SAMBA, SERTÃO EN GENADE − DE BRAZILIAANSE LITERATUUR IN NEDERLAND
Harrie Lemmens
(ONDER DE TITEL SAMBA, SERTÃO E MISERICÓRDIA IN HET PORTUGEES VERSCHENEN IN HET TIJDSCHRIFT VAN DE ACADEMIA BRASILEIRA DE LETRAS REVISTA BRASILEIRA, NR. 81, 2014, P.
123-132)
‘Soms zou je, lezend in de Opera der doden van de Braziliaanse schrijver Autran Dourado, wel om genade willen schreeuwen...’ luidt in 1997 de openingszin van een recensie onder de kop ‘Ingemetseld in een familietraditie’ bij het uitkomen van de Nederlandse vertaling van Autran Dourado’s roman. En de recensent vervolgt: ‘Alle wegen leiden naar Rome, zelfs elektronische snelwegen. De auteur van een hypertekstuele roman is hooguit te vergelijken met een rechter die de veroordeelde laat kiezen uit verschillende gevangenissen en hem vervolgens in de gevangenis van zijn voorkeur de gelegenheid biedt eigenmachtig van cel naar cel te verhuizen. Dat lijkt een stuk milder dan de gebruikelijke gang van zaken, maar het is misschien nog wel hardvochtiger. Even is er de suggestie van vrijheid, maar de enthousiaste bewegingen die daardoor ontstaan laten de veroordeelde vroeger of later slechts harder tegen dezelfde onneembare muren botsen. Vogels losgelaten in grote kooien vliegen zich stuk.’ Waarna hij vervolgt: ‘En je ziet het als lezer allemaal gebeuren - terloops, maar geniepig en uiteindelijk venijnig. Wanneer dat venijn smartelijke trekjes krijgt, en vooral: wanneer je dat op zo'n ogenschijnlijk achteloze, willekeurige manier ziet gebeuren als door Dourado's even defaitistische vertellerstechniek als virtuoze stijl wordt bewerkstelligd, welt er onwillekeurig protesterend gekreun op uit je ingewanden. Dat neemt de gedaante aan van een zinloze, want machteloze smeekbede om genade - genade voor die stakkers, maar vooral ook genade voor de lezer.’ Om dan tot de conclusie te komen dat ‘niemand ontkomt: het noodlot hangt in Dourado’s vertelling boven alle personages, door de wonderlijke mengeling van volksverhalen en mythologische schema's waarvan hij zich bedient, maar vooral ook door zijn stijl. Op een op het eerste gezicht losse toon maakt hij ons deelgenoot van de niet-aflatende gedachtenstroom in de breinen van zijn helden. Ze zingen telkens hun eigen aria's, net als in de opera ogenschijnlijk even willekeurig bespiegelend als een dagelijkse gedachtenstroom
verloopt, maar ondertussen dwingend in een bepaalde richting voortgestuwd door de melodie, de grondtoon van hun levens.’
Ik citeer uitvoerig uit deze recensie omdat ze zo goed duidelijk maakt hoe je literatuur die van buiten, uit een andere cultuur komt, kunt (of liever moet) lezen: zowel binnen haar regionale context, met een heel specifieke achtergrond, als binnen haar strekking en thematiek, die daar ver boven uitstijgen. Literatuur, en vooral grote literatuur, heeft een universeel karakter, omdat ze iets zegt over wat er in ons allemaal omgaat, over wat mensen kwelt, wat wroeging is, wat schuldbesef is, wat eenzaamheid is, wat psychoses zijn. Autran Dourado’s roman is een Griekse tragedie in de beste traditie en daardoor maakt hij niet alleen deel uit van de Braziliaanse literaire canon, maar ook van het menselijk erfgoed. Wie alleen het regionale, of, met andere woorden, een exotische setting ziet, doet het boek tekort en berooft zichzelf van een verrijkende ervaring. Datzelfde geldt voor de weergaloze roman Angst van Graciliano Ramos, in mijn ogen de beste verwoording van het existentialisme, de onmogelijkheid om je ‘schoon te wassen’ van de smetten die aan de mens kleven, zoals Drummond de Andrade even treffend aangeeft in zijn gedicht ‘A mão suja’, ‘de vuile hand’. Dat zijn de wezenlijke zaken van literatuur en daarvoor doet het er niet zoveel toe waar ze geuit worden, in welke taal, in welke regio, in welke streek. Waar het om gaat is wat ze te zeggen hebben aan lezers die geen band hebben met die streek, die regio, de taal, het land.
Je moet niet zozeer kijken naar wat ons scheidt, maar naar wat ons bindt, zou je als antwoord op de hang naar exotisme kunnen stellen. Literatuur is een brug tussen werelden die gescheiden worden door zeeën of rivieren. Toch schuilt daar ook een gevaar in, de kans dat het bindende gemonopoliseerd wordt door een beperkte en beperkende visie, die de brug afsluit voor misschien wat minder soepeltjes draaiende of rumoerige en walmende voertuigen. Het gevaar dat bestseller heet. Daarover schrijft Bernardo Carvalho in zijn nog ongepubliceerde essay O óbvio ululante, ‘Zo duidelijk als wat’.1 Een boeiend en belangwekkend stuk over de toestand in de hedendaagse boekenwereld, waarin hij de boel ironiseert. Hij zegt dat een uitgeverij op het geweldige idee is gekomen om te zoeken naar één boek, naar hét boek. Het boek dat alle 1
Als voordracht gehouden bij de opening van het tienjarig jubileum van Passa Porta, de Brussels organisatie die zoveel doet voor de literatuur. De tekst (in het Nederlands vertaald door mij) zal worden opgenomen in het jubileumboek, dat in het voorjaar van 2015 verschijnt. In de Standaard der Letteren van vrijdag 17 oktober is een ingekorte versie te lezen.
andere overbodig maakt, omdat het alles bezit. Dat wil niet zeggen één concreet boek, dan zou je immers geen geld verdienen, maar een model, een format dat je oneindig vaak kunt herhalen, maar dat bij de lezer de schijn wekt dat het steeds om een ander boek gaat. Het is ook het boek dat diezelfde lezer wil, geen moeilijk boek maar een boek waarvan de lezer denkt: kijk, dat is nou exact wat ik denk. En denkt dat hij dat als enige denkt. In het vervolg van die redenering zouden eigenlijk ook alle talen overbodig worden, je zou boeken in één taal moeten hebben. Dat zou kosten besparen: je hoeft de vertaling niet meer te betalen, maar het betekent ook dat je niet langer te maken hebt met de hopeloze randgebieden van de talen in de wereld. En randgebieden heb je niet alleen qua taal, maar ook qua thematiek, qua strekking, qua inhoud. Die randgebieden, van marginale schrijvers die denken dat ze iets bijzonders doen, dat ze kunst produceren, moeten uitgeschakeld worden ten gunste van wat Bernardo Carvalho in zijn boutade de cultuur noemt, want de cultuur is de drijfveer, de cultuur beweegt en leidt iedereen, waar ook ter wereld, en die cultuur, u had het beslist al geraden, is de cultuur van de bestseller, van het makkelijk leesbare boek, van het toegankelijke boek dat door diverse schrijvers wordt gemaakt maar in wezen toch altijd een en hetzelfde is. Het is natuurlijk overdreven wat Bernardo Carvalho stelt, maar er zit een kern van waarheid in. En die kern is dat het, om uit eigen ervaring te spreken, moeilijk is om Braziliaanse literatuur aan de man of liever, aan de uitgever te brengen, omdat de Braziliaanse literatuur als een randgebied wordt beschouwd. Waarom zou je boeken vertalen die in wezen hetzelfde zeggen als ‘onze’ boeken? Of, misschien realistischer, als boeken in de huidige hoofdtaal, het Engels? Paradoxaal genoeg bestaat tegelijkertijd nog steeds het verlangen naar exotische boeken: Brazilië is samba, favela en carnaval. Drijfveer is dan niet het verkrijgen van inzicht maar het bevredigen van voyeurisme. Terwijl literatuur toch in wezen vooral tot doel heeft het stellen van vragen. Vragen die schuren, die schrijnen, zoals José Castello tijdens de zware regenval die Rio enkele jaren geleden teisterde, in zijn column in O Rascunho schreef toen hij Breves notas sobre o medo (‘Korte aantekeningen over de angst’) van Gonçalo M. Tavares las. Een beangstigend boek, vindt hij, bijna een nachtmerrie, en het kost hem moeite om door te lezen, ook gezien de omstandigheden waarin hij het leest − het water klotst bijna tegen de eigen voordeur) maar het moet, omdat het ingaat op de eeuwige vragen, op de eeuwige zorgen die mensen kwellen. Ongemakkelijke literatuur, zoals ook Michel Laubs Diário da queda (‘Overal en altijd weer’) ongemakkelijke literatuur is (een paar recensenten in Nederlandse kranten
onderstrepen het). Literatuur probeert iets te zeggen over datgene wat ons allemaal aangaat, over de vragen die we hebben, over kwesties die navrant zijn, kwesties die om een oplossing vragen ook al weet je dat die oplossing er niet is, kwesties die niet uit de weg gegaan kunnen worden. Zo schrijft Laub over de eigen verantwoordelijkheid, over de (on)mogelijkheid om het geheugen, om trauma’s de baas te worden, en in feite over de noodzaak om dat toch te doen om te voorkomen dat de volgende generaties met hetzelfde trauma, met dezelfde nachtmerries opgezadeld worden. Zo schrijft Daniel Galera in Barba ensopada de sangue (‘Met bloed doordrenkte baard’) over het moeizame karakter van vergeven en vergeten, over de reikwijdte van de menselijke wil, over de mate van vrijheid die het individu heeft, of over, net als Laub, het menselijk tekort. Dezelfde vragen vind je ook terug in het boek waarmee ik dit verhaal ben begonnen, Opera der doden.
Dat alles neemt natuurlijk niet weg dat literatuur ook bijdraagt aan de kennis van andere culturen, dat literatuur de ogen opent van lezers uit andere, verre of minder verre landen, dat literatuur uiteenzet hoe elders de geschiedenis verloopt, hoe sociale vraagstukken ontstaan zijn en al dan niet worden opgelost, wat voor excessen vrijheid en gevangenschap hebben, hoe de loop van de geschiedenis het karakter van mensen beïnvloedt, enzovoort. Laat ik hier ook een voorbeeld geven: João Ubaldo Ribeiro. Zijn Viva o povo brasileiro (‘Brazilië Brazilië), dat ik ruim twintig jaar geleden vertaald heb, dat sprankelende verhaal over de geschiedenis van Brazilië als onafhankelijk land, met wat terugblikken op hoe het daartoe gekomen is, een familiesaga maar tevens de ontwikkeling van een heel land. Een barok boek, een boek vol zwier, vol overtuigingskracht, vol harde taferelen, vol dierbare figuren, vol aangrijpende passages. Zijn magnum opus sloeg in als een bom. Vooral het feit dat de indianen het vlees van de flamengos (‘Vlamingen’, zoals de Hollanders werden genoemd) malser en lekkerder vonden dan dat van de taaie Portugese jezuïeten sprak tot de verbeelding en leidde zelfs tot een trots gevoel van superioriteit. Het boek is in Nederland al die jaren, 23 nu, onafgebroken beschikbaar geweest en het is bijna een handboek geworden voor mensen die naar Brazilië reizen. Of Edney Silvestre, die in Se eu fechar os olhos agora (‘Als ik mijn ogen sluit’) het onverkapte racisme en straffeloze machtsmisbruik van de Braziliaanse elite eind jaren vijftig begin zestig in het achterland van Rio belicht. Of al die grootse boeken over kolonels en sertão, zoals Sargento Getúlio, zoals Vidas secas, zoals natuurlijk het allergrootste meesterwerk Grande sertão: veredas. Boeken die de Nederlandse lezer beelden bieden van een exotische natuur en een harde overlevingsstrijd, maar, opnieuw, tegelijk ook veel meer
zijn dan dat. Boeken die mythische werelden oproepen, werelden van kracht, van wet en wetteloosheid, van vrije wil, van keuzes, van eeuwig terugkerende problemen en verwrongen menselijke verhoudingen. Zoals Guimarães Rosa zegt: de sertão is het leven.
Terzake. Hoe is het gesteld met de Braziliaanse literatuur in Nederlandse vertaling? Om te beginnen een lijst met namen: Paulo Setúbal, Jorge Amado, Gustavo Corção, Euclides da Cunha, Machado de Assis, Rosalina Coelho Lisboa, Lúcia Benedetti, Fernando Sabino, Erico Verissimo, Ariano Suassuno, José Mauro de Vasconcelos, Graciliano Ramos, Nisia Nobrega, Dalton Trevisan, Carlos Drummond de Andrade, João Cabral de Melo Neto, Manuel Bandeira, Márcio Souza, João Guimarães Rosa, Lygia Bojunga Nunes, Clarice Lispector, Ana Miranda, Mario Quintana, Rubem Fonseca, João Ubaldo Ribeiro, Chico Buarque, Fernando Caio Abreu, Carlos Alberto Libanio Christo, Maria Alice Barroso, Paulo Coelho, Clarice Lispector, Moacyr Scliar, Benedicto Monteiro, José Carlos Oliveira, Edgard Telles Ribeiro, Autran Dourado, Marilene Felinto, Patrícia Melo, Lygia Fagundes Telles, Jô Soares, Antônio Torres, Ricardo Azevedo, João Carlos Marinho, Ferreria Gullar, Milton Hatoum, Paulo Lins, Lya Luft, Bernardo Carvalho, Dyonélio Machado, Mario Sabino, José Bento Monteiro Lobato, Sérgio Lima, Cristôvão Tezza, Eduardo Spohr, Luís Fernando Verissimo, Rodrigo de Roure, Edney Silvestre, Michel Laub, Luize Valente, Ronaldo Wrobel, Daniel Galera.2
Een verrassend lange lijst. Er kan en moet natuurlijk altijd meer vertaald worden, maar de oogst is bepaald niet gering te noemen. De meeste auteurs zijn niet veel meer dan eendagsvliegen, een paar zijn op een substantiëlere manier vertaald. Tijdens de eerste twee decennia na de Tweede Wereldoorlog droegen vooral de universiteiten bij tot de verspreiding van de Braziliaanse literatuur, eerst en vooral door zelf initiatieven te nemen en boeken te vertalen en daarnaast door nieuwe vertalers op te leiden. Het leverde onder andere een eerste (aanzienlijk ingekorte) versie van Os sertões op, vertaald door Max de Jong, hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam. Ik noem zijn naam omdat juist zijn vertaling van Euclides da Cunha een student naar zijn colleges voerde die vanaf de jaren zeventig een belangrijke rol zou spelen, toen hij zelf Portugees doceerde in Amsterdam: August Willemsen. Vanaf dat moment gaat het bergopwaarts. Bovendien wordt het vertalen steeds professioneler, onder andere dankzij het subsidiestelsel van het Nederlands Letterenfonds, waardoor een heel
2
Met dank aan Taco Schreij en Anne Lopes Michielsen, die het uitzochten.
nieuwe generatie vertalers zich fulltime kan wijden aan het vak. Zoals ikzelf vanaf 1989. Wat de kwaliteit uiteraard ten goede komt. De jaren 60 en 70 waren ook de bloeiperiode van de literaire tijdschriften, die vertalers de kans boden om onbekende dichters en prozaschrijvers onder de aandacht te brengen van uitgevers en het grote publiek. Ze vormden proeftuinen, waaruit lezers vruchten konden plukken en uitgevers auteurs konden oogsten. Een van de belangrijkste uitgeverijen in die jaren was Meulenhoff, dat begin jaren zeventig onder leiding van de bevlogen Laurens van Krevelen een begin maakte met het systematisch publiceren van Spaans- en Portugeestalige literatuur uit Latijns Amerika. Vanwege de vele dictaturen mocht het continent zich in de belangstelling verheugen van de uitermate betrokken linkse studentenbeweging, die alles wilde weten over politiek, cultuur en geschiedenis. En dat zette de deur open voor de literatuur. Een wrange sleutel of koevoet, maar het betekende de doorbraak van schrijvers als García Márquez, Vargas Llosa, Cortazar en Pablo Neruda. Kort daarna gevolgd door Dalton Trevisan, Drummond de Andrade en verhalen van Guimarães Rosa. En het legde de uitgeverij geen windeieren, want Meulenhoff groeide uit tot een van de grootste van het land. Een nieuwe impuls werd gegeven door een oud-redacteur van Meulenhoff die begin jaren zeventig vertrok naar De Arbeiderspers: Theo Sontrop. Hij gaf in de jaren tachtig het groene licht, niet alleen voor Fernando Pessoa, maar ook voor het brengen van klassieke auteurs uit het Portugeestalige gebied. Als eerste Machado de Assis, van wie vijf romans en twee verhalenbundels verschenen. Door de fraaie uitvoering van een harde kaft en calligrafisch perfecte belettering (geen plaatjes!), plus de uitvoerige nawoorden en aantekeningen, vonden de delen hun weg naar vele lezers, die zich verbaasd afvroegen waarom ze het werk van die grote schrijver niet eerder onder ogen hadden gekregen. Bestsellers als bijvoorbeeld Honderd jaar eenzaamheid werden de psychologisch even geraffineerde als diepzinnige romans niet, maar ze riepen wel de bewondering en erkenning op van een vaste schare fans. En van de pers, die uitvoerig schreef over elk nieuw deel. Misschien is het uitblijven van een echt groot commercieel succes de reden dat deze manier van uitgeven beperkt bleef tot de vader van de Braziliaanse romankunst en vijf even degelijk als typografisch wonderschoon uitgegeven delen Eça de Queiroz, zijn Portugese evenknie. Een kleine uitgeverij, het eenmansbedrijf van George Coppens, ging evenwel hardnekkig door: altijd speurend naar grote, in Nederland onbekende namen, gaf hij vanaf de jaren negentig Graciliano Ramos, Autran Dourado en Dyonélio Machado uit in misschien nog fraaier verzorgde en vormgegeven edities. Meer auteurs stonden op zijn verlanglijst, maar helaas heeft hij er vorig jaar het bijltje bij neergegooid, want ook al kreeg elk nieuw boek
juichende kritieken, hij verkocht domweg niet genoeg exemplaren om te kunnen overleven. Te duur. Ondanks de subsidie vanuit Brazilië, die in het afgelopen decennium alleen maar is toegenomen. Daarover zodadelijk meer. Mijn vertaling voor uitgeverij Anthos van Viva o povo brasileiro was het eerste van in totaal zeven boeken van João Ubaldo Ribeiro. Geen reeks als die van Machado de Assis, dat kan ook moeilijk als je een auteur op de voet volgt, maar hij staat daarmee wel samen met Machado op de derde plaats van meest vertaalde Braziliaanse auteurs in Nederland (na Paulo Coelho, van wie alleen al De alchemist het half miljoen nadert, maar dat is een ander verhaal; en Jorge Amado, van wie acht boeken in vertaling verschenen, eerst bij de communistische uitgeverij Pegasus, later bij uitgevers van wat zo mooi zinderende lectuur heet; in 2012 besloot Athenaeum-Polak & Van Gennep hem recht te doen met een heruitgave van Gabriela, opnieuw en beter vertaald (door Maartje de Kort) en voorzien van een nawoord, als opmaat van een nieuwe reeks, maar het omslag verwijst dan weer naar de eerdere niet-literaire uitgaven en ik ben bang dat er niet meer boeken zullen volgen!). Soms ontstaat de belangstelling voor een schrijver via een omweg. Zo werd Drummond de Andrade, die door de publicatie van twee bundels in de vertaling van August Willemsen al aanzien had verworven bij de poëzieliefhebbers, op slag bij een veel groter publiek bekend na uitzending van de documentaire O amor natural, waarin maakster Hedy Honigmann Braziliaanse bejaarden de erotische gedichten hardop laat lezen en becommentariëren. Sindsdien heerst geloof ik in Nederland de opvatting dat in Brazilië ouderen voortdurend en zonder een blad voor de mond te nemen over seks praten. Ook van andere dichters is werk in boekvorm beschikbaar voor het Nederlandse publiek, ik noem Manuel Bandeira en João Cabral de Melo Neto, hun aantal is beperkt. Festivals als Poetry International in Rotterdam en de nog bestaande literaire tijdschriften laten wel de stem van menig ander dichter horen, maar dan gaat het steeds om losse gedichten. Belangrijk is de uitgave van Vijfentwintig keer Brazilië, een bundel die in 2011 door Flora Süssekind werd samengesteld voor het festival Europalia in Brussel. Vanwege de vele stemmen die erin opklinken een mooie staalkaart van de moderne en hedendaagse Braziliaanse poëzie. En de stemmen klonken ook letterlijk op, omdat veel dichters aanwezig waren op Europalia en hun eigen werk voordroegen, interviews gaven en gesprekken voerden met geïnteresseerde lezers. Met als hoogtepunt een hommage aan Augusto de Campos in een bomvolle ridderzaal van het Brusselse stadhuis, dat wonder van flamboyante gotiek. Van onmiskenbaar en onmisbaar belang is de subsidie die door het Braziliaanse Ministerie van Cultuur wordt verleend aan uitgeverijen. Zeker sinds die de afgelopen jaren
substantieel is verhoogd. Het wordt iets gemakkelijker om aarzelende uitgevers over de streep te trekken, hoewel dat door de aanhoudende crisis in het boekenvak (teruglopende verkopen, illegale downloads van e-books, noodzakelijke inkrimping van fondsen, beperking van het aantal vertalingen enzovoort) weer deels ongedaan gemaakt wordt. Ook daar heb je als leurende vertaler soms hulp van het toeval bij nodig. Een voorbeeld: toen ik Diário da queda van Michel Laub las, was ik onmiddellijk verkocht. Ik wilde dat boek vertalen en stuurde een verslag naar diverse uitgeverijen. Zonder respons. Pas toen het Braziliënummer van Granta verscheen, waarop ook literair agenten zich meer begonnen te roeren, kwamen er ineens telefoontjes van redacteuren met de vraag of ik Laub kende. Ook van Anthos, waar mijn verslag al drie maanden ongelezen lag. De roman is daar ten slotte verschenen. Een soortgelijk verhaal betreft Daniel Galera, en wie weet volgen er andere schrijvers van de lijst van twintig. Hopelijk is daarbij ook mijn eigen onlangs verschenen boek over Brazilië, God is een Braziliaan, van enig nut, waarin ik diverse oude en jongere auteurs aan het woord laat die in Nederland nog onbekend zijn. Met de bedoeling hen bekend te maken − in hun vreemdheid en hun verwantschap.