REDACTIONEEL Het INTERREG IIIB-programma voor NoordWest-Europa omvat een grote verscheidenheid aan culturen, landschappen, industrie, werkgelegenheid en leefmilieus. Toch staan we allen voor dezelfde uitdagingen: we moeten het hoofd boven water houden in een snel veranderende wereldeconomie en onze economie verbeteren bij het ontwikkelen van dienstverlening en infrastructuur ter ondersteuning van de economische groei. Tegelijkertijd moeten we erop toezien dat ook minder bevoorrechte regio’s profijt trekken van de ontwikkeling en dat onze natuurlijke omgeving en ons erfgoed goed beschermd en beheerd worden. Het INTERREG IIIB-programma kan beleidsvormers en technici helpen om oplossingen uit te werken en activiteiten te ondernemen op het gebied van ruimtelijke ordening. Hiertoe worden samenwerkingsverbanden Christabel Myers – opgezet in heel Voorzitster van de Stuurgroep NWE en wordt en het Comité van Toezicht gestreefd naar van het Programma gedeelde expertise en een innoverende aanpak van oude en nieuwe problemen. 223 miljoen ¤ (71%) van de EFRO-fondsen heeft al een bestemming gevonden. Het NWE-programma zit in een spannende fase. Met de 92,1 miljoen ¤ (29%) van het EFRO-budget die sinds de laatste toekenningsronde in november nog beschikbaar is, kunnen er nog enkele samenwerkingsprojecten gefinancierd worden. En de eerste tussentijdse resultaten van de eerder gefinancierde projecten kunnen we waarschijnlijk binnenkort tegemoet zien. Dan zal de toekomst duidelijker in beeld komen!
Christabel Myers
Samen de NWE-tuin verzorgen Natuurlijke verschijnselen als aardkorst verschuivingen hebben de vorming van het land bepaald, maar ook menselijke activiteiten als landbouw, industrialisering en oorlog hebben hun stempel op het landschap gedrukt. Verstedelijking en economische expansie verhogen de druk op de beschikbare ruimte. Daarom moet ruimtelijke ordening zorgen voor een redelijke verdeling van het grondgebruik tussen economische ontwikkeling en recreatie. Naarmate de 171 miljoen burgers van NWE kortere werkweken maken, bloeit de vrijetijdsindustrie. In de bergen en in de polders, overal komen middeleeuwse stadscentra en vestingwerken, de door allen gekoesterde omgeving in stad en land, onder druk te staan. Het is dan ook van het grootste belang dat de open ruimte toegankelijk blijft en duurzaam toerisme bevorderd wordt. Transnationale samenwerking kan helpen om met optimale middelen ons natuurlijke en culturele erfgoed te ontwikkelen en te beschermen. In die zin presenteert dit artikel elf projecten van Prioriteit 4 (natuurlijke omgeving en cultureel erfgoed). Tien ervan werden al goedgekeurd.
Natuurlijk erfgoed Het geologische erfgoed van NWE is gevarieerd en complex. En het ontstaan van onze landschappen is nauw verbonden met het natuurlijke en culturele erfgoed. De partners van het Geoparks project zijn ervan overtuigd dat de menselijke evolutie in Noord-West-Europa nauw verband houdt met de geologische situatie, zoals deze zich in de loop der eeuwen ontwikkeld heeft: steentijd, bronstijd, ijzertijd, industriële revolutie van de 19de eeuw en uiteindelijk onze op biotechnologie en silicium gebaseerde economie van het begin van de 21ste eeuw. Het project wil de overheid en het publiek erop wijzen dat we het geologische erfgoed moeten zien als een duurzame rijkdom van onze culturele en economische samenleving. In het kader van het door UNESCO ondersteunde European Geoparks Network zullen
Het kanaal van Monmouthshire & Brecon in Wales, onderdeel van het CROSSCUT project (foto met toestemming van British Waterways)
drie partners acties opzetten gericht op onderwijs en toerisme, waarbij onder andere de nadruk zal worden gelegd op de geologische processen van vulkanisme en de werking van water. Door de bomen het bos zien (redden) In de afgelopen vijftig jaar zijn er in sommige gebieden van NWE uitgebreid nieuwe bossen aangelegd. Bosbeheerders moeten echter streven naar een evenwichtige ontwikkeling van enerzijds houtproductie en anderzijds een groeiende vraag naar recreatiegebieden en open ruimte. Tegelijkertijd moet het gebruik van hout als duurzaam bouwmateriaal bevorderd worden, hetgeen nieuwe strategieën vraagt voor duurzaam bosbeheer. De 13 wordt vervolgd op p. 2
VERDER IN DIT NUMMER Projectbegeleiding Adviseurs Activiteiten van een contactpunt Stand van zaken
instanties voor bosbeheer van ProHolzProBois hebben tot taak om de toestand van grensoverschrijdende bosgebieden te onderzoeken. Verder wil het project de concurrentiepositie van de regio Saar-Lux als houtproducent versterken door een transnationaal bos- en houtnetwerk op te zetten. Het zal een boscertificering in het leven roepen voor bossen van openbare en privé-eigenaars, een controleprocedure instellen voor houtvesters en houtzagerijen, het gebruik van hout in de bouwsector opnieuw evalueren en toeristische evenementen organiseren langs een "Route du Bois". Ook PROGRESS tracht de sterke vraag naar recreatie in bosrijke gebieden te combineren met natuurbehoud en recreatie op gevoelige plaatsen. Het project wil hiertoe recreatiestrategieën in een ruimer regionaal kader plaatsen. Veldonderzoek moet aantonen hoe verschillende bezoekerspatronen de duurzaamheid van flora en fauna beïnvloeden. Verder wordt een programma voor vrijwillige boswachters opgezet. Het project zal gebruikers wegleiden van "gevoelige" zones door bospaden aan te leggen en toegangspunten te wijzigen. Het SOS II project richt zich eveneens op bosbescherming en parkbeheer met een tweeledig programma: de identiteit van duurzame open ruimten benadrukken en de verhouding tussen stedelijke en landelijke gebieden stabiliseren. De 16 partners starten in heel NWE verschillende geografisch gespreide investeringsprojecten. Samenvattend wil het project een open ruimte niet beschouwen als een "lege plek" tussen een aaneenschakeling van steden, maar op langere termijn nieuwe transnationale inzichten uitwerken voor het positioneren en functioneren van landelijke gebieden.
Sporen van vroeger tijden Terwijl SOS zich verdiept in archeologische zaken, bouwt het Planarch II project verder op de ervaring van Interreg IIC. Het project spitst zich volledig toe op bescherming en versterking van het archeologische erfgoed als "bron van Europees collectief geheugen". Het is de bedoeling dat archeologie en ruimtelijke ordening geïntegreerd worden tot een tak van de wetenschap waar gelet wordt op complexe patronen van culturele bijzonderheden, maar waar de grenzen van de moderne politieke geografie irrelevant zijn. Een van de methodes om de druk op de historische omgeving te verlichten, is het creëren van een wettelijk kader waarbinnen efficiënt beheer mogelijk is. Het is duidelijk dat de bouw van de metro in Athene en Rome een langdurig proces van vallen en opstaan zou zijn. De planning en de bouw van grote infrastructuurprojecten 2
Paardrijden in het New Forest, project PROGRESS (foto met toestemming van The Forestry Commission)
in Oost-Londen en Kent, zoals de Thames Gateway, zou daarentegen minder problemen moeten opleveren. In pilot-acties worden luchtfoto’s gebruikt om de waarde van archeologische resten af te wegen tegen de economische waarde van ontwikkelingsprojecten. Via gemeenschappelijke standaards en methoden is het de bedoeling dat planologen toegang krijgen tot documentatie over cultureel erfgoed, ten behoeve van een evenwichtige aanpak van ruimtelijke ordening.
Winning en exploitatie (mijnen, productie en industrie) INTERREG IIIB-projecten zijn niet alleen gericht op de bescherming van het milieu, maar ook op de exploitatie van grondstoffen door houtkap, mijnbouw en zand- en grindwinning, evenals het werk dat de mensen er volbracht hebben. Het eerder genoemde Geoparks project zal een 19de eeuwse kopermijnencomplex in stand houden, een van de best bewaarde overblijfselen van wat ooit het centrum van Ierlands op een na grootste kopermijngebied was. Het is nu nog een van de mooiste voorbeelden van het industriële erfgoed van het land. Het zal een monument zijn ter nagedachtenis aan het leven van de mijnwerkers en hun noeste ondergrondse arbeid. Bovendien zal het ongeëvenaarde kansen bieden voor transnationale samenwerking en voor
brede deelname aan archeologisch onderzoek en conservatiewerk. De volledig blootgelegde site is de belangrijkste van dit soort in heel Ierland en GrootBrittannië, en is een essentiële educatieve bron voor NWE.
Warm water opnieuw uitgevonden Naast duurzaam toerisme is er een andere innoverende, economische en duurzame manier om voormalige mijngebieden te doen herleven: uit het water in ondergelopen mijnen kan geothermische warmte worden gewonnen om woningen en kantoorgebouwen te verwarmen of te koelen. Minewater (in voorbereiding) hoopt te kunnen aantonen, in een unieke kans om voort te bouwen op de onlangs opgeheven Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS), dat het economisch haalbaar en ecologisch verantwoord is om geothermische energie te halen uit het water dat wordt gegenereerd in – en opgepompt uit – de afgesloten schachten van verlaten kolenmijnen. Daar waar ooit fossiele brandstoffen werden gewonnen kunnen nieuwe "energiecentra" aangelegd worden in volgestroomde ondergrondse holten. De gemeenten Heerlen (NL) en Midlothian (VK) kunnen vroegere mijnbouwgemeenschappen nieuw leven inblazen door efficiënte energiewinning en verfraaiing van het milieu.
Het loopt gesmeerd: oude motoren met nieuw elan Het partnerschap European Network of Industrial Heritage II, ontstaan onder
Interreg IIC, erkent dat industrialisering in traditionele zin door structurele veranderingen in West-Europa aan betekenis heeft ingeboet. Vele vroegere industriegebieden raakten in verval en kampen met grote structurele werkloosheid. Het is dan ook van cruciaal belang dat hulp wordt geboden bij het creëren van virtuele infrastructuur, e-commerce en kleine ondernemingen. ERIH II wil ons gemeenschappelijke industriële erfgoed beschermen en inzetten als instrument voor economische groei: structurele veranderingen moeten de hoeksteen worden voor regionale ontwikkeling. Er zullen ankerpunten en grensoverschrijdende routes gecreëerd worden om in verval geraakte regio’s nieuw leven in te blazen. Verder zal er een Europees merk voor best practices op het gebied van industrieel erfgoed ingevoerd worden.
onbruik geraakte militaire domeinen, wil Crossing the Lines de verdedigingslinies in NWE nieuw leven inblazen door innoverende restauratietechnieken (klimaatbeheersing en metselwerk) en duurzame energiesystemen. In het VK worden twee Martellotorens als multifunctioneel bezoekerscentrum ingericht, waarbij diverse kunstvormen hun historische waarde moeten benadrukken. Elders in Europa worden twee forten verbouwd tot een thematische "herberg" en een "creatieve kazerne" voor duurzaam toerisme.
tuinen en behoud van vakmanschap.
Links: Bassin Lieusaint, deel van het ENCOURAGE project (foto met toestemming van San Sénart) Rechts: De tuinen van het kasteel van Dyck, onderdeel van het EGHN project (foto met toestemming van Stiftung Schloss Dyck)
uitwerken. Zo zullen in vier parken duurzame "gedecentraliseerde gateways" (toegangen, bezoekerscentra, zoneringsystemen en wandel- en fietsroutes) opgezet worden om bezoekers weg te leiden van de intensief bezochte plaatsen. Ook worden parkwachters opgeleid en wordt voor de vier parken een gemeenschappelijk logo ontworpen. INTERREG IIIB streeft naar het creëren van toegevoegde waarde door transnationale samenwerking. Dat moet ons in staat stellen ons investeringsbeleid efficiënter te maken en, vooral, het zoeken naar oplossingen in een ruimer verband te plaatsen. In het kader van transnationale projecten rond cultuur, erfgoed, ecologie en milieu werken projectpartners samen in ons aller tuin door de gezamenlijke daad bij het pragmatische woord te voegen. En dat is alleen mogelijk op grensoverschrijdend niveau, want de sociale of economische voordelen van samenwerking en integratie kunnen hun optimale dimensie niet bereiken zolang ze beperkt blijven tot de "kleine gemeenschap": nationale tuinen zijn geen eilanden!
Parken zonder grenzen Het behoud van coherente open ruimten voor recreatief gebruik vergt een doortastende visie op bezoekersbeheer. In zijn streven om versnippering van natuurgebieden te voorkomen richt het Boundless Parks project zich zowel op beschermde en dichtbevolkte gebieden als op landelijke zones. Het project wil richting geven aan recreatief grondgebruik, kennis verzamelen over methodes voor planningevaluatie en innoverende marketingstrategieën
Architectonisch en militair erfgoed (sporen van vroegere conflicten) De opmerkelijkste beelden van NoordWest-Europa komen misschien wel uit de Benelux, met de architectonische pracht van de Vlaamse, Waalse en Nederlandse steden, en in het bijzonder de vestingwerken en middeleeuwse steden. SEPTENTRION wil paal en perk te stellen aan de "ruimtevretende" steden en transportnetwerken en pleit voor investeringen om de teloorgang van de stadsstructuur te voorkomen. Onder leiding van de Conseil Général van het departement Nord, in Lille, bouwt een imposante groep van 23 partners uit België, Frankrijk en Nederland aan een coherent snoer van "interpretatiecentra" door de Lage Landen. Op deze manier willen zij een innoverend interregionaal inzicht bieden, gericht op duurzaam toerisme, als onderdeel van een ruimere strategie voor ruimtelijke ontwikkeling en ordening.
Versterkte kantelen In de loop van de 18de eeuw, toen de stedelijke structuren minder solide werden en vestingmuren sneuvelden – onder andere door verbeterde vuurkracht en munitie – vestigde Napoleon ver buiten de stadsgrenzen militaire posten die hechte verdedigingslinies vormden. Deze tactiek is in de loop van de 19de eeuw in heel NWE overgenomen. Grote vestingwerken werden al gauw kleine gemeenschappen op zich, tot 35 hectare groot. Hoewel ze oorspronkelijk op strategische plaatsen aan de rand van dichtbevolkte gebieden waren gebouwd, zijn ze langzamerhand opgeslokt door stadsuitbreidingen. Sinds ze hun militaire functie verloren hebben, liggen ze vaak verscholen in het landschap en zijn slecht toegankelijk. Net als SOS II, dat zich deels richt op in
De tuin als erfgoed (regionale identiteit en vakmanschap) Van de landschapsarchitectuur van Capability Brown in weelderig begroeide Engelse landgoederen tot de nalatenschap van Le Nôtre in het Paleis van Versailles: de tuinen in NWE zijn een rijk en gevarieerd erfgoed dat bescherming verdient. Toch bestaat het gevaar dat het culturele belang van tuinen door planologen over het hoofd wordt gezien en dat door de toenemende mechanisering en veranderende gewoontes traditionele vaardigheden verloren gaan. Het project European Garden Heritage Network (EGHN), onder Duitse leiding, erkent de behoefte aan toekomstgerichte plannen om de "identiteit" van tuinen te beschermen en om te zorgen dat de rol van tuinen landschapsarchitectuur meer aandacht krijgt in ruimtelijke ordening. Het EGHN-project wil het beheer van tuinen opnemen in regionale strategieën en grensoverschrijdende tuinroutes opzetten langs een aantal "typische" tuinen die cultureel en economisch bepalend zijn voor het landschap in NWE. Het project wil communicatieacties harmoniseren en acties ontwikkelen op het gebied van educatieve informatie, bescherming van
Paul Stephenson, Projectontwikkelaar Lees meer over goedgekeurde IIIBprojecten rond stedelijke open ruimten op onze website: www.nweurope.org
3
BEGELEIDING
Schrijven aan een succes story Twee keer per jaar vliegen medewerkers van het Gemeenschappelijk Technisch Secretariaat van NWE voor Nationale Infodagen naar de verschillende lidstaten om tijdens hun "spreekuur" kandidaten met hun aanvraag te helpen. Voor recent goedgekeurde projecten treffen de hoofdpartners elkaar in Lille, waar zij kunnen kennismaken met de andere projecten en informatie kunnen krijgen van het Secretariaat over de beste methodes voor een vlotte en succesvolle uitwerking.
Laatste controle voor de finish Tussen 28 augustus en 5 september 2003 organiseerde het Secretariaat een reeks Infodagen in de verschillende landen die deelnemen aan het Programma. Deze dagvullende sessies zijn bestemd voor projectpromotoren die voor de volgende einddatum een project hopen te presenteren. "We komen als het ware bij hen aan huis om hun een laatste kans te geven hun projectaanvraag rechtstreeks met ons door te nemen", stelt Hen Gerritse, hoofd van de afdeling Projectontwikkeling. In tien dagen tijd zijn in Mainz, Den Haag, Londen, Dublin en Lille ongeveer 70 projecten onder de loep genomen met meer dan 100 projectpromotoren. "Dertien van die projecten waren al voorwaardelijk goedgekeurd", vertelt Claire Colomb van de afdeling Projectontwikkeling. "Zij komen met het Secretariaat praten om de laatste hand te leggen aan hun aanvraag en te controleren of aan alle voorwaarden van de Stuurgroep is voldaan." "Maar de meeste deelnemers gaan voor de vierde ronde."
Het aanvraagformulier doorgelicht Tijdens de plenaire ochtendsessies gaf het Secretariaat tips voor het invullen van het aanvraagformulier. "Een aantal documenten zijn beschikbaar op onze website. Die worden dus niet besproken in onze presentaties. We wijzen liever, aan de hand van enkele veel voorkomende fouten uit de vorige rondes, op een aantal valkuilen die de kandidaten moeten zien te vermijden bij het invullen van de formulieren", zegt Tobias Witschke van de Financiële afdeling van het NWE-Secretariaat. "Verder geven we uitleg bij de redenering die aan de verschillende subsidiabiliteitsregels en -criteria ten grondslag liggen, zodat de projectpromotoren meer inzicht 4
krijgen in de manier waarop wij projecten beoordelen." Tijdens de Infodag in Londen hield Jane Puzey, van het Environment Agency, een inleiding over de praktische ervaring van haar organisatie met het opzetten van projecten. Dat werd zeer gewaardeerd door de deelnemers, die zo een idee kregen van het proces vanuit het standpunt van een projectpromotor. Het Environment Agency is hoofdpartner voor de projecten "Creative Flood Management" (goedgekeurd tijdens de tweede vergadering van de Stuurgroep PSC2) en "Cycleau" (goedgekeurd door PSC3), en werkt verder mee aan drie andere goedgekeurde projecten. De meeste deelnemers aan de PSC4Infodagen hadden al zes maanden of meer aan hun projectidee gewerkt. In de meeste gevallen hebben zij hun partnership geconsolideerd en zijn ze begonnen, of beginnen ze binnenkort, met het invullen van het aanvraagformulier. Tijdens de Nederlandse Infodag, in Den Haag, was na de presentaties van het Secretariaat een vraag- en antwoordsessie gepland. Aan de deelnemers werd gevraagd welke tips zij aan toekomstige kandidaten zouden geven. Volgens een aantal deelnemers was het cruciaal de juiste partner(s) vinden en voldoende tijd uit te trekken om te beslissen wat het
partnership precies wil doen. "Het aanvraagformulier in het Engels invullen is ook niet zo gemakkelijk", zei een andere Nederlandse deelnemer. "De meeste Nederlanders denken dat ze de Engelse taal goed beheersen, maar ideeën duidelijk op papier zetten is toch weer wat anders!" Een projectpromotor die de Infodag in Lille bijwoonde wilde graag meer informatie over de mogelijkheden en voorwaarden voor zijn project. "Ik ben naar deze vergadering gekomen om meer te horen over het NWE-programma dan wat ik al wist, maar mijn projectidee is nog niet klaar om formeel te worden ingediend", was het voorzichtige commentaar van een potentiële hoofdpartner. "Wij richten ons op de vijfde ronde in april 2004." Individuele ontmoetingen met projectpromotoren De middagsessies werden gebruikt voor korte ontmoetingen van een half uur over bepaalde projecten. "Zo kunnen we samen de stand van zaken opmaken van de aanvraag", zegt Hen Gerritse. "Uiteraard hebben we tijdens deze Infodagen niet de tijd om in detail op inhoudelijke of financiële kwesties in te gaan. Als dat nodig is, moet er een bijeenkomst met het Secretariaat in Lille georganiseerd worden." Deze individuele gesprekken werden door alle projectpromotoren bijzonder gewaardeerd. "Dit was een erg nuttige oefening", merkte een van de deelnemers op. "Ik heb nu een veel duidelijker beeld van de kansen en risico’s van onze projecGetting the essential information at the Lead Partner Seminar in Lille
Den Haag, Lille en Londen: drie van de vijf steden (met Mainz en Dublin) waar de laatste Infodagen werden gehouden. Uiterst links: Den Haag, Vredespaleis (foto met toestemming van Guide U 2002) Links: Lille, Opera Onder: Londen, Tower Bridge (foto met toestemming van urban75 2003)
taanvraag en ik weet wat we nog moeten verbeteren." Twee andere deelnemers uit de onderzoekssector werken aan een nieuwe aanvraag, nadat hun project tijdens de vorige ronde in juni was afgekeurd: "Natuurlijk waren we teleurgesteld in het begin, maar dankzij deze rechtstreekse feedback van het Secretariaat begrijpen we de verschillende opmerkingen nu beter. We waarderen dit interactieve proces. Het is veel constructiever dan bij andere EU-programma’s, waar je maar één enkele kans krijgt". Een hoofdpartner die bijna rond is met zijn aanvraag was bijzonder dankbaar voor de interactiviteit van de Infodag: "Het is geruststellend om alles samen met het Secretariaat te kunnen doornemen. Ik ken nu de objectieve mening van een buitenstaander en ben blij dat we op de goede weg zitten!" Een projectteam dat al meer dan een jaar aan zijn aanvraag werkte en ook bij een vorige Infodag aanwezig was, vond "deze bijeenkomst veel constructiever; we konden aan de juiste personen de juiste vragen stellen en weten nu welke onderdelen beter uitgewerkt moeten worden." De deelnemers vertrokken in een optimistische stemming en wensten elkaar "succes!".
Goedgekeurde projecten krijgen groen licht Het op 6 oktober gehouden seminar voor hoofdpartners was het vierde in zijn soort, en ook het grootste: de hoofdpartners van de tien goedgekeurde projecten hadden alle gelegenheid om informatie uit te wisselen. Er zijn nieuwe contacten gelegd en tips gegeven over de praktische uitwerking van de projecten. Er is gesproken over de technische dimensie van aanvragen voor betaling en over de financiële en administratieve informatie die hoofdpartners nodig hebben voor hun activiteitenrapport. Verder zijn er richtlijnen gegeven voor communicatieacties over transnationale onderwerpen. Of zoals een van de hoofdpartners zei: "Er zijn geen problemen, alleen uitdagingen."
Tijdens de ochtendsessie hebben de hoofdpartners hun projecten gepresenteerd, zodat ieder ontdekte welke andere projecten waren goedgekeurd. De deelnemers vonden dit experiment interessant, omdat zij op deze manier konden kennismaken met de meest uiteenlopende projecten, ontdekten welke prioriteit bepaalde problemen elders krijgen en zich rekenschap konden geven van de draagwijdte en het belang van transnationale samenwerking. "Het was interessant om meer mensen van het Secretariaat te ontmoeten. Ik dacht dat er misschien individuele gesprekken zouden komen, zoals tijdens de Infodagen, maar in feite hebben we in dit stadium allemaal dezelfde begeleiding nodig. Het was dan ook zinvol om een seminar op te zetten waarbij alle hoofdpartners op gelijke voet worden behandeld", zei een van de deelnemers. "Ik zal een vergadering beleggen met mijn projectpartners om hun te vertellen wat nu van hen wordt verwacht, zodat we onze procedure kunnen standaardiseren en onze acties zo snel mogelijk kunnen starten". Of zoals Christophe Wacquez,
waarnemend financieel directeur van het Secretariaat, zei: "Hoe vroeger acties en investeringen starten, des te beter". Zodra de projecten zijn goedgekeurd, kan het namelijk allemaal erg snel gaan! De hoofdpartners die hun Toekenningsbrief ontvangen hadden, voelden zich opgetogen: zij hadden de eerste moeilijkheden overwonnen bij het opzetten van goede partnerships, gebaseerd op vertrouwen en gemeenschappelijke transnationale doelstellingen. Toch beseften ze dat er nieuwe uitdagingen voor hen lagen, want hun acties moeten leiden tot goede resultaten en synergie van de inspanningen is daarbij essentieel. Deelnemers met enige ervaring in transnationale samenwerking waren minder gestrest: "Het is absoluut de moeite waard, en dus kijk ik ernaar uit om ons project van de grond te krijgen!" Na het seminar haastten alle deelnemers zich naar huis om hun partners te laten meeprofiteren van de verkregen informatie. Want dan begint er pas echt schot in te komen en wordt transnationale samenwerking een feit: en is meer dan zo maar een plan. 5
ADVISEURS
Externe expertise inroepen In het kader van INTERREG IIIB NWE zijn de adviesbureaus Ecotec en Tymconsult regelmatig belast met de behandeling projectaanvragen en met het verlenen van externe assistentie aan projectpromotoren. Wij spraken met Adrian Healy (ECOTEC) en Jo Talbot (Roger Tym & Partners), beiden betrokken bij een aantal INTERREG IIIB-projecten. Adviseurs kunnen op verschillende niveaus en in verschillende mate bij de ontwikkeling van een project worden betrokken, afhankelijk van de behoeften. Zo is het mogelijk dat projectpromotoren alleen een idee hebben, en dat ze een beroep doen op een adviseur om te helpen bij de vormgeving ervan. In een later stadium kan advies betrekking hebben op de uitwerking van het project, de beoordeling of het idee voldoet aan de subsidiabiliteitsregels, het formuleren van opmerkingen en tips of het opstellen van de aanvraag zelf. De ervaring van Jo Talbot gaat van het doorlezen van een projectaanvraag tot het voorzitten van transnationale partnervergaderingen. Adrian Healy is gevraagd om de impact van een project in werking te beoordelen, en een enkele keer om te helpen bij de implementatie van het project.
Als een projectteam door de vele noodzakelijke details het globale inzicht verliest, kan een adviseur helpen om de juiste weg te vinden tussen de wetenschap dat het een goed gefundeerd project betreft en de middelen die nodig zijn om het tot een succes te maken. De adviseur kan ook helpen door de juiste vragen te stellen, om het project in een ruimere verband te plaatsen. Adrian Healy suggereert een aantal voorbereidende vragen: Hoe past het project in een ruimere context, een ruimere logica? Hoe steunt het de doelstellingen van het Programma? Is naar ruimere verbanden gezocht? "De sleutel tot succes is deze vragen samen met de transnationale partners te beantwoorden," onderstreept hij. Daar gaat het in het programma om. Zowel Adrian Healy als Jo Talbot zijn
aanbevelingen in vijf punten samen: "maak het niet te ingewikkeld, maak het partnership niet te ruim, ga niet overhaast te werk en onderschat de tijd en de middelen niet die nodig zijn om een project te runnen". "Doe waar je goed in bent," zegt hij – dat is het belangrijkste. "Denk aan hoe iets elders kan plaatsvinden en hier relevant kan zijn, en omgekeerd: het potentiële wederzijdse leerproces is fascinerend!", adviseert Jo Talbot.
Europa op weg helpen We vroegen onze twee experts wat zij het leukst vinden aan hun werk met transnationale projecten. Voor beiden is dat de verscheidenheid aan boeiende contacten die de projecten met zich meebrengen. "De kans om inzicht te krijgen in de ruimere context, om te zien hoe het er in andere landen aan toegaat, en niet alleen lokaal. We kunnen veel leren door te kijken naar oplossingen die elders worden aangedragen, soms niet eens zo ver weg", zegt Jo Talbot. "Landsgrenzen zijn niet meer relevant", voegt Adrian Healy eraan toe. "De kwaliteit van de contacten en
De ruimere context zien De mate van betrokkenheid van een adviseur wordt in belangrijke mate bepaald door het ogenblik waarop projectpromotoren zijn hulp inroepen. Volgens Adrian Healy betreft het vaak de subsidiabiliteitscriteria: in een beginfase wordt gespecialiseerd advies gevraagd over hoe aan die criteria kan worden voldaan, terwijl in een latere fase dient te worden nagegaan of inderdaad aan de criteria is voldaan. Voor Jo Talbot komt de latere fase neer op feitelijke hulp bij het opstellen van de projectaanvraag: hoe past alles in elkaar en hoe past het project in een ruimere context? "Het is niet dat mensen er niet zelf over hebben nagedacht," legt ze uit, "maar eerder dat ze niet goed weten hoe ze het moeten uitdrukken. Projectpromotoren zijn specialisten op hun eigen vakgebied, maar zij weten niet altijd hoe ze alles in de ruimere context van transnationale ruimtelijke ordening moeten plaatsen." "Ze zijn vaak ook verrast door de veelheid aan details die nodig zijn: op financieel gebied moet je soms drie jaar vooruit plannen!" 6
gespecialiseerd in ruimtelijke ordening en ontwikkeling en werkten al aan meerdere INTERREG-projecten. Daarom hebben ze enige ervaring met transnationale projecten. Volgens Jo is het "interessant om met transnationale partners te werken, en niet alleen op transnationaal niveau". INTERREG-projecten vormen een "echt participatief proces, de behoeften liggen heel anders". "Andere algemene projecten bieden hiervoor minder mogelijkheden", weet Adrian Healy.
Essentieel advies Wat is hun eerste advies aan INTERREG IIIB projectpromotoren? Adrian Healy vat zijn
Jo Talbot bespreekt het Cycleau-project met de partners
wat je kunt leren van de verschillende manieren om een probleem aan te pakken wegen zeer zeker op tegen de complexiteit van dergelijke projecten". "Het is een leerervaring voor de individuele deelnemer, maar ook voor de organisatie… Voor mij is het een manier om Europa op weg te helpen!" "Het transnationale aspect is boeiend!", meent Jo Talbot enthousiast. Allen hebben het transnationale virus te pakken, zowel beide adviseurs als de projectpromotoren die zij assisteren bij de steeple-chase van aanvraagformulier tot finish.
MENSEN
Ambassadeur voor het NWE-Programma ontwikkelen. Misschien moet het idee duidelijker worden gedefinieerd, of moet worden gezocht naar een geschikter invalshoek. Soms moet gewoon worden nagegaan wat kan en wat niet. Als promotoren met zuiver lokale projecten bij mij komen, kan ik hun soms een ruimere context aanreiken en hen aanraden om partners te zoeken.
Fiona Wieland, Contactpunt voor Nederland, beantwoordt uw vragen Wat is uw rol bij deze transnationale projecten? Een jaar lang heb ik allerlei organisaties geholpen bij het opzetten van internationale projecten met partners uit andere landen. Ik ben wat ze noemen een Contactpunt, een Contactpersoon. Het boeiendste aan mijn job is uitleggen hoe het programma werkt en hoe mensen er profijt uit kunnen trekken. Waar krijgt u vooral mee te maken? Mijn taak bestaat erin projectpromotoren te helpen om hun ideeën in een Europese context te plaatsen en potentiële partners te vinden. Ook geef ik advies over hoe ze het best aan de programmacriteria kunnen voldoen. In welk stadium van de projectontwikkeling komen projectpromotoren bij u terecht? Helemaal in het begin. Gewoonlijk hebben projectpromotoren een idee dat ze willen
Over welke inhoudelijke kwesties vragen projectpromotoren advies? Projectpromotoren vinden het vooral moeilijk om projecten echt transnationaal te maken, zodat een project echt iets specifieks wordt op Europees niveau. Dat kan door innoverende oplossingen van een land over te dragen naar een ander land. Mensen hebben een heleboel ideeën, maar vinden het moeilijk om ze in te passen in een transnationaal en innoverend programma, rekening houdend met bepaalde criteria. Wat hebt u geleerd van het projectontwikkelingsproces? Het is een erg complex proces, dat men niet onmiddellijk onder de knie heeft. Daarom praat ik graag een uur of twee met potentiële partners om uitleg te geven over het functioneren van het programma, de selectiecriteria en de bedoeling van transnationale partnerships. Op die manier lijkt het hele proces minder complex. Geleidelijk vervagen grenzen (tussen landen en instellingen) en erkennen de betrokken personen dat samenwerking in heel wat opzichten een efficiënt en innoverende methode is om vraagstukken rond ruimtelijke ordening aan te pakken.
Wat vindt u het leukst aan het werken met transnationale projecten? De vergaderingen van partners bijwonen. Constateren dat de mensen enthousiast bezig zijn en er plezier aan beleven. Iedereen leert uit de vergaderingen: er worden netwerken opgebouwd, er ontstaan vriendschappen, de mensen helpen elkaar… En uiteraard leren ze ook van het project zelf omdat ze als internationale partners moeten samenwerken! Ik probeer de mensen duidelijk te maken dat "internationale samenwerkingsverbanden uit de grond stampen niet eenvoudig is, maar dat ze zich geen zorgen moeten maken: er zijn altijd mensen die kunnen assisteren, er is geld om je actie te ondersteunen, er zijn netwerken die op je wachten, en vooral, er zijn altijd manieren om problemen efficiënter aan te pakken." Op welk soort projecten werkt u op dit ogenblik? Een van de projecten waar ik mee bezig ben, is NWE Delta, dat overheidsinstanties, havenautoriteiten en expertisecentra uit Noord-West-Europa samenbrengt voor een onderzoek over het beheer van kusten, mondingen en havens. Een ander project is TRUST, dat water beschouwt als het leidende principe in de ruimtelijke ordening. Dit project wil water beter beschikbaar maken tijdens het droge seizoen en overstromingen en wateroverlast tijdens het natte seizoen voorkomen. Dat zijn erg actuele onderwerpen. ERIH, de opvolger van een INTERREG IIC project, wil een Europese Route van Industrieel Erfgoed uitzetten. Het gaat om voormalige industriegebieden in Noord-West-Europa, die enorme structurele veranderingen hebben ondergaan en waarnaar meer aandacht moet uitgaan, om te voorkomen dat hun geschiedenis en identiteit verloren gaan. Alle Duitse, Engelse, Belgische en Nederlandse partners zijn voorstander van een gemeenschappelijke beleid gericht op culturele waardering, beter begrip van historische waarden en communicatieacties.
Gemeenschappelijk Technisch Secretariaat van NWE-ENO "Les Caryatides", 5ème étage 24 Boulevard Carnot F-59000 Lille e-mail:
[email protected] Uitgever: Philippe Doucet, Programmadirecteur ISSN aangevraagd INTERREG IIIB NWE-ENO is een Programma in het kader van het Communautair Initiatief en wordt gefinancierd door het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling De Nieuwsbrief van NWE-ENO is een publicatie van het Gemeenschappelijk Technisch Secretariaat van NWE-ENO
INTERREG IIIB NORTH WEST EUROPE 7
STANDPUNT
NWEprogramma: stand van zaken
Mario Rodrigues leidt de INTERREG IIIBprogramma’s in het Directoraat-generaal voor Regionaal Beleid van de Europese Commissie. Dit is zijn visie op verleden, heden en toekomst van het NWEprogramma en transnationale samenwerking. Hoe ziet u de vooruitgang die momenteel binnen het NWE-programma wordt geboekt? Het programma vordert goed en de projecten worden in flink tempo goedgekeurd. Het Secretariaat en de Bevoegde Nationale Autoriteiten hebben goed werk geleverd bij het organiseren van "partner search events" en thematische seminars om partijen aan te moedigen die eventueel belangstelling zouden kunnen hebben voor de projecten. Nationale autoriteiten en relevante spelers zijn op proactieve wijze benaderd om projecten in te dienen waarvoor financiering nodig was. Het programma lijkt goed te lopen, ook wat betreft de onderlinge relaties tussen de partners in het Comité van Toezicht en in de Stuurgroep. Als u terugkijkt op de resultaten van het NWMA-programma, vindt u dan dat de IIIB-projecten de juiste richting uitgaan? Men zou verwachten dat een aantal resultaten van het vorige programma, onder andere wat betreft onderzoek en ruimtelijke visie, nu vertaald zou kunnen worden in strategische kernprojecten, met 8
deelname van nationale sectorale en andere relevante spelers. Het is duidelijk dat de eerste stappen in die richting zijn gezet. Ook is het secretariaat verbeterd en werd een multifunctioneel team opgezet, dat zich blijkbaar niet alleen met financiële of technische aspecten bezighoudt, maar ook met ruimtelijke ordening en met strategische aspecten. Hoe loopt het NWE-programma in vergelijking met andere programma’s die u coördineert? Financieel gezien is het NWE-programma veruit het omvangrijkste, en het geniet ook ondersteuning van het grootste secretariaat. Sommige programma’s werken maar met 3 of 4 personen en u begrijpt dat het moeilijk is om tot goede resultaten te komen met zo’n beperkt team. Ik geloof dat het NWE-programma in vergelijking beter scoort op het vlak van informatieverspreiding om projectpromotoren te ondersteunen. Het belangrijkste is echter dat het Secretariaat van NWE degelijke procedures heeft uitgewerkt voor het toetsen van de subsidiabiliteit, het evalueren van projecten en het voorbereiden van commissiewerk. En dat heeft een gunstig effect op de activiteiten van de commissies. Volgens mij heeft bijvoorbeeld de Stuurgroep een vrij evenwichtige manier van werken en een "transnationale aanpak" gevonden, wat niet altijd het geval is in andere programma’s. Hoe ziet u de toekomst van transnationale samenwerking? De Commissie zit middenin belangrijke discussies en beschouwingen over de toekomst van het cohesiebeleid en dus van trans-Europese samenwerking. Waarschijnlijk zal dat beleid na 2006 worden voortgezet. De transnationale dimensie is namelijk duidelijk de geschiktste vorm van samenwerking om, in het kader van het EROP, oplossingen te vinden voor de ruimtelijke ontwikkeling in Europa. Op dit vlak biedt de Gemeenschap een reële toegevoegde waarde. Wel moeten we nog bewijzen dat we de programma’s optimaal gebruiken, dat we ons met kernvragen bezighouden en dat we belangrijke concrete resultaten met een strategische dimensie hebben bereikt. We hebben degelijke argumenten nodig om aan te tonen dat transnationale samenwerking niet mag stoppen. Dat is een langzaam proces, want we moeten niet alleen de technische, maar ook de politieke snaar bespelen. Daar is tijd voor nodig, en we zijn nog maar net begonnen. Toch ben ik ervan overtuigd dat beleidsvormers het belang zullen inzien van een voortzetting
van transnationale samenwerking. Natuurlijk moeten we de behoefte aan dit soort samenwerking evalueren, onder andere op budgettair gebied. Er zijn heel wat vragen en mogelijkheden, maar ik denk dat transnationale samenwerking, na een stroomlijning of herevaluatie van de prioriteiten, ook na 2006 zal worden voortgezet. En specifiek met betrekking tot ruimtelijke ontwikkeling? Het aspect ruimtelijke ontwikkeling kan aan belang inboeten, of juist belangrijker worden. Dat hangt uiteraard af van de toekomst van het Europese "beleid inzake ruimtelijke ordening", en van de eventuele opvolger van het EROP. Persoonlijk ben ik ervan overtuigd dat Europa deze dimensie en dit strategische samenwerkingsniveau nodig heeft, ook al moeten we het kader en de strategische draagwijdte ongetwijfeld opnieuw definiëren. Wat zou u huidige of toekomstige projectpromotoren op het hart willen drukken? Ik hoop dat projectpromotoren "globaal" kunnen denken en lokaal kunnen handelen. Ze moeten de globaliteit zien, inspelen op het strategische niveau en het transnationale belang. Verder moeten ze proberen de politieke dimensie erbij te betrekken en gezamenlijke acties ondernemen die zin hebben in een ruimere samenwerkingscontext. Ook moeten ze goede resultaten kunnen tonen en blijk geven van innoverende procedures en methoden, in het bijzonder in termen van partnership. Uiteindelijk willen we goede projecten en goede resultaten. Halen we die niet, dan wordt het erg moeilijk om aannemelijk te maken dat transnationale samenwerking nodig is. En beleidsvormers in het algemeen? Beleidsvormers, op nationaal niveau en binnen het programma, zouden in de eerste plaats hun best moeten doen om een transnationale benadering in de praktijk te brengen. INTERREG- programma’s zouden meer moeten zijn dan een verdeling van fondsen tussen landen en regio’s. Daarom zou ik graag zien dat ze meer de nadruk leggen op transnationale belangen, op goede projecten, dan op hun eigen projecten van "thuis". Zij moeten zorgen voor een echte strategische samenwerkingsdimensie. Ze zijn ook in belangrijke mate verantwoordelijk voor het stimuleren en mobiliseren van andere belangrijke spelers op nationaal niveau, in ministeries en gespecialiseerde organisaties, in regionale en plaatselijke overheden, kortom van alle relevante speler