0
Briefrapport Waardering en selectie archeologisch proefsleuvenonderzoek Ruimte voor de Rivier
Auteurs: drs. I. Hermsen en drs. L. Smole
Status:
Definitief
15-01-2010
Naam:
Datum:
Paraaf:
Akkoord Projectleider Akkoord Senior-Archeoloog
Akkoord Bevoegd Gezag:
1
Inhoud 1 Inleiding ............................................................................................................................... 3 2 Vindplaats 1: Steenbakkerijen ............................................................................................. 4 Waardering en selectie vindplaats 1 .................................................................................... 10 3 Vindplaats 2: Bolwerk en fort Kijk in de Pot of Altena ...................................................... 12 Waardering en selectie vindplaats 2 .................................................................................... 13 4 Vindplaats 3: Touwslagerij ................................................................................................ 16 Waardering en selectie vindplaats 3 .................................................................................... 19 5 Vindplaats 5: Scheepstimmerwerf .................................................................................... 22 Waardering en selectie vindplaats 5 .................................................................................... 25 6 Vindplaats 6: Belegeringswerk uit de Tachtigjarige Oorlog .............................................. 28 Waardering en selectie vindplaats 6 .................................................................................... 30 7 Vindplaats 8: Brug en verdedigingswerken ....................................................................... 32 Waardering en selectie vindplaats 8 .................................................................................... 39 8 Vindplaats 11/13: Landweer en artillerieschans ............................................................... 42 Waardering en selectie vindplaats 11/13 ............................................................................ 47 Literatuur .................................................................................................................................. 50
2
I Inleiding In het kader van het project Ruimte voor de Rivier, dat tot doel heeft de IJssel bij hoog water meer ruimte te geven waardoor de kans op overstromingen en dijkdoorbraken wordt verkleind, is tussen 19 augustus en 16 oktober 2009 in de uiterwaarden van de IJssel bij Deventer archeologisch proefsleuvenonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is uitgevoerd in alle deelgebieden binnen het plangebied waar in het vastgestelde voorkeursscenario de aan te leggen waterbergingstracés (nevengeulen en plassen) door heen lopen. Dit is het hele gebied waarbinnen in de nabije toekomst de eventueel aanwezige archeologische waarden door grootschalig grondverzet worden bedreigd. Hoofddoel van het uitgevoerde proefsleuvenonderzoek was het lokaliseren, documenteren en waarderen van de aanwezige archeologische resten in het plangebied. Het onderzoek moest aantonen welke archeologische overblijfselen waar precies aanwezig zijn, wat hun ouderdom, omvang en conserveringstoestand is en in hoeverre resten in het verleden al zijn verstoord. Op basis van de resultaten van dit onderzoek moet ten eerste een verantwoord selectiebesluit kunnen worden genomen ten aanzien van het vrijgeven van terreinen of terreindelen waar geen (waardevolle) archeologische resten aanwezig zijn. Daarnaast moet worden aangegeven in welke delen van het plangebied definitief archeologisch onderzoek noodzakelijk is om de aanwezige archeologische resten te documenteren, wanneer de betreffende vindplaatsen als gevolg van de geplande werkzaamheden geheel of gedeeltelijk dreigen te worden verstoord. Daarbij moet worden vastgesteld wat de omvang van de nader te onderzoeken gebiedsdelen is, op welke wijze deze het beste kunnen worden onderzocht en hoeveel tijd daarmee gepaard zou gaan. Het plangebied strekt zich uit over de volgende gebieden in de uiterwaarden van Deventer: het gebied rondom de Bolwerksplas, De Worp en de Ossenwaard aan de westkant van de IJssel en de Keizers- en Stobbenwaarden aan de oostkant van IJssel. Op basis van een uitgebreid bureauonderzoek, grondradaronderzoek en geomorfologisch onderzoek in het Ruimte voor de Riviergebied bij Deventer, zijn binnen het plangebied in totaal vijftien vindplaatsen onderscheiden.1 Van deze vindplaatsen zijn er negen geselecteerd voor inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven. Dit betreft de vindplaatsen 1, 2, 3, 5, 6, 8 ,9, 11 en 13. De overige vindplaatsen worden door het project Ruimte voor de Rivier niet bedreigd of zijn niet behoudenswaardig. Het onderzoek van vindplaats 9 (de verwachte locatie van fort De Morgenster) is door BAAC bv uitgevoerd. Over deze vindplaats wordt door de opgravende instantie zelf een adviesrapport uitgebracht. De overige vindplaatsen zijn door Archeologie Deventer onderzocht. De meeste onderzoeken zijn uitgevoerd op de wijze zoals dit in de voor de verschillende vindplaatsen opgestelde Programma’s van Eisen vooraf was bepaald.2 Bij enkele onderzoeken is in overleg met het Bevoegd Gezag (in de persoon van gemeentelijk archeoloog drs. B. Vermeulen) op een of enkele punten van het PvE afgeweken. Meestal ging het daarbij om de ligging van de proefsleuven; wanneer het door de aanwezigheid van obstakels (bijvoorbeeld bomen, hekwerken of leidingen) op het terrein Soms is de ligging, wijze van aanleggen of lengte van de 2 m brede proefsleuven iets aangepast, wanneer het.niet mogelijk bleek om een proefsleuf aan te leggen zoals vooraf was gepland. Dit is het geval op de vindplaatsen 5, 8, 11 en 13. Op vindplaats 1 zijn diverse proefsleuven niet aangelegd op de geplande locaties omdat bij het aanleggen van eerdere proefsleuven op hetzelfde gedeelte van het terrein bleek dat de betreffende zones als gevolg van verstoringsprocessen geen intacte archeologische resten meer bevatten. In plaats daarvan zijn op delen van het terrein waar sprake was van betere conserveringsomstandigheden extra proefsleuven aangelegd om vindplaats 1 beter 1
Vermeulen & Haveman, 2008a; Vermeulen & Haveman, 2008b; Volleberg & Stouthamer, 2008. Zie Vermeulen & Van der Wal, 2009a (vindplaats 1 en 2); Vermeulen & Van der Wal, 2009b (vindplaats 3); Vermeulen & Van der Wal, 2009c (vindplaats 5); Vermeulen & Van der Wal, 2009d (vindplaats 6); Vermeulen & Van der Wal, 2009e (vindplaats 8); Vermeulen & Van der Wal, 2009f (vindplaats 11 en 13).
2
3
te kunnen waarderen en begrenzen. Tenslotte zijn op de vindplaatsen 3, 8, 11 en 13 extra proefsleuven aangelegd en kleine uitbreidingen op proefsleuven gemaakt om van getraceerde archeologische resten te kunnen vaststellen of zij wel of niet voor vervolgonderzoek in aanmerking komen en nader te kunnen bepalen wat de omvang van deze vindplaatsen is. Op vindplaats 3 is in plaats van de in het PvE gespecificeerde 4 m brede proefsleuven, gekozen voor een groter aantal sleuven met een breedte van 2 m. Dit om de spreiding van de proefsleuven over het terrein te vergroten. In dit rapport worden per onderzochte vindplaats, na een beschrijving van de ligging, de archeologische verwachting en de proefsleuven die zijn aangelegd, beknopt de belangrijkste aangetroffen resten beschreven. Daarna wordt achtereenvolgens aangegeven of en zo ja welke vorm van vervolgonderzoek noodzakelijk wordt geacht om de getraceerde archeologische resten veilig te stellen indien zijn verstoord (dreigen te) raken, hoe groot het gebied is dat voor vervolgonderzoek in aanmerking komt (tevens weergegeven op een kaart met de exacte ruimtelijke begrenzing) en wat bij benadering de duur van het benodigde definitief onderzoek is. Het onderhavige rapport dient in de eerste plaats om aan te geven welke van de middels het proefsleuvenonderzoek gewaardeerde archeologische vindplaatsen nader onderzocht moeten worden. De gegevens in dit rapport zijn een samenvatting van de onderzoeksresultaten, zoals die op korte termijn voor elke onderzochte vindplaats apart in een rapportage zullen worden uiteengezet, waarin uitgebreider wordt ingegaan op de onderzoeksstrategie, de bodemkundige situatie, de aangetroffen sporen en vondsten en de beantwoording van de inhoudelijke onderzoeksvragen, zoals die in de Programma’s van Eisen zijn geformuleerd.
2 Vindplaats 1: Steenbakkerijen Het onderzoeksgebied van vindplaats 1 ligt rondom de Bolwerksplas, aan de oostzijde van de Bolwerksweg (afb. 2.1). Hier werden op verschillende plaatsen de overblijfselen van steenbakkerijen uit de late middeleeuwen en Nieuwe Tijd verwacht.3 Voor de kartering van het onderzoeksgebied van vindplaats 1 zijn in totaal dertien proefsleuven aangelegd met een gezamenlijke lengte van 1070 m en een totaaloppervlak van 1875 m2 (project 351, werkput 1-3, 4, 7-14; afb. 2.2). Tijdens het proefsleuvenonderzoek zijn geen intacte resten zoals ovens, droogvelden, haaghuizen, woonhuizen of schuren aangetroffen die eenduidig met steenbakkerijen in verband zijn te brengen. Wel bevonden zich in de zuidelijke werkput 10 enkele kleiwinningskuilen. Door het ontbreken van vondstmateriaal lieten deze kuilen zich niet specifiek dateren. De kans is groot dat deze kuilen horen bij de steenbakkerij die ongeveer onder de tegenwoordige Rijksweg A1 heeft gelegen. In de meest zuidelijke werkput 1 was een laag met baksteenafval aanwezig, die weliswaar met baksteenproductie in verband kan worden gebracht, maar die geen oorspronkelijke dumpplaats van baksteen voorstelt. Dit materiaal is door de rivier verspoeld (afb. 2.3 en afb.2.4).
3
Vermeulen & Haveman, 2008a, 10-21.
4
Afb. 2.1 De ligging van het onderzoeksgebied van vindplaats 1 en 2 binnen het plangebied Ruimte voor de Rivier
5
Afb. 2.2 Overzicht van de werkputten binnen het onderzoeksgebied van vindplaats 1 en 2. Het gebied direct ten zuiden en westen van de Bolwerksplas (ter hoogte van de werkputten 2, 3, 12 en 14) is door vergraving in recente tijd volledig verstoord. Hier bevinden zich geen intacte archeologische resten meer. Hetzelfde geldt voor het gebiedsdeel aan de oostzijde van de Bolwerksplas, waar werkput 9 en 11 zijn aangelegd. Dit gedeelte van de uiterwaarden is doorsneden door een recente geul. Direct ten westen van de Bolwerksplas was in het verleden eveneens een geul actief, die de natuurlijke ondergrond (met daarin eventueel aanwezige archeologische resten) heeft verstoord en opnieuw een dik pakket zand heeft afgezet. Aan de noordzijde van de Bolwerksplas is op een kleine kronkelwaardrug, die zich door een lichte verhoging in het huidige maaiveld duidelijk aftekent, een cluster kuilen en paalkuilen aangetroffen waarvan niet kon worden vastgesteld uit welke periode zij exact dateren en met wat voor soort menselijke activiteit zij samenhangen. Deze sporen liggen in de werkputten 4, 13 en 16. De noordelijke werkput 8 bevindt zich buiten het gebied met archeologische grondsporen. In een van de kuilen, die misschien de onderkant van een greppel of sloot voorstelt (mede gezien het
6
grondradarbeeld dat zich ter hoogte van dit spoor aftekent), is slachtafval aangetroffen. Verder zijn in de sporen geen vondsten gedaan, met uitzondering van wat kleine brokjes baksteen, die wijzen op een algemene datering in de late middeleeuwen of Nieuwe Tijd. De laag die deze sporen afdekte, bevatte meerdere 18de-eeuwse munten die erop lijken te duiden dat de betreffende sporen op zijn laatst uit deze eeuw dateren. De paalkuilen in werkput 13 en 16 wekken de indruk in zuidwestnoordoost georiënteerde rijen te liggen. Dit kan betekenen dat zij deel hebben uitgemaakt van een of meerdere gebouwen. Een interpretatie als hekwerken is echter niet uitgesloten. Of deze sporen met een steenbakkerij samenhangen is op dit moment niet te zeggen. Zij kunnen ook gerelateerd zijn aan andersoortige seizoensgebonden activiteiten in de uiterwaarden van de IJssel.
Afb. 2.3 Overzichtskaart van het onderzoeksgebied van vindplaats 1 en 2, met in rood aangegeven de kaders van de detailkaarten die in afb. 2.4 t/m afb. 2.6 zijn weergegeven.
7
Afb. 2.4 Detailkaart van de sporen in het zuiden van het onderzoeksgebied van vindplaats 1.
8
Afb. 2.5 Detailkaart van de sporen in het noordoosten van het onderzoeksgebied van vindplaats 1.
9
Afb. 2.6 Detailkaart van de sporen in het noordwesten van het onderzoeksgebied van vindplaats 2.
Waardering en selectie vindplaats 1 Om tot een waardering van vindplaats 1 en de andere onderzochte vindplaatsen te komen, is de vindplaats beoordeeld op de parameters die worden genoemd bij de waarderingscriteria zoals die zijn opgenomen in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (versie 3.1). Aan de hand van een scorelijst is vastgesteld of de vindplaats wel of niet behoudenswaardig is. Bij de waardering wordt gekeken naar de aspecten Belevingswaarde, Fysieke kwaliteit en Inhoudelijke kwaliteit van de getraceerde archeologische waarden oftewel – zoals het in de KNA genoemd wordt – het ‘archeologisch monument’. Elk aspect bezit meerdere waardecriteria, die elk met 1 (‘lage waarde’), 2 (‘middelmatige waarde’) of 3 (‘hoge waarde’) beoordeeld kunnen worden.
Voor het bepalen van de belevingswaarde dient ten eerste te worden gekeken naar de zichtbaarheid van een monument (schoonheid) en de verbondenheid met feitelijke historische gebeurtenissen dan wel andere kwaliteiten of betekenissen die een rol spelen in de beleving van het landschap (herinneringswaarde). In principe zijn monumenten met een bovengemiddelde belevingswaarde (score 5 of 6) altijd behoudenswaardig. Om goede keuzes te kunnen maken, is het echter nog wel nodig om ook monumenten met een grote belevingswaarde op hun fysieke en inhoudelijke kwaliteit te beoordelen. Voor het beoordelen van de fysieke kwaliteit wordt gekeken naar de mate van niet verstoord zijn, de stabiliteit van de fysieke omgeving van de archeologische overblijfselen (gaafheid) en naar de mate waarin organisch en anorganisch vondstmateriaal bewaard is gebleven (conservering). Bij deze beoordeling wordt de gebruikelijke conserveringstoestand van archeologische resten in de regio als maatstaf gehanteerd. Bij een score van 5 of 6 zijn monumenten behoudenswaardig, bij een score van 4 of minder moet naar de inhoudelijke kwaliteitscriteria worden gekeken om te bepalen of het monument toch behoudenswaardig is. Voor de beoordeling van de fysieke kwaliteit zijn als eerste de volgende drie criteria van belang: de zeldzaamheid (de mate waarin het type monument schaars is of schaars is geworden voor een
10
periode of in een gebied), informatiewaarde (de betekenis van het monument als bron van kennis over het verleden) en ensemblewaarde (de meerwaarde die aan het monument wordt toegekend op grond van de mate waarin sprake is van een archeologisch context en van een landschappelijke context). Scoort een vindplaats hierop 7 punten of meer, dan is zij behoudenswaardig. Ligt de score lager dan 7, dan dient het criterium representativiteit (de mate waarin het type monument karakteristiek is voor een periode dan wel een gebied) verder te worden bekeken om te kunnen bepalen of het monument toch voor behoud in aanmerking komt. Bij een lage fysieke kwaliteit kan een hoge inhoudelijke kwaliteit de vindplaats toch nog behoudenswaardig maken. Binnen het onderzoeksgebied van vindplaats 1 komt alleen de zone met sporen op de kronkelwaardrug ten noorden van de Bolwerksplas in aanmerking voor vervolgonderzoek. Doordat deze vindplaats aan het oppervlak, anders dan door een hele lichte verheffing in het maaiveld, niet visueel zichtbaar is en niet direct in verband is te brengen met historische gegevens of volksverhalen, is de belevingswaarde van vindplaats 1 laag (zie de tabel in afb. 2.7). De kronkelwaardrug waarop de sporen zijn aangetroffen, lijkt nauwelijks door de restgeul aan de oostzijde ervan te zijn aangetast. De waargenomen sporen bezitten een matige kwaliteit (soms geringe diepte, niet allemaal even goed van de natuurlijke ondergrond te onderscheiden). Organisch materiaal lijkt gezien de aanwezigheid van het bot in één van de sporen goed bewaard te zijn. Het is echter de vraag in hoeverre alle vondsten bewust door mensenhand in de sporen zijn beland. De kans bestaat dat sommige vondsten tijdens overstromingen door water ter plaatse zijn terecht gekomen of zijn weggespoeld. Op basis van de fysieke kwaliteit alleen komt vindplaats 1 niet in aanmerking voor behoud. Daarom dient te worden gekeken naar de inhoudelijke kwaliteit van de aangetroffen archeologische overblijfselen. Deze vindplaats vertegenwoordigt een type vindplaats waarvan in Deventer nooit eerder archeologische resten zijn onderzocht. Ook van elders zijn, zowel binnen als buiten de regio, geen duidelijke voorbeelden van vergelijkbare vindplaatsen bekend. Zodoende bezit vindplaats 1 een hoge zeldzaamheidswaarde. Deze vindplaats kan veel informatie opleveren over een bepaald soort activiteiten in de uiterwaarden waarover archeologisch (en misschien ook historisch) vrijwel niets bekend is. Daarnaast kan op deze vindplaats belangrijke informatie worden verkregen over de ontwikkeling van het kronkelwaardlandschap langs de IJssel. Daarom is sprake van een hoge informatiewaarde. De specifieke ligging van de vindplaats in het uiterwaardenlandschap, op geringe afstand van de stad Deventer, maakt dat zij een duidelijke samenhang met haar omgeving vertoont. Omdat op dit moment niet bekend is hoe sterk en structureel deze samenhang is (dit is afhankelijk van het nog onbekende soort activiteiten dat er plaatsvond), is de ensemblewaarde als middelmatig te beoordelen. Daarmee is vindplaats 1 met een score van 8 punten op grond van haar inhoudelijke kwaliteit als behoudenswaardig aan te merken. Waarden Beleving Fysieke kwaliteit Inhoudelijke kwaliteit
Criteria Schoonheid Herinneringswaarde Gaafheid Conservering Zeldzaamheid Informatiewaarde Ensemblewaarde Representativiteit
Score 1 1 2 2 3 3 2 n.v.t.
Afb. 2.7 Scoretabel waardestelling vindplaats 1 Definitief Onderzoek kan antwoord geven op de vraag wat voor soort activiteit(en) hier in welke periode(n) plaatsvond(en).
11
Het gebied dat definitief onderzocht moet worden indien deze zone in het kader van het project Ruimte voor de Rivier verstoord wordt, heeft een omvang van 90 bij 70 m oftewel 6300 m2 (zie rechter rood kader in afb. 2.9). De grenzen van dit gebied zijn bepaald op basis van de ruimtelijke verspreiding van de aangetroffen sporen in combinatie met het gereconstrueerde hoogteverloop van het natuurlijke zand waarin de sporen zichtbaar zijn; de sporen beperken zich tot het gebied waar de kronkelwaardrug hoger is dan 4,00 m+NAP (afb. 2.5). Om inzicht te krijgen in het karakter van deze vindplaats, zal het geselecteerde gebied waarschijnlijk volledig of bijna vlakdekkend moeten worden opgegraven, tenzij al in een vroeg stadium van het Definitief Onderzoek blijkt dat de getraceerde vindplaats veel kleiner is dan het veronderstelde gebied, of dat het karakter van de vindplaats niet bijzonder genoeg is om verder te worden onderzocht. De tijd die nodig is voor de uitvoering van het Definitief Onderzoek op vindplaats 1 bedraagt minimaal 30 dagen en maximaal 50 dagen. Een definitieve raming kan echter pas worden gemaakt op basis van een door het bevoegd gezag van de gemeente Deventer goedgekeurd Programma van Eisen.
3 Vindplaats 2: Bolwerk en fort Kijk in de Pot of Altena Het onderzoeksgebied van vindplaats 2 ligt direct ten zuiden van de Rijksstraatweg N344, aan de oostzijde van de Bolwerksweg tegenover de Bolwerksmolen, in de uiterste noordwesthoek van het grote onderzoeksgebied rondom de Bolwerksplas waarin ook vindplaats 1 ligt (afb. 2.1). De verwachting was dat hier nog restanten van de ringmuren en grachten van het laat-middeleeuwse Bolwerk en het in de 16de eeuw aangelegde Gelderse fort Kijk in de Pot of Altena aangetroffen kunnen worden.4 De kern van deze vestingen, waarvan het laatste stuk in de Franse Tijd, begin 19de eeuw, definitief werd afgebroken, lag op de plaats waar de Bolwerksmolen tegenwoordig staat. Verder zouden in de onderzoeksgebied van vindplaats 2 afvalkuilen van de bekende keramiekfabriek van Douwe Draaisma aanwezig kunnen zijn. Voor de kartering van het onderzoeksgebied van vindplaats 2 zijn in totaal drie proefsleuven aangelegd met een gezamenlijke lengte van 138 m en een totaaloppervlak van 277 m2 (project 351, werkput 5, 6 en 15; afb. 2.2). Tijdens het proefsleufonderzoek zijn in het uiterste westen van werkput 5 en 15 sporen waargenomen die duiden op de aanzet van een greppel (afb. 2.6). Het is niet bekend of deze sporen bij dezelfde greppel of twee verschillende greppels horen. De minimale breedte van deze greppels bedraagt 2 m (in werkput 15) respectievelijk 5 m (in werkput 5). De greppel in werkput 15 doorsnijdt een pakket kronkelwaardafzettingen waarin een fragment 15de- of 16de-eeuws steengoed aanwezig was. Dit wijst erop dat in ieder geval de greppel in werkput 15 op zijn vroegst uit de 15de- of 16deeeuw dateert. Met uitzondering van kleine brokken baksteen, zijn in de aangesneden greppeldelen geen vondsten gedaan, waardoor datering ervan op dit moment lastig is. Gelet op hun ligging direct langs de Bolwerksweg en hun oriëntatie (noord-zuid respectievelijk noordwest-zuidoost) bestaat er een reële mogelijkheid dat één van deze greppels of beide greppels als randstructuren van het Bolwerk of het fort Kijk in de Pot of Altena zijn te beschouwen. Zij kunnen met een uitbreiding van het verdedigingswerk samenhangen. In het noordprofiel van werkput 15 was een paalkuil zichtbaar die jonger is dan de greppel. Mogelijk heeft deze ook iets met het vestingswerk te maken hebben. In de oosthelft van dezelfde werkput bevonden zich veel kuilen waarvan niet met zekerheid kon worden vastgesteld of deze op natuurlijke wijze (bijvoorbeeld door rivieractiviteit) of door mensenhand zijn ontstaan (afb. 2.6). Aan de oostzijde van de greppel in werkput 5 lag een kuil waarin een rund is begraven. 4
Vermeulen & Haveman, 2008a, 21-27.
12
In totaal zijn in de drie werkputten 5, 6 en 15 samen twaalf loden kogels (zowel pistolet-, arquebusals musketkogels in ongeveer gelijke verhouding) gevonden die met militaire activiteit in de noordwesthoek van het onderzoeksgebied verband houden. Dit aantal van twaalf kogels is relatief veel, wanneer in beschouwing wordt genomen dat in de dertien proefsleuven in het aangrenzende onderzoeksgebied van vindplaats 1 in totaal slechts vier kogels zijn gevonden. Er is geen afval van de fabriek van Douwe Draaisma aangetroffen. Mede op basis van de bodemkundige waarnemingen in werkput 13 (vindplaats 1) en de beelden van de grondradar, is duidelijk dat direct oostelijk van werkput 5 en 6 een verlande riviergeul ligt, die de oostgrens van vindplaats 2 markeert.
Waardering en selectie vindplaats 2 Binnen het onderzoeksgebied van vindplaats 2 komt een zone vlak langs de Bolwerksweg in aanmerking voor vervolgonderzoek. In de tabel die is weergegeven als afb. 2.8 is de waarde van vindplaats 2 uitgedrukt in scores, conform het KNA-waarderingssysteem voor archeologische vindplaatsen (zie voor een uitleg van deze manier van waarderen onder het kopje ‘Waardering en Selectie’ in hoofdstuk 2). Doordat deze vindplaats aan het oppervlak niet herkenbaar is, scoort vindplaats 2 op het criterium schoonheid laag. Het Bolwerk is als locatie en verhoging in het landschap, vooral door de aanwezigheid van de Bolwerksmolen, een bekend begrip bij de bevolking van Deventer. Fenomenen zoals de aangetroffen greppels die vermoedelijk samenhangen met de vroegere functie van het Bolwerk als verdedigingswerk, zijn als historische elementen van middelmatige toegevoegde waarde waar het gaat om de beoordeling van deze historische locatie in het landschap. Dit alleen is niet genoeg om deze vindplaats voor behoud in aanmerking te laten komen. Wat de fysieke kwaliteit aangaat, is de gaafheid van de aangetroffen archeologische overblijfselen op vindplaats 2 als middelmatig te beoordelen. Binnen het onderzochte gebiedsdeel zijn geen resten van een verdedigingswal aangetroffen; de kans bestaat dat oorspronkelijke sporen hiervan door de aanleg van de dijk in het verleden zijn verstoord of door afdekking voor archeologisch onderzoek ontoegankelijk zijn geworden. Mede doordat de ontdekte greppeldelen door verspoeling gedeeltelijk geërodeerd zijn, is de fysieke kwaliteit van vindplaats 2 middelmatig te noemen. De conservering van vondstmateriaal op deze plaats is moeilijk te beoordelen, omdat er maar weinig vondsten zijn gedaan. Afgaande op enkele metaalvondsten die tamelijk sterk zijn gecorrodeerd, kan de conserveringstoestand middelmatig worden genoemd. Tenslotte scoort vindplaats 2 op de inhoudelijke kwaliteit hoog. Er zijn maar enkele voorbeelden van verdedigingssystemen rondom militaire bolwerken te noemen die tot nu toe in Deventer archeologisch zijn onderzocht. Omdat er zelfs op landelijk niveau maar een gering aantal plaatsen is aan te wijzen waar vergelijkbare structuren aanwezig (zullen) zijn – die in de toekomst mogelijk ook archeologisch onderzocht kunnen worden – scoort de vindplaats op het punt zeldzaamheid hoog. De informatiewaarde is hoog, omdat er uit historische bronnen vrijwel niets bekend is over het fysieke karakter van het Bolwerk als verdedigingssysteem en de veranderingen die hierin in de loop van zijn bestaan optraden. De ensemblewaarde van de vindplaats is hoog, aangezien het Bolwerk deel uitmaakte van een stelsel van vestingwerken rondom de stad Deventer. Op basis van haar inhoudelijke kwaliteit (score: 9 punten) is vindplaats 3 daarom als behoudenswaardig te beoordelen.
13
Waarden Beleving Fysieke kwaliteit Inhoudelijke kwaliteit
Criteria Schoonheid Herinneringswaarde Gaafheid Conservering Zeldzaamheid Informatiewaarde Ensemblewaarde Representativiteit
Score 1 2 2 2 3 3 3 n.v.t.
Afb. 2.8 Scoretabel waardestelling vindplaats 2 Definitief Onderzoek kan antwoord geven op de vraag of de aangetroffen delen van greppels en eventueel aanwezige grotere palenstructuren inderdaad tot het verdedigingssysteem van het Bolwerk of het fort Kijk in de Pot of Altena behoren of dat zij bijvoorbeeld samenhangen met de aanleg van de dijk of Bolwerksweg. Ook over het karakter van de kuilen aan de oostzijde van de greppel(s) moet meer duidelijkheid worden verkregen. Het gebied dat definitief onderzocht moet worden indien deze zone in het kader van het project Ruimte voor de Rivier verstoord wordt, heeft een driehoekige vorm met twee zijden van 100 en een zijde van 75 m. Dit gebied heeft een oppervlak van 3535 m2 (zie linker rood kader in afb. 2.9). De grenzen van dit gebied zijn bepaald op basis van de ruimtelijke verspreiding van de aangetroffen sporen in combinatie met een inter- en extrapolatie van het verloop van de greppel, die ook op de beelden van de grondradar zichtbaar lijkt te zijn. Om beter inzicht te krijgen in het verloop en de datering van de greppels en de daarmee samenhangende fenomenen en om vast te kunnen stellen of deze bij het vestingwerk horen, dient het geselecteerde gebied als eerste door één of twee kleine opgravingsputten verder te worden verkend. Alleen wanneer dit positieve resultaten oplevert, kan worden besloten een groter gebied vlakdekkend op te graven. In de uitgebreidste vorm zal een Definitief Onderzoek op vindplaats 2 maximaal 20 dagen in beslag nemen. De minimale duur van het Definitief Onderzoek bedraagt 5 dagen. Een definitieve raming kan echter pas worden gemaakt op basis van een door het bevoegd gezag van de gemeente Deventer goedgekeurd Programma van Eisen.
14
Afb. 2.9 Overzichtskaart van het onderzoeksgebied van vindplaats 1 en 2, met in rood aangegeven de zones die geselecteerd zijn voor definitief onderzoek.
15
4 Vindplaats 3: Touwslagerij Het onderzoeksgebied van vindplaats 3 bestaat uit een noord- en zuiddeel. Het noorddeel ligt onder Plantsoen De Worp en onder de aangrenzende straat de Worp, het zuiddeel ligt aan de zuidoostzijde hiervan ingeklemd tussen de Hoge Worp in het zuidwesten, de Rijksstraatweg N344 in het zuiden en de Bolwerksweg in het oosten (afb. 4.1). Omdat het gebied onder het plantsoen en de straat de Worp in de huidige plannen niet worden bedreigd, kwam alleen het zuiddeel van vindplaats 3 voor proefsleuvenonderzoek in aanmerking.
Afb. 4.1 De ligging van het onderzoeksgebied van vindplaats 3 binnen het plangebied Ruimte voor de Rivier
16
Hier werden op basis van historische bronnen en de grondradarbeelden in hoofdzaak langs de Bolwerksweg en de Worp de resten van touwslagerijen uit de Nieuwe Tijd verwacht.5 Voor de kartering van het zuidelijke deel van het onderzoeksgebied van vindplaats 3 zijn in totaal veertien proefsleuven aangelegd (project 352, werkputten 1-14) en twee haakse uitbreidingen op de laatste proefsleuf. Deze proefsleuven en uitbreidingen hebben een gezamenlijke lengte van 344 m en een totaaloppervlak van 784 m2 ( afb. 4.2). Tijdens het proefsleuvenonderzoek lijken op het eerste oog geen resten van de touwslagerij te zijn aangetroffen. In de strook langs de zuidwestzijde van de Bolwerksweg lag langs de dijkweg een dik pakket 20ste-eeuws puin, dat hier waarschijnlijk is neergegooid ter versteviging van het dijklichaam (waargenomen in werkput 3-6 en 10-13). De verhoogde uitslagen op de grondradar op deze plaats blijken niet met een touwslagerij in verbinding te kunnen worden gebracht. Ook in de werkputten 1 en 8 in de noordhoek van het onderzochte terrein zijn veel recente verstoringen waargenomen. Het gebied ter hoogte van werkput 2 bleek eveneens grotendeels verstoord te zijn. In de relatief onverstoorde zuidelijke werkput 10 waren veel ondiepe ronde kuilen te zien, die mogelijk samenhangen met zandwinning ter plaatse (afb. 4.3).
Afb. 4.2 Overzicht van de werkputten binnen het onderzoeksgebied van vindplaats 3.
5
Vermeulen & Haveman, 2008a, 27-30.
17
In de westhoek van het terrein zijn archeologische overblijfselen aangetroffen die in aanmerking komen voor nader onderzoek. De zone direct langs de Worp was ook hier recentelijk tot op een diep niveau verstoord. In het natuurlijke zand, dat bestaat uit kronkelwaardafzettingen, zijn in werkput 7 en 14 twee parallelle, ongeveer 2,5 m brede greppels met een bijna even grote tussenruimte aangetroffen. Uit de vulling van één van deze greppels komt een musketkogel en een pijpenkop die op basis van zijn model in de late 16de eeuw is te plaatsen. Hoewel deze vondsten doen vermoeden dat de greppels uit de late 16de of 17de eeuw dateren, blijkt uit nadere bestudering van historisch kaartmateriaal, dat in de eerste helft van de 19de eeuw precies op deze plaats een dijkje of verhoogde weg staat aangegeven, die in zuidoostelijke richting omknikte en verder liep in de richting van de Bolwerksweg. Uit de grondradarbeelden is het verloop hiervan niet af te leiden, maar in het westelijke uiteinde van werkput 10 is nog wel een aanzet tot de oostelijke greppel waargenomen (afb. 4.3). De aangetroffen greppelsporen hebben dit dijkje of pad geflankeerd. Het is niet uit te sluiten dat deze structuur, die mogelijk samenhing met de bereikbaarheid van de IJssel vanuit het bewoonde gebied achter de Hoge Worp, een laat-16de eeuwse of 17de-eeuwse oorsprong heeft. In ieder geval heeft deze dijk of verbindingslijn ten dele gelijk bestaan met de touwslagerij, die in de bronnen voor het eerst halverwege de 17de eeuw genoemd wordt. Aan de zuidoostzijde van de dubbele greppel, zijn in werkput 7 een paar kuilen en paalkuilen aanwezig, waarvan er één (ogenschijnlijk een paalkuil in een kuil) enkele losse menselijke botresten bevatte (afb. 4.3). Iets noordelijker in werkput 14 , zijn in een vuile laag onder de recente bouwvoor eveneens enkele mensenbotten, waaronder een stuk schedel, gevonden. Laatstgenoemde botresten waren echter niet met de onderliggende sporen in verband te brengen, maar maakten samen met dierlijk slachtafval, baksteen en veel aardewerk deel uit van een laag afval dat waarschijnlijk uit het stadsgebied van Deventer op of aan de rand van een begraafplaats naar het gebied over de IJssel is getransporteerd. De meeste kuilen en paalkuilen die in werkput 14 en de zuidelijke uitbreiding hierop zijn aangetroffen, liggen in twee of meer parallelle rijen met een zuidwest-noordoost oriëntatie die nagenoeg overeenkomt met die van de parallelle greppels. Zij bezitten onderling sterk vergelijkbare vullingen, die erop duiden dat zij kortstondig hebben open gelegen en met de hand zijn dichtgegooid. In minstens één van deze kuilen is dierlijk bot terechtgekomen. Twee sporen bevatten een paar scherven aardewerk uit de 18de en/of 19de eeuw. In hoeverre deze scherven daterend zijn voor alle andere kuilen en paalkuilen in werkput 7 en 14, is niet te zeggen. Hoewel het aantrekkelijk is om de betreffende sporen met een lijnbaan van een touwslagerij in verband te brengen, liggen deze veel oostelijker dan de locatie waar op de kaart van 1832 de langwerpige percelen van de touwslagerij staan aangegeven (westelijk van het dijkje of pad). Bovendien staat allerminst vast dat in de meeste van de aangetroffen sporen palen hebben gestaan en komt de oriëntatie ook niet helemaal overeen met de verwachte oriëntatie van de lijnbaan aan de kant van het plantsoen (parallel aan de straat de Worp). De meerdere lijnen die op de grondradarkaart parallel aan de straat langs het plantsoen naar voren komen, liggen westelijk van het aangetroffen cluster sporen en zijn vermoedelijk te duiden als langwerpige concentraties puin in de verstoorde bovengrond of in kuilen die kunnen zijn ontstaan bij het verwijderen van de vier of vijf rijen bomen die hier in de 19de eeuw langs de laan stonden. De lijnbanen van de touwslagerij lagen zeer waarschijnlijk in de recent sterk verstoorde zones direct langs en (deels) onder de Bolwerksweg en de straat de Worp.
18
Afb. 4.3 Overzichts- en detailkaart van de sporen in het onderzoeksgebied van vindplaats 3.
Waardering en selectie vindplaats 3 Binnen het onderzochte zuiddeel van het onderzoeksgebied van vindplaats 3 komt alleen een zone met sporen in de westhoek van het terrein in aanmerking voor vervolgonderzoek. In de tabel die is weergegeven als afb. 4.4 is de waarde van vindplaats 3 uitgedrukt in scores, conform het KNA-waarderingssysteem voor archeologische vindplaatsen. Vindplaats 3 is aan het oppervlak niet visueel herkenbaar en bezit ook geen sterke herinneringswaarde, hoewel de aanwezigheid van menselijk botmateriaal in een kuil – die mogelijk met krijgshandelingen in verband is te brengen – over het algemeen wel bij velen tot de verbeelding spreekt en historische interesse opwekt. Zodoende scoort vindplaats 3 middelmatig op het punt herinneringswaarde. De fysieke kwaliteit is wat gaafheid betreft middelmatig: hoewel de sporen op zichzelf nog redelijk diep zijn, lijkt een deel van de vindplaats te zijn verstoord door de aanwezigheid van de aanwezige greppels en door grondverzet in recente tijd. De goede staat waarin het
19
aangetroffen botmateriaal zich bevindt, geeft aan dat de vindplaats hoog scoort op het punt conservering. Daarmee is de vindplaats behoudenswaardig. Inhoudelijk gezien, is de vindplaats niet heel erg zeldzaam. Ook elders in de gemeente komen af en toe buiten formele begraafplaatsen menselijke botresten voor die samenhangen met krijgshandelingen. Omdat uit historische bronnen niet met zekerheid valt af te leiden met welke specifieke – gezien de aanwezigheid van de menselijke botten – vermoedelijk militaire activiteit de plek van vindplaats 3 samenhangt (mogelijk de belegering van 1813, waarbij de touwslagerij verloren ging?) en niet duidelijk is met wat voor soort activiteiten de meeste van de aangetroffen kuilen en paalkuilen verband houden, kan nader onderzoek van deze vindplaats veel nieuwe informatie opleveren over het (ogenschijnlijk kortstondig) gebruik van de uiterwaarden voor specifieke doelen. Deze vindplaats lijkt vrij willekeurig in het landschap te liggen en hangt, voor zover dit op basis van het proefsleuvenonderzoek beoordeeld kan worden, niet nauw samen met andere archeologische vindplaatsen die in de omgeving aanwijsbaar zijn. Hoewel de inhoudelijke kwaliteit van vindplaats 3 in zijn geheel middelmatig is (score: 6 punten), geeft de hoge fysieke kwaliteit (score: 5 punten) aanleiding deze vindplaats als behoudenswaardig te bestempelen. Waarden Beleving Fysieke kwaliteit Inhoudelijke kwaliteit
Criteria Schoonheid Herinneringswaarde Gaafheid Conservering Zeldzaamheid Informatiewaarde Ensemblewaarde Representativiteit
Score 1 2 2 3 2 3 1 n.v.t.
Afb. 4.4 Scoretabel waardestelling vindplaats 3 Definitief Onderzoek kan antwoord geven op de vraag hoe oud het door greppels geflankeerde dijkje of pad is dat over het terrein heen liep. De belangrijkste vraag is waar de kuilen en paalkuilen in werkput 7 en 14 mee samenhangen. Gaat het toch om de overblijfselen van een vroege fase van de touwslagerij? Of zijn zij van veel jonger datum? Of hangen zij samen met een ander type vindplaats? Op dit moment is, met name door de aanwezigheid van menselijk botmateriaal in één van de kuilen, niet uit te sluiten dat de sporen gedeeltelijk samenhangen met een militaire aangelegenheid, al dan niet in verband met de Tachtigjarige Oorlog of twisten in de Franse Tijd. Het gebied dat definitief onderzocht moet worden indien deze zone in het kader van het project Ruimte voor de Rivier verstoord wordt, heeft een omvang van ongeveer 50 bij 60 m oftewel 3320 m2 (zie rood kader in afb. 4.5). De grenzen van dit gebied zijn bepaald op basis van de ruimtelijke verspreiding van de aangetroffen sporen, de aanwezigheid van recent verstoorde zones in het westen en noorden en de ligging van een diepe waterplas op het terrein in het zuidoosten. Om volledige duidelijkheid te krijgen ten aanzien van het karakter, de datering en omvang van vindplaats 3, zullen eerst een aantal aanvullende brede proefsleuven of werkputten binnen het geselecteerde gebied moeten worden aangelegd, op basis waarvan kan worden bepaald in hoeverre het nodig is om het volledige omkaderde gebied op te graven of slechts een beperkt deel hiervan nader te onderzoeken. De tijd die nodig is voor de uitvoering van het Definitief Onderzoek op vindplaats 3 bedraagt minimaal 5 dagen en maximaal 20 dagen. Een definitieve raming kan echter pas worden gemaakt op basis van een door het bevoegd gezag van de gemeente Deventer goedgekeurd Programma van Eisen.
20
Afb. 4.5 Overzichtskaart van het onderzoeksgebied van vindplaats 3, met in rood aangegeven de zone die geselecteerd is voor definitief onderzoek.
21
5 Vindplaats 5: Scheepstimmerwerf Het onderzoeksgebied van vindplaats 5 bevindt zich tussen de IJssel in het oosten en de Bolwerksweg in het westen, direct noordwestelijk van de Rijksstraatweg N344 en de Wilhelminabrug (afb. 5.1). Op deze plaats was in de 19de eeuw Scheepstimmerwerf De Goede in bedrijf.6 Hier werden ondermeer de schepen voor de Schipbrug van Deventer gebouwd en onderhouden. De Schipbrug lag 200 m noordelijk van de werf, ter hoogte van waar tegenwoordig nog het voetveer vaart. De kolk van de werf laat zich heden ten dage nog steeds duidelijk herkennen door een depressie in het grasland, die alleen bij een lage stand van de IJssel niet onder water ligt. Deze kolk ligt aan de monding van een oude IJsselgeul.
Afb. 5.1 De ligging van het onderzoeksgebied van vindplaats 5 binnen het plangebied Ruimte voor de Rivier 6
Vermeulen & Haveman, 2008a, 49-51.
22
Het bedrijfsterrein van de werf strekte zich uit langs de zuidwest- en zuidzijde van de kolk, blijkens de uit 1835 daterende Akte van Verpachting die bij de oprichting van Scheepstimmerwerf De Goede werd opgesteld. Voor de waardering van het onderzoeksgebied van vindplaats 5 zijn in totaal zeven proefsleuven aangelegd (project 354, werkputten 1-7). Deze proefsleuven hebben een gezamenlijke lengte van 210 m en een totaaloppervlak van 410 m2 ( afb.
Afb. 5.2 Overzicht van de werkputten binnen het onderzoeksgebied van vindplaats 5. Alleen in werkput 6, direct ten zuiden van de kolk, zijn archeologische overblijfselen van de scheepstimmerwerf gevonden. In de werkputten 1, 2, 4, 5 en 7 was een spoor aanwezig van een greppel of sloot die vanuit het noordnoordwesten naar het zuidzuidoosten langs het werfgebied loopt (afb. 5.3). Over de datering en functie van deze structuur, die op historische kaarten niet is terug te vinden, is niets bekend. Het feit dat deze greppel of sloot niet op kaarten voorkomt, kan betekenen dat zij maar kort heeft opengelegen of geen functie van perceelsscheiding had. In werkput 6 zijn in de laag onder de recente bouwvoor veel ijzeren voorwerpen aangetroffen die met de bouw en het onderhoud van schepen samenhangen. Het betreft met name nagels, maar ook pennen, schijven en enkele rechthoekige platen. Verder is een pikhaak gevonden, die gebruikt werd om boten mee los te gooien, af te duwen, vast te leggen of af te houden. Op 60 cm onder het maaiveld zijn diverse sporen gedocumenteerd die verband houden met de Scheepstimmerwerf De Goede (afb. 5.3). Ten eerste bevond zich in het westen een ronde constructie van baksteen die kan worden geïnterpreteerd als een stookplaats. Mogelijk werden hier met heet water en vuur de houten planken voor de scheepsbouw gekromd of teer verhit voor breeuwsel. Circa 17 m oostelijk van dit spoor lag een grote, diepe kuil, die tot onder de grondwaterspiegel reikte. Het lijkt erop dat hier een waterput lag, die bij de werf hoorde. Tussen beide sporen in, bevonden zich enkele dumps en een uitbraaksleuf met baksteenpuin. Deze moeten verband houden met het
23
gebouw dat op de werf stond. Uit deze sporen die enkel in werkput 6 zijn aangetroffen, valt niet op te maken hoe groot dit gebouw was, hoe het eruit zag en of het misschien meerdere bouwfases kent. Enkele diepe paalkuilen in werkput 6, die nog resten van houten palen bevatten, kunnen deel hebben uitgemaakt van de gebouwconstructie die (deels?) in steen was uitgevoerd of met een oudere bouwfase samenhangen. Tussen de wilgen die op het terrein van vindplaats 5 staan, zijn aan en direct onder het maaiveld langs zuidzijde van de voormalige kolk nog delen aanwezig van een bakstenen plaveisel, dat langs de bovenkant van de scheepshelling liep.
Afb. 5.3 Overzichts- en detailkaart van de sporen in het onderzoeksgebied van vindplaats 5. In werkput 6 is slechts één niet nader te determineren munt gevonden. In de andere, noordelijk en zuidelijk van werkput 6 gelegen werkputten, waarin behalve het genoemde restant van een greppel of sloot, verder geen sporen aanwezig waren, zijn – met uitzondering van de meest zuidelijke werkput 2 – meer munten gevonden: in totaal dertien duiten uit de 18de en mogelijk ook de 17de
24
eeuw. Hoewel deze zich clusteren binnen het gebied dat in de 19de eeuw als werf in gebruik was, dateren deze vondsten uit de periode toen het terrein nog bij de velden van de blekerij hoorde. Opvallend is de vondst van vier koperen vingerhoeden op vindplaats 5 (één in werkput 1, twee in werkput 3, één in werkput 4 en één in werkput 5). Deze kunnen zijn gebruikt voor het doorprikken van stugge stof (leer of zeil?), het aan elkaar stikken van textiel (op het terrein van de blekerij?) of – minder waarschijnlijk – bij het boeten van visnetten.
Waardering en selectie vindplaats 5 In het noordelijke gedeelte van het onderzoeksgebied van vindplaats 5 zijn overblijfselen van Scheepstimmerwerf De Goede aangetroffen. De sporen en vondsten die hiermee samenhangen bevinden zich uitsluitend in werkput 6. Hier heeft vlakbij de scheepshelling en de kolk een bedrijfsgebouw gestaan, met daarbij een stookplaats – vermoedelijk voor het buigen van houten planken of het verhitten van teer – en een waterput. Losse vondsten in de bovengrond getuigen van het soort voorwerpen dat op de werf circuleerde (waaronder talrijke ijzeren constructieonderdelen). Veel hiervan houden verband met de scheepsbouw. Deze archeologische vindplaats bezit een hoge archeologische waarde. Vooral gezien het feit dat vindplaats 5 aan het oppervlak nog herkenbaar is, wordt geadviseerd vindplaats 5 in situ te behouden. Wanneer dit in verband met de ontwikkelingen in het kader van het project Ruimte voor de Rivier echt niet mogelijk is, dan moet worden ingezet op zo volledig mogelijke documentatie van de aanwezige archeologische resten die met de scheepstimmerwerf samenhangen. In de tabel die is weergegeven als afb. 5.4 is de waarde van vindplaats 5 nader uitgewerkt en uitgedrukt in scores, conform het KNA-waarderingssysteem voor archeologische vindplaatsen. Vindplaats 5 is door de aanwezigheid van de depressie – de voormalige kolk bij de werf – langs de IJssel, met de wilgenbomen die daarbij staan (deze stonden hier al tijdens het bestaan van de werf) een markant, esthetisch-landschappelijk punt in de uiterwaarden bij Deventer, dat verbonden is met een aansprekend historisch verhaal. Over de oprichting van deze werf en de werkzaamheden die zij in opdracht van het stadsbestuur van Deventer uitvoerde, is een en ander bekend uit archiefstukken. Er bestaat slechts één foto waarop een gedeelte van de Scheepstimmerwerf De Goede te zien is. Deze werf was nauw verbonden met de Schipbrug, die de directe voorganger van de tegenwoordige IJsselbrug vormt. Scheepstimmerwerf De Goede was in de 19de eeuw van grote betekenis voor de bouw en het onderhoud van de schepen van de Schipbrug, waarover de verbinding tussen de oosten westoever bij de stad Deventer verliep. De werf lag in een gebied dat elk jaar bij hoog water overstroomde. De eigenaar van het bedrijf woonde iets hoger in een huisje langs de Bolwerksweg. De werf staat symbool voor het werken langs de IJssel bij Deventer. De belevingswaarde van vindplaats is zodoende als zeer hoog aan te merken (score: 6 punten). Omdat archeologische vindplaatsen met een hoge belevingswaarde zeer schaars zijn, komt vindplaats 5 per definitie in aanmerking voor behoud. Ook de fysieke kwaliteit scoort hoog (6 punten). De vindplaats is niet of nauwelijks aangetast door recente verstoringen. Er zijn nog veel sporen aanwezig die aan de werf zijn toe te schrijven. De vondsten verkeren, mede door hun geringe ouderdom (uit de 19de eeuw), in relatief goede staat. Scheepswerven behoren tot een vrij zeldzame categorie archeologische vindplaatsen. Binnen de gemeente Deventer zijn langs de IJssel zelfs geen andere werflocaties bekend dan die van vindplaats 5. Hoewel op meerdere plaatsen in (met name West-)Nederland in het verleden al wel enkele werflocaties archeologisch zijn onderzocht, is archeologisch onderzoek van scheepswerven langs de IJssel nog vrijwel onontgonnen terrein. Bovendien concentreerde het archeologisch onderzoek naar scheepswerven elders in Nederland zich hoofdzakelijk op grote werven van vóór de 19de eeuw. Hoewel er over de inrichting en het functioneren van scheepstimmerwerven in het algemeen uit historische bronnen redelijk veel bekend is, is de beschikbare historische informatie over de kleine
25
werf De Goede relatief beperkt. De archeologische resten kunnen onder meer licht werpen op de eventuele veranderingen die de werf in de loop van haar korte bestaan onderging en de materiële cultuur die met de werf samenhangt. Scheepstimmerwerf De Goede is nauw verbonden met de stad Deventer. De inhoudelijke kwaliteit van vindplaats 5 is daarmee bovengemiddeld hoog te waarderen (score: 7 punten). Dit vormt een extra argument voor de behoudenswaardigheid van de vindplaats.
Waarden Beleving Fysieke kwaliteit Inhoudelijke kwaliteit
Criteria Schoonheid Herinneringswaarde Gaafheid Conservering Zeldzaamheid Informatiewaarde Ensemblewaarde Representativiteit
Score 3 3 3 3 2 2 3 n.v.t.
Afb. 5.4 Scoretabel waardestelling vindplaats 5 Indien behoud in situ geen optie blijkt te zijn bij de realisering van de plannen in het kader van het project Ruimte voor de Rivier, dan dient het gedeelte van het werfterrein waar sporen en vondsten van de werf bewaard (kunnen) zijn nader archeologisch onderzocht te worden. Daardoor kan meer informatie worden verkregen over bijvoorbeeld de inrichting van Werf De Goedeen het functioneren ervan, waarover uit historische bronnen maar relatief weinig bekend is. Definitief Onderzoek moet antwoord geven op vragen zoals: Hoe zag het werfgebouw en de inrichting van de werf er uit buiten werkput 6? Heeft de werf in de loop van de 19de eeuw structurele veranderingen ondergaan? Welke soorten activiteiten werden er op de werf uitgevoerd die archeologische resten hebben achtergelaten? Zijn er nog resten aanwezig van schepen of andere (houten) objecten die op de werf werden geproduceerd of onderhouden? Het gebied dat voor vervolgonderzoek in aanmerking komt, heeft een omvang van ongeveer 40 bij 75 m oftewel 3000 m2 (zie rood kader in afb. 5.5). De grenzen van dit gebied zijn bepaald op basis van de ruimtelijke verspreiding van de aangetroffen sporen en vondsten die met de scheepstimmerwerf samenhangen en de begrenzing van het werfterrein zoals die staat aangegeven op de kaart die is bijgevoegd bij de Akte van Verpachting van de werf uit 1835. Het omkaderde gebied bestrijkt tevens het gedeelte van de voormalige kolk waar zich de scheepshelling bevond. Om het terrein van de oude werf goed in beeld te kunnen brengen, moet het grootste gedeelte van het geselecteerde gebied vlakdekkend worden opgegraven. Vermoedelijk bevatten niet alle delen van dit gebied evenveel sporen en vondsten, waardoor het documenteren van bepaalde zones relatief weinig tijd hoeft te kosten. De scheepshelling kan in eerste instantie – wanneer de waterstand van de IJssel dat toelaat – door middel van een proefsleuf of proefput worden onderzocht. Wanneer blijkt dat hier nog veel archeologische resten aanwezig zijn die met de werf samenhangen (bijvoorbeeld scheepsresten en gereedschappen), dan dienen uitbreidingen op deze werkput te worden gemaakt. Indien mocht blijken dat zich ter hoogte van de scheepshelling, bijvoorbeeld door afgraving of uitbaggeren in het verleden, nauwelijks meer intacte resten bevinden, dan is nader onderzoek van dit terreingedeelte niet nodig. De tijd die benodigde is voor de uitvoering van het Definitief Onderzoek op vindplaats 5 bedraagt minimaal 15 dagen en maximaal 30 dagen. Een definitieve raming kan echter pas worden gemaakt op basis van een door het bevoegd gezag van de gemeente Deventer goedgekeurd Programma van Eisen.
26
Afb. 5.5 Overzichtskaart van het onderzoeksgebied van vindplaats 5, met in rood aangegeven de zone die geselecteerd is voor definitief onderzoek.
27
6 Vindplaats 6: Belegeringswerk uit de Tachtigjarige Oorlog De zuidgrens van het onderzoeksgebied van vindplaats 6 komt overeen met de noordgrens van het onderzoeksgebied van vindplaats 5. Dit gebied bevindt zich tussen de IJssel en de Bolwerksweg, direct ten zuiden van het pad naar het voetveer bij het IJsselhotel (afb. 6.1).
Afb. 6.1 De ligging van het onderzoeksgebied van vindplaats 6 binnen het plangebied Ruimte voor de Rivier Het bureauonderzoek heeft uitgewezen dat op deze plaats op de westoever van de IJssel een belegeringswerk uit de Tachtigjarige Oorlog kan hebben gelegen.7 In 1591 liet Prins Maurits op de Mars geschut opstellen om de Melkstersepoort onder vuur te nemen. Dit geschut kan binnen het 7
Vermeulen & Haveman, 2008a, 51-54.
28
onderzoeksgebied van vindplaats 6 hebben gestaan. Het is niet ongebruikelijk dat op zo’n plaats in de bodem sporen van grachten, greppels, afkuilen en eventueel graven van gesneuvelde soldaten resteren. Voor de waardering van het onderzoeksgebied van vindplaats 6 zijn in totaal tien proefsleuven aangelegd (project 355, werkputten 1-10). Deze proefsleuven hebben een gezamenlijke lengte van 133 m en een totaaloppervlak van 273 m2 ( afb. 6.2).
Afb. 6.2 Overzicht van de werkputten binnen het onderzoeksgebied van vindplaats 6. Tijdens het proefsleuvenonderzoek zijn in het gebied van vindplaats 6 geen resten van een belegeringswerk uit de Tachtigjarige Oorlog aangetroffen.In de werkputten 1, 3, 5 en 7-10 zijn op het noordoostelijke, relatief laag gelegen gedeelte van het onderzoeksgebied aan de zijde van de IJssel tot op een diepte van 2 m onder maaiveld sterk gelaagde, kleiige sedimenten aangetroffen die meer zandige kronkelwaardafzettingen doorsnijden. Hier lijkt sprake te zijn van een restgeul die samenhangt met een voormalige IJsselstroom. Deze restgeul, die het terrein ongeveer zuidoostnoordwest doorsnijdt, lijkt – mede gezien de aanwezigheid van een mogelijke croquetbal in een kleilaag in werkput 8 – pas in de 19de eeuw volledig te zijn opgevuld. In werkput 1 en 9 zijn enkele (delen van) palen aangetroffen, die als onderdelen van een voormalige oeverbeschoeiing kunnen worden beschouwd. Tevens bevonden zich in werkput 1 op de overgang van de zand- naar de kleiafzettingen fragmenten 15de- tot en met 17de-eeuwse baksteen, dakpan en mortel, die hier door verspoeling door de rivier zijn terechtgekomen of langs de voormalige oever in het water zijn gegooid. De werkputten 2 en 4, die op het zuidwestelijke, hoger gelegen terreingedeelte zijn aangelegd, laten een bodemopbouw zien die onderin bestaat uit duidelijk horizontaal gelaagde
29
kronkelwaardafzettingen met daarboven (boven circa 80 cm onder maaiveld) een dikke zogenaamde ‘verbruiningslaag’. Terwijl bij de aanleg van de meeste werkputten vrijwel geen vondsten zijn gedaan, kwam bij het aanleggen van werkput 2 en 4 een opmerkelijke hoeveelheid munten tevoorschijn: in totaal veertien stuks. Deze zijn gevonden op dieptes tussen 25 en 100 cm onder het maaiveld en laten – voor zover de conserveringsstaat van de munten een specifieke determinatie en datering toelaat – van onder naar boven in de bodem een chronologische sequentie zien van munten uit het laatste kwart van de 16de eeuw en de periode rond 1600 (gevonden op 90 cm diepte in werkput 4 en 95 cm diepte in werkput 2), via munten uit de 17de eeuw (gevonden in beide werkputten tussen 65 en 40 cm onder maaiveld) tot munten uit het tweede en derde kwart van de 18de eeuw (gevonden in werkput 4 tussen 25 en 35 cm onder maaiveld). In deze perioden liepen klaarblijkelijk regelmatig mensen over het terrein, die hier soms wat kleingeld verloren. Onder het niveau waarop de munten uit 1578 en 1600 zijn gevonden, zijn geen vondsten meer gedaan. De muntvondsten uit werkput 2 en 4 maken het mogelijk de snelheid van ophoging door sedimentatie van rivierzand en klei op deze plaats in de uiterwaarden te reconstrueren: in de periode tussen circa 1600 en 1640 belandde 30 cm sediment op het terrein (gemiddeld 0,75 cm per jaar), in de eeuw tussen circa 1640 en 1740 was dit eveneens 30 cm (gemiddeld 0,3 cm per jaar) en tussen circa 1740 en 1755 slibde het terrein in ongeveer 15 jaar tijd op met 10 cm sediment (gemiddeld 0,65 cm per jaar). In werkput 6 was het oorspronkelijke pakket kronkelwaardafzettingen vrijwel geheel verstoord door een met klei opgevulde hele grote kuil. In deze kuil bevond zich onder meer een gekapte boomstam en aardewerk dat dit spoor in de tweede helft van de 20ste eeuw dateert. In geen van de aangelegde proefsleuven zijn sporen of vondsten (bijvoorbeeld loden kogels) ontdekt die in verband gebracht kunnen worden met de strijd in de Tachtigjarige Oorlog.
Waardering en selectie vindplaats 6 Binnen het onderzoeksgebied van vindplaats 6 zijn geen resten van het verwachte belegeringswerk uit de Tachtigjarige Oorlog aangetroffen. Over een groot gedeelte van het onderzochte terrein liep een restgeul van de IJssel. Hoewel het onderzoek niet duidelijk heeft kunnen maken vanaf wanneer hier een actieve riviergeul heeft gelegen, duidt de aanwezigheid van de restgeul erop dat deze locatie in de Tachtigjarige Oorlog mogelijk niet geschikt was om een aanvalsstelling op te richten. Indien het terrein in de tweede helft van de 16de eeuw nog wel hoog en droog genoeg was om een geschutsstelling neer te zetten, dan zijn de sporen hiervan naderhand volledig uitgewist door de waterstroom die dit gebied in later tijd heeft doorsneden. Het onderzoeksgebied van vindplaats 6 hoeft dan ook niet nader archeologisch onderzocht te worden met het oog op de aanwezigheid van een belegeringswerk. Echter: dit onderzoeksgebied valt vanwege de aanwezigheid van de restgeul van de IJssel grotendeels binnen risicozone B, zoals in het vooronderzoeksrapport is beschreven.8 Voor dit specifieke gebied moet nog, mede afhankelijk van het exacte gebied dat door de aanleg van de hoogwatergeul in de nabij toekomst verstoord gaat worden, bepaald worden in welke vorm het archeologisch onderzocht of begeleid moet worden. Vindplaats 6 is gewaardeerd conform het KNA-waarderingssysteem voor archeologische vindplaatsen. Het onderzoeksgebied van de veronderstelde vindplaats 6 bezit geen belevingswaarde, aangezien op deze locatie zowel boven- als ondergronds geen bijzondere tastbare herinneringen aan het verleden aanwezig zijn. Aangezien geen sporen van de schans of andere waardevolle grondsporen zijn aangetroffen, zijn ook de overige toetsingscriteria hier niet van toepassing. Het enige, vanuit bodemkundig oogpunt waardevolle fenomeen dat binnen het onderzoeksgebied van vindplaats 6 voorkomt, is de restgeul. Dit element wordt echter niet meegenomen bij de waardering van
8
Vermeulen & Haveman 2008a, 45-47 en 68-75.
30
vindplaats 6, omdat dit niet het archeologische object betreft waar het proefsleuvenonderzoek zich op richtte. Hoewel nader onderzoek van de restgeul op deze locatie zeker aanvullende informatie zou opleveren over de genese van het IJssellandschap bij Deventer, is deze op zichzelf niet uniek. Van diverse andere plaatsen in de uiterwaarden bij Deventer zijn (delen van) restgeulen bekend, waarvan sommige liggen binnen gebieden met hoger gewaardeerde archeologische vindplaatsen (in het bijzonder vindplaats 1 en 8). Het is aan het Bevoegd Gezag om te bepalen in hoeverre binnen het onderzoeksgebied van vindplaats 6 nog nader onderzoek naar de restgeul in risicozone B moet plaatsvinden.
31
7 Vindplaats 8: Brug en verdedigingswerken Het onderzoeksgebied van vindplaats 8 bevindt zich op de westoever van de IJssel, noordoostelijk van camping De Worp en direct zuidelijk van de Spoorbrug en het gebied dat bekend staat als de Ossenwaard (afb. 7.1) Uit de bureaustudie blijkt dat in het noordoostelijke, langs de rivier gelegen deel van het onderzoeksgebied resten van de oudste houten brug over de IJssel bij Deventer uit de periode 1482 tot 1578, alsmede de restanten van een verdedigingstoren (de Spijtenburg) uit de Gelderse Oorlog en de schans van Hopman Hegeman uit de Tachtigjarige Oorlog zijn te verwachten.9 Het zuidwestelijke gedeelte van het gebied van vindplaats 8 ligt onder het westelijke deel van Plantsoen De Worp. Dit gebiedsdeel was in 2009 niet beschikbaar voor archeologisch onderzoek. Dit deel van de vindplaats wordt in de huidige plannen ook niet door het graven van een nieuwe hoogwatergeul verstoord. In dit gedeelte van het plangebied zouden de resten van een kapel uit het einde van de 15de eeuw en de 16de eeuw kunnen liggen.10
Afb. 7.1 De ligging van het onderzoeksgebied van vindplaats 8 binnen het plangebied Ruimte voor de Rivier 9
Vermeulen & Haveman, 2008a, 58-62. Vermeulen & Haveman, 2008a, 58-62.
10
32
Ter waardering van het onderzoeksgebied van vindplaats 8 zijn in totaal dertien proefsleuven aangelegd met een gezamenlijke lengte van 547 m en een totaaloppervlak van 1117 m2 ( afb. 7.2; project 356, werkput 1-13). In eerste instantie stond de aanleg van vier lange, parallel aan de IJssel liggende proefsleuven gepland. Doordat het scannen van munitie in een haaks op de IJssel, midden over het terrein lopende circa 20 m brede strook door de aanwezigheid van veel nutsleidingen en kabels in de bodem lastig was, werd voor aanvang van het archeologische onderzoek besloten dit stuk niet op te graven. In de loop van het proefsleuvenonderzoek werd echter duidelijk dat het toch wenselijk was om de ontziene zone met proefsleuven te onderzoeken, om te voorkomen dat archeologische overblijfselen van de brug of schans over het hoofd zouden worden gezien. Daarom zijn tussen (dat wil zeggen: in het verlengde van) de reeds aangelegde proefsleuven op het middendeel van het terrein alsnog proefsleuven getrokken (werkput 9-12), waarbij het scannen op de aanwezigheid van munitie werd gecombineerd met het archeologisch onderzoek. Alleen in de westelijke werkputten 1, 2, 5, 7, 9 en de haaks op een groepje paalsporen in werkput 1 aangelegde werkput 13, zijn grondsporen aangetroffen die met één of mogelijk twee van de verwachte onderzoeksobjecten in verband kunnen worden gebracht: in ieder geval met de brug en misschien ook met de schans uit de Tachtigjarige Oorlog. In werkput 2 en 5 zijn paalkuilen en kuilen tevoorschijn gekomen die in recentere tijd zijn ontstaan. Deze sporen kunnen samenhangen met het gebruik van het terrein als voetbalveld door de Deventer voetbalvereniging ‘Utile Dulci’ (U.D.) tussen 1887 en 1943. Het is bekend dat bij dit voetbalveld in de Ossenwaard een kleedkamer op palen stond, vanwege de regelmatige hoge waterstanden. In het noorden van het onderzoeksterrein, met name in werkput 7, zijn in en direct onder de recente bouwvoor stukken ijzer gevonden die afkomstig zijn van de spoorbrug die op 10 mei 1940 door de Nederlandse genie werd opgeblazen. In de oostelijke werkputten 3, 4, 6, 8 en 10-12 bevonden zich vrijwel geen grondsporen van vóór de 20ste eeuw. Een asfalthoudende laag op een diepte van 50 cm onder het maaiveld in werkput 8, kan verband houden met het voetbalveld van de U.D. Op hetzelfde niveau is iets verderop in werkput 5 een leeuwencent uit 1884 gevonden.
Afb. 7.2 Overzicht van de werkputten binnen het onderzoeksgebied van vindplaats 8.
33
De bodem bestaat op het hele terrein tot op een diepte van minstens 2 m uit overwegend duidelijk horizontaal gelaagde rivierafzettingen. In werkput 1 is de bodem beneden 1 m onder maaiveld minder sterk gelaagd dan in de andere werkputten. Dit kan erop duiden dat zich hier de overgang bevindt naar een restgeul, die aan de zuidwestzijde van werkput 1 min of meer parallel aan de IJssel in zuidoost-noordwest richting heeft gelopen. Opvallend is dat zich in de profielen van veel van de proefsleuven die aan de IJsselzijde van werkput 1 liggen, op ongeveer 1 m onder maaiveld een meerdere tientallen centimeters dik pakket lichtbruin en lichtgrijs gevlekt siltig zand met een onregelmatig golvende onderkant aftekent. Onderin dit pakket, dat bestaat uit riviersedimenten die geen gelaagdheid (meer?) vertonen, zijn in het vlak geen duidelijke rechthoekige of ronde structuren of schepsteken waargenomen die zouden doen vermoeden dat sprake is van menselijke ingrepen. Op slechts één plaats is uit (de bovenkant van) dit pakket een vondst afkomstig, die zich leent voor datering. Dit betreft een pijpenkop uit het einde van de 18de eeuw of de 19de eeuw. In het algemeen zijn tijdens het archeologisch onderzoek binnen het gebied van vindplaats 8 maar erg weinig vondsten gedaan. In de meest noordelijke werkput 7 zijn op een diepte van 80 cm onder maaiveld, ongeveer 17,5 m uit elkaar, twee ondiepe sporen van greppels met een lichtbruine zandvulling waargenomen (afb. 7.3). Deze lopen noordoost-zuidwest, waarbij de greppel aan de zuidzijde van werkput 7 een afsplitsing in zuidelijke richting lijkt te bezitten. Omdat in werkput 2 geen vervolg van deze sporen is aangetroffen, is op dit moment niet bekend hoe de greppels verder hebben gelopen. Door het ontbreken van vondsten in de vulling, is ook de datering ervan nog niet zeker. Opmerkelijk is dat 1 m zuidoostelijk van de zuidelijke greppel in werkput 7 een halfproduct van een loden pistoletkogel is gevonden, die nog voorzien is van een gietnaad en gietprop. Zulke kogels werden vaak lokaal vervaardigd in legerkampen uit de 16de tot en met 19de eeuw. De combinatie van deze vondst met de twee greppels vlakbij de IJssel op de locatie waar vroeger de brug heeft gelegen, maakt mogelijk dat deze ontdekkingen de resten vormen van de noordzijde van de schans die Hopman Hegeman in 1578 bij het westelijke uiteinde van de IJsselbrug liet opwerpen. Het ontbreken van meer sporen en vondsten die met deze schans in verbinding zijn te stellen, kan betekenen dat deze kortstondig bezette stelling in de bodem maar weinig resten heeft nagelaten of relatief slecht bewaard is gebleven. In de werkputten 1, 2, 5, 9 en 13 zijn paalkuilen aangetroffen die vrijwel zeker samenhangen met de laat-15de en 16de-eeuwse brug over de IJssel (afb. 7.3 en afb. 7.4). Vooral in werkput 13, die als uitbreiding op werkput 1 is aangelegd, zijn veel (ruim 30) paalkuilen aanwezig, die in rijen ongeveer zuidwest-noordoost, min of meer haaks op de IJssel liggen. In het vlak bezitten deze paalkuilen een ronde of afgerond-rechthoekige vorm met een diameter van 20 tot 60 cm en een grijsbruine vulling van lemig zand. Sommige sporen vertonen een iets gevlekte vulling. In enkele paalkuilen is een kern met een doorsnede van 10 tot 20 cm te onderscheiden. Eén spoor bevatte in de kern nog iets vermolmd paalhout. De diepgang van vijf paalkuilen die in deze zone ter bepaling van de conserveringsgraad van de sporen zijn gecoupeerd, bedroeg 8 cm in geval van een klein paalspoor tot 36 cm in geval van een groot paalspoor. De geringe diepgang van deze sporen lijkt er in eerste instantie op te duiden dat zij niet zozeer met de houten onderbouw van een brugdek samenhangen, maar eerder met de versteviging van een dijklichaam of een houten reling die de verhoogde weg naar de brug flankeerde.
34
Afb. 7.3 Overzichtskaart van het onderzoeksgebied van vindplaats 8, met in rood aangegeven het kader van de detailkaart die in afb. 7.4 is weergegeven.
35
Afb. 7.4 Detailkaart van de sporen in het westen van het onderzoeksgebied van vindplaats 8. Uit de paalkuilen in werkput 13 zijn verschillende rijen met iets afwijkende oriëntaties te reconstrueren. Deze rijen kunnen het zuidoostelijk verloop van de (dijk naar de) brug markeren. In de oostelijker gelegen proefsleuven zijn paalkuilen aanwezig die kunnen duiden op het verdere verloop van de dijk- of brugconstructie. Door de geringe breedte van de proefsleuven en hun oriëntatie haaks op de lengterichting van de dijk of brug, is het echter lastig om deze paalkuilen alleen op basis van
36
het proefsleuvenonderzoek al een definitieve plaats te geven binnen het gereconstrueerde dijk- of brugverloop. Afgaande op de paalkuilen in werkput 13, kunnen drie oriëntaties van de dijk of brug worden geopperd, die hier zijn aangeduid als verloop 1, 2 en 3 (afb. 7.3-7.5). Verloop 1 springt er in het opgravingsvlak van werkput 13 het duidelijkst uit door de ongeveer gelijke grootte en vorm van de bijbehorende, relatief grote paalkuilen, die op onderlinge afstanden van 50 tot 100 cm (gemeten van kern tot kern) strak op een rechte lijn liggen. Verloop 2 doorsnijdt verloop 1 in werkput 13 en bestaat uit paalkuilen van sterk uiteenlopende formaten en vormen, die op wisselende afstanden van 60 cm tot 3,50 m deels op lijn, deels 40 tot 60 cm uit lijn liggen. Twee van deze paalkuilen doorsnijden paalkuilen die tot verloop 1 kunnen worden gerekend. De palenstructuur van verloop 2 lijkt daarom van later datum te zijn dan die van verloop 1. Verloop 3 springt er van de drie gereconstreerde verlopen in het vlak het minst duidelijk uit. Deze bezit een oriëntatie die het midden houdt tussen de as van verloop 1 en 2. De paalkuilen die tot verloop 3 behoren, hebben enerzijds een diameter van circa 25 cm, anderzijds een diameter van circa 55 cm. Deze paalkuilen liggen in de breedterichting maximaal 50 cm verspringend in elkaars verlengde 60 cm tot meer dan 8 m uit elkaar. Deze lijn ligt in werkput 13 enkele meters zuidoostelijk van verloop 1 en 2. Wanneer de weinige noordelijker gelegen paalkuilen in de werkputten 1, 2, 5 en 9 in beschouwing worden genomen, dan is de noordwestzijde en daarmee de breedte van de drie gereconstrueerde dijk- of brugverlopen te reconstrueren op een afstand van circa 4,5 m (verloop 3) dan wel 11,5 m (verloop 1 en 2). Deze breedtes zijn door de weinige sporen waarop ze gebaseerd zijn sterk hypothetisch. Het is zelfs niet uit te sluiten dat de sporen die in werkput 13 zijn aangetroffen, samenhangen met de noordwestzijde van de dijk of brug; in dat geval liggen de sporen van de zuidoostzijde van de dijk of brug in de zone die bij het proefsleuvenonderzoek in verband met de aanwezigheid van veel kabel- en leidingsleuven niet volledig is verkend. Uit twee paalkuilen in werkput 13 zijn vondsten afkomstig, beide behorend tot het gereconstrueerde verloop 1. Uit één paalkuil komen grote ijzeren nagels. Daarnaast zijn bij het aanleggen van het vlak uit een ander spoor twee fragmenten dik olijfgeel glas gevonden, die waarschijnlijk uit de 18de tot en met de 20ste eeuw dateren. Dit materiaal is veel jonger dan de laat 15de-/16de-eeuwse datering van de brug waarmee de betreffende paalkuil waarschijnlijk samenhangt. Dit kan op verschillende manieren worden verklaard. Mogelijk is dit glas bovenin de vulling van deze paalkuil beland, nadat (het restant van) de paal erin volledig was weggerot of in de laatste eeuwen bewust werd uitgetrokken. De hier beschreven paalkuilen kunnen op verschillende manieren met de IJsselbrug verband houden. Ten eerste kunnen zij behoren tot een brugconstructie die vanaf de stadskant van de IJssel in één rechte lijn doorliep over de westoever van de IJssel naar het hoger gelegen deel van het landschap op de plaats waar nu het Plantsoen De Worp ligt. De brug kan in één stuk vanaf de IJssel tot aan de oeverwal vlakbij de huidige IJsseldijk hebben doorgelopen of ter hoogte van de kronkelwaardrug direct langs de IJssel plaatselijk onderbroken zijn geweest. In het laatste geval zouden de paalkuilen die in werkput 13 zijn opgegraven, samenhangen met een dijklichaam of aparte brugconstructie die de oversteek over de restgeul aan de westkant van de IJssel mogelijk maakte. Uit de kaart van het Beleg van Rennenberg waarop de brug en de belegeringsschans op de westelijke IJsseloever staan afgebeeld, is hiervan niets te zien. Dit kan zijn omdat dit ‘detail’ voor de oorlogshandelingen en herkenbaarheid van de locatie op de kaart er niet toe deed. Op een kaart uit 1844 staat direct langs de rand van Plantsoen De Worp, op de plaats ongeveer 50 m zuidwestelijk van waar tijdens het archeologisch onderzoek werkput 13 is aangelegd, ter hoogte van de vroegere restgeul, de tekst ‘Houten brug’. Dit kan duiden op de voormalige, nog bekende aanwezigheid van een aparte brugconstructie over de restgeul ter plaatse, maar ook in algemenere zin op de bekende locatie van
37
de oude brug over de IJssel circa 150 m noordoostelijk van de plaats waar de betreffende tekst op de kaart staat. De mogelijkheid bestaat dat het verloop van de brug of de dijk naar de brug op het gedeelte van de kronkelwaardrug langs de IJssel (ter hoogte van de werkputten 2 en 9) archeologisch niet of minder goed herkenbaar is, omdat de palen hier minder diep waren gefundeerd om een stevig loop- en rijdek te funderen en/of te begrenzen, of hier misschien zelfs helemaal niet aanwezig waren. Op de plaats waar de brug aan land kwam, mogen nog wel diepe paalkuilen of palen worden verwacht, tenzij deze in het verleden door verstorende processen verdwenen zijn. Het is bekend dat in het laatste kwart van de 20ste eeuw bij het uitbaggeren van de IJssel, mogelijk in het begin van de jaren ’90 bij het aanleggen van nieuwe kribben, ter hoogte van het onderzoeksgebied van vindplaats 8 enkele grote, dikke palen naar boven zijn gekomen, die mogelijk van de 16de-eeuwse brug afkomstig zijn. Volgens mondelinge overlevering, zijn de betreffende palen destijds ergens in de buurt weer in de uiterwaarden begraven. Omdat in de 40 m brede zone direct langs de IJssel geen proefsleuven zijn aangelegd, is niet vast te stellen of in dit gebied ook nog paalkuilen of palen van de oude IJsselbrug aanwezig zijn.
Afb. 7.5 Luchtfoto van het onderzoeksgebied van vindplaats 8 en omgeving, met in blauw, rood en groen aangegeven de drie gereconstrueerde oriëntatierichtingen van de 16de-eeuwse brug over de IJssel.
38
De meerdere oriëntatierichtingen van de aangetroffen rijen paalkuilen in werkput 13 kunnen duiden op tussentijdse vervangingen of reparaties van het zuidwestelijke deel van de brugconstructie, de hele brug of van de dijk die naar de brug leidde. Dit is op verschillende manieren goed te rijmen met de beschikbare historische informatie, waaruit onder meer blijkt dat de brug na haar oorspronkelijke oprichting tweemaal werd verwoest en hersteld. In 1522 werd de brug door de Gelderse troepen in de brand gestoken, waarna zij pas in 1539 weer werd herbouwd. Deze vernieuwde brug hield stand tot 1570, toen zware ijsgang de brug verpletterde. In de tussentijd (omstreeks 1558) was het bastion Graaf van Buren op de oostelijke oever van de IJssel opgetrokken, bedoeld om de aan de noordzijde van de stad gelegen IJsselbrug te beschermen. De nieuwe brug die in 1576 werd opgericht, ging in de twisten van de Tachtigjarige Oorlog niet meer dan twee jaar na haar aanleg definitief ten onder. Wanneer de aangetroffen palenrijen in een rechte lijn worden doorgetrokken naar de oostkant van de IJssel (afb. 7.5), dan komt verloop 1 uit circa 40 m zuidelijk van het noordelijke uiteinde van de huidige stenen kademuur. Dit is 40 m zuidelijk van de plaats waar op de kadastrale kaart van 1832 het gebouw ‘De Bakoven’ staat aangegeven, dat gelegen zou zijn op de plaats waar in de 16de eeuw bij het bruggenhoofd aan de stadszijde van de IJssel een toren heeft gestaan. Dit verloop kan overeenstemmen met de vroegste brugfase van vóór de aanleg van het bastion Graaf van Buren. Verloop 2 komt circa 40 m noordelijk van het noordelijke uiteinde van de kademuur uit. Deze locatie ligt ruim buiten de gracht, maar duidelijk binnen het schutsbereik van het bolwerk Graaf van Buren en daarmee iets verder buiten de stad dan op basis van de beschikbare historische bronnen in eerste instantie mag worden verwacht. Het archeologisch minst overtuigende verloop 3 komt exact uit op het uiteinde van de tegenwoordige kademuur, dus op de vroegere plaats van ‘De Bakoven’. Deze locatie ligt direct buiten de gracht van het bastion Graaf van Buren. Op basis van de aangetroffen grondsporen en de beschikbare historische informatie is de kans groot dat het verloop van de hele IJsselbrug in de loop van haar bestaansduur twee keer is aangepast, hoewel ook rekening moet worden met de optie dat alleen de brug over de restgeul of de dijk naar de IJsselbrug enige malen is aangepast en dat deze niet steeds in een rechte lijn aansloot op de brug over de IJssel zelf, die afgaande op de historische bronnen het meest waarschijnlijk ongeveer ter hoogte van het gereconstrueerde verloop 3 kan worden geplaatst.
Waardering en selectie vindplaats 8 Binnen het onderzochte deel van het onderzoeksgebied van vindplaats 8 is heel gericht een zone aan te geven waarbinnen zich de resten van de brugconstructie uit de late 15de en 16de eeuw bevinden. Aan de noordwestzijde hiervan kunnen nog resten van de schans uit de Tachtigjarige Oorlog aanwezig zijn. Vanwege het grote historische belang van de archeologisch getraceerde brug over de IJssel en de hierbij gelegen schans, moet deze locatie nader worden onderzocht wanneer dit gebied door de aanleg van een nevengeul verstoord gaat worden. In de tabel die is weergegeven als afb. 7.6 is de waarde van vindplaats 8 nader uitgewerkt, uitgedrukt in scores, conform het KNA-waarderingssysteem voor archeologische vindplaatsen. Vindplaats 8 is aan het oppervlak niet direct herkenbaar. Haar ligging recht tegenover het noordelijke uiteinde van de stenen kademuur aan de stadszijde van de IJssel springt echter sterk in het oog. De oude IJsselbrug is een historisch bekend fenomeen dat veel Deventenaren sterk aanspreekt. Deze vindplaats bezit daarom een hoge herinneringswaarde. Wat betreft de fysieke kwaliteit, lijken nog grote hoeveelheden grondsporen in de bodem aanwezig te zijn die met de 16de eeuwse brug en/of met de dijk daar naar toe samenhangen. Houtresten zijn boven de grondwaterspiegel grotendeels vergaan, waarmee de conserveringstoestand als
39
middelmatig is te beoordelen. In de restgeul en wellicht ook dicht langs de IJssel zijn op een dieper niveau waarschijnlijk nog wel intacte palen aan te treffen die met de brug verband houden. Inhoudelijk gezien, is vindplaats 8 vooral vanwege de aanwezigheid van resten van de 16de-eeuwse verbindingsweg over de IJssel zeldzaam te noemen. Over het specifieke karakter van deze brug en de verbinding met het hoger gelegen achterland was tot nu toe archeologisch niets bekend. Ook op regionaal en landelijk niveau zijn tot nu toe maar weinig bruggen uit deze periode archeologisch onderzocht. De grondsporen die op deze vindplaats aanwezig zijn, vormen een waardevolle aanvulling op de historisch bekende gegevens. Daarnaast kan nader onderzoek van de restgeul op vindplaats 8 veel informatie opleveren over de dynamiek van de IJssel in het verleden en de periode waarin deze geul hier actief is geweest. Verder kan mogelijk aanvullende informatie worden verzameld over de locatie en het karakter van de schans uit de Tachtigjarige Oorlog die volgens historische bronnen aan de westzijde van de brug moet hebben gelegen. Het proefsleuvenonderzoek heeft op dit punt nauwelijks concrete informatie opgeleverd. Het getraceerde brugverloop vormde in de 16de eeuw een belangrijk onderdeel van de infrastructuur van de stad Deventer. Zij was niet alleen van economisch belang, maar speelde ook vanuit politiek en militair oogpunt een grote rol. Dit alles bij elkaar genomen, maakt dat vindplaats 8 wat de inhoudelijke kwaliteit betreft, een zeer hoge waarde bezit (score: 9 punten) en daarom zonder meer als behoudenswaardig moet worden aangemerkt Waarden Beleving Fysieke kwaliteit Inhoudelijke kwaliteit
Criteria Schoonheid Herinneringswaarde Gaafheid Conservering Zeldzaamheid Informatiewaarde Ensemblewaarde Representativiteit
Score 1 3 3 2 3 3 3 n.v.t.
Afb. 7.6 Scoretabel waardestelling vindplaats 8
Definitief Onderzoek kan veel informatie aan het licht brengen over het karakter van de brug en mogelijk ook van de schans, en over aanpassingen aan de brug tijdens haar bestaan. Het gebied dat voor definitief onderzoek in aanmerking komt, is bepaald door de drie gereconstrueerde verlopen van de brug over de restgeul, met aan weerszijden een bufferzone van 10 m, waarbinnen onverwachte archeologische resten tevoorschijn kunnen komen. Aan de noordwestzijde van deze zone is het gebied vergroot met de zone waarbinnen de greppels zijn aangetroffen die tot de schans uit de Tachtigjarige Oorlog kunnen behoren. Het deelgebied dat voor vervolgonderzoek is geselecteerd bestrijkt een gebied van in totaal 11150 m2 ( afb. 7.7). Dit gebied dient vlakdekkend te worden onderzocht voor zover zich hier daadwerkelijk bewaard gebleven resten van de brug en schans bevinden. Door het aanleggen van werkputten die de verschillende verlopen van de rijen paalkuilen volgen, kan het geselecteerde gebied verder worden ingeperkt. Daarnaast dient het ontstaan, de ontwikkeling en opvulling van de restgeul in het zuiden van het onderzoeksgebied nader te worden bestudeerd door een diepe, brede proefsleuf of werkput haaks op de lengterichting hiervan aan te leggen. Bodemkundig en archeologisch onderzoek van deze restgeul is essentieel om de ontwikkelings- en gebruiksgeschiedenis van de uiterwaarden bij Deventer beter te kunnen begrijpen. Uiteindelijk hoeft waarschijnlijk minder dan de helft van het omkaderde gebied te worden opengelegd.
40
De tijd die nodig is voor de uitvoering van het Definitief Onderzoek op vindplaats 8 bedraagt minimaal 25 dagen en maximaal 60 dagen. De duur van het onderzoek is onder meer afhankelijk van hoe groot de complexiteit van de dijk- en/of brugconstructie buiten het met proefsleuven onderzochte gebied is, hoeveel houten palen nog aanwezig zijn en hoe complex de opbouw van de restgeul is. Een definitieve raming kan pas worden gemaakt op basis van een door het bevoegd gezag van de gemeente Deventer goedgekeurd Programma van Eisen.
Afb. 7.7 Overzichtskaart van het onderzoeksgebied van vindplaats 8, met in rood aangegeven de zone die geselecteerd is voor definitief onderzoek.
41
8 Vindplaats 11/13: Landweer en artillerieschans Het onderzoeksgebied van de in combinatie onderzochte vindplaatsen 11 en 13 bevindt zich op de oostelijke oever van de IJssel, ten noorden en zuidoosten van de Zandweerd haven. In het oosten wordt het onderzoeksgebied begrensd door de Rembrandtkade en de Waterzuiveringsinstallatie langs de dijk (afb. 8.1). Direct westelijk van de Waterzuiveringsinstallatie bevindt zich een langwerpige plas, de Keizerswaarder hank, het restant van een oude IJsselmeander. In het uiterste noorden van dit gebied, dat tot de Keizers- en Stobbenwaarden behoort, kan volgens de bureaustudie het westelijke uiteinde van de landweer om de Deventer Enk hebben gelopen die uiterlijk in de 14de eeuw, maar mogelijk al in de 13de eeuw werd aangelegd om het vee en de akkers buiten de stad te beschermen (vindplaats 11).11 Op een binnen het onderzoeksgebied op basis van het historische bronnenmateriaal niet nader te specificeren plaats mogen tevens de resten van een artillerieschans uit de Tachtigjarige Oorlog worden verwacht, die in 1578 kortstondig werd gebruikt bij het beleg van de stad Deventer (vindplaats 13).12
Afb. 8.1 De ligging van het onderzoeksgebied van vindplaats 11 en 13 binnen het plangebied Ruimte voor de Rivier 11 12
Vermeulen & Haveman, 2008b, 15-18. Vermeulen & Haveman, 2008b, 21-24.
42
Ter waardering van het onderzoeksgebied van de vindplaatsen 11 en 13 zijn in totaal vijftien proefsleuven aangelegd met een gezamenlijke lengte van 1891 m en een totaaloppervlak van 3485 m2 ( afb. 8.2; project 358, werkput 1-13 en 15-16). De proefsleuven zijn niet doorgetrokken op de plaats waar ter hoogte van de knik in de dijk een loopgraaf heeft gelegen, waarin mogelijk veel munitie uit de Tweede Wereldoorlog is achtergebleven. Om de omgeving van enkele (groepen) sporen in de proefsleuven nader te waarderen, zijn in het eindstadium van het onderzoek drie parallelle dan wel haakse uitbreidingen op proefsleuven aangelegd: een zuidelijke uitbreiding ongeveer halverwege werkput 6, werkput 11 als kleine proefsleuf haaks op werkput 7 en een ongeveer haakse uitbreiding op het noordelijke uiteinde van werkput 6 (werkput 12).
Afb. 8.2 Overzicht van de werkputten binnen het onderzoeksgebied van vindplaats 11 en 13. Uit de twee proefsleuven op het terrein aan de zuidoostzijde van de haven (werkput 1 en 13), bleek dat dit deelgebied tot op een diep niveau uit zandige kronkelwaardafzettingen bestaat, waarin –
43
anders dan enkele 20ste-eeuwse verstoringen – geen sporen zijn waargenomen. Een gedeelte van deze rivierafzettingen is in vrij recente tijd afgegraven, mogelijk in verband met zandwinning ten behoeve van ophoging van de Zandweerd in de eerste helft en het midden van de 20ste eeuw, voorafgaand aan de nieuwbouw aldaar. In de kuilen en sleuven die door het afgraven ontstonden, is 20ste-eeuws afval gestort. Ook in de kronkelwaardafzettingen die tot op grote diepte (meer dan 2 m) in het zuidelijke en westelijke gedeelte van het onderzoeksgebied aan de noordzijde van de haven aanwezig waren, zijn geen grondsporen van vóór de 20ste eeuw aangetroffen. In het grootste gedeelte van dit gebied bevonden zich op ongeveer 20 tot 30 cm beneden maaiveld, onder de recente bouwvoor talloze langwerpige, 0,9 tot 1,25 m brede sleuven en rechthoekige kuilen, die bijna vlakdekkend met de hand (blijkens schepsporen onderin) dicht naast elkaar zijn gegraven. De oriëntatie van deze grondwinningssleuven en -kuilen, die 20 tot 60 cm diep zijn, draait geleidelijk en verloopt van ongeveer noordoost-zuidwest in de zuidelijke werkputten 2, 5 en 9, via ongeveer oost-west in werkput 10 naar noordwest-zuidoost in werkput 4 en bijna noord-zuid in werkput 7. De richting van deze langwerpige sporen ligt globaal gezien haaks op het geknikte verloop van de bocht die de dijk aan de oostzijde van het onderzoeksgebied maakt. In de noordoostelijke werkputten 3, 6 en 12 zijn geen ontgrondingssporen aanwezig. Vermoedelijk zijn de betreffende sleuven en kuilen gegraven om grond (hoofdzakelijk leem en lemig zand) te winnen ten behoeve van de aanleg of versteviging van de dijk. Om te voorkomen dat het gebied door de aanwezigheid van de sleuven en kuilen onder water zou blijven staan en om het gebied weer als weiland in gebruik te kunnen nemen, zijn de gaten waarschijnlijk (vrijwel) meteen na het graven weer dichtgemaakt met grond, die afkomstig is uit het gebied aan de oostkant van de dijk. Deze akkergrond bevat grote hoeveelheden stadsafval (vooral aardewerk en metalen objecten) uit de 15de tot en met 20ste eeuw. De afvoer en aanvoer van de grond vond plaats met wagentjes die over een smalspoor reden. Op en rondom het onderzoeksgebied zijn in de hekwerken met prikkeldraad op veel plaatsen nog steeds stukken rails verwerkt die hiermee samenhangen. De jongste vondsten uit de ontgrondingssleuven zijn een rijwielbelastingplaatje uit 1927 en een dubbeltje uit 1950. Deze vondsten markeren de periode waarin of waarna het grondverzet hier plaats moet hebben gevonden. In het noordelijke uiteinde van werkput 6 is in het vlak en profiel een ruim 3 m brede greppel waargenomen, die de proefsleuf ongeveer haaks, oost-west doorsneed (afb. 8.3). De bovenkant van deze meer dan 0,8 m diepe greppel bevond zich 60 tot 80 cm onder het maaiveld. De natuurlijke ondergrond bestaat hier afwisselend uit lagen zand, klei en leem die door de rivier zijn afgezet. Deze lagen lopen in noordelijke richting af, wat zou kunnen duiden op de aanzet tot de restgeul die zich aan de oostzijde van werkput 6 bevindt. De vulling van de greppel bestaat uit bruine sterk siltige klei, waarin geen gelaagdheid is te herkennen. Door sterke verbruining van de bodem is de begrenzing van de greppel en zijn stratigrafische relatie tot de bovenste aanwezige bodemlagen in het profiel niet goed vast te stellen. Er bestaat een reële kans dat de greppel binnen korte tijd bijna volledig is dichtgespoeld met dezelfde komklei die tevens een groot deel van het (noordoostelijke deel van het) onderzoeksgebied heeft overdekt. In de nazak van de greppel bevindt zich 30 tot 80 cm onder het maaiveld een ongeveer 1,5 m brede sloot, die precies het verloop van de noordzijde van de oudere greppel volgt. Om het karakter van en de relatie tussen de betreffende twee sporen beter vast te kunnen stellen, zijn twee uitbreidingsvlakken aan weerszijden van werkput 6 aangelegd (werkput 12). Hierin is duidelijk te zien dat de twee structuren met dezelfde oriëntatie, ongeveer oost-west in beide richtingen doorlopen. In werkput 3 is, 25 m westelijk van werkput 6, slechts nog de noordzijde van het oudste greppelspoor bewaard. Het hele zuidelijke gedeelte is recent verstoord door het graven van een 7 m brede, hele diepe sleuf voor de afwateringleiding van de Waterzuiveringsinstallatie. Deze grote sleuf loopt ook ongeveer oost-west richting IJssel en heeft – blijkens de waarnemingen in de westelijker gelegen werkputten 7 en 14-16 – het westelijke vervolg van de greppels volledig verstoord.
44
Afb. 8.3 Overzichts- en detailkaart van de sporen in het noordoosten van het onderzoeksgebied van vindplaats 11 en 13. In werkput 12 zijn paalkuilen aanwezig die de zuidzijde van de oudste greppel flankeren. Daarnaast zijn bovenin de vulling van deze greppel paalkuilen ingegraven die op rij liggen langs de zuidzijde van de jongere sloot, die op basis van het voorkomen van brokjes industriële baksteen in de vulling in de 19de of 20ste-eeuw kan worden gedateerd. Iets oostelijker in werkput 12 zijn ook langs de noordzijde van de jongste greppel paalkuilen aanwezig, die nog houtresten bevatten. Deze rijen paalkuilen zijn te interpreteren als hekwerken die langs de rand van de greppels stonden. De onderlinge afstanden tussen de paalkuilen variëren tussen 0,5 en 2 m. Opvallend is dat de ligging van deze structuren vrijwel gelijk valt met een tegenwoordige kadastrale grens en afrastering. De vraag is hoe oud de oudste greppel is. Er zijn diverse argumenten om te veronderstellen dat dit niet het westelijke uiteinde van de landweer betreft. Uit de vulling van dit spoor zijn twee vondsten afkomstig: ten
45
eerste een musketkogel, die ongeveer halverwege de vulling van de greppel is gevonden; ten tweede een sterk verweerde zilveren munt die op gelijke diepte hier vlak naast tevoorschijn kwam. Beide vondsten dateren van na 1500. Het gegeven dat de sloot uit de 19de of 20ste eeuw precies het verloop van de oudere greppel volgt, geeft aan dat het verloop van de oude greppel nog in relatief recente tijd als depressie aan het maaiveld zichtbaar moet zijn geweest. Wanneer deze greppel bij de landweer uit de 14de eeuw zou horen, dan zou deze op zijn minst in de periode van de 15de tot en met 19de eeuw meerdere keren heruitgegraven moeten zijn, om in dit gebied – dat zich kenmerkt door de afzetting van grote hoeveelheden riviersedimenten – herkenbaar te blijven. Zowel in het profiel als in het vlak zijn geen sporen van heruitgraven waargenomen, wat onwaarschijnlijk maakt dat deze greppel uit de late middeleeuwen dateert. Verder heeft het aanzien van deze greppel met een eenvoudige flankerende palenrij, die niet bijzonder stevig is gefundeerd, meer het karakter van een perceelsscheiding of weideomheining, dan van een landweer. Omdat landweren in verschillende omgevingen echter een afwijkend karakter kunnen bezitten en het aantal daterende vondsten uit de structuur zeer beperkt is, kan op basis van alleen de gegevens uit het proefsleuvenonderzoek niet volledig worden uitgesloten dat het om een deel van de landweer gaat. Het lineaire verloop van de structuur ongeveer haaks op de IJssel sluit vrijwel zeker uit dat het gaat om de resten van de schans uit de Tachtigjarige Oorlog.
Afb. 8.4 Verspreidingskaart van loden kogels die zijn aangetroffen in de werkputten in het noorden van het onderzoeksgebied van vindplaats 11 en 13.
46
Binnen het onderzoeksgebied van vindplaats 11 en 13 zijn geen grondsporen aangetroffen die duidelijk in verband gebracht kunnen worden met de verwachte artillerieschans uit 1578. Het lijkt erop dat de kans op overstromingen in het met proefsleuven onderzochte gebied in de late 16de eeuw te groot was om hier een schans aan te leggen. Hoewel er geen grondsporen van de schans zijn teruggevonden, is er binnen het onderzoeksgebied wel sprake van een interessant vondstenpatroon: in het noordoostelijke gedeelte van het onderzochte gebied zijn meer dan 60 loden kogels gevonden die met militaire activiteit in deze hoek van het terrein samenhangen. De kogels concentreren zich duidelijk in de noordhelft van werkput 3 en 6 en in werkput 12, ter hoogte van en iets ten noorden van eerder genoemde greppel (afb. 8.4). Deze loden kogels zijn bijna allemaal gevonden met de metaaldetector in de onderkant van de recente bouwvoor en de (hoofdzakelijk bovenkant van de) daaronder aanwezige verbruinde komkleilaag, tussen 25 en 65 cm onder maaiveld (de dieper gelegen kogel uit de greppelvulling uitgezonderd). Daarnaast zijn veertien van de kogels in het verleden door een particulier met een metaaldetector als groepje bij elkaar aangetroffen vlak langs de rand van de Keizerswaarder Hank. Ongeveer de helft van alle kogels bezit een slagbeschadiging die duidelijk het gevolg is van gebruik. De andere helft vertoont geen beschadigingen en hoeft als zodanig niet door schieten in de bodem te zijn beland. In afwijking van de kogels die op vindplaats 2 zijn opgegraven, komen in het onderzoeksgebied van vindplaats 13 nauwelijks pistoletkogels (met een kleine diameter van 7-10 mm) voor. Slechts drie kogels zijn te rekenen tot dit type, dat werd afgeschoten met een relatief licht handwapen; deze kogels zijn alle drie gevonden buiten de concentratie kogel in de noordoosthoek van het onderzoeksgebied. De overige aangetroffen kogels bezitten uiteenlopende diameters tussen 11 en 19 mm. Deze zijn toe te schrijven aan de arquebus en het zwaardere musket. Dit wapentuig raakte in ons land in de 16de eeuw in gebruik en heeft gefunctioneerd tot omstreeks het midden van de 19de eeuw. Het waargenomen verspreidingspatroon van arquebus- en musketkogels wijst erop dat in het noordoosten van het onderzoeksgebied flink is geschoten. Door het ontbreken van overige daterende vondsten uit de bodemlagen waarin de kogels zijn aangetroffen, laat zich op dit moment nog niet goed bepalen in welke periode of perioden zij hier zijn terechtgekomen. De variabele diepte waarop zij voorkomen, geeft mogelijk aan dat de schietactiviteit in meerdere tijdvakken moet worden geplaatst. Aangezien de schans uit de Tachtigjarige Oorlog die ongeveer ter hoogte van het onderzochte terrein moet hebben gelegen geen belegeringsschans lijkt te zijn geweest, maar een stelling achter de frontlinie waar onder meer de munitie werd opgeslagen, kan de aanwezigheid van veel loden kogels in de noordoosthoek van het onderzochte gebied niet direct in verband worden gebracht met de nabijheid van deze schans, waar waarschijnlijk niet of nauwelijks werd geschoten (tenzij hierop door de Spaanse troepen een gerichte aanval is uitgevoerd, waarvan uit de historische bronnen niets bekend is). De meest logische locatie voor de betreffende schans uit de Tachtigjarige Oorlog ligt iets verder oostelijk of zuidoostelijk, achter de tegenwoordige dijk. Het is zeer de vraag of hiervan in situ nog resten bewaard zijn gebleven. Het grootste deel van de ontdekte kogels kan hier zijn beland tijdens schietoefeningen in de uiterwaarden in de 16de eeuw en later. Het verhaal gaat dat de Huzaren van Boreel in de 19de eeuw herhaaldelijk hier in de buurt hebben geoefend met schieten.
Waardering en selectie vindplaats 11/13 Het grootste gedeelte van het onderzoeksgebied van vindplaats 11 en 13 heeft geen sporen of vondsten opgeleverd die aanleiding geven tot vervolgonderzoek. Alleen een grote greppel met flankerende palenrij en een grote hoeveelheid loden kogels in het noordoosten van het onderzochte gebied ten noorden van de Zandweerd haven maken dat dit deelgebied nog niet helemaal kan worden vrijgegeven.
47
Afb. 8.5 Overzichtskaart van het onderzoeksgebied van vindplaats 11 en 13, met in rood aangegeven de zone die geselecteerd is voor definitief onderzoek. In de tabel die is weergegeven als afb. 8.5 is de waarde van vindplaats 11/13 uitgedrukt in scores, conform het KNA-waarderingssysteem voor archeologische vindplaatsen (zie voor een uitleg van deze manier van waarderen onder het kopje ‘Waardering en Selectie’ in hoofdstuk 2).
Het karakter van vindplaats 11/13 is aan het oppervlak niet herkenbaar. Hoewel de aanwezigheid van grote hoeveelheden musketkogels tot de verbeelding spreekt en de greppel in verband te brengen is met het agrarische gebruik van de uiterwaarden in het verleden, scoort deze vindplaats op het criterium herinneringswaarde middelmatig, omdat de aangetroffen archeologische resten in eerste instantie niet met de meer tot de verbeelding sprekende laat-middeleeuwse landweer en schans uit de Tachtigjarige Oorlog lijken samen te hangen. Wel is opvallend dat de ontdekte greppel nagenoeg gelijk loopt met een tegenwoordige kadastrale perceelsgrens, waarmee de historische dimensie van hedendaagse elementen in het cultuurlandschap kan worden geïllustreerd. Binnen het onderzochte
48
gebied lijken geen gave sporen aanwezig te zijn van de landweer en schans. De aangetroffen greppel wordt voor een groot deel verstoord door een recente leidingsleuf. De conservering van deze greppel is middelmatig te noemen Hoewel dit spoor relatief diep is en er paalsporen langs bewaard zijn gebleven, heeft het verbruiningsproces ervoor gezorgd dat binnen de vulling van de sporen geen deelvullingen zijn te onderscheiden en dat daarnaast niet duidelijk is hoe de sporen zich op een hoger niveau stratigrafisch tot de natuurlijke afzettingslagen verhouden. Er is boven de grondwaterspiegel geen hout bewaard gebleven. Wat betreft de inhoudelijke kwaliteit, zijn de archeologische overblijfselen in het noordoosten van het onderzoeksgebied van vindplaats 11 en 13 niet zo zeldzaam. Musketkogels worden regelmatig in opgravingen aangetroffen, zij het zelden in zulke grote hoeveelheden. Ook over greppelstructuren in het buitengebied van Deventer is een en ander bekend uit historische bronnen (vooral kaarten) en door eerdere waarnemingen tijdens archeologisch onderzoek. Over het karakter van dit soort structuren in de uiterwaarden is echter relatief weinig bekend, waardoor de informatiewaarde van de aangetroffen sporen als middelmatig moet worden aangemerkt. De getraceerde archeologische overblijfselen hebben duidelijk een relatie tot de stad, vooral de greppel, die met de stadsweiden verband houdt. Door de aantasting van het historische landschap (bijvoorbeeld de verdwijning van de nabij gelegen akkergronden op de plaats waar nu de Zandweerd ligt), is de historische samenhang van deze archeologische resten met hun omgeving echter niet meer zo duidelijk te herkennen. De gezamenlijk score op het aspect inhoudelijke kwaliteit is 7 punten. Daarmee is deze vindplaats niet behoudenswaardig. Omdat niet volledig kan worden uitgesloten dat de aangetroffen greppel met de laat-middeleeuwse landweer samenhangt en omdat op basis van het uitgevoerde proefsleuvenonderzoek niet kan worden uitgemaakt of de ‘kogelzwerm’ misschien met een specifieke historische gebeurtenis samenhangt, is vervolgonderzoek in beperkte vorm wenselijk. Om meer inzicht te krijgen in de ruimtelijke verspreiding van de loden kogels kan worden overwogen om met een metaaldetector de verspreiding hiervan nader in kaart te brengen. Om meer informatie te kunnen verzamelen over de aangetroffen greppel, dienen de graafwerkzaamheden in het kader van het project Ruimte voor de Rivier binnen de in afb. 8.6 aangegeven zone archeologisch worden begeleid, wanneer deze zone wordt verstoord. Het gebied dat voor archeologische begeleiding in aanmerking komt (afb. 8.6), is in eerste instantie begrensd op basis van de vastgestelde verspreiding van kogels in de verschillende proefsleuven. Ten tweede beperkt dit gebied zich uitsluitend tot de zone waarbinnen nog intacte resten van het vervolg van de voornoemde greppel verwacht mogen worden. Dit deelgebied bezit een oppervlak van 6590 m2. De geadviseerde archeologische begeleiding kan gelijktijdig plaatsvinden met de eventuele ontgravingswerkzaamheden in het kader van het project Ruimte voor de Rivier.
Waarden Beleving Fysieke kwaliteit Inhoudelijke kwaliteit
Criteria Schoonheid Herinneringswaarde Gaafheid Conservering Zeldzaamheid Informatiewaarde Ensemblewaarde Representativiteit
Score 1 2 1 2 2 2 2 1
Afb. 8.5 Scoretabel waardestelling vindplaats 11/13
49
Literatuur Vermeulen, B. & E. Haveman, 2008a. Bureauonderzoek, grondradar en geomorfologie in het plangebied Bolwerksplas, Worp en Ossenwaard. Ruimte voor de Rivier, fasedocument archeologie, Fase 2 (Rapportages Archeologie Deventer 23), Deventer.
Vermeulen, B. & E. Haveman, 2008b. Bureauonderzoek, grondradar en geomorfologie in de Keizers- & Stobbenwaarden. Ruimte voor de Rivier, fasedocument archeologie, Fase 2 (Rapportages Archeologie Deventer 24), Deventer. Vermeulen, B. & M. van der Wal, 2009a. Programma van eisen RVR BolOs, steenbakkerij en bolwerk, Deventer. Vermeulen, B. & M. van der Wal, 2009b. Programma van eisen RVR BolOs, touwslagerij, Deventer. Vermeulen, B. & M. van der Wal, 2009c. Programma van eisen RVR scheepstimmerwerf, Deventer. Vermeulen, B. & M. van der Wal, 2009d. Programma van eisen RVR BolOs, belegeringswerk, Deventer. Vermeulen, B. & M. van der Wal, 2009e. Programma van eisen RVR BolOs, brug & schans, Deventer. Vermeulen, B. & M. van der Wal, 2009f. Programma van eisen RVR KeizStob Landweer& Artillerieschans, Deventer. Volleberg, K.P. & E. Stouthamer, 2008. Geomorfologisch onderzoek Ruimte voor de Rivieren Deventer - Bolwerksweide, Ossenwaarden en De Worp, Utrecht (rapport Departement Fysische Geografie, Universiteit Utrecht).
50