RUP 'DIENSTENERF' Onderzoek tot m.e.r.
Definitief
Gemeente Lebbeke Flor Hofmanslaan 1 9280 Lebbeke
Grontmij Vlaanderen Gent, november 2008
, revisie 01
Verantwoording
Titel
:
RUP 'DIENSTENERF'
Subtitel
:
Onderzoek tot m.e.r.
Projectnummer
:
248614
Referentienummer
:
P:\248614\A\RAP
Revisie
:
03
Datum
:
november 2008
Auteur(s)
:
RRO, PDR
E-mail adres
:
[email protected]
Gecontroleerd door
:
Paraaf gecontroleerd
:
Goedgekeurd door
:
Paraaf goedgekeurd
:
Contact
:
Hans De Meester
Meersstraat 138A B-9000 Gent T +32 9 241 59 20 F +32 9 241 59 30
[email protected] www.grontmij.be
, revisie 01 Pagina 2 van 25
Inhoudsopgave
1 1.1 1.2
Inleiding......................................................................................................................... 5 Kader en opbouw document ......................................................................................... 5 Resultaten raadpleging ................................................................................................. 5
2 2.1 2.2 2.2.1 2.3
Situering en beschrijving van het plangebied ............................................................... 9 Fysieke bestaande toestand ......................................................................................... 9 Juridisch bestaande toestand ..................................................................................... 11 Gewestplan ................................................................................................................. 11 Doelstellingen van de opmaak van RUP ‘Dienstenerf’ ............................................... 12
3 Aftoetsing planMER-plicht van rechtswege ................................................................ 13 3.1 Project-m.e.r.-plicht..................................................................................................... 13 De project-m.e.r.-plicht wordt afgetoetst op basis van het besluit van de Vlaamse regering houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectenrapportage, meerbepaald bijlagen 1 en 2............................................. 13 3.2 Noodzaak tot passende beoordeling .......................................................................... 13 3.2.1 Speciale beschermingszones ..................................................................................... 13 3.2.2 Aard van het plan........................................................................................................ 13 3.3 Conclusie .................................................................................................................... 13 4 4.1 4.2 4.2.1 4.2.2 4.2.3 4.2.4 4.2.5 4.2.6 4.3 4.3.1 4.3.2 4.3.3 4.3.4 4.3.5 4.3.6 4.3.7 4.3.8 4.4
Scoping milieu-effecten............................................................................................... 14 Aard van het plan........................................................................................................ 14 Voorkomen van bijzonder beschermde gebieden ...................................................... 15 VEN-gebieden............................................................................................................. 16 Ramsar-gebieden ....................................................................................................... 16 Beschermde duingebieden ......................................................................................... 16 ‘Ecologische’ gebieden volgens bestemmingsplannen .............................................. 16 Onroerend Erfgoed ..................................................................................................... 16 Waterwingebieden ...................................................................................................... 16 Kwetsbaarheid plangebied.......................................................................................... 16 Overstromingsgebieden.............................................................................................. 17 Bodem......................................................................................................................... 20 Biologische waarderingskaart ..................................................................................... 20 Landschap: aanwezigheid ankerplaatsen en relictzones ........................................... 21 Inventaris bouwkundig erfgoed ................................................................................... 21 Landbouwtyperingskaarten......................................................................................... 22 Herbevestigd agrarisch gebied ................................................................................... 22 Stiltegebieden ............................................................................................................. 23 Conclusie .................................................................................................................... 23
5
Externe mensveiligheid............................................................................................... 24
6
Eindconclusie .............................................................................................................. 25
7
Bijlagen ....................................................................................................................... 26
, revisie 01 Pagina 3 van 25
Inhoudsopgave (vervolg)
, revisie 01 Pagina 4 van 25
1
Inleiding
1.1
Kader en opbouw document
Met de inwerkingtreding van het besluit van de Vlaamse regering van 11 april 2008 is er meer duidelijkheid geschapen omtrent de integratie van milieueffectenrapportage (m.e.r.) in het planproces van een ruimtelijk uitvoeringsplan (RUP). Vanaf 1 juni 2008 dient er bij de opmaak van RUP’s formeel rekening gehouden te worden met het onderzoek van milieueffecten die de realisatie van de bestemmingen in dit RUP kunnen teweegbrengen. In de praktijk betekent dit dat voor elk RUP minimaal een ‘onderzoek tot m.e.r.’ dient uitgevoerd te worden. De resultaten van het ‘onderzoek tot m.e.r.’ geven aan of de opmaak van een planMER al dan niet noodzakelijk is. Bijkomend worden de resultaten aangewend om de ruimtelijke keuzes die in het RUP ‘Dienstenerf’ gemaakt worden inhoudelijk te versterken en te onderbouwen. Het document is opgebouwd uit volgende stappen:
• Situering en beschrijving van het plangebied en de ruimtelijke doelstellingen (ruimtelijk en •
•
• •
juridisch-beleidsmatig); Aftoetsing plan-MER-plicht van rechtswege ° Project-m.e.r.-plicht expliciet aftoetsen d.m.v. mogelijk relevante rubrieken uit bijlagen 1 en 2; ° Noodzaak passende beoordeling aftoetsen: − Gelegen in of in de nabijheid van speciale beschermingszones? − Aard plan: mate van verstoring, versnippering,…; Indien één van beide van toepassing is, is een plan-MER vereist. Scoping milieueffecten: eerste ruwe screening van de kwetsbaarheid van de omgeving en de aard van de milieu-impact van het ruimtelijk uitvoeringsplan. De scoping biedt volgende antwoorden: ° Is de opmaak van een PlanMER toch noodzakelijk? ° Zijn er een bepaalde relevante milieudisciplines die verder uitgewerkt dienen te worden? Indien noodzakelijk, diepgaander onderzoek van de relevante milieudiscipline(s) zoals vastgesteld in de scoping; Eindconclusie
1.2
Resultaten raadpleging
Overeenkomstig het Besluit van de Vlaamse regering betreffende de milieueffectrapportage over plannen en programma’s werden via schrijven dd. 2 augustus 2008 volgende instanties aangeschreven: Instantie
Adres
Antwoord
Agentschap Wegen en Verkeer
Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20, bus 4 1000 Brussel
/
Inleiding
Agentschap Wegen en Verkeer Buitendienst Oost-Vlaanderen Agentschap voor Natuur en Bos
ANB – Oost-Vlaanderen Departement Landbouw en Visserij Afdeling Duurzame Landbouwontwikkeling Departement Landbouw en Visserij Afdeling Duurzame Landbouwontwikkeling Oost-Vlaanderen Departement LNE Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Veiligheidsrapportering Departement LNE Afdeling Milieur-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Begeleiding Gebiedsgerichte Planporocessen Departement RWO
Departement RWO Afdeling Woonbeleid Departement RWO Afd. Stedenbouwkundig Beleid en Onroerend Erfgoedbeleid Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid Afdeling Toezicht Volksgezondheid Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid Afdeling Toezicht Volksgezondheid Vlaamse Landmaatschappij Vlaamse Milieumaatschappij Deputatie van de provincie Oost-Vlaanderen RWO – Wonen Oost-Vlaanderen
Bollebergen 2B bus12 9052 Zwijnaarde Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel Gebr. Van Eyckstraat 2-6 9000 Gent Ellipsgebouw Koning Albert II-laan 35, bus 40 1030 Brussel Burgemeester Van Gansberghelaan 115 bus a 9820 Merelbeke Graaf de Ferraris-gebouw Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 Brussel Graaf de Ferraris-gebouw Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 Brussel
29/09/2008
Phoenixgebouw Koning Albert II-laan 19 bus 12 1210 Brussel Phoenixgebouw Koning Albert II-laan 19 bus 21 1210 Brussel Phoenixgebouw Koning Albert II-laan 19 bus 10 1210 Brussel Stationsstraat 110 2800 Mechelen Koning Albert II-laan 35 bus 33 1030 Brussel Elfjulistraat 45 9000 Gent Gulden Vlieslaan 72 1060 Brussel A. Van de Maelestraat 96 9320 Erembodegem Gouvernementstraat 1 9000 Gent Gebroeders Van Eyckstraat 4-6 9000 Gent
/
/
18/09/2008 30/09/2008
/
11/09/2008
30/09/2008
/
23/09/2008
/ / / 27/10/2008 / 29/09/200 29/09/2008
De instanties die niet antwoordden hebben wel geantwoord via hun provinciaal aangeschreven diensten; met uitzondering van het Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid, afdeling toezicht volksgezondheid en de OVAM. U vindt de ingestuurde adviezen in bijlage.
Op basis van deze adviezen worden een aantal aanpassingen doorgevoerd in het document ten aanzien van de versie die doorgestuurd werd voor de adviesverlening: Instantie
Aanpassingen in document
Opmerkingen
Agentschap Wegen en Verkeer Buitendienst Oost-Vlaanderen ANB – Oost-Vlaanderen
/
Gewestwegen niet opgenomen in plangebied RUP
/
Aandacht voor inrichting park en de Kleine Beek wordt meegenomen bij uitwerking RUP /
Departement Landbouw en Visserij Afdeling Duurzame Landbouwontwikkeling Departement LNE Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Veiligheidsrapportering
/
Invoegen 5)
Externe mensveiligheid
/
Aangezien het de bedoeling is om in het RUP mogelijkheden te voorzien voor een school en een rustoord, dienen deze kwetsbare locaties afgetoetst te worden op aspecten van externe mensveiligheid. Gelet op het feit dat: • Volgens de gegevens van de dienst VR in het plangebied geen Seveso-inrichtingen aanwezig zijn; • Volgens de gegevens versterkt in de screeningnota in het plangebied van het RUP geen Seveso-inrichtingen mogelijk zijn; • Volgens de gegevens verstrekt in de screeningnota in het plangebied van het RUP een gebied met kwetsbare locaties gepland is, nl; een school en een rusthuis; • Dat volgens de gegevens van de dienst VR binnen een perimeter van 2 km rond het plangebied geen Sevesoinrichtingen aanwezig zijn; Stelt er zich op het vlak van de externe mensveiligheid geen probleem.
, revisie 01 Pagina 7 van 25
Inleiding
Invoegen bij
6)
Eindconclusie
Tevens stellen er zich op het vlak van externe mensveiligheid geen problemen. Departement LNE Afdeling Milieur-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Begeleiding Gebiedsgerichte Planporocessen Departement RWO Afd. Stedenbouwkundig Beleid en Onroerend Erfgoedbeleid Vlaamse Landmaatschappij Deputatie van de provincie Oost-Vlaanderen RWO – Wonen OostVlaanderen
/
/
/
/
/ /
De conclusie vergt geen inhoudelijke aanpassingen. /
/
/
, revisie 01 Pagina 8 van 25
2
Situering en beschrijving van het plangebied
2.1
Fysieke bestaande toestand
Het plangebied van het ruimtelijk uitvoeringsplan is gelegen in de dorpskern van Lebbeke, ingeklemd tussen de Brusselsesteenweg (N47) en de omleidingsweg rondom de kern, nl. de Flor Hofmanslaan.
Situering plangebied op stratenplan (bron: belgeo)
Het plangebied wordt begrensd door: • In het oosten door de Brusselsesteenweg (N47): deels door deze weg, deels door de achtertuinen van de lintbebouwing langs de N47; • In het zuiden door de achtertuinen van de woonbebouwing langsheen de Veldekensstraat; • In het westen door de Flor Hofmanslaan; • In het noorden door de Eikenveldstraat; De oppervlakte van het plangebied bedraagt ongeveer 7 ha. Het plangebied functioneert als een dienstenzone waarin verschillende gemeenschapsvoorzieningen gelegen zijn. Langsheen de Brusselsesteenweg is er een gesloten statige bebouwingswand met drie grote gemeenschapsfuncties: • Afdeling ‘kleuters centrum’ van de Vrije basisschool Lebbeke, • De Poort, een gemeenschapshuis voor vrouwen; • het OCMW (administratie) en ’t Kwakkeltje (kinderopvang).
Situering en beschrijving van het plangebied
Foto bebouwing gesloten bebouwingswand langsheen de Brusselsesteenweg Foto Kleine Beek doorheen het plangebied Topografische kaart met afbakening plangebied
Langsheen de Flor Hofmanslaan bevinden zich het rustoord, de serviceflats en de parking van het OCMW-rustoord. Langsheen de Eikenveldstraat vinden we ook twee villa’s in open bebouwing terug. Doorheen het plangebied loopt vanuit de westelijke open ruimte, onder de Flor Hofmanslaan door, de Kleine Beek doorheen het plangebied. De bebouwing langsheen de Brusselsesteenweg waait achter de sterk afgelijnde lintbebouwing uit in een differentiatie van door de tijden heen gegroeide bijgebouwen, uitbouwen en paviljoenen. Tussen deze verspreide bebouwing in vinden we een versnipperde groenstructuur terug die door de tijden heen aangetast is door verhardingen voor doorgangen en parkeren.
Foto’s van de versnipperde groenstructuur
Situering en beschrijving van het plangebied
Luchtfoto met afbakening plangebied (bron: Agiv)
2.2
Juridisch bestaande toestand
2.2.1
Gewestplan
De planologische context in het plangebied wordt gevormd door het gewestplan Dendermonde (K.B. 7 november 1978). De gemeenschapsvoorzieningen langsheen de Brusselsesteenweg en het rustoord langsheen de Flor Hofmanslaan is gelegen in een bestemming ‘gebied voor gemeenschapsvoorzieningen en openbaar nut’. Aansluitend bij de Eikenveldstraat is een gebied van 1,2 ha bestemd als ‘parkgebied’. Het meest zuidelijke deel van het plangebied, deels bebouwd met de cluster serviceflats, deels onbebouwd, is momenteel bestemd als ‘agrarisch gebied’.
Afbakening plangebied in het gewestplan Dendermonde:
Situering en beschrijving van het plangebied
2.3
Doelstellingen van de opmaak van RUP ‘Dienstenerf’
De gemeente Lebbeke heeft recent ruimtelijk onderzoek laten uitvoeren met betrekking tot de activiteitenas N47. Gezien de ligging van het plangebied van dit gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan (RUP) tussen de Brusselsesteenweg (N47) en de Flor Hofmanslaan – de twee dragers van deze activiteitenas – kwam ook deze site voor gemeenschapsvoorzieningen voor het voetlicht. Door zijn interne dynamiek zal de site in de volgende jaren een belangrijke transformatie ondergaan. De verschillende gemeenschapsvoorzieningen die er gevestigd zijn, hebben plannen om te verbouwen, te herbouwen of uit te breiden. Het gaat om de vrije kleuter- en lagere school, het opvangtehuis voor vrouwen De Poort en het OCMW rustoord. Om deze interne dynamiek op de site voor gemeenschapsvoorzieningen in goede banen te leiden en de verschillende initiatieven op elkaar af te stemmen wordt het RUP ‘Dienstenerf’ opgemaakt. Tevens dient in het plangebied ook een kwalitatief buurtpark vorm gegeven te worden. Met de opmaak van een ruimtelijk uitvoeringsplan voor het ‘dienstenerf’ wenst het gemeentebestuur een verordenend kader te creëren voor een kwalitatieve ruimtelijke ontwikkeling van de site voor gemeenschapsvoorzieningen. Het doel bestaat erin om voor het aangegeven plangebied een document op te maken dat de juridische bestemmingen vastlegt. Het document moet de doelstellingen van het ruimtelijk structuurplan Lebbeke, van de studie activiteitenas N47 en een aantal ruimtelijke vragen en noden in het plangebied vertalen in een juridisch verordenend plan. Het document moet eveneens de randvoorwaarden weergeven opdat de gewenste ingrepen zouden gebeuren op een ruimtelijk verantwoorde wijze en met garanties voor een duurzaam beheer van de ruimte. Het planologisch initiatief van de gemeente gaat vooral over het verfijnen van de bestaande gewestplanbestemmingen ‘gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen’ en ‘parkgebied’. Bijkomend wordt een deel ‘agrarisch gebied’ omgevormd naar bestemmingen in functie van de inplanting van gemeenschapsvoorzieningen.
3
Aftoetsing planMER-plicht van rechtswege
3.1
Project-m.e.r.-plicht
De project-m.e.r.-plicht wordt afgetoetst op basis van het besluit van de Vlaamse regering houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectenrapportage, meerbepaald bijlagen 1 en 2 De activiteiten die binnen het planologisch kader van het RUP zullen kunnen gerealiseerd worden vallen hier niet onder. Uit nazicht van bijlage 2 ‘Infrastructuurprojecten – stadsontwikkelingsprojecten, met inbegrip van de bouw van winkelcentra en parkeerterreinen’, blijkt dat de activiteiten die binnen het planologisch kader van het RUP zullen kunnen gerealiseerd worden: • geen betrekking hebben op de bouw van 1000 of meer woongelegenheden, • geen handelsruimte van 5.000 m² brutovloeroppervlakte betreffen; • geen verkeersgenererende werking met pieken van 1000 of meer personenautoequivalenten per tijdsblok van 2 uur hebben.
3.2
Noodzaak tot passende beoordeling
3.2.1
Speciale beschermingszones
Er zijn geen vogelrichtlijngebieden of habitatrichtlijngebieden in of in de nabijheid van het plangebied (geen op het grondgebied van Lebbeke). Vanuit dit criterium is geen passende beoordeling vereist.
3.2.2
Aard van het plan
Uit voorgaande blijkt dat het plangebied niet gelegen is in of in de nabijheid van speciale beschermingszones. Verstorend effect: Het plan zal – gezien ook de aard van de activiteiten (gemeenschapsvoorzieningen, wonen, openbaar park) – geen verstorend effect hebben op speciale beschermingszones. Versnipperend effect: Het RUP ordent een zone aansluitend bij de dorpskern van Lebbeke, waarbij een aantal agrarische restgronden herbestemd worden. Er kan dus ook geen versnipperend effect ontstaan ten aanzien van speciale beschermingszones.
3.3
Conclusie
De opmaak van een planMER wordt niet noodzakelijk geacht vanuit de project-m.e.r. plicht of de noodzaak tot een passende beoordeling.
Scoping milieu-effecten
4
Scoping milieu-effecten
4.1
Aard van het plan
Het planologisch initiatief van de gemeente gaat vooral over het verfijnen van de bestaande gewestplanbestemmingen ‘gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen’ en ‘parkgebied’. Hierbij wordt het ‘parkgebied’ realistisch hertekend’ via een ‘zone voor openbaar park’ De loop van de Kleine Beek wordt zoveel als mogelijk opgenomen in deze ‘zone voor openbaar park’. Langsheen de Flor Hofmanslaan wordt er zelfs voorgesteld om de Kleine Beek op te nemen in een ‘zone voor natuur’. In beide zones is het de bedoeling om de beekoevers ecologisch te versterken én ruimte te bieden aan het water bij overlast. Bijkomend wordt een beperkt aantal gronden met een bestemming ‘agrarisch gebied’ omgevormd naar bestemmingen in functie van gemeenschapsvoorzieningen. Deze wijziging van bestemming is logisch: • Door de aanleg van de omleidingsweg zijn deze agrarische gronden fysiek geïsoleerd komen te liggen van de open ruimte westelijk van de kern van Lebbeke….het zijn restgronden geworden. In het gemeentelijk ruimtelijk structuurplan wordt er voorgesteld om de kern ruimtelijk ‘af te werken’ tot aan de omleidingsweg door invulling van deze restgronden. • Een deel van deze agrarische gronden werden in het verleden reeds ingevuld met serviceflats aansluitend bij het naastgelegen rustoord (bleekblauwe cirkel). • De bijkomende oppervlakte heeft tot doel om overeenkomstig het zorgdecreet de site van het rustoord uit te bouwen tot een volwaardige zorgcampus. Op korte termijn plant het OCMW een uitbreiding met 34 ouderenflats met dienstverlening en carports (roze cirkel). Deze gronden zijn nu ingevuld met buffergroen en een grasperk. De bijkomende ruimte aan de Veldekensstraat biedt uitbreidingsmogelijkheden op langere termijn (5 à 10 jaar). In het licht van de vergrijzing een logische stap (gele cirkel). Deze ruimte wordt nu gebruikt voor het stallen van paarden door een particulier.
De mogelijkheden die gegenereerd worden voor de gemeenschapsvoorzieningen en in beperkte mate wonen, leiden niet tot significante wijzigingen in de verkeersproductie: • Inzake gemeenschapsvoorzieningen wordt de invulbare oppervlakte ingeperkt ten aanzien van de huidige invullingsmogelijkheden via het gewestplan; • De doelgroepen van de woonfunctie gelinkt aan de gemeenschapsvoorzieningen, zijnde hulpbehoevende senioren en gezinnen, alsook scholieren hebben slechts een beperkt verkeersgenererend vermogen.
Scoping milieu-effecten
4.2
Voorkomen van bijzonder beschermde gebieden
In het Besluit van de Vlaamse Regering houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage wordt aangegeven wat er verstaan wordt onder ‘bijzonder beschermde gebieden’:
• de speciale beschermingszones overeenkomstig het decreet van 21 oktober 1997 betref• • • •
• • • •
fende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu; gebieden aangeduid overeenkomstig de Conventie van Ramsar inzake watergebieden van internationale betekenis; beschermde duingebieden of voor het duingebied belangrijk landbouwgebied zoals aangegeven ter uitvoering van het decreet van 14 juli 1993 houdende maatregelen tot bescherming van de kustduinen; natuurgebieden, natuurgebieden met wetenschappelijke waarde en de ermee vergelijkbare gebieden, aangewezen op plannen van aanleg en de ruimtelijke uitvoeringsplannen van kracht in de ruimtelijke ordening; bosgebieden, valleigebieden, brongebieden, overstromingsgebieden, agrarische gebieden met ecologisch belang of ecologische waarde en de ermee vergelijkbare gebieden, aangewezen op plannen van aanleg en de ruimtelijke uitvoeringsplannen van kracht in de ruimtelijke ordening; beschermde landschappen, stads- of dorpsgezichten, monumenten of archeologische zones; waterwingebieden en bijhorende beschermingszones type I en II vastgesteld ter uitvoering van het decreet van 24 januari 1984 houdende maatregelen inzake het grondwaterbeheer; het Vlaams Ecologisch Netwerk overeenkomstig het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu; een volgens een plan van aanleg of ruimtelijk uitvoeringsplan vastgesteld erfgoedlandschap.
Scoping milieu-effecten
Aangezien het voorkomen van deze bijzonder beschermde gebieden vaak een bepalende rol speelt in functie van het bepalen van de project-m.e.r.-plicht en gezien deze gebieden als bijzondere beschermde gebieden worden beschouwd omdat ze een hoge waarde en/of kwetsbaarheid vanuit milieuoogpunt hebben, geeft het voorkomen ervan een goede indicatie van gevoeligheid van het plangebied voor het mogelijk optreden van milieueffecten. Deze elementen worden daarom nu voor het plangebied van het RUP ‘Dienstenerf’ onderzocht. In een verdere stap wordt dan nagegaan of – rekening houdende met de aard van het plan – een (aanzienlijk) milieueffect ten aanzien van deze gebieden kan optreden en hoe dit kan voorkomen worden. 4.2.1
VEN-gebieden
Geen VEN-gebieden in of in de nabijheid van het plangebied (geen op het grondgebied van Lebbeke).
4.2.2
Ramsar-gebieden
Niet van toepassing
4.2.3
Beschermde duingebieden
Niet van toepassing
4.2.4
‘Ecologische’ gebieden volgens bestemmingsplannen
In het plangebied zijn er geen natuurgebieden, bosgebieden valleigebieden, brongebieden of agrarische gebieden met ecologisch belang of waarde gelegen volgens het vigerende gewestplan.
4.2.5
Onroerend Erfgoed
In het plangebied of in de onmiddellijke nabijheid zijn er geen beschermde landschappen, stads- of dorpsgezichten gelegen, noch beschermde monumenten. De site is ook geen erfgoedlandschap.
4.2.6
Waterwingebieden
Het plangebied is niet gelegen in of nabij een oppervlaktewaterwingebied of een beschermingszone voor grondwaterwinning. De activiteiten die binnen het planologisch kader van het RUP zullen kunnen gerealiseerd worden hebben geen impact op het grondwater.
4.3
Kwetsbaarheid plangebied
De aanwezigheid van bijzonder beschermde gebieden geeft weliswaar een idee van belangrijke te beschermen waarden, maar geeft vaak onvoldoende de kwetsbaarheid van een gebied weer. De kwetsbaarheid van een gebied is echter in belangrijke mate bepalend voor de te verwachten milieueffecten. Een gedetailleerde beschrijving van de kenmerken van het plangebied is in dit
Scoping milieu-effecten
stadium van het onderzoek niet zinvol. Daarom wordt de kwetsbaarheid van het plangebied gekarakteriseerd aan de hand van beschikbaar kaartmateriaal, dat een ruwe indicatie hiervan weergeeft. Aangezien dit een eerder ruwe werkwijze is die de specifieke eigenheid van het gebied slechts beperkt in rekening brengt, wordt er uitgegaan van het voorzorgsbeginsel op dit vlak. Dit betekent dat – als er twijfel is over de kwetsbaarheid van – er wordt uitgegaan van een ‘worst case’ inschatting van de kwetsbaarheid. Om de kwetsbaarheid in kaart te brengen raadplegen we volgend kaartmateriaal:
• Recent overstroomde gebieden en waterlopenkaart; • Gebieden met een zeer slechte drainage en/of een bijzondere gevoeligheid (zeer natte gronden - drainageklasse f, g of i volgens de bodemkaart – en veen- en poelgronden);
• Waardevolle of zeer waardevolle gebieden volgens de Biologische Waarderingskaart; • Relictzones en ankerplaatsen volgens de landschapsatlas – eventueel aangevuld met in• • • •
formatie uit de inventaris van het bouwkundig erfgoed en de centraal archeologische inventaris (CAI); Stiltegebieden; Woonconcentraties (volgens topografische kaarten, gewestplan); Landbouwgronden met een hoge of zeer hoge waardering volgens de landbouwtyperingskaart; Landbouwgronden gelegen binnen de herbevestigde agrarische gebieden.
Rekening houdend met de aard van het planelement, de aanwezige en geplande ontwikkelingen in de omgeving en de aard van/afstand tot kwetsbare gebieden, wordt het risico op milieueffecten beoordeeld en de gewenste diepgang per milieudiscipline vastgesteld.
4.3.1
Overstromingsgebieden
Langsheen de Kleine beek zijn kleine delen aangegeven als een ‘risicozone voor overstromingen’ (bleekblauw op de kaart)
Uit de ‘recent overstroomde gebieden’ (ROG) (blauw op de kaart) blijkt dat er in het recente verleden langsheen de Kleine Beek wateroverlast is geweest. Het plangebied ligt niet in de ‘van Nature overstroombare gebieden’ (NOG), aangegeven in het roze op de kaart.
Scoping milieu-effecten
De Kleine beek stroomt van west naar oost doorheen de kern van Lebbeke om uit te monden in de Vondelbeek die noordelijk richting Dendermonde afwatert. De kwetsbaarheid van het plangebied voor overstromingen is het gevolg van ingrepen door de mens: • Doorheen de kern van Lebbeke zijn grote delen van de beek overwelfd, waarbij er ook in de hoogteligging van de beek nog eens een knik ligt; • Doorheen de kern van Lebbeke zijn er bijkomend nog een aantal overstorten die uitmonden in de Kleine Beek. Om aan de wateroverlast een oplossing te bieden, werd in het verleden reeds een wachtbekken uitgegraven naast de Flor Hofmanslaan. Dit wachtbekken functioneerde echter niet naar behoren omdat hier nog een afwateringsgracht in uitmondde. Dit probleem werd opgelost in 2006 door het graven van een bijkomende langsgracht door het Vlaams gewest. Uit een recente modellering in opdracht van de Afdeling Water worden bijkomend volgende acties voorzien om de wateroverlast in o.a. de Kleine Beek aan te pakken: • Het betreffende wachtbekken nog verder uitdiepen, waardoor de buffercapaciteit verhoogd kan worden. • Bijkomend een klein wachtbekken voorzien in de uitbreiding van de industriezone D’ Helst. Hierdoor zou de wateroverlast in het plangebied én de kern van Lebbeke langsheen de Kleine Beek structureel worden aangepakt. In het plangebied zijn hiervoor geen structurele infrastructuurwerken noodzakelijk. Toch worden een aantal acties en maatregelen voorgesteld om de impact van nieuwe bebouwing en verhardingen in het plangebied naar de Kleine Beek toe tot een minimum te beperken:
• Ondanks alle technische voorzorgsmaatregelen, is het vanuit een duurzame uitgangshouding echter aangewezen om overeenkomstig de principes van het integraal waterbeleid – naast de gewestelijke verordening – in de stedenbouwkundige voorschriften te streven naar het beperken van de verharding én maximaal te werken met waterdoorlatende verhardingen, tenzij werken met niet-waterdoorlatende verhardingen om bepaalde redenen aangewezen zou zijn (bvb. vigerende sectorale wetgeving);
• Daarnaast wordt er voorgesteld om de gehanteerde lozingsnorm van 40 liter hemelwater/seconde/hectare cfr. de vigerende gewestelijke hemelwaterverordening in het plangebied te verstrengen tot 10 liter hemelwater/seconde/hectare;
• In het plangebied, meerbepaald in de zones van bebouwing aansluitend bij de Brusselsesteenweg en in de zone voor openbaar park, wordt er voorgesteld om in de stedenbouwkundige voorschriften toe te laten dat de loop van de Kleine Beek verlegd kan worden in functie van een meer rationele loodrechte bebouwing langsheen de Steenweg. Gezien de sterke verharding van de bestaande beekoevers – en de beperkte ecologische waarden die dit met zich meebrengt – is een verlegging van de beek vanuit ecologisch oogpunt aanvaardbaar. Hierbij moet echter wel rekening gehouden worden met het verzamelend hemelwatereffect van de huidige beekloop….het huidige natuurlijke tracé vloeit voort uit de logica dat water vloeit naar het laagst gelegen punt in zijn omgeving. Het ware dan wel aangewezen om in de stedenbouwkundige voorschriften te stipuleren dat bij de aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning voor verlegging van de beek onderbouwd wordt hoe het nieuwe tracé hieraan zal voldoen. Daarnaast biedt een verlegging van de beek ook de kans om het smalle beekgabariet te verbreden en op bepaalde plaatsen te werken met verschillende oevers waardoor: o de biodiversiteit in de beek gestimuleerd wordt en de ecologische kwaliteiten van de beek kunnen vergroot worden; o er ruimte kan geboden worden aan het water waardoor bij wateroverlast – ondanks alle andere technische preventie-infrastructuur – het water gecontroleerd buiten zijn oevers kan treden en de omliggende gemeenschapsvoorzieningen gespaard blijven.
Scoping milieu-effecten
Ook dit streven dient opgenomen te worden in de stedenbouwkundige voorschriften.
Scoping milieu-effecten
4.3.2
Bodem
(Bron: Agiv)
Kernserie (gele kleur)
Pcc
Textuur Drainage Profielontwikkeling
P c c
Variant profielontwikkeling
(h)
Kernserie (groene kleur)
EDx
Textuur Drainage
E c-d
Profielontwikkeling
x
Matig droge lichte zandleembodem met sterke gevlekte, verbrokkelde textuur B horizont Licht zandleem Matig droog, zwak gleyig Met sterk gevlekte textuur (bij lemige sedimenten), verbrokkelde textuur B horizont (bij zandige sedimenten) Sterk gevlekte, verbrokkelde of discontinue textuur B horizont
Zwak tot matig gleyige kleibodem met onbepaald profiel Klei Complex c+d (matig droog, zwak gleyig + matig nat, matig gleyig) Met onbepaalde profielontwikkeling
Het plangebied heeft overwegend een bodem uit licht zandleem. Enkel vlak tegen de Kleine Beek vinden we ook klei terug; De meest gevoelige bodems zijn diegenen met drainageklassen f, g of i. Geen van beide bodems vallen hieronder. Tevens treffen we in het plangebied geen veenbodems of poelgronden aan.
4.3.3
Biologische waarderingskaart
In het plangebied zijn er geen biologisch waardevolle percelen aanwezig.
Scoping milieu-effecten
4.3.4
Landschap: aanwezigheid ankerplaatsen en relictzones
Uit de Landschapsatlas blijkt dat het plangebied of de directe omgeving geen onderdeel vormt van een ankerplaats of relictzone, noch relevante punt- of lijnrelicten.
4.3.5
Inventaris bouwkundig erfgoed
In het plangebied zijn er vier gebouwen opgenomen in de inventaris van het bouwkundig erfgoed, maar het gebouw Brusselsesteenweg nr. 43 (Vrije Basisschool) werd intussen gesloopt: Kaartnr. 24 en 25
Brusselsesteenweg nr. 41. Missiehuis van de zusters van het H. Hart. Oorspronkelijk burgerhuis gebouwd door de familie Segers-De Smedt, volgens het kadasterarchief van 1896, in 1939 geschonken aan de zusters. Woning aan de achterzijde met één bouwlaag verhoogd en uitgebreid met een nieuwbouw met twee bouwlagen aan de tuinzijde. In 2004 door de zusters verlaten.
Kaartnr. 26
Brusselsesteenweg nr. 45. Voormalig klooster van de zusters van O.-L.-Vrouw Presentatie van SintNiklaas, in 1873 overgenomen door de zusters van St.-Vincentius à Paulo van Opwijk. In 2001 door de zusters verlaten, thans onthaaltehuis “De poort” en vzw “’t Dak”.
Kaartnr. 27
Brusselsesteenweg nr. 47. Voormalig gasthuis, burgerlijk godshuis en kapel, thans OCMW en Kinderdagverblijf “’t Kwakkeltje”.
Bron: www.vioe.be
Voor het gebouw Brusselsesteenweg nr. 47, eigendom van het OCMW werd intussen een aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning (2007/145/B) mét sloping van de bestaande gebouwen ingediend. De stedenbouwkundige vergunning werd verleend op 29 november 2007. De slopingswerken en nieuwbouwwerken starten begin 2009. Het gebouw Brusselsesteenweg nr. 45 vormde met de gesloopte en te slopen delen één archetypische eenheid. Het behoud van dit gedeelte heeft dan ook geen zin aangezien door sloping van beide aanpalende delen deze archetypische eenheid teniet wordt gedaan én uit de inventaris niet blijkt dat dit deel speciale elementen bevat ten opzichte van de andere delen waarvoor toestemming tot sloping werd gegeven. Resteert nog het Missiehuis Brusselsesteenweg nr. 41. Rekening houdende met de waardevolle aspecten van dit gebouw aangegeven in de Inventaris Onroerend Erfgoed én de beeldbepalende waarde van deze halfopen bebouwing in het straatbeeld van de Brusselsesteenweg is het aangewezen om in de stedenbouwkundige voorschriften aan te geven hoe met de waardevolle elementen van deze gebouwen dient omgegaan te worden, opdat deze elementen een duurzame toekomst kunnen krijgen.
Scoping milieu-effecten
Uit de centrale archeologische inventaris (CAI) blijkt dat in het plangebied een zone gelegen is met archeologische potenties. Op de Ferrariskaarten wordt een ‘site met walgracht’ aangegeven. De nauwkeurigheidsgraad bedraagt 250 meter. .
(Bron: Agiv – CAI)
Gezien de vaagheid van het CAI omtrent de precieze ligging, maar het belang om oog te hebben voor dit archeologisch relict, ware het aangewezen om in de toelichtingsnota dit aspect te vermelden en daar aan te geven dat bij geplande grondwerken in het plangebied voorafgaand overleg aangewezen is met de bevoegde archeologische diensten. Bij effectieve vondsten biedt de vigerende wetgeving een decretaal kader.
4.3.6
Landbouwtyperingskaarten De landbouwtyperingskaarten geven aan dat de gronden in het plangebied een zeer lage tot lage landbouwwaardering krijgen.
(bron : Aminal, Afdeling Land)
4.3.7
Herbevestigd agrarisch gebied
In uitvoering van het ruimtelijk structuurplan Vlaanderen (RSV) stelt de Vlaamse overheid een ruimtelijke visie op voor landbouw, natuur en bos In deze ruimtelijke visie wordt de open ruimte ten westen van het plangebied bestempeld als ‘groot samenhangend landbouwgebied van Lebbeke’, waar landbouw de hoofdfunctie; binnen deze aaneengesloten landbouwgebieden wordt ruimte gelaten voor het behoud, herstel en ontwikkeling van een raamwerk van kleine landschapselementen. De kleine zone ‘agrarisch gebied’ in het plangebied wordt vreemd genoeg opgenomen in het voorstel van te herbevestigen agrarische gebieden. Nochtans is de actuele landbouwwaarde
Scoping milieu-effecten
van deze zone deels ‘zeer laag’, deels ‘laag’ (punt 4.3.6.). Tenslotte wordt ook nogmaals gewezen op het feit dat het restpercelen betreft zonder effectief landbouwgebruik (zie ook punt 4.1). Daarom wordt er voorgesteld om met dit aspect geen rekening te houden;
4.3.8
Stiltegebieden
Wanneer we de website www.lne.be nakijken, merken we dat het plangebied, noch de gemeente Lebbeke vermeld wordt als onderdeel van een potentieel stiltegebied.
4.4
Conclusie
Het plangebied en de nabije omgeving vertonen geen relevante bijzondere kwetsbaarheden die mogelijk onderhevig kunnen zijn aan aanzienlijke milieueffecten. Een verdere disciplinegewijze uitwerking heeft bijgevolg geen toegevoegde waarde. Wel komen uit deze scoping een aantal aandachtspunten naar voor om mee te nemen bij de verdere uitwerking van het RUP ‘Dienstenerf’:
• Integraal waterbeleid: ° Opname in stedenbouwkundige voorschriften van het inperken van aangelegde verhardingen tot wat noodzakelijk is, alsook het maximaal werken met waterdoorlatende verhardingen, tenzij werken met niet-waterdoorlatende verhardingen om bepaalde redenen aangewezen zou zijn (bvb. vigerende sectorale wetgeving);
° Aangeven in de stedenbouwkundige voorschriften dat de gehanteerde lozingsnorm van 40 liter hemelwater/seconde/hectare cfr. de vigerende gewestelijke hemelwaterverordening in het plangebied verstrengd wordt tot 10 liter hemelwater/seconde/hectare;
° Stipulering in de stedenbouwkundige voorschriften dat bij de aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning voor de verlegging van het beektracé onderbouwd dient te worden hoe het nieuwe tracé zal voldoen aan de hydrografische basisvoorwaarden;
° Aanduiding in de stedenbouwkundige voorschriften dat bij het verleggen van het beektracé, het beekgabariet moet verbreed worden met diverse oeverinrichtingen in functie van het versterken van de ecologische kwaliteiten van de Kleine Beek én in functie van een gecontroleerd buiten zijn oevers treden van de Kleine Beek bij wateroverlast.
• Inventaris bouwkundig erfgoed: Aangeven hoe omgegaan dient te worden met gebouwen opgenomen in de inventaris van het bouwkundig erfgoed. Hierbij dient in de stedenbouwkundige voorschriften aangegeven te worden hoe met de waardevolle elementen van deze gebouwen dient omgegaan te worden, opdat deze elementen een duurzame toekomst kunnen krijgen.
• Archeologie: Opname in de stedenbouwkundige voorschriften van zinsnede die aangeeft dat bij geplande grondwerken in het plangebied, voorafgaand overleg noodzakelijk is met de bevoegde archeologische diensten.
Externe mensveiligheid
5
Externe mensveiligheid
Aangezien het de bedoeling is om in het RUP mogelijkheden te voorzien voor een school en een rustoord, dienen deze kwetsbare locaties afgetoetst te worden op aspecten van externe mensveiligheid. Gelet op het feit dat: • Volgens de gegevens van de dienst VR in het plangebied geen Seveso-inrichtingen aanwezig zijn; • Volgens de gegevens versterkt in de screeningnota in het plangebied van het RUP geen Seveso-inrichtingen mogelijk zijn; • Volgens de gegevens verstrekt in de screeningnota in het plangebied van het RUP een gebied met kwetsbare locaties gepland is, nl; een school en een rusthuis; • Dat volgens de gegevens van de dienst VR binnen een perimeter van 2 km rond het plangebied geen Seveso-inrichtingen aanwezig zijn; Stelt er zich op het vlak van de externe mensveiligheid geen probleem.
Eindconclusie
6
Eindconclusie
Voor de activiteiten die binnen het planologisch kader van het RUP ‘Dienstenerf’ zullen kunnen gerealiseerd worden is er van rechtswege geen planMER-plicht. Er zijn ook geen aanzienlijke milieu-effecten te verwachten want: • De impact van de bestemmingswijzigingen en de activiteiten die in dit planologisch kader kunnen worden gerealiseerd hebben slechts een beperkte potentiële impact op de milieueffecten; • Er zijn geen beschermingen in het plangebied of in de nabijheid aanwezig die bijzondere aandacht vergen; • Er zijn geen bijzondere kwetsbaarheden die de te verwachten milieu-impact zwaarder zullen doen doorwegen. Tevens stellen er zich op het vlak van externe mensveiligheid geen problemen. Er dient bijgevolg geen planMER opgemaakt te worden voor het RUP ‘Dienstenerf’. Wel dienen een aantal aandachtspunten meegenomen te worden de verdere uitwerking van het RUP ‘Dienstenerf’:
• Integraal waterbeleid: ° Opname in stedenbouwkundige voorschriften van het inperken van aangelegde verhardingen tot wat noodzakelijk is, alsook het maximaal werken met waterdoorlatende verhardingen, tenzij werken met niet-waterdoorlatende verhardingen om bepaalde redenen aangewezen zou zijn (bvb. vigerende sectorale wetgeving);
° Aangeven in de stedenbouwkundige voorschriften dat de gehanteerde lozingsnorm van 40 liter hemelwater/seconde/hectare cfr. de vigerende gewestelijke hemelwaterverordening in het plangebied verstrengd wordt tot 10 liter hemelwater/seconde/hectare;
° Stipulering in de stedenbouwkundige voorschriften dat bij de aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning voor de verlegging van het beektracé onderbouwd dient te worden hoe het nieuwe tracé zal voldoen aan de hydrografische basisvoorwaarden;
° Aanduiding in de stedenbouwkundige voorschriften dat bij het verleggen van het beektracé, het beekgabariet moet verbreed worden met diverse oeverinrichtingen in functie van het versterken van de ecologische kwaliteiten van de Kleine Beek én in functie van een gecontroleerd buiten zijn oevers treden van de Kleine Beek bij wateroverlast.
• Inventaris bouwkundig erfgoed : voor het Missiehuis Brusselsesteenweg nr. 41 in de stedenbouwkundige voorschriften aangeven hoe met de waardevolle elementen van deze gebouwen - aangegeven in de inventaris - dient omgegaan te worden opdat deze elementen een duurzame toekomst kunnen krijgen.
• Archeologie: Vermelding in de toelichtingsnota van de aanwezigheid in het plangebied of in de directe omgeving van een archeologisch relict. Hierin ook aangeven dat bij geplande grondwerken in het plangebied voorafgaand overleg aangewezen is met de bevoegde archeologische diensten.
Bijlagen
7
Bijlagen