Jeugdmonitor West-Friesland
Samenvatting en conclusies I. Achtergrond en doel De Jeugdmonitor West-Friesland is een driejaarlijks terugkerend onderzoek onder de Westfriese jongeren dat wordt uitgevoerd in opdracht van de Westfriese gemeenten. De eerste regiobrede meting voor de jeugdmonitor West-Friesland is in 2002 uitgevoerd. In 2005 is de tweede peiling gehouden die zich richtte op de leeftijdsgroep van 16 tot en met 23 jaar. Dit rapportonderdeel samenvatting & conclusies biedt een compleet overzicht van de belangrijkste resultaten van deze peiling en geeft een beeld van de verschuivingen die zich tussen 2002 en 2005 hebben voorgedaan. Het bestaat uit drie inhoudelijke onderdelen. Onderdeel II biedt een overview van de belangrijkste uitkomsten en cijfers op de verschillende onderwerpen. Onderdeel III bevat de conclusies van de jeugdmonitor ingebed in de context van beleid en landelijke ontwikkelingen. In onderdeel IV staat een aantal slotopmerkingen op rij die deels uitmonden in beleidsaanbevelingen. Voor deze tweede peiling van de Jeugdmonitor West-Friesland werden bijna 6800 Westfriese jongeren middels steekproeftrekking geselecteerd en schriftelijk uitgenodigd mee te doen aan het onderzoek. Zij kregen daarop thuis een vragenlijst uitgereikt om zelf in te vullen, die vervolgens ook weer aan de deur werd afgehaald. Bijna 4800 jongeren deden mee: een respons van zeventig procent.
1
Jeugdmonitor West-Friesland
II. Uitkomsten op rij Psychosociale gezondheid en welzijn Leefsituatie Jongeren in West-Friesland beoordelen hun leven in het algemeen vrij positief met het gemiddelde rapportcijfer 7,6. Tussen de Westfriese gemeenten en tussen jongens en meisjes bestaat in dit waarderingscijfer nauwelijks verschil. Naar leeftijd, gezinssamenstelling en etniciteit is dat wel het geval; 16-19 jarigen, jongeren uit tweeoudergezinnen en autochtone jongeren geven gemiddeld een hoger waarderingscijfer dan de oudere leeftijdsgroep, jongeren uit éénoudergezinnen en nietwesterse allochtonen. Aan de hand van voorgelegde onderwerpen en stellingen op het gebied van welzijn blijkt dat jongeren het meest tevreden zijn over hun vrienden en vriendinnen en de meerderheid voelt zich prettig in een groep. Veertig procent geeft aan voldoende zelfvertrouwen te hebben. Het ontbreken van werk is voor een deelgroep de grootste reden voor mineur. Er zijn ook jongeren die wat minder goed in hun vel zitten; drie procent voelt zich vaak eenzaam, zeven procent loopt met een probleem dat hen dag en nacht bezighoudt en tien procent geeft aan moeilijk vrienden te kunnen maken. Er zijn op deze punten geen belangrijke verschillen met het vorige onderzoek in 2002. Als jongeren iets dwars zit, praten zij hierover het gemakkelijkst met hun moeder en met vrienden of vriendinnen. Veel minder jongeren praten gemakkelijk met hun vader en met broers of zussen. De meeste jongeren vinden in 2005, evenals in 2002, dat ze genoeg vrienden/vriendinnen hebben. Dit geldt vooral voor de 16-19 jarigen en jongeren uit tweeoudergezinnen en in mindere mate voor de 20-23 jarigen en jongeren uit éénoudergezinnen. De jongeren komen met hun vrienden bijeen in hun eigen huis of bij deze vrienden thuis (64 procent) en in een café of discotheek (62 procent). Bij driekwart van de jongeren is er meestal iemand aanwezig wanneer ze na hun school- of werkdag thuiskomen. Dit percentage is gelijk aan 2002. Bij 16-19 jarigen, niet-westerse allochtonen en kinderen uit éénoudergezinnen is minder vaak iemand aanwezig bij thuiskomst.
2
Jeugdmonitor West-Friesland
Toekomstbeeld Jongeren zijn in het algemeen positief over hun toekomst. Het merendeel van hen (69 procent) stemt in met de stelling ‘ik heb mijn toekomst in eigen hand’. De helft van de jongeren is van mening dat alle wegen in de toekomst voor hen open staan. Een kwart zegt echter de toekomst moedeloos tegemoet te zien en de helft geeft aan zich zorgen te maken over de tijd die voor hen ligt. Onder jongens en nietwesterse allochtonen komt vaker een negatief toekomstbeeld voor dan onder meisjes en autochtonen.
Leefstijl Onder de noemer leefstijl wordt in de jeugdmonitor gevraagd naar 1) het gedrag van jongeren dat samenhangt met een gezonde leefstijl, zoals roken, alcohol- en middelengebruik en naar 2) de stijl en muziekstroming waartoe de jongeren zichzelf rekenen. Roken Eénderde deel van de jongeren geeft aan wel eens te roken. Dit is net iets minder dan in 2002; toen rookte 35 procent van de Westfriese jongeren wel eens. Het grootste deel van deze jongeren rookt dagelijks, terwijl 14 procent uitsluitend incidenteel rookt. Jongens (35 procent) roken vaker dan meisjes (32 procent) en de oudere leeftijdsgroep (38 procent) rookt vaker dan de jongere deelgroep (29 procent). Verder roken jongeren uit éénoudergezinnen (44 procent) vaker dan jongeren uit de overige gezinnen (31 procent). Westerse allochtonen roken vaker (37 procent) dan nietwesterse allochtonen (30 procent). Er zijn aanzienlijke verschillen tussen het percentage rokers in de verschillende gemeenten van West-Friesland. Het hoogste percentage rokers bevindt zich in de gemeente Enkhuizen (39%), terwijl Wervershoof en Wognum de minste rokende jongeren tellen (beide 26%). Alcohol Het grootste deel van de jongeren (88 procent) drinkt evenals in 2002 (weleens) alcoholhoudende dranken. Zij drinken meestal in het weekend en dan vooral in een discotheek, café of restaurant. Jongens (91 procent) drinken vaker dan meisjes (86 procent) en autochtonen (91 procent) drinken vaker dan niet-westerse allochtonen (63 procent). Eén op de vijf Westfriese jongeren dronk in de afgelopen maand bijna wekelijks een grote hoeveelheid glazen alcohol (5 of meer) bij één gelegenheid. Een kwart van de jongeren deed dit in de afgelopen vier weken zelfs vaker dan eens per week. Dit zogeheten ‘binge drinken’ gebeurt vaker onder jongens, 20-23 jarigen, jongeren uit tweeoudergezinnen en autochtonen, dan door meisjes, 16-19 jarigen, jongeren uit éénoudergezinnen en allochtonen. 3
Jeugdmonitor West-Friesland
Volgens de jongeren heeft de overgrote meerderheid van de ouders geen problemen met het alcoholgebruik van de jongeren: ‘ze zeggen er niets van’ of ‘ze vinden het goed’ zegt 86%. Een minderheid van de ouders vindt dat hun kind moet minderen, verbieden het alcoholgebruik of weet het niet, aldus de jongeren. In Wervershoof en Obdam komt het ‘binge-drinken’ onder jongeren het meest voor, terwijl dit onder de jongeren in Hoorn het minst gebeurt. Drugs Bijna de helft van de jongeren (45 procent) heeft wel eens drugs gebruikt. Dit is gelijk aan het percentage in 2002. Jongens (47 procent) en 20-23 jarigen (53 procent) hebben vaker drugs gebruikt dan meisjes (42 procent) en 16-19 jarigen (38 procent). Verder hebben jongeren uit éénoudergezinnen en autochtonen vaker (ooit) drugs gebruikt dan jongeren uit de andere gezinnen en niet-westerse allochtonen. Van de voorgelegde middelen wordt hasj/wiet door de Westfriese jongeren veruit het meest geprobeerd: 38 procent gebruikte dit ooit. Deze drug heeft de meerderheid van de jongeren (53 procent) wel eens aangeboden gekregen, met name bij vrienden thuis (26 procent). Het 'ooit-gebruik' van XTC (6 procent), cocaïne (4 procent) en speed (3 procent) is licht gedaald ten opzichte van het onderzoek in 2002. Het aanbieden van XTC (17 procent) gebeurt meestal in een discotheek, terwijl cocaine (14 procent) en speed (10 procent) meestal op straat aan jongeren wordt aangeboden. De positie van ouders ten opzichte van het drugsgebruik van hun kinderen verschilt sterk vergeleken met de opinie omtrent het drinkgedrag, zo blijkt uit de enquête. Bijna éénderde deel van de ouders weet niets af van het drugsgebruik van hun kinderen, ruim veertig procent verbiedt het, raadt het af of dringt aan op minderen. Minder dan een kwart ‘zegt er niets van’, ‘vindt het goed’ of ‘heeft zich erbij neergelegd’, aldus de jeugd. Onder jongeren in Medemblik en Enkhuizen komt drugsgebruik het meest voor, terwijl dit bij de jeugd in Wervershoof het minst aan de orde is. Gokken In vergelijking met vorig onderzoek in 2002 is het gokken onder Westfriese jongeren afgenomen. Dit geldt voor zowel het gokken middels gokkasten/fruitautomaten, als voor het kopen van krasloten. Eén op de vijf jongeren heeft de afgelopen 12 maanden wel eens op een gokkast gespeeld. In de meeste gevallen wordt er gespeeld in een café (42 procent), meestal in het weekend (44 procent). Van de jongeren geeft 17 procent aan geld uit te hebben gegeven aan krasloten en heeft 10 procent geld uitgegeven aan het spelen van een kaartspel. Jongens en 20-23 jarigen hebben vaker geld uitgegeven aan krasloten en kaartspelen dan meisjes en 16-19 jarigen. Daarnaast spelen jongens, 20-23 jarigen en nietwesterse allochtonen vaker op een gokkast/fruitautomaat dan meisjes, 16-19 jarigen en autochtonen.
4
Jeugdmonitor West-Friesland
Gedrag van vrienden Het gedrag van vrienden op het gebied van middelengebruik, sporten en spijbelen wordt gezien als een indicatie voor het eigen gedrag en de drempels van jongeren. Om die reden is in de enquête naar risicogedrag van vrienden gevraagd. Van de voorgelegde vormen van gedrag van de mensen waarmee jongeren omgaan, worden het 'elke week alcohol drinken', 'elke week sporten' en 'dagelijks roken' het meest genoemd. Het gebruik van drugs (anders dan hasj of wiet) en kalmerende middelen komen het minst vaak voor. Voor elke genoemde vorm van gedrag en gebruik van middelen geldt dat er een sterke samenhang is tussen het eigen gedrag en het (vermeend) gedrag van vrienden: jongeren die vaak spijbelen gaan ook om met anderen die vaak spijbelen. Leefstijlen Muziekstijl en culturele stroming vormen deelgroepen van jongeren en vertonen soms samenhang met een bepaalde leefstijl en risicogedrag. De meerderheid van de jongeren in Westfriesland laten zich echter niet onder één noemer vangen. Zeventig procent bestempelt zichzelf als ‘doorsnee’ en 14 procent geeft aan ‘van alles een beetje’ of ‘gewoon zichzelf’ te zijn. Van de voorgelegde stijlen wordt de hiphopstijl met 8 procent het meest genoemd. Slechts 2 procent van de Westfriese jongeren rekent zichzelf tot de ‘skinhead/lonsdale’ stroming.
Veiligheid Criminaliteit Aan de jongeren werd een lijst van overtredingen en delicten voorgelegd - variërend van zwartrijden in het openbaar vervoer tot en met zware mishandeling - en gevraagd of zij zich hieraan in de afgelopen 12 maanden schuldig hadden gemaakt. Bijna de helft van de jongeren (49%) geeft aan in het afgelopen jaar één of meer van deze feiten te hebben gepleegd. Dit is echter een lager percentage dan in 2002, toen 55% van de jongeren wel iets op hun kerfstok had. Van alle overtreders is 41 procent één tot viermaal in de fout gegaan. Een klein percentage (5 procent van de overtreders) geeft aan schuldig te zijn aan vijf tot acht delicten. Jongens (57 procent), 16-19 jarigen (54 procent) en jongeren uit éénoudergezinnen (57 procent) plegen vaker delicten dan meisjes (39 procent), 20-23 jarigen (42 procent) en jongeren uit overige gezinnen (47 procent). Het verschil tussen allochtone en autochtone jongeren is minder groot: van de niet-westerse allochtonen geeft 52 procent aan één of meer overtredingen gepleegd te hebben, terwijl dit voor 48 procent van de autochtone jongeren geldt. Van de voorgelegde overtredingen wordt het ‘zwartrijden’ in het openbaar vervoer met 26 procent het meest genoemd. Ten opzichte van 2002 is deze overtreding flink afgenomen. Hierop volgt de betrokkenheid bij een gevecht op openbaar terrein: dit gold in het afgelopen jaar voor 20 procent van de jongeren.
5
Jeugdmonitor West-Friesland
Daarnaast is gevraagd of de jongeren ooit wel eens zijn 'betrapt en/of opgepakt door de politie': dit geldt voor 17% van de jongeren. Bij vier procent van alle jongeren gebeurde dit korter dan een jaar geleden. Bij jongens en jongeren uit éénoudergezinnen komt dergelijk politiecontact vaker voor dan bij andere jongeren. De jongeren van Opmeer geven het vaakst aan in het afgelopen jaar enige overtreding te hebben begaan (54%), de jongeren in Venhuizen het minst (41%). Veiligheidsbeleving Ruim veertig procent van de jongeren voelt zich 's avonds wel eens onveilig. Overdag geldt dit voor 18 procent van de jeugd. Dit verschilt nauwelijks met de resultaten van het vorige onderzoek in 2002. Jongeren die zich overdag onveilig voelen, ervaren dat vooral ‘op straat’ (60 procent). Als oorzaak van de angst wordt met name ‘de aanwezigheid van rare mensen’ genoemd (42 procent). Ook ’s avonds heeft men vooral op straat angst (72 procent) en rondom uitgaansgelegenheden (31%), in beide gevallen eveneens met name veroorzaakt door ‘de aanwezigheid van rare mensen’ (52 procent). Ten opzichte van vorig onderzoek is de angst voor bepaalde personen als oorzaak van onveiligheidsgevoelens toegenomen. Slachtofferschap De meerderheid van de jongeren (61 procent) is de afgelopen 12 maanden géén slachtoffer geworden van een aantal voorgelegde delicten/voorvallen en bijna veertig procent kreeg er dus wel mee te maken. Jongeren worden het vaakst slachtoffer van fietsendiefstal (18 procent) en het minst vaak van een vechtpartij met verwondingen (3 procent). Ten opzichte van vorig onderzoek is het aandeel slachtoffers onder jongeren afgenomen. Jongens, jongeren uit éénoudergezinnen en nietwesterse allochtonen zijn vaker slachtoffer van voorgelegde delicten dan meisjes, jongeren uit tweeoudergezinnen en autochtonen.
School en werk School Van de Westfriese jongeren volgt evenals in 2002 bijna tweederde deel (63 procent) een dagopleiding. De grootste groep jongeren in deze leeftijdscategorie volgt een MBO (35 procent) of een HBO/WO - opleiding (respectievelijk 24 en 8 procent). Ruim éénderde deel (39 procent) van de leerlingen geeft aan wel eens te spijbelen met gemiddeld ruim 5 uur per maand. In 2002 zeiden meer jongeren te spijbelen en deden ze dit gemiddeld ook meer uren per maand: 45 procent van de leerlingen spijbelde toen wel eens met gemiddeld een kleine 6 uur per maand. Jongens en 2023 jarigen spijbelen gemiddeld meer lesuren dan meisjes en 16-19 jarigen.
6
Jeugdmonitor West-Friesland
Schoolbeleving Voor de helft van de leerlingen geldt dat zij de opleiding meestal leuk vinden. Jongeren in het HBO en WO zijn in het algemeen positiever over hun opleiding dan de leerlingen van andere opleidingstypen. Jongeren die een HAVO, VWO of WOopleiding volgen, geven vaker aan hun opleiding moeilijk te vinden dan de andere jongeren. Pesten Het pesten op school is afgenomen onder de Westfriese jongeren. In 2005 geeft 6 procent van de jongeren aan het afgelopen schooljaar wel eens te zijn gepest tegenover 11 procent in 2002. Het aandeel jongeren dat aangeeft zelf wel eens te hebben gepest is afgenomen van 20 procent in 2002 naar 13 procent in 2005. Jongens, 16-19 jarigen en jongeren uit éénoudergezinnen worden net iets vaker gepest dan meisjes, 20-23 jarigen en jongeren uit tweeoudergezinnen. Gedrag in pauzes Aan jongeren die een dagopleiding volgen is gevraagd of ze wel eens roken, drinken, blowen of gokken in de pauze. Eén op de vijf jongeren rookt wel eens in de pauze. Alcohol drinken, blowen en gokken worden in de pauze-uren nauwelijks gedaan. Jongeren die geen dagopleiding volgen Jongeren die geen dagopleiding volgen (37% van de 16-23 jarigen), zijn na de basisschool gemiddeld 6,5 jaar naar school geweest. De grootste groep jongeren heeft een afgeronde MBO (34 procent) of een afgeronde VMBO (25 procent) opleiding op zak. Van de jongeren die nu geen dagopleiding volgen, is 40 procent wel ooit een dagopleiding begonnen zonder deze af te maken. Jongens, 20-23 jarigen, jongeren uit éénoudergezinnen en niet-westerse allochtonen verlaten vaker een school/opleiding zonder diploma dan meisjes, 16-19 jarigen, jongeren uit tweeoudergezinnen en autochtonen. De meest genoemde reden voor het niet afmaken van de opleiding is het ‘geen zin meer hebben’ (35 procent). Werk Van de werkende jongeren vindt bijna driekwart het huidige werk meestal leuk. Zestien procent van de werkende jongeren heeft de huidige baan via vrienden/vriendinnen gevonden, 15 procent via een advertentie in de krant en de helft (51 procent) op een andere wijze dan in de voorgelegde mogelijkheden genoemd.
7
Jeugdmonitor West-Friesland
Vrijwilligerswerk Van de Westfriese jongeren verricht 17 procent vrijwilligerswerk. Dit percentage wijkt praktisch niet af van dat in 2002. Jongeren die als vrijwilliger werken, doen dit gemiddeld bijna 10 uur per maand. Jongeren uit éénoudergezinnen en niet-westerse allochtonen zijn minder vaak actief als vrijwilliger. Tussen jongens en meisjes bestaat nauwelijks verschil op dit vlak. Geldzaken Eén op de vijf Westfriese jongeren heeft enige geldschuld. De belangrijkste vormen van schuld zijn het lenen van geld bij vrienden en/of familie (13 procent) en het rood staan bij de bank (10 procent). Gemiddeld hebben de jonge schuldenaren een last van 1.869 euro. Dit bedrag is inclusief leningen en eventuele studieschuld, maar exclusief een hypotheek.
Wonen Woonsituatie Van de Westfriese jongeren in de leeftijdscategorie 16 tot en met 23 jaar woont 86 procent thuis bij (één van) de (pleeg)ouders. Dertien procent van hen woont (als kind) in een éénoudergezin. Dit percentage is nauwelijks toegenomen in vergelijking met vorig onderzoek. Ruim één op de tien jongeren woont zelfstandig. Bijna de helft van deze jongeren woont samen met een partner en zonder kinderen. 11 Procent van de uitwonende jongeren heeft zelf één of meer kinderen. Verhuiswens Veertig procent van de Westfriese jongeren wil binnen afzienbare tijd verhuizen. Er is hierbij weinig verschil tussen de zelfstandig en de thuiswonende jongeren. Het grootste deel van de jongeren (25 procent) geeft aan over 1 tot 2 jaar te willen verhuizen. Van de jongeren met een verhuiswens zoekt 41 procent huisvesting in uitsluitend de eigen woongemeente. Ruim éénderde deel wil zich juist alleen in een andere dan de huidige woongemeente gaan vestigen. Ontmoetingsplekken Ruim éénderde van de jongeren is van mening dat er in hun woonbuurt voldoende ontmoetingsplekken voor jongeren zijn. Twaalf procent geeft aan dat er wel ontmoetingsplekken in de buurt zijn, maar onvoldoende. Eén op de vijf jongeren komt wel eens op een dergelijke ontmoetingsplek. Meer dan de helft van hen (54 procent) doet dat ‘om andere jongeren te ontmoeten’. Eénderde van de jongeren noemt ‘verveling’ als belangrijkste motivatie voor het bezoeken van deze ontmoetingsplekken.
8
Jeugdmonitor West-Friesland
In de gemeente Wognum vinden de meeste jongeren dat er genoeg ontmoetingsplekken zijn (73%), terwijl in Venhuizen een veel kleiner deel van de jongeren hierover tevreden is (44%).
Vrije tijd en sport Vrije tijd Tweederde van de jongeren geeft aan over voldoende vrije tijd te beschikken. In de vrije tijd verveelt 43 procent van de jongeren zich af en toe en verveelt 4 procent zich vaak. Op de vraag waar men de afgelopen vier weken de vrije tijd heeft doorgebracht, antwoorden de meeste jongeren (89 procent) ‘bij vrienden thuis’ te zijn geweest. Verder heeft circa tweederde van de jongeren familie, snackbar, feestje/party en een café bezocht. De meeste jongeren (77 procent) geven aan de vrije tijd met vrienden door te brengen. Hierna komen familie (53 procent) en de vaste vriend(in) (49 procent). Vijftien procent van de jongeren geeft aan dat er voldoende uitgaansgelegenheden in de eigen woonplaats zijn. De helft van de jeugd vindt dat er onvoldoende te doen is. De rest vindt dat het aanbod wel redelijk is of weet het niet, omdat ze (nog) niet uitgaan. Tussen 2002 en 2005 is er geen verschil in het oordeel over de uitgaansmogelijkheden in de eigen gemeente. De gemeenten Wester-Koggenland, Wervershoof en Obdam scoren van de Westfriese gemeenten het best in de ogen van de jeugd. Noorder-Koggenland scoort het laagst op de ranglijst van tevredenheid omtrent de uitgaansmogelijkheden. De deelname aan georganiseerde activiteiten en/of het lidmaatschap van een vereniging is onder de Westfriese jongeren toegenomen tussen 2002 en 2005 (van 46 naar 51%). Jongens, 20-23 jarigen, allochtonen en jongeren uit éénoudergezinnen zijn minder vaak lid en/of nemen minder vaak deel aan georganiseerde activiteiten dan meisjes, 16-19 jarigen, autochtonen en jongeren uit tweeoudergezinnen. Sport 66 Procent van de jongeren beoefent één of meer sporten, tegenover 63 procent in 2002. De meerderheid van de sporters (84 procent) sport in verenigingsverband of bij een sportschool. Jongeren uit tweeoudergezinnen en autochtonen doen gemiddeld vaker aan sport dan jongeren uit éénoudergezinnen en niet-westerse allochtonen. In Wester-Koggenland zijn de meeste sportende jongeren te vinden (77%), in Medemblik de minste (55%).
9
Jeugdmonitor West-Friesland
Politieke interesse Politieke interesse Jongeren hebben meer interesse in de landelijke dan in de gemeentelijke politiek, respectievelijk 50 en 26 procent vindt de politiek 'wel leuk' tot 'interessant'. De interesse in de landelijke politiek is in vergelijking met 2002 gelijk gebleven. De gemeentelijke politiek heeft echter aan interesse van jongeren ingeboet: het percentage dat de gemeentelijke politiek ‘niet leuk’ vindt, is van 68 naar 74% gegroeid. Als er op het moment van het onderzoek verkiezingen zouden worden gehouden voor de Tweede Kamer, zou door de Westfriese jongeren het meest op de PvdA worden gestemd (14 procent). Hierna volgen de VVD (8 procent) en kleine rechtse partijen (8 procent). Zeven procent zou in het geheel niet willen stemmen en 44% weet het nog niet. Aan de jongeren is gevraagd welke gemeentelijke taken op het gebied van jeugdbeleid zij belangrijk vinden, waarbij men uit een aantal terreinen kon kiezen. Het zorgdragen voor veiligheid in de buurt (41 procent) en het zorgen voor voldoende uitgaansgelegenheden in de stad (38 procent) worden het meest genoemd. Ten opzichte van 2002 worden in 2005 het zorgen voor veiligheid relatief minder vaak en het zorgen voor voldoende uitgaansgelegenheden vaker genoemd. Toch scoort veiligheid nog steeds het hoogst. Volgens de meeste jongeren zou de stem van jongeren door de gemeente het best gehoord kunnen worden via internet (47 procent) en/of via (instelling van) een jongerenraad (34 procent). Dat internet het hoogst scoort als politiek communicatiemiddel is niet verwonderlijk gezien het hoge percentage internetgebruikers onder jongeren; bijna alle jongeren (98 procent) gebruikt internet. De groep jongeren van 16-19 jaar, jongens, autochtonen en westerse allochtonen gebruiken het internet vaker dagelijks dan de overige jongeren.
10
Jeugdmonitor West-Friesland
III. Conclusies In dit concluderende onderdeel van het regiorapport van de Jeugdmonitor worden de belangrijkste conclusies getrokken. Allereerst wordt het algemene profiel van de gemiddelde Westfriese jongere geschetst: wat zijn de karakteristieken en waarop wijken de Westfriese jongeren af van de jeugd in de rest van het land – zowel in gunstige als in ongunstige zin? Vervolgens staan de verschillen centraal die zich tussen de eerste meting in 2002 en de tweede meting in 2005 hebben voorgedaan. Ook worden onderlinge verschillen tussen de gemeenten in de regio geschetst. Daarna wordt een aantal deel groepen onder de Westfriese jeugd besproken wier profiel op een aantal punten afwijkt: het gaat dan om de positie van allochtone jongeren, jongeren die opgroeien in een éénoudergezin en jongeren in het speciaal onderwijs. Tot slot wordt een aantal andere ontwikkelingen genoemd die aandacht verdienen. Profiel De Westfriese jongeren vertonen in het algemeen een beeld van Hollands welvaren. Ze zitten lekker in hun vel, hebben voldoende vrienden en groeien op in een thuissituatie die voldoende steun biedt. De Westfriese jeugd houdt niet van stilzitten: ze vervelen zich zelden en de overgrote meerderheid is zeer actief, vooral in het beoefenen van sport. Bijna een kwart van hen beoefent zelfs meer dan 1 sport. Favoriet zijn voetbal, zwemmen, tennis, hardlopen, fitness en paardrijden en dit alles gebeurt vooral in verenigingsverband. Het sporten en het lidmaatschap van sportverenigingen is onder Westfriese jongeren een stuk hoger dan landelijk gezien. Ditzelfde geldt voor het lidmaatschap van andere vormen van vrijetijdsbesteding: de Westfriese jongeren dragen duidelijk bij aan een bloeiend verenigingsleven. Opvallend minder actief zijn zij in het vrijwilligerswerk: deze vorm van maatschappelijke participatie ligt landelijk fors hoger dan in de regio West-Friesland, waar slechts 17 procent van de jongeren vrijwillig actief is. De jongeren die wel aan vrijwilligerswerk doen, zijn - zoals kon worden verwacht - vooral actief binnen sportclubs. Het lage aandeel vrijwilligers betekent niet dat de Westfriese jongeren geen aanpakkers zijn, integendeel: driekwart van de scholieren - een hoog percentage - heeft een betaalde (bij)baan. Ook wordt er door veel jongeren seizoenswerk verricht. De Westfriese jeugd kan over het algemeen als een gezonde en actieve populatie van aanpakkers worden gekarakteriseerd.
11
Jeugdmonitor West-Friesland
Stappen hoort ook bij de Westfriese jongeren: ze gaan graag uit met hun vrienden. Café’s en discotheken worden vooral goed bezocht, maar ook binnenshuis komen veel vriendengroepen samen. Daarbij wordt door bijna alle jongeren alcohol gedronken en een fors deel van hen houdt hierbij in de weekenden opvallend slecht maat. Bijna de helft van de 16 tot en met 23-jarigen drinkt bijna elk weekend zeer grote hoeveelheden alcohol weg. Dit drinkgedrag houdt overigens in grote lijnen gelijke tred met landelijke ontwikkelingen. Ouders van de Westfriese jeugd zien over het algemeen geen probleem in het drinkgedrag van hun kinderen, althans in de perceptie van de jongeren. Wat verder opvalt is dat drinken en sport in West-Friesland voor veel jongeren bij elkaar lijken te horen: alcoholgebruik vindt vaak plaats in de sportkantine. Het alcoholgebruik op schoolfeesten is daarentegen afgenomen. De Westfriese jongeren - die zo graag uitgaan - zijn over het algemeen erg ontevreden over het aanbod aan uitgaansgelegenheden in hun omgeving. Dit beeld kwam ook in de vorige peiling al sterk naar voren en is niet verbeterd. Er is zo’n beetje van alles te weinig, zo vinden de jongeren, maar met name discotheken, verschillende soorten café’s en een bioscoop worden door hen node gemist. Ook geven velen aan dat er in hun gemeente te weinig sportmogelijkheden zijn. Opvallend is dat het bezoek aan jongerencentra en buurthuizen gemiddeld erg laag is onder de jongeren: kennelijk sluit dit aanbod niet optimaal aan op wat de jonge Westfriezen willen. Het drugsgebruik in West-Friesland wijkt niet af van het landelijke beeld. Gemiddeld genomen worden er niet meer middelen gebruikt dan drie jaar geleden. Het gebruik van hasj/wiet is het meest verbreid onder de jongeren: éénderde deel heeft dit wel eens geprobeerd en in totaal 28% van de jeugd gebruikte in het afgelopen jaar softdrugs. Opvallend is dat dit middel het meest ‘bij vrienden thuis’ wordt aangeboden, terwijl de andere middelen meestal op straat en in een discotheek aangeboden worden. Overigens is ook het aanbod van harddrugs op deze locaties niet wijd verbreid: de meeste jongeren komen er niet mee in aanraking. Harddrugs zijn door slechts een zeer kleine minderheid van de jongeren wel eens gebruikt, waarbij het over het algemeen bij experimenteel gebruik blijft: het aandeel actuele gebruikers van cocaïne, speed of andere harddrugs is te verwaarlozen. De Westfriese ouders moeten over het algemeen niet veel hebben van middelengebruik: de meeste jongeren die weleens een middel hebben geprobeerd verzwijgen dit gebruik, omdat ze inschatten dat hun ouders dit zullen afkeuren of verbieden.
12
Jeugdmonitor West-Friesland
Verschuivingen tussen 2002 en 2005 In de resultaten van de jeugdmonitor is te zien dat er ten opzichte van de vorige meting her en der jongerenontmoetingsplaatsen (dit zijn de zogenaamde ‘hangplekken’ op straat) zijn bijgekomen: een groter deel van de jongeren is tevreden over het aanbod op dit gebied. Vooral in Stede Broec is de tevredenheid sterk toegenomen. Regionaal zijn de verschillen wel groot: een aantal gemeenten - waaronder Venhuizen - komt nog onvoldoende tegemoet aan de behoefte van sommige jongeren om buiten, maar toch enigszins beschut, samen te komen. De Westfriezen zijn geen grote rokers: er is een gestage afname van het aantal rokers te zien en hierin volgen zij de landelijke trend. Desalniettemin rookt bijna éénderde deel van de jeugd wel eens. In het algemeen laten de verschuivingen door de tijd heen een gunstige ontwikkeling zien: de sportdeelname neemt toe, het spijbelen is afgenomen en er wordt minder gepest op school. Verder worden er gemiddeld gezien minder delicten en overtredingen gepleegd: er is vooral een grote afname van het zwartrijden te zien, maar ook andere overtredingen worden gemiddeld iets minder vaak gepleegd. Wat veiligheid en criminaliteit betreft, wijkt de regio niet af van het landelijke beeld en is er ook geen toename van dader- en slachtofferschap te zien.
Verschillen binnen de regio Op het gebied van leefstijl laten enkele gemeenten opvallende verschillen binnen de regio zien. Zo blinken met name de jongeren in Wervershoof uit in hun deelname aan sport en roken deze jongeren het minst van allemaal. Drugs worden hier eveneens door slechts weinig jongeren gebruikt. Het alcoholgebruik in deze gemeenten scoort echter juist weer bovengemiddeld hoog: er wordt in deze gemeenten vaker en meer gedronken dan het landelijke beeld, maar ook veel meer dan in de rest van de regio. Enkhuizen en Medemblik zijn voorbeelden van gemeenten met een omgekeerd beeld: meer jongeren hebben wel eens drugs gebruikt, meer jongeren roken en er wordt relatief minder gesport dan in andere Westfriese gemeenten. Het drinkgedrag van de jongeren in deze gemeenten is echter weer veel matiger dan in een aantal andere delen van de regio. In het algemeen valt op dat de meer verstedelijkte gemeenten - Hoorn, Stede Broec, Enkhuizen en Medemblik - een ander profiel op het gebied van leefstijl laten zien. In de plattelandsgemeenten wordt meer alcohol gedronken en meer gesport, maar minder gerookt en veel minder drugs gebruikt. In de meer verstedelijkte gemeenten is het drugsgebruik iets hoger, maar het alcoholgebruik lager en wordt er daarnaast minder aan sport gedaan dan in de kleine kernen.
13
Jeugdmonitor West-Friesland
Een andere uitschieter is de gemeente Hoorn voor wat betreft haar aanbod aan uitgaansvoorzieningen. Terwijl deze centrumgemeente ongetwijfeld het hoogste aantal horecavoorzieningen kent, is de tevredenheid van de Hoornse jeugd over het aanbod aan uitgaansgelegenheden bijzonder laag: slechts vijftien procent is tevreden. Dit staat tegenover enkele relatief kleine gemeenten zoals Wervershoof, Wester-Koggenland en Obdam waar een hoger percentage jongeren tevreden is over het lokale aanbod op het gebied van uitgaan.
Kwetsbare groepen In contrast met het gunstige tijdsbeeld dat de Westfriese jongeren in het algemeen in de jeugdmonitor laten zien, staat de positie van een deel van de jongeren. Het gaat dan met name om allochtonen, jongeren uit éénoudergezinnen en jongeren op het speciaal voortgezet onderwijs. Zij laten op diverse terreinen een heel ander plaatje van de Westfriese jeugd zien. Allochtonen Op diverse terreinen doen allochtone jongeren - met name de niet-westerse allochtonen - minder mee. Was het aandeel vrijwilligers onder de jeugd al niet groot, onder allochtonen is dit percentage nog veel lager. Dit staat in contrast met het feit dat deze groep zich verhoudingsgewijs veel vaker zegt te vervelen en tegelijk aangeeft wel interesse te hebben in vrijwilligerswerk! Kennelijk missen zij een ingang. Minder allochtonen doen aan sport en allochtone jongeren zijn eveneens minder vaak lid van een vereniging of doen mee aan georganiseerde activiteiten. Ook hun psychosociale gezondheid laat te wensen over. Allochtone jongeren waarderen hun eigen leven met een gemiddeld lager cijfer dan autochtone jongeren. Ook geven ze vaker aan onvoldoende vrienden te hebben en zien ze de toekomst over het algemeen minder positief tegemoet dan jongeren van autochtone herkomst. Allochtonen zijn verder oververtegenwoordigd in de groep jongeren die de school verlaat zonder diploma en een relatief groot aandeel van hen is laag opgeleid. De allochtone jongeren laten op een aantal terreinen ook verschillen in leefstijl zien die gunstig zijn: zo wordt er onder allochtone jongeren minder, minder vaak en minder veel gedronken. Ook het roken en drugsgebruik liggen lager. Er is bij allochtone jongeren vaker dan bij autochtonen iemand thuis wanneer ze van school of werk komen. Gokken doen deze jongeren echter weer wat meer. Als laatste blijken allochtone jongeren verhoudingsgewijs vaker op te groeien in éénoudergezin.
14
Jeugdmonitor West-Friesland
Jongeren uit éénoudergezinnen Dertien procent van de jongeren (16-23 jaar) in West-Friesland groeit op in een éénoudergezin. Met deze jongeren gaat het op diverse terreinen - net als met de allochtone jongeren - een stuk minder goed dan met jongeren die in een traditioneel gezin opgroeien. Tussen de twee deelgroepen is overigens wel enige overlap, maar deze is zeker niet dekkend. Ook de jongeren in een éénoudergezin geven een lagere zelfwaardering aan hun leven, zij zeggen minder vaak voldoende vrienden te hebben en er is vaker niemand thuis wanneer ze uit school of werk komen. Vaker dan andere jongeren, geven zij aan niet te weten waar ze met eventuele problemen of vragen naartoe kunnen. Ook op het gebied van maatschappelijk meedoen, laat de jeugd die opgroeit in een éénoudergezin een ander beeld zien: minder van deze jongeren sporten, en ze zijn minder vaak lid van een sportvereniging of een andere club. Onder hen zijn bovendien meer rokers dan onder jongeren uit een tweeoudergezin. Verder gebruikt een relatief groter deel van hen wel eens drugs. Zowel daderschap als slachtofferschap komt onder deze deelgroep vaker voor; deze jongeren worden vaker opgepakt door de politie en krijgen vaker een Haltafdoening opgelegd. Jongeren uit éénoudergezinnen vallen verhoudingsgewijs ook vaker uit in het onderwijs. Jongeren in het speciaal onderwijs Terwijl onder de Westfriese jongeren het sporten en het lidmaatschap van een vereniging alleen maar toeneemt, blijven de jongeren die in het speciaal voortgezet onderwijs zitten hierbij sterk achter. Slechts 37% van hen sport, tegen 66% van het gemiddelde onder de Westfriese jeugd. Hetzelfde beeld is te zien bij het lidmaatschap van een vereniging. Verder valt op dat de jongeren in het speciaal onderwijs vooral op psychosociaal vlak een veel minder gunstig beeld laten zien. Ze voelen zich vaker in de steek gelaten door anderen, kunnen minder goed opschieten met medeleerlingen dan jongeren in andere vormen van onderwijs en vinden het vaker vervelend om naar school te gaan. Twintig procent van deze jongeren wordt gepest, tegenover 6% van de gemiddelde westfriese jongeren. Zelf pesten deze jongeren ook veel vaker medeleerlingen. Verder komt roken onder deze deelgroep verhoudingsgewijs meer voor dan onder de rest van de jeugd.
15
Jeugdmonitor West-Friesland
Andere aandachtspunten Hoewel het rookgedrag van de Westfriese jongeren niet in ongunstige zin afwijkt van het landelijk gemiddelde, blijft roken onder jongeren een punt van zorg. Alle campagne inspanningen ten spijt, steekt toch nog bijna éénderde deel van de jongeren nog wel eens een peuk op. Hoewel er door de in grote getale werkzame Westfriese jeugd nogal wat geld wordt verdiend, kampt één op de vijf jongeren met schulden. Vooral geldleningen en roodstaan komen veel voor. Het is onbekend hoe deze cijfers landelijk liggen, maar het is een ontwikkeling die aandacht verdient. Westfriesland is een normaal veilige streek om te wonen: jongeren worden niet vaker of minder vaak slachtoffer van criminaliteit dan elders en ze zijn ook ongeveer even vaak dader/overtreder. Zowel slachtofferschap als daderschap zijn in de afgelopen drie jaar licht afgenomen. Hoewel West-Friesland landelijk gezien dus zeker geen zorgregio is op het gebied van veiligheid, verdienen bepaalde specifieke feiten aandacht: zo is één op elke zes jongeren wel eens opgepakt of betrapt door de politie en heeft een kleine tien procent zich in het afgelopen jaar schuldig gemaakt aan heling. Een andere uitschieter: maar liefst twintig procent van de jongeren is in het afgelopen jaar betrokken geweest bij een vechtpartij en acht procent heeft iemand bedreigd of lastiggevallen. Dit vertaalt zich in een ervaren onveiligheid op straat en rond uitgaansgelegenheden - ruim veertig procent voelt zich ’s avonds ‘wel eens’ tot ‘vaak’ onveilig - en blijft een zaak die aanhoudend de aandacht verdient. Jongeren zelf vinden het ‘zorgdragen voor een goede veiligheid’ nog steeds de belangrijkste taak van hun gemeente, nog voor het vergroten van het aanbod aan uitgaansvoorzieningen. Duidelijk is ook dat het hierbij niet alleen gaat om de publieke ruimte: acht procent van de jongeren voelt zich op school wel eens onveilig! Dit beeld sluit aan bij het feit dat zes procent van de jongeren op school wel eens iets steelt en eveneens zes procent aangeeft wel eens een wapen bij zich te dragen. Als laatste aandachtspunt geldt de schoolcarrière van een deelgroep jongeren: veertig procent van de jongeren die nu geen dagopleiding volgt, heeft de vorige opleiding niet met een diploma afgerond. Een relatief groot deel van de jongeren die zich nu op de arbeidsmarkt bevinden, heeft alleen een VMBO-diploma op zak (25%). Opvallend is voorts dat het plezier in het schoolgaan op de lagere opleidingen aanzienlijk minder groot is. ‘Ik vond het niet meer leuk/ik ga liever werken’ is dan ook nog steeds de hoofdreden om met een opleiding te stoppen. De instellingen voor lager voortgezet onderwijs slagen er blijkbaar nog onvoldoende in een voldoende aantrekkelijk en bindend opleidingsaanbod te bieden voor ‘de aanpakkers’ onder de Westfriese jongeren die vaak allang een baantje hebben.
16
Jeugdmonitor West-Friesland
IV. Slotopmerkingen en aanbevelingen In dit onderdeel wordt een aantal slotopmerkingen gemaakt die zijn afgeleid uit de conclusies. Waar mogelijk monden deze opmerkingen uit in aanbevelingen voor beleid.
Kwetsbare groepen •
De positie van specifieke doelgroepen die op veel fronten als meer kwetsbaar naar voren komen verdient aandacht. Dit om gelijkwaardige kansen en gelijke deelname aan de samenleving te waarborgen en een verdere tweedeling voor de toekomst te voorkomen. De laatste jaren is er een tendens naar normalisering van beleid, waar het bijvoorbeeld allochtonen betreft. Uit de resultaten van deze jeugdmonitor blijkt dat bepaalde achterstanden en verschillen in kansen nog steeds bestaan en juist bij de jeugd is dit schrijnend en zorgelijk, met name met het oog op de toekomst. Achterstandsbeleid op het gebied van de diverse terreinen blijft van belang, alsmede doelgroepgerichte campagnes met betrekking tot sport en vrijwilligerswerk.
•
Aandacht voor de speciale kwetsbaarheid van scholieren in het voortgezet speciaal onderwijs is op basis van de bevindingen in deze jeugdmonitor aanbevolen. Deze jongeren vormen een groeiende groep voor wie toch al minder mogelijkheden open staan. Maatregelen als het inweven van meer sportmogelijkheden binnen en buiten schooltijd en het stimuleren van lidmaatschap van verenigingen zijn geboden. Ouders van jongeren in het speciaal onderwijs vallen verhoudingsgewijs vaak in lagere opleidings- en inkomenscategorieën, waardoor gerichte voorlichting, financiële tegemoetkomingen en kortingsregelingen op dit terrein van belang zijn.
•
Datzelfde geldt voor kinderen uit éénoudergezinnen. Een gericht voorlichting en inkomensbeleid zal voor deze groep in ieder geval financiële drempels en onbekendheid met het aanbod doen afnemen. Bewuste aandacht voor de sociaal-emotionele moeilijkheden waarmee beide groepen verhoudingsgewijs meer te maken hebben is binnen scholen van belang, waarbij onder meer kan worden gedacht aan speciale inspanningen vanuit scholenbegeleiders.
•
Voor alle genoemde doelgroepen is preventiebeleid ten aanzien van vroegtijdig schoolverlaten van bijzonder belang om de schooldeelname te bevorderen en daarmee de kansen op de arbeidsmarkt niet verder te doen afnemen.
17
Jeugdmonitor West-Friesland
•
In het algemeen kan uit het voorgaande worden gesteld dat armoedebeleid nog steeds nodig is. De kinderen van ouders met een zwakkere sociaal economische positie - waartoe de drie bovengenoemde doelgroepen verhoudingsgewijs vaak behoren - betalen de tol voor de achterstandspositie waarin zij veelal opgroeien en dit vertaalt zich meteen in een kwetsbare positie op jeugdige leeftijd. Voorkomen moet worden dat deze lijn zich voortzet, waarbij gedacht kan worden aan maatregelen rond de bijzondere bijstand, opvoedingsondersteuning, sport en cultuurparticipatiebevorderende campagnes met bijbehorende laagdrempelige kortingsregelingen.
Middelengebruik •
Voor wat betreft het middelengebruik van de Westfriese jeugd is een vinger aan de pols geboden voor wat betreft de consumptie van softdrugs. Campagnes die aandacht vragen voor een verantwoorde en kritische omgang met deze middelen verdienen hierbij de voorkeur boven een beleid dat gericht is op afschrikking en onthouding. Deze laatste benadering past niet bij het gematigde beeld van het middelengebruik dat de regio kenmerkt en zal daarom geen aansluiting vinden bij de jeugd. Aangezien jongeren met name via vrienden kennismaken met softdrugs, lijkt een restrictief coffeeshopbeleid niet geboden. Aandacht voor voorlichting en kritische invloed op handhaving van de toegangsregels, lijkt dan effectiever.
Alcoholgebruik •
Ten aanzien van het alcoholmisbruik in West-Friesland is een alomvattend plan van aanpak geboden: er wordt te veel en te vaak ingenomen, met name in de kleinere dorpen. Voorlichtingsbijeenkomsten van de Brijderstichting en inpassing van voorlichtingsprogramma’s op scholen kunnen hierbij een rol spelen. Zo’n programma zou onderdeel kunnen uitmaken van een algeheel educatieprogramma rondom een gezonde leefstijl en bevordering van assertiviteit. In het maken van eigen beslissingen omtrent leefstijlgedrag gaat het immers niet alleen om alcohol en middelengebruik, maar ook regulering van deviant gedrag en beperking van risico’s rondom seksualiteit.
•
De relatie van alcohol met sport kan mogelijk worden uitgebuit door campagne te voeren in sportkantines, waarbij de nadruk wordt gelegd op de negatieve effecten van alcoholgebruik op sportprestaties.
18
Jeugdmonitor West-Friesland
•
Het beleid rondom bewustwording van de risico’s van overmatig alcoholgebruik zal niet gericht moeten zijn op alleen de jongeren zelf. De ‘gemakkelijke houding’ van ouders ten aanzien van het drinkgedrag van hun kinderen speelt mee in de beeldvorming rondom alcoholgebruik. Het meer matige gebruik van een meerderheid van de niet-westere allochtonen in combinatie met de minder tolerante houding van hun ouders ten aanzien van alcoholgebruik, lijkt daarvan een bevestiging. Een succesvol voorlichtings- en preventiebeleid zal daarom ook een spiegel moeten voorhouden aan de ouders.
Veiligheid en criminaliteit •
De veiligheid op straat, rond uitgaansgelegenheden en - minstens zo belangrijk - op scholen verdient aanhoudende aandacht. Op dit punt zijn gemeenten en jongeren het roerend eens. Voor een deel ligt het veiliger maken van de straat ook in de preventie van overtredingen en criminaliteit die wordt begaan door jongeren (vechtpartijen, bedreiging, vernieling). Gemeente en jongeren hebben elkaar nodig om de veiligheid op straat, rondom het uitgaan en op school te verbeteren: welke ideeën leven er bij jongeren op dit vlak? Hoe denken zij dat uitgaan veiliger kan worden? Participatie van jongeren in het vormgeven van een aanpak ter bevordering van de veiligheid is geboden. En aangezien de interesse van jongeren voor de (gemeente)politiek niet groot is, zijn maatregelen nodig om de kloof tussen jeugd en bestuur te verminderen. Middels een (digitaal) jongerenpanel, een jongerenraad en voor jongeren aantrekkelijke bijeenkomsten (met lokkers als film, muziek, een band) kunnen belangrijke thema’s aan de orde worden gesteld, waarbij jongeren hun oplossingen naar voren kunnen brengen. De gemeenschappelijke zorg rondom veiligheid biedt daarvoor een aanknopingspunt.
Sport en verenigingsleven •
De traditioneel hoge deelname aan sport en aan het verenigingsleven in West-Friesland mag gekoesterd worden. Het inweven van sportaanbod in de opleidingen is daarom een gunstige ontwikkeling en met name van belang voor de lagere opleidingsniveaus waar 1) de jongeren minder sporten en minder aan andere activiteiten doen 2) de jongeren relatief met minder plezier naar school gaan waarbij afhaken op de loer ligt. Meer samenwerking tussen scholen en verenigingen is daarom aanbevolen. Hierbij kan worden gedacht aan demonstraties op scholen, het delen van huisvesting (sporthallen, maar ook praktijkruimten) maar ook aan het creëren van stage- en werkervaringsplaatsen bij verenigingen. In dit laatste geval snijdt het mes aan twee kanten: school wordt leuker omdat het beter aansluit op de belevingswereld van jongeren en jongeren maken vrijblijvend kennis met vrijwilligerswerk.
19
Jeugdmonitor West-Friesland
Vrijwilligerswerk •
Om het verenigingsleven - waaraan de Westfriese jongeren zo overvloedig deelnemen - niet als een kaartenhuis ineen te laten storten zodra de oudere generatie vrijwilligers ‘op raakt’, zijn er maatregelen nodig om vrijwilligerswerk te stimuleren. Hierbij dient te worden aangesloten op activiteiten die jongeren leuk vinden om te doen, zoals uitgaan, dansen en sporten. Behalve het aanbieden van een film- of dansavond aan vrijwilligers of bij dergelijke gelegenheden vrijwilligers werven, zou er bijvoorbeeld een ‘verdiensysteem’ kunnen worden ingevoerd, waarmee vrijwilligerswerk een sportpas of een cursus bij een andere vereniging oplevert.
Arbeidsdeelname en schoolgaan •
De hoge arbeidsdeelname van schoolgaande Westfriese jongeren is een gunstig kenmerk van de populatie: de jongeren doen al jong werkervaring en contacten op en stromen zo gemakkelijker door naar vast werk. De keerzijde is echter dat jongeren die weinig plezier in leren ervaren, zich gemakkelijker verleid weten met school te stoppen om fulltime te gaan verdienen. Maatregelen (bonus, convenant) om een werkgever te binden aan diens werknemer, maar deze wel eerst de opleiding te laten afmaken, zijn in dat licht van belang.
20