Dagboek Charlois
DAG BOEK C H A R LO I S 2010
Samenstelling: Ayatollah Musa en Rogier Maaskant
Inhoud Voorwoord
Lionel Martijn Trotse ouders
7
Abubakr Akkari
Misschien is het doorzichtig
9
Abubakr Akkari
Foto’s
15
Mohammed Akkari Rien Vroegindeweij
Het ontstaan van de International Football Union Van Charlois tot Sjaarloos
19 22
Mohammed Akkari
Foto’s
23
Stéphanie Elburg Jana Beranová
Een dubbel happy end De deur laat je komen de deur laat je gaan
27 38
Aslihan Böyük
Foto’s
40
Amal Ameziane el Idrissi Mijn Charlois Erik Brus Vaanweg
44 55
Jan-Willem van Drunen Foto’s
57
Yousra Jamili Natasha Slagtand
Sneeuwkoningin Charlois…
61 69
Yonca Gürbulak
Foto’s
71
Steissy Santos Bianca Boer
Alleen In excelsis Hema
75 79
Nakeb Hosseini
Foto’s
80
Tanya Stern Daniël Dee
Hij staat daar maar Jeugdsentiment
84 85
Amor Latumeten
Foto’s
88
Wesley Wolters Arie van der Ent
Het verleden en de toekomst Mijn Charlois Mijn
92 95
Wesley Wolters
Foto’s
97
Yesim Yilmaz Cyriel van Rossum
Niet mijn baba Onderste la
101 105
Biografische informatie
107
Colofon
109
Voorwoord Lionel Martijn Trotse ouders Voor u ligt Dagboek Charlois. Acht Rotterdamse schrijvers begeleidden negen jongeren bij het schrijven van gedichten, korte verhalen, sprookjes en songteksten. Daarnaast kreeg acht jongeren persoonlijke begeleiding van twee Rotterdamse fotografen om te komen tot een bloemrijk beeldverhaal. Hiermee kregen deze jongeren een kans die voor velen een droom is: schrijver of fotograaf worden. Dit heeft iets heel bijzonders opgeleverd. In deze literaire uitgave lichten onze Charloise jongeren een tip van de sluier op en gunnen ons een intiem kijkje in hun belevingswereld. Maar tegelijkertijd is het een mix van prachtige kunst en fascinerend proza en poëzie. Natuurlijk wisten we het allang: in Charlois wonen veel leuke jongeren, met veel, soms nog verborgen talenten. Bij deze jongeren zijn de talenten, die reeds ruimschoots voorhanden waren, naar boven gehaald. Ze zijn het niet geworden, ze waren het allang: schrijvers, dichters, fotografen, kunstenaars! En hun creativiteit verdient dan ook zeker niet minder dan publicatie in een echt boek. Dagboek Charlois heeft dan ook grote indruk op mij gemaakt. En ongetwijfeld is het een boek waar onze toekomstige schrijvers en fotografen over tien jaar nog eens in kijken, om te zien hoe het destijds allemaal begonnen is. In Charlois… Om in de sfeer te blijven wil ik u hierbij graag een kijkje gunnen in mijn belevingswereld, toen ik de leeftijd had van de auteurs van Dagboek Charlois. We hebben allemaal unieke ervaringen en deze is er volgens mij er een van. De verjaardag van mijn lievelingstante op een mooie zondag in december 1967 is mij altijd bijgebleven. Wij moesten ’s middags eerst in bad om daarna op ons paasbest netjes te wachten tot we naar het feest gingen. Ik had een mooi maatpak aan van Italiaanse stof dat ik aan mijn heilige communie had overgehouden. Het donkerblauwe pak met een wit hemd eronder en een dasji poesji (strikdas) stonden me goed. Zelfs de bijpassende, onder streng toeziend oog van mijn vader grondig gepoetste schoenen ontbraken niet. Tegen de tijd dat wij op het feest arriveerden begon het al te schemeren. Terwijl ooms, tantes, neven, nichten en vele andere gasten binnenstroomden, leefden de kinderen zich uit in de tuin. De met glad beton verharde vloer maakte van het terras een uitstekende speelplek. Mijn tante had deze verharding laten aanbrengen omdat het zo gemakkelijker was om schoon te houden en voorkwam dat er veel stof naar binnen kwam waaien. Later op de avond riep mijn moeder mij naar de woonkamer, om een hand te geven aan een aantal laatkomers. Ik schoof stilletjes aan en ging tegen alle etiquette in op de vloer zitten. Mijn vader was aan het speechen en vertelde met veel trots dat ik later arts zou worden. Vervolgens keek hij mij streng aan en ik begreep dat ik moest gaan staan. Mijn moeder fluisterde mij in dat ik me moest voorstellen. Toen ik met veel tegenzin 7
opstond zag ik de trotse blik van mijn ouders overgaan in ontzetting. Het gat in mijn broek en mijn bloedende knie konden niet meer worden bedekt. Met mijn jeugdige logica concludeerde ik dat mijn ouders niet meer trots op me waren. Ter plekke nam ik me heilig voor het weer goed te maken: ik zou zorgen dat ze weer trots op me zouden zijn! Arts ben ik niet geworden. Maar ik weet zeker dat zij wel trots waren op de stappen in mijn verdere leven, ook die van politiek heelmeester – daar waren ze net zo trots op, en hun blik van ‘goed gedaan’ vervult mij telkens weer van blijdschap. Lionel Martijn was van 1994-2010 portefeuillehouder Sociale en Economische Zaken van de deelgemeente Charlois.
8
Abubakr Akkari Dop 1
een dop in de wc schoonmaakmiddel in de wc middelgrote verpakking
Abubakr Akkari Dop 2
Misschien is het doorzichtig
dop in de wc, geel gekleurd mmm, doel onbestemd toch leuk
9
Abubakr Akkari 4 x zwart
zwarte pet, zwarte jas zwarte schoenen, zwarte broek zwarte capuchon, zwarte fiets zwart kettingslot
Abubakr Akkari Checkpoint
maak je zakken leeg je blauwe broek grijze jas
10
Abubakr Akkari Blauwe natuur
blauwe natuur helemaal bedekt groen water maar eigenlijk was het bruin
Abubakr Akkari Stamboom
blauwe pijl op groene stamboom (niet van jouw familie) met rivieren en bergen erop
11
Abubakr Akkari Een klein gaatje
een klein gaatje met strepen erin misschien is hij afgebroken het gaatje erin
Abubakr Akkari Meetkunde
heel veel kleine rondjes liggende rechthoeken op vierkanten met verschillende kleuren
12
de zon erdoor
en allemaal cijfertjes erop omgevallen driehoeken
Abubakr Akkari Verdwenen
een heilig kluisje klinkt echt heel raar
Abubakr Akkari Zacht
is dat zacht zit dat lekker
het was van een jongen die plotseling verdween op mysterieuze wijze of misschien heel gewoon
niet die stenen maar dat erachter paars met zwarte schaduw
13
Abubakr Akkari Navel 14
een gele kleur met een uitstekende navel het weerkaatst het licht en misschien is het doorzichtig
Abubakr Akkari
Mohammed Akkari Het ontstaan van de International Football Union Daar zit ik dan, in mijn kamer, achter de pc, verveeld. Het regent, dus even buiten chillen gaat niet. Al mijn vrienden hebben wel wat te doen, alleen ik… ik zit maar te staren naar het beeldscherm, dat nog steeds op het bureaublad staat. Het is ook stil, het enige geluid dat ik hoor is dat van de ventilator van de pc. Ik heb mijn mailbox al tien keer gecheckt. Verveling werd me de baas. Ik besloot op Wikipedia te gaan en op een willekeurige pagina te klikken, even kijken wat eruit kwam. De eerste keer kwam ik op een vage pagina over een of ander oud winkeltje. Nog een keer proberen dan maar. De tweede keer kwam er wel iets interessants uit: /Iraqi_Kurdistan_national_football_team! Heeft Koerdistan een eigen voetbalteam? Geboeid keek ik verder en kwam bij steeds interessantere feiten. Maar het leukste was toch dat ze hebben meegedaan aan een World Cup. De viva World Cup om precies te zijn. Een wk, zo bleek, voor niet door de Wereldvoetbalbond, de Fédération Internationale de Football Association (fifa), erkende naties. Verder bleek ook dat er een hele wereld bestaat van ‘Non-fifa’ teams, zoals ze worden genoemd. De Non-fifa-world. Er bestaat zelfs een internationale voetbalbond, de Nouvelle Fédération-Board (nfb). Ik besluit naar hun website te gaan. Maar net voor ik dat doe, word ik gebeld door een vriend of ik met hem naar zijn werk wil meefietsen. Het regent al niet meer, integendeel, de zon schijnt, en ik besluit dat maar te doen. Morgen zal ik wel weer verder kijken. *** De volgende dag heb ik haast. Ik probeer zo snel mogelijk van school in Charlois thuis in Schiedam te komen. Het heeft me toch gegrepen, die Non-fifa-world. Thuis aangekomen doe ik meteen de pc aan. Nog steeds gefascineerd door wat ik gisteren allemaal heb ontdekt, zoek ik in mijn browser history naar de pagina van gisteren. Op Wikipedia heb ik toen verder naar deze Non-fifa-world gezocht. Wat bleek, Groenland, Monaco, Gibraltar en zelf het Vaticaan hebben een nationaal voetbalteam. Alle geen lid van de Wereldvoetbalbond, maar juist van zijn tegenpool, de nfb. Ik herinner me dat ik de website zou bezoeken, en doe dat meteen. Het blijkt een heel simpele website te zijn zonder al te veel informatie. Maar wat ik wel vind is een forum. Ik maak daar meteen een inlognaam aan en laat een bericht achter: ‘Dear people of the nfb, I really like your idea of representing Non-fifanations, but could you please provide me with some more information…? Kind regards, Mohoman’ 19
Wekenlang bleef ik actief op dat forum, elke week nog meer gemotiveerd dan de vorige. Met andere gebruikers deelde ik de informatie waarover wij beschikten. Tijdens die periode creëerde een gebruiker de Wallonia Football Association, een voetbalbond die Wallonië representeert. Na een tijd werd ik benaderd door Diego Clemente, een Spaanse student it, of ik wilde meewerken aan het opzetten van de Europese afdeling van de nfb. Op dat moment was ik nog maar zestien. Ik was heel blij met het feit dat ik werd gekozen om mee te mogen doen, maar ik had ook het gevoel dat ik niet wist wat dit met zich zou meebrengen. Uiteindelijk deed ik toch mee. Ik werd doorverwezen naar een forum, dat later het hoofdkwartier bleek te zijn van al onze Europese operaties. Daar bleken ook al acht andere leden aan het werk te zijn. Het eerste wat er daar aan de orde was, was dat ze (inmiddels ‘we’) een grote waarde toekenden aan het aanstellen van een ‘president’, iemand die de zaken op orde moest stellen en die aanspreekbaar moest zijn voor de buitenwereld. Het bleek dat ze al pro forma besloten hadden te kiezen voor ene Paul David Carli, een Nederlandse jongeman van ongeveer zesentwintig jaar oud. Later bleek hij de oudste te zijn. Iedereen was rond de zeventien of achttien jaar oud en had geen tot niet-noemenswaardige ervaring in zulke organisaties. Alleen David had een beetje ervaring. Ikzelf was toen nog maar net zestien. De tweede stap was de naam van de organisatie. Er waren heel wat namen om uit te kiezen, maar Confederation of European New Federations (cenf) kreeg de meerderheid. Om terug te gaan naar de organisatie zelf, de doelstelling was om alle Europese voetbalnaties te verenigen in één Europese organisatie, die onderdeel zou zijn van de nfb – een soort uefa van de fifa. Toen Diego een lijst opstelde met het mogelijk aantal leden dat we konden krijgen kwam hij tot zo’n driehonderd leden. Dit was nog wel zonder rekening te houden met naties die een voetbalbond hebben of niet. De nfb had een vreemd beleid in het aannemen van leden. Daar gingen wij niet mee akkoord. Het hield in dat iedereen die lid wilde worden, ook automatisch lid werd, wat zijn toestand ook was. Dit betekende ook dat verschillende micronaties en virtuele naties gewoon lid konden worden. De meest bekende daarvan is Sealand, het voormalig olieplatform dat wordt bewoond door twee personen. Het heeft een eigen vlag, een eigen paspoort en zelfs een eigen munt. Alleen nergens erkend natuurlijk. Ze hebben zelfs een Deens amateurvoetbalteam ingehuurd als nationaal voetbalteam. En ze waren lid van de nfb. Wij vonden dat op zich niet eens zo erg, maar hadden wel liever dat ze geen lid werden van de cenf. Verder wilden wij dat er striktere regels kwamen. Dat gekissebis duurde een lange tijd, het is nooit opgehouden zelfs. Het werd steeds weer versterkt door de respectloosheid waarmee wij, de leden van de cenf, werden behandeld. Jean-Luc Kit, de voorzitter van de nfb en door ons J.L.K. genoemd, schroomde niet om harde woorden te gebruiken tegen ons en had zelfs meerdere malen gelogen over ons, zoals later zal blijken. Uit motivatie om toch door te gaan met cenf bedachten we dat het leuk zou zijn om een lid te creëren. Een van de leden van de cenf was Daniele Fiore, een jongeman van het eiland Ischia nabij Napels in Italië. Hij kwam met een voorstel om een Ischia-voetbalbond op te richten, compleet met voetbalteam, badge en vlag. Het is uiteindelijk niet afge20
maakt, maar het laat zien hoe makkelijk de nfb is. Uiteindelijk heeft de cenf het meest succesvolle Non-fifa-maandblad opgezet: Alternative Football News. We wilden nieuws van de Non-fifa aan de wereld doorgeven middels interviews, nieuws en een column. *** Na een tijd ontstonden er ruzies en gekissebis tussen de cenf en de nfb, hetgeen uitliep op de terugtrekking van alle leden van de cenf. Wij waren op dat moment nog met z’n achten en besloten voor onszelf te gaan, en alles meer professioneel aan te pakken. We richtten onze eigen voetbalbond op, de International Football Union (ifu), en een van de leden besloot een eigen nieuwswebsite op te zetten: de Non-fifa-News Agency, een nieuwsagentschap voor alle Non-fifa-nieuws en -feiten. Dat werd een doorslaand succes. Het werd de meest geraadpleegde Non-fifa-website – de Wikipedia van de Non-fifawereld. De ifu werd door zijn striktere regels ook door verschillende media gezien als het serieuze alternatief voor de nfb. Twee leden uit Portugal, Marco Calapez en Nelson do Nascimento, werden gekozen als bestuur. Zij hebben de ifu ook geregistreerd. In het begin liepen we tegen problemen aan waar het registreren betreft. We konden nergens online een non-profitorganisatie oprichten. Dus hebben we besloten ons maar te registreren als bedrijf met non-profitdoeleinden. Het bleek in de uk mogelijk om zonder fysiek aanwezig te zijn een bedrijf te registreren. Meteen na de registratie hebben we contact gezocht met potentiële leden en kregen we een aantal serieuze reacties, zoals van de Gronland Bold-Spil (Groenlandse voetbalbond) en de Zanzibar Football Association. Beide hebben zich aangemeld bij de ifu en zijn lid geworden. Ook andere serieuze leden hebben geantwoord op onze uitnodiging, zoals Nevis, Kribati, Saint Helena. Ons succes bleef niet onopgemerkt, maar het werd ons kennelijk niet gegund, want de nfb stuurde naar eigen zeggen 13.000 mails naar de media, personen en voetbalbonden over ons, waarin stond dat wij werden ontslagen uit de nfb. Ook wij kregen die mail. En dat terwijl we juist zelf ervandoor waren gegaan omdat we het veel beter wilden doen. Een andere leugen is dat we met de Non-fifa-News Agency logo’s en teksten hebben gebruikt zonder toestemming van de nfb, terwijl we daar nadrukkelijk toestemming voor hadden gekregen. Bijgesloten was bovendien een acceptgiro voor € 20.000,– om dat allemaal te vergoeden. Toen kwam de schrik erin. Gelukkig hield Nelson het team goed bij elkaar en zijn we toch zelfverzekerder dan eerst verder gegaan. Als iemand meer wil weten, google dan ‘Mohammed Akkari International Football Union’. Er komt een blog met meer verhalen.
21
Rien Vroegindeweij Van Charlois tot Sjaarloos Charlois verbindt Rotterdam met de vroegste ontstaansgeschiedenis van Nederland. Vernoemd naar Karel de Stoute of de Stoutmoedige (Charles le Hardi), een hertog en houwdegen uit Bourgondië die brandschattend en vuurtjesstokend de schrik van de toenmalige Europese gewesten en deelgemeenten was. Zo’n roofzuchtige ridder kon je beter te vriend houden. In het gebied van de Maas kreeg Karel op de een of andere manier een stuk land in gebruik dat vaak onder water liep. Na bedijking en inpoldering werd het Charlois genoemd, of eigenlijk Charolais, naar een ander bezit van Karel in Frankrijk. In die tijden werd landjepik nog met zwaard en paard gespeeld en de onverzadigbare Karel trok er zo vaak met zijn leger op uit dat hij in 1477 zelf het loodje legde. Het zou natuurlijk mooi geweest zijn als hij in zijn ijzeren ridderkostuum in de Boergoensevliet (le Cours de Bourgogne) was afgezonken. Maar hij sneuvelde in de strijd om Nancy. Zijn stoffelijk overschot bleef dagen op het slagveld liggen, zijn gezicht door de wolven aangevreten en zijn wapenrusting en kleren geroofd. De een zijn dood is de ander zijn brood. Aldus kregen de gewesten Holland en Zeeland zelfbestuur en werd het Frans als bestuurstaal vervangen door Nederlands. Met andere woorden Charlois (Sjarlwà) werd Sjaarloos, al bleef men Charlois schrijven. Buitenstaanders die niet zo met het spraakgebruik van de Rotterdammers op de hoogte zijn en in hun onschuld op zijn Frans Sjarlwà zeggen, wordt met een zekere laatdunkendheid gevraagd of ze misschien Sjaarloos bedoelen. Op een website las ik zelfs de waarschuwing dat men Charlois op Zuid toch echt niet met de Franse stad moest verwarren. Maar in heel Frankrijk is er geen stad, dorp of gehucht van die naam te vinden. In België heb je Charleroi, bij Bruxelles, maar dat is naar de Spaanse koning Karel ii vernoemd. Charlois is eigenlijk helemaal geen Frans, zoals het souterrain, waarin ik dit stukje schrijf, ook geen Frans is in de betekenis die wij er als half ondergronds vertrek aan geven. Zoals men in een Frans woordenboek ook tevergeefs naar bijvoorbeeld de betekenis van porte-brisée voor een dubbele openslaande- of vleugeldeur zal zoeken. Er is dus geen enkele reden om Sjarlwà tegen Charlois te zeggen. De Charloisers zelf weten dat uiteraard het beste, want… Er was eens een losbandige dame in Charlois Die had sjans met een mooie fransoos Hij heette François Maar zij zei ach quoi Dan doen we toch Frans op z’n Sjaarloos’?
22
Mohammed Akkari
Stéphanie Elburg Een dubbel happy end Ik stap uit de metro op Zuidplein en ren de trap af naar de stationshal. Toch wel fijn dat het winkelcentrum aan het station grenst, denk ik. En al zeker fijn dat ik in mijn eentje ben, voeg ik stiekem eraan toe, terwijl ik naar een jankend kind kijk. Rustig manoeuvreer ik me door de mensenmassa, op zoek naar een kledingwinkel. Bij Zara ga ik naar binnen en kijk door de rekken. Ik zie een wit t-shirt met een blauwe panda erop. Leuk t-shirt, denk ik en ik pak mijn maat uit het rek. Snel loop ik naar de kassa en sluit aan in de rij. Vanuit mijn ooghoeken zie ik vier jongens buiten op de trap zitten. Ze kijken doodongelukkig. ‘Mevrouw, u bent aan de beurt! Mevrouw met het witte shirt!’ Verschrikt kijk ik vóór me. ‘Sorry, ik was afgeleid.’ ‘Dat was te merken, mevrouw,’ zegt de caissière met een knipoog. ‘Vierentwintig euro en negentig cent, alstublieft.’ Ik pak mijn portemonnee en geef twee biljetten, één van twintig en één van vijf euro. De caissière pakt het geld, doet het in de kassa en geeft mij tien cent en het tasje met het t-shirt. ‘Nog een prettig weekend, madam.’ ‘Ik wens u hetzelfde.’ Ik loop de winkel uit, terwijl ik de tien cent wegstop. Ongerust ga ik naar de jongens toe. ‘Is er iets aan de hand? Jullie kijken niet zo vrolijk.’ ‘Tja’, zegt de jongen met het rode shirt. ‘Wij zijn ook niet vrolijk. En wat je zegt, er is iets aan de hand.’ Hij kijkt omhoog. De andere drie jongens knikken instemmend. ‘Mag ik vragen wat er aan de hand is?’ ‘Ik wil het best zeggen, maar niet hier. Er zijn hier te veel mensen.’ ‘Ja, dat begrijp ik’, zeg ik. ‘Maar als je er wel over wilt praten, mag je dat bij mij doen. Misschien kan ik jullie wel helpen. Al is het maar om het kwijt te raken, dat kan ook helpen. Hier heb je mijn visitekaartje. Je mag me bellen.’ ‘Eh, bedankt!’ zegt hij terwijl hij al iets opbloeit. Ondertussen grist de donkerblonde jongen het kaartje uit zijn handen en bestudeert het. ‘Ik moet weer gaan! Ik hoor het wel.’ Ik groet de jongens en loop naar de bushalte. Daar neem ik plaats op een bankje. ‘Is ze wel betrouwbaar?’ vraagt een van de jongens. ‘Natuurlijk is ze betrouwbaar, Kai.’ ‘Hoe weet jij dat zo zeker?’ ‘Kijk, ze praatte serieus, ze nam ons serieus. En een visitekaartje, wat wil je nog meer?’ ‘Je hebt gelijk, Jesse’, zegt Dano, de donkerblonde van het groepje. ‘Ik stel me alvast beschikbaar om langs te gaan bij deze dame.’ ‘Praat niet zo netjes, Dano! Dat doe je normaal ook nooit’, zegt Jesse terwijl hij Dano een por in zijn zij geeft. ‘Ik ga wel bellen.’ 27
Hé, kijk, daar komt de bus aan, denk ik bij mezelf en spring op van het bankje. De bus stopt en ik check in. Op datzelfde moment gaat mijn telefoon. ‘Hoi, met Marlou Schouten.’ ‘Eh, goeiemorgen, Jesse hier. Jij had ons daarstraks je kaartje gegeven.’ ‘Vertel verder.’ ‘Eh, Dano wil graag bij jou langskomen om te praten.’ ‘Dano?’ ‘Ja, die donkerblonde. Die dat kaartje van me afpakte. Is twee uur goed, vanmiddag?’ ‘Dat is goed, dan ben ik er.’ Ik hang op en kijk hoe laat het is. 12:41, nog tijd genoeg om op te ruimen en wat uit te rusten. Tevreden kijk ik uit het raampje. De jongens glimlachen weer een beetje. Ze staan op om een rondje te lopen. Alfred (de blonde) pikt het visitekaartje uit Jesse’s handen en bekijkt het: ‘Charloisse Hoofd 91 in Rotterdam. Weet iemand waar dit ligt?’ ‘Uh, nee. We kunnen even op internet kijken,’ zegt Dano, ‘ik moet er immers naartoe.’ ‘Goed plan.’ Ze lopen met z’n vieren naar een internetcafé. ‘Wacht!’ roept Kai. ‘Ik heb een afspraak met mijn vriendin. Ik denk dat ik maar ga.’ ‘Veel plezier!’ zegt Jesse. De drie jongens lopen verder, het internetcafé in. Dano en Jesse nemen plaats achter een computer en Alfred geeft de man achter de balie een euro. ‘Halte Dokhaven’, schalt het in de bus. Ik sta op en loop langzaam naar de deur. Veel mensen wachten ongeduldig om uit te stappen. Eindelijk gaat de deur open. Snel check ik uit en loop naar huis. ‘Dus, ik moet bus 73 hebben, naar de Dokhaven? En dan de grote, zwarte flat? Heb ik dat goed?’ ‘Dat klopt, Dano. De bushalte onder de metrobaan’, antwoordt Jesse. ‘Hoe laat moet ik gaan?’ ‘Zo’n drie kwartier van tevoren, denk ik. Dan heb je genoeg tijd om naar de flat te lopen. Ik begin trouwens honger te krijgen.’ ‘Ja, even een boterham halen, ik heb ook trek!’ zegt Alfred. Ik hang mijn jas aan de kapstok en ga naar de woonkamer. ‘Wat zou er toch aan de hand zijn?’ vraag ik me af. ‘Misschien is hun maat omgekomen? Nee, dan zaten ze daar niet. Ik kom er vanzelf wel achter.’ Ik loop naar het raam om het passerende cruiseschip te bekijken. Op Zuidplein nemen de jongens afscheid van elkaar. Alfred en Jesse gaan naar de stad, Dano naar Charlois. Aangezien het station groot is loopt Dano een paar rondjes om de goede halte te zoeken. Na twee rondjes ziet hij dat er op halte k de bus 73 staat. Snel rent hij erheen en stapt in. 28
Het is bijna twee uur. De benedenbel gaat. Dat zal Dano wel zijn. Ik loop naar de bel en druk op het knopje, zodat de deur opengaat. Even later gaat de bovenbel en daar staat Dano. ‘Eh, hoi…’, stamelt hij. ‘Kom verder!’ roep ik enthousiast. ‘Maar als je wilt kunnen we ook buiten zitten. Hier bij het water is het best lekker.’ ‘Ik wil liever binnen, als je ’t goed vindt’, zegt Dano en neemt plaats aan de eettafel. ‘Wat wil je drinken?’ vraag ik. ‘7up, alsjeblieft.’ Ik loop naar de keuken, schenk in en ga tegenover hem zitten. ‘Wat is het probleem, vertel.’ ‘Tja. Eigenlijk vind ik het erg moeilijk…’ ‘Ik zal niet lachen, beloofd.’ Ik leg mijn hand op mijn borst. Hij neemt een slok. ‘Een vriend van ons, Anthony, zit diep in de problemen.’ ‘Wat is er met hem dan? Schulden?’ ‘Nee, veel erger. Hij is ontvoerd en achter de ramen gezet, op de Wallen. Nu wordt hij vernederd door zijn “baas”. Hij moet zelfs al zijn verdiensten afstaan.’ Ik kijk hem verbaasd aan. ‘Hoe kan dat in godsnaam?’ ‘Ja, dat weet ik ook niet. Maar de vraag is: hoe kan hij daar weg worden gehaald?’ ‘Dat weet ik zo niet, daar moet ik over nadenken.’ Peinzend kijk ik naar buiten, naar de binnenvaarders die voorbij glijden. Het getuf van de boten werkt rustgevend. Opeens krijg ik een geweldig idee. ‘Dano…’ ‘Ja…?’ ‘Er ging zojuist een lampje branden.’ ‘Nou en…? Dan zet je ’m weer uit.’ ‘Nee, ik bedoel iets anders. Ik heb een geniaal plan.’ ‘Oooooh… Zeg dat dan. Mag ik weten wat?’ ‘Jawel, maar ik heb je vrienden nodig om het uit te voeren. Kun je ze even bellen?’ Dano pakt zijn telefoon en belt. ‘Mag ik nu weten wat het plan is?’ vraagt hij. ‘We gaan naar de Wallen, huren Anthony in en proberen meer te weten te komen. Daarna ontvoeren we hem terug.’ Dano glundert: ‘Hei, dat klinkt geweldig!’ ‘We vluchten naar het zuiden van het land, in verschillende auto’s, en blijven een paar dagen in een hotel om tot rust te komen. Daarna laten we zijn familie weten dat hij vrij is. Hoe lang duurt het voordat je vrienden er zijn?’ ‘Een halfuurtje.’ En hij voegt er verlegen aan toe: ‘Hartstikke bedankt dat je ons wilt helpen.’ ‘Geen dank’, zeg ik. ‘Maar mag ik weten hoe hij achter de ramen is beland?’ ‘Nou, na een nachtje stappen zijn we met z’n vijven naar huis gegaan. Hij zou deze keer rijden en heeft ons ook allemaal netjes afgezet. Vervolgens is hij weggereden en niet thuis gekomen.’ ‘Ai, dat is niet leuk om te horen. Wat hebben jullie toen gedaan?’ 29
Dano neemt een slok en vervolgt: ‘Hij woont nog thuis bij zijn ouders, zij maakten zich zorgen en belden ons. Maar bij ons was hij ook niet. Toen belden we een aantal vrienden, maar ook die wisten niks. Zijn ouders hebben hem de volgende dag als vermist opgegeven en een paar dagen later belde Kimberly op, de vriendin van Kai. Zij dacht dat ze hem gezien had. Ze zei dat hij in een bordeel zat.’ ‘Sjezus, wat erg!’ roep ik verontwaardigd. Ding-ding… ‘De tram?’ ‘Nee, de bel, dat zullen je maten wel zijn.’ Ik knipoog naar Dano en loop naar de deur. ‘Hoi!’ roept Jesse enthousiast. ‘Mogen wij binnenkomen?’ ‘Maar natuurlijk! Wat willen jullie drinken?’ ‘Koffie, alsjeblieft’, zegt Kai. ‘Zwart.’ ‘De mijne met melk en suiker,’ voegt Jesse eraan toe. Ik wijs naar Alfred. ‘En jij?’ ‘Heb je 7up?’ vraagt Alfred zachtjes. ‘Uiteraard. Neem plaats, jongens, waar ook, als je maar lekker zit!’ De drie jongens hangen hun jas op en gaan op de bank zitten, naast Dano. Terwijl ik de 7up voor Alfred inschenk, zeg ik tegen de jongens dat de koffie al pruttelt. ‘Als jullie allemaal te drinken hebben, vertel ik wat we gaan doen. Oké?’ ‘Begrepen!’ zegt Kai. Hij trekt zenuwachtig aan zijn blauwe shirt. ‘Graag zo snel mogelijk!’ Hij kijkt me aan met zijn heldere groene ogen, terwijl ik naar de keuken loop. ‘Het is een geweldig plan, Alfred!’ ‘Echt? Wat is het dan?!’ roept Alfred enthousiast. Hij lijkt niet meer verlegen te zijn. ‘Wacht maar tot ze terug is. Dan hoor je het wel.’ ‘Nou, ik hoop dat ze opschiet.’ ‘Ja, dat mag ze wel doen’, zegt Jesse. ‘Ik stik van de nieuwsgierigheid.’ ‘Wacht, daar komt ze al’, zegt Kai. ‘We vroegen ons al af wat voor idee je hebt.’ ‘Dat zal ik jullie vertellen. Maar let op: de dingen die we nodig hebben moet je zelf betalen. Want ik heb de geldpest niet.’ ‘Dat lijkt me niet meer dan duidelijk’, zegt Alfred. ‘Zeg, hoe heet jij eigenlijk?’ vraag ik sarcastisch. ‘Alfred.’ ‘Je bent nu wel een stuk minder verlegen dan eerst, hè.’ ‘Uh, ja.’ ‘Houden zo.’ De jongens hangen aan mijn lippen. ‘Laat ik maar bij het begin beginnen. Ik ga naar Anthony toe, op de Wallen. Daarna vraag ik of hij ook buiten de deur werkt, in een hotel bijvoorbeeld. Als dat zo is, probeer ik iets met hem te regelen. Maar dan wel zo dat zijn “baas” ons niet kan horen.’ ‘Ga door!’ zegt Jesse. 30
‘We proberen erachter te komen hoe zijn situatie is, en of zijn baas moeilijk doet. In de tussentijd houden we hem voorzichtig in de gaten. Na een week gaan we undercover, in een auto, naar hem toe en ontvoeren hem terug. Wie van jullie heeft een rijbewijs?’ Kai en Jesse steken hun hand op. ‘Fijn zo. Kunnen jullie je auto’s dan op de vluchtroute langs de weg zetten? Op een parkeerplaats, bijvoorbeeld? Mochten ze het kenteken hebben herkend, dan weten ze niet dat we een andere auto hebben gepakt.’ ‘Maar stel dat ze ons zien in een andere vluchtauto, wat dan?’ vraagt Dano. ‘Daar heb ik ook een oplossing voor bedacht. We kunnen ons verkleden. Op het Zuidplein zit een kledingzaak die hiphopkleding verkoopt.’ ‘Clear.’ Kai steekt zijn duimen op. ‘Maar… heb jij een auto dan?’ vraagt Jesse. ‘Ja, die heb ik, hoezo?’ ‘Nou, als jij hem met je auto gaat ontvoeren, zou je misschien last kunnen krijgen van die criminelen. En dat moeten we niet hebben.’ ‘Ja, dat is ook zoiets. Maar we kunnen toch een auto huren of van iemand lenen.’ ‘Ik denk dat ik een auto kan lenen van vrienden,’ zegt Alfred. Ik kijk de groep rond. ‘Nou, dat kunnen jullie dus onderling wel oplossen.’ ‘Ik denk het wel’, zegt Alfred. ‘We moeten een goede taakverdeling maken.’ ‘Bel me terug als jullie klaar zijn.’ ‘Komt voor mekaar!’ Op de valreep roep ik nog: ‘Mij maakt het niks uit welke taak ik krijg, hoor.’ Jesse loopt naar de lift en drukt op het knopje. Na vijftien seconden is de lift er en ze zoeven naar beneden. ‘Welke taken zijn er?’ vraagt Kai terwijl hij zijn auto opent. ‘Iemand die de benodigde dingen regelt. Zoals de auto, de kleding, de plaatsen waar de vluchtauto’s moeten staan’, zegt Jesse. ‘Iemand die met Marlou mee moet om Anthony terug te krijgen. Ik denk dat we haar de leiding moeten geven’, zegt Dano. ‘Alfred, heb jij een papiertje om alles op te schrijven?’ ‘Heb ik’, zegt Alfred en hij begint te schrijven. ‘Jesse en ik zetten de auto’s op de vluchtroute’, zegt Kai. ‘Dan mag Dano Marlou helpen.’ ‘Nog meer? Wat moet ik doen?’ ‘Jij mag de vluchtroute uitstippelen en de vluchtauto regelen.’ ‘Nou, ik denk dat we dan klaar zijn. Ik bel Marlou wel even!’ roept Jesse. De telefoon gaat en ik neem op. ‘Met Marlou Schouten.’ ‘Met Jesse, we zijn klaar met de taakverdeling.’ ‘Wanneer spreken we af om het door te nemen?’ ‘Dat ligt eraan. Ik kan morgenavond.’ ‘Dat is goed. Zeven uur?’ ‘Afgesproken, doei!’ 31
Exact om zeven uur gaat de bovenbel. Ik loop naar de deur en doe open. ‘Hoi!’ De jongens stappen naar binnen. ‘Hé, hoi!’ roep ik. ‘Jullie zijn er snel uitgekomen zeg!’ ‘Ja, het was makkelijk’, zegt Kai. Waarop Jesse hem aankijkt en roept: ‘Ja, jij zat achter het stuur!’ ‘Vertel’, zeg ik en kijk de jongens nieuwsgierig aan. ‘Nou,’ zegt Dano, ‘jij bent in ieder geval de leider, aangezien jij het plan tot in de puntjes kent. Kai en Jesse zetten de vluchtauto’s op de route, Alfred stippelt de vluchtroute uit en ik mag jou helpen.’ ‘Hebben jullie de vluchtauto’s?’ ‘Ik heb de mijne, die van Kai, maar de auto die we als eerste gebruiken is nog niet zeker.’ Jesse pakt zijn telefoon en gaat naar de gang om dat te regelen. ‘Alfred, jij mag achter de computer. We moeten naar een stad in Zuid-Limburg. Dano en Kai, jullie mogen met mij mee naar Zuidplein om kleding en een cd te kopen.’ Jesse loopt de kamer in. ‘Gefixt, ik kan een auto gebruiken van Lenny. Hij komt hem morgen brengen.’ Alfred heeft intussen de vluchtroute uitgeprint en komt enthousiast naar ons toegelopen. ‘Kijk, we gaan eerst naar Utrecht, de stad in. Daar wisselen we van auto. Dan gaan we naar Nijmegen en daar wisselen we ook van auto. Daarna rijden we door naar Sittard.’ ‘Hoe zit het met dat hotel?’ vraagt Dano. ‘Dat regel ik ook meteen!’ Alfred springt weer achter de computer. ‘Hebbes!’ roept Alfred. ‘Hotel Bloemstraat in Sittard, 45 euro per nacht!’ ‘Reserveer maar snel!’ zeg ik. ‘We zijn dan met z’n zessen.’ ‘Doe ik,’ klinkt het van achter de computer. Ik pak de routebeschrijving en neem die door met de jongens. ‘Wanneer gaan jullie de auto’s neerzetten?’ ‘Als Lenny de auto heeft gebracht,’ zegt Kai. ‘Nou, ik geloof dat we klaar zijn,’ zegt Jesse. ‘Morgenochtend om half negen probeer ik hier weer te zijn met de hele club.’ De jongens staan voor de deur met hun auto. Ik ga naar buiten en start de mijne. Op Zuidplein splitsen we in twee groepen: Dano, Kai en ik gaan naar de Free Record Shop, terwijl Jesse en Alfred de andere kant opgaan. Dano ziet een goede hiphop-cd en geeft die aan mij: ‘Ik heb er geen verstand van, maar deze lijkt me best goed.’ ‘Ik ook niet, zullen we die dan kopen?’ zeg ik. Met de cd in het tasje lopen we daarna naar de streetwearshop. ‘Wat is jullie maat?’ vraag ik alvast. ‘Dezelfde als Jesse en Alfred,’ zegt Kai. ‘Ik draag meestal maat l’, zegt Dano. ‘Toevallig weet ik dat Anthony xl heeft.’ Met z’n drieën lopen we de winkel in en kijken rond. Ik pak een paar kledingstukken uit het rek. ‘Pas maar’, zeg ik tegen Dano. Even later komt hij het pashokje uit. ‘Man, dit vind ik niks! Kan het niet een beetje normaal?’ 32
‘Sorry schat, je moet toch onherkenbaar zijn!’ Ik pak een new-era cap van een plank en zet die op zijn hoofd. ‘Perfect!’ Mompelend verdwijnt hij weer in het pashokje. Kai heeft zelf al iets gevonden en gaat ook passen. Op dat moment komt Dano weer terug. ‘Ik neem dit.’ Hij laat de kledingstukken zien en zet de pet op mijn hoofd. ‘Dat is goed, wil je dan helpen om iets te vinden voor Anthony?’ ‘Tuurlijk!’ zegt hij. Samen kijken we door de kledingrekken. Kai komt het pashokje uit. ‘Is het altijd zo oversized? Die broek zakt van m’n reet!’ ‘Ja, dat hoort zo. Geef maar hier.’ Kai geeft de kleding aan mij en gaat ook zoeken voor Jesse en Alfred. Na vijf minuten zijn we klaar en rekenen af. Jesse en Alfred staan al te wachten. Met z’n vijven, bepakt en bezakt, gaan we terug we naar onze auto’s. Het is slecht weer op de Wallen. Ik loop in de stromende regen rond te kijken. Overal zie ik halfnaakte vrouwen achter de ramen. Nergens een man. Ik besluit een zijstraatje in te slaan. Als ik een man achter de ramen zie, tik ik op de ruit. Hij gebaart me naar binnen. ‘Hoi’, zeg ik en kijk hem aan. ‘Mag ik weten hoe je heet?’ De man kijkt angstig. ‘An-tho-ny…’ stottert hij. ‘Hoezo?’ ‘Zomaar. Mag ik een paar vraagjes stellen? ‘Vragen mag.’ Hij leunt tegen de muur. ‘Maar ik geef niet altijd antwoord.’ ‘Oké. Werk je ook buiten de deur?’ ‘Ja, maar mijn pooier is er altijd bij. Hij wacht in het hotel.’ ‘Bij wie moet ik zijn als ik jou wil huren?’ ‘Even verderop staat een man, Marc heet hij. Als je de deur uitgaat naar rechts, als het goed is loop je zo tegen hem op.’ ‘Dankjewel’, zeg ik en geef hem een knipoog. Onder een afdakje staan twee mannen te praten. Ik loop op ze af: ‘Wie van jullie is Marc?’ Een grote man draait zich om. ‘Ik. Wat wil je?’ ‘Die gozer daar verderop, Anthony, zei dat ik bij jou moest zijn, als ik hem een nachtje wil huren.’ ‘Ja, maar hij gaat niet met vrouwen mee.’ ‘Ik kom hier voor een vriend van me, niet voor mezelf.’ ‘Voor deze keer dan, omdat je zo lekker bent’, zegt Marc en hij meldt de prijs. ‘Ik ga effe die vriend van me bellen, ben zo terug.’ ‘Hoi, Jesse! Het mag in een hotel. Vijfhonderd euro voor een nacht. Wat denk jij?’ ‘Doe maar. Ik regel wel een kamer bij Tulip Inn.’ ‘Is goed, speel jij dan voor die vriend van me?’ ‘Ja. Ik wacht op je bij het hotel, met vijfhonderd euro.’ Ik hang op en loop terug naar Marc. ‘Bij Tulip Inn, hier vlakbij. Kan dat? Vanavond?’ ‘Om tien uur ben ik er. Die vijfhonderd geef je aan mij. Ik zie je daar.’ ‘Is goed.’ 33
Bij Tulip Inn staat Jesse zijn bril schoon te maken. ‘En?’ ‘Vanavond om tien uur. Heb je die vijfhonderd euro?’ ‘Ja, die heb ik ook. De kamer kunnen we betrekken om acht uur.’ Samen lopen we naar het restaurant om een hapje te eten. Jesse heeft de sleutel van de kamer. Om tien uur gaan we naar buiten om te wachten op Marc en Anthony. Voor de deur stopt een zwarte Mercedes. Marc stapt uit en gooit de deur open om Anthony naar buiten te laten. Hij kijkt naar mij en naar Jesse en zegt lachend: ‘Dus dat is die vriend van jou?’ Ik knik. ‘Nou, geef me die vijfhonderd maar.’ Jesse geeft hem het geld. ‘Ik ben hier beneden. Vanochtend om zeven uur zie ik jullie hier weer. Oké?’ ‘Oké’, zegt Jesse. Anthony staat ons raar aan te kijken. ‘Kom mee,’ zeg ik. Jesse doet de deur open. ‘Ga zitten. Ik doe niks, dat weet je.’ Anthony gaat op het bed zitten. ‘Waar is de rest?’ ‘Thuis, tv kijken’, zeg ik. ‘En jij, doe je dit graag?’ ‘Nee. Ik vind het echt vies.’ ‘Die Marc, doet hij moeilijk?’ ‘Soms wel. Hij dreigt ook dat hij me vermorzelt als ik iets fout doe.’ ‘Ik zou ook wel bang worden van zo’n gespierde vent’, zegt Jesse. ‘Nou, dat ben ik dus ook. Vandaar dat ik hier nog zit.’ ‘We gaan je helpen. We hebben een plan opgezet. We gaan je ontvoeren.’ ‘O ja?’ Anthony kijkt vol ongeloof. ‘Hoe wou je dat doen?’ Jesse mompelt: ‘Vermomming, auto, jou pakken, wegrijden. That’s all.’ ‘Ik snap er niks van.’ ‘Het is maar beter ook. Je zal het vanzelf wel merken. Maar ik heb één verzoekje: als we jou ontvoeren, doe dan alsof je tegensputtert. Dan lijkt het net echt.’ Anthony lijkt met stomheid geslagen. ‘Ik ga de kamer uit, anders komt het zo verdacht over. Veel plezier!’ Ik pak mijn spullen en loop naar de lobby. Marc ziet me, knikt en draait zich weer om. ‘Marlou! Marlou! Je bent in slaap gevallen. Het is kwart over zeven.’ ‘Huh, oh, dat zal best’, mompel ik. Jesse staat voor me. ‘Kom, naar mijn auto.’ Samen lopen we het hotel uit en stappen in. ‘En, hoe was het?’ vraag ik. ‘Gezellig, we hebben de hele nacht zitten ouwehoeren.’ ‘Heb je nog gevraagd over dat hoerengedoe?’ ‘Ja, maar dat wil je liever niet weten, dat is echt ranzig.’ ‘Laat dan maar. Is er iets waar we rekening mee moeten houden?’ 34
‘Niet echt. Alleen is die Marc erg alert en heeft hij connecties door het hele land.’ ‘Dat begrijp ik, maar stap voor stap komen we er wel.’
Ik zit thuis aan mijn kopje thee. Opeens gaat de bel. ‘Wie is daar?’ ‘Lenny! Ik heb de auto neergezet, het is een rode Volkswagen Golf. De sleutels stop ik in de brievenbus.’ ‘Dankjewel!’ Ik leg de hoorn weer op de haak en ga Jesse bellen. Een halfuurtje later zitten Jesse en Kai bij mij op de bank. ‘Wat nu?’ vraagt Kai. ‘De vluchtauto’s op de route zetten natuurlijk!’ Ik kijk hem aan. ‘Wanneer gaan we?’ vraagt Jesse. ‘Zo meteen?’ De jongens springen op: ‘Ja!’ We lopen de deur uit, met de vermommingen in de tas. Nadat we de auto’s op de route hebben gezet rijden we naar Dano’s huis. Dano doet de deur open. ‘Kom binnen, Alfred is er ook.’ Jesse en ik volgen Dano. ‘Als het meezit kunnen we vanavond al’, zegt Jesse. ‘Dan moet ik me zeker vermommen’, zegt Dano. ‘Hoe raad je het zo!’ Ik glimlach. Dano kijkt lachend de andere kant op. ‘Willen jullie die kleren even passen?’ ‘Op één voorwaarde: dat jij het ook doet’, roept Dano plagend. ‘Marlou! Kun je even komen?’ hoor ik even later uit de slaapkamer. Ik loop naar boven en doe de deur open: ‘Wat is er?’ Dano slaat zijn arm om me heen. ‘Ik moet je iets zeggen. In de tijd dat we mekaar kennen, ben ik jou steeds leuker gaan vinden.’ Hij kijkt me lief aan. ‘Wil je misschien een keertje bij me slapen?’ vraag ik. ‘Dat weiger ik niet!’ zegt Dano. ‘En nu ga jij je ook omkleden!’ ‘Ik ga al!’ Ik haal de tas overhoop en kleed me om. ‘Zullen we vanmiddag gaan of is ’s avonds beter?’ vraag ik aan de jongens. ‘Ik denk dat ’s avonds verstandiger is’, zegt Jesse. ‘Dan doen we het ’s avonds. Mee eens?’ De jongens knikken. Ik ga naast Dano zitten en leun tegen hem aan. ‘Hoe laat vertrekken we?’ ‘Jij mag het zeggen.’ ‘Vijf uur, is goed.’ Om kwart voor vijf zijn we allemaal druk bezig met de laatste voorbereidingen. Ik doe mijn haar in een knot, een muts op mijn hoofd en een zakdoek voor mijn mond. ‘Herkennen jullie me?’ 35
‘Bijna niet!’ zegt Alfred lachend. ‘Heb jij de autosleutels al?’ ‘Ja. De vermomming van Anthony ook.’ ‘Dan zijn we klaar’, zegt Jesse. ‘Ik laat het wel weten als ik in mijn auto zit.’ ‘Doe ik ook’, zegt Kai. ‘Laat horen als jullie Anthony hebben.’ ‘Tuurlijk!’ We lopen met z’n allen de deur uit, Kai en Jesse naar de bushalte, Dano, Alfred en ik naar de auto. Ik start en rijd de straat uit. In Amsterdam probeer ik het steegje te vinden waar Anthony zit. Ik zet de auto aan de kant, Dano en Alfred stappen uit. Alfred heeft een jas in zijn hand. ‘Het tweede steegje rechts!’ roep ik nog, waarop Dano zijn duim opsteekt. ‘En wees voorzichtig!’ Vlak bij het steegje kijken ze allebei om de hoek. Er is niemand. Zachtjes lopen ze langs de ramen tot ze Anthony zien. Dano stormt naar binnen, pakt Anthony beet en duwt hem naar buiten. ‘Doe die jas aan. Nu!’ En samen met Dano trekt hij Anthony mee naar de auto. ‘Ga zitten en doe deze kleren aan!’ Ze smijten de deuren dicht en ik scheer weg. Algauw zitten we op de snelweg. Alfred belt Jesse en Kai. Anthony klooit met de kleren. ‘Hoe krijg ik dit aan?’ ‘Kwestie van geduld, je hebt nog een halfuurtje voordat we van auto wisselen’, zegt Dano. De telefoon gaat, Jesse zit al in zijn auto. ‘Wat een verschrikkelijk ding, kan ik niet mijn normale Enzyme-shirt aan?’ Ik laat hem weten dat hij pas in het hotel andere kleren aan mag. ‘Afslag Utrecht!’ roept Dano. ‘De Jaarbeurs, daar moeten we toch zijn?’ ‘Helemaal gelijk!’ Ik wissel van baan en rijd Utrecht binnen. Alfred zoekt Jesse’s auto. ‘Ga naar rechts, ik zie de al auto staan. Daar!’ Ik rijd erheen en roep: ‘Stap snel in, ik ga intussen parkeren.’ Daarna ren ik ook naar Jesse toe en stap in. Dano leunt tegen me aan. ‘Wat zal ik blij zijn als dit is afgelopen!’ Ik geef hem een zoen. ‘Ik ook. Wanneer wil je blijven slapen?’ ‘Zo gauw mogelijk.’ En hij zoent me in mijn nek. Ik voel dat ik slaperig begin te worden. ‘Marlou, word wakker, we zijn er!’ zegt Jesse. Ik stap uit en ga in Kai z’n auto zitten. Als we ons allemaal erin hebben gepropt, rijdt Kai verder. Dano leunt weer tegen me aan en vraagt: ‘Wat doe je in je vrije tijd?’ ‘Van alles. Wandelen, koken, webdesign. Jij?’ ‘Ik ben meer van de games. Ik wil wel leren koken van jou.’ Hij kijkt me enthousiast aan. ‘Ik kan niet eens zo goed koken.’ ‘Maakt niks uit, als jij er maar bent.’ Hij streelt mijn wang. ‘Lekker zacht.’ Ik druk Dano tegen me aan en kijk naar buiten, naar het landschap dat voorbijraast. 36
‘Yes, we zijn er!’ roept Jesse keihard. Hij springt uit de auto en rent het hotel binnen. We lopen achter hem aan, naar onze kamers. Anthony laat zich op het bed vallen: ‘Eindelijk verlost van deze hel.’ ‘Dan mag je er mooi over vertellen, Anthony. Wij willen het allemaal horen.’ Jesse wijst naar Alfred, Dano en Kai. Anthony kruipt onder de dekens en vertelt. Ik luister maar half en kijk naar Dano. De volgende dag word ik wakker van geklop op de deur. Ik doe open. Jesse, Kai en Alfred komen binnen. ‘Lekker geslapen?’ vraag ik. ‘Heerlijk!’ zegt Kai. Hij schopt tegen het bed van Anthony: ‘Wakker worden kerel! Het is negen uur.’ Dano wordt wakker van de herrie en roept: ‘Ik heb honger, gaan we ontbijten?’ ‘Een goed idee!’ zegt Anthony. ‘Ik barst.’ ‘En ik betaal, omdat het is gelukt!’ zeg ik. Na het eten levert Jesse de sleutels in en gaan we op de bank zitten. ‘Nu nog je ouders bellen, Anthony. Wat is hun telefoonnummer?’ ‘0685133871.’ Ik toets het nummer in en bel. ‘Hallo, spreek ik met de ouders van Anthony?’ ‘Ja?’ ‘We hebben hem gevonden en zitten nu in een hotel in Sittard. Komt u hem ophalen?’ ‘Oh, god, gelukkig, hij is terecht!’ ‘Dat is jouw moeder, Anthony,’ zeg ik en geef hem mijn mobiel. Het is al tegen de avond als we Rotterdam binnenrijden. Dano kijkt naar mij vanuit zijn ooghoeken: ‘Marlou?’ ‘Ja?’ ‘Wil je met me?’ Mijn maag voelt raar aan. ‘Natuurlijk. Omdat je Dano bent.’ Met een tevreden zucht legt hij zijn hand op mijn been. Ik rijd mijn straat in en parkeer de auto. Dano pakt mijn hand en samen lopen we naar mijn huis. ‘Dit verhaal heeft een dubbel happy end’, zwijmelt hij. ‘Mee eens. Heerlijk.’
37
Jana Beranová De deur laat je komen de deur laat je gaan
Zelfbewust stapte ze de brede trappen op. Ze leek wel een zalm aan het begin van zijn lange reis om later zijn bron te hervinden. Geen politieke regimes zouden haar ooit nog deren. Collegezaal 24 was een nieuw begin. De deur stond open. De zaal was vol jonge mannen, alleen op de eerste rij zag ze een paar vrouwelijke studenten. Ze wilde niet opvallen en liep zo zacht ze kon naar de achterste rij. ‘Op mijn tenen / zonder naam / zonder faam / zonder meer / des te meer / op mijn tenen’ gonsde in haar hoofd een gedicht. Ze ging zitten. Op slag draaiden alle hoofden in haar richting. Logisch, maakte ze zich wijs. Het jaar was al lang aan de gang. Ze stapte nu halverwege binnen. Even later verscheen gelukkig de docent en verbrak de op haar gerichte aandacht. Hij trok de deur dicht en liep naar de katheder. Hij overzag de zaal en vroeg: Wiluastbliefnrvoorkomn? Ghoegheetu? Alle hoofden draaiden weer in haar richting. In doodse stilte. De docent keek strak naar de deur, alsof het antwoord daar vandaan moest komen. Maar met zijn hoofd wees hij naar haar! Ze wende haar ogen af en staarde ook naar de deur. ‘Zou wat zich erachter bevond misschien ook haar redding brengen? Die enge aandacht afwimpelen?’ Wiluastbliefnrvoorkomn? Ghoegheetu? Ze keek op, opnieuw overvallen door die ongewone klanken. Ze zal de taal heus wel leren, wilde ze hem zeggen. Maar de man tuurde weer onafgebroken naar de deur. De deur laat je komen, maar de deur laat je ook gaan, flitste het door haar hoofd. ‘Zal ik opstaan en vertrekken?’ ‘Doen alsof mijn neus bloed?’ Ze dacht na. ‘Nee. Als ze me per se aan willen staren, oké.’ ‘Maar stel dat ik echt iets fout doe?’ Ze peinsde verder. ‘Zitten ze me dan niet gewoon uit te lachen?’
38
O vreselijke twijfel. Ze begon zich te schamen, pulkte onzichtbare pluisjes van haar trui, veegde een pluk haar van haar voorhoofd, drukte haar voeten strak tegen elkaar alsof ze haar lichaam wilde samenballen ter verdediging. Ondertussen blikte ze af en toe stiekem naar de deur, maar de deur gaf niet thuis. ‘Zal ik keihard gillen? Mijn blocnote naar zijn hoofd smijten?’ Onzekerheid had plaatsgemaakt voor aanval. De eerste klap is een daalder waard, in alle talen. ‘Pas op!’ riep ze zich prompt weer tot orde en liet het blocnootje, dat ze al stevig omklemde, los. En toen zeilden de docent, de deur, de collegezaal als een windvlaag om haar heen, een rondedans die haar meesleurde en omhoogtilde tot een stem haar weer terug op de grond plantte. De stem sprak nu Engels. Hij zei dat de dames hier altijd op de eerste rij zaten en dat hij haar dat probeerde te zeggen. De zaal gniffelde, terwijl ze naar voren schuifelde. Kon zij het helpen dat de docent scheel was!
39
Aslihan Böyük
Amal Ameziane el Idrissi Mijn Charlois Ik werkte als wiskundelerares op een middelbare school in hartje Londen. Gisteren begon het ineens hevig te regenen, ’s nachts werd ik in slaap gesust door het ritmische getik tegen het raam. De windhozen en regenbuien waren de volgende ochtend gaan liggen. Alles leek opnieuw te zijn geboren. Het weer was vrolijker dan normaal, maar natuurlijk was het nog steeds geen zonnige dag. In elk ander land zou je dit weer kunnen zien als het begin van een overweldigende orkaan. De stilte voor de storm. Toch was dit het warmst dat de grijze massa van Londen werd gegund. Ik droeg voor de gelegenheid een trui met v-hals. Mijn paraplu had ik thuisgelaten. Ik wist dat ik daar spijt van zou krijgen. Mijn glimlach verscheen niet alleen doordat de lucht helderder was dan gewoonlijk – na de zomervakantie stonden de leerlingen te popelen om weer les te krijgen. Het gelach na elke korte schreeuw bij het weerzien van klasgenoten vulde het schoolplein. Daarna volgde het opgewonden geklets over hun vakanties in warme landen. Iedereen was blij op school te zijn, niemand dacht eraan gewoon iets leukers te gaan doen. ‘Goedemorgen, mevrouw Ruikrog.’ Sophie, een leerling uit mijn vorige mentorklas, zwaaide naar me. Ik glimlachte weer. ‘Goedemorgen, fijne vakantie gehad?’ ‘Echt te gek, en u?’ ‘Hetzelfde, ik zie je straks wel in de les.’ Vanuit mijn ooghoeken zag ik hoe haar beste vriendin het op een gilletje zette en op haar af kwam rennen. Snel maakte ik dat ik wegkwam, voor ik het wist zou ik omver worden gegooid, zoals elk jaar. Mijn vakantie was heerlijk geweest. Ik had me verbaasd over allerlei plaatsen in Engeland waar ik nooit was geweest. Door het slechte weer was mijn gezin af en toe gedwongen binnen te blijven. Maar spijt kregen we nooit dat we in Engeland waren gebleven. De gangen waren nog drukker dan het schoolpleintje. Zoals elk jaar dromden er allerlei kleine groepjes vrienden samen. Zelfs in hun uniform wisten ze zich van elkaar te onderscheiden. De lerarenkamer was vol, ook de leraren die in de pauze meestal naar buiten gingen om te roken of aan de drukte te ontsnappen waren er. Iedereen vroeg naar elkaars vakantie alsof ze het echt iets kon schelen. Dat maakte me dan weer aan het lachen. ‘Hé, Michi!’ Ik kromp ineen. De enige die het lef had me bij mijn tweede naam te noemen was mijn beste vriendin. Ze wist dat ik niet boos op haar kon worden. Nog vóór ik haar zag voelde ik hoe een arm mij in een houdgreep nam. ‘Ook hoi’, bracht ik uit. ‘Ik heb je zo gemist! Heb je al spijt van je vakantiebestemming?’ 44
Ik maakte me van haar los en glimlachte. ‘Nee, dat heb ik niet. En ja, ik heb je ook gemist.’ Dit keer omhelsde ik haar, maar ik had er direct spijt van. ‘Verlaat me nooit meer’, zei ze dramatisch en greep me opnieuw vast. ‘Mai, jij was degene die mij verliet om je vakantie te vieren in Marokko’, hielp ik haar herinneren. ‘Dat hoef je me echt niet in te wrijven. Trouwens, heb je de dictator al gezien?’ Ik keek haar boos aan, een paar meisjes uit haar mentorklas giechelden bij het horen van haar opmerking. ‘Hij is de directeur, Mai. Zoals in: de man die jou kan ontslaan.’ Dat wuifde ze weg. ‘Precies, zoals ik al wou zeggen, hij is zo’n tien kilo dikker geworden na de vakantie. En kaler, ik durf te wedden dat hij zich nu al helemaal niet meer in de lerarenkamer durft te vertonen.’ Ik gaf mijn pogingen haar te sussen op en duwde haar de leraren-wc’s in. Als ze het daar vertelde leed die arme man er in ieder geval niet onder. Het respect van de leraren was toch al onder nul. ‘Ik en vijf andere kandidaten hebben een weddenschap gesloten’, zei ze. Ik deed alsof ik mijn losse haar probeerde te fatsoeneren, iets wat niet mogelijk was voor mij in de ochtend. ‘Ik denk dat hij binnen twee maanden een pruik aanschaft. Steve en David hebben voor vijftig euro gewed op een half jaar en Yasmine, Lisa en Tyra denken dat hij als hij het na een half jaar nog niet heeft gedaan het niet meer zal doen, of pas volgend jaar. Doe je mee?’ Mai had zich over mijn haar heen gebogen en probeerde een koppig plukje weer op zijn plek te krijgen. ‘Ik weet het niet, ik denk dat we die man echt aan het martelen zijn.’ Mai begon aan haar eigen ingewikkeld opgestoken haar te plukken. Ze zuchtte. ‘Hij verdient het.’ Ze haalde een zwarte speld uit haar haren schoof hem vast in mijn haar. Zo ging ze door tot bijna al mijn haar was opgestoken. ‘Michi, je bent te aardig.’ Ze hield mijn schouders vast en schudde me door elkaar. ‘Je kunt niets goed zien in de duivel, hij symboliseert alles wat slecht is in deze wereld.’ Haar ogen waren gericht op mijn nek. Ik kon in de spiegel zien wat haar aandacht had gegrepen, een sleuteltje ter grootte van een babypink aan mijn gouden ketting. ‘Wauw, dat ik deze ketting nog om jouw nek zou zien…!’ Ze hield het sleuteltje vast en bekeek het in het licht. Ik pakte het rustig uit haar vingers en draaide me om voor mijn tas. Ik had de ketting nooit afgedaan, het was haar gewoon nooit opgevallen door mijn blouses en losse haren. Ik zag dat Mai twijfelde. Zou ze ernaar vragen of doen alsof het haar niets aanging. Ik maakte gebruik van die kostbare seconden. ‘O nee, de bel gaat zo en ik heb de sleutels voor mijn lokaal nog niet opgehaald. En ik moet nog de lijst van leerlingen ophalen. Nou, ik zie je wel in pauze, hè?’ Voor ik de deur achter me sloot wist ik haar nog een glimlach te geven. Later besloot ik dat ik dat niet had moeten doen, haar gezicht vol medelijden was ik niet gewend van haar. Dat was waarom ik haar zo mocht, ze had geen medelijden. ‘Je neemt het leven zoals het is.’ Dat was haar levensmotto. Ik stond voor de klas vol drukke leerlingen, op het bord had ik met mijn mooiste 45
handschrift mijn naam geschreven: Alice Ruikrog. Daarnaast had ik de datum gezet, 14 september 1980. Dit jaar werd ik veertig, niet te geloven. ‘Goedemorgen iedereen’, zei ik. ‘Vanaf vandaag ben ik jullie mentrix en wiskundeleraar.’ De dag had een sombere toon gekregen. Ik had geprobeerd Mai te ontwijken, wat ze natuurlijk direct doorhad. Net nu ik dacht dat het weer goed zou komen, ging het bergafwaarts. Thuis plofte ik neer op de bank, het duurde niet lang voor Melody en Mick thuiskwamen. Normaal zou ik eten klaarmaken, maar de eerste schooldag had al mijn energie gevergd. Ik raakte het ijskoude sleuteltje dat aan mijn nek bungelde. Vermoeid sloot ik mijn ogen in een poging tranen over mijn wangen te voelen, tevergeefs. Enig medeleven tonen is onmogelijk geworden, de leegte die ze mij heeft gegeven met de jaren heeft mijn tranen opgedroogd. Ik liep naar mijn slaapkamer, daar vond ik wat ik zocht. Die ene doos die altijd als een brandend vlammetje onder mijn bed had gelegen. Al die tijd had ik geprobeerd het te negeren. Steeds wist ik mezelf over te halen door te gaan met mijn leven. Voorzichtig haalde ik het deksel van de doos, ik haalde het kleine dagboek eruit en staarde ernaar. De gouden sleutel, die perfect bij het boekje paste, hing koud en zwaar aan mijn nek. Ik voelde hoe de sleutel bij elke beweging schreeuwde om aandacht door over mijn bloedhete huid heen te schuren. De enige vrouw die iets voor me had betekend. Haar gedachten, haar gevoelens, samengebundeld in een simpel dagboek. In mijn hoofd speelt het filmpje zich steeds opnieuw af: hoe ze voorzichtig de sleutel om mijn nek legt en met een kus hoopt hem daar voor altijd te binden. Ik realiseerde me dat het haar gelukt was, de sleutel woog met de minuut zwaarder op mijn huid. De kracht vinden om hem te negeren was moeilijker dan de moed bij elkaar schrapen om me ermee te confronteren. ‘Elke stap die de oude jij heeft gemaakt vormt de nieuwe jij in de toekomst.’ Dat is wat ze me heeft geleerd, me steeds weer op het hart heeft gedrukt. Ooit hebben haar zorgzame woorden mijn ziel gevormd. De kijk die ik vandaag op de wereld heb kan niet meer worden veranderd. Maar op dit moment is er geen sprankje hoop dat mijn eigen wereld kan doen oplichten. Zelfs verdriet om de pijn waarmee ze moest leven raakt mijn ziel niet meer. Ik had om die gevoelens weg te houden een muur om me heen gebouwd. Grappig om te weten dat iets wat mij had moeten beschermen mij heeft opgesloten. Mijn muren zijn zo hoog geworden dat ik alleen nog in het donker kan tasten naar mijn verloren poort. De enkele deur naar mijn hart die is overgebleven mist zijn sleutel. Sinds mijn muren begonnen te groeien heeft geen enkel teder woord mij bereikt, en nooit heb ik die poort geopend om een teder woord terug te sturen. Niemand zal de sleutel ooit kunnen terug vinden. Zelfs nu dit boek op mijn schoot ligt en de sleutel in het slotje steekt, voel ik een hevige druk vanbinnen, hoe in mijn hart iets paniekerig naar buiten wil breken. 46
20 juli 1937, Lief dagboek, Vandaag was echt hectisch, ik kan nog steeds niet geloven dat Anja echt gaat trouwen. En dat met zo’n knappe jongen! Mijn moeder zei dat schoonheid niet alles is. Maar ik wil de knapste jongen ter wereld. En natuurlijk moet hij ook aardig voor me zijn. Dat zou echt werelds zijn. En dan verhuizen we naar een groot huis met meer badkamers dan kamers! Ja, ik weet ook niet waarom maar Anja wil dat ook. Dus zal het wel een reden hebben. En dan twee prachtige kinderen krijgen, een jongen en een meisje. Zo wil ik dat het gaat gebeuren. En mijn moeder zei dat het niet lang meer zal duren voordat ik kan trouwen. Ik ben al zestien, dus waarom niet morgen al? Natuurlijk, ik kan de bruidsjurk niet vergeten, die moet niet alleen helderwit zijn, maar ook door mijn moeder genaaid worden. Ik moet alleen mijn prins nog vinden, dan kan mijn sprookje eindelijk beginnen. Ik ben dit leven meer dan zat. Elke dag moet ik hetzelfde brood bakken in mijn vaders bakkerij. Elke dag weer dezelfde oude pruimige vrouwen die hun brood komen halen. De enige jongens die in de winkel komen, zijn de snotterende kwajongens die stevig in de greep van hun moeders zitten. Ik zucht me de laatste tijd echt kapot. Hoewel het zomervakantie is en het echt bloedheet is lijkt school me toch leuker dan dit. De straten zien er hetzelfde uit als altijd. Nog steeds de vertrouwde geur van versgebakken brood en speculaas die alle mensen in de drukke straat probeert te lokken. Ons huis is boven de bakkerij, soms lijkt het wel alsof ons huis gemaakt is van speculaas en taart. Net Hans en Grietje. Nu ik erover nadenk, ons huis is niet echt groot en heeft maar twee badkamers. Toch is het hier best fijn. Eigenlijk is deze kamer het enige in de wereld dat van mij is… Fijn, nou moet ik boodschappen gaan doen, alsof ze me in de bakkerij al niet genoeg hebben gemarteld. Ik heb je toch maar meegenomen, ik moest vis halen. Moeder vindt het vast niet erg als ik een paar minuten later kom dan ze verwacht. De zee is vandaag best stil, volgens mijn vader slaapt hij nu. Hij vertelde mij en mijn zus er vaak verhaaltjes over. De zee was een van de grootste gevaren op de wereld. Er zwommen duizenden zeemeerminnen, vermomd als prachtige vrouwen. Zo lokten ze vele zeemannen om zich mee te voeden. Ze zochten ook naar knappe vrouwen die over zee voeren, en brachten hen tot gekte zodat ze sprongen en een van hen werden. Nog zo veel onopgeloste mysteries, zulke diepe wateren… Ik kan niet wachten tot ik er ook op mag varen. 47
Charlois is prachtig, maar de wereld bestaat toch zeker uit meer dan wat ik elke dag om me heen zie? Eens zeg ik gedag en vaar de wereld over met mijn prins tot ik mijn kasteel vind met meer badkamers dan slaapkamers. Ik klapte het boek dicht toen ik voetstappen hoorde. Ik twijfelde of ik het terug zou stoppen in de doos, maar legde het uiteindelijk onder mijn kussen. Als ik het na zo’n lange tijd uit dat verdomde doosje heb kunnen halen dan betekent dat toch wel iets. ‘Mam, wat eten we?’ Melody rende me in de gang tegemoet, haar jas had ze nog aan. ‘We gaan uit eten, want dit is je eerste schooldag! Heb je al veel vrienden gemaakt?’ Ik haalde opgelucht adem toen Melody’s geratel over haar juffrouw en klasgenoten begon en Mick zijn schoenen had aangedaan en bezig was zijn jas weer dicht te knopen. ‘De McDonald’s dan maar?’ Melody leek in de zevende hemel. Terwijl Mick naar de auto liep trok ik mijn jas aan, schoot in mijn schoenen en raapte mijn tas van de grond. ‘Hoe was jouw dag?’ In de auto hield Mick zijn ogen op de weg. Toch kon ik horen dat het hem echt iets kon schelen. ‘Hmm, best. En jij?’ ‘Ging wel.’ Best fijn die stilte, alleen Melody’s oowws en aaaahhhs en half gebrabbelde commentaar over de Londense straten was nog te horen. Melody en Mick hadden uiteindelijk niets dan junkfood binnengekregen. Toen we weer thuis waren was ik gekluisterd aan het dagboekje. En tot mijn verbazing werd ik niet een keer gestoord. 10 mei 1939, Geluk. De oorzaak van een glimlach? Of het gevolg ervan? Wie weet. Er was maar een ding dat ik nu wilde weten: is dit een droom waaruit ik straks wakker word? Want als dat zo was dan hoopte ik vurig dat iemand mij in mijn slaap zou vermoorden. Zo hoefde ik dan misschien nooit meer van zijn zijde te wijken. Hij nam een stap uit de schaduw van de grote boom in onze kleine tuin. Deze ceremonie zou ons voor eeuwig verbinden. De gouden stralen van de rode avondzon wierpen een wolk van glitterstof over zijn haar naarmate hij een stap dichter naar mij zette. Dit was mijn sprookje. Hij was mijn prins. Toch kon ik het niet helpen dat een witte deken van droefenis mijn hart had omhelsd. Mijn kleren en de weinige kostbaarheden die ik kon meenemen, stonden al klaar in het schip. De grote, sterke boom waarvan bladeren en takken in harmonie met de zon schitterden, maakte mijn afscheid bijna onmogelijk. Zijn droefenis was te voelen. 48
Toch leek alleen ik het te zien. De warme kleuren van de boom troostten me. Bij elk blad dat zacht over mijn huid streek, voelde ik troost. Het voelde goed om te weten dat ik misschien toch niet droomde. Dit verdriet was mijn enige houvast. Maar als dit bittere vaarwel het begin betekent van een nieuwe reis, dan zal ik voor iedereen die ik liefheb blijven glimlachen. De wortels van mijn boom waren te ver de grond ingeschoten om nog te kunnen verkassen. Met elk jaar dat ik hem mijn liefde en verdriet heb geschonken groeide hij, door alle jaren heen dat hij mij had zien opgroeien. Nu was het onmogelijk voor hem dit havenstadje te verlaten zonder dood te gaan. Ik daarentegen zou vannacht mijn thuisfront verlaten. En hoewel ik wist dat het veel pijn zou doen, zou ik anders dan de boom genoeg moed moeten verzamelen om de wortels van mijn hart die in dit land begraven zijn eruit te rukken. Dit was anders dan het sprookje dat ik had gedroomd te krijgen. Toch zag ik eruit als de prinses die ik had willen zijn. Mijn witte lange jurk golfde bij elke stap. Het deed me denken aan de talloze dagen die ik met mijn vader aan zee had doorgebracht. Ik keek opzij. Aan mijn rechterhand stond hij klaar voor me. Ik herinner me hoe ik naar hem heb geglimlacht. Nog sterker herinner ik me de tranen die zijn glimlach verbloemde. Toch zullen deze herinneringen mij lief blijven. Deze dag bracht mij de mogelijkheid opnieuw te beginnen. Elk druppeltje water aan het strand dat mij had geplezierd of mijn tranen had weggewassen, zou me naar mijn nieuwe leven dragen. En daar zou het ergens moeten aanspoelen. Op deze manier hoop ik nooit geheel afscheid te hoeven nemen van mijn eigen Charlois. Ongeduldig bladerde ik door. Haar woorden van pijn waren niet gemaakt voor mij. En ook was het niet het antwoord op al mijn vragen. Ik hield plotseling stil. Een jong meisje keek me lachend aan vanaf een vergeelde foto. Het was mijn moeder. Ze leek niet ouder dan tien jaar. Ze zat op een van de laagste takken van de enige boom in haar ouderlijke tuin. Haar voeten bungelden onder haar witte jurkje. Ik had mijn moeder nooit zo vrolijk gezien, dat had me altijd dwarsgezeten. Haar glimlach was altijd gemaakt, alsof ze in gedachten was verzonken over iets wat ze afkeurde. Zelfs op de dag dat ik, haar enige dochter, trouwde. Sterker nog, die dag leek haar kapot te maken. Ik keek weer naar de foto. Misschien zag ze er vrolijker uit door haar twee vlechtjes. Of misschien vond ze de gedachte grappig dat mijn opa bang aan de andere kant van de boom stond. Zelfs al was het een lage tak, hij was nog hoger dan opa’s hoofd. Het was een gigantische boom. Ik grinnikte bij de gedachte mam in die boom te zien klimmen. Ik had vertrouwen in die boom, en mijn moeder waarschijnlijk nog meer. Op de volgende bladzijde stond mijn moeder in de meest bizarre poses op de meest rare plekken. Dan weer het dak, en dan weer onder haar bed. Ik vraag me af hoe de foto’s 49
in die tijd werden gemaakt. Het zou hoe dan ook vermoeiend moeten zijn geweest voor oma. Zonder dat ik het doorhad, drong die nacht een vleugje warmte van haar geluk mijn fort binnen. Genoeg om te voelen dat ik bestond, dat ik leefde – en dat was dankzij haar. 19 december 1939, Ik ben zwanger! Ik kan het nog steeds niet geloven. Een leven dat zal wakker bloeien in mij. Een derde hart, dat naast dat van mij en mijn levensgezel zal kloppen. Weer moet dit een sprookje zijn, toch wordt deze blije gebeurtenis met een grijze deken bedekt. Dit onschuldige leven dat ik ter wereld zal brengen, verdient alleen het beste. Engeland is niet het beste, de grijze zon, de zwarte woedende zee, en de bomen hier in de stad zijn grijs en kaal. Zelfs de sneeuw, die ik heb leren kennen als witte watten die heerlijk konden smelten in je mond, bestaat hier uit grijze vlokken als gevolg van de vele fabrieken en smaakt bitter. Geen kleur en geen geur. Dat verdient niemand. Het feit waarom ik nu meer schrijf in dit boekje is, omdat ik sinds ik hier ben aangemeerd nog nooit één vlekloze lucht heb gezien. Een strakke, helderblauwe lucht die ik met mijn eigen donkere wolken kan vullen. Mijn hoofd leegmaken van alle boze gedachten. Niets kan er nog bij hier in Engeland. Er is geen plek voor mij. Niemand hier kan gelukkig zijn. Vandaar dat de lucht altijd zo grijs is. Was het leven in dit vervloekte land dan uiteindelijk toch mijn schuld? Zou mijn kind niet gewoon moeten leven in het land waar haar moeders wortels liggen? Verschrikt klapte ik het boekje dicht. Meer verdriet. Was dat het enige wat ze met mij wou delen toen ze me haar dagboek gaf ? Het enige wat ik kon zien in de donkere kamer waren mijn handen, die het boekje krampachtig vasthielden. Dit was een verdriet dat ik niet begreep, niet wilde snappen of hebben. Meer wilde ik niet lezen. ‘Mam…?’ Geschrokken draaide ik me om. Melody keek me slaperig aan vanuit de deuropening. ‘Wat is er? Kun je niet slapen?’ Ze schudde haar hoofd. ‘Nee, beer heeft honger.’ Verbaasd keek ik haar aan. ‘Honger? Het is twee uur in de nacht!’ Dit verbaasde mij nog meer dan haar. Ik was alle besef van tijd verloren. Ze hield haar teddybeer vast en sabbelde op zijn hand. Ik zuchtte. ‘Goed, ik maak jou en beer wel wat.’ 50
Ik liep naar de keuken met haar in mijn armen. Nu ik toch wat ging maken kon ik zelf ook gelijk wat eten. Een paar boterhammen en een glas melk verder, zag ik hoe mijn dochter vocht tegen haar veel te zware oogleden. ‘Kom, lieverd. Tijd om te gaan slapen.’ ‘Mam?’ ‘Ja, lieverd.’ Ik stopte haar teddybeer naast haar in bed. ‘Waarom zat je te huilen?’ Verbaasd keek ik op. ‘Wanneer?’ ‘O, misschien heb ik het wel gedroomd.’ Ik lachte. ‘Lieverd, waarom zou ik huilen met zo’n knappe prinses als jij?’ Verlegen gooide ze haar deken over zich heen. ‘Slaap lekker, lieverd.’ Ik was echt doodmoe. Misschien was het tijd om te gaan slapen. Godzijdank was ik de dag erop vrij, anders had ik het echt niet kunnen volhouden. Ik liep terug om het dagboekje van de eettafel te pakken. Tot mijn verbazing lag het op de grond. De bladzijde waarop het open was geslagen zag er anders uit. Anders dan de overige bladzijden waren ze niet volgeschreven. Er stonden maar enkele zinnen op. Ik heb het gedroomd. Elk nieuw geboren leven speelt twee wereldvreemde symfonieën. Een wil en zijn lot. Op welke melodie zal dit kind zingen? Ik keek verbaasd naar de zinnen. De betekenis drong niet tot me door. Zuchtend raapte ik het boekje op. Hiermee had ik mijn limiet voor vandaag gehaald. De volgende dag kon niet langzamer zijn verlopen. Iedereen leek in slow motion te praten en te lopen. Mijn opluchting bij het horen van de bel was overweldigend. Ik liep naar de wc en sloot mezelf op. Het lezen in het dagboek was een verslaving waarvan ik niet wilde afkicken. Ik zuchtte bij het zien van mijn spiegelbeeld en sloot het wc-hokje om verder lezen. 19 december 1959, Lief dagboek, Vandaag is de laatste keer dat ik mijn gedachten met jou zal delen. Het is 51
misschien wat egoïstisch, maar ik heb je niet meer nodig. Eerst schreef ik voor de lol. Maar niet lang daarna veranderde het. Ik heb mijn gevoelens met jou gedeeld in de hoop terug te kunnen lezen wat mij dwars zat. En toch heb ik nooit mijn eigen handschrift kunnen ontcijferen. Vandaag ben ik tot het besef gekomen dat ik al jaren niet meer schrijf voor mezelf. Sterker nog, ik leefde niet meer voor mezelf. Ik bestond om te zorgen voor het enige wat me nog blijdschap kon geven. Mijn enige dochter. Ik kan me niet voorstellen dat iemand jou zal aanraken, lief dagboek. Dat zou te veel pijn doen, mijn diepe liefde voor Charlois en mijn familie die ik in jou heb geborgen. Het was me te veel waard. En de enige die er voorzichtig genoeg mee om kon gaan was mijn eigen vlees en bloed, toch? Dit is geschreven voor haar. Voor mij was wandelen in de straten van Londen, die allemaal omgeven waren met hoge gebouwen, hetzelfde als lopen langs de tralies van een pad dat nooit zal eindigen zolang ik van mijn man hield. Het is toch wel grappig, toen ik deze ochtend door Londen liep, leek alles een leven te leiden. Alles wat dagen geleden nog een dode brij was van een grijze massa. Het lijkt niet alleen te leven, het heeft ineens kleur en betekenis. Als dit is wat ik elke dag zag, zou mijn leven hier niet zo verdrietig zijn geweest. Toch, ik kan niets terugdraaien. De oorzaak van mijn verdriet dit keer was anders dan normaal. Het was een droefenis die kon worden rechtgezet. Mijn dochter was alles wat ik had, ik hield van haar. En zij ook van mij, ik weet dat ze me dit zal vergeven. Niet alleen omdat ik zo veel van haar hou, ook omdat mijn bloed door haar aderen stroomt. Er was niets wat onze band kon verbreken, geen zee of woord was hier sterk genoeg voor. Toen ik zag hoe helder je straalde op de dag dat je trouwde, zag ik eindelijk in dat het heimwee was geweest wat ik al die tijd voelde. Ik mis de dagen van mijn jeugd. En de laatste dag dat ik zo heb gestraald als jij deed op jouw speciale dag. Ik rende uit het wc-hokje en schrok van mijn spiegelbeeld. Het was zo raar voor mij om mascaratranen te huilen, ik kon nauwelijks geloven dat ze zomaar over mijn wangen durfden te biggelen. Met een ruk trok ik een paar tissues uit de houder en veegde de zwarte tranen weg. Daarna plensde ik water in mijn gezicht en bleef roerloos naar mijn spiegelbeeld staren. Wat zou mijn moeder van mij denken als ze me zo zag? Wilde ze haar enige dochter zo zien? Zwak? Bang? Schuldig? Nee. ‘Je zult trots op me zijn’, fluisterde ik tegen mijn spiegelbeeld. Om mezelf te overtuigen ging ik wat rechter staan en stak mijn kin naar voren. ‘Het spijt me, moeder, dat ik blind was voor jouw verdriet. Maar geen moed vinden het jou te vergeven is iets heel anders.’ Ik wist het zeker. Mijn moeder verdiende meer dan wat ze had laten zien. Ik droogde mijn gezicht af. Ik zou haar zien. Niets zou mij daarvan weerhouden. Ik raapte het dagboek op van de wasbak en liep de dames-wc uit. Ik had nog maar 52
weinig tijd om een bootticket te kopen, mijn man over te halen mee te gaan en onze kleren in te pakken. ‘Sorry, mevrouw.’ Ik draaide me om. Een vrouw van middelbare leeftijd hield mijn arm vast. De arme vrouw leek buiten adem te zijn. ‘U heeft dit laten vallen.’ Ze liet me een wit blaadje zien dat heel klein was opgevouwen. Verbaasd keek ik ernaar. ‘Het is niet van mij.’ ‘Jawel, mevrouw. Ik verzeker u, het viel uit het boekje dat u in uw hand had.’ Verstomd keek ik haar aan. ‘Alstublieft, geen dank hoor.’ Ze duwde het blaadje in mijn hand. Ik vouwde het open. Mijn hart sloeg een slag over toen ik het handschrift herkende. Michi, Ik laat dit stukje van mijn leven achter bij jou. Zo zal ik er toch altijd voor je zijn. Ik weet dat je dit niet snel zal lezen. Sterker nog, ik weet niet hoeveel tijd jouw hart zal nemen om van dit afscheid te herstellen. Maar, lief kind, ik weet hoe het voelt, iets te verliezen waar je eerst niet zonder kon. Ik heb nooit genoeg sterkte gehad om eroverheen te stappen. En nu kan ik niet wachten voor ik weet hoe lang het zal duren voor jou om terug te keren naar mij. Ik zal altijd op je wachten. Net zoals deze stad heeft gewacht op mijn terugkeer. Liefs, je moeder. Ik herinner me hoe mijn tranen stroomden, en ik voor het eerst de liefde durfde te voelen die ik al die tijd had weggestopt. Ik sloot het boekje dat de laatste twee uur mijn onverdeelde aandacht had gekregen. Dit is wat ik voor mijn moeder uit Engeland had meegebracht. Het enige wat voor haar iets zou kunnen betekenen. Alle gedachten die ik de laatste paar dagen had gehad, alle gevoelens die me hadden geroerd. Het was vastgezet in dit gedeelde dagboekje. Ik had de voor mij belangrijkste pagina’s uit haar dagboek overgenomen in mijn dagboek. Daarna had ik al mijn gevoelens, langzame begrip en acceptatie beschreven. Het was iets wat je niet iedereen cadeau kon geven. Net zoals zij niet bang was geweest haar diepste geheimen aan mij toe te vertrouwen, kon ik mijn hart aan haar geven zonder zorgen. Ik glimlachte bij de gedachte haar gezicht te zien over een paar uur. ‘Mam, help!’ Ik keek weg van de oranje horizon. ‘Mam, ik wil niet naar de zeemeerminnen…’ Ik lachte toen ik zag wat zich nog geen 53
vijf meter verderop afspeelde. Melody klampte zich vast aan haar vaders nek in de hoop niet overboord te worden gegooid. ‘Je moet, je bent stout geweest’, zei Mick. ‘Nee, ik was het niet. Echt niet. Mama!’ Melody wist niet hoe snel ze mij moest vasthouden toen ik haar van Mick overnam. ‘Doe normaal, straks krijgt het kind nog nachtmerries.’ Gespeeld boos streek ik over Melody’s blonde haren. ‘Zijn we er al bijna?’ Melody’s gezicht was diep begraven in mijn nek. Ik ging op mijn tenen staan. ‘Ja, we zijn er bijna. Ik zie een stipje aan de horizon.’ Ik voelde mijn hart sneller kloppen. Betekende dit land dan toch meer voor mij dan ik wist? Melody bewoog haar hoofd voorzichtig in de richting van de zee, maar trok het direct daarna weer terug. ‘Leeft oma daar helemaal alleen?’ ‘Tja, dat kun je alleen weten als je dapper genoeg bent om te kijken.’ ‘Wauw, ik zie een bergje in de zee!’ Mick en ik lachten. ‘Dat is geen berg. Dat is Rotterdam, dat is waar oma woont’, legde Mick uit. ‘Oma leeft er samen met haar mama en haar zus.’ Ineens keek Melody me recht in de ogen aan. Ze hield mijn gezicht vast met beide handen en probeerde zo serieus mogelijk over te komen. ‘Mama? Krijg ik een zusje of een broertje?’ Ik lachte haar toe. ‘Wat wil jij?’ ‘Ik weet het niet. Een zusje wil mijn kleren. Maar een jongen is stom.’ Ik fronste. ‘Dat is niet eerlijk. Je kent het kind niet eens en je hebt er nu al een oordeel over. Ze gaf me een kus. ‘Ik hou van je’, zei ze. ‘Ik ook van jou.’ ‘En oma ?’ ‘Die houdt ook van je. Echt heel veel.’ Mick keek me bedachtzaam aan. ‘Ik vraag me nog steeds af waarom je mening over je moeder ineens zo is veranderd.’ ‘Tja, sommige dingen gebeuren gewoon.’ ‘Attentie, attentie passagiers…’ De vrouw in de intercom sprak in het Engels en daarna in het Nederlands. ‘Over een half uur arriveren we in de Rotterdamse haven. We danken u voor het meereizen met onze bootservice en zien u graag nog eens terug.’ ‘Nou dat was het, denk ik.’ Mick strekte zich uit. ‘Kom, Melody, nog even wat drinken en dan naar de auto.’ Opgelucht liet Melody mijn nek los en sprong ze in haar vaders armen. Ik daarentegen richtte me naar de zee. Ik zag hoe kleine mensjes over de haven heen en weer liepen. Dit was nog maar het begin, corrigeerde ik Mick in gedachten. Misschien dat dit nieuwe kind toch nog de wens van haar oma kon vervullen en geboren worden in Charlois. Het voelde als een terugkeer naar huis. Alleen was ik bij vertrek nog in de buik van mijn moeder en had ik het nooit met eigen ogen gezien. Mijn Charlois.
54
Erik Brus Vaanweg Midden jaren negentig probeerde een groepje beginnende schrijvers in Rotterdam een literair tijdschrift van de grond te krijgen. Vier studievrienden begonnen maandelijks een gekopieerd ringbandje met hun eigen werk uit te geven. Al snel sloten een paar gelijkgestemden, onder wie ikzelf, zich bij hen aan. Het leek alsof we bij nul moesten beginnen. Grote uitgevers waren er niet in de stad, die zaten in Amsterdam. Schrijvers van naam woonden ook nauwelijks in Rotterdam. Ontmoetingsplekken voor schrijvers bestonden er al helemaal niet. Soms werden wel literaire evenementen gehouden, maar dat waren keurige voorleesavonden voor het doorsnee lezerspubliek. Vrouwen van middelbare leeftijd, daar hadden we geen affiniteit mee. Toch had het zijn voordelen onze eigen weg te moeten zoeken. Veel medestand hadden we als beginners niet, anderzijds was er geen gevestigde orde die we moesten bevechten. Het blaadje met een oplage van vijfentwintig exemplaren, groeide dan ook uit tot een organisatie met verschillende literaire activiteiten. Tegelijk kwamen er andere, vergelijkbare initiatieven. Inmiddels is sprake van een zeker literair klimaat in Rotterdam. In ons tijdschrift begonnen we aandacht te besteden aan de geschiedenis van de literatuur in Rotterdam, die natuurlijk wel degelijk bestond. Je moest er alleen behoorlijk naar zoeken. Veel schrijvers die publiceerden voordat wij begonnen, waren betrekkelijk jong en soms onder treurige omstandigheden overleden. Hun werk was meestal nauwelijks meer verkrijgbaar. Maar toen we over enkele van deze auteurs themanummers maakten, bleken deze bijzonder goed te verkopen. Er waren schrijvers in het naoorlogse Rotterdam die niet alleen lokaal, maar ook landelijk een cultstatus hebben bij een groep fanatieke lezers. De schrijver en dichter C.B. Vaandrager (1935-1992) heeft die status ongetwijfeld. Hij groeide op aan de Brielselaan in Charlois en doorliep het Charlois Lyceum. Het was de periode van wederopbouw na de oorlog, veel aandacht voor cultuur was er niet in de stad. Toch raakte Cornelis Bastiaan in literatuur geïnteresseerd en hij besloot schrijver te worden. Hij had het geluk een paar bondgenoten te vinden, binnen en buiten de stad. Samen introduceerden ze een nieuwe stroming in de Nederlandse literatuur, met name in de poëzie. Ze schreven zakelijke, nuchtere gedichten over het moderne grotestadsleven. Ze beschouwden zichzelf eerder als journalisten dan als traditionele, gevoelige dichters die zich boven de banale werkelijkheid verheven voelen. Daarom schreven ze juist over het leven van alledag. Dat stuitte op onbegrip, zelfs hoongelach in gevestigde literaire kringen in het land. Toch heeft Vaandrager altijd aan deze opvatting vastgehouden, ook nadat zijn groepje schrijversvrienden uit elkaar was gevallen. Het is geen toeval dat deze nieuwe literatuur juist in Rotterdam aansloeg. Als er nauwelijks een literaire traditie is in een stad die van een verwoestende oorlog moet herstellen, is dat een goede voedingsbodem voor vernieuwing. De mentaliteit van de wederopbouw valt terug te zien in de gedichten en romans die Vaandrager schreef. Ze zijn rauw, onopgesmukt, bijna a-literair. De dichter heeft ‘schijt 55
aan poëzie’, staat te lezen in het colofon van Vaandragers bundel Gedichten. Hij heeft duidelijk geen tijd voor tedere gevoelens. Toch getuigt Vaandragers werk, ondanks de ogenschijnlijke koelheid, van liefde voor de stad die zo sterk met zijn literaire visie samenhing. Vaandrager overleed na een turbulent leven op 56-jarige leeftijd. Nog steeds inspireert hij schrijvers en kunstenaars vanwege zijn vernieuwende, compromisloze houding. Vaandrager, die ook wel ‘Vaan’ werd genoemd, ligt begraven aan de zuidrand van Charlois op de Zuiderbegraafplaats, pal aan de Vaanweg. Een toevalligheid die wel past bij de stad en haar literatuur. Het kan als een eerbetoon worden opgevat, als je weet waar je kijken moet.
56
Jan-Willem van Drunen
Yousra Jamili Sneeuwkoningin
O! mijn Sneeuwkoningin zo hard en zo koud O, wie is diegene van wie u zo veel houdt O! mijn Sneeuwkoningin zo geliefd en zo bedroefd Heeft u alleen het bittere geproefd O! mijn Sneeuwkoningin zo alleen en zo verward Maar uw ogen Staal- en staalhard O! mijn Sneeuwkoningin Vergeet, vergeet u niet Alleen uzelf alleen u die uw hart verried O! mijn Sneeuwkoningin waar u ook gaat ik sta aan uw zijde en ik beloof dat ik u nooit alleen laat O! mijn Sneeuwkoningin ik zal fluisteren in uw oor Luister, luister en geef gehoor Ik zal fluisteren zo zacht zo stil opdat geen zonnestraal op u schijnen wil Ik zal fluisteren en u zult smeken het ijs niet te laten breken O! mijn Sneeuwkoningin u zult uw ijdelheid verachten en op de zon blijven wachten 61
Yousra Jamili Het meisje in de etalage
Ze staat voor de etalage met niemand om haar heen Met niemand op aarde die ze ooit heeft gekend Met niemand voor wie ze ooit liefde heeft gewenst Ze staat voor de etalage met een gebroken hart een hart dat niet geneest zelfs niet met een goede start Tranen met tuiten en ze blijft maar huilen Ik wil haar wel helpen maar ik sta hier buiten En iedere keer weer zie ik haar huilen wanneer ze voor de etalage staat Dan denk ik wat is er toch met haar Het lijkt alsof haar hart in stukken vergaat Ik dacht iedere keer waar kom zij toch vandaan Ik keek naar de etalage met haar blik op mij gericht En ik keek toch even heel goed naar dat pijnlijke gezicht Ja ik kon haar verstaan en vol besef zag ik mezelf staan Ik dacht dat pijn en leed dingen zijn die je niet zo snel vergeet Mijn ogen sloeg ik op en ik was ongedeerd
62
Yousra Jamili *
Zure regen, de zware ochtenddauw Waar is de zon de zon die ik vertrouw? Een glimlach is een geschenk uit de hemel waar die zich ook bevindt Maar alleen in niemandsland is ieders hart goed gezind De regen laat een overstroming vallen tot aan onze nek Wee wie mij uit deze nachtmerrie wekt
Yousra Jamili Duistere straten
De regen plenst op mijn huid en rustig wacht ik op de zon’s wederkeer
Duisternis omarmt de straten en slaat de hulpeloze een deken toe De laatste stralen van de zon zwijgen een voor een machteloos en zwaar gestenigd De laatste zonnestralen hebben zich verenigd op de enige plaats waar zij kunnen stralen door de krakende open ramen heen Was het jouw gezicht dat door de zonnestralen verscheen? Laat jouw lach de zon in schaamte doen bezwijken Laat de duisternis jouw zuivere hart ontwijken En laat mijn liefde in de duistere straten van onheil en misère jou warmte en vreugde toereiken
63
Yousra Jamili De Liar Game
Welkom, welkom bij het grootste spel aller tijden Een korte mededeling: neem uw dierbare aan uw zijde en laat u zich door mij begeleiden Een spel voor wie een spel voor wat? Wees het toch niet zo snel zat Een korte uitleg meer niet U verkent uw eigen weg wanneer u zich in het spel verdiept Het heet de Liar Game de naam passend bij het spel Maar wacht even u voelt zich opeens onwel Geen zorgen dit is niet het einde van wat ik nu vertel De regels gaan als volgt de verliezers worden vervolgd de winnaars verliezen hun eer Ja zo zijn de regels, dus ik waarschuw u vertrek en wel nu De regels zijn simpel lieg, wees oneerlijk en gebruik uw verstand Misschien dan keert het tij en krijgt dit spel een andere eindstand De prijs is uw leven en uw woord, neem ik aan Als u het niet is ontgaan weet u dat de tijd streeft naar de winnaar die het allemaal heeft
64
Dit is de Liar Game mensen een spel van leugens en bedrog Een spel waar dierbaren elkaar weten los te laten Een spel waar een traan alleen kan leiden tot argwaan Maar genoeg over de regels we gaan beginnen En laat de sluwste onder ons het spel winnen Nog een laatste woord: dit is niet zomaar een spel het is ook heel leerzaam dat zeker wel
Yousra Jamili Mijn naam is Tommy
Want dames en heren hier vertel ik de moraal: het blijft een feit dat de wereld haar ogen sluit voor de harde realiteit
Mijn naam is Tommy en ik was nog maar tien Het was destijds dat ik de zee voor het laatst heb gezien Het stormde en het waaide hard Ik wilde toch even zwemmen Ja ik was altijd een geval apart Mijn naam is Tommy en ik was nog maar tien Was ik maar niet zo stom geweest Had ik maar mijn fouten kunnen inzien
65
Een simpele duik meer was het ook niet Het uitzicht vanaf de rotsen was zo uniek Ik hoorde een stem en ze stond naast mij Ik wist niet waarom maar dat maakte me zo blij Ze vroeg mij opeens of ik zwemmen kon Eerst begreep ik haar niet tot zij als eerste begon Het baarde me grote zorgen Ze was nog klein en zwak Ik voelde hoe mijn hart in stukken brak Nu twintig jaar later zonnig en een zachte bries Niemand zou het ooit geloven Dat ik hier moest lijden voor mijn grote verlies Mijn naam is Tommy en ik was nog maar tien Het was destijds dat ik haar nooit meer heb teruggezien
66
Yousra Jamili Grenzeloos romantisch
Grenzeloos romantisch de oneindige kleuren van de nacht Wie o wie had dit ooit verwacht Dat ik mijn leven voor jou zou geven Niemand weet dat ik alleen alleen naar jou smacht De rozen waren prachtig toen jij ze aan mij gaf De tafel was gedekt De kaarsen aangestoken O mijn geliefde ik zal je nooit laten gaan Ik was mooi aangekleed alleen voor jou opdat jij mij nooit vermeed Ik zag jou alleen jou Niemand anders die ik wou Jouw pak heb ik nog steeds Gestreken en naar de wasserette geweest Ik laat het jou nog steeds dragen Geen zorgen mijn lief Ik weet dat jij het niet kunt verdragen Sinds we samenwonen wordt er geen woord gefluisterd Alleen ogen die spreken Geen zorgen Ik zal je hart nooit meer breken In de nacht is eenzaamheid het grootst Ik laat je naast me liggen en kus je zacht Niemand hoeft te weten dat je alleen naar mij lacht 67
Niemand hoeft te weten dat jouw geliefde nog steeds op jou wacht Niemand hoeft te weten dat jij mij verliet Niemand hoeft te weten dat de reis naar huis heel anders verliep
68
Natasha Slagtand Charlois… Voor ik aan dit project begon, was Charlois in mijn beleving echt een vage plek in Rotterdam. Zuid, ja daar kwam ik wel, maar dan ging ik met de metro naar Zuidplein om te hangen met wat vrienden, of ging ik naar Maashaven en pakte ik daar de tram richting de Westerbeekstraat. Als ik dan op tram 2 stond te wachten, die richting Groene Hilledijk ging, zag ik wel eens de tram die de andere kant op ging en waar dan in grote letters charlois op stond. Wat zou daar eigenlijk helemaal te doen zijn, vroeg ik me wel eens af. Ik was er nog nooit geweest en dat is, voor een rasechte Rotterdammer als ik echt een wonder, want ik ben bijna overal in Rotterdam geweest. Je hoorde wel eens wat van mensen. Ze zeiden dan: ‘Charlois, da’s echt getto, daar heb je niets te zoeken.’ Ik dacht dan juist, als jonge avontuurlijke meid, daar moet ik nog eens heen, dat getto moet ik eens een keer van dichtbij bekijken… Zo gingen er jaren voorbij. Ik groeide op en werd moeder, dat avontuurlijke, dat zat er nog wel in, maar kwam er alleen iets minder uit dan twintig jaar geleden en de hele mythe van Charlois raakte een beetje in de vergetelheid. Tot zo’n zes maanden geleden mijn goede vriend Ayatollah mij vroeg mee te doen aan een project. ‘Jij bent toch schrijver’, zei hij. ‘Hoe zou je het vinden om een jonge schrijver/ dichter te begeleiden?’ Ja, ik schrijf, ik schrijf gedichten en liedjes en begeleid wel vaker aanstormend zangtalent, maar meedoen aan een boekproject, daar kon ik me niet veel bij voorstellen. ‘Hoe dan en wat precies?’ vroeg ik hem. Toen vertelde hij me over het Dagboek Charlois. Boem, daar was het weer, na jaren niet over Charlois nagedacht te hebben, zat ik er ineens middenin! Ik besloot mee te doen en werd gekoppeld aan een dromerig, verlegen meisje – Yousra Jamili. Aya had me al een beetje voorbereid. ‘Die meisjes,’ zei hij, ‘dat zijn echte meisjes, ze praten niet veel en ze zijn heel gesloten en afstandelijk. Ik hoop dat je er een beetje doorheen komt.’ Laat ik nou net ook zo’n meisje van rond de zestien jaar thuis hebben zitten, waar ik de helft van de tijd niets van begrijp en die niet altijd alles met me deelt (en natuurlijk helpt het ook dat ik zelf al bijna zesendertig jaar een meisje ben). Toen ik haar die middag zag zitten, dacht ik al dat het wel goed zou komen en toen ik één blik op haar gedichten wierp wist ik het zeker. Yousra was veel meer dan stille, jonge vrouw, ze was een schrijfster, haar gedichten waren haar uitlaatklep en ze had absoluut potentie. Haar gedichten vertelden meer over wie zij echt is dan gesproken woorden ooit zouden kunnen. 69
De opdracht van Aya was duidelijk. Yousra en ik zouden zo vaak mogelijk afspreken en contact houden via de mail. Zij zou gedichten en verhalen schrijven, ze naar me mailen en ik zou haar zo nodig advies geven. Het werden een paar geweldige maanden. In het begin waren we beiden een beetje terughoudend, maar naarmate we vaker afspraken, begon ik steeds meer het meisje achter de romantische woorden te leren kennen en heb ik denk ik uiteindelijk meer van haar geleerd dan zij van mij. Zij heeft me letterlijk een kijkje gegund in haar leven toen ik kennis mocht maken met haar fantastische familie. Ze hebben een heerlijke Marokkaanse maaltijd voor me gekookt, ik heb mogen zingen met haar vijfjarige zusje Besma en mogen knuffelen met haar broertje van veertien, en dat was echt een ervaring die ik niet meer zal vergeten. Yousra, je gedichten worden gepubliceerd en dit is de eerste belangrijke gebeurtenis in je leven, waar ik deel van uit mag maken. Ik hoop dat het hier niet bij zal blijven, dat we contact zullen blijven houden en dat ik nog veel meer en nog veel grotere mijlpalen in je leven met je mag delen. En als ik nu charlois op tram 2 zie staan denk denk ik: Charlois? Daar zit Yousra op school, mijn andere dochter!
70
Yonca Gürbulak
Steissy Santos Alleen Ik stond vóór Lily en Stephanie, die allebei naar me staarden alsof ik gek was. ‘Kan ik tenminste met jullie praten?’ zei ik. Het klonk meer als een smeekbede dan als een vraag. Stephanie gooide haar haar naar achteren. ‘Ik denk dat Lily dat mag beslissen.’ Lily keek naar me en draaide zich van me af. ‘Nee, dank je. Ik heb daar geen zin in.’ Ik deed mijn ogen dicht. ‘Alsjeblieft. Ik heb het recht om te weten wat er aan de hand is.’ Lily draaide zich weer om en deed haar armen over elkaar. ‘Goed’, zei ze nors en liep langs me heen. Ik zag dat ze naar onze favoriete hoek liep. De hoek waar al onze vriendinnen de pauzes met elkaar doorbrachten. Het ligt er altijd vol met propjes papier, blikjes en andere rotzooi, en er is een ingebouwde houten bank. Lily nam plaats en kneep haar ogen tot spleetjes, terwijl ze elke beweging volgde die Stephanie en ik maakten. Ik ging wel naast haar zitten, maar op een afstand. Stephanie had een stoel gepakt en plofte er tegenover ons op neer. Ze boog zich voorover en liet haar hoofd op haar handpalmen steunen. Lily leunde tegen de muur en staarde voor zich uit. De minuten kropen voorbij. Stephanie was de eerste die de stilte verbrak. ‘Oké, dit is raar. Jullie willen praten, maar jullie zeggen niets.’ Ze stond op en schopte de stoel waarop ze zat naar achteren. ‘Gaan jullie maar lekker verder’, zei ze en liep met grote passen weg. Lily rende achter haar aan, pakte haar bij de arm en sleepte haar terug. ‘Hé!’ riep Stephanie en probeerde uit Lily’s greep los te komen. Lily zuchtte. ‘Het gaat jou ook aan, dus je gaat niet weg voordat we klaar zijn.’ Ze boorde haar ogen in die van Stephanie. Stephanie pakte de gevallen stoel en ging weer zitten. ‘Oké. Dan begin ik wel.’ Ze keek mij aan. ‘Het gaat om het feit dat jij leugens hebt opgeschreven en…’ Maar ze kon haar zin niet afmaken, omdat Lily haar onderbrak. ‘Je hebt je eigen vriendinnen verraden. En ik dacht dat je betrouwbaar was’, zei Lily en ze keek weer naar Stephanie alsof ze vastbesloten was geen oogcontact met me te maken. ‘We willen gewoon niets meer met je te maken hebben, Hailey. Punt uit. Je moet nu leren met de consequenties te leven.’ Ik deed mijn ogen dicht en daarna weer open. ‘Ik heb geen roddels geschreven’, fluisterde ik. ‘Waar en waarom zou ik dat doen?’ Lily deed haar mond open, maar dit keer was zij het die geen kans kreeg om te praten. ‘Je weet dondersgoed waar en waarom je het hebt gedaan’, siste Stephanie tegen me. ‘Je hebt ons geheime boekje aan iedereen laten zien en ik heb zelf gelezen wat er staat.’ 75
Ik schoof een lok haar achter mijn oor en snoof hard. ‘Dat is het nou juist. Dat heb ik niet gedaan. Waarom denken jullie dit? Waar hebben jullie dit allemaal vandaan?’ Ik keek opzij en zag Lily’s handen trillen. Lily zag me staren en verstopte haar handen onder haar benen. ‘We hebben bewijs’, zei Stephanie en Lily knikte. Ik beet op mijn lip. ‘Mag ik het zien?’ Stephanie verstijfde, maar herstelde zich snel. Ze pakte haar tas en haalde er een klein boekje uit. ‘Dat is mijn boekje! Het is ons boekje! Van Lily en mij! Dat was ik kwijt!’ riep ik naar Stephanie en ik griste het uit haar handen. ‘Je hebt het gestolen, hè? De laatste keer dat je op bezoek kwam.’ Ik stond op en takelde Stephanie van haar stoel. Stephanie stond op met opgeheven vuisten toen Lily tussenbeide kwam. ‘Hou op! Doe even normaal’, zei ze verhit. We keken elkaar aan en gingen weer zitten. Lily zei: ‘Dit kan ook pratend opgelost worden.’ Ze pakte ons boekje, dat ik had laten vallen, en bladerde erdoorheen. Ze stopte bij een bladzijde en liet die mij zien. ‘Hier, lees dit’, zei ze en wees op een zin op de rechterpagina. Ik nam het boekje aan en begon te lezen. Ik las: Hailey: Lily is een slettenbak, want ze heeft elke jongen op school afgelebberd. Ik zeg dit niet tegen haar, want anders gaat ze huilen. Ik keek op. Er glinsterden tranen in Lily’s ogen. ‘Iedereen gelooft dit’, jammerde ze. Ik keek weg zodat ik haar betraande gezicht niet hoefde te zien. ‘Lily, ik heb dit nooit geschreven’, zei ik tegen haar en ik gaf haar het boekje weer terug. ‘Kijk, het is niet eens mijn handschrift.’ Stephanie griste het boekje uit Lily’s handen en sloeg het dicht. ‘Het lijkt anders sprekend op jouw handschrift’, zei ze terwijl ze het boekje weer in haar tas opborg. ‘Het is bewijs. Je bent schijnheilig en egoïstisch. Het kan je niet eens schelen wat het bij anderen doet. Kijk maar naar Lily.’ Ze sloeg haar ene been over het andere en leunde naar achteren. Weer viel er een lange stilte. Ik keek naar de andere mensen in de aula. Lily en Stephanie bleven elkaar tekens geven met hun blikken, maar het kon mij niets meer schelen. Na een tijdje zei ik tegen Lily: ‘Ik was je beste vriendin. Al die jaren was ik je beste vriendin. We hadden nooit ruzies en we vertelden elkaar alles. Waarom geloof je me nu ineens niet meer?’ Lily’s ogen ontmoetten de mijne en de tranen die ze de hele tijd in haar ogen had gehouden rolden over haar wangen. ‘Ik weet het niet. Ik geloof het gewoon.’ Stephanie stond op van haar stoel en ging vóór Lily staan. ‘Je wist al die tijd dat ze tegen je loog. En we hebben nog niet eens over Fernando gesproken.’ Ze keek mij aan met haar fonkelende zwarte ogen. ‘Je noemt Lily een slet, maar je bent er zelf een.’ Ik werd rood en mijn hart begon weer sneller te bonken. Ik stond op, zodat ik vóór haar stond en gaf haar een harde klap in haar gezicht. Ze viel achterover en stuitte met haar hoofd tegen de stoel waar ze net op zat. ‘Ik heb haar geen slet genoemd en mij noem je nooit meer zo!’ schreeuwde ik tegen haar. 76
Stephanie stond op en wreef over haar hoofd. ‘Ik noem je zoals ik wil!’ Ze stond op het punt om me weer aan te vallen, toen Lily weer tussen ons in stond. Ik deed een stap achteruit en kneep mijn ogen tot spleetjes. ‘Waarom heb je mijn boekje gestolen?’ Ik zag Stephanie’s ademhaling steeds sneller gaan. Lily fronste en wendde zich weer tot Stephanie. ‘Ja, Stephanie,’ zei ze, ‘je hebt nooit gezegd waar je het boekje precies hebt gevonden.’ We wachtten samen tot ze antwoord zou geven. ‘Ik heb het op school gevonden. In de aula…’ Ik snoof hard en riep: ‘Je kan het niet in de aula hebben gevonden, want ik heb het nooit mee naar school genomen! Geef nou maar toe dat je het uit mijn laatje hebt gehaald toen je op bezoek was.’ Ik schudde mijn hoofd om naar de realiteit terug te keren en zag Lily iets tegen Stephanie fluisteren. Stephanie knikte en richtte haar aandacht weer op mij. Ik voelde hoe ik rood werd. ‘Zie je niet dat ze tegen je zit te liegen, Lily? Ze liegt en heeft het boekje gestolen!’ Lily deed haar armen over elkaar. ‘Zij heeft het boekje. Het maakt niet uit waar ze het vandaan heeft. Het is afgelopen, Hailey. Je was mijn beste vriendin! Ik kan niet geloven dat je zulke dingen over me schrijft. Ik dacht dat ik je kende, maar blijkbaar had ik het mis! Ik wil je niet kennen, ik wil je niet zien en ik wil niet meer met je praten!’ Daarna draaide ze zich naar Stephanie. ‘Geef me het boekje eens.’ Stephanie trok een wenkbrauw op, maar haalde het boekje weer uit haar tas en gaf het aan Lily. Zodra ze het in handen had, liep Lily naar me toe en hield het voor mijn gezicht. ‘Kijk goed’, fluisterde ze. Toen klemde ze haar handen stevig om het boekje en begon het te vernielen. Ik keek met een open mond toe hoe ze het bordeauxkleurige boekje verscheurde. Stephanie’s gegrinnik werd overstemd door het geluid van papier. Volgeschreven blaadjes vielen op de grond en Lily bleef doorgaan het boekje uit elkaar te trekken. Ik stond aan de grond genageld en kon me niet bewegen. Ik hoorde het laatste geluid en verstijfde toen Lily al die stukken in mijn gezicht gooide. Lily veegde een paar tranen van haar gezicht met een mouw en liep weg. Stephanie volgde haar, maar stopte halverwege. Ze draaide zich om en liep weer terug naar mij toe. Ze ging zo staan dat we oog in oog met elkaar stonden. ‘Geef het op, Hailey. Lily zal je nooit geloven.’ Haar mondhoeken krulden. ‘Laat ons met rust’, siste ze en liep weg. Ik keek ze na. Mijn ogen begonnen vol tranen te lopen en ik beende weg, zodat andere mensen me niet zouden zien huilen. Ik vluchtte de meisjes-wc in en sloot mezelf op in een van de hokjes. Daar liet ik mijn tranen de vrije loop. Ik huilde tot ik leeg was. Ik bleef wezenloos op de pot zitten en dacht na over ons gesprek. Na wat een eeuwigheid leek, kwam ik de wc uit en liep naar de spiegel. Ik zag dat mijn haar in de war zat, mijn ogen rood en nat waren en mijn huid bleek was geworden. Ik keek 77
naar mijn spiegelbeeld en kon niet geloven dat het het mijne was. Ik hief mijn vuisten op en sloeg de spiegel stuk. Overal vlogen splinters en glasscherven in het rond. Ik sloeg dubbel van de pijn en kreunde. Hopelijk had niemand me gehoord. Ik liep naar de muur en leunde ertegen. Daarna zakte ik naar de grond en bleef naar mijn handen staren, die heel veel pijn deden.
78
Bianca Boer In excelsis Hema In het restaurant van de Hema op Zuidplein zitten ze nog steeds. De oude mannen. Net als tien jaar geleden. In hun eentje aan een tafeltje, kopje koffie voor de buik, blik naar de overdekte straat gericht. Geen gezicht herken ik meer, hun plaatsen zijn ingenomen door anderen. Ik ben al een tijdje niet in het restaurant geweest, ik ben verhuisd, maar om dit stuk te schrijven zit ik op mijn oude plek, een tafeltje aan de zijkant, tegen de winkel aan. Ik zie de bediening in de keuken werken en het winkelend publiek loopt links langs. De oude mannen dachten dat ik mijn huiswerk deed in een tussenuur, maar ik schreef gedichten en was allang van school. Ik begreep ze goed, die mannen, en waarom ze vluchtten uit hun huizen. Daarom zat ik er ook. We braken onze dagen doormidden met cappuccino en tompouce, een zakje suiker en wat woorden. Ze keken stil voor zich uit, roerden in hun koffie, lazen een gratis krantje. Ik schreef in schriften en met vulpen. Als ik niet meer wist wat, keek ik om me heen. Er is altijd iets te gebruiken. Soms ving ik zinnen van andere mensen, zag ik mijn personages winkelen. Hij was in de tachtig en leek op Salvador Dalí. Hij dronk zijn koffie zwart. Jan heette hij. Soms droeg hij een hoed en driedelig pak, vertelde me over zijn leven. Soms zeiden we tijden niets. Hij had een bed van spoorbielzen. Hij nam boeken voor me mee en was nieuwsgierig naar wat ik schreef. Wij zagen elkaar alleen in Zuidplein en schoven dan bij de ander aan. Mijn eerste gedichten ontstonden. Mijn eerste verhaal. Ik wilde weten wat anderen zouden vinden en stuurde ze op naar een literair tijdschrift. Er werd een gedicht geplaatst. Ik schreef steeds meer en vaker. Nu zijn we tien jaar verder. Niets is hier hetzelfde. Het interieur is vernieuwd. De bediening heeft andere kleding, poloshirts in felle kleuren. De jongen met de verstandelijke handicap die met een glimlach vuile kopjes wegbracht, zie ik nergens. Misschien werkt hij er niet meer. Ook Jan is weg. Ik kreeg nog een paar jaar een kerstkaart. Tot dat stopte. Toch zie ik hem nog zitten met zijn hoed op en zijn lange grijze haar in een staart. Ik hoor nog hoe hij over het boeddhisme vertelt, over zijn kleinzoon die jonger was dan ik. Hoe hij over vrouwen en de liefde vertelt en dingen die altijd blijven. Ondertussen gooit iemand het schone bestek in de bakken, worden de kopjes gestapeld op de machine. Ik kijk, iemand smeert de weekaanbieding. Ik schrijf nog wat woorden. 79
Nakeb Hosseini
Tanya Stern Hij staat daar maar 84
Hij staat daar maar Weer of geen weer Al minstens achttien jaar Hij is oud Maar groeit nog iedere dag Af en toe gebroken Soms staat ie in het zonnetje Hij heeft al veel meegemaakt Maar altijd puur en oprecht Altijd zichzelf Wat een mooie boom! Het is vier uur ’s nachts Ik lig in bed Ben net wakker geworden En durf niet te slapen Iedere keer als ik m’n ogen dichtdoe Zie ik z’n gezicht Met die stomme rotgrijns En die blik Alsof ie zo door je heen kijkt En alles van je weet Iedere keer als ik m’n ogen dichtdoe Stokt mijn adem Door zijn ogen O mijn god Ik lig nu al een half uur wakker Maar val weer vredig in slaap Gelukkig was het maar een droom
Daniël Dee Jeugdsentiment
mike woonde met zijn ouders boven de patatzaak hij had ambities wilde maffiabaas worden met een eigen drugskartel ik mocht zijn rechterhand zijn maar droomde stiekem van de wangen van sandra mike belandde later aan de drugs en in de bak ik bleek nogal handig in de tuin en verder onschuldig we droegen allebei twee ratjes op onze schouders inkey en pinkey blinkey en clyde mike had ook twee bouviers rick dangerous en larry we verzamelden schedeltjes van spreeuwen en andere vogeltjes ratten ook wel of mollen die we in een schoenendoos stopten we zogen de lucht uit slagroomspuitbussen om de kick ik voelde me vaak een kreupele of een melaatse maar meestal helemaal niets we stompten elkaar vaak loeihard om te testen wie de hoogste pijngrens had om die te verleggen we hingen vaak rond in het winkelcentrum om al die kleuren die we niet betalen konden een hamburger bij mcdonald’s moet vernoemd worden naar mij mcmike zei hij ik wilde batman worden rick dangerous en larry waren trouwens vals vielen soms zomaar kinderen aan uiteindelijk moesten ze worden afgemaakt omdat ze die ene kleuter toen behoorlijk te grazen hadden genomen wij wisten van niets en ze hebben nooit iets kunnen bewijzen
85
Daniël Dee Op het dorpsplein
niet alleen de blauwe plekken zijn verdwenen ook de klaagmuur waar ik aflazerde mijn verleden is geheel gerenoveerd zowel boven als onder nieuwe kronen enkel de stank van kleinburgerlijk uitwasemen overheerst daar is de patatzaak waar ik de vlag koffie is klaar stal daar de boekhandel waar ik niet meer naar binnen mocht omdat ik nooit iets kocht en daar stonden de plantenbakken die ik ’s nachts omkieperde en die nu zijn weggehaald daar is de winkel van de kaasboer met zijn drankprobleem die eens op zondag zijn waar uitstalde omdat hij nog dronken van de nacht ervoor dacht dat de zaterdag pas begon ik was een jongen dit een dorp en god overal jij sliep met mij in de appelboomgaard ik sliep met jou in het gras op de dijk zelfde jongen nu een man zelfde dorp nu een stad dat ik op deze plek in andere tijden andere vormen droomde daarvoor heb ik ze mee al lijkt het verzonnen hebben wij elkaar daadwerkelijk snoepjes gevoerd
86
Daniël Dee Plattelandsvader
de aarde in dit plattelandsdorp lijkt op de verzwaarde aarde op de bodem van mijn kraterhart mijn baggerhart waarop stapels papperig boobytrapkrantenpapier de kapitalen als zwartbetraande mascara vals uitgelopen was de waarheid voor de gewone man daarboven hangt de tijd weg te sijpelen te snijden zijn de rookgordijnen van wat leven had moeten zijn ik heb in de vorige eeuw besloten te zwijgen de kabels hakend in mijn aorta maken mij tot een onmachtige lefgozerharlekijn soms in een laatste reflex schiet een arm razend uit en raakt genadeloos wat ik lief behoor te hebben daarom dank ik de drank die de duizend en één duizelnachten van overslaan veroorzaakte ook is mijn hart een garageopslagplaats van gistend herinneringsbrood op de plank en onvindbare geluksmuntjes tussen de naden van de doorgezakte bank deze laatste jaren hebben me zwaarder toegetakeld dan mijn papjongen ooit heeft durven dromen maar de ontbindende lijken onder de grond in dit vergrijzende en rijzende leegstanddorp zijn talrijker dan de verborgen lijken in mijn baggerhart mijn echoënd kraterhart
87
Amor Latumeten
Wesley Wolters Het verleden en de toekomst De basisschool en de Kinderraad Mijn naam is Wesley Wolters. Ik was drie jaar toen ik in Charlois kwam wonen. Lekker buiten spelen met vrienden en natuurlijk de buurt verkennen. Naar een speeltuin bij mij in de buurt. Ik heb altijd op basisschool de Christophoor gezeten. Het was een fijne school, ik heb er veel geleerd, maar ik werd er wel altijd veel gepest. Ik werd gepest omdat ik dik was, dus ze zeiden vaak ‘bolle’ of ‘dikzak’. In groep 8 ben ik bij de Kinderraad gegaan, omdat ik ervan houd dingen te organiseren. De Kinderraad was een bijeenkomst voor kinderen, waar we probeerden de buurt te veranderen en activiteiten te organiseren. Dat deden we altijd in de Larenkamp. We hebben bijvoorbeeld een sinterklaasfeest georganiseerd en een ramadanfeest. Later ging onze leider weg, en dat betekende het einde van de Kinderraad. Dat vond ik erg jammer, want we hadden nog mooie plannen, zoals playbackshows. Hoe ziet mijn dinsdagochtend eruit? Om half zeven ’s ochtends gaat de wekker. Ik sta op, loop naar de kast, pak een handdoek en ga douchen. Na het douchen maak ik mijn moeder wakker en gaan we samen ontbijten. Tijdens het eten praten we vaak over het rooster van school. Mijn moeder maakt mijn boterhammen klaar, zodat ik nog een beetje tv kan kijken. Ik kijk dan meestal Nickelodeon. Om half acht vertrek ik naar school. Als ik op school ben, zet ik mijn fiets op slot en pak ik mijn boeken, zoals wiskunde en Nederlands. Zodra ik mijn boeken heb, ga ik in de kantine met mijn vrienden praten. Meestal praten we over games. Om half negen gaat de bel en ga ik naar de les. Op dinsdag heb ik meestal wiskunde als eerste vak. De middelbare school, de schoolkrant en de leerlingenraad In de eerste klas moest ik eerst nog even wennen aan de lestijden en de andere klasgenoten. Aangezien ik op de basisschool veel gepest werd, moest ik elke woensdag naar Jeugdzorg. Daar volgde ik een les om met pesten om te gaan. Ik heb daar veel geleerd en ik kan nu goed met pesten omgaan. In het midden van de eerste klas ben ik met een aantal vrienden met de schoolkrant begonnen. Ik was de hoofdredacteur. In de schoolkrant kon je raadsels, moppen en het laatste nieuws van onze school vinden. Ik had er altijd veel plezier in om voor de schoolkrant te werken en ervoor te schrijven. Bij vakken waar ik goed in was en ver vooruit was, ging ik regelmatig aan de schoolkrant werken. 92
Interviews vond ik ook altijd leuk om te doen, want je ziet ook een keer de andere kant van de docent en je komt achter dingen die je nog niet wist, zoals wat hun hobby’s zijn. Aan het begin van de tweede klas ging ik gelijk verder met de schoolkrant. In het midden van het jaar werd ik gevraagd of ik in de leerlingenraad wilde zitten, omdat ik van de schoolkrant was. Ik zette dan alle ideeën en uitvoeringen in de schoolkrant, zodat iedereen in de school wist wat we van plan waren. Tegen het eind van de tweede klas hebben we de kantine een nieuwe kleur gegeven. We waren dat al veel eerder van plan, maar het liep steeds uit met bestellen van de verf. Dat kwam door het bedrijf. We waren ook van plan om de schoolkrant te vernieuwen: nieuw papier, nieuwe indelingen en nieuwe onderwerpen. Dat liep allemaal goed, we hadden alles geregeld en de directeur stemde ermee in. Aan het begin van de derde jaar zouden we dit gaan doen. Maar opeens kregen we te horen dat we moesten stoppen, waarom weten we nog steeds niet. Hoe ziet mijn dinsdagmiddag eruit? Op dinsdagmiddag ben ik meestal om 12.15 uur uit. Dan doe ik mijn boeken terug in de kluis en pak ik mijn fiets en fiets ik naar huis. Als ik thuis ben, drink ik nog snel wat en dan moet ik mijn folders gaan lopen. Ik werk bij Netwerk vsp, een folderverspreidingsbedrijf. Ik doe meestal een uurtje over mijn folders. Met deze folders verdien ik meestal 15 euro. Zodra ik klaar ben, ga ik thuis lekker spelen op mijn xbox 360, een console waarop je spelletjes kan spelen, zoals op een computer, maar dan in het klein. Dat kan ik vrij vaak heel lang volhouden, als ik begin ben ik zeker drie uur bezig. Ondertussen belt meestal wel een vriend of hij mag komen. Ik heb daar nooit problemen mee, ik vind het wel gezellig om lekker over games te praten. Rond half zes ga ik eten en is het alweer avond. Hoe zie ik mijn toekomst? Ik zit nu in het derde leerjaar, ik probeer dit jaar nog goed af te ronden met mooie cijfers. Ik ben nu bezig met het vca-examen, dat wil ik natuurlijk wel halen. Volgend jaar ga ik mijn uiterste best doen voor mijn vmbo-examen. Zodra ik dat heb gehaald, moet ik nog twee jaar mbo doen, want als ik klaar ben met het vmbo, word ik bijna zestien. Daarna wil ik in de zomervakantie mijn scootercertificaat halen. In het mbo ga ik allereerst voor mijn vorkheftruckdiploma, en voor dat van hijskraanmachinist. Later zou ik graag bij de ect willen werken, een terminalbedrijf waar ze met brugkranen containers laden en lossen. Ik wil daar graag op de brugkraan. Als ik genoeg geld heb, koop ik een mooi huis en natuurlijk meubels. Ik hoop dat ik goed oud word.
93
Hoe ziet mijn dinsdagavond eruit? ’s Avonds na het eten ga ik meestal naar een paar vrienden toe. Dan gaan we buiten chillen, bijvoorbeeld bij pleintjes, en als we daar mee klaar zijn gaan we vaak bij mij spelen op mijn xbox 360. Rond half negen gaat iedereen naar huis en ga ik met mijn ouders tv kijken. De ene keer kijk ik met mijn vader een film en de andere keer kijken we met z’n allen een leuke serie, elke keer weer verschillend. Ik ga meestal rond tien uur naar bed en dan is de dag weer over.
94
Mijn Charlois Mijn Arie van der Ent I 1981-1984 Maashaven Mijnsheerenlaan
voor Vera en Wouter
je kent de Wereld niet, haar loos- en boosheid, Alleen je oude schoongenoten, mAar mindeR steeds, ten slotte geen toch mAar geen socio-loog – veel liever lingUïst-sla-wist de binnentrap, kedeng-Kedeng de onderhuur, de doEm, de doem de Ret-rotrein, de slang, de slang het bovenbed, kaboem-Kaboem toch mAar geen socio-loog – dan liever Leiden en sla-wist je durft geen eenZaamheid je wil geEn stille huiloft je vreest de Geenzaamheid en Eindigt in je bruiloft toch maar geen socIo-loog – vertaler Russisch en sla-wist
95
Arie van der Ent II 1993-1999 Lijn 2
Gescheiden en verbonden twee kinderen en tram twee Ze leden mee voor twee met ouders die niet konden
Arie van der Ent III 2005-201? Metro Maashaven
Ik zie de haven lichten ik hoor de sneeuw vlokken ik voel heur haar lokken ik snak naar Huwelijks plichten
96
De Quackstraat was een hel ons kleine huis een grote cel Je vader echt, je moeder stief een hele vloer vol eieren en klokken die maar beieren – het lopen zwaar en niemand lief
Een drs. in een silo een kater van een kilo Ik ruik de wind gieren ik laat de metro stellen ik wil de ramen kieren ga onder in papier vellen Een drs. van een kilo een kater in een silo 05.01.2010
Wesley Wolters
Yesim Yilmaz Niet mijn baba Ik had mijn levensverhaal willen schrijven als een sprookje dat begon met ‘Er was eens’ en eindigde met ‘Ze leefde lang en gelukkig’, maar zo is mijn verhaal niet. Mijn verhaal eindigt anders. Ik ben Alice, negentien jaar oud, vol verrassingen en zonder veel kansen. Ik leef samen met mijn moeder. Mijn vader heb ik niet naast me. Hoe dat komt? Een lang verhaal. Dat komt straks. Vrienden heb ik wel maar niet veel. Ik heb genoeg aan een paar. Mijn grootste vijanden zijn de leugens in de wereld. Liefde is mijn droom en zou mijn leven kunnen zijn. Ik heb liefde gekend, ja, maar het bleek tijdsverspilling. Dus heb ik de liefde achter me gelaten. Laten we het daar niet over hebben, maar over mijn leven. Ik heb zwarte haren, groen-bruine ogen, ben niet te lang, of moet ik gewoon zeggen: ‘Ik ben klein van stuk’? Ik kleed me niet opvallend. Commentaar is altijd welkom. Ik heb veel mensen om me heen. Mensen die me haten, mensen die me liefhebben. Bij wie ik moet zijn, ik weet het niet. Wie ik zelf ben of wat ik eigenlijk wil, ik weet het niet. Mijn gezin noem ik wel eens een ‘remix’. Mijn vader is afkomstig van een Turks volk. Mijn moeder is Nederlands. Toevallig zijn twee culturen in één lichaam terechtgekomen. Ik overleef dat wel, al is het moeilijk, want mijn moeder is vrij opgevoed en mijn vader niet. Ik mag alles van mijn moeder. Mijn vader denkt er anders over. In plaats van dat ik van andere mensen moet horen hoe ik moet leven, luister ik liever naar mijn eigen hart. Mijn hart keert mij namelijk nooit de rug toe. Als ik iets verkeerds doe of zeg, maakt mijn hart daar geen groot probleem van. Ik kan mezelf vergeven. Andere mensen vergeven me niet zo snel. Daarom praat ik liever met mijn hart dan met andere mensen. Net als iedereen ben ik ook als een baby op de wereld gekomen, zo klein, zo lief. Een baby die niets wist en alleen maar rondkeek. In die dagen leek alles een droom die levenslang had mogen duren. Ik hield van iedereen en alles, zonder te weten wat of wie ze waren. Ik glimlachte naar iedereen zonder te weten dat deze glimlach een traan zou worden. Ik leefde zonder het ware gezicht van het leven te zien. Mijn moeder en vader, meer had ik niet nodig. Hoe ouder ik werd hoe meer ik de wereld leerde kennen. De wereld die ooit een droom leek, veranderde langzaam in een grote nachtmerrie, want mijn vader vertrok. Daarmee verloor ik een deel van mijn leven. Hij ging weg zonder verontschuldiging, zonder afscheid. En zonder dat ik wist waarom. Ik ging niet op zoek naar de reden, ik verklaarde mijn vader dood. Hij was niet meer. Jaren gingen voorbij, volle jaren waarin ik kon lachen en spelen en veel vrienden maakte. Ik twijfelde wel eens: waren dit wel de vrienden die ik wilde hebben? Waren ze wel te vertrouwen, of waren ze net als mijn vader? Hoewel ik niet kon geloven dat iedereen zo 101
kon zijn, liet die gedachte me niet los. Ik kreeg er moeite mee dat mensen van me hielden. Ik wilde eigenlijk niet dat ze van me hielden, bang om ze te verliezen. Ik kreeg een vriend. Een jongen tegen wie ik kon leunen als ik me alleen en zwak voelde. Hij gaf mij de liefde die ik niet van mijn vader had gekregen. Maar de argwaan lag op de loer: een jongen vertrouwen en hem alles van mezelf laten weten, was dat wel verstandig? Moest ik misschien toch mijn mond houden of hem achter me laten? Hoe langer onze relatie duurde, hoe groter mijn angst werd dat hij alles wat ik hem toevertrouwde op een kwade dag naar buiten zou brengen. Dat hij me te kijk zou zetten. Dat hij me zou teleurstellen en pijn doen, zoals mijn vader. Ik moest die dag vóór zijn. Daarom besloot ik om afstand van hem te nemen. Zou jij kunnen kiezen voor een leven waarin je constant een angst in je lichaam draagt en je het verleden telkens voor je moet zien? Een rustige tijd brak aan. Niemand vroeg me iets over mijn verleden, niemand dwong me. Ik leidde mijn eigen leven, ging werken bij mijn moeder in de shoarmazaak van haar vriend. Alles leek prima. Ik leerde snel en ging meer verdienen. Een tijd zonder nare ervaringen, maar de tijd vloog. Op een zonnige voorjaarsdag kwam er een einde aan. Het was vlak vóór mijn zeventiende verjaardag. Mijn verjaardag moest een feest worden waar iedereen het over zou hebben. Alles moest perfect zijn. Ik stond erover te dromen achter de kassa en merkte niet dat er een klant stond. Een geluk dat hij niet boos werd. Ik was toe aan pauze en ging naar buiten om frisse lucht te ademen. Gek genoeg bleef de klant lang hangen in de zaak. Toen ik weer naar binnen ging was hij er nog. Hij liep op me toe, keek me aan en vroeg hoe het met me ging, hoe oud ik was, wanneer ik jarig was en dat soort vragen. Ik vond het vreemd. Een man die de zaak binnenloopt en mij ondervraagt. Ik gaf braaf antwoord, omdat ik dacht dat hij dan misschien weg zou gaan. Maar dat deed hij niet. Zijn laatste vraag maakte me razend: hij wilde weten waar mijn moeder was en hoe het met haar ging. Ik barstte uit in geschreeuw: ‘Wie ben jij om naar mijn moeder te vragen, wie ben jij om mijn gegevens te mogen weten? Zeg me, wie?!’ Hij zweeg. Mijn baas kwam op mijn geschreeuw af. Hij bleef stokstijf staan en zei ook geen woord. ‘Waarom zeg je niks?!’ riep ik. ‘Waarom hou je je mond?! Waarom stuur je die man niet naar buiten?! Zeg hem dat hij geen recht heeft om mij uit te horen!!’ De mannen zwegen, alsof het bekend was dat dit zou gebeuren. Ik pakte mijn tas en liep naar de uitgang. Na de eerste stap op straat hoorde ik eindelijk de vreemdeling zeggen: ‘Alice, ga niet weg. Ik wil je niet weer kwijt.’ Ik draaide me om en keek hem diep in zijn ogen. Zonder reden rolden de tranen uit mijn ogen. Mijn handen trilden. ‘Wie ben jij, wie? Waarom wil je me niet weer kwijt?’ stotterde ik. ‘Had je mij dan eerder? Wie ben jij?’ Hij boog zijn hoofd en gaf een antwoord dat ik nooit had willen horen, een antwoord dat me diep raakte: ‘Ik, ik, Alice, ik ben je vader.’ Het leek alsof mijn leven op dat moment werd verwoest door die ene zin. Mijn hoofd 102
bonsde, alsof er een hersenbloeding op komst was. Mijn hart klopte zo hard dat het leek alsof het niet mijn hart was. Ik begon te schaterlachen, mezelf uit te lachen, gaf mezelf klappen, schreeuwde. Toen ik weer kalm was, keek ik hem aan en zei: ‘Mijn vader? Mijn vader is dood voor mij.’ Hij kwam naar me toe. Hoe dichterbij hij kwam, des te meer herinneringen kwamen er naar boven. Deze man kon mijn vader niet zijn, want vaders weten wanneer hun dochter jarig is. Een groot vraagteken verscheen voor mijn ogen. Ik liet alles vallen, verloor mijn evenwicht en het werd donker. Toen het weer licht werd, zag ik mijn engel voor me: mijn moeder, die zo strak mogelijk mijn hand vasthield en huilde. ‘Mama, ik heb een nare dagdroom gehad. Ik droomde dat een man naar me toe kwam die zei dat hij mijn vader was. Maar dat was hij niet. Toch, Anne? Dat was mijn baba niet.’ Mijn moeder kon geen woord uitbrengen, ze keek me alleen maar aan en ze huilde zonder op te houden. Ik stond op en keek om me heen. Alle mensen mensen die ik in de droom had gezien, waren in de zaak. Ik draaide me heel rustig om. Tot mijn schrik stond diezelfde man daar. Dus het was waar. Hij was de man die mij achterliet zonder afscheid. Dit was de man die mijn leven had bepaald, ook al was hij niet bij me. Ik liep naar hem toe en gaf hem een harde klap. En ik zei tegen hem: ‘Wat mijn moeder toen niet kon doen, doe ik nu voor iedereen. Misschien schaam je je. Ik ken het gevoel heel goed. Als mijn vrienden mij vroegen naar mijn vader, schaamde ik me ook om te zeggen dat hij weg was. Voel nu maar de pijn die ik jaren heb gevoeld.’ Hij antwoordde dat ik gelijk had. Meer niet. Ik pakte mijn moeder bij de arm en liep de zaak uit. Buiten omhelsde ik haar en fluisterde in haar oor dat ik, wat er ook zou gebeuren, alleen van haar zou houden. De klok tikte verder, mijn leven ging door. De wereld mocht niet weten dat ik een meid was die zwak was, een meid was die haar verleden niet heeft kunnen vergeten. Ik zou daarvoor vechten. De strijd was nu pas begonnen. Een zware strijd: mijn vader stond elke dag vroeg in de ochtend voordat ik begon voor de deur van de zaak. Hij keek me aan, hij keek me zo diep in mijn ogen dat ik bijna elke ochtend vol tranen aan het werk ging. De dagen van vroeger waren voorbij. Ik kon niet meer lachen. De dagen dat hij mij verliet, waren voor mij een nachtmerrie, maar de dagen dat hij mij opwachtte bij de shoarmazaak waren erger dan dat. Ik gaf nergens meer om. Was dit een soort toets die het leven had voorgeschreven? Zelfs met mijn moeder begon ik het moeilijk te krijgen. Het werk beviel me niet meer. Ik ging drinken en skunk roken. Skunk: het werkte als een paracetamol, als een dagboek waarin ik mijn problemen kwijt kon. Als ik een joint rookte, leken mijn problemen samen met de as te vervliegen. Ik zat verkeerd en ik wist het. En ik deed er niets aan, want ik was het zat om elke keer een leven op te bouwen waarvoor ik alles geef en dat toch weer verpest wordt. Ik koos voor een verkeerd leven in de hoop dat het geluk naar mij toe zou komen en om mij heen zou draaien. Een leven dat je nooit mag leiden. Een leven waarvoor ik me nu schaam. 103
Het komt wel goed tussen jou en het leven, dacht ik soms. Misschien is het leven wel boos op je, maar het zal je vergeven, ooit. Zo praatte ik mezelf moed in. Na paar maanden raakte ik een vriendin kwijt door drugs. Ze was zo jong en zo mooi. Haar stem klonk niet meer, ik had alleen nog foto’s. Ik wilde niet eindigen zoals zij. Ik wilde niet doodgaan, terwijl ik nog in gevecht was met het leven. Ik stopte met de verkeerde dingen. Het was eng om terug te gaan naar het leven waarvoor ik was weggevlucht. Eng om die weg nogmaals te lopen, waar ik het verleden weer voor me zou zien. Ik herkende mezelf niet: ik, Alice, was bang van het leven. Ik stond op een dag voor de deur van moeders huis. Kon ik haar gezicht verdagen? Kon ik weer ‘mama’ zeggen? Ik wilde me het liefst omdraaien en weggaan. ‘Help me, Alice, wat moet ik doen?’ zei ik. Er kwam geen antwoord. De Alice in me was ook weg. Ik stond zonder mezelf voor de deur. Ik pakte mijn tas van de stoep en rende weg. Ik rende zo hard dat ik de auto niet hoorde aankomen. patsss. Daar lag ik, op de grond. Heel rustig. Ik zei niks. Schreeuwde niet. Huilde niet. Ik lag alleen maar en dacht dat hier mijn leven eindigde. Ik schreeuwde niet, rende niet van het leven weg, huilde niet, ik lag alleen maar, dacht dat dit het einde was. Moeder, ik moest haar nog één keer zien. En ook vader, de man die me had verlaten. Ik deed m’n ogen open, maar er was te veel licht. Mijn ogen deden pijn. Een vaag beeld zag ik: van mijn moeder en de man die me zo veel pijn deed, hand in hand. Dat beeld maakte dat ik weer wilde slapen, voor altijd slapen. Ik voelde hoe mijn moeder me omhelsde. Haar tranen liepen over mijn wang. Ik hoorde haar zeggen: ‘Schatje, waarom deed je het? Heb ik je zo veel pijn gedaan dat jij dit mij aandoet? Ik laat je nooit meer los.’ Ik voelde me dom en beschaamd over mijn slechte leven. Een andere hand, die me ook probeerde te troosten: de hand van die man, de man uit mijn verleden, de man van mijn toekomst, mijn vader. Hij omhelsde mij, zo strak, dat ik mijn armen om hem heen sloeg en begon te huilen. Ik huilde om de stem in mij die zei: ‘Alice, hij is de liefde die leegstond in jouw leven. Hij is je vader.’ De woorden die ik wilde zeggen, waren opgesloten in mijn keel. Ik keek alleen maar. Waarom ik toen pas de man erkende als mijn vader, ik weet het niet. Mijn lot was zo geschreven, of ik schreef m’n eigen lot. Hoe dan ook, Alice, die ik zo gemist had, had zich binnen in mij verstopt en was nu weer terug. Ik had haar weer terug. Ik was weer op de plek waar ik niet weg had moeten gaan. Bij mijn moeder, mijn engel. Mijn vader had haar verlaten voor een andere vrouw, zo bleek. Ik weet het nu en wil hem niet in mijn leven. Ik leef verder zonder hem, zoals vroeger. Met één verschil: ik heb er familie bij gekregen. Want de kinderen die mijn vader bij zijn nieuwe vrouw heeft gekregen zijn zo lief en beschaafd dat ik ze niet links kan laten liggen. Een klein lief meisje genaamd Acelya en een jong mannetje, Tura. Ik zal ze beschermen. Ik bouw nu mijn eigen toekomst, dat is beter dan blijven worstelen met het verleden. Nu ik weer woorden genoeg heb, schrijf ik dit leven op. En ik ben verbaasd over hoeveel verdriet zo’n kleine meid als ik was, heeft gehad. Soms vergat ik mezelf en schreef alsof ik niet de persoon was over wie dit levensverhaal gaat. Maar ik ben het. 104
Cyriel van Rossum Onderste la
Onderste la links Daar ligt het: Een dorp dat zich lijkt af te wenden Van – laat ons eerlijk wezen – De naarste straat van Rotterdam; De Pleinweg, weet je wel. Waar de tunnel hapt naar lucht Duidt niets erop dat vlak daarbij Zich oude straten krommen Rond een bonkig kerkje Dat de tijd stug terugdraait. Je gaat eraan voorbij. Dat iemand het ontdekt: Het ligt niet voor de hand, Het ligt niet in de rede, Lijkt zelfs niet de bedoeling. Door lelijkheid omheind Heeft Charlois aan zichzelf genoeg. Genoeg om trots te schenken Aan wie in Charlois werd gebaard.
105
Biografische informatie Abubakr Akkari (14 jaar) zit op het Ibn Ghaldoun. Als fotograaf werd hij begeleid door Ayatollah Musa. Mohammed Akkari (18 jaar) zit op het Ibn Ghaldoun. Als schrijver werd hij begeleid door Rien Vroegindeweij en als fotograaf door Ayatollah Musa. Stéphanie Elburg (17 jaar) zit op het Hugo de Groot (osg Nieuw Zuid). Als schrijfster werd zij begeleid door Jana Beranová. Aslihan Böyük (17 jaar) zit op het lmc vmbo zuid Slinge. Als fotografe werd zij begeleid door Rogier Maaskant. Amal Ameziane el Idrissi (17 jaar) zit op het Ibn Ghaldoun. Als schrijfster werd zij begeleid door Erik Brus. Jan-Willem van Drunen (15 jaar) zit op het Scheepvaart en Transport College. Als fotograaf werd hij begeleid door Rogier Maaskant. Yousra Jamili (17 jaar) zit op het Ibn Ghaldoun. Als schrijfster werd zij begeleid door Natasha Slagtand. Yonca Gürbulak (17 jaar) zit op het lmc vmbo zuid Slinge. Als fotografe werd zij begeleid door Rogier Maaskant. Steissy Santos (16 jaar) zit op het Hugo de Groot (osg Nieuw Zuid). Als schrijfster werd zij begeleid door Bianca Boer. Nakeb Hosseini (16 jaar) zit op het lmc pro Talingstraat. Als fotograaf werd hij begeleid door Ayatollah Musa. Tanya Stern (18 jaar) zit op het Hugo de Groot (osg Nieuw Zuid). Als schrijfster werd zij begeleid door Daniël Dee. Amor Latumeten (19 jaar) zit op het Hugo de Groot (osg Nieuw Zuid). Als fotografe werd zij begeleid door Rogier Maaskant. Wesley Wolters (14 jaar) zit op het Scheepvaart en Transport College. Als schrijver werd hij begeleid door Arie van der Ent en als fotograaf door Rogier Maaskant. Yesim Yilmaz (16 jaar) zit op het lmc vmbo zuid Slinge. Als schrijfster werd zij begeleid door Cyriel van Rossum. 107
Colofon De productie van deze uitgave werd mede mogelijk gemaakt door financiële bijdragen van: Deelgemeente Charlois Urban Culture Podium Pact op Zuid Daarnaast bedanken wij alle deelnemende scholen en restaurant Dunya Lokanta
Concept: Ayatollah Musa Samenstelling: Ayatollah Musa en Rogier Maaskant Redactie: Adriaan Krabbendam Eindredactie en boekproductie: Astrid Koelemeijer Productie: Ayatollah Musa, Rogier Maaskant, Stichting 99b Rotterdam Ontwerp: Frits Panday Druk: Opolgraf, Polen
Stichting
© 2010 uitgeverij Douane Het copyright op de afzonderlijke bijdragen berust bij de makers
isbn 978-90-72247-28-5 nur 300, 653 www.uitgeverijdouane.nl
109