SPK
1.
1 / 16
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Ceftriaxone Sandoz 1,0 g poeder voor oplossing voor injectie/intraveneuze infusie Ceftriaxone Sandoz 2,0 g poeder voor oplossing voor injectie/intraveneuze infusie
2.
KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING
Ceftriaxone Sandoz 1,0 g poeder voor oplossing voor injectie/intraveneuze infusie: 1 injectieflacon bevat: ceftriaxon (als dinatrium-3,5-H2O) 1,0 g Ceftriaxone Sandoz 2,0 g poeder voor oplossing voor injectie/intraveneuze infusie: 1 injectieflacon bevat: ceftriaxon (als dinatrium-3,5-H2O) 2,0 g Voor een volledige lijst van hulpstoffen zie rubriek 6.1.
3.
FARMACEUTISCHE VORM
1,0 g: poeder voor oplossing voor injectie/intraveneuze infusie 2,0 g: poeder voor oplossing voor injectie/intraveneuze infusie Injectieflacons met een wit tot geelachtig poeder.
4.
KLINISCHE GEGEVENS
4.1
Therapeutische indicaties
Ceftriaxon is geïndiceerd voor gebruik tegen ernstige infecties die zeker of waarschijnlijk te wijten zijn aan micro-organismen die gevoelig zijn voor ceftriaxon en een parenterale behandeling vergen (zie rubriek 5.1):
bacteriële meningitis pneumonie abdominale infecties, meer bepaald peritonitis en biliaire infecties. Ceftriaxon moet worden gebruikt in combinatie met een ander antibioticum dat dekking kan geven tegen anaëroben. huid- en wekedeleninfecties bot- en gewrichtsinfecties patiënten met late verschijnselen van de ziekte van Lyme (stadium II en III) gonorroe ceftriaxon mag alleen worden gebruikt of in combinatie met een ander antibacterieel middel voor de profylaxe van postoperatieve infecties bij cardiovasculaire chirurgie of urologische procedures en bij colorectale chirurgie. Bij colorectale chirurgie moet ceftriaxon worden gebruikt in combinatie met een ander antibioticum dat dekking kan geven tegen anaeroben.
Er moet rekening worden gehouden met de officiële plaatselijke richtlijnen voor een geschikt gebruik van antibacteriële middelen.
SPK
4.2
2 / 16
Dosering en wijze van toediening
Dosering De dosering en de wijze van toediening hangen af van de ernst en de plaats van de infectie, de gevoeligheid van het oorzakelijke micro-organisme en de leeftijd en de toestand van de patiënt. De normale duur van de behandeling hangt af van de respons. Zoals met antibiotica in het algemeen, moet de toediening van ceftriaxon minstens 48 tot 72 uur worden voortgezet nadat de patiënt afebriel is geworden en er tekenen van bacteriële eradicatie zijn verkregen. Volwassenen en adolescenten ouder dan 12 jaar met een lichaamsgewicht ≥ 50 kg: De gebruikelijke dosering is 1-2 g ceftriaxon eenmaal daags (om de 24 uur). In geval van ernstige infecties of infecties veroorzaakt door matig gevoelige micro-organismen kan de dosering worden verhoogd tot 4 g eenmaal daags. Bij ongecompliceerde gonorroe bij volwassenen en adolescenten ouder dan 12 jaar en een gewicht ≥ 50 kg wordt een enkele dosis van 250 mg ceftriaxon intramusculair gegeven. Meningitis: De behandeling wordt gestart met 100 mg per kg lichaamsgewicht eenmaal daags, maar niet meer dan 4 g per dag. Na bepaling van de gevoeligheid van de pathogeen kan de dosering dienovereenkomstig worden verlaagd. Bij pasgeborenen van 0-14 dagen oud mag de dosering niet hoger zijn dan 50 mg/kg/24 uur. Ziekte van Lyme (stadium II en III): Bij volwassenen en adolescenten ouder dan 12 jaar is de therapeutische dosering 50 mg/kg met een maximum van 2 g ceftriaxon eenmaal daags gedurende 14 dagen. Kinderen: 50-100 mg/kg lichaamsgewicht eenmaal daags tot een maximumdagdosis van 2 g gedurende 14 dagen. Perioperatieve profylaxe Om postoperatieve infectie te voorkomen bij gecontamineerde en mogelijk gecontamineerde chirurgie, wordt een enkele dosis van 1-2 g aanbevolen, afhankelijk van het infectierisico, 30 tot 90 minuten voor de operatie. Bij colorectale chirurgie moet ceftriaxon worden gegeven in combinatie met een antibacterieel middel dat actief is tegen anaeroben. Ouderen: De volwassen dosering moet niet worden aangepast als de nier- en de leverfunctie bevredigend zijn. Pasgeboren zuigelingen (leeftijd 0-14 dagen): 20-50 mg per kg lichaamsgewicht intraveneus eenmaal daags (om de 24 uur). Ook bij ernstige infecties mag een dagdosering van 50 mg per kg lichaamsgewicht niet worden overschreden. Kinderen 15 dagen - 12 jaar oud met een lichaamsgewicht < 50 kg: 20-80 mg per kg lichaamsgewicht intraveneus eenmaal daags (om de 24 uur). Ook bij ernstige infecties mag een dagdosering van 80 mg per kg lichaamsgewicht niet worden overschreden, behalve bij meningitis (zie rubriek 4.2 Speciale aanbevelingen voor de dosering).
SPK
3 / 16
Kinderen met een lichaamsgewicht van 50 kg of meer krijgen de gebruikelijke volwassen dosering eenmaal daags (zie hoger). Nierinsufficiëntie: Bij patiënten met een verminderde nierfunctie hoeft de dosering van ceftriaxon niet te worden veranderd op voorwaarde dat de leverfunctie normaal is. Alleen in gevallen van extreme nierinsufficiëntie (creatinineklaring < 10 ml/min.) moet de dagdosering worden beperkt tot een maximum van 2 g. Bij gelijktijdige ernstige nier- en leverinsufficiëntie moeten de plasmaconcentraties van ceftriaxon regelmatig worden gemonitord en moet de dosering dienovereenkomstig worden aangepast. Patiënten die hemodialyse of peritoneale dialyse ondergaan, hebben geen extra dosis ceftriaxon nodig na de dialyse. De plasmaconcentraties moeten echter worden gemonitord om na te gaan of de dosering moet worden aangepast, omdat de eliminatiesnelheid bij die patiënten kan verminderen. Leverinsufficiëntie: De dosering moet niet worden veranderd op voorwaarde dat de nierfunctie normaal is. Bij gelijktijdige ernstige nier- en leverinsufficiëntie moeten de plasmaconcentraties van ceftriaxon regelmatig worden gemonitord en moet de dosering dienovereenkomstig worden aangepast. Wijze van toediening Ceftriaxon kan worden toegediend als een intraveneuze bolusinjectie, een intraveneus infuus of een intramusculaire injectie na reconstitutie van de oplossing volgens de onderstaande richtlijnen (zie rubriek 6.6). Intramusculaire injectie van het geneesmiddel is niet geïndiceerd bij kinderen < 2 jaar. Gebruik geen calciumhoudende verdunningsmiddelen zoals Ringeroplossing of Hartmannoplossing, om Ceftriaxone Sandoz te reconstitueren. Dat kan leiden tot de vorming van partikels. 4.3
Contra-indicaties
Overgevoeligheid voor ceftriaxon of een van de cefalosporines. Vroegere onmiddellijke en/of ernstige overgevoeligheidsreactie op penicilline of een ander bètalactamantibioticum. Pasgeborenen met hyperbilirubinemie, vooral prematuren, mogen niet worden behandeld met ceftriaxon. In-vitrostudies hebben aangetoond dat ceftriaxon bilirubine van zijn bindingsplaatsen op serumalbumine kan verdringen en bij die patiënten zou een bilirubineencefalopathie kunnen ontstaan. Behandeling met calcium door het risico op neerslag van ceftriaxon-calciumzouten bij voldragen pasgeborenen. Voor intramusculaire toediening: Contra-indicaties voor lidocaïne moeten worden uitgesloten voordat het tegelijk met ceftriaxon wordt gegeven.
SPK
4.4
4 / 16
Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik
Voordat een behandeling met ceftriaxon wordt gestart, moet zorgvuldig worden nagegaan of de patiënt vroeger overgevoeligheidsreacties heeft vertoond op ceftriaxon, een andere cefalosporine, een penicilline of een ander bètalactamantibioticum. Ceftriaxon is gecontraindiceerd bij patiënten die ooit een overgevoeligheidsreactie hebben vertoond op een cefalosporine of een onmiddellijke en/of ernstige overgevoeligheidsreactie op penicilline of een ander bètalactamantibioticum. Voorzichtigheid is geboden bij toediening van ceftriaxon aan patiënten die ooit een andere overgevoeligheidsreactie op penicilline of een ander bètalactamantibioticum hebben vertoond, of aan patiënten met ernstige allergie of astma. Zelden werden ernstige bijwerkingen gerapporteerd bij te vroeg geboren en voldragen pasgeborenen. Die reacties hebben in sommige gevallen geleid tot de dood. Die pasgeborenen werden behandeld met intraveneus ceftriaxon en calcium. Sommigen hadden ceftriaxon en calcium op verschillende tijdstippen gekregen langs verschillende intraveneuze lijnen. Neerslag van calciumceftriaxonzout werd waargenomen in de longen en de nieren van die dode premature pasgeborenen. Het hoge risico op neerslag is toe te schrijven aan het lage bloedvolume van pasgeborenen. Bovendien is de halfwaardetijd langer dan bij volwassenen. Bij ernstige nierinsufficiëntie die gepaard gaat met leverinsufficiëntie en bij extreme nierinsufficiëntie moet de dosering worden verlaagd zoals beschreven in rubriek 4.2. Als zowel de nierfunctie als de leverfunctie verminderd is en bij dialysepatiënten moet de serumconcentratie van ceftriaxon regelmatig worden gemonitord. Bij te vroeg geboren zuigelingen mag de dagdosering niet hoger zijn dan 50 mg/kg lichaamsgewicht, omdat hun enzymsystemen nog niet rijp zijn. In-vitrostudies hebben aangetoond dat ceftriaxon net zoals sommige andere cefalosporines bilirubine van serumalbumine kan verdringen. Daarom mag ceftriaxon niet worden gebruikt bij pasgeborenen met hyperbilirubinemie, vooral niet bij prematuren door het risico op ontwikkeling van bilirubine-encefalopathie. Af en toe kan vitamine K-deficiëntie optreden. Belangrijk bij patiënten op een zoutarm dieet: Natriumgehalte van ceftriaxon: 1 injectieflacon ceftriaxone 1,0 g bevat 83 mg (3,6 mEq) natrium. Zoals met andere cefalosporines kan langdurig gebruik van ceftriaxon resulteren in overgroei van ongevoelige kiemen zoals enterokokken en Candida spp. Bij echografisch onderzoek van de galblaas werden schaduwen waargenomen die werden gehouden voor galstenen, gewoonlijk na toediening van doses die hoger waren dan de normale aanbevolen dosis. Die schaduwen zijn echter precipitaten van calciumceftriaxon, die gewoonlijk verdwijnen na voltooiing of bij stopzetting van de behandeling met Ceftriaxone Sandoz. Bij dergelijke symptomatische gevallen worden conservatieve niet-chirurgische procedures aanbevolen. De behandelend arts moet beslissen of de behandeling met Ceftriaxone Sandoz in die symptomatische gevallen moet worden stopgezet.
SPK
5 / 16
Pancreatitis werd zeer zelden gerapporteerd. Pancreatitis is opgetreden bij patiënten met een risico op galstase/slijkvorming, wat het geval kan zijn bij voorafgaande chirurgie, parenterale voeding of een ernstige stoornis. Ceftriaxon kan neerslaan in de galblaas en de nieren en kan dan bij echografie worden gedetecteerd als schaduwen (zie rubriek 4.8). Dat kan gebeuren bij patiënten van eender welke leeftijd, maar wordt vaker gezien bij zuigelingen en kleine kinderen, die gewoonlijk een hogere dosering ceftriaxon per kg lichaamsgewicht krijgen. Bij kinderen moeten doseringen hoger dan 80 mg/kg lichaamsgewicht worden vermeden, behalve bij meningitis, door het hogere risico op biliaire precipitaten. Er zijn geen duidelijke aanwijzingen van galstenen of ontwikkeling van acute cholecystitis bij kinderen of zuigelingen die werden behandeld met ceftriaxon, en een conservatieve aanpak van ceftriaxonprecipitaat in de galblaas wordt aanbevolen. Vermeng aminoglycosiden en ceftriaxon niet in dezelfde spuit of vloeistoffen voor infusie (zie rubriek 6.2). Ceftriaxon met lidocaïne mag nooit worden gebruikt: • intraveneus • bij zuigelingen jonger dan 30 maanden • bij patiënten met een hartblok zonder pacemaker • bij patiënten met ernstig hartfalen Hoge intraveneuze doses (> 1 g of ≥ 50 mg/kg lichaamsgewicht) ceftriaxon moeten traag worden toegediend (in minstens 30 minuten) om hoge concentraties in de gal te voorkomen. Cefalosporines als klasse worden geadsorbeerd aan het oppervlak van de membraan van rode bloedcellen en reageren met antistoffen die zijn gericht tegen het geneesmiddel, wat resulteert in een positieve Coombstest en af en toe een lichte hemolytische anemie. In dat verband kan er een zekere kruisreactiviteit zijn met penicillines. Met antibiotica geassocieerde diarree, colitis en pseudomembraneuze colitis werden gerapporteerd bij gebruik van ceftriaxon. Die diagnosen moeten worden overwogen bij een patiënt die diarree krijgt tijdens of kort na de behandeling. Ceftriaxon moet worden stopgezet als er ernstige en/of bloederige diarree optreedt tijdens behandeling, en er moet een geschikte behandeling worden ingesteld. Voorzichtigheid is geboden bij gebruik van ceftriaxon bij individuen met een voorgeschiedenis van maag-darmziekte, vooral colitis. Intramusculaire injecties van meer dan 1 g moeten worden verdeeld en toegediend op verschillende plaatsen (zie 6.6). 4.5
Interacties met andere geneesmiddelen en andere vormen van interactie
Bacteriostatische antibiotica Gelijktijdig gebruik van bacteriostatische antibiotica, zoals chlooramfenicol en tetracycline, is af te raden omdat ze de activiteit van bactericide antibiotica, zoals ceftriaxon, antagoneren, vooral bij acute infecties die gepaard gaan met een snelle proliferatie van micro-organismen. Ceftriaxon/probenecid Concomitante toediening van probenecid (1-2 g/dag) kan de biliaire secretie van ceftriaxon remmen. In tegenstelling tot andere cefalosporines, remt probenecid de tubulaire secretie van ceftriaxon niet.
SPK
6 / 16
Ceftriaxon/hormonale anticonceptiva Ceftriaxon kan een negatieve invloed hebben op de doeltreffendheid van hormonale anticonceptiva. Het is raadzaam extra niet-hormonale contraceptieve maatregelen te nemen tijdens de behandeling en de eerste maand na de behandeling. Diagnostische laboratoriumtests Cefalosporines als klasse worden geadsorbeerd aan het oppervlak van de membraan van rode bloedcellen en reageren met antistoffen die zijn gericht tegen het geneesmiddel, wat resulteert in een positieve Coombstest en af en toe een lichte hemolytische anemie. In dat verband kan er een zekere kruisreactiviteit zijn met penicillines. Tests voor galactosemie kunnen ook fout positief worden tijdens toediening van ceftriaxon, wat trouwens ook het geval is met veel andere antibiotica. Hetzelfde kan zich voordoen met niet-enzymatizche glucosetests op de urine. Een fout positieve reactie op glucose in de urine kan worden voorkomen door specifieke glucoseoxidasemethoden te gebruiken. 4.6
Zwangerschap en borstvoeding
Zwangerschap Er zijn geen toereikende gegevens over het gebruik van ceftriaxon bij zwangere vrouwen. Ceftriaxon gaat door de placenta. Experimenteel onderzoek bij dieren heeft geen reproductietoxiciteit in het licht gesteld. Door de beperkte ervaring is voorzichtigheid geboden bij het voorschrijven aan zwangere vrouwen. Borstvoeding Ceftriaxon wordt in lage concentraties uitgescheiden in de moedermelk. Voorzichtigheid is geboden bij toediening van ceftriaxon aan vrouwen die borstvoeding geven. Diarree en schimmelinfectie van het slijmvlies kunnen optreden bij de zuigeling die borstvoeding krijgt. Het zou dus kunnen dat de borstvoeding moet worden onderbroken. Ook moet worden gedacht aan de mogelijkheid van sensibilisering. 4.7
Beïnvloeding van de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen
Hoewel geen effecten werden gerapporteerd op het vermogen om te rijden of machines te gebruiken, moet rekening worden gehouden met de mogelijkheid van duizeligheid. 4.8
Bijwerkingen
Zelden werden ernstige bijwerkingen gerapporteerd bij te vroeg geboren en voldragen pasgeborenen. Die reacties hebben in sommige gevallen geleid tot de dood. Die pasgeborenen werden behandeld met intraveneus ceftriaxon en calcium. Sommigen hadden ceftriaxon en calcium op verschillende tijdstippen gekregen langs verschillende intraveneuze lijnen. Neerslag van calciumceftriaxonzout werd waargenomen in de longen en de nieren van die dode premature pasgeborenen. Het hoge risico op neerslag is toe te schrijven aan het lage bloedvolume van de pasgeborenen. Bovendien is de halfwaardetijd langer dan bij volwassenen. In deze rubriek worden de bijwerkingen als volgt gedefinieerd:
SPK
zeer vaak vaak soms zelden zeer zelden, met inbegrip van geïsoleerde rapporten
7 / 16
( >1/10) (>1/100, <1/10) (>1/1.000, <1/100) (>1/10.000, <1/1.000) ( <1/10.000)
Infecties en parasitaire aandoeningen Soms Mycose van de tractus genitalis. Superinfecties met niet-gevoelige micro-organismen. Bloed- en lymfestelselaandoeningen: Zelden Leukopenie, granulocytopenie en eosinofilie. Zeer zelden Stollingsstoornissen. Agranulocytose (< 500/mm³), meestal na 10 dagen behandeling en na een totale dosis van 20 g of meer. Anemie (met inbegrip van hemolytische anemie) en trombopenie. Een lichte verlenging van de protrombinetijd werd beschreven. Immuunsysteemaandoeningen Zelden Anafylactische of anafylactoïde reacties (zie rubriek 4.4 Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik), koorts, rillingen, urticaria, pruritus Bij ernstige acute overgevoeligheidsreacties en anafylactische shock moet de toediening van ceftriaxon onmiddellijk worden stopgezet en moeten geschikte spoedmaatregelen worden gestart.
Zenuwstelselaandoeningen Soms Hoofdpijn, duizeligheid, vertigo. Maag-darmstelselaandoeningen: Vaak Diarree, misselijkheid, braken, stomatitis, glossitis, emesis. Zeer zelden Pseudomembraneuze enterocolitis (zie rubriek 4.4 Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik), pancreatitis, gastro-intestinale bloeding.
SPK
8 / 16
Lever- en galwegaandoeningen Zeer vaak Symptomatische neerslag van ceftriaxoncalciumzout in de galblaas van kinderen/reversibele cholelithiasis bij kinderen. De stoornis is zeldzaam bij volwassenen (zie verder). Vaak Verhoogde leverenzymen in het serum (AST, ALT, alkalische fosfatase). Zelden Pancreatitis (zie rubriek 4.4). Symptomatische neerslag van ceftriaxoncalciumzout in de galblaas van volwassenen, die verdween na onderbreking of stopzetting van de behandeling met ceftriaxon. Die opaciteiten hebben zich gewoonlijk alleen voorgedaan na toediening van hogere doses dan de aanbevolen standaarddoses. In de zeldzame gevallen dat de precipitaten gepaard gaan met klinische symptomen zoals pijn, worden symptomatische maatregelen aanbevolen. Stopzetting van de behandeling moet worden overwogen (zie rubriek 4.4). Huid- en onderhuidaandoeningen Vaak Exantheem, allergisch dermatitis, pruritus, rash, urticaria en oedeem. Zelden Syndroom van Stevens-Johnson, syndroom van Lyell, toxische epidermale necrolyse of erythema multiforme. Nier- en urinewegaandoeningen Soms Oligurie, stijging van het serumcreatinine. Zelden Neerslag in de nieren bij pediatrische patiënten. Hematurie kan optreden. Algemene aandoeningen en toedieningsplaatsstoornissen Zelden Flebitis na intraveneuze toediening. Dat kan worden verminderd door trage injectie in 2-4 minuten. Pijn op de plaats van injectie. Bij een snelle intraveneuze injectie kunnen intolerantiereacties in de vorm van warmtegevoel of misselijkheid optreden. Dat kan worden voorkomen door een trage injectie (2-4 minuten). Pijn en weefselverharding op de plaats van injectie treden op na intramusculaire injectie. Intramusculaire injectie van ceftriaxon zonder lidocaïne is zeer pijnlijk. Onderzoeken Glucosurie kan optreden.
SPK
4.9
9 / 16
Overdosering
Symptomen Overdosering van parenterale cefalosporines kan convulsies veroorzaken. Op basis van het profiel van bijwerkingen mogen gastro-intestinale symptomen worden verwacht. Behandeling Er is geen specifieke informatie over de behandeling van een overdosering van ceftriaxon. Algemeen moeten ondersteunende maatregelen worden genomen en bij optreden van convulsies moeten anti-epileptica worden overwogen. Ceftriaxon wordt niet verwijderd door hemodialyse of peritoneale dialyse.
5.
FARMACOLOGISCHE EIGENSCHAPPEN
5.1
Farmacodynamische eigenschappen
Algemene eigenschappen ATC-code: J01DD04 Werkingsmechanisme Ceftriaxon heeft een bactericide activiteit die het gevolg is van remming van de synthese van de bacteriële celwand. Mechanisme van resistentie Ceftriaxon kan actief zijn tegen kiemen die bepaalde bètalactamasen produceren zoals TEM1. Maar het wordt geïnactiveerd door bètalactamasen die cefalosporines doeltreffend kunnen hydrolyseren zoals veel van de bètalactamasen met een breed spectrum en chromosomale cefalosporinasen zoals enzymen van het AmpC-type. Ceftriaxon zal allicht niet actief zijn tegen de meeste bacteriën met penicillinebindende proteïnen die de affiniteit voor bètalactamantibiotica verminderen. Resistentie kan ook worden gemedieerd door bacteriële impermeabiliteit of bacteriële pompen die het geneesmiddel uit de cel pompen. Meer dan een van die vier resistentiemechanismen kan aanwezig zijn in dezelfde kiem. Breekpunten Volgens de NCCLS (US National Committee on Clinical Laboratory Standards) werden in 2002 de volgende MIC-breekpunten (µg/ml) (S: gevoelig, I: intermediair, R: resistent) gedefinieerd voor ceftriaxon:
SPK
Enterobacteriaceae Pseudomonas aeruginosa, Acinetobacter spp. en andere nonEnterobacteriaceae Staphylococcus spp.
10 / 16
S ≤8 ≤8
≤8
I 1632 1632
R ≥ 64
1632
≥ 64
Haemophilus spp. ≤2 Neisseria gonorrhoeae ≤ 0.25 Streptococcus ≤ 0,5 1 pneumoniae (meningitisspecimen) 2 Streptococcus ≤1 pneumoniae (nonmeningitisspecimen) 2 Streptococcus viridans ≤ 1
≥ 64
≥2 ≥4 ≥4
Microbiologie De prevalentie van resistentie kan geografisch en in de tijd variëren voor geselecteerde species en plaatselijke informatie over de resistentie is wenselijk, vooral bij de behandeling van ernstige infecties. Zo nodig moet het advies van een expert worden gevraagd als de plaatselijke prevalentie van resistentie zo hoog is dat het nut van het antibioticum bij een aantal infecties in twijfel kan worden getrokken. Soorten Vaak gevoelige soorten Grampositieve aeroben Staphylococcus spp. coagulasenegatieve Staphylococcus aureus* Streptococcus spp. Streptococcus pyogenes* Groep B streptokokken (met inbegrip van Streptococcus agalactiae) Streptococcus pneumoniae* Streptococcus viridans * Gramnegatieve aeroben Citrobacter spp. Citrobacter diversus Citrobacter freundii Escherichia coli* Haemophilus influenzae* Haemophilus parainfluenzae*
SPK
Soorten Klebsiella spp. Klebsiella pneumoniae* Klebsiella oxytoca* Moraxella catarrhalis* Morganella morganii Neisseria gonorrhoeae* Neisseria meningitidis* Proteus mirabilis* Proteus vulgaris* Providencia spp. Salmonella spp. Serratia spp. Serratia marcescens Shigella spp.
Soorten waarbij verworven resistentie een probleem kan zijn Grampositieve aeroben Staphylococcus epidermidis* Gramnegatieve aeroben Enterobacter spp. Enterobacter aerogenes * Enterobacter cloacae* Inherent resistente soorten Grampositieve aeroben Enterococccus spp. Enterococcus faecalis Enterococcus faecium Listeria monocytogenes Methicillineresistente Staphylococcus spp. Methicillineresistente Staphylococcus aureus Grampositieve anaeroben Clostridium difficile Gramnegatieve aeroben Aeromonas spp. Achromobacter spp. Acinetobacter spp. Alcaligenes spp. Flavobacterium spp. Legionella spp. Proteus vulgaris* Pseudomonas spp. Pseudomonas aeruginosa
11 / 16
SPK
12 / 16
Soorten Gramnegatieve anaeroben Bacteroides fragilis. Bacteroides spp. Andere Chlamydia Mycobacteria Mycoplasma Rickettsia spp. * Klinische doeltreffendheid werd aangetoond tegen gevoelige kiemen in goedgekeurde klinische indicaties. Verdere informatie: methicillineresistente en oxacillineresistente stafylokokken (MRSA) zijn resistent tegen alle bestaande bètalactamantibiotica met inbegrip van ceftriaxon. Penicillineresistente Streptococcus pneumoniae is kruisresistent tegen cefalosporines zoals ceftriaxon. Stammen van Klebsiella spp. en Escherichia coli die ESBL’s (bètalactamasen met een breed spectrum) produceren, kunnen klinisch resistent zijn tegen behandeling met cefalosporines ondanks ogenschijnlijke in-vitrogevoeligheid, en moeten als resistent worden beschouwd. Sommige stammen van Enterobacter spp., Citrobacter freundii, Morganella spp., Serratia spp. en Providencia spp. produceren induceerbare chromosomaal gecodeerde cefalosporinasen. De inductie of stabiele derepressie van die chromosomale bètalactamasen tijdens of voor blootstelling aan cefalosporines resulteert in resistentie tegen alle bestaande cefalosporines. Het gebruik van ceftriaxon bij infecties die worden veroorzaakt door die pathogenen, moet worden ontmoedigd, vooral als er alternatieven zijn. 5.2
Farmacokinetische eigenschappen
Absorptie na intramusculaire toediening De biologische beschikbaarheid van ceftriaxon na intramusculaire toediening is 100%. Distributie Ceftriaxon diffundeert na intraveneuze toediening snel in de weefselvochten, waarbij - als de aanbevolen doseringen worden gebruikt - bactericide concentraties worden bereikt die minstens 24 uur aanhouden. Penetratie in het cerebrospinale vocht: Bij kinderen en zuigelingen bedraagt de diffusie door ontstoken hersenvliezen gemiddeld 17% van de plasmaconcentratie. Dat is ongeveer 4-maal hoger dan als de hersenvliezen niet ontstoken zijn. De concentraties van ceftriaxon in het cerebrospinale vocht 24 uur na intraveneuze toediening van ceftriaxon in een dosering van 50-100 mg/kg bedragen > 1,4 µg/ml. Bij volwassen patiënten met meningitis geeft toediening van 50 mg per kg lichaamsgewicht 2 tot 24 uur na toediening concentraties in het cerebrospinale vocht die meerdere malen hoger zijn dan de minimale concentraties die vereist zijn om de groei van de meeste verwekkers van meningitis te remmen. Na 24 uur daalt de concentratie in het cerebrospinale vocht tot 1 µg per ml.
SPK
13 / 16
Ceftriaxon gaat snel over in moedermelk en verdwijnt opnieuw met een eliminatiehalfwaardetijd van 12-17 uur. De concentratie in moedermelk is ongeveer 3-4% van de concentratie in het serum van de moeder (0,5-0,7 µg per ml na een dosis van 1 g). De passage van ceftriaxon in moedermelk is klinisch weinig relevant, vooral door de slechte orale absorptie van het geneesmiddel. Ceftriaxon gaat snel over in navelstrengbloed en vruchtwater. De bereikte concentraties (respectievelijk ongeveer 20 µg per ml en 15 µg per ml na een intraveneuze dosis van 2 g) zijn waarschijnlijk voldoende hoog voor de behandeling van maternofoetale infecties. Eiwitbinding In het plasma is ceftriaxon reversibel gebonden aan plasmaproteïnen, vooral albumine; het bindingspercentage daalt naarmate de concentraties van ceftriaxon stijgen, d.w.z. 95% gebonden bij concentraties lager dan 100 µg/ml en 85% gebonden bij concentraties van 300 µg/ml. Metabolisme Ceftriaxon wordt door de darmflora omgezet in inactieve metabolieten. Eliminatie Ceftriaxon wordt als onveranderd geneesmiddel uitgescheiden door de nieren (60%) en de lever (40%). Een tot drie uur na intraveneuze toediening van 1 g ceftriaxon is de concentratie van ceftriaxon in de gal 600-900 µg/ml. De concentratie in de weefsels van de galblaas is 80 µg/ml. Speciale patiëntengroep De serumhalfwaardetijd bij gezonde volwassenen ligt tussen 6 en 9 uur. Pasgeboren zuigelingen van 3 dagen oud hebben een serumhalfwaardetijd van ongeveer 16 uur en pasgeborenen van 9-30 dagen van ongeveer 9 uur. Bij oudere mensen ouder dan 75 jaar is de gemiddelde eliminatiehalfwaardetijd gewoonlijk 2tot 3-maal langer dan bij jonge volwassenen. Patiënten met terminale nierinsufficiëntie hebben een significant hogere serumhalfwaardetijd van ongeveer 14 uur. Bij concomitante nier- en leverinsufficiëntie of -stoornissen moet de serumconcentratie van ceftriaxon regelmatig worden gemonitord om de dosering zo nodig aan te passen. In-vitrostudies hebben aangetoond dat ceftriaxon bilirubine van serumalbumine kan verdringen. Daarom is voorzichtigheid geboden als ceftriaxon wordt overwogen voor de behandeling van pasgeborenen zuigelingen met geelzucht, vooral prematuren, door het risico op bilirubine-encefalopathie (zie 4.4). Bij een verminderde nierfunctie neemt de secretie in de gal toe; bij een verminderde leverfunctie neemt de excretie langs de nieren toe. In beide gevallen zal de eliminatiehalfwaardetijd maar licht toenemen. Bij patiënten met een verminderde nier- én leverfunctie kan de halfwaardetijd toenemen.
SPK
5.3
14 / 16
Gegevens uit het preklinisch veiligheidsonderzoek
Preklinische gegevens duiden niet op een speciaal risico voor mensen buiten wat al wordt vermeld in andere rubrieken van de SPK. Deze gegevens zijn afkomstig van conventioneel onderzoek op het gebied van acute toxiciteit, toxiciteit bij herhaalde dosering, genotoxiciteit en productietoxiciteit. Voor intramusculaire toediening Lidocaïne: zie productinformatie voor lidocaïneoplossingen
6.
FARMACEUTISCHE GEGEVENS
6.1
Lijst van hulpstoffen
Geen 6.2
Gevallen van onverenigbaarheid
Ceftriaxonoplossingen mogen niet worden gemengd met of toegevoegd aan oplossingen die andere stoffen bevatten dan diegene die zijn vermeld in rubriek 6.6. Ceftriaxon is niet compatibel met calciumhoudende oplossingen zoals Hartmann- en Ringeroplossing. Op grond van literatuurrapporten is ceftriaxon niet compatibel met amsacrine, vancomycine, fluconazol, aminoglycosiden en labetalol. 6.3
Houdbaarheid
Poeder voor oplossing voor injectie/infusie: 3 jaar Gereconstitueerde oplossing: voor onmiddellijk gebruik. 6.4
Speciale voorzorgsmaatregelen bij bewaren
Poeder voor oplossing voor injectie/infusie: Bewaar de container in de buitenverpakking. Gereconstitueerde oplossing: Chemische en fysische stabiliteit werd aangetoond gedurende 24 uur bij 2-8 °C. Vanuit microbiologisch standpunt moet het gereconstitueerde product onmiddellijk worden gebruikt. Als het niet onmiddellijk wordt gebruikt, vallen de bewaartijd en de omstandigheden voor gebruik onder de verantwoordelijkheid van de gebruiker. De bewaartijd is niet langer dan 24 uur bij 2 tot 8 °C. 6.5
Aard en inhoud van de verpakking
Aard 1,0 g poeder voor oplossing voor injectie/intraveneuze infusie: 15 ml injectieflacons van helder glas hydr. klasse III Ph. Eur. gesloten met een gehalogeneerdbutylrubber stop bedekt met een aluminium dop en plastic aftreklipjes.
SPK
15 / 16
2,0 g poeder voor oplossing voor injectie/intraveneuze infusie: • 30 ml injectieflacons van helder glas hydr. klasse III Ph. Eur. gesloten met een gehalogeneerdbutylrubber stop bedekt met een aluminium dop en plastic aftreklipjes. respectievelijk • 50 ml injectieinjectieflacon van helder glas hydr. klasse II Ph. Eur. gesloten met een gehalogeneerdbutylrubber stop bedekt met een aluminium dop en plastic aftreklipjes. Inhoud Voor elke doseringssterkte individuele verpakking met 1 injectieflacon ziekenhuisverpakkingen met 5x1,10x1 (gebundeld), 10, 25, 50, 100 injectieflacons Niet alle genoemde verpakkingsgrootten worden in de handel gebracht.
6.6
Speciale voorzorgsmaatregelen voor het verwijderen en andere instructies
Ceftriaxon mag niet in dezelfde spuit worden gemengd met een ander geneesmiddel dan 1% lidocaïnehydrochlorideoplossing (alleen voor intramusculaire injectie). Gebruik geen verdunningsmiddelen die calcium bevatten, zoals Ringer- of Hartmannoplossing, om Ceftriaxone Sandoz te reconstitueren. Dat zou kunnen leiden tot de vorming van partikels. Intramusculaire injectie: Ceftriaxone Sandoz 1,0 g moet worden opgelost in 3,5 ml en Ceftriaxone Sandoz 2,0 g in 7,0 ml van een 1% lidocaïnehydrochlorideoplossing. De oplossing moet diep intramusculair worden toegediend. Doseringen hoger dan 1 g moeten worden verdeeld en op verschillende plaatsen worden toegediend. Oplossingen van lidocaïne mogen niet intraveneus worden toegediend. Intraveneuze injectie: Ceftriaxone Sandoz 1,0 g word opgelost in 10 ml water voor injecties. De injectie moet worden toegediend in de loop van minstens 2-4 minuten direct in een ader of langs de lijn van een intraveneus infuus. Intraveneus infuus: 1 tot 2 g van Ceftriaxone Sandoz moet worden opgelost in 20 tot 40 ml van een van de volgende calciumvrije infuusoplossingen: natriumchloride 0,9%, natriumchloride 0,45% en glucose 2,5%, glucose 5 % of 10%, dextraan 6% in glucose 5% of hydroxyethylzetmeel 6-10% infusies. Zie ook de informatie in rubriek 6.2. Het infuus moet worden toegediend in minstens 30 minuten. Bij reconstitutie voor intramusculaire of intraveneuze injectie geeft het witte tot geeloranje kristallijn poeder een lichtgele tot amberkleurige oplossing. Gereconstitueerde oplossingen moeten visueel worden geïnspecteerd. Alleen heldere oplossingen zonder zichtbare partikels mogen worden gebruikt. Het gereconstitueerde product is voor eenmalig gebruik en ongebruikte oplossing moet worden weggegooid.
SPK
7.
16 / 16
HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Sandoz NV Telecom Gardens Medialaan 40 B-1800 Vilvoorde
8.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Ceftriaxone Sandoz 1g: 1472 IS 90 F12 Ceftriaxone Sandoz 2g 30 ml : 1472 IS 91 F12 Ceftriaxone Sandoz 2g 50 ml : 1472 IS 92 F12
9. AFLEVERINGSWIJZE Uitsluitend op medisch voorschrift.
10.
DATUM VAN EERSTE VERLENING VAN DE VERGUNNING/HERNIEUWING VAN DE VERGUNNING
A. Datum van eerste vergunning : 05/04/2004 B. Datum van hernieuwing van de vergunning :
11.
DATUM VAN HERZIENING VAN DE TEKST
A. Datum van de laatste herziening van de SKP : 04/04/2008 B. Datum van de laatste goedkeuring van de SKP :