29 NOVEMBER 2001
C.99.0124.N/1
Nr. C.99.0124.N KULTUUR EN VORMINGSCENTRUM, besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, met maatschappelijke zetel te 1160 Brussel, Vorstlaan 198, ingeschreven in het handelsregister te Brussel, nummer 409.390, eiseres tot cassatie van een vonnis, op 18 december 1998 in hoger beroep gewezen door de Rechtbank van Eerste Aanleg te Brugge, vertegenwoordigd door mr. Adolf Houtekier, advocaat bij het Hof van Cassatie, kantoor houdende te 2800 Mechelen, Battelsesteenweg 95, alwaar keuze van woonplaats wordt gedaan, tegen K. L.,verweerster in cassatie.
HET HOF, Gehoord het verslag van raadsheer Dirix en op de conclusie van advocaat-generaal Dubrulle ; Gelet op het bestreden vonnis, op 18 december 1998 in hoger beroep gewezen door de Rechtbank van Eerste Aanleg te Brugge ;
29 NOVEMBER 2001
C.99.0124.N/2
Over het middel, gesteld als volgt : schending van de artikelen 528, 565, 1108, vierde lid, van het Burgerlijk wetboek, 1,4° en 9°,2,3,§1,l°,41,2°,4° van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet, en van het algemeen rechtsbeginsel “accessorium sequitur principale", doordat het bestreden vonnis van bevestiging voor recht zegt dat de overeenkomst voor schriftelijk onderwijs van 20 september 1994 nietig is en eiseres veroordeelt om aan verweerster de som van 41.289 BEF te betalen, op volgende gronden : Overeenkomstig artikel 2,l°, WCK is deze wet toepasselijk op de kredietovereenkomsten gesloten met een consument die in België zijn gewone
verblijfplaats
heeft
o.m.
een
kredietgever
die
zijn
hoofdzetel op zijn voornaamste verblijfplaats in België heeft. Onderhavige overeenkomst dient ongetwijfeld, gelet op de bedongen betalingsvoorwaarden als een kredietovereenkomst aanzien te worden in de zin zoals bedoeld in artikel 1,4°, WCK nl. "elke overeenkomst waarbij een kredietgever een krediet verleent of toezegt aan een consument, in de vorm van uitstel van betaling, van een lening, of van elke andere gelijkaardige betalingsregeling". Wanneer eiseres voorhoudt dat onderhavige overeenkomst moet gecatalogeerd worden onder de overeenkomsten zoals bepaald in artikel 3,§1,1°, WCK, kan zij hierin niet bijgetreden worden aangezien, zoals de eerste rechter terecht overwoog, de hierin bedoelde overeenkomsten op continu-basis in wezen geen
29 NOVEMBER 2001
C.99.0124.N/3
daadwerkelijke kredietovereenkomsten zijn. Uit de inhoud en de opmaak van onderhavige overeenkomst blijkt immers dat de diensten verstrekt door eiseres (nl. onderwijs) niet vergoed worden naarmate zij verstrekt worden doch dat aan deze te verstrekken diensten een vooraf bepaalde prijs verbonden is waaromtrent een maandelijkse afbetalingsregeling met intrest werd bedongen. Bovendien is het voorwerp van de overeenkomst ook beperkt tot het verstrekken van een éénmalige cursus, weliswaar verspreid over een periode van twaalf maanden, gebeurlijk te verkorten of te verlengen op vraag van en/of volgens de behoeften van verweerster, hetgeen dus zeker niet kan worden gelijkgesteld worden met het verlenen van diensten op continu-basis. Onderhavige overeenkomst werd door de eerste rechter als een "verkoop of afbetaling" bestempeld aangezien zij inderdaad beantwoordt aan de omschrijving zoals gegeven in artikel 1.9°, WCK nl. "elke kredietovereenkomst, ongeacht de benaming of de vorm, welke normaal leidt tot de verkrijging van lichamelijke roerende goederen of levering van diensten en waarvan de prijs betaald wordt in ten minste drie betalingen, door middel van periodieke stortingen, waaronder het voorschot niet is begrepen." Eiseres levert immers studieboeken, welke na betaling van de totale prijs ook eigendom worden van de wedercontractant (zijnde aldus deze lichamelijke roerende goederen), maar levert in hoofdzaak diensten, nl. onderwijs. Bovendien wordt de totale prijs betaald via 12 maandelijkse stortingen (periodieke betalingen), hetgeen duidelijk méér is dan de mini-
29 NOVEMBER 2001
C.99.0124.N/4
maal voorziene drie betalingen, het voorschot niet inbegrepen. De rechtbank zou eiseres zelfs in zekere zin kunnen bijtreden waar zij stelt dat de levering van studieboeken slechts deel uitmaakt van het door haar geleverde onderwijs en zodoende niet als een afzonderlijke levering van lichamelijke roerende goederen te aanzien is. Het is inderdaad juist dat onderwijs zonder studiemateriaal, i.c. boeken, onmogelijk is en dat deze boeken aldus integrerend deel uitmaken van de geleverde dienst, nl. onderwijsverstrekking. Doch deze argumentatie sluit de toepassing van artikel 1.9°, WCK niet uit noch heeft voor gevolg dat onderhavige overeenkomst niet als een verkoop op afbetaling in de zin van dit wetsartikel kan aanzien worden nu de verkrijging van de lichamelijke roerende goederen en de levering van diensten door de wetgever niet als cumulatieve voorwaarden werden opgelegd; ten bewijze de in gezegd artikel 1.9°, gebruikte bewoordingen "verkrijging van lichamelijke roerende goederen of levering van diensten", terwijl, eerste onderdeel, het door partijen op 20 september 1994 gesloten contract voor schriftelijk onderwijs medisch secretariaat geen kredietovereenkomst is welke normaal leidt tot de verkrijging van lichamelijke roerende goederen waarvan de prijs betaald wordt in ten minste drie betalingen, door middel van periodieke stortingen waaronder het voorschot niet is begrepen, zodat dit contract niet als een verkoop op afbetaling kan beschouwd worden ; dat het voorwerp van het contract immers hoofdza-
29 NOVEMBER 2001
C.99.0124.N/5
kelijk bestaat uit het leveren van diensten, nl. schriftelijk onderwijs, en niet uit het verkrijgen van lichamelijke roerende goederen ; dat het feit dat er ook studiemateriaal wordt geleverd van bijkomende aard is en integrerend deel uitmaakt van de geleverde onderwijsdiensten ; dat het feit dat de wetgever de verkrijging van lichamelijke roerende goederen en de levering van diensten niet als cumulatieve voorwaarden heeft opgelegd, aan de opslorping van de geleverde boeken als bijkomend voorwerp door de verstrekte onderwijsdiensten als hoofdelement geen afbreuk doet, zodat het kwestieuze contract voor schriftelijk onderwijs uit dit oogpunt ten onrechte als een verkoop op afbetaling werd beschouwd (schending van de artikelen 1,4°,9°, en 2 van de wet van 12 juni 1991, 528,565,1108,vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek, en van het algemeen rechtsbeginsel "accessorium sequitur principale"), tweede onderdeel, het feit dat de door partijen gesloten overeenkomst voor schriftelijk onderwijs medisch secretariaat tot het leveren van diensten tot voorwerp heeft, waarvan de prijs op voorhand bepaald is en betaald wordt in ten minste drie betalingen, door middel van periodieke storingen waaronder het voorschot niet begrepen is, er geen afbreuk aan doet dat deze diensten door eiseres op continubasis geleverd worden, en verweerster het recht heeft van deze diensten, zolang ze geleverd worden, via gespreide betalingen te regelen ; dat immers enerzijds het aan verweerster verstrekte onderwijs 12 maanden beloopt
29 NOVEMBER 2001
C.99.0124.N/6
en zij binnen de eerste 15 dagen na de onderschrijving de eerste vier syllabussen ontvangt en daarna vier syllabussen om de drie maanden ; dat de cursus bedoeld is als een voortdurende opvoedende dialoog met regelmatige schriftelijke verbeteringen en huiswerk ; dat dientengevolge dit onderwijs door eiseres wel op continu-basis verstrekt wordt ; dat de bepaalde duur van 12 maanden van het contract, die trouwens kan verkort of verlengd worden, aan de continu-basis van het onderwijs geen afbreuk doet zodat ook de door eiseres geleverde diensten betaald werden naarmate ze continu geleverd worden ; dat anderzijds verweerster gerechtigd is het totale bedrag van de cursus met afbetalingen te regelen en het feit dat het totaal bedrag op afbetalingen bij het sluiten van het contract voorzien is het recht op afbetaling niet vermindert ; dat het feit dat in het tussen partijen gesloten contract de totale prijs op voorhand bepaald wordt wettelijk voorzien is en geen afbreuk doet aan de spreiding der betalingen voor de opeenvolgende leveringen, zodat het bestreden vonnis ten onrechte toepassing heeft gemaakt van de consumentenkredietwet (schending van de artikelen 1,9°,2,3,§1,l°,41,2°,4°, van de wet van 12 juni 1999) :
Wat het eerste onderdeel betreft : Overwegende dat artikel 1, aanhef en 9°, van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet bepaalt dat een verkoop op afbetaling elke kredietovereenkomst is, ongeacht de benaming of
29 NOVEMBER 2001
C.99.0124.N/7
de vorm, welke normaal leidt tot de verkrijging van lichamelijke roerende goederen of levering van diensten en waarvan de prijs wordt betaald in ten minste drie betalingen, door middel van periodieke stortingen waaronder het voorschot niet is inbegrepen ; Dat deze bepaling niet uitsluit dat een overeenkomst waarvan het voorwerp hoofdzakelijk bestaat uit het leveren van diensten en waarvan de verkrijging van lichamelijke roerende goederen van bijkomende aard is een verkoop op afbetaling kan zijn ; Dat het onderdeel, dat ervan uitgaat dat deze bepaling dit uitsluit, faalt naar recht ;
Wat het tweede onderdeel betreft : Overwegende dat, luidens artikel 3,§3,1°, van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet, deze wet niet van toepassing is op de overeenkomsten voor het op continu-basis verlenen van diensten door publieke of privé-ondernemingen, waarbij de consument het recht heeft om de kosten van deze diensten, zolang zij worden geleverd, te regelen via gespreide betalingen ; Dat deze uitzondering de overeenkomsten betreft die de levering van opeenvolgende of voortdurende prestaties tot voorwerp hebben
die
betaalbaar
worden
gesteld
naargelang
zij
geleverd ; Overwegende dat de appèlrechters vaststellen dat :
worden
29 NOVEMBER 2001
C.99.0124.N/8
1° de partijen een overeenkomst sluiten “voor het volgen van een cursus schriftelijk onderwijs voor medische secretaresse”, 2° de contante kostprijs 37.500 BEF bedraagt, 3° de totale prijs in geval van financiering 41.289 BEF bedraagt die na betaling van een voorschot ten belope van 5.625 BEF wordt voldaan door twaalf maandelijkse stortingen van 2.972 BEF, 4° de duur van de cursus 12 maanden bedraagt die evenwel op verzoek van de consument kan worden verlengd of verkort ; Overwegende dat de appèlrechters oordelen dat “de diensten verstrekt door eiseres (...) niet vergoed worden naarmate zij verstrekt worden doch dat aan deze te verstrekken diensten een vooraf bepaalde prijs verbonden is waaromtrent een maandelijkse afbetalingsregeling met interest werd bedongen” en “het voorwerp (van de overeenkomst) beperkt (is) tot het verstrekken van een éénmalige cursus” ; dat zij hieruit afleiden dat de overeenkomst niet het “verlenen van diensten op continu-basis” tot voorwerp heeft en beslissen dat “de uitzonderingsgrond vervat in artikel 3,§1,1°, in casu
niet aan de orde is” ; dat zij aldus hun
beslissing naar recht verantwoorden ; Dat het onderdeel niet kan worden aangenomen ;
OM DIE REDENEN, Verwerpt de voorziening ; Veroordeelt eiseres in de kosten.
29 NOVEMBER 2001
C.99.0124.N/9
De kosten begroot op de som van negentienduizend tweehonderd veertig frank jegens de eisende partij. Aldus geoordeeld door het Hof van Cassatie, eerste kamer, te Brussel, door afdelingsvoorzitter Boes, de raadsheren Waûters, Bourgeois, Dirix, Stassijns, en in openbare terechtzitting van negenentwintig november tweeduizend en een uitgesproken door afdelingsvoorzitter Boes, in aanwezigheid van advocaat-generaal Dubrulle, met bijstand van griffier Van Geem.