scheepsjongens 33e druk.qxd
14-01-2011
09:03
Pagina 1
De scheepsjongens van Bontekoe
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37
scheepsjongens 33e druk.qxd
14-01-2011
09:03
Pagina 2
scheepsjongens 33e druk.qxd
14-01-2011
09:03
Pagina 3
JOHAN FABRICIUS
De scheepsjongens van Bontekoe
Leopold / Amsterdam
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37
scheepsjongens 33e druk.qxd
14-01-2011
09:03
Aan mijn vader
Drieëndertigste druk 2011 Copyright © erven Johan Fabricius 1923 Uitgeverij Leopold, Amsterdam Hertaling Suzanne Braam Omslagillustratie Tineke van der Stelt Omslagontwerp Nanja Toebak Tekeningen Dick de Wilde nur 283 / isbn 978 90 258 5769 1 www.leopold.nl
Pagina 4
scheepsjongens 33e druk.qxd
14-01-2011
09:03
Pagina 5
Aan de Hollandse Jongens!
In ’t Jaer onzes Heeren 1618, den 28. December, ben ick, willem ijsbrantsz. bontekoe uit Hoorn, als schipper van Tessel uytghevaeren, met het schip ghenaemt: Nieu-Hoorn, ghemant met 206 eters, groot omtrent 350 last, met een Oosten-Wint...’ Zo zet het Journaal in van een van de eerste, dappere ‘schippers naast God’ die met hun mannen ons gezag in Indië vestigden. Elke kajuitsjongen uit de zeventiende eeuw had, als hij ook maar een beetje lezen kon, het verhaal in zijn scheepskist liggen bij zijn bijbeltje en zijn onderbroeken. En Potgieter dichtte op Bontekoes reis een reeks ‘liedekes’. Bontekoe heeft geen zilvervloot veroverd en ook geen tocht naar Chatham gemaakt. Hij volbracht zijn simpele opdracht (met een notedopzeekasteel de Kaap te omzeilen) in rustig vertrouwen op God – als alle schippers uit onze Gouden Eeuw, die op hun avontuurlijke zwerftochten naar het onbekende land door oud en jong werden nagekeken en benijd om de heldhaftige taak die ze gingen vervullen. En Willem IJsbrantsz. Bontekoe zou waarschijnlijk evenals zijn kameraden, geheel in de vergetelheid zijn geraakt, als hij niet een reis had gemaakt, zo vol tegenslagen als de geschiedenis van onze zeevaarders geen tweede kent. Maar hij was taai. Toen zijn schip op de Indische Oceaan in brand vloog, verliet hij het niet, voor hij ermee de lucht in vloog. En met een klein bootje wist hij Batavia te bezeilen. Het leven van een mán, jongens, gaat nooit zonder stormen voorbij. Hoe verder het land ligt dat je bezeilen wilt, hoe moeilijker en gevaarlijker de reis is. Verlaat je schip niet voor het onder je bezwijkt! Dan zal men later zeggen: ‘Hij voer door vele stormen, maar zijn reis werd een reis van Bontekoe!’ johan fabricius
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37
scheepsjongens 33e druk.qxd
14-01-2011
09:03
Pagina 6
scheepsjongens 33e druk.qxd
14-01-2011
09:03
Pagina 7
EERSTE DEEL
-
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37
scheepsjongens 33e druk.qxd
14-01-2011
09:03
Pagina 8
ZEEWIND
‘Duivelse jongen, hou die bout vast!’ ‘Ik hou hem toch vast, baas?’ ‘Noem je dat vasthouden? Jij zult nooit een goeie smid worden!’ Peter Hajo zweeg even. ‘Wil ik ook niet,’ mompelde hij toen. ‘Wat zeg je? Wil jij geen smid worden?’ ‘Nee, baas. Ik wil naar zee.’ Meester Wouter, de hoefsmid van De IJzeren Man, liet de zware voorhamer die hij net had opgetild van verbazing een secondelang in de lucht zweven. Toen dreunde een mokerslag; de vonken vlogen meester en knecht om hun gezicht. ‘Kletskoek!’ zei de hamer in zijn ijzeren taal. Peter Hajo keek zwijgend naar het roodgloeiende bouteinde. Hij verstond de taal van de voorhamer! Als hij in het halfdonker van de wintermorgen de rossig schemerende smederij binnenkwam, had hij buiten al gehoord hoe zijn baas gemutst was. ‘Zou je niet eens trekken?’ bromde de hoefsmid. ‘Het vuur is bijna uit! Op die manier zou ik de hamer platslaan en de bout zou rond blijven!’ ‘Hoe kan ik trekken, baas, als ik...’ 8
scheepsjongens 33e druk.qxd
14-01-2011
09:03
Pagina 9
‘Ben je een meid dat je die bout niet met één hand kunt vasthouden?’ Peter Hajo was geen meid. Hij klemde zijn rechtervuist om de bout en trok met de linker de blaasbalg. Hij liet niet merken dat de slagen hem nu tot in de spieren van zijn rug zeer deden. Een brede lach verscheen op zijn met roet bedekte jongenskop toen hij vroeg: ‘En als ik nou jeuk aan mijn neus krijg, baas?’ ‘Dan leg je hem maar op het aambeeld, dan zal ik je neus met mijn hamer krabben! Wat moet jij op zee!? Haring vissen? Verdrinken, zoals je vader, of door de Duinkerkers naar de galeien worden gebracht?’ ‘Ik wil met de walvisvaarders mee. Maar...’ Peter Hajo slikte even. ‘Maar jongens van veertien willen ze niet hebben. Je moet zestien zijn. “Vis jij maar stekelbaars,” zeggen ze!’ Baas Wouter grijnsde. Maar zijn gezicht betrok toen zijn boze vrouw de smidse binnenstoof en snauwde: ‘Ben je doof ? Er is al drie keer “volk” geroepen in de winkel en mijn bieten staan aan te branden!’ De hoefsmid van De IJzeren Man keek verbaasd naar de deur die weer met een klap dichtgevallen was, en zette toen boos de voorhamer neer. Peter Hajo bleef alleen en staarde in de vlammen van de oven. ‘Kom maar eens terug als je zestien bent...’ Over twee jaar! Alsof hij niet het werk van een zestienjarige jongen zou kunnen doen! Hij daagde alle zestienjarige jongens in Hoorn uit om die bout vast te houden zoals hij dat net had gedaan! Was er één bij die het aandurfde? Had hij Peer den Vos geen pak slaag gegeven zoals hij zijn hele leven nog niet had gehad, omdat hij – zonder het te vragen! – in de bijt was gaan vissen die Peter Hajo in het ijs had gekapt? Peer den Vos, die wel een hoofd groter was dan hij! Het was een gemene streek om hem als landkikker te laten rondspringen. Toen hij nog maar nauwelijks lopen kon, gooiden de binnenzeilende vissers zijn oudere vrienden de touwen toe, die dan door hém, Peter Hajo, met een echte zeemansknoop om de meerpalen werden geslagen. En op zijn vijfde jaar had hij zich stiekem in zijn vaders botter verstopt en was mee op haringvangst gegaan! Hij snakte ernaar op zee te zwalken zonder een streepje land mijlen in de omtrek; hij snakte ernaar de wijde wereld te zien en met echte zeebenen terug te komen en op te scheppen, net als die bruinverbrande 9
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37
scheepsjongens 33e druk.qxd
14-01-2011
09:03
Pagina 10
matrozen die met Jan Pieterszoon Coen naar de Oost waren getogen en nu de waarheid spraken of logen, zoals het hun inviel, zonder dat een landrot kon zeggen: ‘Je zuigt het uit je duim!’ – De Oost... daar was voorlopig helemaal geen kans op. Misschien later, als hij eerst een paar reizen met een walvisvaarder had gemaakt, als de huid van zijn handen was gebarsten door het zout, als de traanlucht in zijn haar en in zijn kleren hing; misschien zouden ze hem dan willen meenemen. Verdorie! Peter Hajo zag een beeld opdoemen van bergen, fladderende papegaaien, dansende inlanders, van apen, tijgers, krokodillen... Weg was het beeld. Daar stond Peter Hajo, leerling bij smederij De IJzeren Man. Daar lag de bout die hij zo weer moest vasthouden, daar hing de balg... Twee jaar nog zou hij tussen grauwe wanden en smerige ruitjes de blaasbalg moeten trekken en bouten vasthouden. Twee jaar zou hij, in plaats van de zeewind die het bloed deed bonzen in zijn aderen, ijzerlucht en de stank van geschroeide paardenhoeven moeten opsnuiven. Peter Hajo, ‘wilde’ Hajo: een meeuw in een kooi, een haai in een boerensloot... Stil! Wat hoorde hij daar? Buiten op straat kwam een groep jongens langs. Ze lachten en schreeuwden en liepen met veel geklepper van klompen over de straatkeien. Peter Hajo wist dat ze in de haven gingen botkloppen. En hij? Hij...!! Toen smid Wouter even later de smederij weer binnenkwam, zette hij grote ogen op. ‘Duivelse jongen!’ mompelde hij. Grimmig pakte hij de bout op; de hamer viel met het geweld van een donderslag op het gloeiende ijzer. Peter Hajo was verdwenen.
10
scheepsjongens 33e druk.qxd
14-01-2011
09:03
Pagina 11
E E N V E C H T PA R T I J
Buiten heerste december. Peter Hajo trok zijn muts over zijn oren, stak zijn handen in zijn zakken, hield zijn armen tegen zijn lijf gedrukt en begon te rennen om warm te worden. In de zeventiende eeuw was een winter nog een winter! Algauw zag hij de groep jongens. Daar was Lange Leen, die natuurlijk wel weer de leider van de troep zou zijn. Hajo zou hem eens een goed pak slaag geven zodra de gelegenheid zich voordeed, want Leen keek altijd minachtend op je neer en kreeg te veel verbeelding. En dan was Padde er ook bij, die goeiige dikzak die heel vaak met zijn oogjes knipperde en nu natuurlijk weer de netten en de emmer moest dragen. Padde was Hajo’s schaduw; hij volgde Hajo op de voet bij alles wat hij uithaalde. Hij was het die Hajo’s heldendaden aan iedereen vertelde en hem verdedigde als Hajo er zelf niet was om dat te doen. Talloze keren was het gebeurd dat Padde, die niet zo hard kon lopen als de omstandigheden soms vereisten, in handen was gevallen van een boze boer of nachtwacht en Hajo de volgende dag verwijtend zijn builen, schrammen en blauwe plekken liet zien. Maar als Hajo weer appels ging ‘rapen’ in de tuin van het Sinte Clarensklooster, was Padde bij hem en kroop hijgend en blazend over muurtjes heen en onder heggen door, tot grote ergernis van zijn moeder die hem daarna met haar grote, harde handen bont en blauw sloeg – als ze er 11
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37
scheepsjongens 33e druk.qxd
14-01-2011
09:03
Pagina 12
niet te moe voor was. Want Padde had zeven jongere broertjes en zusjes... ‘Hajo!’ riep Padde blij, toen hij zijn held zag aankomen. ‘Ik dacht dat je in De IJzeren Man was!’ ‘Het werd me daar te warm!’ zei Hajo. ‘En Wouter was zo aan het hameren dat ik steeds maar aan botkloppen moest denken. Waar gaan jullie het doen?’ ‘In de Karperkuil,’ riep een van de jongens. ‘Zou je het niet liever in je moeders wastobbe proberen? Weet je wáár bot zit? Tegen de Italiaanse zeedijk aan!’ ‘Juist!’ zei Padde. ‘Daar zit de bot.’ ‘Nou,’ zei Lange Leen, ‘gaan jullie dan maar naar de Italiaanse zeedijk. Geef die bijl hier, Padde. Wij gaan naar de Karperkuil.’ Peter Hajo bleef rustig. ‘Van wie is die emmer?’ vroeg hij. ‘Van mij,’ zei Padde. ‘En dit ene net is ook van mij.’ ‘Top. Leg de rest neer. Een bijl hebben we niet nodig, want ik heb daar al een bijt.’ Padde liet twee netten zakken die nog over zijn schouders hingen en gaf de bijl aan Lange Leen. ‘Laat ze maar gaan!’ zei Lange Leen tegen de anderen. ‘Wedden dat er in de hele Karperkuil niet één onnozel botje zwemt?’ riep Padde, terwijl hij met Hajo wegliep. ‘Wacht even!’ zeiden toen Schouwen Doedes en nog een paar andere jongens. ‘Wij gaan ook mee!’ ‘Haal het niet in je hoofd,’ dreigde Hajo. ‘Nu heb ik jullie niet meer nodig.’ Hajo en Padde staken de Korenmarkt over en liepen langs de Veermanskade met de hoge pakhuizen en deftige huizen van de regentenfamilies in de stad. Ze wilden net bij de Hoofdtoren rechtsaf slaan, de Italiaanse zeedijk op, toen een Friese tjalk de haven binnenzeilde. Vlug renden ze naar het schip om het te helpen vastleggen. Het scheelde maar een haar of Padde werd door het touw in het water getrokken, wat hij alleen maar kon voorkomen door aan boord te springen, waar hij voor de voeten van een gezelschap deftige heren terechtkwam. Verlegen krabbelde hij overeind. De heren gingen lachend aan wal. Hajo groette hen vol ontzag. 12
scheepsjongens 33e druk.qxd
14-01-2011
09:03
Pagina 13
‘Wie waren dat?’ vroeg hij aan schipper Blok, de eigenaar van de tjalk. ‘Nou,’ zei Blok, ‘die met die baard is schipper Bontekoe.’ ‘Weet ik. Maar de anderen?’ ‘Die zijn alle vijf van de Oost-Indische Compagnie. Die magere komt uit Enkhuizen, en die dikke met zijn wijde handschoenen komt uit Zeeland. Ik heb ze met de Hoornse Zon’ – Blok wees naar zijn tjalk – ‘naar Texel moeten brengen en ze ook weer opgehaald. Daar ligt de NieuwHoorn, weet je.’ ‘De Nieuw-Hoorn?’ ‘De schuit van schipper Bontekoe die naar Oost-Indië gaat, of Oostinje zoals ze zelf zeggen. Je zou hem eens moeten zien. Tweehonderd koppen aan boord!’ Hajo keek peinzend naar de deftig geklede heren die op dat moment stilstonden voor Bontekoes woonhuis op de Veermanskade. ‘Hoe groot is de Nieuw-Hoorn eigenlijk?’ Blok trok een ernstig gezicht, spuwde voor zich heen en mat met zijn ogen de grond af. ‘Zie je dat paaltje, helemaal daarginds?’ wees hij. Hajo knikte. ‘Zó lang is hij vast wel, van het galjoen tot aan de achtersteven.’ De schipper rolde met zijn twee zoons de zeilen van zijn tjalk in. Padde had er zwijgend bij staan luisteren, pakte nu zijn emmer weer op en de twee jongens liepen door. ‘Die sprong in de tjalk viel niet mee,’ zei Padde. ‘Het was een heel eind!’ Hajo gaf geen antwoord. De jongens liepen de Italiaanse zeedijk op. Er lag een brede strook ijs. Opeens bleef Hajo staan. Padde schoot afwezig nog een eindje door. Toen bleef hij ook staan en keek verbaasd om. De blik in Hajo’s ogen voorspelde onweer. ‘Kijk eens, Padde,’ zei hij langzaam en wees voor zich uit. ‘Wat zie je daar op het ijs?’ ‘Grote genade!’ riep Padde, ‘daar is er een aan het botkloppen.’ ‘Precies! Er is iemand in mijn bijt aan het botkloppen. Ken jij hem? Ik niet.’ Padde begon opgewonden te blazen. ‘In onze bijt! Nee, wie het is kan ik niet zien. Ik zie niet zo scherp als jij.’ Om deze verklaring te onderstrepen knipperde hij hard met zijn ogen. ‘Kom mee,’ riep Hajo. 13
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37
scheepsjongens 33e druk.qxd
14-01-2011
09:03
Pagina 14
Padde stelde voor zichzelf vast dat het weer een spannende middag kon worden. Samen stevenden de jongens op de roekeloze botklopper af. Het was een netjes geklede jongen die, een emmer naast zich, hard met een bijl op het ijs klopte om de door de kou verdoofde bot te wekken en naar de bijt te lokken, waarin het verraderlijke net hing. De jongen was zo in zijn werk verdiept dat hij niet zag wat hem te wachten stond. Padde kon zijn verontwaardiging niet langer verkroppen. Hij liep de dijk af en rende naar de ijverige klopper toe. Maar toen hij vlak bij de jongen was, gleed hij jammer genoeg uit; hij plofte achterover op het ijs – dat weinig meegaf – en probeerde geschrokken overeind te krabbelen. De jongen keek op. Zijn ernstige gezicht kreeg een medelijdende uitdrukking. ‘Ja, het ijs is hier glad,’ zei hij. ‘Wat doe jij hier!?’ riep Padde boos, toen hij weer op zijn korte beentjes stond. ‘Botkloppen,’ antwoordde de jongen. ‘Heb je je pijn gedaan?’ ‘Botkloppen?’ schreeuwde Padde. ‘Ik zal je helpen!’ De jongen keek Padde verbaasd aan. Toen zei hij: ‘Waar je nu staat is het niet meer nodig! De bot is daar al genoeg geschrokken!’ Padde hapte naar adem. Omdat hij de juiste woorden niet vond om zijn woede te luchten, trapte hij de emmer om die bij de bijt stond. De bot sprong overal op het ijs rond. Toen tintelde er iets in de ogen van de onbekende jongen. Hij sprong uit zijn knielende houding op met een snelheid die door Padde half jaloers, half geschrokken werd waargenomen, ging voor hem staan en zei kalm en vriendelijk: ‘Doe de bot weer in de emmer, alsjeblieft.’ ‘Ik stop jou in die emmer en gooi je in de bijt,’ beloofde Padde. ‘Dat is goed,’ zei de jongen. ‘Maar zoek eerst de bot bij elkaar. Een, twee...’ Toen kwam Hajo. ‘Stop! Laat mijn vriend met rust!’ De jongen nam zijn nieuwe tegenstander van hoofd tot voeten op, iets wat Hajo nooit goed zetten kon, en zeker niet als iemand het deed die er zo keurig uitzag als deze onbekende jongen. ‘Hallo,’ zei de vreemdeling vriendelijk. ‘Waar woon je?’ klonk het grimmig uit Hajo’s mond. ‘Ik kom uit Alkmaar.’ ‘Dus je wist niet dat dit mijn bijt is.’ 14
scheepsjongens 33e druk.qxd
14-01-2011
09:03
Pagina 15
‘Jouw bijt?’ vroeg de jongen. En hij voegde er met een onschuldig gezicht aan toe: ‘En als het ijs nou weer smelt... blijft de bijt dan van jou?’ Dat was te veel. ‘Kom mee naar de dijk!’ riep Hajo kortaf. ‘Ik wil met je vechten.’ Padde begon te stralen bij het idee. ‘Nou zul je het beleven, let maar op!’ riep hij tegen de jongen. Maar die luisterde niet naar hem. ‘Ik ga met je mee,’ zei hij tegen Hajo, ‘maar eerst moet die dikzak...’ Langzaam kwam hij op Padde af die druk met zijn ogen knipperde. ‘Een, twee, dr–!’ ‘Zoek de bot maar even bij elkaar, Padde,’ zei Hajo. Toen bukte Padde zich. ‘Ik doe het, omdat ik graag wil zien hoe jij hem een pak slaag geeft, Hajo!’ Peter Hajo en de nette, onbekende jongen liepen naar de dijk. Twintig passen achter hen volgde, hijgend en blazend, Padde. Aan zijn ene hand hing zijn eigen emmer. Aan zijn andere de emmer met bot van de vreemde jongen. Zo belandden ze op de verlaten dijk. Padde zette zijn lege emmer omgekeerd op de grond en ging erop zitten. ‘Begin maar,’ zei hij. De twee vijanden gingen tegenover elkaar staan. Hajo’s ogen fonkelden en zijn lenige lichaam kromde zich voor de sprong. De ander wachtte rustig de aanval af. ‘Pak hem, Hajo!’ schreeuwde Padde. ‘Met één duw leg je hem neer.’ Hajo had Paddes raad niet afgewacht. Hij sprong al op zijn vijand af. De onbekende jongen bleek even stevig als kalm te zijn. Hij ving Hajo op en die had het alleen maar aan zijn reusachtige snelheid te danken dat hij niet werd neergedrukt. Opgewonden sprong Padde van zijn emmer op. ‘Je wint het, Hajo! Hij is zo stijf als een stokvis!’ Maar ‘wilde’ Hajo, de schrik van het vredige plaatsje Hoorn, had zijn man gevonden. Na een minutenlange vechtpartij stonden ze nog net zoals ze waren begonnen, alleen was Hajo nu zo rood als een kreeft. ‘Zo schieten we niet op,’ hijgde hij. ‘Laten we even rusten en dan opnieuw beginnen.’ De ander liet onmiddellijk zijn armen zakken. En terwijl Hajo buiten adem op de emmer ging zitten die Padde hem eerbiedig afstond, bekeek 15
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37
scheepsjongens 33e druk.qxd
14-01-2011
09:03
Pagina 16
de vreemde jongen onderzoekend zijn kleren en klopte het zand van zijn broek. ‘Heel jammer dat je hem hebt losgelaten, Hajo,’ zei Padde. ‘Binnen twee tellen had hij op zijn rug gelegen!’ ‘Hou je kop!’ gromde Hajo. De jongen uit Alkmaar keek zijn tegenstander vriendelijk aan. ‘Ben je smid?’ vroeg hij. Hajo veegde onwillekeurig met zijn mouw over zijn zwarte gezicht. ‘Jij bent zeker pennenlikker, met je keurige kleren.’ ‘Nee, ik ben scheepsjongen,’ was het antwoord. Dat werkte. Hajo sprong overeind. ‘Scheepsjongen?’ ‘Is het zo gek als iemand scheepsjongen is?’ vroeg de ander verbaasd. Hajo schudde heftig zijn hoofd. ‘Ik zou het niet willen zijn!’ snauwde hij, maar zijn stem klonk niet erg overtuigend. ‘Waarom niet?’ ‘Daarom niet!’ Hajo ging weer op de emmer zitten. ‘We hebben het hier best,’ zei Padde. ‘Hij wordt smid en ik ga bij mijn oom in de bierbrouwerij werken. Speel jij maar voor aap op die smerige schuit van je.’ Hajo keek zo onverschillig mogelijk. ‘Je bent zeker bij de walvisvaart, hè?’ ‘Nee,’ was het antwoord. ‘Ik ga met de Nieuw-Hoorn naar Oost-Indië.’ ‘Dacht ik het niet? Jij bent zo’n peperdief !’ schreeuwde Padde. ‘Hoe... hoe oud ben je?’ vroeg Hajo. ‘Ik ben veertien.’ ‘Veertien?! Wie... wie heeft je aangenomen?’ ‘Schipper Bontekoe zelf.’ ‘Ja ja, dan is je vader zeker naar de schipper gegaan om voor zijn lieve zoon een plaats te vragen?’ riep Hajo minachtend. De vreemde jongen keek voor zich uit, de zeedijk af. ‘Ik heb mijn vader nooit gekend,’ zei hij toen. Hajo kon zichzelf wel een klap om zijn oren geven. De jongen uit Alkmaar keek hem onderzoekend aan. ‘Jij zegt dat je niet varen wilt. Maar je meent het niet.’ ‘Wel waar,’ gromde Hajo. ‘Maar waarom wil je niet varen? Je ziet en hoort toch duizend dingen 16
scheepsjongens 33e druk.qxd
14-01-2011
09:03
Pagina 17
waar je anders nooit achter zou komen? Vreemde landen, onbekende volken... andere dieren, andere bomen en planten... en dan zo’n lange, verre reis over zee. Ik wil later reder worden en schepen bouwen voor de grote vaart; ik wil...’ Hajo sprong opnieuw op. Met afgewend hoofd liep hij zonder nog een woord te zeggen in de richting van de Westerdijk. De toekomstige reder keek hem verbaasd na. ‘Hij heeft je toch gezegd dat hij niet wil varen,’ zei Padde boos. ‘Waarom blijf je er dan maar over doorzeuren? Of denk je dat het zo leuk is om die kletskoek aan te moeten horen als je zelf in de smederij moet staan?’ Hij pakte zijn emmer en voegde er dreigend aan toe: ‘Laat ik je niet nog een keer tegenkomen!’ Grommend en brommend sjokte Padde achter Hajo aan. De onbekende jongen keek het tweetal even na. Hij glimlachte toen hij zijn emmer pakte en de dijk op liep, in de richting van de Veermanskade... Hajo en Padde liepen de Westerdijk af, de poort door, daarna weer verder. Hajo voorop, Padde een halve stap achter hem. Het was die dag rustig weer geweest, maar nu tegen de avond stak de wind op. In Hajo’s binnenste stormde het. Padde begon te schelden op de onbekende jongen. ‘Hij met zijn rederij! Met die schepen bedoelt hij zeker klompen met een mast erin!’ Hajo gaf geen antwoord. Zijn grijze ogen tuurden over de zee. Hij hoorde niet wat Padde zei. Wat hij hoorde was de taal van de zee! De zee praatte tegen Peter Hajo... de zee lokte en bedwelmde hem, de zee deed zijn ziel verteren van verlangen. ‘Peter...’ fluisterde de zee in zijn oor. ‘Peter... kom, Peter... kom dan toch! Ik ben oneindig, Peter... Niemand kent me, Peter... als je eens wist, Peter wat voor verre, vreemde landen... Peter... Peter...?!’ Padde hijgde en blies en begon langzamer te lopen. Hajo merkte het en keerde zich zwijgend om. Nu ging het tegen de wind in; Hajo trok de muts van zijn hoofd en liet de zoute wind door zijn haren waaien. Padde waagde een nieuwe poging. ‘Laat die vent maar naar zee gaan! Wij hebben het hier toch best, Hajo?’ Maar toen hij geen antwoord kreeg, gaf hij het op. 17
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37
scheepsjongens 33e druk.qxd
14-01-2011
09:03
Pagina 18
Het begon al donker te worden, toen de jongens de poort weer binnenkwamen. Hajo liep in de richting van de hoofdtoren. ‘Gaan we nog niet naar huis?’ vroeg Padde. ‘Ga jij maar.’ ‘Ik blijf bij je.’ Bij de Hoofdtoren ging Hajo linksaf, de Veermanskade op, hield stil voor het woonhuis van schipper Bontekoe, stapte de stoep op en liet de zware klopper op de deur vallen. Sprakeloos bleef Padde staan. Het dienstmeisje deed open, keek wantrouwend naar de onverwachte maar haar niet onbekende gast. ‘Is de schipper thuis?’ vroeg Hajo. ‘Ik wil hem spreken.’ ‘Jij??’ vroeg het meisje. Padde vond zijn spraak terug. ‘Laat hem binnen!’ riep hij. ‘Als je tenminste niet wilt dat ik morgen je emmers omtrap!’ ‘Stil, Padde,’ zei Hajo. Hij keek het dienstmeisje aan: ‘Wil je alsjeblieft tegen de schipper zeggen dat ik mee wil naar de Oost?’ Het meisje was van plan geweest de deur voor Hajo’s neus dicht te gooien, maar nu twijfelde ze. ‘Mee naar de Oost? Jij mee naar de Oost?’ Toen riep van boven uit het huis een jongensstem: ‘Laat hem binnen, Aagje!’ Hajo kreeg kippenvel. Die stem... was dat niet...?! Hij werd binnengelaten. Hij liet zijn klompen buiten staan, maar terwijl hij op zijn kousen op de dikke mat stond in het deftige portaal met de koperen luchter, drong het tot Hajo door dat zijn laatste kans verkeken was. De jongen met wie hij had gevochten woonde hier in huis! Ook Padde die nog buiten stond, had de stem herkend. Hij stond binnensmonds te schelden en te tieren, terwijl hij wachtte tot de deur weer zou opengaan en Hajo naar buiten werd gegooid. Toen dat niet gebeurde, ging Padde verbaasd op de stoep zitten en keek peinzend voor zich uit. Het was stil op straat en inmiddels was het helemaal donker. Het licht van de huizen aan de overkant van de kade spiegelde zich zacht glanzend in het ijs. Padde kon geen sterretje aan de hemel ontdekken. In de verte jankte een hond; een schaatser kwam – krrrits-krrrats – de gracht af en... 18
scheepsjongens 33e druk.qxd
14-01-2011
09:03
Pagina 19
Was dat daarbinnen de stem van schipper Bontekoe niet? Weg was de stem weer. Arme Hajo, dacht Padde. Arme vriend Hajo! Die jongen uit Alkmaar krijgt van mij een behoorlijk pak slaag, dat staat vast. De wind floot rond het huis. Weer jankte de hond, nu dichterbij. In de stille, donkere winteravond leek er geen einde te komen aan het lang aangehouden gejammer. Padde huiverde. Hoe laat zou het eigenlijk zijn? Hij kon op zijn vingers natellen dat hij laat genoeg thuis zou komen om een pak slaag van zijn moeder te krijgen. ‘Maar ik heb het verdiend,’ mompelde hij. ‘Ze slaat hard, maar ze heeft groot gelijk dat ze me slaat. Andere jongens laten hun moeder toch ook niet met eten wachten?’ Zou Harmen Lijsjens dat doen? Of Thijs Veermanszoon? Of Klaas van de Hoge Dijk? Nee toch? En Hein van het Hazenpad? Zou die ooit wel eens een broek hebben gescheurd, behalve dan die ene keer dat hij van Hajo een pak rammel had gekregen? Padde kon beter naar huis gaan... Vastbesloten stond hij op, maar plofte meteen weer neer. ‘Het gaat niet,’ zuchtte hij. ‘Zo ben ik nou. Ik kan zo moeilijk naar huis als ik met een vriend op pad ben. Dat is bij vader net zo en daarom loopt hij van de ene kroeg naar de andere en moeder zal wel denken: Padde? Padde gaat dezelfde kant op.’ Een magere keeshond drentelde langs. Padde riep hem en aaide hem over zijn kop. ‘Ha, was jij die muzikant? Nou, je hebt heel mooi gezongen, hoor!’ De hond likte zijn hand en besnuffelde Paddes broekzak. ‘Dat is waar ook,’ zei Padde zachtjes. ‘Je hebt een echte hondenneus, beestje!’ En hij diepte uit zijn broekzak een stuk brood op. ‘Ga mooi zitten!’ Zenuwachtig blaffend sprong het beestje om Paddes opgeheven hand. ‘Luister even, Kees! Voor dit stuk brood heeft mijn moeder moeten werken, weet je dat? Maar dat kan jou niks schelen, hè? Jij denkt, brood is brood en... hap! – Laat me uitspreken! Als ik groot ben, als ik in de brouwerij van mijn oom werk – nog even geduld – dan wil ik – stil! – dan wil ik hard werken om mijn moeder net zoveel brood te kunnen geven als ze maar hebben wil! Hier, pak aan!’ Hij keek toe terwijl de keeshond het brood in een ommezien wegwerkte. ‘Je hebt het eten nog niet verleerd,’ zei hij toen, ‘al denk ik dat je het niet vaak doet.’ 19
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37
scheepsjongens 33e druk.qxd
14-01-2011
09:03
Pagina 20
Padde keek op. Uit herberg De Drij Coninghen klonk het gezang van een paar dronken mannen. De tranen sprongen in zijn ogen. ‘Dag, Hajo,’ zei hij zachtjes. ‘Dag, beste vriend Hajo!’ En tegen de hond die zich bibberend tegen zijn benen drukte: ‘Ik moet weg, Kees. Mijn vader komt thuis. Maar als hij mijn moeder of mijn zusjes en broertjes wil slaan, krijgt hij met mij te doen. Dat... dat verzeker ik je!’ Padde stond op, liet zich door de keeshond een pootje geven en liep door de donkere straten naar huis.
20
scheepsjongens 33e druk.qxd
14-01-2011
09:03
Pagina 21
SCHIPPER BONTEKOE Van teruggaan was geen sprake meer: Hajo zat in de val. Het dienstmeisje bracht hem door een brede gang naar een deftige kamer. Daar moest hij wachten. Zweetdruppels verschenen op zijn voorhoofd. Hij keek vol ontzag naar de zware, glanzend geboende eikenhouten meubels, naar het glimmende koper bij de indrukwekkende schouw, naar de in gouden lijsten gevatte tekeningen van schepen. Er waren ook tekeningen bij waarop de schepen als een vis in mootjes waren gehakt, zodat je erin kon kijken. Hij keek naar de overgordijnen van zwaar fluweel en naar het prachtige tapijt dat brandde onder zijn voeten. ‘Wat moet jij hier, indringer!’ leek alles te roepen. ‘Raak ons niet aan. Je zou ons vuil maken. En wat ruik je naar de smederij!’ De grote spiegel aan de wand lispelde in zijn oor: ‘Had jij je haar niet even kunnen kammen? Wat zie je er vies en zwart uit!’ Met de mouw van zijn jas onderwierp Hajo zijn gezicht aan een reinigingsproef. Helaas zonder gunstige uitslag: de mouw was nu ook zwart. Zou hij stilletjes weglopen? De gang door en dan vlug de deur uit? Maar dat plan verwierp hij even snel als het was opgekomen. Ze zouden hier denken dat hij iets gestolen had en hem achterna komen en schreeuwen: ‘Houd de dief !’ Hij voelde dat zijn wangen warm werden. Hajo zat in de val. Hopeloos. Zo dadelijk zou de schipper binnenkomen – Hajo zag zijn statige gestalte al! – en zeggen: ‘Smerig kereltje, wou jij me spreken? Wil jij, kwajongen, de gezagvoerder van de NieuwHoorn spreken? Maak dat je wegkomt, galgebrok! Ik heb net een en ander over je gehoord! Het is fraai, hoor!’ En wat zou hij moeten antwoorden? ‘Schipper, hij viste in mijn bijt?’ De deur uitjagen liet hij zich niet! Hij zou op zijn dooie gemak de gang door lopen en buiten zijn klompen aantrekken of er niets was gebeurd. Zou de schipper nog lang wegblijven? Hajo zuchtte diep. Hoe kwam het dat hij het zo benauwd had? Zijn hele lijf kriebelde – natuurlijk omdat hij het nog warm had van dat stomme gevecht! Wat zou hij zeggen als de schipper binnenkwam? ‘Goedenavond, schipper?’ Zomaar? Hij keek weer in de spiegel en kromp even ineen. Hij zag er verschrikkelijk uit. 21
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37
scheepsjongens 33e druk.qxd
14-01-2011
09:03
Pagina 22
Arme Peter Hajo! Hij kon wel janken. Hij en janken! Toen hoorde hij een zware stap op de gang. De deur ging open en schipper Bontekoe, gezagvoerder van de Oost-Indiëvaarder Nieuw-Hoorn kwam de kamer binnen. ‘Goeienavond, jongeman,’ zei de schipper vriendelijk. ‘Ik hoor dat je me wat te vragen hebt?’ Die vriendelijkheid was erger dan een pak slaag. Het duizelde Peter Hajo. Hij stuurde hem dus niet weg? Was zelfs vriendelijk tegen hem? Of school er een adder in het gras? Aan de heldere ogen van de zeeman te zien was dat onmogelijk! ‘S-schipper,’ stotterde hij, ‘schipper... ik zou... ik wil... ik...’ Een glimlach verscheen op het gebruinde gezicht van de grote man. ‘Uit een verhaal van mijn neef had ik begrepen dat je je mond wel weet te roeren,’ zei hij. Daar had je het! Dus toch! Hajo’s kin trilde. Maar hij zei geen woord. De schipper kreeg medelijden. ‘Nou, dan zal ik het woord maar doen,’ zei hij. ‘Het is goed. Je gaat mee.’ ‘M-méé?’ stotterde Hajo. ‘Mee naar de Oost,’ zei de schipper. ‘Met de Nieuw-Hoorn.’ Hajo begon te beven als een riet. ‘Met de Nieuw-Hoorn...’ fluisterde hij. ‘Naar de Oost...?!’ ‘Precies,’ zei de schipper glimlachend. ‘Je lijkt vlug van begrip. En ik hoor van mijn neef dat je een paar stevige vuisten hebt en je de kaas niet van het brood laat eten. Dat zijn eigenschappen die ik bij mijn volk nodig heb.’ ‘Schipper!’ Hajo maakte een beweging om Bontekoes handen te grijpen. De gezagvoerder was even verrast door deze uitbarsting. ‘Wil je zó graag mee?’ Toen gebeurde er iets wat Hajo in geen jaren overkomen was: hij barstte in tranen uit. ‘Zo,’ zei schipper Bontekoe. ‘Je heet Hajo, hè?’ ‘Ja, schipper. Peter Hajo.’ Hajo snoot zijn neus. ‘Zoon van Harmen Hajo?’ ‘Ja, schipper. Maar mijn vader is...’ ‘Dat weet ik,’ zei schipper Bontekoe. ‘Diezelfde nacht zijn er nog drie andere botters vergaan.’ Hij zweeg even en zei toen langzaam, zonder Hajo aan te kijken: ‘Jouw vader, Peter Hajo, was een dapper man. Ik ver22
scheepsjongens 33e druk.qxd
14-01-2011
09:03
Pagina 23
wacht van zijn zoon hetzelfde.’ Hij keek even door het grote raam naar buiten en vroeg toen: ‘Je moeder vindt het toch wel goed dat...’ ‘O, die vindt het best, schipper!’ ‘Wat vindt ze best? Dat je weggaat?’ ‘Ja, schipper!’ Bontekoe kon een nieuwe glimlach niet onderdrukken, maar zijn gezicht werd weer ernstig toen hij vroeg: ‘Wat was je aan de wal, Peter Hajo?’ ‘Smidsknecht, schipper.’ ‘Daarvóór nog iets anders gedaan?’ ‘Ja, schipper. Drogistenjongen in De Gouden Gaper.’ ‘Beviel je dat niet?’ ‘Nee, schipper.’ En Hajo kneep het er angstig uit: ‘Ik ben er weggestuurd, schipper...’ ‘O ja? Hoe kwam dat zo?’ Hajo beet op zijn onderlip. Hij kon toch niet tegen de schipper zeggen dat hij zoethout had gesnoept en de kat van de oude drogist pillen had gegeven om haar het muizenvangen te leren? 23
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37
scheepsjongens 33e druk.qxd
14-01-2011
09:03
Pagina 24
De schipper wilde hem helpen. ‘Heb je misschien nog in een ander vak gewerkt?’ ‘Ja, schipper,’ zei Hajo, blij dat hij uit de brand was. ‘Ik heb bij de loodgieter gewerkt.’ Bontekoe zette grote ogen op. ‘En... eh... dáárvoor?’ ‘Bij de metselaar, schipper.’ ‘En dáárvoor?’ Hajo moest even nadenken. ‘Ik geloof...’ ‘Breek je hoofd maar niet,’ zei de schipper. ‘Ik zie wel dat je al heel wat hebt meegemaakt. Overal weggestuurd?’ Hajo knikte. Met angstige ogen volgde hij de schipper die in gedachten verdiept door de kamer ijsbeerde. ‘Schipper,’ kreunde Hajo, ‘ik zal... ik wil... ik beloof...’ Met een ruk keerde Bontekoe zich om en keek hem recht aan. Hajo voelde dat die ogen dwars door hem heen keken. En juist daarom doorstond hij de blik. ‘Luister, Peter Hajo,’ zei de schipper. ‘Als je moeder geen bezwaren heeft, meld je dan morgen bij schipper Blok in de Jeroensteeg en zeg hem dat je overmorgen met de Hoornse Zon meegaat naar Texel, waar de Nieuw-Hoorn op goede wind wacht.’ ‘Ja, schipper...!’ Het klonk bijna juichend. Met zijn zwarte vuisten veegde Hajo vlug over zijn gezicht dat straalde van geluk en blonk van de tranen. ‘Doe dat niet,’ raadde Bontekoe hem aan. ‘Zo ga je er helemaal als een Moriaan uitzien!’ Hajo trok snel zijn handen weg. ‘Schipper, ik zal altijd...’ ‘Daar twijfel ik niet aan, Peter Hajo. Kwajongens zijn goed voor de wal; op een Oostinjevaarder hebben we mannen nodig. Als je moeder geen bezwaren maakt, sta je vanaf morgen op mijn monsterrol. Denk erom dat van de bemanning van de Nieuw-Hoorn geen kwaad woord gezegd mag kunnen worden en dat in de grote mast een vlag wappert die we tegenover de hele wereld moeten hooghouden. Begrepen?’ ‘Begrepen, schipper!’ Gelukkig! Dat kwam er duidelijk uit! En toen kwam een groot ogenblik: schipper Bontekoe, gezagvoerder van de Nieuw-Hoorn, drukte de hand van de scheepsjongen Peter Hajo. Hajo voelde die handdruk door al zijn leden. De hand van zijn schipper! 24