Samenvatting Economisch Bedrijfsbeleid Pepijn Mistiaen 3ELOT1 16-06-2005
1
De balans
1.1
Werk- en financieringsmiddelen
1.1.1 Financieringsmiddelen Dit zijn de middelen die de onderneming kan gebruiken ter financiering van haar activiteiten. Er wordt een onderscheidt gemaakt op basis van de oorsprong van die middelen. Men spreekt van eigen vermogen voor middelen die toebehoren aan de onderneming en van vreemd vermogen voor middelen die toebehoren aan derden. Kapitaal en winst behoren tot het eigen vermogen, schulden op lange en korte termijn behoren tot het vreemd vermogen. 1.1.2 Werkmiddelen Het vermogen in een onderneming wordt aangewend om deze werkmiddelen te bekomen. Deze werkmiddelen kan men als volgt onderverdelen: • vaste activa: werkmiddelen die gedurende meerdere jaren diensten leveren voor de exploitatie (vb. gebouwen, meubilair, machines, ...). • vlottende activa: bestaat uit omzetbare activa (voorraden, vorderingen, ...) en beschikbare activa (kasgeld, ...). 1.2
De balansstructuur
De linker kolom is de actiefzijde van de balans en vermeldt de werkmiddelen van boven naar beneden in stijgende volgorde van liquiditeit (= omzetbaarheid in geld). De rechter kolom is de passiefzijde van de balans en vermeldt de financieringsmiddelen van boven naar beneden in stijgende volgorde van opeisbaarheid. De passiefzijde geeft weer waar elke euro vandaan komt, de actiefzijde geeft aan hoe elke euro wordt aangewend in de onderneming. De som van alle activa moet gelijk zijn aan de som van alle passiva. 1.3
Balanscomponenten
Zie cursus pagina 6 tot en met 15.
2
Het grootboek en het journaal
In het systeem van het dubbelboekhouden worden alle verrichtingen chronologisch geboekt in het journaal en worden per soort geboekt in het grootboek. Het grootboek is een bundeling van alle rekeningen. 2.1
De balansrekeningen
Elke balansrekening afkomstig van de actiefzijde van de balans wordt actiefrekening genoemd. De aanvangswaarde van een actiefrekening boekt men op de debetzijde (= linkerzijde). Een toename komt terecht op de debetzijde, een afname op de creditzijde. Elke balansrekening afkomstig van de passiefzijde van de balans wordt passiefrekening genoemd. De aanvangswaarde van een passiefrekening boekt men op de creditzijde. Een toename komt terecht op de creditzijde, een afname op de debetzijde. 1
2.2
Kosten- en opbrengstenrekeningen
Het bedrijfsresultaat is het resultaat van de bedrijfsverrichtingen. Bedrijfsverrichtingen zijn activiteiten zoals het kopen en verkopen van handelsgoederen, het aankopen van diverse goederen en diensten geleverd door derden, het in dienst nemen van personeel, het afschrijven van en het boeken van waardeverminderingen op activa, ... Bedrijfsresultaat = bedrijfsopbrengsten - bedrijfskosten. Het financi¨eel resultaat is het resultaat van de financi¨ele verrichtingen. Financi¨ele verrichtingen zijn activiteiten zoals het betalen van een leverancier, het ontvangen van geld van een klant, het aangaan van een lening, het betalen van rente op een lening, het verlenen of bekomen van een korting voor contant, het bekomen van rente op een spaarrekening, ... Financi¨eel resultaat = financi¨ele opbrengsten - financi¨ele kosten. Het uitzonderlijk resultaat is het resultaat van de uitzonderlijke verrichtingen. Uitzonderlijke verrichtingen zijn activiteiten zoals een bedrijfsovername, het verkopen van een gebouw, een machine, een voertuig, ... op voorwaarde dat dit voor het bedrijf geen handelsgoederen zijn. Uitzonderlijk resultaat = uitzonderlijke opbrengsten - uitzonderlijke kosten. Bij de kostenrekeningen wordt de aanvangswaarde en toename op de debetzijde geboekt, een afname op de creditzijde. Bij de opbrengstenrekeningen wordt de aanvangswaarde en toename op de creditzijde geboekt, een afname op de debetzijde. 2.3 Het • • •
• •
3
Het journaal journaal is van de volgende vorm: volgnummer: elke verrichting komt in het journaal terecht en heeft een volgnummer. rekeningnummer: de rekeningnummers worden vermeld naast alle vermelde rekeningen. omschrijving: de kolom wordt telkens in het midden onderbroken met de datum van de verrichting. Daaronder komen alle rekeningen die door de verrichting worden gedebiteerd (links uitgelijnd). Dan volgen alle rekeningen die worden gecrediteerd (rechts uitgelijnd). Daarna volgt een verwijzing naar de aankoopfactuur, verkoopfactuur, kasdocument, ... debet: hier worden de bedragen van gedebiteerde rekeningen vermeldt. credit: hier worden de bedragen van de gecrediteerde rekeningen vermeldt.
Registratie van activiteiten
Zie cursus pagina 24 tot en met 33.
4
De resultatenrekening en de eindbalans
4.1
De voorlopige proef- en saldibalans
De proefbalans is een tabel waarin de debet- en credittotalen van de rekeningen worden genoteerd. Om de saldi van alle rekeningen te kennen wordt een saldibalans opgesteld met de debetsaldos en de creditsaldos. Volgende gelijkheden gelden: DTjournaal = CTproef balans = CTjournaal DTproef balans = 2
4.2
DSsaldibalans =
CSsaldibalans
De inventaris
Om de werkelijke toestand te kennen, moet men een inventaris opstellen. Dat kan men doen door alle bezittingen en schulden van de onderneming te meten, te wegen, te tellen en zo getrouw mogelijk te waarderen (= in geldwaarde uitdrukken). Deze werkelijke toestand van de onderneming moet neergeschreven worden in het inventarisboek. 4.3
De regularistatieboekingen
De verschillen tussen de saldibalans en de inventaris kunnen te wijten zijn aan veroudering, slijtage, diefstal, ... Boekingen die de boekhouding terug in overeenstemming brengen met de werkelijkheid zoals die blijkt uit de inventaris, worden regularisatieboekingen genoemd. Omdat enkel de activa onderhevig zijn aan veroudering, slijtage, diefstal, ... moeten enkel de activa geregulariseerd worden. 4.3.1 Regularistatie van het vast actief Vaste activa worden geregulariseerd m.b.v. afschrijvingen en waardeverminderingen. Lineaire afschrijving Wanneer elk boekjaar een zelfde percentage afgeschreven wordt van de totale waardevermindering over de gebruiksduur, noemt men de afschrijving lineair. af schrijvingsbedrag =
Aw − Rw n
Aw = aanschaffingswaarde Rw = restwaarde op het einde van de gebruiksduur n = gebruiksduur (= afschrijvingsduur) Versnelde afschrijving Wanneer de eerste boekjaren meer dan het lineaire percentage afgeschreven wordt, spreekt men van versnelde afschrijving. Aangezien een afschrijving een kost is, zal men door versneld af te schrijven de eerste jaren van de gebruiksduur minder winst maken en meer winst de laatste jaren ervan. Het betalen van belasting op de winst wordt hierdoor gedeeltelijk verschoven naar een later ogenblik. Dit is dus financi¨eel interessant voor winstgevende bedrijven. Vertraagde afschrijving Wanneer gedurende de eerste boekjaren minder dan het lineaire percentage afgeschreven wordt, spreekt men van vertraagde afschrijving. Veel bedrijven maken de eerste jaren van hun bestaan verlies. Het is dan fiscaal interessanter om een gedeelte van de afschrijvingen uit te stellen tot in latere winstgevende jaren. Waardevermindering Sommige materi¨ele vaste activa hebben een onbegrensde gebruiksduur (vb. terreinen). Een blijvende waardedaling wordt dan geboekt als een waardevermindering op de aanschaffingswaarde van dat vast actief. 3
4.3.2 Regularisatie van het vlottend actief Voorraden De actiefrekening wordt bij de aanvang van het boekjaar gedebiteerd voor de beginvoorraad volgens inventaris. Voorraadschommelingen die zich in de loop van het boekjaar voordoen, worden niet onmiddellijk geboekt. Voorraadswijzigingen worden in de magazijnen bijgehouden. Op het einde van het boekjaar wordt de globale voorraadswijziging bepaald en geboekt. Handelsvorderingen Het komt wel eens voor dat klanten met financi¨ele problemen kampen waardoor zij een factuur niet (op tijd) kunnen betalen. De vordering die het bedrijf heeft op zo’n klant wordt een dubieuze vordering genoemd. Als een dergelijke situatie zich voordoet moet de boekhouder de vordering overboeken van de rekening 400 Handelsdebiteuren naar de rekening 407 Dubieuze debiteuren. BTW Het spreekt voor zich dat een bedrijf niet eerst BTW gaat vorderen van de staat om onmiddelijk daarna BTW te betalen aan de staat. Men zal het saldo van beide BTW rekeningen bepalen. Daarna wordt het saldo van de BTW rekening met het kleinste saldo overgeboekt naar de rekening met het grootste saldo. 4.4
De resultatenrekening en resultaatverwerking
4.4.1 Resultatenrekening bedrijfsresultaat = bedrijfsopbrengsten - bedrijfskosten financi¨eel resultaat = financi¨ele opbrengsten - financi¨ele kosten uitzonderlijk resultaat = uitzonderlijke opbrengsten - uitzonderlijke kosten resultaat uit de gewone bedrijfsuitoefing = bedrijfsresultaat + financi¨eel resultaat resultaat van het boekjaar voor belasting = bedrijfsresultaat + financi¨eel resultaat + uitzonderlijk resultaat resultaat van het boekjaar = resultaat van het boekjaar voor belasting - geraamd bedrag der vennootschapsbelasting te bestemmen resultaat van het boekjaar = resultaat van het boekjaar +/- onttrekking aan/overboeking naar de belastingsvrije reserves
4
4.4.2 Resultaatverwerking te verwerken resultaat = te bestemmen resultaat van het boekjaar +/- overgedragen winst/verlies van het vorig boekjaar Elk boekjaar moet de Algemene Vergadering na de resultaatberekening een beslissing nemen over de bestemming van het te verwerken resultaat. Als er winst is kan die • • •
toegevoegd worden aan het eigen vermogen overgedragen worden naar volgend boekjaar uitgekeerd worden
Als er verlies is kan dat • • •
onttrokken worden aan het eigen vermogen overgedragen worden naar het volgend boekjaar weggewerkt worden door tussenkomst van de vennoten in het verlies
5
Wettelijke bepalingen
5.1
Ondernemingen die een boekhouding moeten voeren
Elke onderneming is verplicht een boekhouding te voeren aangepast aan de aard en de omvang van haar activiteit. Er zijn 4 mogelijke stelsels: Kleine ondernemingen Dit zijn ondernemingen waarvan de omzet de e 500 000 niet overschrijdt (e 625 000 voor kleinhandelaars die handel drijven in koolwaterstoffen). Bovendien kan het enkel gaan om: • • •
handelaars - natuurlijke personen vennootschappen onder gemeenschappelijke naam de gewone commanditaire vennootschap
Deze ondernemingen moeten een vereenvoudigde boekhouding bijhouden. Deze bestaat uit 3 dagboeken: • • •
het inkoopboek het verkoopboek het financi¨eel dagboek
Het inventarisboek moet minstens ´e´en keer per jaar ingevuld worden. Ze moeten geen grootboek aanleggen maar wel een interne jaarrekening opstellen maar dat hoeft niet volgens een bepaald schema. Kleine vennootschappen Dit zijn vennootschappen die ten hoogste ´e´en van de volgende criteria overschrijden: • • •
een jaargemiddeld personeelsbestand van 50 werknemers een jaaromzet van e 6 250 000 een balanstotaal van e 3 125 000
5
en een jaargemiddeld personeelsbestand hebben van ten hoogste 100 werknemers. Kleine vennootschappen moeten een volledige boekhouding voeren: • • • •
Verrichtingen moeten chronologisch geboekt worden in een journaal. Verrichtingen moeten geboekt worden op rekeningen die overeenstemmen met het Minimum Algemeen Rekeningenstelsel. E´en maal per jaar moet een inventaris opgemaakt worden. Er moet een jaarrekening opgesteld worden bestaande uit: – een balans opgesteld volgens verkort schema – een resultatenrekening volgens een verkort schema, opgemaakt in staffelvorm – een toelichting met bepaalde verplichte vermeldingen
Grote vennootschappen Dit zijn vennootschappen die meer dan ´e´en van de volgende criteria overschrijden: • • •
een jaargemiddeld personeelsbestand van 50 werknemers een jaaromzet van e 6 250 000 een balanstotaal van e 3 125 000
of een jaargemiddeld personeelsbestand hebben van meer dan 100 werknemers. Grote vennootschappen moeten dezelfde boekhouding bijhouden als kleine vennootschappen, maar zij moeten: • • • •
de de de de
balans opstellen volgens het volledige schema resultatenrekening opmaken volgens het volledige schema resultatenrekening opmaken in staffelvorm of in scontrovorm jaarreking uitdrukken in e 103
Ondernemingen onderworpen aan een bijzonder regime Het betreft: • • •
banken, private spaarbanken, financi¨ele instellingen die een publiek beroep doen op het spaarwezen en de portefeuillemaatschappijen. Deze zijn onderworpen aan de controle van de Bankcommissie. kredietinstellingen en door deze instellingen erkende kredietverenigingen. Deze zijn onderworpen aan een speciale wet. erkende verzekeringsorganismen. Deze zijn bij wet onderworpen aan de controle op de verzekeringen.
6
Analyse van de jaarrekening
6.1
Herindeling van de balans en de resultatenrekening
6.1.1 Herindeling van de balans De actief zijde van de balans bestaat uit aangepaste vaste activa en aangepaste vlottende activa. De aangepasta vaste activa zijn werkmiddelen met een realisatietijd groter dan 1 boekjaar. De aangepaste vlottende activa zijn werkmiddelen met een realisatietijd kleiner dan of gelijk aan 1 boekjaar. De passief zijde van de balans bestaat uit het permanent kapitaal en het vreemd vermogen op 6
korte termijn. Het permanent kapitaal of permanent vermogen bestaat uit het eigen vermogen en het vreemd vermogen op lange termijn. Het vreemd vermogen op korte termijn bestaat uit financieringsmiddelen die binnen het jaar opeisbaar zijn. 6.1.2 Herindeling van de resultatenrekening De resultatenrekening moet op drie vlakken herwerkt worden: Er moet ondersheid gemaakt worden tussen kaskosten en niet-kaskosten van bedrijfsaard. Een kaskost van bedrijfsaard is een bedrijfskost waarmee een even grote uitgave gepaard gaat (vb. aankopen van goederen, diensten, grondstoffen, ... bezoldigingen en sociale lasten, ...). Een niet-kaskost van bedrijfsaard is een bedrijfskost waarmee geen uitgave gepaard gaat (vb. afschrijvingen en waardeverminderingen op vaste activa). Subsidies moeten anders verwerkt worden. Exploitatiesubsidies worden toegekend ter ondersteuning van de exploitatie van de onderneming (vb. jaarlijks in de landbouw). Kapitaalsubsidies worden toegekend wanneer een bedrijf een investering financiert met eigen vermogen (vb. investering in mileuverbetering met eigen vermogen). Interestsubsidies worden toegekend wanneer een bedrijf een investering financiert met vreemd vermogen. De financi¨ ele kosten van het vreemd vermogen moeten ge¨ısoleerd worden.
6.2
Horizontale analyse
In een horizontale analyse worden de balansen en resultatenrekeningen van een aantal opeenvolgende jaren met elkaar vergeleken. De veranderingen kan men absoluut, procentueel of op basis van tijdsindexen uitdrukken. 6.3
Verticale analyse
Bij een verticale analyse van de balans wordt zowel het totaal van de activa als het totaal van de passiva gelijk gesteld aan 100%. Elk van de balansrubrieken wordt procentueel uitgedrukt t.o.v. het balanstotaal. Zo krijgt men een beeld van de procentuele samenstelling van beide zijden van de balans. Bij een verticale analyse van de resultatenrekening wordt elke rubriek procentueel uitgedrukt t.o.v. de verkopen. 6.4
Nettothesaurie
6.4.1 Nettobedrijfkapitaal NBK AVA: aangepaste vaste activa PK/PV: permanent kapitaal/vermogen AVLA: aangepaste vlottende activa 7
VVKT: vreemd vermogen op korte termijn NBK = PK - AVA NBK = AVLA - VVKT NBK ¿ 0: NBK fungeert als een liquiditeitsbuffer. NBK ¡ 0: ongezonde situatie voor een bedrijf. Het bedrijf moet dan de AVA afbouwen en/of op zoek naar extra financieringsmiddelen op lange termijn. Bedrijven met een grote exploitatiecyclus zullen meer NBK nodig hebben dan bedrijven met een kort exploitatiecyclus. 6.4.2 Nettobedrijfskapitaalbehoefte NBKB De behoeft aan nettobedrijfskapitaal zal toenemen naarmate per bedrijfscyclus de financieringsbehoeften groter zijn en naarmate minder cyclische financieringsmiddelen beschikbaar zijn. NBKB = bedrijfscyclische behoeften - bedrijfscyclische middelen 6.4.3 Nettothesaurie Ook nog kassituatie genoemd. nettothesaurie = NBK - NBKB nettothesaurie = geldbeleggingen + liquide middelen - financi¨ele schulden op ≤ 1 jaar De nettothesaurie is best niet te groot want liquide middelen brengen weinig op. 6.5
Ratioanalyse
6.5.1 Liquiditeitsratio’s Current ratio AV LA V V KT Hoe groter de current ratio, des te groter is de capaciteit van de onderneming om haar schulden op korte termijn af te lossen met de middelen die vrijkomen na de realisatie van de AVLA. De CR moet groter zijn dan 1. Ondernemingen met een korte bedrijfscyclus met weinig voorraden en/of vorderingen streven best naar een CR die nauwelijks groter is dan 1 terwijl ondernemingen met een lange bedrijfscyclus best streven naar een CR groter dan 2. CR =
Acid test ratio vorderingen ≤ 1 jaar + geldbeleggingen + liquide middelen schulden ≤ 1 jaar Om een zuiver beeld te bekomen van de liquiditeit van een onderneming. AT R =
8
Voorraadrotatie kostprijs verkochte voorraden voorraden 365 Gemiddelde opslagduur van voorraden = voorraadrotatie Voorraadrotatie =
Rotatie van de handelsvorderingen Rotatie van de handelsvorderingen =
Aantal dagen klantenkredien =
verkopen + BTW op verkopen handelsvorderingen
365 rotatie handelsvorderingen
Rotatie van de handelsschulden # dagen leverancierskrediet =
handelsschulden ≤ 1 jaar aankopen v goed. + diensten en diverse goed. + BTW op aankopen
6.5.2 Solvabiliteitsratio’s Financieringsstabiliteit financieringsstabiliteit =
permanent vermogen × 100% totaal passiva
Financi¨ ele onafhankelijkheid financi¨ele onafhankelijkheid =
eigen vermogen × 100% totaal passiva
Aflossingscapaciteit aflossingscapaciteit =
cash flow × 100% vreemd vermogen
6.5.3 Rendabiliteitsratio’s Rendabiliteit van de verkopen brutoverkoopmarge =
nettoverkoopmarge =
bedrijfsresultaat voor BNKK × 100% verkopen bedrijfsresultaat na BNKK × 100% verkopen
Rendabiliteit van het totaal vermogen rendabiliteit tot. vermogen =
ondernemingsresultaat vr finan. kosten en belastingen (EBIT) ×100% totaal vermogen 9
Rendabiliteit van het eigen vermogen rendabiliteit eigen vermogen =
resultaat van het boekjaar × 100% eigen vermogen
6.5.4 Toegevoegdewaarderatio’s Bruto toegevoegde waarde bruto toegevoegde waarde = waarde productie − intermediair verbruik Bruto toegevoegde waarde en bedrijfsopbrengsten bruto toegevoegde waarde geeft informatie over het gedeelte van de bedrijfsactiviteit die bedrijfsopbrengst overeenkomt met de creatie van inkomen. Bruto toegevoegde waarde en personeel personeelskosten weegt het belang af van de personeelskosten t.o.v. de toegevoegde bruto toegevoegde waarde waarde. bruto toegevoegde waarde is een maat voor de productiviteit van het personeel. gemiddeld personeelsbestand Bruto toegevoegde waarde en niet-kaskosten van bedrijfsaard niet-kaskosten van bedrijfsaard geeft weer welk deel van de bruto toegevoegde waarde opgesbruto toegevoegde waarde lorpt wordt door de niet-kaskosten van bedrijfsaard. Bruto toegevoegde waarde en financi¨ ele kosten financi¨ele kosten van het vreemd vermogen geeft weer welk deel van de bruto toegevoegde bruto toegevoegde waarde waarde opgeslorpt wordt door de kosten die gepaard gaan met financiering door derden. Bruto toegevoegde waarde en belastingen belastingen geeft weer welk deel van de bruto toegevoegde waarde moet dien bruto toegevoegde waarde ter vergoeding van de productiefactor overheid. Bruto toegevoegde waarde en vergoeding van het ondernemersrisico Hopelijk blijft er na het vergoeden van alle ingezette productiefactoren nog wat over als vergoeding voor het ondernemersrisico.
10