Samenvatting Dit onderzoek is opgesteld om inzicht te krijgen in de gedachten en gevoelens van de jongeren ten opzichte van hun eigen identiteit, de toekomst, school, hun vrienden, hun rolmodel en risico gedrag. Er is door middel van gestructureerde vragenlijsten, met zowel open als gesloten vragen en door middel van taken inzicht verkregen in de gedachten en gevoelens van de jongeren over de zes thema’s. Deze zes thema’s zijn leidend in het leven van de respondenten. De respondenten moeten dagelijks naar school. In de adolescentie fase, waarin de respondenten momenteel zitten, is de ontwikkeling van de identiteit kenmerkend. De invloed van vrienden wordt groter, en een rolmodel heeft ook steeds meer invloed op de jongeren. Gebleken is dat de jongeren in de adolescentie fase makkelijker denken over risico gedrag. Situaties worden opgezocht en emoties ‘winnen’ het van het lange termijn denken. Hieronder zullen de belangrijkste resultaten en conclusies per thema besproken worden. Zelfbeeld Het omschrijven van jezelf werd als lastig ervaren. De respondenten begonnen in eerste instantie met hoe ze eruit zagen en keken daarna pas naar hun karakter. De eigenschappen die door veel respondenten genoemd worden, zijn: rustig, druk, aardig, vrolijk, enthousiast, netjes, behulpzaam, blij, direct, sportief, niet verlegen, lief en/of verlegen. De respondenten moesten ook omschrijven hoe anderen, hun ouders, hun vrienden en de docenten hun zagen. De meeste respondenten gebruiken bij alle omschrijven de eigenschappen en kenmerken die of wenselijk zijn of die ze zelf ook genoemd hebben. De ouders en leraren omschrijven hen enkel positief denken de respondenten. De vrienden en andere omschrijven hen meestel in standaardeigenschappen zoals aardig, lief en sportief. Het merendeel van de respondenten denkt wel dat ze het afgelopen jaar veranderd zijn. Opvallend is dat ze voornamelijk kijken naar het eigen gedrag. Ze benoemen eigenschappen of gedrag dat veranderd is. Wat daarnaast erg opvallend is dat maar één respondent is die een fysieke verandering noemt. Hij is ouder en groter geworden. De andere respondenten benoemen dit niet, terwijl ze in een fase zitten waarin er lichamelijk veel verandert. Andere mensen kunnen ook zien dat ze veranderd zijn door hun gedrag. Wat anderen ervan vinden is lastig, maar de respondenten realiseren zich wel dat het ook wel eens negatief kan zijn voor anderen.
Of respondenten zichzelf uniek vinden is drie keer gemeten. De uitkomsten zijn verschillend. Bij het eerste meetmoment vond het merendeel van de respondenten, zes van de dertien, zichzelf niet uniek en bij het tweede moment vindt, twee van de zeven, respondenten zichzelf niet uniek. Bij het derde meetmoment vindt het merendeel zichzelf wel uniek. Net zoals bij de twee meting. De definitie van uniek zijn is niet helemaal duidelijk. De meeste respondenten hebben wel voor ogen dat zij een kind zijn, wat veel kinderen zijn, maar dat zij ook wel andere interesses, eigenschappen of kenmerken hebben waardoor ze uniek kunnen zijn. Wat opvallend is dat de kinderen die zichzelf uniek vinden hier ook wel een reden voor kunnen geven en het begrip uniek wel deels begrijpen. Het gewoon jezelf zijn, kan uniek zijn. Het idee heerst dat sommige uniek zijn koppelen aan heel anders, raar of vreemd zijn. Uitspraken zoals ik gedraag me niet uniek, ik ben gewoon mezelf, ik hoor niet bij een groep bevestigen dit. Het merendeel van de respondenten is op dit moment gelukkig. De respondenten relateren het zijn van gelukkig of niet gelukkig zijn aan een specifieke gebeurtenis. Het overlijden van een tante en door zijn met de voorleeswedstrijd zijn hier voorbeelden van. Uit de vragen over het zelfbeeld kan geconcludeerd worden dat de respondenten het lastig vinden om zichzelf te omschrijven. De respondenten hebben meerdere malen zichzelf moeten omschrijven. Opvallend is dat constant dezelfde woorden werden gebruikt. Deze eigenschapen zijn vrij gemakkelijk. Het zijn de eigenschappen aardig, lief en vrolijk. De meer ‘unieke’ of wellicht concrete eigenschappen, zoals eigenwijs, nieuwsgierig, of fanatiek werden niet genoemd. Wat ook opvallend is is dat de jongeren gelukkig zijn relateren aan concrete gebeurtenissen die vaak recentelijk hebben plaatsgevonden. De respondenten hebben niet goed begrepen wat uniek zijn. Uniek zijn werd door een groot deel van de respondenten als raar zijn opgevat. De conclusie die hieruit getrokken kan worden is dat de respondenten het begrip niet kennen en daarom niet op zichzelf kunnen projecteren. Wat erg belangrijk wordt gevonden is dat je in een groep past. Het hebben van vrienden en ergens bij horen is belangrijk voor de jongeren. Toekomstbeeld Over het algemeen gaan de respondenten er wel vanuit dat ze in de toekomst succes gaan bereiken. Of ze weten het zeker, of ze denken van wel. Er zijn enkele respondenten die aangeven het niet weten, het niet durven te zeggen of het hopen. Bij de respondenten die negatief denken duidt dit meer op onzekerheid. Ze weten niet precies wat ze te wachten staat. Over het algemeen genomen zijn ze positief over de toekomst. Ze gaan dit voornamelijk doen door school af te maken.
De respondenten vinden het hebben van een goede en/of leuke baan erg succesvol. Gevolgd door het hebben van familie en vrienden die gezond en gelukkig zijn, eveneens als het hebben van een man/vrouw. School is, in de ogen van de respondenten, zeker een middel om later succesvol te kunnen zijn. Het hebben van een goede en/of leuke baan is het belangrijkste om te hebben als je succesvol wilt zijn. ‘Op school leer je voor een baan, dus is school nodig’. De respondenten vonden het lastig om een beroep te kiezen uit de elf beroepen. De beroepen waaruit de respondenten konden kiezen waren kapper, advocaat, dokter, forensisch onderzoeker, politie, makelaar, verkoopster, meester/juf, manager, chef-kok of tandarts. Of ze wilden duidelijk al iets anders worden zoals mode ontwerpster, stylist, dierenartsassistente of profvoetballer of ze wisten nog helemaal niet wat ze worden wilde. De respondenten geven allerlei verschillende redenen aan waarom ze dat beroep willen gaan doen. De redenen sluiten aan bij het beroep zoals ‘haren doen vind ik leuk’, ‘mensen verplegen vind ik leuk’ en ‘mensen dingen leren vind ik leuk’. Ze kiezen veel andere beroepen dan mogenlijk zijn bij de keuzes. De keuze beroepen geven aan dat je dat misschien ook kan worden zonder dat je naar school gaat, maar omdat je veel talent hebt. De meeste respondenten weten al heel goed wat ze worden willen. Ze hebben bijna allen moeite met het uitleggen waarom ze het beroep leuk vinden. De respondenten kunnen niet aangeven of ze het beroep wat ze worden willen kunnen doen als ze niet goed zijn in bepaalde vakken. Ze denken dat school in zijn geheel erg belangrijk is en dat je alles goed moet kunnen. Het werken in niveaus en het doorleren voor het beroep worden niet of nauwelijks genoemd. De meeste respondenten weten nog niet wat ze worden willen en de andere hebben meerdere keuzes, of mode ontwerpster, of stylist of dierenartsassistente. Ze gaan er vanuit wel een van deze beroepen kunnen doen, als ze het maar goed blijft gaan op school. Vooral met de moeilijkere vakken. De respondenten gaan er vanuit dat ze in de toekomst succes gaan bereiken. Ze gaan dat doen door nu hard te werken, want een goede baan is het belangrijkst als je later succesvol wil worden. Respondenten kunnen wel aangeven welke beroepen ze leuk vinden, maar dit zegt nog niet veel. De respondenten weten namelijk niet goed waarom ze iets leuk vinden. Opvallend is ook dat de respondenten geen weet hebben van wat er nodig is om een bepaald beroep uit te kunnen oefenen.
Opvallend is dat de jongeren beroepen kiezen waarvan gedacht wordt dat er vooral ‘talent’ voor nodig is (profvoetvaller worden of modeontwerpster worden). Het zijn de beroepen die vaak op televisie te zijen zijn en waarmee aanzien verkregen kan worden. Respondenten hebben nog niet echt nagedacht over de toekomst. Ze realiseren zich nog niet wat belangrijk is op school. Ze gaan nu nog heel erg uit van rekenen, topo, taal, lezen; de vakken die ze nu hebben. Ze hebben nog geen idee van de verschillende vakken op de middelbare school. Ze hebben geen idee van de verschillende niveaus en ook geen weet van de koppeling tussen bepaalde beroepen en de niveaus. Rolmodel De respondenten hebben allemaal een rolmodel. Iemand is een voorbeeld voor de respondenten vanwege zijn of haar kwaliteiten. Een rolmodel is iemand die uit de directe omgeving kan komen, maar een rolmodel kan ook een beroemd/bekend persoon zijn. Het merendeel van de respondenten wil niet hetzelfde leven als zijn of haar rolmodel. Ze willen wel het geluk van iemands leven, of het beroep. Maar de respondenten geven aan dat ze het leven niet kennen. Ze zijn ook van mening dat iemands leven niet perfect kan zijn. Iedereen heeft wel negatieve kanten. Als de respondenten mogen kiezen wie ze in het ideale geval zouden willen zijn willen ze allen iemand zijn die een bepaald beroep of een bepaalde status heeft. Te denken valt aan een profvoetballer of een model. Maar ook dit leven zouden ze niet willen hebben. De respondenten willen ook niet hetzelfe beroep en leven hebben als hun ouders. De respondenten kiezen beroepen die aansluiten bij de beroepen top tien. Het gaat om de beroepen modestylist, profvoetballer en dierenartsassistente. De negatieve kanten van hun ouders hun leven kunnen ze benoemen en dit willen ze ook graag anders gaan doen. Een rolmodel heeft weinig tot geen invloed op het leven van de jongeren. De jongeren hebben allemaal een rolmodel, maar ze willen geen van allen dit leven gaan leiden. Ze willen wel het succes of de status hebben. Het hebben van een rolmodel helpt hen met het zoeken naar hun eigen identiteit. Ze streven naar dezelfde positieve dingen. Wat die hebben status. School Alle respondenten vinden school goed en leuk. De respondenten zijn tevreden over hun schoolresultaten. Alle respondenten vinden zichzelf goed op school.
Alle respondenten gaan altijd naar school. Als ze ziek zijn gaan ze het vaak nog wel proberen op school. Het merendeel van de respondenten komt wel eens te laat. Te laat komen wordt gezien als stom en niet leuk. Dit is risico gedrag en als het bij hen zelf voorkomt vinden ze dit ook niet leuk. De tendens is dat ze het wel begrijpen als je broertjes en zusjes moet wegbrengen, maar eigenlijk is het je eigen probleem als je te laat komt. Continue te laat komen is wel dom. Maar bij te laat komen kom je nog wel op school. Te laat komen is dus niet goed, maar je komt nog wel op school en dat weegt zwaar mee. De respondenten weten allemaal dat het voortgezet onderwijs anders is. Ze noemen het moeilijker, zwaarder, leuker. Het merendeel van de respondenten denkt wel invloed te hebben op hun schoolkeuze. Ze hebben goed voor ogen dat ze zelf hun school wel kunnen kiezen. Als de school maar aansluit bij het niveau. Er zijn in Groningen veel middelbare scholen waar op alle niveaus les gegeven wordt. Ze weten dus dat ze zelf, met hun ouders, een school mogen ‘kiezen’. De meeste respondenten denken geen invloed te hebben op het niveau waar ze naar toe gaan. De meeste respondenten denken dat ze naar de havo gaan. De respondenten zien een goede en/of leuke baan als er succesvol. Op school leer je hiervoor, dus school is zeker een middel om later succesvol te kunnen zijn. De respondenten geven allemaal aan dat ze goed zijn op school. Ze schalen zichzelf bijna allemaal in op havo niveau. De meerderheid van deze respondenten zal echter naar het vmbo gaan. Dit is dan ook opmerkelijk. Hebben de jongeren wel een goed beeld van zichzelf en hun eigen schoolprestaties? Wat ook opvallend is is dat alle respondenten school leuk vinden, maar hoe kan het dat ze op het voortgezet onderwijs minder schoolplezier ervaren en school voortijdig verlaten? De respondenten kunnen niet goed aangeven wat er nu precies anders is op het voortgezet onderwijs. Het is anders, leuker, moeilijker en zwaarder. Maar opvallend is is dat er niets over de verschillende niveaus gezegd wordt, door geen enkele respondent.
Vrienden Alle respondenten hebben meerdere vrienden. Ze zijn ook tevreden met het aantal vrienden wat ze hebben. Alle respondenten hebben meerdere vrienden en vinden het hebben van vrienden ook erg belangrijk. Alle respondenten omschrijven hun vrienden als aardig, lief, soms gek, grappig en sportief. Alle respondenten zijn positief. Alle respondenten omschrijven zichzelf met hun vrienden als gezellig, een groep die veel leuke dingen doet, die nooit ruzie heeft, die veel lachen en als aardig. Het merendeel van de respondenten vindt dat zij een hechte vriendengroep hebben, hoewel het niet hebben van een hechte vriendengroep ook geregeld voorkomt. Alle respondenten hebben overeenkomsten met hun vrienden. Één respondent vindt dat ze allemaal lief voor elkaar zijn en elkaar niet bekritiseren. Één respondent zegt dat ze allemaal sportief zijn, en dat ze graag dezelfde dingen doen. Één respondent noemt dat zij en haar vrienden dezelfde humor hebben. Één respondent vindt dat ze allemaal aardig en behulpzaam zijn. Er worden karakter eigenschappen als verschil genoemd, het zijn van rustig of druk en verlegen, net als de mate van sportief zijn. Twee respondenten noemen als verschil tussen hem/haar en zijn vrienden het verschil in rustig en druk. Twee respondenten noemen het verschil in sportief zijn. Één respondent noemt het verschil in verlegen zijn of niet. Een respondent vindt dat er geen verschil is tussen hem en zijn vrienden, maar dat vind ik opmerkelijk. De respondenten willen wel vrienden zijn met rustige, verlegen meisjes en mensen die gelovig zijn. Ze zouden absoluut geen vrienden willen zijn met stoere gangsters, met menesen die constant de baas spelen en met mensen die alleen maar doen waar ze zelf zin in hebben. Vrienden worden met jongeren die spijbelen willen de respondenten ook echt niet. De respondenten vinden het hebben van vrienden belangrijk. Ze doen leuke dingen met elkaar. Wederom is het omschrijven van de vrienden of zichzelf omschrijven volgens hun vrienden met de eigenschappen die vaak en makkelijk zijn. De ‘unieke’ eigenschappen komen ook hier niet naar voren.
Respondenten weten ook goed met wie ze wel of geen vrienden zouden willen zijn. Spijbelaars, hangjongeren, jongeren die roken of drinken, stoere gangsters, mensen die constant de baas spelen of mensen die doen waar ze zelf zin in hebben zijn allen personen waar de respondenten geen vrienden mee willen zijn. Meisjes die rustig en verlegen zijn of gelovig daar willen ze wel vrienden mee zijn. Risicogedrag Alle respondenten vinden spijbelen risico gedrag. Als je spijbelt leer je niets en dan kan je niet worden wat je wilt. Als je later succesvol wil worden, wat ze allen denken te worden, dan moet je een baan hebben. Een baan krijg je alleen als je naar school gaat. Zo is de cirkel in de ogen van de respondenten. De jongeren steken een middelvinger op. Het gedrag wat de jongeren laten zien is niet stoer in de ogen van de respondenten. De respondenten zouden dan ook geen vrienden willen zijn met deze jongeren. De respondenten zouden liever niet langs de groep hangjongeren fietsen. Ze zijn dan ook negatief over het feit dat de hangjongeren op straat hangen. Ze willen liever ook geen vrienden zijn met deze jongeren. Of de respondenten rokende meisjes aardig vinden is verdeeld. De ene helft vindt de meisjes wel aardig en de andere helft niet. Hetzelfde geldt voor het feit of de meisjes populair zijn, maar het meerendeel neigt wel naar dat de meisjes niet populair zijn. De meisjes worden in allerlei categorieen geplaatst van kakker tot hangjongeren tot normale jongere. De respondenten willen allemaal niet op straat hangen, roken en harde muziek luisteren. Alle respondenten vinden het niet stoer om mensen te pesten. Het merendeel van de respondenten zou er iets aan doen. De ene helft zou iemand erbij halen en de andere helft respondenten zou zelf het heft in handen nemen. Vaak wordt er gedacht dat de jongeren die in de krachtwijken opgroeien deviant gedrag normaler vinden (omdat ze dat wellicht meer om zich heen zien gebeuren) dan jongeren die in andere wijken opgroeien. Doordat ze dit gedrag als ‘normaler’ beschouwen, is de kans groter dat ze het later zelf ook gaan vertonen. Uit dit onderzoek blijkt dat dit niet het geval is. De respondenten hebben een duidelijke mening over risicogedrag. Ze willen er niet mee in aanraking komen. Ze willen dit gedrag niet vertonen en willen ook geen vrienden zijn met jongeren die wel dit
risicogedrag vertonen. Al het risico gedrag, zoals spijbelen, roken, pesten en alcohol, wordt niet getolereerd. Te laat komen is eigenlijk ook niet goed, maar omdat de jongeren nog wel op school komen, is het niet heel erg in de ogen van de respondenten. Tijdens het onderzoek is een aantal dingen naar voren gekomen die invloed kunnen hebben op de resultaten van het onderzoek. Hieronder worden deze factoren kort benoemd. -
-
De respondenten hielden niet van vragenlijsten. De eerste keer werkten ze allemaal goed mee, maar bij volgende onderdelen waren ze meer terughoudend. Zolang het woord ‘vragenlijst’ echter niet viel en je ‘gewoon’ vragen stelde, beantwoorden ze de vragen echter weer enthousiast De concentratie van de respondenten in dit onderzoek was een punt van aandacht. Dit was voornamelijk in groepsopdrachten. Het aantal respondenten dat heeft meegewerkt aan dit onderzoek Enkele vragen werden door de respondenten niet begrepen De gekozen beroepen vielen niet samen met de keuze van de respondenten Het omschrijven van zichzelf ging moeizaam
Het belangrijkste advies wat gegeven is is: Het uitvoeren van vervolg onderzoek. Er moet gekeken worden naar jongeren van 10-14 jaar, maar dan in meerdere wijken. Met andere wijken worden geen krachtwijken bedoeld, maar de ‘betere’ wijken. ‘Betere’ wijken zoals de Schildersbuurt, Groningen-Zuid en Helpman. Er moet gekeken worden of jongeren die niet of nauwelijks te maken hebben met de desbetreffende risicofacoteren, eenoudergezinnen, lage sociaal-economische klasse en werkeloosheid, hetzelfde denken over hun eigen identiteit, hun toekomst, over school, hun vrienden, hun rolmodel en risico gedrag. Er zijn een aantal resultaten uit dit onderzoek gekomen die een vergelijking nodig hebben met een ‘betere’ buurt om er iets over te kunnen zeggen. Pas als er vervolg onderzoek wordt gedaan met dezelfde leeftijdscategorie, maar in de ‘betere’ wijken kunnen er pas duidelijke uitspraken worden gedaan. Er kan gekeken worden naar verschillen en overeenkomsten. Het belangrijkste zijn de verschillen en hoe deze verschillen zijn ontstaan. Zodra de verschillen duidelijk zijn kan je gaan kijken naar mogelijke interventies. Wat werkt waarom wel of niet in een bepaalde wijk en/of bij een bepaalde groep jongeren? Het is ook zeer nuttig om vervolg onderzoek te doen met een oudere leeftijdscategorie. Te denken valt aan jongeren rond de 16 en 17 jaar. De jongeren hebben op deze leeftijd zeer sterk te maken met emoties die het ‘winnen’ van het lange termijn denken. De prefrontale cortex is nog niet helemaal ontwikkeld en jongeren kunnen daardoor niet goed de consequenties inzien van hun gedrag op lange termijn. Doordat ze deze consequenties niet inzien wordt hun gedrag geleid door hun emoties. Hoe denken deze oudere jongeren over de zes thema’s?