Ruimte voor de Rivier Nederrijn – Obstakelverwijdering machinistenschool Elst
Projectplan ex. artikel 5.4, lid 1 Waterwet Ontwerpbesluit
Projectplan Ruimte voor de Rivier, Obstakelverwijdering machinistenschool Elst, Ontwerpbesluit Datum 23-07-2012
Pagina 1 van 27
Inhoudsopgave 1. Inleiding.................................................................................................................................3 1.1. Aanleiding.......................................................................................................................3 1.2. Locatie plangebied .........................................................................................................3 1.3. Projectplanplicht .............................................................................................................4 1.4. Leeswijzer ......................................................................................................................4 2. Besluit ...................................................................................................................................4 3. Beschrijving waterstaatswerken ...........................................................................................5 3.1. Beschrijving van het gebied ...........................................................................................5 3.2. Beschrijving van het plan ...............................................................................................5 3.2.1. Afgraven terp fabrieksterrein, tasveld .........................................................................6 3.2.2. Verwijderen begroeiing laaggelegen weide ................................................................6 3.2.3. Aanleg van ooibos.......................................................................................................6 3.2.4. Watergang en oevers..................................................................................................7 3.2.5. Verlagen van de zomerkade .......................................................................................7 3.2.6. Wijzigen Rivieroever ...................................................................................................7 3.2.7. Langzaamverkeersbrug ..............................................................................................8 3.2.8. Hooggelegen (boom-)weide........................................................................................8 3.2.9. Voorlopige plannen inrichting terp en gebied rondom ................................................8 3.2.10 Uitvoeringswijze en tijdelijke depots.......................................................................8 3.3. Wijzigen van waterstaatswerken....................................................................................9 4. Toetsing aan Waterwet.......................................................................................................10 4.1. Overstromingen, wateroverlast en waterschaarste .....................................................10 4.2. Chemische en ecologische kwaliteit ............................................................................14 4.3. Maatschappelijke functies ............................................................................................17 4.3.1. Natuur........................................................................................................................17 4.3.2. Recreatie ...................................................................................................................18 4.3.3. Visserij.......................................................................................................................18 4.3.4. Scheepvaart ..............................................................................................................18 4.3.5. Landbouw..................................................................................................................20 4.4. Conclusie toetsing doelstellingen Waterwet ................................................................20 5. Wijze van uitvoering............................................................................................................21 5.1. Wijze van uitvoering; kaders en uitgangspunten .........................................................21 5.1.1. Planologische inpassing............................................................................................21 5.1.2. Relatie met andere vergunningen.............................................................................21 5.2. Globale uitvoeringsplannen..........................................................................................22 5.3. Uitvoering en zorgplicht................................................................................................22 5.4. Kabels en leidingen......................................................................................................23 5.5. Archeologie ..................................................................................................................23 5.6. Niet gesprongen explosieven.......................................................................................23 5.8. Beheer en onderhoud ..................................................................................................23 5.9. Bodem ..........................................................................................................................24 5.10. Grondverwerving ........................................................................................................24 5.11. Uitvoeringsaspecten...................................................................................................24 5.13. Calamiteiten en ongewone voorvallen .......................................................................24 5.14. Voorkomen en beperken van nadelige gevolgen ......................................................25 5.14.1. Geen transport door dorpskernen...........................................................................25 5.14.2. Geen stofoverlast ....................................................................................................25 5.15. Eventuele financiële overlast .....................................................................................25 6. Procedure............................................................................................................................26 7. Zienswijzen .........................................................................................................................27 Projectplan Ruimte voor de Rivier, Obstakelverwijdering machinistenschool Elst, Ontwerpbesluit Datum 23-07-2012
Pagina 2 van 27
1. Inleiding Voor u ligt het Projectplan op grond van de Waterwet voor Ruimte voor de Rivier, Nederrijn Obstakelverwijdering machinistenschool Elst. In dit Projectplan wordt een beschrijving gegeven van de aanleg en/of wijziging van waterstaatswerken zoals bedoeld in artikel 5.4, eerste lid van de Waterwet. De werken worden door of vanwege Rijkswaterstaat uitgevoerd.
1.1. Aanleiding In 1993 en 1995 hadden de Rijn en de Maas te kampen met zeer hoge waterstanden. Naar aanleiding van deze hoge waterstanden is gebleken dat de Rijntakken en de (bedijkte) Maas grotere hoeveelheden water af moeten kunnen voeren dan de hoeveelheid waarmee tot dusver rekening is gehouden. Omdat de dijken op de meeste plaatsen hierdoor niet aan de wettelijke veiligheidsnorm tegen overstromen voldoen, zijn maatregelen nodig. In 2000 heeft het kabinet het Rijksprogramma Ruimte voor de Rivier gekozen als uitgangspunt voor een nieuwe aanpak van hoogwaterbescherming: in plaats van het verhogen en versterken van dijken, moet de rivier meer ruimte krijgen. Daarbij is als uitgangspunt genomen ‘geen dijkversterking, tenzij …’. Dit Rijksprogramma heeft geleid tot de Planologische Kernbeslissing (PKB) Ruimte voor de Rivier (december 2006, op 26 januari 2007 in werking getreden) die bestaat uit negenendertig samenhangende maatregelen, het Basispakket, dat de rivier meer ruimte moet geven. De doelstellingen die ten grondslag liggen aan PKB Ruimte voor de Rivier zijn: • het vergroten van de veiligheid door het op het vereiste niveau brengen van de bescherming van het rivierengebied tegen overstromingen; • het leveren van een bijdrage aan het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van het rivierengebied. Het project Ruimte voor de Rivier Nederrijn heeft betrekking op een viertal maatregelen uit het Basispakket, te weten: 1. uiterwaardvergraving Doorwerthse Waarden; 2. uiterwaardvergraving Middelwaard; 3. uiterwaardvergraving De Tollewaard; 4. obstakelverwijdering machinistenschool Elst. Onderhavig projectplan heeft betrekking op de maatregel obstakelverwijdering machinistenschool Elst. Ten aanzien van deze obstakelverwijdering machinistenschool Elst blijkt dat het terrein van de voormalige machinistenschool en steenfabriek in de Elster Buitenwaarden bij extreem hoogwater een knelpunt vormt voor de afvoer van rivierwater. In totaal beslaat het terrein 5,5 hectare, een oppervlakte die zelfs bij extreem hoog water droog blijft. Het afgraven van het terrein, zoals de terp van de steenfabriek, biedt kansen om de Rijn meer ruimte te geven, zodat het water sneller wordt afgevoerd en daarmee bijdraagt aan de hoogwaterveiligheid. Het overvloedig Rijnwater kan zich zo via de Elster Buitenwaarden een weg banen naar de Amerongse Bovenpolder. Tevens geeft de verbinding van de Amerongse Bovenpolder en Elster Buitenwaarden geeft de natuur andere kansen.
1.2. Locatie plangebied De locatie is weergegeven in onderstaande figuur. Figuur 1: Locatie
Projectplan Ruimte voor de Rivier, Obstakelverwijdering machinistenschool Elst, Ontwerpbesluit Datum 23-07-2012
Pagina 3 van 27
De kadastrale gegevens van het plangebied zijn opgenomen in NR-TEK-KAD-252-2A-E, bijlage 1.
1.3. Projectplanplicht Artikel 5.4, eerste lid Waterwet geeft aan dat de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk door of vanwege de beheerder overeenkomstig een daartoe door hem vast te stellen projectplan geschiedt. Met de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk wordt gelijkgesteld de uitvoering van een werk tot beïnvloeding van een grondwaterlichaam. De beheerder is het bevoegde bestuursorgaan dat belast is met het beheer. Het genoemde waterstaatswerk betreft een oppervlaktewaterlichaam, bergingsgebied, waterkering of ondersteunend kunstwerk. In Bijlage II, onder 1, sub c en artikel 3.1 Waterbesluit is de Nederrijn aangemerkt als oppervlaktewaterlichaam in Rijksbeheer. Op kaartbladen 148 en 149 (waterstaatkundig beheer) uit de bijlage IV van de Waterregeling is dit oppervlaktewaterlichaam nader aangegeven met de exacte grenzen. Hieruit volgt dat Rijkswaterstaat beheerder is van het oppervlaktewaterlichaam de Nederrijn. Gezien de voorgenomen wijzigingen van dit oppervlaktewaterlichaam dient een Projectplan, als bedoeld in artikel 5.4, eerste lid Waterwet te worden vastgesteld. Dit document omvat het Projectplan, zoals bedoeld in art. 5.4 Waterwet, voor obstakelverwijdering Elst.
1.4. Leeswijzer In hoofdstuk 1 wordt ingegaan op de aanleiding van het Ruimte voor de Rivierproject Vier maatregelen Nederrijn, obstakelverwijdering machinistenschool Elst. De locatie van het plangebied wordt aangegeven en er wordt beknopt ingegaan op de projectplanplicht. In hoofdstuk 2 wordt de wijziging van het waterstaatswerk aangegeven, waarvoor de projectplanplicht geldt. In hoofdstuk 3 wordt de toetsing aan de Waterwet weergegeven. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de wijze van uitvoering van het project. In hoofdstuk 5 wordt de procedure van het project aangegeven. In hoofdstuk 6 tenslotte is ruimte opgenomen voor eventuele zienswijzen en is de naam van de contactpersoon van het project vermeld.
2. Besluit De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, gelet op artikel 5.4, eerste lid van de Waterwet, besluit het onderhavige Projectplan voor de Ruimte voor de Rivier Nederrijn – Obstakelverwijdering machinistenschool Elst vast te stellen en uit te voeren in overeenstemming met het bepaalde in dit Projectplan. Dit ontwerpbesluit (Projectplan) wordt gelijktijdig ter inzage gelegd met de volgende ontwerpbesluiten: • • • • • • •
Vaststelling bestemmingsplan Buitengebied Rhenen 2010; Ontgrondingenvergunning; Omgevingsvergunning; Waterwetvergunning; Ontheffing landschapsverordening; Vergunning Natuurbeschermingswet; planMER.
Projectplan Ruimte voor de Rivier, Obstakelverwijdering machinistenschool Elst, Ontwerpbesluit Datum 23-07-2012
Pagina 4 van 27
3. Beschrijving waterstaatswerken 3.1. Beschrijving van het gebied De Machinistenschool en de steenfabriek zijn hoogwatervrije gebieden langs de`noordoever van de Nederijn nabij Elst (provincie Utrecht), globaal tussen rkm 916,8 en rkm 917,1. De hoogwatervrije terreinen liggen in het stuwpand Amerongen, hebben een hoogte van globaal NAP + 9 m en belemmeren de vrije uitstroming van water richting Amerongse Bovenpolder. Tussen beide hoogwatervrije terreinen ligt een smalle waterloop. Aan de westkant van het plangebied ligt een steenfabriek. Verder is de oostkant van het gebied in gebruik als natuurgebied. In de zuidoosthoek van het plangebied ligt een monumentale boerderij De Opslag. Het gebied wordt ontsloten met 2 toegangswegen: een insteekweg naar de steenfabriek (Fabrieksweg) en een weg naar de monumentale boerderij (De Opslag). Deze laatste toegangsweg komt uit bij de loswal. Verder is het gebied niet toegankelijk. Ook de oever van de Nederijn is niet toegankelijk. Afstemming zal nog plaatsvinden met het aangrenzende project Amerongse Bovenpolder voor de hoogwatervluchtplaats (HVP), die gedacht is aangrenzend aan de terp. Afstemming is nodig voor wat betreft locatie, afmeting (inclusief hoogteligging) van deze HVP, en wel zodanig dat de opstuwing van deze HVP nihil is. Het plangebied is het gebied waar de daadwerkelijke aanpassingen plaatsvinden. Dit is aangegeven in de figuur in hoofdstuk 1. In de volgende figuur is het plan opgenomen. Figuur 2: Plangebied Obstakelverwijdering Machinistenschool Elst
3.2. Beschrijving van het plan In deze paragraaf wordt een overzicht van het plan gegeven. In paragraaf 2.3 is een overzicht opgenomen van de wijzigingen aan het waterstaatswerk, waarop dit projectplan van toepassing is. In bijlage 2 zijn de volgende inrichtingstekeningen en dwarsprofieltekeningen opgenomen: , NR-TEK-SIT-173-2A; NR-TEK-SIT-174-2A; NR-TEK-DWP-175-2A; NR-TEK-DWP-176-2A;
Projectplan Ruimte voor de Rivier, Obstakelverwijdering machinistenschool Elst, Ontwerpbesluit Datum 23-07-2012
Pagina 5 van 27
3.2.1. Afgraven terp fabrieksterrein, tasveld Het fabrieksterrein van de steenfabriek Elst is gelegen op een terp. De steenfabriek is inmiddels buiten gebruik geraakt en is gesloopt. De terp wordt vlak afgewerkt. De schoorsteen van de voormalige steenfabriek is een markant punt in het landschap. De wens bestaat om deze schoorsteen te behouden. Of dit mogelijk is hangt af van de financiële haalbaarheid. Het gedeelte van de bestaande terp nabij de rivieroever heeft een niveau van 9,6m +NAP. Daar wordt veel puin aangetroffen, waardoor een zekere doorlatendheid in de terp bestaat. Bij hoog water kan daardoor de grondwaterdruk in de terp oplopen. Bij een snelle val van het buitenwater blijft in de terp dan een wateroverspanning achter. Daarom wordt het talud afgewerkt met een toplaag met een dikte van 0,5m, die voor een situatie na hoogwater aan de onderzijde een dikte van minimaal 1,25 m moet hebben om opbarsten na een val van het hoogwater te voorkomen. De toplaag bestaat uit lokaal ontgraven kleiig materiaal dat als afdeklaag op de terp wordt gebruikt. De teen van het talud ligt op circa 7,0m +NAP. De toplaag wordt ingezaaid met graszaad, waardoor de combinatie van klei met gras voldoende erosiebestendig is. Het talud bedraagt 1:4. De uiterwaard wordt na realisatie een groot begrazingsgebied met de Amerongse Bovenpolder. Afstemming zal nog plaatsvinden met het aangrenzende project Amerongse Bovenpolder voor de hoogwatervluchtplaats (HVP), die gedacht is aangrenzend aan de terp. Afstemming is nodig voor wat betreft locatie, afmeting (inclusief hoogteligging) van deze HVP, en wel zodanig dat de opstuwing van deze HVP nihil is.
3.2.2. Verwijderen begroeiing laaggelegen weide Het gedeelte van de laaggelegen weide ten oosten van de Fabrieksweg, is recentelijk door Utrechts Landschap opnieuw ingericht. Om de taakstelling voor de waterstandsdaling te halen, wordt in een gedeelte van in dit gebied de aanwezige begroeiing verwijderd. Ondanks dat de hoogte van het maaiveld hier op sommige delen lager is dan 7,00 m +NAP, wordt hier geen grondwerk verricht. Voor het grootste deel van de laaggelegen weide is een maaiveldhoogte gekozen van 7,50 m+NAP, waardoor de hoeveelheid te ontgraven (puinhoudend) materiaal beperkt blijft. Omdat het westelijke gedeelte van de laaggelegen weide fysiek en in functie aansluit op het bestaande natuurgebied de Amerongse Bovenpolder, wordt ter plaatse van de overgang naar de Amerongse Bovenpolder geen grondwerk verricht. In de laaggelegen weide liggen een tweetal nutsleidingen waar in het ontwerp rekening mee is gehouden. De gasleiding die vanaf de hooggelegen (boom)weide richting de dam in de watergang loopt, moet voldoende dekking houden. Doordat een maaiveldhoogte van 7,50m+NAP is aangehouden, is deze dekking gegarandeerd. Ook ligt er een persleiding van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden in het gebied. Door de te vergraven watergang in zuidelijke richting te verschuiven, blijft ook de dekking voor deze leiding gehandhaafd.
3.2.3. Aanleg van ooibos Het ooibos ligt tegen de noord en de westzijde van de terp, in de overstromingsluwte daarvan. Het vervult in deze uiterwaard vooral de functie van een regelmatig langs de rivier terugkomend habitattype. Die functie krijgt het door de ontwikkeling van de natuurdoeltypen zachthoutooibos en hardhoutooibos. Daarnaast zorgt het noordelijk deel van het bos er voor dat de terp georiënteerd wordt op de rivier. Er wordt 1,0 ha. ooibos gerealiseerd. Een deel van het ooibos wordt opgehoogd, waardoor er verschillende overstromingsfrequenties ontstaan in het ooibos. Daarbij wordt het volledige maaiveld onder helling gelegd, dus zonder onderbreking met vlakke stukken. De helling wordt opgespannen tussen terphoogte (9,60m +NAP) en de hoogte van de laaggelegen weide (7,0+NAP). Op het hoogste gedeelte van het ooibos worden eiken, iepen en essen aangeplant, waardoor op dit gedeelte een hardhoutooibos ontstaat. Op het lagere gedeelte wordt allen de rand van het ooibos aangeplant, met bosplantsoen. Op het overige gedeelte kan zich door regelmatige overstroming zachthoutooibos ontwikkelen. Uitgangspunt hierbij is dat ooibos ontstaat op die plaatsen, die eens in de ten jaar of vaker inunderen met rivierwater. Er wordt zodanig ingeplant, dat het aandeel hardhoutooibos 50% bedraagt. Doordat de ophoging geschiedt met niet te zandige grond, zal de bodem in de ophoging vochtig blijven waardoor het ooibos zich er kan ontwikkelen. Hardhoutooibos wordt ingeplant met de (inheems genetische) boomsoorten Eik (Quercus robur), Iep (Ulmus laevis en Ulmus minor ) en Es (Fraxinus excelsior), elke soort minimaal 20%. De plantafstand van 1,5 x1,5 meter in combinatie met het planten in groepen van 15 tot 25 stuks zorgt er voor dat het bos zich als aaneengesloten bosstructuur kan uitgroeien. Projectplan Ruimte voor de Rivier, Obstakelverwijdering machinistenschool Elst, Ontwerpbesluit Datum 23-07-2012
Pagina 6 van 27
De bosrand (mantel) wordt ingeplant met tenminste 2-jarig bosplantsoen, van de soorten meidoorn (Crataegus monogyna), sleedoorn (Prunus spinosa), wegedoorn (Rhamnus cathartica), kardinaalsmuts (Euonymus europaeus) en vogelkers (Prunus padus). Ook dit plantmateriaal is van Nederlandse herkomst (inheems genetisch). Het zachthoutooibos wordt niet aangeplant maar zal zich als gevolg van de rivierdynamiek spontaan ontwikkelen.
3.2.4. Watergang en oevers Binnen het project wordt de watergang vergraven die in oost-west richting de laaggelegen weide doorkruist. Hierbij wordt een natuurvriendelijke oever aangelegd. Door de aanwezigheid van een leiding in het gebied is de watergang wat meer naar een zuidelijke richting opgeschoven ten opzichte van het voorkeursalternatief. De watergang vormt een natuurlijke slinger door de uiterwaard. Tussen de watergang en de persleiding ligt een natuurvriendelijke oever die daarmee een wisselende breedte krijgt (tussen 0 en maximaal 20 meter). Vanwege de gewenste natuur wordt een deel van de natuurvriendelijk oever vlak aangelegd. Hier zal min of meer een vast waterpeil van 0,30 meter aanwezig zijn. De bodemhoogte van de nieuwe watergang zal ter hoogte van de aansluiting op de bestaande watergang niet worden verlaagd. Dit in verband met de kruising van de leiding. De bodemhoogte wordt hier gelijk gehouden aan de bodemhoogte in de Amerongse Bovenpolder. Er is een bovengrond op de taluds voorzien van 0,5 meter. Gezien de te verwachten stroomsnelheden tot 1 m/s bij hoogwater, moeten de taluds wel van een begroeiing worden voorzien, waarvoor de deklaag met graszaad wordt ingezaaid. Op de bodem wordt geen klei aangebracht, zodat een zekere voeding door kwel optreedt. De stijghoogte in de zandondergrond is volgens de geohydrologische studie circa 6m +NAP. Verwacht mag worden dat de waterstand in de watergang onder normale omstandigheden nagenoeg eenzelfde niveau zal bereiken. Dit komt ook overeen met het stuwpeil in dit rivierpand, zodat geen overspanning aanwezig is en de stabiliteit van de taluds verzekerd zijn. Door de wens om lichte kwel toe te staan in verband met voeding van de Amerongse Bovenpolder met kwelwater en het ontstaan van kwelminnende vegetatie, wordt het peil verlaagd tot 5,80+ NAP. Ten behoeve van het reguleren van het peil wordt in het benedenstroomse deel van de watergang (bij de overgang naar de Amerongse Bovenpolder) een stuw geplaatst.
3.2.5. Verlagen van de zomerkade De zomerkade wordt over de gehele lengte verlaagd ten opzichte van de huidige zomerkade. Het tracé blijft hetzelfde. De toekomstige kruinhoogte ligt op 8,10 m+ NAP. De aanwezige zomerkade bestaat uit zandige klei over de gehele hoogte. De kruinbreedte wordt 2m, het buitentalud wordt onder 1:2 en het binnentalud onder 1:3 afgewerkt. Op die diepte bestaat de kade ook uit een vergelijkbare zandige klei als aan de huidige kruin. Na het inzaaien met graszaad ontstaat daarbij weer een voldoende erosiebestendige kade.
3.2.6. Wijzigen Rivieroever De rivieroever bestaat uit kribben en zandstranden in de kribvakken. De rivieroever wordt over het volledige tracé, met uitzondering van het oostelijke gelegen kribvak, verlaagd. Het oostelijk kribvak bij de Opslag wordt opgevuld. De aanwezige deklaag wordt afgegraven om de oevers een ruimtelijk en netter beeld te geven. Het losse zand komt direct achter de krib aan de oppervlakte. Om te voorkomen dat de kribben achterloops worden, moet dit met erosiebestendig materiaal afgedekt worden. Daarvoor kan de aan het maaiveld aanwezige kleiige grond worden gebruikt. Rond de wortel van de krib wordt een breedte van 2 meter gehandhaafd, of als de hoogte van het maaiveld ver boven de hoogte van de krib uit steekt wordt 2 meter horizontaal afgegraven en voorzien van 0,5 meter nieuwe kleiige grond, waarna onder een helling van 1;10 op de afgegraven oever wordt aangesloten. De kleilaag wordt ingegraven zodat de wortel van de krib na uitvoering niet achterloops kan worden. Tussen de kribben wordt vanaf de teen van de kade naar de oever onder een variabele helling afgegraven, totdat aan de oever een peil van 6m +NAP wordt bereikt. Dit is gelijk aan het nu aanwezige maaiveldniveau en het stuwpeil op dit riviervlak. Projectplan Ruimte voor de Rivier, Obstakelverwijdering machinistenschool Elst, Ontwerpbesluit Datum 23-07-2012
Pagina 7 van 27
3.2.7. Langzaamverkeersbrug De langzaamverkeersbrug verbindt de uiterwaard met de hoge weide en zorgt er voor dat de uiterwaard en de terp vanaf de N225 en het dorp Elst bereikbaar zijn voor wandelaars, fietsers en minder validen. Een gedeelte van de brug vormt een uitzichtpunt. Op dit punt staat een langgerekte bank, geschikt voor (minimaal) 5 personen.
3.2.8. Hooggelegen (boom-)weide De hoge weide vormt een van de verbindingen tussen het dorp en de uiterwaard. Het is een van de weinige plekken waar vanaf de N225 de rivier zichtbaar kan zijn. De schoorsteen van de voormalige steenfabriek is daarbij een opvallend element. De relatie weg-weide-uiterwaard met de elementen langzaam verkeersbrug en schoorsteen daarin, is leidend geweest in het ontwerp. De weide grenst aan de achterkant van tuinen. Van de hoge weide wordt een groot deel beplant met verspreid staande bomen, met voldoende doorzicht van de woningen en de N255 naar de uiterwaard, schoorsteen en rivier. Door de weide loopt een halfverhard pad dat de N255, parkeerplaats en weide verbindt met de uiterwaard. Dit pad eindigt in de brug (uitzichtpunt). Er wordt een parkeerplaats gerealiseerd in de meest oostelijke hoek van de weide. De bestaande wadi en het speeltoestel blijven behouden. De halfverharde beheerdersweg loopt vanaf de huidige Fabrieksweg via een nieuwe coupure in de zomerkade en een doorwaadbare plaats in de watergang, naar de terp. De weg is 3,50 meter breed, met uitzondering van de doorwaadbare plaats. Hier is de weg 4,00 meter breed. Zie voor een uitgebreidere beschrijving van de weg de subparagraaf ‘ terp’.
3.2.9. Voorlopige plannen inrichting terp en gebied rondom Er bestaan plannen om de terp in de toekomstig een kleinschalige horecafunctie te geven. Er wordt een nutstracé aangelegd voor elektra en waterleiding. De bestaande persleiding voor de afvoer van rioolwater wordt in het nieuwe nutstracé aangelegd. Voor de toegang van de terp voor voertuigen is een halfverharde weg voorzien vanaf de Fabrieksweg via een doorwaadbare plaats in de watergang, tot bovenop de terp. Deze weg is bestemd voor hulpdiensten en beheerders. De waterdiepte op de doorwaadbare plaats bedraagt 0,25 m. Om de terp verder toegankelijk te maken, worden de struinpaden vanaf de zomerkade en vanaf de langzaamverkeersbrug doorgetrokken tot bovenop de terp. Ook wordt een struinpad vanaf de passantensteiger tot bovenop het hoge gedeelte van de terp gecreëerd, waardoor de terp en de eventuele toekomstige horecagelegenheid ook vanaf deze steiger voor voetgangers bereikbaar is.
3.2.10 Uitvoeringswijze en tijdelijke depots De uitvoering van de maatregel bij Elst is reeds gestart met de sloop van de oude steenfabriek op basis van een Omgevingsvergunning van de gemeente Rhenen. De tweede fase (september 2012-maart 2013) betreft de sanering van het verontreinigde tasveld; dit is verontreinigd met asbest vanuit gestort sloopafval. Hiervoor is een afzonderlijke saneringsbeschikking afgegeven door de provincie Utrecht. In het kader van de sanering wordt de nieuwe watergang gerealiseerd. Nadat het terrein als schoon is vrijgegegeven wordt de terp afgewerkt met een leeflaag, wordt de langzaam verkeersbrug aangebracht en worden de bomen voor het ooibos geplant. (voorjaar/zomer 2013). In die fase wordt ook de zomerkade verlaagd en de passantensteiger aangelegd. Er zijn drie depotruimtes voorzien. Deze zijn aangegeven in bijgaande illustratie. Depot 1 ligt nabij de tijdelijke loswal voor het afvoer over water; dit depot zal preferent worden gebruikt.
Projectplan Ruimte voor de Rivier, Obstakelverwijdering machinistenschool Elst, Ontwerpbesluit Datum 23-07-2012
Pagina 8 van 27
Figuur 3: Locaties tijdelijke depots
3.3. Wijzigen van waterstaatswerken Op basis van bovenstaande beschrijving blijkt dat er een aantal wijzigingen aan het waterstaatswerk plaatsvinden. De concrete wijzigingen betreffen: • Afgraven terp fabrieksterrein en tasveld; • Verwijderen begroeiing laaggelegen weide; • Aanleg van een grondlichaam ten behoeve van ooibos; • Wijzigen van watergang en oevers; • Verlagen van de zomerkade; • Wijzigen van de rivieroever. Onderhavig projectplan ziet toe op genoemde wijzigingen aan het waterstaatswerk. NB. De aanleg van de passantensteiger wordt niet in dit projectplan meegenomen, maar hiervoor wordt apart een watervergunning aangevraagd.
Projectplan Ruimte voor de Rivier, Obstakelverwijdering machinistenschool Elst, Ontwerpbesluit Datum 23-07-2012
Pagina 9 van 27
4. Toetsing aan Waterwet De Waterwet geeft in artikel 2.1 de doelstellingen van het waterbeheer aan. De doelstellingen zijn in het eerste lid van dit artikel genoemd en betreffen1: a. voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met; b. bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en c. vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen. In dit hoofdstuk vindt toetsing van het plan aan deze doelstellingen plaats.
4.1. Overstromingen, wateroverlast en waterschaarste Onderhavig projectplan richt zich op een Ruimte voor de Rivierproject. Het Rijksprogramma Ruimte voor de Rivier bestaat uit 39 maatregelen om het Nederlandse rivierengebied in 2015 veiliger én aantrekkelijker te maken. Het rivierengebied moet beter beschermd worden tegen overstromingen. Hiertoe is een planologische Kernbeslissing (PKB) genomen ter verlaging van het waterpeil. Het Ruimte voor de Rivierproject ‘Vier maatregelen Nederrijn, Obstakelverwijdering machinistenschool Elst’ is een van de 39 maatregelen uit de PKB. Het project heeft de volgende taakstelling meegekregen: Ingreep Elst
Taakstelling 5,0 cm
Locatie (rkm) 916,0 – 917,0
Hydraulisch De rivierkundige maatregelen in Elst bestaan uit het verwijderen van een deel van het hoogwatervrije terrein (machinistenschool) en het verlagen van de zomerkade, waardoor er meer water door de uiterwaard kan stromen bij hoogwater. Verder wordt het beheer na realisatie aangepast en wordt de wetering verbreed. De terp wordt aan de benedenstroomse zijde aangevuld, hierop wordt ooibos gesitueerd. Afstemming zal nog plaatsvinden met het aangrenzende project Amerongse Bovenpolder voor de hoogwatervluchtplaats (HVP), die gedacht is aangrenzend aan de terp. Afstemming is nodig voor wat betreft locatie, afmeting (inclusief hoogteligging) van deze HVP, en wel zodanig dat de opstuwing van deze HVP nihil is. De oever langs het zomerbed wordt verlaagd. De werktaakstelling van Elst is 5,0 cm. Op basis van hydraulische berekeningen en een inrichting volgens de interventiekaart blijkt dat een waterstandsdaling van 13,00 cm wordt gerealiseerd (bijlage 5). Deze overwaarde is ontstaan door de aankoop en sloop van de steenfabriek. Uitgaande van de interventiekaart wordt er dus 8,00 cm extra waterstanddaling gerealiseerd ten opzichte van de taakstelling. Er is dus sprake van een forse overruimte, aangezien het verruimende effect in bovenstroomse richting doorwerkt (stuwkromme-effect). Deze overruimte in Elst wordt grotendeels ingezet om de werktaakstelling van De Tollewaard te realiseren en is gebaseerd op de inrichting volgens de interventiekaart. De overruimte op basis van de interventiekaart die nog resteert ter plaatse van De Tollewaard (hier is de overruimte van Elst ongeveer gehalveerd vanwege het stuwkromme-effect) is volledig benut om de werktaakstelling van De Tollewaard te behalen. De beheerruimte voor Elst is dus gelijk aan het verschil tussen de interventie- en inrichtingskaart en is gelijk aan 0,14 cm. Het beheer en onderhoud van Elst moet erop geënt zijn dat de vegetatie niet mag verruigen ten opzichte van de interventiekaart. Mocht toch verruiging ontstaan, dan kan niet meer aan de werktaakstelling van De Tollewaard voldaan worden. De beheerruimte is daarmee beperkt en dient nauwkeurig gemonitord te worden door de beheerder. De interventiekaart zal gebruikt worden voor toetsing van het behalen van de taakstelling.
Morfologie Er wordt een onderscheid gemaakt in sedimentatie en erosie in het zomerbed en sedimentatie en erosie in de uiterwaarden.
1
het tweede lid biedt ruimte voor de toepasselijkheid voor specifiek aanvullende kaders, zoals de werking van de zuiveringstechnische werken.
Projectplan Ruimte voor de Rivier, Obstakelverwijdering machinistenschool Elst, Ontwerpbesluit Datum 23-07-2012
Pagina 10 van 27
Als gevolg van de rivierverruiming stroomt er in de toekomst meer water door de uiterwaard bij hoogwater. Hierdoor zal de snelheid in het zomerbed afnemen en kan er meer aanzanding plaats vinden. Op basis van de informatie uit het ‘Hydraulisch en morfologisch rapport’,NR-RAP-090-2A (in bijlage 3), blijkt dat de maximale sedimentatie 0,38 m bedraagt. De aanzanding vindt plaats benedenstrooms van het ingreepgebied. Door de ingreep wijzigt de bodemligging van het zomerbed. De bodemvormen, waaronder ook de jaarlijkse aanzanding, verplaatsen zich in de loop van de tijd door het systeem. Uit berekeningen blijkt dat de jaarlijkse aanzanding zich lokaal niet zal opstapelen. Een hogere gemiddelde bodemligging in de loop van de tijd is dus niet aan de orde. Ondanks dat er als gevolg van de ingreep wel aanzanding plaats vindt hoeft dit geen problemen voor de scheepvaart op te leveren. Om het baggerbezwaar bij een vaardiepte van 3,5 meter te bepalen is de bodemligging na uitvoering van de maatregel Elst vergeleken met de minimale bodemhoogte bij een vaardiepte van 3,5 meter, zie hiervoor de eerder genoemde rapportage in bijlage 5. Na uitvoering van de maatregel Elst is er geen sprake van baggerbezwaar om de minimale vaardiepte van 3,5 meter te garanderen. Uit het morfologische onderzoek blijkt dat de effecten beperkt zijn, er is geen sprake van baggerbezwaar. Zowel voor de huidige situatie als voor de situatie na de verwijdering van de knelpunten bij Elst is de vaardiepte overal groter dan de gegarandeerde minimale vaardiepte van 3,5 m en de breedtegemiddelde vaardiepte van 4,9 m. Baggerwerk als gevolg van de rivierverruiming is bij Elst niet nodig. Ten aanzien van sedimentatie en erosie in de uiterwaard worden de belangrijkste bevindingen en conclusies hierna weergegeven. Voor de nadere beschrijving en onderbouwing wordt verwezen naar het rapport in bijlage 3. In deze rapportage is basis van stroomsnelheden en waterdiepten bij verschillende afvoerniveaus bekeken of er risico’s zijn wat betreft erosie en sedimentatie in het winterbed. Uit de analyse blijkt dat er geen grote risico’s te verwachten zijn. De volgende aandachtspunten worden genoemd: - In en rondom de riviergeul zijn de stroomsnelheden nagenoeg gelijk aan de huidige situatie. Bij een Bovenrijn-afvoer van 4.000 m3/s en 6.000 m3/s is geen overstroming van de vergraven uiterwaard en zijn de snelheden vrijwel identiek. Bij maatgevend hoogwater zijn de snelheden in de geul 0,1 tot 0,3 m/s hoger dan in de huidige situatie. Verwachting is dat er geen verandering is in baggerintensiteit (zie bijlage 3). - Stroomsnelheden langs de oevers en in de rivier zijn bij hoge afvoeren lager na uitvoering van de werkzaamheden dan in de referentiesituatie. Bij de zomerkade ten zuiden van de steenfabriek zijn stroomsnelheden aanwezig die enige erosie van een onbeschermde rivieroever tot gevolg kunnen hebben. Ten opzichte van de bestaande situatie vinden er praktisch geen veranderingen plaats. Er zijn derhalve geen aanvullende maatregelen nodig. De oever is voldoende beschermd. - Stroomsnelheden in de uiterwaard tussen de steenfabriek en de watergang zijn bij een Bovenrijnafvoer van 10.000 m3/s en 16.000 m3/s ongeveer 1 m/s en daarmee groot genoeg om erosie van onbeschermde bodem te veroorzaken. Uit de verschillenanalyse van de stroomsnelheden blijkt dat in de huidige situatie deze stroomsnelheden bij vergelijkbare afvoeren ook voorkomen. Bij uitvoering van het DO wordt eenzelfde kleiige bovengrond teruggebracht als nu aanwezig is. Grasland op kleiige bodem kan stroomsnelheden van 1 m/s redelijk goed hebben en er is geen gevaar voor beschadiging van objecten. Het beheer dient, net als nu het geval is - middels controles na hoogwater rekening te houden met enige erosie en sedimentatie op de uiterwaard. Achter de zomerkade ten zuiden van de terp zijn stroomsnelheden boven 1,0 m/s aanwezig. Ook hier wordt ter plaatse gewonnen kleiige bodem aangebracht met een beheer van grasland. Bij maatgevend hoogwater kan hier lokaal erosie optreden. Het beheer dient ook hier, net als nu het geval is - middels controles na hoogwater rekening te houden met enige erosie. Stroomafwaarts neemt de stroomsnelheid af en zal er naar verwachting enige sedimentatie op de uiterwaard plaatsvinden. Er zijn niet direct problemen te verwachten op de uiterwaard m.b.t. bergingcapaciteit als gevolg van erosie en sedimentatie. In het beheer zal hier rekening mee gehouden moeten worden. - Er komen stroomsnelheden voor in de watergang van ongeveer 1 m/s bij een Bovenrijn-afvoer van 3 3 16.000m /s en 10.000 m /s. Snelheden in de orde van 1 m/s kunnen voor erosie van de bodem en oever van de watergang zorgen. De watergang wordt op een natuurlijke manier beheerd, erosie wordt in zekere mate toegestaan. Het beheer is hierop afgestemd. - Verlagen van de zomerkade ten zuiden van de terp creëert bij een Bovenrijn-afvoer van 10.000 m3/s en hoger een overloop naar het lager gelegen achterland. Hierbij zijn de stroomsnelheden achter de Projectplan Ruimte voor de Rivier, Obstakelverwijdering machinistenschool Elst, Ontwerpbesluit Datum 23-07-2012
Pagina 11 van 27
-
-
-
kade in de orde van 1 tot 1,3 m/s bij maatgevende afvoer. Hierdoor is er bij maatgevende afvoer kans op erosie. De kade wordt bedekt met kleiige grond met een grasbekleding ter bescherming. In het beheer dient rekening gehouden te worden met kans op erosie door controle na extreme hoogwaters. De kribben zijn rondom beschermd met kleiig materiaal. De aansluitingen van de kribben worden zonodig aangevuld met kleiig materiaal. Het beheer dient, net als nu het geval is - middels controles na hoogwater rekening te houden met de kans op erosie en zal bestaan uit het opvullen van mogelijke erosiegaten. De voetgangers/verkeersbrug krijgt te maken met stroomsnelheden rond 1 á 1,3 m/s. De pijlers/palen kunnen dit goed hebben. De bodem rondom de pijlers wordt beschermd met een betonblokkenmat. Verdere maatregelen zijn niet nodig. Langs de noordelijke oever van de watergang loopt een gasleiding in het lager gelegen grasland. Stroomsnelheden zijn hier bij een afvoer met een herhalingstijd van 1250 jaar hoog genoeg voor enige bodemerosie. Het is belangrijk voldoende dekking te houden op de leiding. In het ontwerp is hierin voorzien door gedeeltelijk toepassing van betonblokkenmatten. Op de leiding is geen betonblokkenmat aanwezig op aanspraak van de beheerder van de leiding.
De belangrijkste aandachtspunten betreffen de hoge stroomsnelheden die kunnen optreden direct achter de zuidwestelijke zomerkade. Bij hoge afvoeren kan daar enige erosie van de uiterwaard en de kade zelf verwacht worden. Aangezien in de huidige situatie vergelijkbare stroomsnelheden kunnen optreden bij extreme afvoeren betekent dit niet een wezenlijke verandering. Het beheer moet, net als in de huidige situatie, daarop zijn afgestemd door het uitvoeren van controles na inundatieperioden, aanvullen van erosiegaten en geulen.
VEILIGHEID
Samenvatting hydraulica en morfologie Een samenvatting van de toetsing aan het rivierkundig beoordelingskader is weergegeven in onderstaande tabel. In de paragrafen volgend op deze tabel worden de belangrijkste bevindingen weergegeven. Voor nadere informatie en een onderbouwing van de bevindingen wordt verwezen naar bijlage 3 ‘ Hydraulisch en morfologisch rapport’. Dit rapport is tevens doorgesproken met Hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden. 1.1
1.2
1.3
1.4
Te beoordelen effect Maatregel in stroomvoerend deel rivier: MHW stand op de as van de rivier
Criterium Stroomvoerend: geen waterstandsverhoging (bij 16.000 m³/s Boven-Rijn)
Maatregel in bergend deel rivier: volume waterberging MHW stand buiten as van de rivier
Bergend: geen vermindering bergend volume Toename waterstand (bij 16.000 m³/s Boven-Rijn)
Afvoerverdeling bij MHW (bij Pannerdensche Kop en IJsselkop)
Project binnen enkele km splitsing: verandering afvoerverdeling < 5 m³/s bij Boven-Rijn afvoer van 16.000 m³/s
Afvoerverdeling bij normaal hoogwater (bij Pannerdensche Kop en IJsselkop)
Project verder weg: geen verandering waterstand bij splitsing Verandering afvoerverdeling < 20 m³/s bij Boven-Rijn afvoer van 10.000 m³/s
Effect 13,14 cm waterstandsdaling bij rkm 916,4. 7 mm opstuwing net bovenstrooms n.v.t.
Conclusie Werktaakstelling van 5,0 cm wordt gerealiseerd
Opstuwing van 4,1 cm langs de hoge gronden in de Amerongse Bovenpolder. Langs de Lekdijk ten westen van Amerongen is sprake van maximaal 2 cm opstuwing. De verandering in afvoerverdeling bij het splitsingspunt IJsselkop is 2,1 3 m /s.
Opstuwing is groter dan 1 mm. Bij de hoge gronden zal dit geen gevolgen hebben voor het achterland.
De verandering in afvoerverdeling bij het splitsingspunt IJsselkop is 0,4 3 m /s.
Geen effect.
n.v.t.
Verwaarloosbaar effect op de afvoerverdeling (< 3
5 m /s)
Projectplan Ruimte voor de Rivier, Obstakelverwijdering machinistenschool Elst, Ontwerpbesluit Datum 23-07-2012
Pagina 12 van 27
HINDER/SCH ADE
2.1
Waterstanden en/of inundatiefrequentie van de uiterwaard
Verandering waterstanden en/of inundatiefrequentie bij afvoeren die afhankelijk zijn van lokale omstandigheden.
2.2
Stroombeeld in de uiterwaard
Verandering grootte en richting stroomsnelheden bij Boven-Rijn afvoer van 10.000 m³/s
2.3
Stroombeeld in hoofdgeul bij de aan- en aftakking van nevengeul
Bankfull afvoer nevengeul < 50 m³/s: dwarsstroming vaarweg ≤ 0,3 m/s Bankfull afvoer nevengeul > 50 m³/s: dwarsstroming vaarweg ≤ 0,15 m/s
2.4
Afvoerverdeling bij normaal hoogwater Afvoerverdeling bij lage afvoeren
Verandering afvoerverdeling bij Boven-Rijn afvoer van 10.000 m³/s Afwijking afvoerverdeling < 1 m³/s bij Boven-Rijn afvoer van 1.020 m³/s (OLR)
Aanzanding en erosie van het zomerbed (+ oevers)
Bij erosie: - geen verlaging gemiddelde bodemligging; - geen oevererosie; - beperkte ontgronding bij constructies per hoogwater;
MORFOLOGIE
2.5
3.1
Bij sedimentatie: - geen vermindering vaargeulafmetingen bij lage tot gemiddelde rivierafvoeren; - geen verhoging MHW op lange termijn;
3.2
Aanzanding en erosie van uiterwaard en nevengeulen
In het algemeen: - beperkte hinder door baggeren en/of terugstorten en behouden veiligheid scheepvaartverkeer; - geen onacceptabele terugschrijdende erosie of sedimentatie i.v.m. risico verandering afvoerverdeling bij MHW of OLR. Bij sedimentatie: - beperkte sedimentatie t.o.v. beheerskosten; Bij erosie: - geen ongewenste zijdelingse verplaatsing van de nevengeul / nevengeul minimaal 50 - 200 m
Door het minder ver verlagen van de zomerkade tot 8,1 m +NAP i.p.v. 7,7 m +NAP (VKV) blijft de overstromingsfreque ntie vrijwel gelijk In de uiterwaard nemen stroomsnelheden op verschillende locaties toe.
Er is hier geen sprake van een nevengeul. De dwarsstroming is beperkt en vrijwel overal < 0,15 m/s. Er is er 1 locatie in het projectgebied waar de dwarsstroming > 0,15 m/s. Deze is richting de uiterwaard gericht. Optimalisatiemogelij kheden zijn onderzocht. Zie 2.1 Doordat onder deze omstandigheden (Q 3 1.020 m /s, stuwpeil op nederrijn) de verlaagde zomerkade bij Elst nog niet is overstroomd zijn er geen effecten van de ingreep merkbaar op de afvoerverdeling. In het zomerbed zijn de veranderingen in stroomsnelheid beperkt waardoor er slechts beperkte effecten op aanzanding en erosie is. Minimale vaardiepte van 3,5 m (bij Qbovenrijn = 3 3.500 m /s) blijft gehandhaafd. Breedtegemiddelde vaardiepte (bij Qbovenrijn = 3.500 3 m /s) blijft gehandhaafd. Op een locatie is sprake van een baggerbezwaar, maar dat betreft een verbetering van de referentie. De belangrijkste aandachtspunten betreffen de hoge stroomsnelheden die kunnen optreden direct achter de zuidwestelijke zomerkade. Bij hoge
Geen effect.
Door toepassen van de huidige kleiige bovengrond wordt een situatie bereikt gelijk aan de huidige. Het beheer dient hierop te zijn afgestemd. Zeer beperkt. Optimalisatie door aanpassing van het ontwerp is niet mogelijk binnen de eisen van de vraagspecificatie .
Geen effect Geen effect
Geen baggerbezwaar
Door toepassen van de huidige kleiige bovengrond wordt een situatie bereikt gelijk aan de huidige. Op
Projectplan Ruimte voor de Rivier, Obstakelverwijdering machinistenschool Elst, Ontwerpbesluit Datum 23-07-2012
Pagina 13 van 27
van waterkering / geen bodemerosie langs waterkering; - stroomsnelheid nevengeul bankfull < 0,3 m/s; geen bodemerosie langs waterkering
afvoeren kan daar enige erosie van de uiterwaard en de kade zelf verwacht worden.
kritische punten wordt extra bescherming in de vorm van betonblokkenma tten toegepast. Het beheer dient hierop te zijn afgestemd.
Overzicht van de effecten van DO Elst op de aspecten van het rivierkundig beoordelingskader
Gevolgen voor overstromingen Zoals in het rapport in bijlage 3 wordt aangegeven, worden in de huidige situatie, bij een waterstand van 14,80 m +NAP bij Lobith en een voorspelde verdere stijging van de afvoer, de coupures geopend. In de praktijk zullen de polders dus niet in alle gevallen instromen wanneer een waterstand van 14,80 m +NAP bij Lobith wordt bereikt. In de voorkeursvariant (VKV) is daar wel vanuit gegaan waardoor de zomerkade verlaagd kon worden tot 7,7 m +NAP, de waterstand bij Elst die overeenkomt met 14,80 m +NAP bij Lobith, zonder dat daarmee de overstromingsfrequentie toe zou nemen. Deze aanname bleek niet juist te zijn, bij deze hoogte van de verlaagde kade neemt de overstromingsfrequentie in de praktijk juist toe. Daarom is het definitief ontwerp (DO) op dit punt geoptimaliseerd, waardoor ten opzichte van de voorkeursvariant de situatie verbeterd is en er ten opzichte van de huidige situatie er geen verslechtering optreedt. De zomerkade wordt integraal verlaagd naar 8,1 m +NAP. Qua hoogte is dit circa 0,15 m boven het laagste punt (7,95m +NAP) in de huidige zomerkade waardoor de overstromingsfrequentie niet toeneemt en zelfs afneemt, zie ook de volgende tabel. Waterstand Lobith Q Lobith (m3/s) Herhalingsfrequentie 14,80 7881 3 jaar 15,30 8681 >5 jaar Herhalingstijden van verschillende afvoerniveaus
Waterstand Elst 7,7 8,1
4.2. Chemische en ecologische kwaliteit Algemene conclusie chemische en ecologische kwaliteit Door het aanleggen van de kwelgeul in de Elster uiterwaarden inclusief een natuurvriendelijke oever, treedt geen directe meerwaarde op voor de KRW-kwaliteitselementen van het watertype R7, waaronder het waterlichaam Nederrijn, Lek is ingedeeld (langzaam stromende rivier/nevengeul op zand/klei). Laagfrequent overstroomde kwelgeulen zijn echter juist kenmerkend voor de Nederrijn en de maatregel heeft dan ook wel degelijk meerwaarde voor de kwaliteit van de uiterwaardwateren in dit waterlichaam. De maatregelen hebben in die zin wel KRW-waarde, maar dit komt niet tot uitdrukking in de huidige maatlatten. De maatregel levert wel een bijdrage aan de realisatie van de aquatische N2000-doelen. De kwaliteit van de kwelgeul bij Elst kan verder geoptimaliseerd worden door de verbinding met de kwelgeul in de Amerongse Bovenpolder voor organismen te verbeteren. De chemische kwaliteit van het oppervlaktewater van de Nederrijn blijft gelijk. De ingreep obstakelverwijdering machinistenschool Elst is getoetst aan de volgende (beleids)documenten: • Beheer- en ontwikkelPlan Rijkswateren (BPRW) 2010-2015; • Kader Richtlijn Water (KRW); • Nationaal Waterplan (NWP). Het Beheer- en ontwikkelPlan Rijkswateren (BPRW) 2010-2015 beschrijft het beheer van de rijkswateren voor de periode 2010-2015. Rijkswaterstaat voert het beheer uit. Het BPRW is opgesteld binnen de kaders van Europese richtlijnen, nationale wetgeving en nationaal beleid. Onderdeel van het BPRW is een gebiedsgericht programma waarin de beheeropgave is opgenomen van Waterbeheer 21e eeuw (WB21), Kaderrichtlijn Water (KRW) en Natura-2000. In de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) is voor rivieren en kanalen de doelstelling vastgelegd dat in 2015 het oppervlaktewater een goede chemische en ecologische kwaliteit heeft bereikt. De KRW eist ook dat de chemische en ecologische kwaliteit niet achteruitgaan. In het Besluit kwaliteitseisen monitoring water 2009 (Bkmw 20092) zijn ter implementatie van de KRW eisen gesteld waaraan de kwaliteit van het oppervlaktewater in beginsel moet voldoen.
2
Bkmw (2009). http://wetten.overheid.nl/BWBR0027061/geldigheidsdatum_31-05-2012#BijlageI
Projectplan Ruimte voor de Rivier, Obstakelverwijdering machinistenschool Elst, Ontwerpbesluit Datum 23-07-2012
Pagina 14 van 27
Rijkswaterstaat heeft het bereiken van de KRW-doelstellingen uitgewerkt in het BPRW. Dit is een wettelijke verplichting. Bij de totstandkoming van het BPRW is getoetst aan de KRW en aan het Bkmw. Een projectplan als bedoeld in de Waterwet moet aan het BPRW worden getoetst. Het Nationaal Waterplan NWP (RWS 20093) beschrijft de maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. Chemische kwaliteit De fysische en chemische waterkwaliteit in de Nederrijn wordt vooral bepaald door het aangevoerde rivierwater vanuit de Rijn. De invloed van de aan van een kwelgeul in de uiterwaarden van Elst is hieraan ondergeschikt. De wijze van uitvoering zal moeten voldoen aan diverse eisen uit vergunningen, besluiten en algemene regels. Op deze wijze wordt er op toegezien dat het hele proces, van ontgraven tot toepassen, op een verantwoorde wijze wordt uitgevoerd. Afhankelijk van de wijze van uitvoering kan een Watervergunning benodigd zijn voor lozingsaspecten (zoals depots, retourwaterlozingen, etc.). Dit is afhankelijk van de wijze van uitvoering door de aannemer en zal in de uitvoeringsfase worden bepaald. Ecologische kwaliteit Tijdens de uitvoering zijn negatieve effecten, ondanks zorgvuldig werken, niet geheel uit te sluiten. Hiervoor is een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet aangevraagd en een ontheffing voor de Flora- en faunawet. De werkzaamheden worden uitgevoerd conform de voorschriften uit deze vergunning en ontheffing. Daarmee wordt gewaarborgd dat negatieve effecten zoveel mogelijk worden voorkomen of gemitigeerd, en geen onaanvaardbare negatieve effecten optreden. KRW-toets In de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) is voor rivieren en kanalen de doelstelling vastgelegd dat in 2015 het oppervlaktewater een goede chemische en ecologische kwaliteit heeft bereikt. De KRW eist ook dat de chemische en ecologische kwaliteit niet achteruitgaan. In het Besluit Kwaliteitseisen en Monitoring Water (Bkmw) zijn ter implementatie van de KRW eisen gesteld waaraan de kwaliteit van het oppervlaktewater in beginsel moet voldoen. Het projectgebied ligt in het zogenaamde ‘KRW-waterlichaam’: Nederrijn/Lek (NL93_7). Dit waterlichaam is gedefinieerd als een sterk veranderd waterlichaam van het riviertype R7, met veel andere doelen. Deze doelen zijn: ‘scheepvaart, waterbeheersing, drinkwatervoorziening via de IJssel, veiligheid, landbouw, industrie, infrastructuur en wonen’ en ‘bescherming buitendijks land tegen erosie’. Omdat deze doelen om technische en financiële redenen niet op een andere voor het milieu gunstigere manier bereikt kunnen worden, zijn ze als irreversibel betiteld en hoeven niet verwijderd te worden. Met als gevolg dat het waterlichaam niet meer aan een natuurlijke referentie getoetst (Goede Ecologische Toestand = GET) hoeft te worden maar aan een afgeleide daarvan (Goed ecologisch Potentieel= GEP). Vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water zijn chemische en ecologische doelen opgesteld voor dit waterlichamen. Aan deze doelen zit een resultaatverplichting: in 2015 of eventueel 2027 dienen de doelen van de Kaderrichtlijn Water behaald te zijn. Vanuit de Waterwet (Besluit kwaliteitseisen en monitoring water (Bkmw), 2009) is er een wettelijke verplichting om nieuwe ruimtelijke ingrepen in KRW-waterlichamen te toetsen aan de ecologische KRW-doelen. Dit is een onderdeel van de toetsing aan de doelstellingen van de Waterwet. Om met de daadwerkelijke uitvoeringsmaatregelen te kunnen starten, moet een KRW-waterkwaliteitstoets ecologie uitgevoerd worden. De waterkwaliteitstoets bepaalt per stap of de geplande uitvoeringsmaatregelen een negatief effect kunnen hebben op het behalen van de KRW-doelen in de betreffende waterlichamen voor de biologische kwaliteitselementen (in dit geval macrofyten, macrofauna en vis). De uiterwaardvergraving Elst is een Ruimte voor de Rivier (RvR) maatregel met positieve effecten op de KRW doelstellingen en als zodanig opgenomen als een ecologische KRW maatregel in het Beheer – en Ontwikkelingsplan Rijkswateren 2010-2015 in bijlage 13 (RWS 20094). Hierin is het project als volgt beschreven: Optimalisatie PKB Ruimte voor de Rivier, Machinistenschool Elst, verlengen kwelgeul Amerongen-Elst resulterend in 0,5 km leefgebied. Ook in het Brondocument Nederrijn/Lek (RWS 20095) staat de maatregel x2356_6c in tabel 4.2 beschreven als zodanig beschreven. 3
RWS (2009). Nationaal waterplan 2009-2015. RWS (2009). Programma Rijkswateren 2010-2015; Uitwerking waterbeheer 21e eeuw, Kaderrichtlijn water en Natura 2000, Beheer – en Ontwikkelingsplan Rijkswateren 2010-2015, december 2009.
4
5
RWS (2009). Brondocument waterlichaam Nederrijn Lek (NL93_7); Doelen en maatregelen rijkswateren Ministerie van VenW, Rijkswaterstaat. Projectplan Ruimte voor de Rivier, Obstakelverwijdering machinistenschool Elst, Ontwerpbesluit Datum 23-07-2012
Pagina 15 van 27
MIRT en/of BPRW toetsing? Het uiteindelijke ontwerp voor de Elst wijkt niet wezenlijk af van de plannen zoals in het BPRW opgenomen. De toetsingsschema’s van de BPRW-toets kunnen nu ‘relatief gemakkelijk’ doorlopen worden, omdat er bij KRWmaatregelen toch een uitgebreide toets (MIRT-toets) gedaan wordt op positieve effecten. Kwelgeul Er komt in totaal bijna 2,5 ha geïsoleerd water bij met een moerassige oever (0,2 ha). Dit heeft meerwaarde voor soorten van laagdynamisch water en soorten die aan kwel gebonden zijn. Dit zijn specifiek doelstellingen voor dit deel van de Nederrijn, waar ingezet wordt op laagdynamische natuurwaarden. Dit geldt zowel voor vis (bijv. de Grote modderkruiper) als voor macrofyten (bijv. Wwaterviolier) en macrofauna (bijv. Glassnijder). Zolang geen meetpunten voor de KRW-monitoring in de kwelgeul liggen, zullen de positieve effecten echter niet terug te zien zijn in de EKR-score voor dit waterlichaam, omdat deze soorten zich niet in de rivier zelf ophouden. Ook is er geen verbinding (vistrap) met de rivier, waardoor soorten uit de kwelgeul de rivier niet kunnen bereiken (en andersom). De verbinding met de kwelgeul in de Amerongse bovenpolder is suboptimaal: de stuw op de overgang is niet passeerbaar voor vis en macrofauna. Door de stuw passeerbaar te maken hebben organismen (met name vis) een veel grotere kwelgeul tot hun beschikking en neemt de draagkracht en kwaliteit van systeem toe. Toegevoegde waarde hebben met name ook de zeer flauwe moerassige oevers, waar oeverplanten tot ontwikkeling kunnen komen. Hierdoor neemt de kwaliteit in de geul toe ten opzichte van de huidige situatie. Dit is ook positief voor de soortdiversiteit (en dichtheid) van de kwaliteitselementen macrofauna en vis. Kenmerkende (reofiele) riviersoorten profiteren nauwelijks van de ingrepen, omdat de stroomsnelheid in de kwelgeul laag is en de uitwisseling met de hoofdstroom (overstromingsfrequentie) in het gebied niet toeneemt. Limnofiele soorten, die ook onderdeel uitmaken van de maatlat voor R7, profiteren wel van de ingrepen, maar er is door de lage overstromingsfrequentie van de uiterwaard (eens per 4/5 jaar) weinig mogelijkheid voor uitwisseling met de rivier. Daardoor dragen de maatregelen niet significant bij aan de KRW-doelen voor R7. Als de overstromingsfrequentie van de uiterwaarden toe zou nemen door de kades verder te verlagen, zou de maatregel meer effect hebben op de visstand in de rivier zelf (meer uitwisseling met de rivier). Ook kan de uitwisseling met de rivier verbeterd worden door een vistrap bij de aansluiting met de kwelgeul in de Amerongse Bovenpolder aan te leggen. Deze kwelgeul heeft benedenstrooms een open verbinding met de Nederrijn. De voorgenomen ingrepen hebben geen direct effect op de KRW-doelen voor watertype R7, maar laagfrequent overstroomde kwelgeulen zijn juist wel kenmerkend voor het gestuwde riviersysteem van de Nederrijn. De maatregel heeft dan ook wel degelijk meerwaarde voor de kwaliteit van de uiterwaardwateren in dit waterlichaam. In die zin hebben ze ook KRW-waarde, maar dit komt niet tot uitdrukking in de huidige maatlatten voor dit watertype. Aanleg stuw in de watergang ten behoeve van de KRW opgave Met de aanleg van de stuw in de watergang zal niet eerder worden gestart dan nadat ter beoordeling van de beheerder (bevoegd gezag van dit projectplan; Rijkswaterstaat Oost-Nederland) met een nadere onderbouwing is aangetoond of en op welke wijze de stuw passeerbaar zal zijn voor vissen. Uitgangspunt daarbij is om gelet op de KRW-opgave de stuw voor zoveel mogelijk als zodanig aangepast uit te voeren. Kadeverlaging Kadeverlaging heeft in dit geval geen effect op KRW-waarden omdat de overstromingsfrequentie niet toeneemt ten opzichte van de huidige situatie. Uiterwaardverlaging Het effect van uiterwaardverlaging hangt samen met kadeverlaging. Een verlaagde uiterwaard overstroomt vaker. Voor bepaalde vissoorten kan dit gunstig zijn, omdat ze bijvoorbeeld paaien op ondergelopen grasland. Ook zal dit leiden tot een bepaald vegetatietype dat bestand is tegen frequenter overstromen. Voor geïsoleerde plassen is frequenter overstromen niet altijd gunstig als er macrofyten van laagdynamische situaties in groeien. In dit geval zal de uiterwaardverlaging echter weinig effect hebben op de KRW-waarden, omdat de overstromingsfrequentie niet toeneemt en relatief laag blijft (1x per 4/5 jaar). Wel is een groter deel van de uiterwaard inundeerbaar, wat in principe de functie als paaigebied voor bepaalde soorten iets kan verbeteren. De combinatie met de aanwezige kwelgeul is waardevol (bij terugtrekkend water kunnen de vissen hierin terecht). Verflauwen rivieroevers De oevers van de rivier worden flauwer afgewerkt, wat in potentie meer ondiep stromend water oplevert. De ingreep vindt echter plaats tot op gemiddeld stuwpeil (6m+ NAP), dus levert voor de KRW-kwaliteitselementen nauwelijks meerwaarde. De verlaagde oevers staan weliswaar iets vaker onder water (1 x per jaar), maar dit is Projectplan Ruimte voor de Rivier, Obstakelverwijdering machinistenschool Elst, Ontwerpbesluit Datum 23-07-2012
Pagina 16 van 27
te weinig is om een significante rol te kunnen spelen als ondiep stromend water dat ecologisch relevant is. Door deze ingreep komt mogelijk wel iets meer zandig sediment aan de oppervlak en beschikbaar voor morfologische processen, maar hoeveel areaal dit oplevert hangt af van de dikte van de kleiige toplaag. Overigens blijft de morfologische activiteit langs de Nederrijn beperkt, vanwege onvoldoende peilfluctuaties. KRW toetsing Voor de KRW kwaliteitselementen (macrofauna en vis) hebben de ingrepen een beperkte meerwaarde. Voor zover bekend is er geen invloed op geplande of reeds uitgevoerde KRW-maatregelen te verwachten. De ingrepen vinden grotendeels plaats buiten bestaande ecologisch relevante arealen voor de KRW, er is dan ook geen afname van ecologisch relevante arealen te verwachten wel een lichte toename.
KRW toets
Elst
deeltoets 1
0 0 waterplanten: 0
deeltoets 2 1. verlies aan/effect op ecologisch relevant areaal (-/+ en bandbreedte)
2. effect op R7 stuurvariabelen en maatlatten
oeverplanten: + effect, kleine toename areaal macrofauna: + effect, kleine toename areaal vis: + effect, kleine toename areaal nee, naar verwachting alleen lokale effecten
Samenvatting en toelichting resultaten KRW-toetsing Elst. 0 = geen e!ect op KRW-doelen waterlichaam, - = negatief effect op KRWdoelen.
4.3. Maatschappelijke functies In het Beheer en ontwikkelplan Rijkswateren zijn de maatschappelijke gebruiksfuncties gedefinieerd, zijnde scheepvaart, natuur, drinkwater, recreatie, visserij en zwemwater. De functies drinkwater en zwemwater zijn bij het project ‘Vier maatregelen Nederrijn, obstakelverwijdering machinistenschool Elst’ niet van toepassing. De effecten op natuur, recreatie, scheepvaart en visserij worden hierna in grote lijnen beschreven.
4.3.1. Natuur Als gevolg van het slopen van de steenfabriek, het saneren van het terrein van de steenfabriek en het verdwijnen van bedrijfsactiviteiten in het gebied, profiteren de natuurwaarden in het gebied. De te vergraven watergang krijgt een natuurvriendelijke oever. Binnen het project wordt naast hardhoutooibos ook omstandigheden gecreëerd om zachthout ooibos te laten ontwikkelen. Zachthout ooibos wordt gekenmerkt door zachthout soorten als wilgen en populieren. Kieming van deze soorten is afhankelijk van de aanwezigheid van zandige strandjes. Zachthout ooibossen blijven enkel gehandhaafd op plekken die regelmatig (maximaal 30 dagen per jaar) overstromen door rivierwater. Het water mag enkele meters hoog komen, maar daarna dient ook weer een snelle uitdroging plaats te vinden. Het ontwerp houdt hier rekening mee en zorgt dan voldaan wordt aan de criteria om zachthout ooibos te realiseren. Om de effecten van de uit te voeren maatregelen op natuur te kunnen bepalen, is een voortoets op het gebied van flora- en fauna en een passende beoordeling in het kader van de Natuurbeschermingswet uitgevoerd. Deze rapporten zijn als bijlage 6 bijgevoegd bij onderhavige aanvraag. Projectplan Ruimte voor de Rivier, Obstakelverwijdering machinistenschool Elst, Ontwerpbesluit Datum 23-07-2012
Pagina 17 van 27
Voor de verdere afweging van de effecten op de natuur wordt u verwezen naar de ontwerpbesluiten op de vergunning/ontheffingaanvragen ingevolge de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet, die gelijktijdig met dit projectplan ter inzage worden gelegd.
4.3.2. Recreatie Van belang voor recreanten zijn de veiligheid en toegankelijkheid van water en oevers, de waterkwaliteit en de belevingswaarde van het gebied. Door de aanleg van een halfverhard pad voor wandelaars en fietsers dat de N225, parkeerplaats en weide verbindt met de uiterwaard en de brug die tegelijkertijd uitzichtpunt is verbeteren de recreatieve mogelijkheden van het gebied en worden de landschap- en belevingswaarden vergroot. De aanleg van de passantensteiger verbeterd de toegankelijkheid en het recreatieve gebruik van het water en de oever. Door de aanleg van struinpaden over de zomerkade en vanaf de langzaamverkeersbrug tot bovenop de terp vergroot de toegankelijkheid van het gebied, en maakt het mogelijk om de toekomstige horecagelegenheid te bezoeken. Doordat een parkeerplaats aangelegd wordt is het gebied voor recreanten die met de auto komen ook beter bereikbaar.
4.3.3. Visserij Het uitvoeren van het project heeft geen wijzigingen in mogelijkheden voor de visserij tot gevolg. Wel behoort recreatief vissen vanaf de passantensteiger tot de nieuwe mogelijkheden.
4.3.4. Scheepvaart De maatregel bij Elst leidt tot veel waterstandsdaling. Voor de effecten op de scheepvaart wordt verwezen naar bijlage 3 ‘ Hydraulisch en morfologisch rapport.’ Als gevolg van de maatregel zal het stromingsgedrag in het zomerbed wijzigen vanaf het moment dat de verlaagde zomerkade overstroomt en de uiterwaard gaat mee stromen. Op de locaties waar water de uiterwaarden in- of uitstroomt treedt dwarsstroming op. De scheepvaart heeft last van dwarsstroming wanneer deze plotseling optreedt en daarom worden er eisen gesteld aan de grootte van de dwarsstroming (in. het Rivierkundig beoordelingskader)De grootste effecten treden op bij in- en uitstroomopeningen van nevengeulen totdat ‘bankfull’ niveau wordt bereikt. Daarna gaat de hele uiterwaard in principe mee stromen en neemt de kans op plotseling optredende dwarsstroming af. Bij Elst is er geen sprake van nevengeulen. In feite wordt over een vrij lang traject de oever/zomerkade verlaagd en zou plotseling optredende dwarsstroming geen probleem moeten zijn. Omdat er wel veel rivierverruiming optreedt en er meer water de uiterwaard instroomt t.o.v. de referentiesituatie is er voor deze locatie toch gekeken wat de effecten van dwarsstroming zijn. Dit is gedaan voor de volgende afvoeren: 3 6.000 m /s: om te kijken hoe de dwarsstroming in de huidige situatie is. De toekomstige situatie is bij deze afvoer niet wezenlijk anders; 9.000 m3/s: De kade zal overstromen bij een afvoer bij Lobith van circa 8.680 m3/s. Bij hogere afvoeren zal deze ingreep dus merkbaar zijn; 10.000 m3/s: Bij deze afvoer zijn de meeste zomerkaden in de uiterwaarden overstroomd. Daardoor zal bij hogere afvoeren de dwarsstroming niet veel meer wijzigen. Een afvoer van 10.000 m3/s wordt daarom representatief geacht voor het bepalen van de effecten op dwarsstroming bij hogere afvoeren. De dwarsstroming is bepaald ter plaatse van de normaallijn. De wijze van berekening en nadere informatie is opgenomen in bijlage 3, paragraaf 5.6. Uit deze berekeningen blijkt dat bij een Bovenrijn-afvoer van 6.000 m3/s vrijwel geen verschillen optreden in dwarsstroming tussen de referentiesituatie en de toekomstige situatie bij Elst. . De grootte van de dwarsstroming is over het algemeen lager dan de norm van 0,15 m/s Bij een Bovenrijn-afvoer van 9.000 m3/s blijken er grotere verschillen op te treden tussen de referentiesituatie en DO Elst. Op één locatie is de dwars stroming ten opzichte van de huidige situatie met circa 0,04 m/s toegenomen van 0,13 tot 0,17 hetgeen 0,02 m/s boven de norm van 0,15 m/s ligt. Zie figuur: 0-1
Projectplan Ruimte voor de Rivier, Obstakelverwijdering machinistenschool Elst, Ontwerpbesluit Datum 23-07-2012
Pagina 18 van 27
0-1 Dwarsstroming bij 9000 m3/s voorliggend DO
Ondanks dat deze dwarsstroming in de richting van de uiterwaard wijst en daardoor minder gevaarlijk is (bij dwars stroming richting zomerbed bestaat de mogelijkheid dat schepen in aanvaring kunnen komen met tegenliggers, dat is hier niet het geval), is dit wel een aandachtspunt. Om die reden is onderzocht of door aanpassingen van het ontwerp deze lokale dwarsstroming, die dus toeneemt tot boven de norm, beperkt kan worden. Meerdere optimalisaties om de dwarsstroming te voorkomen zijn onderzocht. Hierbij is gekeken naar: • Ophogen van delen van de zomerkade om zo de stroombanen beter te verdelen. Dit is twee keer doorgerekend (met de verhoging op verschillende plaatsen) zonder effect.; • Ophogen van de rivieroever om de stroombanen langer/meer parallel te laten lopen aan de as van de rivier. Dit is éénmaal doorgerekend waarbij een knik in de rivieroever is gebracht op ongeveer de helft van de afstand tussen waterlijn en teen zomerkade. Dit had een marginaal effect van circa 0,0031 m/s. Zie figuur 0-2. Verder doorrekenen wordt derhalve niet meer zinvol geacht;
0-2 Dwarsstroming bij 9000 m3/s geoptimaliseerd DO Projectplan Ruimte voor de Rivier, Obstakelverwijdering machinistenschool Elst, Ontwerpbesluit Datum 23-07-2012
Pagina 19 van 27
Er blijken dus geen mitigerende maatregelen mogelijk te zijn waarbij de grootte van de dwarsstroming wordt verminderd, zonder grootschalige afwijking van de voorkeursvariant. In dit specifieke geval wordt deze geringe overschrijding (van ca. 15%) toelaatbaar geacht met de volgende motivatie: - de overschrijding treedt alleen op bij hoge afvoeren (bij afvoeren tot 8000 m3/s blijft de dwarsstroom wel onder het criterium); - de toename van de dwarsstroom is gelijkmatig verdeeld over de zomerkade; - de dwarsstroom piek betreft een kribneer die samen hangt met de geometrie van de bestaande (en te handhaven) kribvakken. De huidige vaarwegmarkering (onder andere de kribbakens) wordt in stand gehouden en in voorkomende gevallen aangepast aan de nieuwe situatie.
4.3.5. Landbouw Binnen het plangebied vindt op dit moment geen agrarisch gebruik plaats, de maatregelen hebben derhalve geen effect op landbouw.
4.4. Conclusie toetsing doelstellingen Waterwet De uitvoering van dit plan is in overeenstemming met de doelstelling van de Waterwet. Ten aanzien van de dwarsstroming heeft overleg met Rijkswaterstaat plaatsgevonden. waaruit de conclusie is getrokken dat geen verdere mitigerende maatregelen mogelijk te zijn waarbij de grootte van de dwarsstroming wordt verminderd. In dit specifieke geval wordt derhalve deze geringe overschrijding (van ca.0,02 m/s zijnde ca 15%) toelaatbaar geacht.
Projectplan Ruimte voor de Rivier, Obstakelverwijdering machinistenschool Elst, Ontwerpbesluit Datum 23-07-2012
Pagina 20 van 27
5. Wijze van uitvoering 5.1. Wijze van uitvoering; kaders en uitgangspunten De wijze waarop de benodigde werkzaamheden worden uitgevoerd voldoet aan de zorgplichtbepalingen zoals genoemd in artikel 6.8 en 6.9 van de Waterwet en artikel 6.15 van het Waterbesluit. In dit hoofdstuk wordt de wijze van uitvoering verder toegelicht.
5.1.1. Planologische inpassing en plan-MER Op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is voor het gebied waar het project zal worden uitgevoerd het bestemmingsplan Buitengebied Rhenen 2010 vastgesteld. De voorgenomen activiteit past niet binnen het geldende bestemmingsplan. Om de voorgenomen activiteit planologisch mogelijk te maken, wordt een nieuw bestemmingsplan voor het plangebied gemaakt. Het projectplan waterwet is een m.e.r-beoordelingsplichtig besluit op grond van categorie D3.2 van het Besluit m.e.r.: ‘ De aanleg, wijziging of uitbreiding van werken inzake kanalisering of ter beperking van overstromingen, met inbegrip van primaire waterkeringen en rivierdijken’, Voor het projectplan waterwet wordt geen m.e.r.-beoordelingsbesluit genomen. Er wordt direct een plan-MER gemaakt, omdat dit ook al nodig is voor het bestemmingsplan en de ontgrondingenvergunning. Voor wat betreft de toetsing van de effecten aan de hoofddoelen van de Waterwet wordt verwezen naar Hoofdstuk 4 van dit projectplan. Procedure plan-MER De Notitie Reikwijdte en Detailniveau is ingediend bij het bevoegd gezag (december 2011). Deze is gedurende 4 weken ter inzage gelegd. In deze 4 weken heeft een ieder de mogelijkheid om op de Notitie Reikwijdte en Detailniveau te reageren met opmerkingen over wat in het MER moet worden onderzocht. Op deze Notitie zijn 2 reacties ontvangen. Deze reacties zijn in het MER verwerkt. Na beoordeling en aanvaarding van het MER door het bevoegd gezag wordt het MER openbaar gemaakt middels een publicatie. Op het MER is gedurende zes weken inspraak mogelijk. In deze weken kan een ieder een reactie kenbaar maken op het MER. Gedurende deze zes weken kunnen ook de wettelijke adviseurs advies uitbrengen over het MER. Het MER wordt door de Cie-m.e.r. getoetst op de wettelijke eisen, juistheid en volledigheid. De inspraakreacties zullen door de Cie-m.e.r. worden betrokken bij de beoordeling van het MER. Als uitgangspunt voor de toetsing geldt dat het MER voldoende gegevens moet bevatten om tot besluitvorming met betrekking tot de vergunningverlening over te kunnen gaan. Het eindoordeel van de Cie-m.e.r. wordt, nadat dit is besproken met het bevoegd gezag, neergelegd in een toetsingsadvies. Mede op basis van de resultaten van inspraak en advies en met inachtneming van het MER stelt het bevoegd gezag het bestemmingsplan uiteindelijk vast. Zowel het bestemmingsplan als het plan-MER gaan gelijktijdig met dit projectplan en de overige ontwerpbesluiten via de coördinatieregeling in procedure.
5.1.2. Relatie met andere vergunningen Om het project te kunnen uitvoeren zijn er diverse andere vergunningen en relevante besluiten benodigd. De ‘hoofdbesluiten’ waarvoor het besluit genomen wordt door een andere instantie dan de gemeente, worden via de coördinatieregeling uit de Wro, artikel 3.33 in procedure gebracht. Het betreft de volgende vergunningen: • Ontgrondingenvergunning; • Vergunning op basis van de Natuurbeschermingswet (inclusief passende beoordeling); • Watervergunning (voor de wijzigingen die geen onderdeel uitmaken van de waterstaatswerken, het bevoegd gezag is Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden); • Ontheffing provinciale landschapsverordening; • Bestemmingsplan; • Plan-MER. De vergunningen waarvoor de gemeente Rhenen bevoegd gezag is worden gecoördineerd middels de coördinatieregeling, artikel 3.30 Wro. Het betreft hier de volgende vergunningen: • Omgevingsvergunning voor bouwen, uitvoeren van werkzaamheden, kappen van bomen; • Bestemmingsplan; Projectplan Ruimte voor de Rivier, Obstakelverwijdering machinistenschool Elst, Ontwerpbesluit Datum 23-07-2012
Pagina 21 van 27
Reeds verleend zijn de volgende vergunningen: • Omgevingsvergunning voor de sloop van de steenfabriek; • Watervergunning voor de aanleg van een laad- en losvoorziening bij de steenfabriek; • Ontheffing Rijnvaartpolitieregelement voor scheepvaartverkeer voor het gebruik van deze loswal • Omgevingsvergunning voor het bouwen van een vleermuisverblijf en het uitvoeren van aanlegwerkzaamheden. Overig aan te vragen vergunningen ten behoeve van de realisatie van het project zijn:
• Het saneringsplan voor het terrein van de steenfabriek; • Flora- en faunaontheffing. Deze toestemmingen worden in een separate, reguliere procedure aangevraagd. Het bevoegd gezag voor het saneringsplan is de provincie Utrecht. Het bevoegd gezag voor het vleermuisverblijf en het uitvoeren van aanlegwerkzaamheden is de gemeente Utrechtse Heuvelrug. Met alle bevoegde instanties is vooroverleg gevoerd op basis van het Voorontwerp en afgerond op basis van het definitief ontwerp. Voor zover nu bekend zijn alle voorgestelde maatregelen vergunbaar. Alleen vanuit de Nbw-vergunning van de provincie wordt een beperking opgelegd aan de openstelling van het wandelpad over de zomerkade in verband met een mogelijke verstoring voor broedvogels. Om de effectiviteit van de maatregel te borgen is geanalyseerd of er lopende vergunningen zijn die aan de vergunninghouders het recht geven om activiteiten te ontwikkelen welke de beoogde waterstandsdaling geheel of gedeeltelijk teniet doen. Voor dit project is één bestaande waterwetvergunningen geïdentificeerd. Bij beschikking van 15-9-2008, nr. 8500173074/WSR 1119 is aan Dienst Landelijk Gebied Utrecht vergunning verleend voor het maken en behouden van een natuurlijk ingerichte rivierkwelgeul in de Amerongse Bovenpolder, in het rivierbed aan de rechteroever van de Neder-Rijn tussen kmr 916.730 en 922.500 in de gemeente Utrechtse Heuvelrug. Onderdeel van deze vergunning is de realisatie van een hoogwatervluchtplaats is destijds de stroomluwte van de steenfabriek. Deze hoogwatervluchtplaats zal op een andere locatie gerealiseerd dienen te worden om de effectiviteit van de maatregel “Obstakelverwijdering machinistenschool Elst” niet te niet te doen. In het kader van het project Amerongse Bovenpolder vindt overleg plaats met Dienst Landelijk Gebied om tot een nieuwe locatie te komen.
5.2. Globale uitvoeringsplannen De werkzaamheden zullen in het najaar van 2012 starten. Uiterlijk eind 2013 zullen alle werkzaamheden afgerond zijn, waardoor het gewenste veiligheidsniveau bereikt is en de ruimtelijke kwaliteit verhoogd is.
5.3. Uitvoering en zorgplicht Er wordt uitgegaan van de volgende fasering voor het uitvoeren van de werkzaamheden voor de locatie Elst. • Voorafgaand aan de werkzaamheden beschreven in dit projectplan, is reeds de bestaande steenfabriek gesloopt. • De hooggelegen weide wordt eerst geëgaliseerd en de te verwijderen bomen worden gekapt. Vervolgens wordt de parkeerplaats ingericht en nieuwe bomen geplant. • De laaggelegen weide en de watergang worden ontgraven. Door deze vergraving ontstaat er meer ruimte voor de rivier waardoor een hoger veiligheidsniveau bereikt wordt. Rondom het voormalig fabrieksterrein wordt in eerste instantie een gedeelte van het bestaande maaiveld niet afgegraven, zodat er een natuurlijke waterkering ontstaat. Dit blijft behouden tijdens de uitvoering van de werkzaamheden, om het gebied te beschermen tegen hoog water. Op het moment dat de toekomstige grasmat voldoende erosiebestendig is, wordt dit maaiveld ook verlaagd. Zie voor de fasering ook de tekening met nummer NR-TEK-SIT-360 1A. in de bijlagen. • De hiervoor genoemde objecten worden aangelegd in het voormalige tasveld van de steenfabriek. Hierbij komt bij het ontgraven zowel puin als zand vrij. Dit materiaal wordt eerst gezeefd, het afgezeefde puin wordt vervolgens gebroken. Het resulterende puin en het zand wordt verkocht of elders binnen of buiten het project gebruikt. • De oevers van de Rijn worden licht afgegraven en de bestaande (zomer) kade wordt iets verlaagd, zonder de overstromingsfrequentie van het achterliggende gebied aan te verhogen. Projectplan Ruimte voor de Rivier, Obstakelverwijdering machinistenschool Elst, Ontwerpbesluit Datum 23-07-2012
Pagina 22 van 27
• Diverse bomen en struiken worden gekapt, verder wordt het terrein ingezaaid met een grasmengsel. • De bestaande watergang wordt verbreed en deels ingericht als natuurvriendelijke oever. • Inrichtingselementen zijn de bestaande schoorsteen van de oude steenfabriek, een passantensteiger en een langzaamverkeersbrug. De aannemer is, namens Rijkswaterstaat, gehouden aan de zorgplicht zoals aangegeven in artikel 6.8 van de Waterwet, artikel 6.15 van het Waterbesluit en de artikelen 6.8 t/m 6.9 van de Waterregeling. Periode van dijksluiting In de periode van dijksluiting wordt de kade in Elst verlaagd.
5.4. Kabels en leidingen Binnen het projectgebied liggen een aantal bestaande kabels en leidingen, in eigendom en/of beheer van derden, die opgeruimd of verplaatst gaan worden, alvorens het project daadwerkelijk gerealiseerd wordt. Uitgangspunten zijn dat de opruiming, verplaatsing en verlegging grotendeels voor de realisatie van de waterstaatswerken plaatsvindt en dat de beheerders c.q. eigenaren zelf verantwoordelijk zijn voor het aanvragen en verkrijgen van de benodigde vergunningen van het bevoegd gezag. Nadere detaillering van de kabels en leidingen heeft plaatsgevonden in het Definitief Ontwerp. Rijkswaterstaat draagt zorg voor de opdrachtverstrekking aan de nutsbedrijven. Dit betekent dat met betrekking tot de kosten van deze verleggingen in principe de ‘Compensatieregeling verleggen kabels en leidingen in en buiten Rijkswaterstaatwerken en spoorwegwerken 1999’ van toepassing is. In bijlage 2 is een tekening met de aanwezige kabels en leidingen gevoegd.
5.5. Archeologie Binnen het plangebied zijn (verstoorde) uiterwaardafzettingen aanwezig, waaronder beddingafzettingen. Er zijn geen aanwijzingen dat zich binnen het plangebied, of tenminste binnen de geboorde diepte, een (intacte) oeverwal of restgeul of strang bevindt. Het noordelijke deel van het gebied heeft geen archeologische verwachtingswaarde, het zuidelijk deel kent wel een archeologische verwachtingswaarde. Tijdens veldonderzoek zijn in het plangebied geen vindplaatsen aangetroffen (Oranjewoud, 3 maart 2011, Archeologische Rapporten Oranjewoud 2011/14). In het plangebied zijn geen archeologische monumenten aanwezig. Wel vinden vergravingen plaats in gronden met een middelhoge trefkans voor archeologische waarden. Het gaat om de vergravingen ter plaatse van de zomerkade en bij de steenfabriek. Echter, tijdens veldonderzoek in 2011 zijn in het plangebied geen vindplaatsen aangetroffen (Oranjewoud, 3 maart 2011, Archeologische Rapporten Oranjewoud 2011/14).
5.6. Niet gesprongen explosieven In 2011 is een onderzoek uitgevoerd naar niet gesprongen explosieven in het projectgebied. Uit dit onderzoek is gebleken dat de aanwezigheid van niet gesprongen explosieven geen belemmering vormt voor het uitvoeren van de voorgenomen ingrepen in het gebied. Een vervolgonderzoek is niet noodzakelijk.
5.8. Beheer en onderhoud Het beheer en onderhoud is beschreven in het ‘Beheer en Onderhoudsplan, wat is terug te vinden in bijlage 4. De beheerruimte is toegelicht in paragraaf 4.1 van dit projectplan. Het beheerplan zal grotendeels worden uitgevoerd door Utrechts Landschap, in samenhang met het beheer van de Amerongse Bovenpolder. Door middel van dit beheerplan is invulling gegeven aan de eisen en doelstellingen vanuit het definitieve planontwerp en de wettelijke vereisten die aan het beheer van delen van het plangebied gesteld worden om te komen tot een zodanig beheer dat de PKB-doelstellingen permanent worden behaald. In de voorbereiding- en uitvoeringsfase is Rijkswaterstaat verantwoordelijk voor het uitwerken van het Beheer- en Onderhoudsplan. In deze periode worden ook de definitieve afspraken over het beheer en onderhoud vastgelegd in beheerovereenkomsten. Samenvattend gesteld richt het beheer en onderhoud zich binnen de functie veiligheid op het in stand houden van rivierverruiming. Vegetatie- en sedimentbeheer zijn hierbij bepalend. Op basis van het ontwerp (inrichtingskaart) blijkt dat voor Elst wordt voldaan aan de taakstelling voor waterstandsverlaging. Dit betekent dat er 0,14 cm beheerruimte aanwezig is (zie paragraaf 4.1). Er wordt voor het grootste deel van het gebied uitgegaan van beheer in de vorm van natuurlijk grasland en productie grasland. Voor de winter (hoogwaterseizoen) dient de vegetatie gemaaid te worden. Op plaatsen waar dit vanuit hoogwaterveiligheid mogelijk is, zijn ‘ruwere’ vegetatietypen toegestaan. De maximale verruiging van de Projectplan Ruimte voor de Rivier, Obstakelverwijdering machinistenschool Elst, Ontwerpbesluit Datum 23-07-2012
Pagina 23 van 27
vegetatie die mag optreden is weergegeven op de interventiekaart. Deze dient (in combinatie met het beheeren onderhoudsplan) dan als toetsinstrument voor het waarborgen van de taakstelling.
5.9. Bodem De locatie ligt op de overgang van stuwwal naar rivier, op een plek waar de uiterwaard niet breed is. De ondergrond op vrijwel de gehele locatie is sterk door de mens beïnvloed. De terreinen van de steenfabriek en de Machinistenschool zijn opgehoogd met bouw- en slooppuin, misbaksels van de baksteen fabricage en puin of baksteenhoudend zand of klei. De dikte van de puinlagen is zeer grillig. Verder is veel van de omringende gronden ten behoeve van de baksteenindustrie vergraven. Dit heeft geleid tot vlakte door afgraving, maar ook zijn hierdoor verschillende plassen ontstaan. De bodem is oorspronkelijk geclassificeerd als ooivaaggrond, bestaande uit kalkrijke zware zavel en lichte klei. Een strook van ongeveer 150 meter breedte, parallel aan de westgrens van het plangebied, bestaat uit poldervaaggronden, bestaande uit kalkloze zware zavel en lichte klei. De lokale bodemopbouw is als volgt. Ter plaatse van het terrein van de steenfabriek bestaat de bovengrond uit een kleilaag. Deze kleilaag varieert in dikte. Ten noorden van de steenfabriek komt de kleilaag tot circa 5 m mv voor, met uitzondering van een zandlaag tussen circa 1 en 1,5 m -mv. Ter hoogte van de noordelijke rand van het bedrijfsterrein wordt de kleilaag tot circa 1,5 m -mv aangetroffen en daaronder een zeer grove zandlaag tot 4 m -mv. Ter hoogte van het midden (noord-zuid) van het bedrijfsterrein is tot circa 1 m -mv klei aangetroffen en vervolgens grof zand tot 3,5 m -mv. Ter hoogte van de zuidzijde van het bedrijfsterrein is tot 1,5 m -mv klei aanwezig en hieronder tot 5 m –mv grindig (matig) grof zand. Binnen het projectgebied is bodemonderzoek uitgevoerd, waarbij de bodemkwaliteit in kaart is gebracht. Daarnaast zijn de hergebruikmogelijkheden van de grond inzichtelijk gemaakt in de grondbalans. Een deel van de bodem wordt gesaneerd, hiervoor is een saneringsplan opgesteld. Dit saneringsplan is ter goedkeuring voorgelegd aan de provincie Utrecht. Er wordt ontgraven in het plangebied, een deel van deze grond wordt binnen het project hergebruikt, een deel wordt afgevoerd naar elders, mogelijk naar het naastgelegen gebied ‘De Amerongse Bovenpolder’. Op dit moment wordt in samenspraak met RWS een bodemkwaliteitskaart opgesteld. Uitgangspunt is dat de werkzaamheden met betrekking tot verplaatsing en afvoer van de bodemmaterialen moet voldoen aan de Waterwet en het Besluit bodemkwaliteit.
5.10. Grondverwerving Alle onroerende zaken die nodig zijn voor de uitvoer van het plan worden verworden door Rijkswaterstaat. Rijkswaterstaat probeert op minnelijke wijze de onroerende zaken te verwerven van de particulieren eigenaren en bedrijven die eigendommen hebben binnen het projectgebied. Inmiddels is het merendeel van deze onroerende eigendommen reeds verworven en daarmee eigendom van de Staat. Op het moment dat de uitvoer van het project start, zijn alle gronden in eigendom van de Staat. In de gevallen dat bepaalde gronden niet worden verworven, wordt een overeenkomst tot medewerking opgesteld. Op het moment van uitvoer van het project zijn ook deze overeenkomsten opgesteld.
5.11. Uitvoeringsaspecten In het plangebied is geen bebouwing aanwezig, behalve naar verwachting de schoorsteen van de steenfabriek (afhankelijk of er een beheerder gevonden wordt). De steenfabriek is op het moment dat de werkzaamheden aanvangen al gesloopt. De horeca-voorziening, waarvoor de mogelijkheid gecreëerd wordt (ruimte in het bestemmingsplan), maakt geen onderdeel uit van dit projectplan. Op het moment dat bekend is wie en op welke wijze een mogelijke voorziening geëxploiteerd wordt, wordt dit door de exploitant/beheerder geregeld. Binnen het plan wordt een werk voorzien waarover hulpdiensten en voertuigen voor bevoorrading van de toekomstige horecavoorziening het gebied kunnen bereiken.
5.13. Calamiteiten en ongewone voorvallen Rijkswaterstaat stelt alle direct belanghebbenden onmiddellijk op de hoogte van een voorval en de maatregelen die getroffen worden om de nadelige gevolgen te beperken. Rijkswaterstaat houdt een logboek bij van alle ongewone voorvallen en calamiteiten. Dit logboek is op de projectlocatie aanwezig.
Projectplan Ruimte voor de Rivier, Obstakelverwijdering machinistenschool Elst, Ontwerpbesluit Datum 23-07-2012
Pagina 24 van 27
5.14. Voorkomen en beperken van nadelige gevolgen 5.14.1. Geen transport door dorpskernen Om de hinder tijdens de uitvoering van de locatie Elst te beperken, is ervoor gekozen om de overtollige grond niet via de openbare weg te vervoeren maar per schip over de Nederrijn naar een stortlocatie. Hiermee worden zo’n 13.500 voertuigbewegingen voorkomen via de Utrechtse straatweg. Voor het transport over water worden tijdelijke laad- en lospontons aangelegd.
5.14.2. Geen stofoverlast Stofoverlast zal te allen tijde voorkomen worden door waar nodig sproeiwagens in te zetten en de ontgravingslocaties direct af te dekken met een leeflaag.
5.15. Planschade De staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu heeft op 21 april 2009 de Beleidsregels schadevergoeding Ruimte voor de Rivier vastgesteld. Deze biedt de mogelijkheid om alle verzoeken om planschade of nadeelcompensatie die verband houdt met de uitvoering van maatregelen voor het programma Ruimte voor de Rivier bij 1 Rijksloket in te dienen. Bij dit loket kan met ook terecht als het gaat om besluiten of handelingen van andere overheden dan het Rijk. Verzoeken om schadevergoeding betrekking hebbende op onderhavig besluit worden ingevolgde de Beleidsregel door de staatssecretaris beoordeeld volgens de geldende (wettelijke) regels voor schadevergoeding zoals die op onderhavig besluit (dit projectplan) van toepassing zijn.
Projectplan Ruimte voor de Rivier, Obstakelverwijdering machinistenschool Elst, Ontwerpbesluit Datum 23-07-2012
Pagina 25 van 27
6. Procedure Dit besluit is tot stand gekomen met toepassing van de procedureregels in de Algemene wet bestuursrecht. De voorbereiding en bekendmaking van de besluiten ter uitvoering van het project Ruimte voor de Rivier ‘vier maatregelen Nederrijn’ obstakelverwijdering machinistenschool Elst (gemeente Rhenen) worden gecoördineerd. Deze coördinatie vindt plaats op basis van de provinciale coördinatieregeling van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Voor de voorbereiding en bekendmaking van de gemeentelijke besluiten wordt de reguliere procedure gevolgd. Deze provinciale coördinatie heeft betrekking op de volgende besluiten: • Projectplan waterwet; • Watervergunning • Ontgrondingenvergunning; • Vergunning Natuurbeschermingswet; • Ontheffing landschapsverordening; • Plan-MER. De gemeentelijke coördinatie bij de gemeente Rhenen heeft betrekking op de volgende besluiten:
• Bestemmingsplan; • Omgevingsvergunning voor het kappen van bomen, bouwen en aanlegwerkzaamheden. De coördinatie heeft tot doel de voorbereiding en bekendmaking van de besluiten voor het project af te stemmen en gelijktijdig te laten plaatsvinden. Het projectplan op grond van artikel 5.4, lid 1 van de wet is genoemd in de bijlage bij artikel 1.1 van de Crisisen Herstelwet, zodat de bepalingen in hoofdstuk 1, afdeling 2 van de Crisis- en Herstelwet hierop van toepassing zijn. De omgevingsvergunning voor het bouwen van het vleermuishotel en de aanlegwerkzaamheden in de gemeente Utrechtse Heuvelrug betreft een separate reguliere procedure. Ook de ontheffing flora- en fauna betreft een separate reguliere procedure. Met alle betrokken bestuursorganen heeft een afstemmingsoverleg en een vooroverleg plaatsgevonden. De coördinatie heeft betrekking op alle definitieve vergunningen, de zogenaamde ‘hoofdvergunningen’. De uitvoeringsgerelateerde vergunningen worden door middel van de zelfstandige procedures aangevraagd en beschikt.
Projectplan Ruimte voor de Rivier, Obstakelverwijdering machinistenschool Elst, Ontwerpbesluit Datum 23-07-2012
Pagina 26 van 27
7. Zienswijzen Gereserveerd
Hoogachtend, DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU, namens deze, DE DIRECTEUR WATER VAN RIJKSWATERSTAAT OOST-NEDERLAND
Drs. J.H.M. de Ruig
Bijlagen Bijlage 1: Kadastrale kaart: NR-TEK-KAD-252-2A-E Bijlage 2: Situatietekeningen en dwarsprofielen: , NR-TEK-SIT-173-2A; NR-TEK-SIT-174-2A; NR-TEK-DWP175-2A; NR-TEK-DWP-176-2A; Bijlage 3: Hydraulische en morfologische rapportage NR-RAP-090-2A; hydraulische effecten tijdelijke gronddepots; NR-RAP-116-2A Bijlage 4: beheer- & onderhoudsplan: NR-DOC-084-2A
Projectplan Ruimte voor de Rivier, Obstakelverwijdering machinistenschool Elst, Ontwerpbesluit Datum 23-07-2012
Pagina 27 van 27