deze uitspraken door een andere bron te raadplegen. In het Parool van 19 oktober is hier wel ruimte voor. Hier wordt rapper Gikkels aan het woord gelaten over het imago van de jongeren uit de Bijlmer: Gikkels: Er wordt hier heel denigrerend over jongeren gesproken. Bestuurders zijn verbaasd als ze een neger ontmoeten die uit zijn woorden kan komen.
51
In het theoretisch kader werd de definitie van het stereotype volgens Van Dale weergegeven als 'een vaststaand beeld, met name van een groep of bevolking'. Dit laat de connectie zien tussen het neerzetten van een groep, het over één kam scheren en mogelijke stereotypering. Walter Lippman sprak over stereotypen als een vereenvoudigd beeld van de werkelijkheid om de wereld begrijpelijker te maken. In de berichtgeving over de schietincidenten zie je terug dat journalisten de informatie duidelijk afgebakend aan de lezer willen presenteren. Vaak gebeurt dit door in algemene groepstermen te spreken. Dit is logisch want de journalist probeert de informatie te duiden en begrijpelijk te maken voor de lezer. Wel moet worden vastgesteld dat de variatie binnen de groep op deze manier weinig ruimte krijgt.
4.6 Brongebruik In dit onderzoek is tevens gekeken naar het type bron dat in de verschillende krantenartikelen wordt opgevoerd, zoals weergegeven in deelvraag. Er is hierbij onderscheid gemaakt tussen bronnen afkomstig uit de Bijlmer en de zogenaamde elitebronnen, zoals politici en deskundigen. In alle drie de dagbladen worden elitebronnen vaker geciteerd dan bronnen uit de Bijlmer. In 77% van de 61 artikelen wordt er gebruik gemaakt van een elitebron. Bronnen uit de Bijlmer worden in 47,5% van de 61 artikelen genoemd, toch zo’n 30% minder. In het Parool wordt er in 56,7% van de artikelen gebruik gemaakt van bronnen uit de Bijlmer. Er moet hierbij worden gedacht aan bijvoorbeeld bewoners, slachtoffers van geweld, winkeliers en jeugdwerkers. Elitebronnen, zoals de politie, burgemeester of politici, worden vaker geraadpleegd in de berichtgeving van het Parool, namelijk in 67,6%
52
van de artikelen. In totaal worden er 33 verschillende bronnen uit de Bijlmer opgevoerd, tegenover 41 elitebronnen. In het onderzoek is tevens gekeken hoe deze bronnen uit de Bijlmer genoemd worden. In 48,5% van de gevallen wordt de bron met voornaam en achternaam genoemd. In 24,2% is de bronverwijzing onpersoonlijk, zoals meisje, Surinaamse vrouw of jongen. In 21,2% van de gevallen wordt de bron alleen met voornaam genoemd. Eén keer wordt bron met schuilnaam aangeduid, één keer met alleen functienaam, in dit geval ooggetuige. De elite bronnen werden in alle gevallen behalve één met voor- en achternaam aangeduid of in het geval van de politie met de functienaam. Hieruit kan de conclusie worden getrokken dat elitebronnen vaker met juiste verwijzingen in de krant komen dan bronnen uit de Bijlmer, zoals te zien is in onderstaande staafdiagram.
Ook in het NRC Handelsblad wordt er meer gebruik gemaakt van de zogenaamde elitebron dan van bronnen uit de Bijlmer. Toch is het verschil hier kleiner. In 84,6% van de artikelen wordt er een elitebron geciteerd, tegenover 61,5% voor de Bijlmer bron. In totaal worden er 26 elitebronnen geciteerd tegenover 23 bronnen uit de Bijlmer.
53
In 69,5% van de artikelen waarin een bron uit de Bijlmer geciteerd wordt, gebeurt dit met voor- en achternaam. Bij de elitebronnen gebeurt dit echter in 100% van de gevallen. Hieronder wordt echter ook de ‘politie’ als functienaam gerekend. In 21,5% wordt een Bijlmerbron enkel met voornaam aangeduid. Een keer met schuilnaam en een keer met functienaam.
In de berichtgeving van De Telegraaf wordt geen enkele bron uit de Bijlmer geciteerd. De informatie komt enkel van twaalf verschillende elitebronnen.
Hierbij moeten worden gezegd dat de Telegraaf, in tegenstelling tot het Parool en NRC Handelsblad, geen reportageserie is gestart over het leven in de Bijlmer. De 54
berichtgeving bestaat veelal uit korte nieuwsberichten. In nieuwsberichten baseert men zich doorgaans op officiële bronnen zoals de politie en wordt ‘de man van de straat’ zelden geciteerd. Uit de analyse blijkt dat bronnen uit de Bijlmer in mindere mate met naam en toenaam worden geciteerd dan elitebronnen. Dit roept de vraag op waardoor dit komt. Enerzijds kan dit de keuze van de journalist geweest zijn; voor sommige journalisten is het wellicht logisch dat de zogenaamde officiële bronnen vaker met voor- en achternaam worden genoemd dan ‘de man in de straat’, omdat deze slechts ter illustratie wordt aangehaald. Maar dit zegt wel iets over de controleerbaarheid van de bronnen. Een bron die wordt aangeduid als ‘een Surinaamse vrouw’ kan niet worden gecheckt. Anderzijds kan het ook zo zijn dat de Bijlmerbewoners liever niet met hun naam in krant komen. Doorgaans wordt er op krantenredacties niet graag gewerkt met schuilnamen of enkel voornamen als bron, omdat hier een bepaalde onbetrouwbaarheid vanuit gaat. Wanneer de bron in kwestie niet met naam en toenaam in de krant geven, dan moet dat vermeld worden. Dat is veelal niet gebeurd in de geanalyseerde artikelen.
4.7 Stereotypen De hierboven behandelde deelvragen, die ertoe bijdragen de hoofdvraag te beantwoorden, namelijk of er sprake is van stereotypen in de berichtgeving over de Bijlmer schietincidenten, hebben enkele stereotypen blootgelegd. Hiermee wordt bedoeld bepaalde typeringen die meerdere malen in de artikelen terugkeren, die bepaalde groeperingen over een kam scheren en waarbij subjectieve termen een rol spelen. Ook bij deze stereotypen is gekeken hoe vaak ze in de artikelen voorkomen. In onderstaand cirkeldiagram is weergegeven hoe deze stereotypen zich onderling verhouden:
55
Te zien is dat er in iets meer dan de helft van de artikelen sprake is van stereotypering. Met 11% zijn de Bijlmerboys/jongens van de straat en de link met geweld het meest voorkomende stereotype. Het nastreven van gangsterglamour door deze jongens staat met 9% op de tweede plaats. In het Parool wordt er in 45,9% van de artikelen gebruik gemaakt van stereotypen. Met in totaal 39 stereotyperingen komt dit neer op gemiddeld 2,29 per artikel.
56
In het NRC Handelsblad is sprake van stereotype associaties in 8 van de 13 artikelen. Dit is 61,5%. In totaal zijn er 27 stereotyperingen, wat neerkomt op gemiddeld 3,4 per artikel. In het volgende cirkeldiagram is weergegeven van welke stereotypering gebruik wordt gemaakt:
In De Telegraaf wordt er in 7 van de 11 artikelen, oftewel 63,6%, gebruik gemaakt van stereotypering. Met in totaal 20 stereotyperingen, komt dit gemiddeld neer op 2,86 per artikel. Het cirkeldiagram laat zien hoe deze stereotypen verdeeld zijn:
57
Hieronder zullen de verschillende stereotypen besproken worden aan de hand van enkele voorbeelden: Rapmuziek zorgt voor geweld In het Parool zijn er voorbeelden waarbij (straat)rappers, over een kam worden geschoren, zoals in het artikel gepubliceerd op 11 augustus: Straatrappers kunnen niet zonder een aureool van gevaar. Welkom in de wereld van de straatrap, een wereld waarin boeven spelen dat ze rapper zijn en rappers spelen dat ze boef zijn. Veel meer dan bij de andere twee kranten wordt in de Telegraaf de link tussen rapmuziek en geweld gelegd, namelijk in 16% van de artikelen. Deze link wordt voor het eerst gemaakt door politiecommissaris Welten in een interview met De Telegraaf, maar wordt herhaald in latere berichtgeving: De jongelui die naar vuurwapens grijpen, laten zich beïnvloeden door de video's en teksten van rappers waarin geweld en machocultuur worden verheerlijkt. (23 augustus, De Telegraaf ) Andere voorbeelden over de link tussen rapmuziek en geweld zijn reeds gegeven in paragraaf 4.2. Daar zagen we al dat daders en slachtoffers uit de Bijlmer met subjectieve termen beschreven werden die betrekking hadden op rapmuziek en de link met geweld. Het nastreven van gangsterglamour Ook de stereotype link tussen straatcultuur, de jongeren uit de Bijlmer en het kopiëren van het gewelddadige Amerikaanse gangsterdom, zoals Welten dat uitsprak, wordt in veel artikelen gemaakt: Binnen deze groep speelt de straatcultuur een belangrijke rol, schrijft Bos, en die straatcultuur is weer een kopie van de Amerikaanse gangcultuur, inclusief een voorliefde voor gangstarap, 58
gouden tanden en sieraden, dure merkkleding en wapens. "Alles draait om status." (Parool, 25 september) In veel artikelen wordt geschreven dat jongeren uit de Bijlmer beïnvloed worden door clips uit de rapwereld. Ze zouden het geweld nabootsen door zich te bewapenen. Dit wordt als mogelijke oorzaak van het toenemende geweld aangedragen: Vuurwapens zijn onlosmakelijk verbonden met de straatcultuur van jonge Antillianen en Surinamers. Bos: "De jongens dwepen met Amerikaanse rappers zoals 50 cent, zware jongens die zich zogenaamd via de muziek proberen te ontworstelen aan het slechte leven. Het is allemaal kopieergedrag en stoerdoenerij. Ze plaatsen zelfgemaakte clips op YouTube en flirten met het imago van een gevaarlijk leven." (Het Parool, 25 september) In veel artikelen wordt stellig geschreven dat jongens uit de Bijlmer deze ‘gansterglamour’ nastreven. Maar de jongens zelf worden hierover niet geraadpleegd. Uit de analyse blijkt dat vooral elitebronnen, zoals commissaris Welten, hoogleraar Bos, en stadsdeelvoorzitter Sweet deze link leggen. Het gaat om jongens van twaalf tot vijftien jaar die in televisieclips worden bekogeld met beelden van ,,dure auto's en dure huizen". Dat zijn veelal onbereikbare zaken voor jongens die slecht of niet zijn opgeleid. ,,Die jongens proberen soms op de verkeerde manier aan geld te komen", zegt Sweet. Die 'lifestyle' wordt daarbij gecultiveerd door filmpjes met rappers die het gangsterdom verheerlijken. (15 augustus, NRC Handelsblad) In de berichtgeving is weinig ruimte voor de jongeren uit de Bijlmer om hun mening over deze aanname te geven. Uit dit onderzoek blijkt dat alleen het Parool jongeren hierover aan het woord laat. Bendeoorlog in de Bijlmer
59
In het NRC Handelsblad wordt meer gerefereerd aan bendeoorlogen dan in de andere twee kranten. In 7% van de artikelen wordt naar dit stereotype verwezen. Zuidoost heeft vier bendes die zich bezighouden met drugshandel, straatroven en autokraken. Op de geweldsschaal staan de Antillianen bovenaan, direct gevolgd door de Surinamers, zegt Carbin, zelf een Surinamer. ,,Dan komt er een hele tijd niks en dan pas de Afrikanen." (NRC Handelsblad, 26 september) In het kader van mogelijke bendes in de Bijlmer schenkt het NRC Handelsblad ook aandacht aan de Hopi-boys, terwijl het hier om een ‘oude, niet meer actieve’ groep jongeren gaat: De bekendste jeugdbende was lange tijd de Hopiboys, die rondhangen bij de flat Hoptille. Ze maakten een paar jaar geleden een snoeverig filmpje op AT5. Ze wapperden met bankbiljetten, pronkten met gouden kettingen en dure auto's en legden uit hoe je met 'hosselen' snel veel geld kunt verdienen. Moeten we dit serieus nemen? Zeker wel, zegt muzikant Deams, rapper en jeugdwerker in Zuidoost.
60
Hoofdstuk 5 Conclusie In dit laatste hoofdstuk zal een antwoord gegeven worden op de centrale onderzoeksvraag, namelijk op welke manier er sprake is van stereotypering in de berichtgeving over de schietincidenten in de Bijlmer doormiddel van brongebruik en stereotyperende woordkeuze. De meest opvallende resultaten zullen hier besproken worden en, voor zover mogelijk, verklaard worden met behulp van het theoretisch kader, zoals geformuleerd in hoofdstuk twee. Uit dit onderzoek blijkt dat de jongeren uit de Bijlmer een centrale rol spelen in de berichtgeving over de schietincidenten. In veel artikelen wordt deze groep ‘jongens van de straat’ of ‘bijlmerboys’ als mogelijke oorzaak van het geweld gepresenteerd. Het is dan ook niet verrassend dat de stereotypen die in de berichtgeving naar voren komen, veelal betrekking hebben op deze groep. Een van de opvallendste stereotypen die we in de drie dagbladen zijn tegengekomen is het zogenaamde nastreven van gangsterglamour uit rapvideo’s door jongeren uit de Bijlmer. In 9% van de artikelen wordt geschreven dat dit kopieergedrag leidt tot wapenbezit en geweld. Uit de analyse blijkt dat dit een hardnekkig stereotype is dat steeds in de artikelen terugkeert, nadat het door politiecommissaris Welten in een interview met de De Telegraaf was gezegd. In bovengenoemde veronderstelde link tussen de rapwereld en de gewelddadige jongens uit de Bijlmer zien we de kenmerken van het stereotype terug zoals die beschreven zijn in het theoretisch kader. Zo is er allereerst sprake van stereotype woordgebruik: de jongens worden aangeduid met subjectieve termen als ‘Bijlmerboy’, ‘rapper’, terwijl het niet daadwerkelijk om een rapper gaat, en ‘straatjongens’. In de analyse zien we dat in 11% van de artikelen het stereotype van deze ‘Bijlmerboys’ als groep terug is te zien. Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt tevens dat deze groep ‘straatjongens’ die het gangsterdom zou kopieren het vaakst op een subjectieve manier omschreven worden, namelijk in 12% van de artikelen. Deze subjectieve omschrijvingen hebben betrekking op 61
het neerzetten van deze jongens als vaststaande groep met bepaalde typerende kenmerken en eigenschappen. Veel van die kenmerken hebben betrekking op geweld, overlast of de connectie met de rapwereld. In de resultaten zien we ook de stereotypering van rappers als zijnde gevaarlijk terug, namelijk in 7% van de berichten. Uit het onderzoek komt ook naar voren dat er bij de stereotypering van deze jongeren sprake is van eenzijdig brongebruik. Zo wordt er in De Telegraaf geen enkele bron uit de Bijlmer geciteerd die deze connectie tussen rapmuziek en de jongeren kan voorzien van commentaar. Alleen de elitebronnen, zoals politie, de burgemeester en politici worden over dit onderwerp aan het woord gelaten. In het NRC Handelsblad en het Parool worden er wel bronnen uit de Bijlmer aangehaald. Maar in alle drie de kranten worden elitebronnen vaker geciteerd (77%) dan bronnen uit het gebied zelf (47,5%). Zoals eerder aangegeven is dit ook logisch. De journalist is eerder geneigd officiële bronnen te gebruiken om een situatie te duiden dan ‘de man van de straat’. In the theoretisch kader werd door Arondson, Wilson en Akert (2005) het stereotype omschreven als een generalisatie van een groep mensen, waarbij identieke kenmerken worden toegekend aan vrijwel alle leden van de groep, ongeacht de werkelijke variatie. Hieruit blijkt hoe het schrijven over groepen met vaststaande kenmerken in plaats van individuen met individuele eigenschappen, kan leiden tot stereotypering. Dit zien we terug in de stereotypering van de jongeren uit de Bijlmer als gewelddadig en in de zogenaamde nastreving van het gangsterdom. In 28% van de artikelen worden zij als groep neergezet zonder dat hier onderscheid in individu wordt gemaakt. Geconcludeerd kan worden dat de jongeren uit de Bijlmer in algemene groepstermen worden neergezet die hardnekkig terugkeren in de teksten. Dit hangt tevens samen met de theorieën over stereotype en etniciteit. Saeys & Devroe (2002) stellen dat er vaak een veralgemeend beeld van allochtonen in de media wordt gecreëerd waarbij allochtonen als homogene groep worden neergezet. Dit is terug te zien in de onderzoeksresultaten. In 10% van de artikelen worden Surinaamse mannen/jongens als homogene groep neergezet. Bij Antilliaanse mannen/ jongens is dit
62
17%. Ook de Surinamer of Antilliaan als gewelddadig blijkt een stereotype dat terugkeert in de berichtgeving. Zo worden Antilliaanse en Surinaamse jongens, gemiddeld in 17% van de artikelen als groep in verband gebracht met geweld en criminaliteit. Dit sluit aan bij de constateringen van Entman (1990) die zegt dat allochtonen in het nieuws te vaak als probleemgroep worden gepresenteerd. Uit de analyse blijkt ook dat de Bijlmer als (woon)plek in 6% van de artikelen gestereotypeerd wordt. In 68,8% van de artikelen wordt de Bijlmer op een subjectieve manier omschreven. Zo wordt de Bijlmer bijvoorbeeld neergezet als een plek die steeds gevaarlijker wordt (21%). Hoewel er ook ruimte is voor nuance, in 15% worden ook positieve kanten van de Bijlmer benadrukt, ligt de focus op wat er mis gaat in de wijk. Dat is ook logisch: de nieuwsaanleiding is immers het grote aantal schietincidenten. Geen enkele buurt komt in de krant als het er goed gaat. Dit is een belangrijk punt om te benadrukken. Het feit dat er in de berichtgeving gefocused wordt op de Bijlmer als gevaarlijke plek en op de jongeren als bron van het geweld komt voort uit de zoektocht van de journalisten om het geweld te verklaren en te plaatsen. Wat is er aan de hand in de Bijlmer? In dit licht is het begrijpelijk dat de kranten hier op focussen. Maar in deze zoektocht naar mogelijke verklaringen vervallen de dagbladen geregeld in stereotypen, zo blijkt uit dit onderzoek. In bovenstaand stuk zijn de belangrijkste bevindingen met betrekking tot stereotypen gepresenteerd. Dit geeft deels antwoord op de hoofdvraag, namelijk op welke manier er sprake is van stereotypering in de verslaggeving doormiddel van eenzijdig brongebruik en stereotype woordkeuze. Maar in de conclusie moet ook ruimte worden geboden voor enige nuancering en de beoordeling van de berichtgeving in zijn geheel. Als we naar de resultaten van dit onderzoek kijken, kunnen er ook enkele conclusies worden getrokken over de berichtgeving in het algemeen. Uit de resultaten blijkt dat er gemiddeld in 31,1% van de artikelen gebruik wordt gemaakt van subjectieve termen om dader of slachtoffer te beschrijven. Dit betekent dat ruim tweederde grotendeels als objectief gekwalificeerd kan worden. Dit is een goede score. Maar het blijkt dat in meer
63
dan de helft van de artikelen sprake is van stereotypering (52%). Dat is een vrij hoog percentage. In de analyse is gekeken naar het verschil in berichtgeving tussen de drie dagbladen. Uit dit onderzoek blijkt dat het Parool het minste gebruik maakt van stereotypen, namelijk 45,9%, tegenover 61,5% voor het NRC Handelsblad en 63,6% voor De Telegraaf. In het Parool worden zowel de Bijlmer (59,5%) als de daders en slachtoffers (24,3%) het minst vaak door middel van subjectieve woorden beschreven. Ook wordt er het minst vaak geschreven over groepen (45,9%) zonder daarbij ruimte te geven aan de verschillen binnen die groep. Het feit dat het Parool op deze deelvragen het beste scoort, kan wellicht verklaard worden door het grote aantal reportages, waarbij de journalist de wijk in is gegaan. Hierdoor komt een heel palet van verschillende mensen aan het woord die ieder hun eigen beeld van de situatie kunnen schetsen. Zo is het Parool bijvoorbeeld de enige die de rappers en jongeren zelf aan het woord laat over de uitlatingen van Welten. Ook is het interessant om in deze conclusie een klein uitstapje te maken naar de resultaten van deelvraag twee, namelijk of de etniciteit van daders en slachtoffers worden genoemd in de berichtgeving. Ex-Trouw-hoofdredacteur Van Exter zei het al in een artikel in de Volkskrant van 23 januari 1999: de tijd dat ‘nette’ journalisten zo politiek correct waren dat ze krampachtig de etniciteit verzwegen omdat zoiets xenofobie in de hand zou kunnen werken is voorbij. “De media moeten vanaf nu het beestje bij de naam gaan noemen.” Door de jaren heen is het steeds gebruikelijker geworden om de etniciteit van een persoon in de berichtgeving te vermelden. Aan de hand van de uitgevoerde analyse kan worden gesteld dat ook bij de drie onderzochte dagbladen het noemen van etniciteit redelijk vaak voorkomt. Gemiddeld in 44,3% van de artikelen. Bij het NRC Handelsblad en het Parool wordt bijvoorbeeld in 46% van de artikelen de etniciteit van de dader of slachtoffer genoemd. In De Telegraaf is dit 36%. Academici pleiten echter voor meer terughoudendheid met het noemen van etniciteit. Onderzoek heeft aangetoond dat het
64
noemen van etniciteit niet zonder consequenties is: veelal vindt er een vertekening plaats tussen de daadwerkelijke misdaadcijfers en de hoeveelheid allochtone criminelen in het nieuws. Tot slot, in dit onderzoek is in beeld gebracht op welke manier er sprake is van stereotypering in de berichtgeving over de schietincidenten in de Bijlmer. Uit de inhoudsanalyse is gebleken dat er in meer dan de helft van de artikelen sprake is van stereotypen. De belangrijkste zijn hierboven zojuist beschreven. Niet alle stereotypen zijn echter kwalijk. Van journalisten wordt verwacht dat zij gebeurtenissen duiden en plaatsen in een context. Hierdoor ontkomt de journalist niet aan een bepaalde vorm van generalisering, waarbij bepaalde groepen wellicht over één kam worden geschoren. Het is niet het doel van dit onderzoek om te beoordelen of de stereotypen over de Bijlmer en de bewoners in de berichtgeving kloppen met de werkelijkheid of niet. Wel kan worden gezegd dat wanneer deze stereotypen keer op keer terugkeren en aansluiten bij al bestaande vooroordelen over bijvoorbeeld Surinaamse of Antilliaanse jongens of over de Bijlmer als ghetto, dit problematisch kan zijn. De berichtgeving lijkt hierdoor eenzijdiger met minder ruimte voor nuancering.
65
Literatuurlijst ABC News (1996, May). Republished on Public Agenda Online, http:// www.publicagenda.com.Injustice. San Francisco, CA. Anderson, David C. (1995). Crime and the Politics of Hysteria: How the Willie Horton Story Changed American Justice. New York: Random House. Arondson, E., Wilson, T. D., & Akert, R. M. (2005). Social Psychology (5 ed.). New Yersey: Pearson Education Inc. Arikoglu, F. Berichtgeving over allochtonen. Online geraadpleegd http://www.kifkif.be/page?&orl=1&ssn=&lng=1&page=Mediawatch&are=2048 Babbie, E. (1992). The practise of social research. Belmont: Wadsworth. Barak, G. (1994). Media, Process, and the Social Construction of Crime. Studies in Newsmaking Criminology, Londen/New York, Garland Publishing Berelson, B. (1952). Content Analysis in Communication Research. Glencoe, Ill: Free Press. Bovenkerk, F. (1978). Omdat zij anders zijn. Patronen van rasdiscriminatie in Nederland. Meppel: Boom. Brants, K. (1998). Beeldvorming en burgerschap. Media, migranten en de multiculturele samenleving. Tijdschrift voor Communicatiewetenschap, 23(3), 220-232. Campbell, C. (1995). Race, myth and the news. Thousand Oaks, CA: Sage Publications. Cinnirella, M. (1997). Ethnic and National Stereotypes: A Social Identity Perspective. In: Barfoot, C.C. (ed.), Beyond Pug’s Tour: National and Ethnic Stereotyping in Theory and Literary Practice, Rodopi B.V., Amsterdam, The Netherlands, pp. 37-51. Cuilenburg, J.J. van, & Noormen, G.W. (1984). Communicatiewetenschap. Muiderberg: Coutinho De Boer, C. & Brennecke, S. (2003). Media en publiek: Theorieën over media- impact. Amsterdam: Boom. Deuze, M. (2002). Gekleurd nieuws. Journalistiek voor een multiculturele samenleving. In: Bardoel, J., Vos, C., Van Vree, F. & Wijfjes, F. (2002) Journalistieke cultuur in Nederland. Hoofdstuk 24. p. 447-462 Amsterdam: Amsterdam University Press. Devroe, I. & Saeys, F. (2002). Allochtonen en aanverwante thema’s in de Vlaamse media. Tijdschrift voor Communicatiewetenschap, 30(2): 56-76. 66
Dixon T., Cristina L. & Casas M. (2003). The portrayal of race and crime on television network news. Journal of broadcasting & Electronic Media, 47(4), 498-523. Dorfman, L. & Schiraldi, V. (2001). Off Balance: Youth, Race and crime in the News. Building Blocks For Youth Initiative. Washington, D.C. Berkeley Media Studies Group, Public Health Institute and Justice Policy Institute Entman, R.M. (1990). Modern racism and the images of blacks in local television news. Critical Studies in Mass Communication, 7(4), 332-346. Entman, R.M. (1994). Representation and reality in the portayal of blacks on network television news. Journalism Quarterly, 71(3), 509-521. Entman, R. M., & Rojecki, A. (2000). The black image in the white mind: Media and race in America. Chicago: University of Chicago Press. Floor, J. (2006). Media in de stemming? Nederlandse dagbladen en het referendum over de Europese Grondwet. Doctoraalscriptie Communicatiewetenschap: Universiteit van Amsterdam Garjan, S., Top, B. & Doppert, M. (2000). Media en allochtonen. Journalistiek in de multiculturele samenleving. Den Haag: Sdu Uitgevers Gilens, M. (1996). Race and poverty in America: Public misperceptions and the American news media. Public Opinion Quarterly, 90(4), 515-541. Hansen et al., (1998). Mass Communication Research Methods Hüttner, H.; Renckstorf, K. & Wester, F. (Eds.)(2001). Onderzoekstypen in de communicatiewetenschap. Kluwer. Kerlinger, F.N. (1986). Foundations of Behavioral Research. New York: Holt, Rinehart & Winston. Kiousis, S. (2001). Public Trust or Mistrust? Perceptions of media credibility in the information Age. Mass Communication and Society, 4(4), 381-403. Larson, S. (2005). Media and minorities: the politics of race in news and entertainment. Lanham (Md.): Rowman and Littlefield. Lippmann, W. (1922). Public Opinion. New York: The Free Press (First Free Press Paperback Edition, 1965) Loseke, D. & Best, J. (2003). Social Problems. Constructionist Readings New York: Aldine De Gruyter
67
Lubbers, M., Scheepers, P. & Wester, F. (1998). Ethnic minorities in Dutch newspapers 1991-5, Gazette, 60, 415-431. McQuail, D. (2000), McQuail's Mass Communication London/Thousand Oaks/New Delhi: Sage Publications.
Theory
(4de
editie).
Pleijter, A.J.R. (2007). Typen en logica van kwalitatieve inhoudsanalyse in de communicatiewetenschap. Proefschrift, Radbout Universiteit Nijmegen. Potter, W.J. & Levine-Donnerstein, D. (1999). Rethinking Validity and Reliability in Content Analysis. Journal of Applied Communication Research, 27, 258-284 San, M. van (1998). Stelen en steken. Delinquent gedrag van Curaçaose jongens in Nederland. Amsterdam: Het Spinhuis Scheingold,S. A. (1984). The politics of law and order:Street crime and public policy. New York: Longman. In Welch Shadid,W. A. (2007) Grondslagen van interculturele communicatie. Studieveld en werkterrein. Tweede geheel herziene druk, Kluwer, Amsterdam Shadid, W.A. (1995). Media en minderheden: De rol van de media bij het ontstaan en bestrijden van vooroordelen over etnische minderheden. In: Toegepaste Taalwetenschap (TTW): Thema's en trends in de sociolinguïstiek, no.2, pp. 93-104. Sterk, G., Top, B. & Toppert, M. (2000). Media en allochtonen: journalistiek in de multiculturele samenleving. Den Haag: Sdu. Staes, L. (1996). Berichtgeving over allochtonen en aanverwante thema’s. In: d’Haenens, L. & Saeys, F. (Eds.). Media en multiculturalisme in Vlaanderen (90-107). Gent: Academia Press. Schelfhout, E. (1998). ‘Een onmiskenbaar zwak punt’. Bedenkingen over racisme in België, één jaar na het commissieverslag. In Schelfhout, E. & Verstraeten, H. (Eds.). De rol van de media in de muticulturele samenleving (207-224). VUBpress: Brussel. Staes, L & Lerouge, M. (1994). Onderzoek naar de berichtgeving over allochtonen en aanverwante thema's in de pers 1993-1994. Brussel Tajfel, H. & J.C. Turner (1986) ‘The social identity theory of intergroup behavior’, in: S. Worchel & W.G. Austin (eds.) The psychology of intergroup relations, Chicago: Nelson-Ha Dijk, T.A. van (1983). Minderheden in de media. Een analyse van de berichtgeving over etnische minderheden in de dagbladpers. Amsterdam: SUA.
68
Van Dijk, T. (2000). New(s) racism: a discourse analytical approach. In: Cotlle, S. (Ed.) Ethnic minorities and the media (p. 33-49). Buckingham: Open University Press. Welch, K. (2007). Black Criminal Stereotypes and Racial Profiling Journal of Contemporary Criminal Justice 23; 276 Wester, F. (2000). Methodische aspecten van kwalitatief onderzoek. In Wester, F., Smaling, A., Mulder, L. (Eds). Praktijkgericht kwalitatief onderzoek (p. 15-40). Bussum: Coutinho. Wester, F., Smaling, A., Mulder, L. (Eds)(2000). Praktijkgericht kwalitatief onderzoek. Bussum: Coutinho. Wester, F. (2001). Inhoudsanalyse als kwalitatief-interpreterende werkwijze. In Hüttner, H.; Renckstorf, K. & Wester, F. (Eds.). Onderzoekstypen in de communicatiewetenschap (609-649). Kluwer. Wester (2004) in Pleijter, A.J.R. (2007), Typen en logica van kwalitatieve inhoudsanalyse in de communicatiewetenschap. Proefschrift, Radbout Universiteit Nijmegen. Winkel, F.W., Bruijnincx, J. & Kley, H. van der (1987). Beïnvloeding van etnisch vooroordeel. Het verwerken van informatie over ‘andere’ groepen. In: Winkel, F.W. (red.), Relaties tussen groepen. Sociaal-psychologische analyses en interventies. Alphen aan den Rijn: Samsom, 71-94.
69
Bijlage 1 Waarnemingsinstrument Vraag 1. Welke woorden worden gebruikt om de slachtoffers en (mogelijke) daders van het geweld in de Bijlmer aan te duiden? Hierbij moet etniciteit niet worden meegerekend (vraag 5). 1. Enkel objectieve woordkeuze (zoals man, slachtoffer etc.) 2. Subjectieve woordkeuze. Namelijk: a. Jongens van de straat, geen onbekende op straat, hangjongeren, Bijlmerboy, knapen, gewelddadige jongeren b. Vechter en/ of kickboxer (sportgerelateerd), vechtersbaas/ruziezoeker c. Vmbo-leerling d. Positief: lieve knuffelbeer, aardig, geliefd e. Negatief: geen lieverdje/ snoepje, geen gemakkelijke jongen f. (straat)Rapper g. Criminelen, criminele netwerken 99. Niet van toepassing Vraag 2. Welke woorden worden gebruikt om de het schietincident/schietincidenten in de Bijlmer te omschrijven? 1. Schietpartij (enkelvoud)/ werd neergeschoten 2. Schietincidenten (meervoud)/ of het aantal schietpartijen (bijvoorbeeld 22) 3. Frequente vuurwapengeweld/ reeks incidenten/ het vele geweld 4. Zuidoost wordt geteisterd/ geplaagd door geweldsincidenten 5. Geweldsgolf 6. Bendeoorlog 99. Niet van toepassing Vraag 3. Welke woorden worden gebruikt om de Bijlmer als (woon)plek te beschrijven? 1. Enkel objectieve woordkeuze (bijv. alleen de straat wordt genoemd) 2. Op een subjectieve manier. Namelijk: a. Als steeds gevaarlijker wordend/ verharding van de buurt, veiligheidsrisicogebied. b. Aantrekkelijker voor criminelen, honingbol voor criminelen, broeinest c. Verwijzingen naar ghetto: een jungle, Over vijf jaar South Central in Los Angeles, inclusief de drive-by-shootings, wildwest in Zuidoost d. Over het geheel bezien juist veiliger is geworden, positief (fijn, bijzonder etc.), geen wildwest/slachtoffer beeldvorming e. Term ‘het geweld/schietpartijen in Zuidoost’ f. Symbool voor de verloedering, een bende, puinhoop, verpauperd, troosteloze aanblik, achterstandsgebied/probleemgebied 99. Niet van toepassing Vraag 4. Wordt de etniciteit en/of geboorteland van dader, slachtoffer of
70
Bijlmerbewoner genoemd? 1. Ja. Namelijk: a. Surinamer/ Surinaamse jongen/ marrons b. Afrikaans/ Nigeriaans (criminele netwerken) c. Caribische regio, Antilliaan/ Dominicaans /Antillaanse jongen/rapper, SintMaarten d. Pakistaan e. Overig: Hindoestaan, Afghaan, Indisch, allochtonen 2. Nee. Vraag 5. Worden er andere verwijzingen naar etniciteit gemaakt in het artikel (zoals taal)? 1. Ja. Namelijk: a. Taal: Surinaams, Antilliaans b. Huidkleur: wit/ zwart, verkleurd c. Gebruik (rouwen, buffet, bruiloft), Cultuur uit land (Suriname) d. (Grote boze) neger e. Vernoemen van etnische achtergrond organisaties (geen mensen) 2. Nee. Vraag 6. Worden de slachtoffers en (mogelijke) daders van de schietincidenten in de Bijlmer als groep neergezet/ over een kam geschoren zonder onderscheid in individuen te maken? 1. Ja. Namelijk: a. Surinaamse mannen als groep/ Surinamers/ marrons b. (Probleem) jongeren(die ontsporen), Jongens van de straat/uit de scene/ groepen uit zuidoost c. De bewoners d. Straatrappers e. Nigeriaanse criminele netwerken f. Knapen uit Caribische regio/antillianen( die met revolvers lopen van MTV kopiëren) 2. Nee 99. Niet van toepassing Vraag 7. Welke functie hebben de slachtoffers en (mogelijke) daders van de schietincidenten in de Bijlmer in dit artikel? 1. Passief, het gaat over hen 2. Actief, zij zijn de verspreider van het nieuws 3. Beide: Passief het gaat over hen maar ze komen ook zelf aan het woord. 99. Niet van toepassing Vraag 8. Zijn er stereotiepe associaties in het artikel? 1. Ja. Aantal. Namelijk: a. Laaggeschoold (vmbo)/ zonder werk
71
2. 3.
b. Nastreven (kopiëren) van gangsterglamour, mooie auto’s, blingbling cultuur, uiterlijkheden: ijdel (dure kleding), gouden tand, rasta, c. Kickboxen als agressieve sport d. Rappers gelinked aan gevaar (rappers zijn boeven en andersom) e Machocultuur, mannelijkheid, masculine cultuur f. De Bijlmer als jungle (geen controle)/ wildwest g. Etniciteit gelinked aan geweld of minder succes hebben (troosteloos NRC artikel) h. Bijlmerboy/ jongen van de straat als begrip (straatrespect), jongeren uit Bijlmer die ontsporen, jongeren moeten alternatief hebben leven op straat j. bendes/bende oorlog Nee Artikel geeft ruimte om stereotiepen te ontkrachten
Vraag 9. Wordt er in het artikel expliciet een link gelegd tussen de schietincidenten in de Bijlmer en bendegeweld/rapgeweld/ rapcultuur? 1. Ja. 2. Nee. 3. Ja, wordt wel genoemd, maar deze wordt ontkracht. Vraag 10. Komt er ‘straattaal’ voor in het artikel? 1. Ja. Namelijk: a. Hosselen b. Rappersbeef c. Regeloompjes d. Bobbejaantjes 2. Nee. Vraag 11. Worden de Hopi-boys (als voorbeeld) in het artikel genoemd? 1. Ja. 2. Nee. Vraag 12. Welke bronnen worden aangehaald in het artikel? Vraag 12A. Worden er bronnen uit de Bijlmer genoemd? 1. Ja. Namelijk: a. Familie en vrienden van slachtoffer b. Slachtoffer van geweld c. Ooggetuigen d. iemand uit rapwereld: producer, rapper e. Bewoner, winkelier f. Jongeren g. Organisatie nauw verbonden met Bijlmer (sportleraar), woningcorporatie, jongerenwerker 2. Nee 3. Onduidelijke bron.
72
Vraag 12B. Worden er elitebronnen in het artikel genoemd? 1. Ja. Namelijk: a. Politie b. Burgemeester c. Politici d. Justitie e. Hoogleraar/ wetenschapper f. Hulpverlening g. Deskundige 2. Nee 3. Onduidelijke bron Vraag 13. Hoe worden de Bijlmerbewoners als bron opgevoerd? 1. Met hun echte naam en achternaam 2. Alleen voornaam 3. Schuilnaam, Hij/zij wil niet met naam in de krant 4. Onpersoonlijk. (Meisje, vrouw, man, jongen, ooggetuigen) 5. Alleen functienaam (winkelier, pizzaverkoper) 99. Niet van toepassing Vraag 14. Hoe worden de elitebronnen opgevoerd? 1. Met hun echte naam en achternaam 2. Alleen voornaam 3. Functienaam 4. Schuilnaam 99. Niet van toepassing Vraag 15. Worden de eerdere schietincidenten en doden in het artikel genoemd? 1. Ja 2. Nee Vraag 16. Welke oorzaken voor de onrust in Zuidoost worden opgevoerd? (In ontwikkeling) 1. Losstaande incidenten zoals Relaties en ter plekke ontstane ruzies, winkelruzie 2. Link van muziek en geweld. 3. De financiële crisis. 4. Vernieuwing uitgesteld/ verloedering of vernieuwing>daardoor verplaatsing 5. Niet genoeg controle/ hulp (misschien meerdere artikelen nagaan hiervoor) ouders& overheid 6. Stress/geen zelfvertrouwen bij de mannen, Weinig perspectief jongeren/mannen, 7. Wapenbezit 8. Stoerdoenerij 99. Niet van toepassing
73
Vraag 17. Wordt er in het artikel kritiek geuit m.b.t stereotypering van de Bijlmer, rapcultuur, mogelijke daders? 1. Ja. 2. Nee.
74