Hof van beroep te Gent 7bis Kamer Terechtzitting van 16-04-2007 20061AR1477
in de zaak van:
DAT-SCHAUB INTERNATIONAL A/S, woonstkiezende ten kantoor van Mtr. BRIJS Stan te 1170 BRUSSEL, […], met zetel te […] (Denemarken), […]. appellante,
hebbende als raadsman mr. BRJJS Stan, advocaat te 1170 BRUSSEL[…]
tegen:
KIPGO-DAMACO N.V., met maatschappelijke zetel te 8780 OOSTROZEBEKE, […], ingeschreven met KBO-nummer […], geïntimeerde,
hebbende als raadsman mr. VAN HEUVEN Dirk, advocaat te 8500 KORTRIJK, […]
velt het Hof het volgend arrest:
De partijen zijn gehoord in openbare terechtzitting en het hof heeft kennis genomen van hun stukken en besluiten.
*
Het hoger beroep met verzoekschrift neergelegd op 24 februari 2006 tegen het vonnis d.d. 17 oktober 2005 gewezen door de rechtbank van koophandel te Kortrijk, vierde kamer, is tijdig en regelmatig naar de vorm.
Het is ontvankelijk.
Het incidenteel beroep is eveneens ontvankelijk.
*
Gezien de vaststelling op de inleidingzitting van 20 maart 2006 van de pleitdatum na minnelijk akkoord tussen de partijen tot regeling van de conclusietermijnen en gezamenlijke aanvraag tot verlening van een pleitdatum zoals neergelegd te zelfder inleidingzitting.
I.
A.
Met dagvaarding d.d. 3 september 2004 vordert de vennootschap naar Deens recht “DatSchaub International AIS”, de appellante, de veroordeling van de NV Kipco-Damaco, de geïntimeerde, tot betaling van 77.779,62 EUR, meer de moratoire intresten vanaf 14 januari 2004.
Met proces-verbaal van vrijwillige verschijning van 30 december 2004 formuleert de appellante dezelfde vordering ten laste van de geïntimeerde, omdat de geïntimeerde de nietigheid van de voormelde dagvaarding inriep wegens strijdigheid met de taalwetgeving.
Voor de eerste rechter vordert de geïntimeerde de afwijzing van de vordering van de appellante en formuleert zij tevens een tegenvordering tot veroordeling van de appellante tot betaling van 2.500 EUR wegens tergend en roekeloos geding alsook tot betaling van 5.000 EUR voor haar verdedigingkosten.
B.
De vordering van de appellante is een vordering tot schadevergoeding wegens beweerde contractuele wan prestatie vanwege de geïntimeerde.
De appellante houdt voor dat de geïntimeerde diepgevroren mechanisch ontbeend kalkoenvlees heeft geleverd waarin pluimen zijn teruggevonden. Dit brengt met zich mee dat het vlees niet meer conform kan worden aangezien aan wat was overeengekomen.
II.
De eerste rechter voegt de beide zaken samen (zowel die welke is ingeleid bij dagvaarding als die welke is ingeleid bij procesverbaal van vrijwillige verschijning) en verklaart de respectieve hoofd- en tegenvorderingen ontvankelijk doch ook beide ongegrond.
III.
A.
De appellante vordert de vernietiging van het bestreden vonnis en de toekenning van haar oorspronkelijke vordering ten laste van de geïntimeerde . Er zij akte genomen van de vorderingen vanwege de appellante tot kapitalisatie van de intresten op diverse data.
Bovendien eist de appellante de veroordeling van de geïntimeerde tot betaling van een forfaitair bedrag van 12.500 EUR voor de kosten van zowel haar Deense als Belgische raadslieden, gemaakt met het oog op het verkrijgen van een contractuele schadevergoeding vanwege de geïntimeerde.
B.
De geïntimeerde vraagt de afwijzing van het hoger beroep als onontvankelijk, minstens ongegrond.
Verder formuleert de geïntimeerde incidenteel beroep, met uitbreiding van de oorspronkelijke tegenvordering, tot toekenning van een vergoeding voor tergend en roekeloos geding alsook tot betaling van een vergoeding voor advocatenkosten. Zij vordert de veroordeling van de appellante tot betaling van in totaal 12.500 EUR.
In de motivering van haar besluiten formuleert de geïntimeerde eveneens incidenteel beroep tot vernietiging van de inleidende dagvaarding van 3 september 2004 wegens strijdigheid met de taalwetgeving (zie ook hieronder punt II).
BEOORDELING
VOORAF
De geïntimeerde reikt geen rechtsgronden noch feitelijke elementen aan waaruit zou kunnen volgen dat het hoger beroep als onontvankelijk zou moeten worden afgewezen.
Het hof vermag zijnerzijds evenmin ambtshalve op te werpen gronden te ontdekken waaruit zou kunnen volgen dat het hoger beroep onontvankelijk is. Zoals hierboven reeds aangestipt, het hoger beroep is regelmatig en tijdig.
Het is ruim gemotiveerd.
Er liggen geen elementen voor waaruit in redelijkheid zou kunnen volgen dat de geïntimeerde niet wist waarover het eigenlijk ging.
Het hoofdberoep als dusdanig, is ontvankelijk. II.
De eerste rechter heeft ten onrechte de dagvaarding van 3 september 2004 niet nietig verklaard wegens strijdigheid met de taalwetgeving. Terecht vermeldt de eerste rechter en het hof herneemt ook desbetreffend wat volgt:
“Artikel 2 van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken bepaalt: “Voor de burgerlijke rechtbanken en de rechtbanken van koophandel, van eerste aanleg en de arbeidsrechtbanken, die hun zetel hebben in de provincies (...) West-Vlaanderen (...), wordt de gehele rechtspleging in betwiste zaken in het Nederlands gevoerd.”
Daaruit volgt dat het inleidend dagvaardingsexploot, dat een zaak aanhangig maakt voor de rechtbank van koophandel te Kortrijk, provincie West-Vlaanderen, geheel in het Nederlands moet gesteld worden.
Art. 40 van de wet van 15 juni 1935 bepaalt dat de regels op de taalwetgeving voorgeschreven zijn op straffe van nietigheid. Bij niet-naleving van art. 2, moet de rechtbank zelfs ambtshalve de dagvaarding nietig verklaren.
Voor de correcte toepassing van die wettelijke bepaling moet er echter wel onderscheid gemaakt worden tussen essentiële en niet-essentiele vermeldingen in de dagvaarding (Lindemans L., Taalgebruik in Gerechtszaken, A.P.R., nr. 76); De eentaligheid van de akte wordt niet aangetast door anderstalige woorden of zinnen, die ais overtollig kunnen beschouwd worden (Lindemans L., Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Taalgebruik in gerechtszaken, art. 1, p. 4, nr. 4).
Waar de appellante het in de eerste alinea van de inleidende dagvaarding heeft over frozen mechanically de-boned turkey meat” (hierna “het MDM”-vlees) “, raakt de appellante een bijzonder essentieel aspect aan, met name dat het voorwerp van de koopverkoop diepgevroren ontbeend kalkoenvlees betreft. Nergens kan in de inleidende dagvaarding worden gelezen dat dit het concrete voorwerp van de koopverkoop is.
De verwijzing naar “MDM”-vlees volstaat niet om dit te begrijpen als diepgevroren mechanisch ontbeend kalkoenvlees. Nergens kan worden vernomen dat “MDM”-vlees
aisdusdanig gemeenzaam in het Nederlands taalgebied bekend is, noch als afkorting, noch als voluit geschreven.
Aldus is een essentieel element van de dagvaarding in een andere dan de Nederlandse taal neergeschreven, doch in de dagvaarding onvertaald gebleven.
De inleidende dagvaarding is nietig.
Het in de motivering van de besluiten voor de geïntimeerde geformuleerde incidenteel beroep desbetreffend, is bijgevolg niet alleen ontvankelijk doch ook gegrond (zie o.m. synthesebesluiten voor de geïntimeerde, neergelegd op 16 oktober 2006, blz. 7 in fine en blz. 8).
Een en ander heeft evenwel naar de verdere beoordeling van de zaak ten gronde, geen enkel gevolg, gezien het hierboven reeds vermelde proces-verbaal van vrijwillige verschijning van 30 december 2004.
TEN GRONDE
I.
Voor de feitelijke achtergrond verwijst het hof naar het ruime en exhaustieve relaas zoals gegeven door de eerste rechter in het bestreden vonnis onder “FEITEN’, blz. 2 tot en met 6, initio).
II.
Op de juiste gronden die het hof alhier uitdrukkelijk als herhaald aanziet behalve waar zij strijdig zouden zijn met wat in onderhavig arrest wordt overwogen, heeft de eerste rechter onder punt ” III. Ten gronde”, onderdelen “ A. Omtrent de beweerde aanvaarding van de goederen” en” B. Omtrent de tijdigheid van het protest “, de vordering van de appellante afgewezen als ongegrond.
Het hof herneemt niet het punt C. Louter volledigheidshalve: schade” van het bestreden vonnis.
III.
A.
a.
De appellante kan niet gevolgd worden in een eerder ‘exegetische’ analyse van de mail van de geïntimeerde aan de appellante d.d. 3 december 2003, waarbij de geïntimeerde bevestigt dat de stukken (vlees) die vederhuizen zouden kunnen bevatten niet gebruikt zijn geworden voor de productie, zodat alle risicofactoren werden vermeden (vrije vertaling van: “The parts which could contain featherhuls have not been used for your production so that all risks factors have been avoided’ (zie stuk nr. II, 2, dossier appellante).
Eruit kan geenszins worden besloten dat er een gebrek zou zijn aan goede trouw en consistentie in de verdediging van de geïntimeerde en / of dat” de geïntimeerde weet heeft van fouten in haar productieproces, nl. van de mogelijkheid dat veren in het “MDM-vlees” kunnen terechtkomen “ (zie syntheseconclusies neergelegd voor de appellante op 15 september 2006, blz. 14, medio).
Integendeel, uit de mail blijkt dat de geïntimeerde haar eigen productieproces van het diepgevroren kalkoenvlees goed kent en voorhoudt precies al het nodige te hebben gedaan om elke risicofactor te vermijden.
Overigens, de centrale problematiek ten deze ligt bij het antwoord of er sprake is van at dan niet tijdigheid van het protest zoals geuit door de appeltante (zie verder hieronder).
b.
Het hof neemt evenmin de analyse over van de geïntimeerde, waar zij onder verwijzing naar de mail van de appellante van 26 november 2003, voorhoudt dat de goederen als aanvaard moeten worden aangezien. Deze mail bevat onder meer volgende zin: Your MDM has been well received in the Philippines. They liked the product and in beginning of December. “(vrij vertaald door het hof: “Uw diepgevroren mechanisch ontbeend kalkoenvlees is goed ontvangen in de Filippijnen. Zij houden ervan in het begin van december.”) (zie stuk nr. 11, 1, dossier appellante).
De bewoordingen van die mail zijn zeer vaag en laten zeker niet toe te besluiten tot een aanvaarding van wat dan ook, laat staan in de juridische betekenis van het begrip “aanvaarding” zoals de geïntimeerde het wil doen begrijpen.
c.
Geschriften die opgesteld zijn door personen die niet de gebruikte taal als moedertaal hebben, moeten bijzonder omzichtig worden benaderd naar hun juridische draagwijdte toe.
B.
Art. 40 van het Weense Koopverdrag is niet van toepassing.
Dit artikel 40 luidt als volgt: “De verkoper kan zich niet beroepen op het bepaalde in artikelen 38 en 39, indien het nietbeantwoorden van de zaken aan de overeenkomst betrekking heeft op feiten die hij kende of waarvan hij niet onkundig had kunnen zijn en die hij niet aan de koper heeft bekend gemaakt.”
Alhier wordt ofwel de kwade trouw in hoofde van de verkoper bedoeld, ofwel een grove nalatigheid in diens hoofde.
Noch het een noch het ander wordt vermoed. De bewijslast is bij de koper.
Uit de feitelijke elementen van de zaak volgt niet dat er sprake is van kwade trouw dan wel grove nalatigheid in hoofde van de geïntimeerde . De gebeurlijke aanwezigheid van veren in het vlees, is “op zich” onvoldoende om te besluiten dat de verkoper ervan hiervan kennis had of grovelijk nalatig zou zijn geweest.
C.
Zelfs als aangenomen zou worden dat de eerste (twee) containers die bij Pure Foods (uiteindelijke afnemer van de goederen) aankwamen op 19 november 2003, pas “écht” beschikbaar waren de dag erop, dan nog is een protest op 3 december 2003 als laattijdig te aanzien.
Bij een en ander mag ook niet uit het oog worden verloren dat het voedingswaren betreft, waar een verregaande diligentie van alle betrokkenen — alleszins ook in internationale context — noodzakelijk is.
De appellante geeft een gedetailleerd overzicht van de termijnen die volgens haar nodig zijn I waren om de goederen te onderwerpen aan de nodige keuringen. Het valt op dat de appellante hierbij een scherp chronologisch onderscheid maakt tussen een microbiologisch en chemisch keuren/testen (wat vier à vijf dagen in beslag zou nemen),
waarop pas dan andere aspecten van de keuring aan de orde zouden komen. De “tweede stap” in de keuring zou blijkbaar pas kunnen worden aangevat na uitvoering van die eerste stap (microbiologisch en chemisch keuren).
Pas bij die “tweede stap” zou kunnen vastgesteld worden of er at dan niet aan het vlees vreemde stoffen aanwezig zijn.
Hierin kan de appellante niet gevolgd worden: de keuring kan bezwaarlijk in schijfjes gebeuren en kan alleszins niet zomaar afhankelijk worden gesteld van een procedure die de koper eenzijdig voor zich heeft opgemaakt.
Niets staat uiteraard de partijen in de weg vooraf een procedure overeen te komen, waarbij een dergelijke procedure wordt vastgelegd, doch dergelijke afspraak ligt niet voor.
Die eenzijdig voor en door de koper opgestelde keuringsprocedure als dwingend opleggen voor do verkoper, waardoor de volgens art. 381 van het Weense Koopverdrag “zo kort mogelijke” keuringstermijn uiteindelijk louter afhankelijk wordt van wat de koper wit of niet wit, kan niet.
Een keuring- en protesttermijn van twee weken is voor dat soort van product (diepgevroren vlees), te lang. De keuring had ter bestemming in de Filippijnen sneller en diligenter moeten geschieden.
D.
De appellante kan niet gevolgd worden waar zij, in ondergeschikte orde, voorhoudt dat het protest alleszins tijdig was voor de andere dan de eerste container.
Zoals de eerste rechter uit de voorliggende stukken terecht heeft opgemaakt, was het eerste protest van 3 december 2003 gericht tegen de eerste container (zie stuk II, 2, dossier appellante, zijnde mail van de appellante d.d. 3 december 2003 waarbij de appellante het heeft over één container die reeds is afgekeurd (vrije vertaling van: “one container has already been rejected’)
In diezelfde mail is vermeld dat de overige containers “aangehouden zijn totdat er een diepgaander onderzoek is geschied” (vrije vertaling van: “and the rest is taken on hold until there has been made a deeper investigation”).
De keurings- en protestplicht zoals volgt uit art. 38 en 39 van het Weense Koopverdrag, bleef onverkort bestaan in hoofde van de appellante m.b.t. de overige containers.
De keurings- en protestplicht opschorten voor het allergrootste gedeelte van de levering, omdat er eerst diepgaander moet onderzocht worden voor het eerste gedeelte, kan niet. Er kan intussen van alles mee gebeuren. Diligentie is in internationale context de eerste plicht voor alle betrokkenen.
Uit de analyse zoais uitgevoerd door de eerste rechter (zie bestreden vonnis blz. 12, eerste vier alinea’s), blijkt dat pas op 12 december 2003 van een protest kan gesproken worden m.b.t. de overige containers.
Een en ander leidt tot de globale vaststelling van een protesttermijn van twee tot drie weken na aankomst van de respectieve containers.
Nopens alle containers is er sprake van laattijdigheid.
E.
De aanspraken van de appellante zijn ongegrond. A.
Uit de voorliggende elementen en hun bespreking blijkt hoegenaamd niet dat er sprake is van een tergende dan wel roekeloze ingesteldheid bij de appellante bij het voeren van de procedure als dusdanig of het formuleren van haar concrete vorderingen.
B.
Er is geen enkele fout te weerhouden in hoofde van de appellante, zodat er geen enkele voldoende aanleiding noch voldoende oorzaak is om enige vergoeding aan de geïntimeerde toe te kennen voor advocatenkosten.
OP DEZE GRONDEN,
HET HOF,
Recht doende op tegenspraak
Toepassing makend van artikel 24 van de Wet van 15 juni 1935 op het taalgebruik in gerechtszaken;
Verklaart het hoofdberoep en het incidenteel beroep beide ontvankelijk;
Verklaart het hoofdberoep ongegrond;
Verklaart het incidenteel beroep gedeeltelijk gegrond:
Verklaart de dagvaarding van 3 september 2004 nietig.
Bevestigt het bestreden vonnis voor het overige.
Veroordeelt de appellante tot de gerechtskosten verbonden aan onderhavige beroepsprocedure, niet vast te stellen aan haar zijde daar zij te haren laste blijven, en vastgesteld aan de zijde van de geïntimeerde op 485,87 EUR rechtsplegingvergoeding zoals geïndexeerd.
Aldus gewezen en uitgesproken in openbare terechtzitting van het Hof van beroep te Gent, ZEVEN bis KAMER, zitting houdende in burgerlijke zaken, van ZESTIEN APRIL TWEEDUIZEND EN ZEVEN Aanwezig P. VANHERPE F. JODTS
Raadsheer, alleenrechtsprekend Griffier