RUIMTE OM JEZELF TE MOGEN ZIJN
Verwachtingen en drempels van mensen met een psychiatrische achtergrond in relatie tot plaatselijke kerken
Onderzoeksverslag
Hans Snoek Lectoraat Theologie & Levensbeschouwing Christelijke Hogeschool Windesheim Zwolle november 2010
INHOUDSOPGAVE
1. Inleiding 2 2. Methode van onderzoek 3 3. Verwachtingen van mensen met een psychiatrische achtergrond 5 3.1.
Religie, spiritualiteit en christelijk geloof 5
3.2.
Betrokkenheid bij (kerkelijke) activiteiten 9
3.3.
Rituelen 11
3.4.
Een luisterend oor 13
3.5.
Anderen helpen 16
4. Drempels voor mensen met een psychiatrische achtergrond 18 4.1.
Kerk en geloof 18
4.2.
Schaamte 20
4.3.
Moeite met dagelijkse structuur 22
4.4.
Krachteloosheid 23
5. Conclusies 24 6. Aanbevelingen 26 6.1. Aanbevelingen voor plaatselijke kerken 26 6.1.1. Aanspreekpunten: vrijwilligers en/of ambtsdragers? 26 6.1.2. Beleid inzake de begeleiding van extramurale bewoners 27 6.1.3. Inbedding van vrijwilligers in de plaatselijke gemeente 28 6.2. Aanbevelingen voor Kerk in Actie 29 6.2.1. De doorverwijsrol van geestelijk verzorgers versterken 29 6.2.2. Een adviesnetwerk van geestelijk verzorgers opzetten 29 6.2.3. Plaatselijke kerken ondersteunen 30
Literatuur 31
1
1. INLEIDING Het project Ruimte voor anderszijn van Kerk in Actie zet zich in voor de integratie van mensen met een psychiatrische achtergrond in kerk en samenleving. Nederland kent duizenden mensen die na een verblijf in een psychiatrische instelling extramuraal gaan wonen, maar moeite hebben de draad van het dagelijks leven weer op te pakken. Het project Ruimte voor anderszijn stelt zich ten doel om plaatselijke kerken te stimuleren om deze mensen op te vangen en te begeleiden. Om enig zicht te krijgen op wat er op plaatselijk niveau gebeurt, heeft men in 2008 het Kaski gevraagd kwantitatief onderzoek te doen naar kerkelijke initiatieven voor mensen met een psychiatrische achtergrond. Een van de meest opvallende conclusies was dat ongeveer twee op de drie kerkelijke gemeentes activiteiten organiseren voor deze doelgroep. Afgaande op deze gegevens is er binnen de kerk veel aanbod. Daarop voortbordurend heeft Kerk in Actie het Lectoraat Theologie & Levensbeschouwing van Windesheim gevraagd om de ‘vraagzijde’ te analyseren: Welke verwachtingen en drempels hebben mensen met een psychiatrische achtergrond in relatie tot plaatselijke kerken? Dit onderzoeksverslag stelt zich ten doel een antwoord op deze vraag te bieden. Het vervolg valt in vijf delen uiteen. Hoofdstuk 2 bevat een toelichting bij de methode van het onderzoek. Hoofdstuk 3 beschrijft en analyseert de verwachtingen van mensen met een psychiatrische achtergrond.1 Hoofdstuk 4 bevat een overzicht van een aantal drempels.2 Elke paragraaf in deze hoofdstukken bevat twee niveaus. Eerst komen de verwachtingen of drempels van de respondenten ter sprake, vervolgens gaan we na in hoeverre beschikbare literatuur kan helpen om de achtergronden van die verwachtingen of drempels beter te begrijpen. Ter afsluiting van het verslag trekken we in hoofdstuk 5 conclusies en formuleren we in hoofdstuk 6 een aantal aanbevelingen waar plaatselijke kerken en Kerk in Actie hopelijk hun voordeel mee kunnen doen. Tot slot: de titel van dit verslag is een uitspraak van een van de respondenten. In hoofdstuk 5 zal duidelijk worden in welk opzicht deze woorden een rode draad vormen in de reacties van de respondenten. 1
In het onderzoek naar mensen met een psychiatrische achtergrond kunnen de resultaten verschillen naar gelang van cultuur, kerkelijke kaart, ras, etniciteit, sekse, leeftijd, aandoening etc.. Om die reden zal bij aangehaalde literatuur zo mogelijk verwezen worden naar de verschillende variabelen.
2
Alleen de paragrafen 4.3-4 bevatten geen verkenning van de literatuur, omdat er nog weinig onderzoek naar gedaan is.
2
2. METHODE VAN ONDERZOEK Kerk in Actie heeft, in overleg met het lectoraat Theologie en Levensbeschouwing, gekozen voor een kwalitatief- en exploratief onderzoek naar de verwachtingen van mensen met een psychiatrische achtergrond in relatie tot plaatselijke kerken. Het kwalitatieve karakter is ingegeven door de overtuiging dat verwachtingen gemakkelijker ter sprake komen door gesprekken met respondenten te voeren, dan hen vragenlijsten in te laten vullen en daar statistische informatie aan te ontlenen. Het exploratieve karakter van het onderzoek weerspiegelt zich in de relatief bescheiden opzet: een oriënterend gesprek met een groepsleider, twee groepsgesprekken en drie individuele gesprekken met respondenten.3 Al met al hebben 18 mensen meegedaan aan de groepsgesprekken. Vervolgens is met twee deelnemers een diepte-interview gehouden. De derde respondent met wie een individueel gesprek is gevoerd, kwam van buiten, in de zin dat hij niet heeft deelgenomen aan een van de twee groepsgesprekken. Per saldo hebben in totaal 19 mensen met een psychiatrische achtergrond een bijdrage geleverd aan dit onderzoek. Zowel het kwalitatieve als het exploratieve karakter van het onderzoek impliceert dat de verzamelde informatie niet zonder meer geëxtrapoleerd kan worden naar meer algemene inzichten of conclusies. De gespreksverslagen bieden informatie over de verwachtingen en drempels van 19 respondenten, niet meer en niet minder. Verder is belangrijk om te signaleren dat de verslagen van de groepsgesprekken de bijdragen van respondenten bevatten, maar niet hun naam, sekse, sociale klasse, religieuze achtergrond etc. Het betekent dat in de verslaglegging niet op de achtergronden van bepaalde uitspraken of standpunten kan worden ingegaan. Hier staat tegenover dat de kwalitatieve benadering de gelegenheid bood om op belangrijke momenten door te vragen op motieven en overtuigingen achter bepaalde opmerkingen, waardoor uitspraken van respondenten aan diepgang winnen.4 Vanwege het kwalitatieve en exploratieve karakter is in dit onderzoek gestreefd naar een zekere geografische spreiding. Het eerste kringgesprek vond plaats in een Randstedelijke setting met respondenten die bekend zijn bij een dagactiviteitencentrum in Amsterdam. Het tweede kringgesprek is gevoerd met respondenten die contact hebben met een instelling in het 3
In principe was een derde groepsgesprek gepland in het geval dat de twee eerste gesprekken verschillende resultaten zouden opleveren. Dit laatste was echter niet het geval.
4
De twee groepsgesprekken en drie individuele gesprekken zijn gevoerd door Henriëtte Versteijnen. Zij studeert Religie&Levensbeschouwing aan de theologische faculteit van de VU en werkt tevens als sociaal-psychiatrisch verpleegkundige.
3
Gooi.5 Ook in het geval van de individuele gesprekken is gestreefd naar geografische spreiding. Sander (24) is student en woonachtig in Amsterdam. Maarten (30) is afkomstig uit het Gooi en werkt in de ICT-branche. Dorothee (58) woont in een klein dorp op de Veluwe.6 De regionale spreiding van de respondenten leverde een zekere veelkleurigheid op in de visies en ervaringen van mensen met een psychiatrische achtergrond. Bij het weergeven en analyseren van de bijdragen van de 19 respondenten is in dit verslag nadrukkelijk gekozen voor een inductieve benadering. In concreto betekent het dat thema’s die ter sprake kwamen tijdens de groepsgesprekken en de interviews, richtinggevend zijn voor de paragraaftitels van dit onderzoeksverslag. Bovendien leidde deze inductieve benadering tot het inzicht dat respondenten de behoefte hadden om niet alleen over verwachtingen maar ook over drempels te vertellen, terwijl deze tweede topic oorspronkelijk geen deel uitmaakte van de onderzoeksvraag. Al met al heeft de inductieve benadering de gelegenheid geboden om optimaal recht te doen aan de opvattingen en ervaringen van respondenten.
5
Aan het groepsgesprek in Amsterdam namen zeven vrouwen en drie mannen deel. De groep in het Gooi bestond uit vijf vrouwen en drie mannen.
6
De beginletters van de geanonimiseerde voornamen verwijzen naar de Stad, een Middelgrote stad en een Dorp.
4
3. VERWACHTINGEN VAN MENSEN MET EEN PSYCHIATRISCHE ACHTERGROND 3.1.
Religie, spiritualiteit en christelijk geloof7
Uit het voorgesprek met de groepsbegeleider in Amsterdam kwam naar voren dat volgens haar sommige deelnemers wel naar de kerk gaan, maar een grote mate van terughoudendheid hebben om daar onderling over te praten. Geloof lijkt voor velen een privéaangelegenheid. Als voorbeeld noemt ze een pastoraal medewerker van een gemeente in de buurt van de instelling, die voorgesteld had een oriënterende cursus aan te bieden. Doel was om te laten zien hoe je de Bijbel zou kunnen lezen, hoe het christelijk geloof in de Nederlandse cultuur op verschillende manieren wordt ingevuld en over dit alles te discussiëren. Bij een eerste individuele inventarisatie hadden sommige mensen wel belangstelling om deel te nemen aan de cursus, maar toen geprobeerd werd een groep samen te stellen, haakte iedereen af. Volgens de groepsleider vinden veel deelnemers het onprettig om over eigen geloofsopvattingen te praten. Ondanks deze weerstand is het de gespreksleider gelukt om in beide gesprekskringen en in de interviews religie, spiritualiteit en christelijk geloof ter sprake te brengen. Zo blijken diverse respondenten veel belangstelling te hebben voor het Boeddhisme of zitten op yoga. Verder is iemand erg geboeid door Cher, die op televisie laat zien dat geesten echt bestaan. In de Gooise groep vertellen drie mensen regelmatig te mediteren, de een bij het graf van zijn overleden vrouw, de ander tijdens wandelingen in de natuur. Nog een ander volgt een mindfulness cursus. In lijn met het vermoeden van de groepsbegeleider waren respondenten in de groepsgesprekken terughoudend over het christelijk geloof. In Amsterdam vertelt een van de respondenten dat hij onder de indruk was van de Haïtianen die de aardbeving overleefden, omdat ze alles verloren hadden, maar toch geloven in God die hen er doorheen zou helpen. Alle andere opmerkingen over het christelijk geloof zijn afkomstig uit de interviews. Maarten benadrukt dat hij in het goddelijke van ieder mens gelooft, wat hem helpt om met zichzelf en anderen om te gaan. Sander lijkt zijn mensvisie te ontlenen aan de gedachte van de zondeval in de christelijke traditie: Ik voel de chaos van de stad, ik voel dat (…) als je wordt geboren, daar ben ik van overtuigd dat zij of hij dan geboren wordt met een bepaalde zuiverheid van de ziel, waar 7
In het vervolg verwijst ‘religie’ naar de transcendente opvattingen van gemeenschappen en ‘spiritualiteit’ naar een individuele zoektocht naar het hogere.
5
op zich de religie dan ook vaak wel op inspeelt. Die zuiverheid, ik weet niet of dat wel echt bestaat, maar het idee dat je met een bepaalde onschuld geboren wordt. Die onschuld wordt dan langzamerhand aangetast. Je zou ook kunnen zeggen, die wordt tot vorming gebracht. Maar op zich is die vorming altijd ook een aantasting. Daarom vind ik ook niet dat het erg is om pijn te hebben. Lijden is iets dat op een bepaalde manier ook tekens geeft. Geen van de 19 deelnemers aan het veldonderzoek brengt openlijk ter sprake dat hij of zij regelmatig kerkdiensten bezoekt. Wel geven sommigen aan hun geloof te beleven door een kaarsje aan te steken. Een van de respondenten vertelt: Je kan hier (in het stiltecentrum van de instelling, HS) een kaars aansteken en dat vind ik fijn om te doen. Ik hoef er niet te bidden, maar toch doe ik iets wat er op lijkt. Ik vraag dan toch kracht aan iets hogers, zoiets. Als ik daar vandaan kom, dan ben ik rustiger, dan kan ik er weer even tegen. Diverse respondenten gaan liever naar een kerk, waarbij in Amsterdam vooral de kapel aan het Begijnhof en het stiltecentrum van het Onze Lieve Vrouwegasthuis geliefde plekken zijn. De meeste respondenten kiezen bewust dergelijke plekken om hun spiritualiteit te beleven, opdat ze niet gestoord worden. Een van de respondenten in het Gooi gaat daarom liever niet naar een kerk. Hij vreest te gaan huilen als iemand hem daar benadert met de vraag hoe het met hem gaat. Van de respondenten is Sander de enige die vertelt wat hij eventueel van kerkmensen zou verwachten: Het zou toch wel kunnen dat zo iemand van de kerk mij zou kunnen helpen. Maar voor mij ligt dat dan niet zozeer aan het geloof als wel aan de persoon die dan met mij in contact komt. Een priester of een monnik, ik noem maar wat, of de dominee. Het gaat er mij om wat hij zelf zou zeggen, dat hij laat zien wie hij is als mens. Dat hij iets deelt van wat hij heeft meegekregen in zijn eigen leven in plaats dat hij praat vanuit de leerstellingen van het geloof. Verder is voor Sander belangrijk dat kerkmensen zich niet verschuilen achter de officiële antwoorden en gewoontes van de christelijke traditie. Veelzeggend is dat hij droomt van een situatie dat hij een kerk binnenstapt op een moment dat het leven hem teveel is geworden, iemand op hem afstapt en vanuit een gevoel van medemenselijkheid de tijd neemt om naar hem te luisteren. Het mag best iemand met een christelijke achtergrond zijn, zolang hij of zij maar oprecht is (zie voor het belang van oprechtheid ook 4.1.).
6
Bovenstaande visies lijken deels aan te sluiten bij de afnemende belangstelling voor christelijk geloof en kerk in de Nederlandse samenleving. Toch is er wel iets meer over deze thematiek te zeggen dan alleen de opmerking dat de opvattingen van de respondenten samen vallen met een algemene trend. In de afgelopen decennia is veel onderzoek gedaan naar de verhouding tussen psychiatrische aandoeningen en religie. Grofweg zou men, in lijn met Koenig (p. 43vv), de inzichten als volgt kunnen samenvatten: 1. Religie kan psychiatrische aandoeningen bij mensen verergeren. 2. Religie kan positieve emoties oproepen bij mensen met een psychiatrische achtergrond, waardoor hun genezing vergemakkelijkt wordt. 3. Religie kan een belangrijke rol spelen bij de behandeling van mensen met een psychiatrische achtergrond.8 Veel wetenschappers hanteren bewust het algemene begrip ‘religie’, waardoor het ingewikkeld is om na te gaan wat voor rol het christendom (en de kerk als dragend instituut) bij dit alles speelt. Maar gesteld dat men onderzoek doet naar het verband tussen ‘het christendom’ en psychiatrische aandoeningen, dan nog zou men moeten specificeren over welke vorm van christendom men het heeft. In Nederland heeft het christendom in Amsterdam immers een heel andere verschijningsvorm dan in Katwijk. Met deze nuanceringen in gedachte is er echter wel iets te zeggen over de vraag in hoeverre in Nederland het christendom psychiatrische aandoeningen kan versterken of juist verhelpen. Pieper (e.a.) heeft onderzoek gedaan in drie psychiatrische instellingen met resp. (a) overwegend rooms-katholieke, (b) overwegend orthodox-protestantse en (c) gevarieerd levensbeschouwelijke populaties.9 Als eerste vraag heeft Pieper de bewoners de vraag gesteld: In hoeverre heeft mijn geloof/levensbeschouwing een positieve dan wel negatieve invloed op mijn problemen? Van de bewoners ervoer meer dan de helft (54%) van de rooms-katholieken en orthodox-protestanten de invloed van het geloof als positief, terwijl een minderheid (16%) het als negatief ervoer. De levensbeschouwelijken scoorden resp. 50% en 8%. Verder is interessant om te vermelden dat de orthodox-protestanten de meeste angst ervoeren, ondanks het feit dat in hun geloof de invloed van God relatief laag was (Pieper: 114vv). Tot slot blijkt dat het niet beschikken over een richtinggevend geloof een negatieve invloed heeft op de 8
In veel artikelen gaat men uit van de opvatting dat mensen met een psychiatrische achtergrond religie gebruiken om hun aandoening het hoofd te bieden, hetgeen ook wel de coping-theorie wordt genoemd. Zie voor een toegankelijk overzicht: Van der Stel.
9
Verder heeft Pieper hetzelfde onderzoek gedaan in een verpleeg- en verzorgingstehuis. Gelet op de vraagstelling van dit verslag laten we die resultaten in het vervolg buiten beschouwing.
7
bewoners, terwijl het verschaffen van zin en houvast van rituelen als bidden en kerkbezoek de meest positieve invloed hadden. Dit gegeven onderstreept eens temeer het derde inzicht van Koenig. Het onderzoek van Pieper maakt, met enige ‘mitsen en maren’ duidelijk dat roomskatholieke en orthodox-protestantse geloofsopvattingen in de visie van de bewoners een overwegend positieve uitwerking hebben. Maar deze constatering is geen statisch gegeven. Geloof moet wel onderhouden en beleefd kunnen worden om een positieve functie te kunnen blijven vervullen. Als de bewoner extramuraal gaat wonen, kunnen plaatselijke kerken een daar een kader voor bieden. De vraag is hoe de kerken zo goed mogelijk in kunnen spelen op deze uitdaging. Een van de meest cruciale elementen is dat ambtsdragers een theologische visie hebben op mensen met een psychiatrische aandoening. Dit is echter geen gemakkelijke opdracht, gelet op de ambivalente geschiedenis die het christendom in de loop der eeuwen heeft ontwikkeld t.a.v. mensen met een psychiatrische achtergrond. Bovendien komen in de Bijbel diverse verhalen en teksten voor die een negatief beeld schetsen van mensen met een psychiatrische achtergrond. Juist de ambivalente traditie in christendom en Bijbel, maakt het uiterst belangrijk om nadrukkelijk elementen naar voren te halen die mensen met een psychiatrische achtergrond kunnen helpen om hun Godsbeeld en zelfbeeld te versterken. Om maar een paar bijbelse teksten te noemen die daarbij zouden kunnen helpen: de mens is het beeld van God (Gen. 1: 26-27), of hij nu wel of geen psychiatrische achtergrond heeft. Geestelijke nood heeft een wezenlijke plek in het boek der Psalmen gekregen. Job geeft in hfd. 3 (en volgende hoofdstukken) zijn totale geestelijke ontreddering aan, maar wordt niet losgelaten door God. Jezus verzet zich tegen lichamelijke én geestelijke ziekten, omdat deze haaks staat op het Koninkrijk van God. De rechtvaardiging door het geloof (Rom. 5 en 7) impliceert dat ook ziekte niet opgevat kan worden als straf. Een doordenking van een bevrijdende theologie voor mensen met een psychiatrische achtergrond zal geen wonderen doen, in de zin dat bestaande antipathieën ten aanzien van geloof en/of kerk plotseling zouden verdwijnen. Maar een theologische visie is wel een belangrijke voorwaarde voor plaatselijke kerken om met een zekere zelfbewustheid het (geloofs)gesprek aan te gaan met mensen die een psychiatrische achtergrond hebben en hen bij te staan in een zoektocht naar een sterkere geloofsidentiteit. Al met al mogen plaatselijke kerken op zelfbewuste wijze geestelijk onderdak bieden aan mensen met een psychiatrische achtergrond. Religie in het algemeen en christelijk geloof in het bijzonder heeft immers het vermogen om een bijdrage te leveren aan een genezingsproces.
8
Als men voor die weg kiest, dan veronderstelt het echter wel een theologische visie op de wijze waarop christelijk geloof mensen met een psychiatrische achtergrond op weg kan helpen. 3.2.
Betrokkenheid bij (kerkelijke) activiteiten
In beide groepsgesprekken is aan de orde gekomen wat de respondenten van plaatselijke kerken zouden verwachten. De eerste keer haalde de gespreksleider daarbij een vraag aan waar ze tijdens een studiedag van Kerk in Actie van gehoord had: “Hoe benader je vanuit de kerk een vrouw die recentelijk in de buurt is komen wonen, een rommelig huis heeft en moeite ondervindt om sociale contacten aan te knopen?” Bepaald niet alle respondenten zouden gecharmeerd zijn als een vrijwilliger zich bij hen zou melden. Een van de deelnemers geeft expliciet aan zich te zullen schamen voor een vrijwilliger die opeens bij hem op de stoep zou staan. Als ik naar mezelf kijk, dan kan ik zeggen dat ik niet zou willen dat ze zich actief met mij gingen bemoeien. Zeg maar bemoeizorg, daar hou ik niet zo van. Voor mijn rommel zou ik me schamen, dus laat ik ze zomaar niet binnen komen. Twee andere respondenten benadrukken dat ze belangstelling vanuit de kerk als te gewichtig en te zwaar zouden ervaren. De een vindt dat kerkmensen al snel het idee hebben dat ze de ander moeten helpen door aandacht te besteden aan zijn of haar verleden. De ander stelt zonder expliciet te verwijzen naar kerkmensen: Vroeger moest je over problemen praten, maar dat deed ik niet. Bij de GGZ moest ik praten over wat ik morgen ging doen, het verleden werd op die manier achter me gelaten. Dat ben ik nu gaan leren. Laat dat maar achter je. Deze ervaringen vormden in beide groepsgesprekken een goede opstap om na te gaan wat men dan wel van plaatselijke kerken verwacht. Respondenten benadrukken dat zij de voorkeur geven aan een geleidelijke opbouw van het contact. Het is al heel wat als je elkaar groet, waardoor vertrouwen kan ontstaan. Gesprekken die daar mogelijk uit voortvloeien, hoeven niet zwaar of ingewikkeld te zijn. Iemand van de kerk mag best belangstelling hebben voor de dagelijkse dingen zoals waar iemand eerder gewoond heeft, hoe het in de nieuwe woonomgeving bevalt etc. Een van de respondenten gaf aan in de beginfase een luisterend oor van iemand te willen hebben, iemand bij wie je gewoon je verhaal kwijt kunt. Een andere deelnemer zou er wel voor voelen om met iemand iets leuks te doen, maar voegt daar direct aan toe dat een dergelijke activiteit niet al te verplichtend moet zijn. Ik zou wel een wandeling willen maken, dat lijkt me ook wel fijn, dan is het niet zo opgeklopt, dan loop je een eindje op met elkaar, zeg maar zoiets als wat ik op vakantie
9
heb met wildvreemde mensen, daar loop ik soms ook een eind mee weg. Ik zou het ook vrijblijvend willen houden. Een respondent uit het Gooi vertelt veel ontspanning te beleven aan het koor van de kerk, waarin hij vroeger zong en zich nu ook weer voor heeft aangemeld. In eerste instantie zag hij er tegenop, maar na een paar keer voelt hij zich helemaal op zijn plaats. Nog weer iemand anders schenkt koffie na de dienst en geniet van de praatjes die hij dan tussendoor heeft. In de interviews onderstreept vooral Dorothee het belang om op de een of andere manier actief te worden. Voor haar opname had ze als vrijwilliger oudere mensen bezocht die een kroonjaar vierden dan wel hulp in de huishouding nodig hadden. Maar na haar depressie had ze geen zin meer in dergelijk werker. Wel zingt ze weer in het kerkkoor waar ze voor haar opname ook bij betrokken was. Als ik gezongen heb dan kom ik ’s avonds thuis en dan ben ik echt ontspannen. Dan kan ik ook heel relaxed naar bed gaan. Zelfs de volgende dag ben ik er nog ontspannen van. Je bent onder de mensen, je hoort eens andere dingen. En je zingt over God, de Heere Jezus, over de natuur, je zingt over van alles, ook over mensen die het moeilijk hebben. Al met al geven deze reacties aan dat respondenten op zich niet afwijzend staan tegenover contact met plaatselijke kerken. Tegelijkertijd benadrukken ze dat wat hen betreft het contact een zekere lichtvoetigheid en vrijblijvendheid moet hebben en vooral niet hun gevoel van ‘anders zijn’ nog eens moet benadrukken. Het zal niet verbazen dat in de literatuur de thematiek van ‘betrokkenheid bij (kerkelijke) activiteiten’ niet uitvoerig ter sprake komt, dan wel erg contextueel gebonden is.10 Er zijn wel diverse onderzoeken waarin is nagegaan wat het belang van ontspanning (leisure) is in het leven van mensen met een psychiatrische achtergrond, waarbij niet zelden het belang van netwerken in één adem wordt genoemd (Pieris e.a.: 246, Groot-Brittannië).11 Kelly (e.a.: 139vv) heeft aangetoond dat bij Noord-Ieren die lijden aan ernstige en/of langdurige psychiatrische aandoeningen, er een verband is tussen een actieve vrijetijdsbesteding en ervaren kwaliteit van leven. Het omgekeerde is overigens ook het geval: Noord-Ieren die minder actief zijn, ervaren een lagere kwaliteit van leven. Nog specifieker is het onderzoek van Fullagar (p. 35vv) onder 48 Australische vrouwen die depressief zijn. Uit de
10
Er zijn over deze thematiek diverse Britse en Noord-Amerikaanse onderzoeken beschikbaar, maar gelet op de grote verschillen met de kerkelijke context in Nederland, lijken ze minder gezagsvol.
11
In het Engels is ‘leisure’ sterk verbonden met ‘vrijetijdsbesteding’.
10
vragenlijsten blijkt dat ontspanning bij deze vrouwen heeft geleid tot verschillende ontwikkelingen: (a) de evaringen die ze in hun vrijetijdsactiviteiten opdeden, werden positiever gewaardeerd dan de klinische behandeling, (b) ze hadden zichzelf beter leren kennen, (c) ze hadden meer vertrouwen dat er een goed leven na de behandeling voorstelbaar was (d) het had bij de vrouwen het gevoel doen toenemen dat ze recht hadden om te genieten van het leven. Of al deze factoren ook een rol spelen bij Dorothee als ze heeft gezongen in het kerkkoor en zich de volgende dag nog steeds ontspannen voelt, is tijdens het interview niet ter sprake gekomen. Maar diverse opmerkingen van respondenten en het onderzoek van Fullagar naar de effecten van vrije tijd, kunnen plaatselijke kerken helpen om te beseffen dat hele kleine dingen iemand uit een dal kunnen halen en wellicht op termijn een grotere uitwerking hebben dan men wellicht door heeft.
3.3.
Rituelen
In de marge van de gesprekken geven sommige respondenten aan graag deel te nemen aan rituelen. Markant daarbij is dat vooral doop en begrafenis als bijzondere momenten worden ervaren. Een van de Gooise respondenten vertelt over de doop van een nichtje, waar hij erg door geroerd was omdat hij aan vroeger en aan later moest denken, en daardoor de tijd stil stond. De fascinatie met de doop kwam verder ter sprake in het interview met Sander, die vertelt wat dat ritueel hem doet: De geboorte van een kind is heel pijnvol en ranzig met veel bloed en geschreeuw en kreunen en kermen. Maar aan de andere kant komt er wel een nieuw leven uit voort. En dat is dan het sprankeltje hoop dat je altijd bij je kan houden. Dat er aan de horizon altijd de geboorte van iets nieuws ligt. Een nieuw leven of een nieuw masker misschien wel. (lacht uitbundig). De verandering van een persoon, dat is ook wel iets cruciaals denk ik. Daar heeft pijn en het doorstaan van het leven ook alles mee te maken. Ik ben van mening dat een goed leven een leven is waarin je iemand wordt die je niet was. Ook al ben je zuiver geboren en vormt zich daarna een aantasting, dan is het ook juist die vorming die daar uit voort komt, dat uit die tegenslag je ook je identiteit haalt. Daar ontstaat pas je persoonlijke verbintenis met het leven. Die het ook de moeite waard maakt omdat niet iemand anders het voor jou kan doen.
11
Een vergelijkbare ervaring heeft Sander met de begrafenis van een goede vriend van hem die een einde aan zijn leven had gemaakt. Hij mocht van de ouders van die vriend niet bij de begrafenis zijn. In reactie daarop besloot hij samen met iemand anders naar de hei te gaan waar ze vaak met zijn drieën waren geweest. Vervolgens heeft Sander een paar afscheidswoorden voor zijn vriend in de sneeuw geschreven. Achteraf bezien heeft dat ritueel hem een soort rust verschaft, waardoor hij de dood van zijn vriend kon aanvaarden. In de afgelopen jaren is in Nederland de belangstelling voor rituelen zichtbaar toegenomen. Het is langzaam maar zeker traditie geworden dat, als een onschuldig iemand in het publieke domein is vermoord, een stille tocht wordt georganiseerd. Ook de herdenkingsrituelen rond 4 mei krijgen steeds meer aandacht. Vanuit deze maatschappelijke ontwikkelingen bezien, is het niet bijzonder dat ook mensen met een psychiatrische achtergrond belangstelling lijken te hebben voor rituelen. Toch is opvallend dat zowel in Amsterdam en het Gooi, als in het onderzoek van Borsjes (e.a.: 24) onder 85 GGz-cliënten, diverse respondenten vertellen belang te hechten aan rituelen. Het wekt de indruk dat mensen met een psychiatrische achtergrond meer dan gemiddeld behoefte hebben aan rituelen.12 In de vakliteratuur is weinig tot niets te vinden over de vraag welke functie(s) rituelen hebben voor mensen met een psychiatrische achtergrond. Niettemin kan meer algemene literatuur aanknopingspunten bieden om beter te doorgronden waarom rituelen speciale betekenis lijken te hebben voor deze doelgroep. Zo onderscheidt Menken-Bekius (p. 41), die een boek schreef over rituelen in het individuele pastoraat, tussen drie verschillende clusters van functies die rituelen kunnen hebben: een sociale, een psychohygiënische en een noëtische (kennismatige) functie. In het vervolg concentreren we ons vooral op de twee laatste functies, omdat de sociale dimensie een bescheiden rol lijkt te spelen bij de respondenten van dit onderzoek. Menken-Bekius (p. 64) onderstreept dat rituelen het vermogen hebben om de psychohygiëne van mensen te vergroten door hen bloot te stellen aan angsten, in de hoop dat daardoor de oorzaak van de angst uitdooft. In het geval van Sander lijkt het ritueel om met enkele woorden in de sneeuw afscheid te nemen van zijn vriend, hem geholpen te hebben om zijn eigen angst (voor eenzaamheid / eigen dood?) te laten uitdoven.
12
Er zijn twee grote stromingen in het onderzoek naar rituelen. Meer fenomenologische onderzoekers richten zich op de vraag welke betekenis mensen ontlenen aan rituelen. Meer functionalistische onderzoekers zijn vooral geïnteresseerd in de werking van rituelen. In het vervolg sluiten we vooral aan bij literatuur uit de tweede stroming.
12
De noëtische functie van rituelen draagt, volgens Menken-Bekius (p. 51) levensbeschouwelijke en religieuze inzichten over, die mensen kunnen helpen om betekenis te geven aan waargenomen dingen. Zo lijkt het eeuwenoude ritueel van de doop Sander te helpen om zowel de pijn als het ’sprankeltje hoop’ een plaats te geven. Een iets andere visie op rituelen komen we tegen bij Jongsma-Tieleman. Zij beschouwt rituelen als speelruimte voor de hoop, omdat ze mensen in de gelegenheid stellen om afstand te nemen van de eigen realiteit en te verkennen of het leven ook anders kan. Een dergelijk spel kan mensen helpen om hoopvol te blijven in moeilijke omstandigheden en met in achtneming van de eigen individualiteit (!) samen te leven (Jongsma-Tieleman: 65). Elders in haar boek voegt ze daar aan toe dat de kwetsbaarheid van het leven de achtergrond vormt van rituelen. Daarbij verwijst ze naar een uitspraak van de bekende psycholoog Eriksson dat “(…) rituelen ons uiteindelijk helpen om de dood te accepteren. Maar ze doen dat alleen wanneer we bereid zijn de dood en alles wat daarbij hoort onder ogen te zien. Hoe meer we de dood proberen weg te werken, hoe minder voedingsbodem er is voor rituelen (Jongsma-Tieleman: 233v).13 De ervaringen van respondenten met rituelen en de literatuur over het onderwerp zijn interessant voor plaatselijke kerken. Gevoeligheid voor het zingevende en genezende vermogen van rituelen kan helpen om minder traditionele vormen te zoeken voor de geestelijke begeleiding van mensen met een psychiatrische achtergrond.
3.4.
Een luisterend oor
Bewoners in een instelling kunnen in beginsel altijd terecht bij een geestelijk verzorger of een andere hulpverlener voor een luisterend oor. Maar als zij extramuraal gaan leven, staan ze voor de taak om hun oude contacten weer tot leven te brengen dan wel nieuwe relaties aan te gaan.14 Sommige respondenten vertellen veel steun te ondervinden van een familielid. Andere respondenten benadrukken dat ze liever niet het achterste van hun tong laten zien bij een broer of zus, omdat ze bang zijn dat het betreffende familielid zich misschien zorgen gaat maken.
13
De ruimte ontbreekt in dit verband om nog andere boeiende visies op rituelen te schetsen. Wel is vermeldenswaardig dat de coping-theorie nieuwe inzichten heeft opgeleverd wat betreft de werking van rituelen. Zie o.m.: Pargament en Spilka. 14
Het begrip ‘netwerk’ verwijst in dit verslag naar een groep mensen waar men regelmatig dan wel incidenteel contact mee heeft. Daar vallen niet de professionals onder zoals de geestelijk verzorger, een verpleegkundige of een psychiater.
13
Opvallend is dat verschillende respondenten vertellen soms aan totaal onbekenden hun verhaal te doen. Een van de deelnemers uit de Gooise groep vertelt dat hij op een gegeven moment zo maar met iemand in gesprek raakte: Ik was op vakantie en liep in mijn eentje te dwalen door dorpjes en over het platteland. Als ik uit ben dan lijkt er ook iets van mij af te vallen, dan kan ik makkelijker praten. Ik kwam dus iemand tegen en die man die liep al pratend een tijdje met mij mee. We hadden echt een klik en ik heb hem zo hele stukken van mijn levensverhaal verteld, gewoon aan een wild vreemde. Naar aanleiding van deze gebeurtenis bedacht de respondent dat hij wel vaker ervaren heeft dat het gemakkelijker is om aan een totaal onbekende zijn verhaal te vertellen dan ervaringen te delen met familieleden of vrienden. Hoewel relaties qua intensiteit en frequentie kunnen variëren naar gelang de behoefte en het vermogen van mensen met een psychiatrische achtergrond om dat netwerk te onderhouden (zie ook 4.3-4), kwam tijdens diverse gesprekken ter sprake dat, hoe die sociale contacten ook vorm krijgen, respondenten het zeer waarderen als de ander trouw is. Maarten vertelt dat hij een goede relatie heeft met zijn yogaleraar en zo nu en dan met hem deelt wat er in hem omgaat. Niettemin vindt hij het ‘afschrikwekkend’ om aan een betrekkelijk onbekende iets persoonlijks toe te vertrouwen, omdat je niet weet hoe die ander er op zal reageren. De opmerking in het algemeen en het woord ‘afschrikwekkend’ in het bijzonder geeft aan hoezeer Maarten beseft dat trouw ook een kwetsbare opstelling van hem veronderstelt. Bovendien veronderstelt trouw een zekere gestructureerdheid van het dagelijks leven, hetgeen voor de respondenten niet altijd gemakkelijk is op te brengen. Tijdens de groepsgesprekken en interviews is ook aan de orde gekomen wat men dan precies verwacht van een luisterend oor. Respondenten moeten een goed gevoel hebben bij de ander, er moet een ‘klik’ zijn. Een tweede aspect dat diverse respondenten onderstrepen, is dat ze het erg waarderen als de ander zich met zijn of haar luisterend oor bescheiden opstelt. Achter deze behoefte gaat een zekere allergie schuil voor mensen die gaan vertellen wat verstandig zou zijn om te doen. Het gesprek mag best een zekere vrijblijvendheid hebben. Nog sterker: in sommige gevallen ervaren respondenten een luisterend oor al snel als opdringerig en ongewenst. Dorothee, die toen ze extramuraal ging wonen, weer actief werd in haar oude kerkelijke gemeente, vertelt dat ze in het begin moeite had met gemeenteleden die haar vroegen hoe het nu met haar ging. Ze had niet zozeer behoefte aan een luisterend oor, als wel aan hartelijkheid:
14
Het is prettig als mensen een bepaalde houding hebben, dat je als je binnenkomt in de kerk je aangekeken wordt of een knikje krijgt. Het hoeft helemaal niet een heel gesprek te zijn. Als ze me even aanraken of zeggen: ‘wat leuk dat je er bent’, dan is dat al zo fijn en niet ongemakkelijk voor mij. In de vakliteratuur wordt het belang van ‘een luisterend oor’ veelal verbonden met het thema van netwerken. Statistisch gezien is er een significante relatie tussen een psychiatrische achtergrond en sociaal isolement. Omgekeerd is er een overwegend positief verband tussen de mate van algemeen welbevinden en deelname aan netwerken. Borge (e.a.: 84) signaleert dat bij het algemeen welbevinden van extramurale mensen met een psychiatrische achtergrond in Noorwegen netwerken in de nabije omgeving én zinvolle vrijetijdsbesteding meer gewicht in de schaal van algemeen welbevinden leggen dan de aandoening. Borge heeft zich vooral gericht op de objectieve functie van netwerken. Pickens (e.a.: 111vv), een Noord-Amerikaanse onderzoekster, heeft meer het accent gelegd op de aard van netwerken. Ten eerste signaleert ze dat er een verband bestaat tussen de omvang van het netwerk en de aandoening. Mensen met zwaardere aandoeningen - die niet zelden alleenstaand zijn - hebben kleinere netwerken en vice versa. Interessant is verder haar constatering dat het belang dat mensen met een psychiatrische achtergrond hechten aan netwerken, niet per definitie samenvalt met de frequentie of de diepgang. Zo worden praatjes over het weer met iemand die men toevallig tegenkomt, zeer gewaardeerd, wat doet denken aan de ontmoeting op vakantie waar een Gooise respondent over vertelde. Verder heeft Pickens ook gekeken naar mogelijke genderverschillen. Op hoofdlijnen blijken vrouwen eerder te streven naar wederkerige relaties met een ander (die bijvoorbeeld bereid is een luisterend oor te bieden), dan mannen. In het verlengde daarvan raadt Pickens het personeel van instellingen aan om bij elke cliënt te letten op de eigen kracht, vaardigheden en beperkingen die hij of zij heeft m.b.t. het opbouwen van netwerken. “Based on this assessment, willingness to work within the client’s life context without excessive expectations, criticism, and judgement is crucial.” (Pickens: 124)15 Deze constatering sluit goed aan op eerdere opmerkingen van respondenten dat ze zich soms snel overvraagd voelen door mensen die, ondanks alle goede bedoelingen, te opdringerig overkomen. Het geeft aan hoe belangrijk het is om in de begeleiding de ander zoveel mogelijk de ruimte te laten om zichzelf te zijn. 15
Zie Henstra (e.a.) voor enkele basale adviezen hoe men een gesprek met mensen met een psychiatrische achtergrond kan voeren.
15
3.5
Anderen helpen
Een van de thema’s die niet in de topiclist stond, maar wel ter sprake kwam in de twee groepsgesprekken en in een enkel interview, is de behoefte van de respondenten om anderen te helpen. Deels hangt bij respondenten deze behoefte samen met een uitgesproken gevoeligheid voor klein (of groot) leed. Een van de deelnemers aan het groepsgesprek vertelt dat het voor hem een aangrijpend gezicht is om in het bos een kever op zijn rug te zien liggen, en het mooi is om die kever dan om te draaien zodat deze zijn weg kan vervolgen. Een ander vertelt zeer aangedaan te zijn geweest door jonge ouders die een baby’tje verloren hebben. Wellicht heeft de gevoeligheid van respondenten voor klein en groot verdriet te maken met het gegeven dat ze zelf ook veel tegenslag hebben ervaren. In het verlengde daarvan lijkt men zich te identificeren met anderen die ook gebukt gaan onder tegenspoed. In de gespreksverslagen komt naar voren dat er ook nog een ander element schuil gaat achter de gevoeligheid voor leed bij anderen: men wil erg graag mensen (of dieren) ondersteunen. Een vrouw vertelt dat zij, als het glad is op straat, iemand helpt zware tassen te dragen. Een ander bezoekt met een zekere regelmaat twee weduwnaars en twee ongetrouwde mannen. Dorothee onderhoudt contact met een vriendin die depressief is en wil op termijn als kerkelijk vrijwilliger actief worden in het ouderenpastoraat. Ondanks alle kwetsbaarheid van haar genezingsproces, ervaart Dorothee dat haar ervaringen van waarde kunnen zijn voor anderen. Dezelfde gedachte is ook te beluisteren bij Sander, die onderstreept dat hij vanwege zijn eigen geschiedenis anderen beter kan begrijpen. Dankzij het diepe dal waar ze doorheen zijn gegaan, beschouwen Dorothee, Sander en anderen zich als ervaringsdeskundigen, die niet alleen hulp hoeven te ontvangen, maar ook hulp kunnen geven. Het zou interessant zijn om te achterhalen waarom mensen met een psychiatrische achtergrond zo nadrukkelijk de behoefte hebben om te helpen. Wellicht ervaart men dat het ondersteunen van een ander een positief effect op het eigen zelfbeeld heeft. Dit vermoeden sluit aan op de constatering van Koenig dat er een verband bestaat tussen altruïsme en het geluksgevoel van mensen, of ze nu een psychiatrische achtergrond hebben of niet. Hij haalt daarbij o.m. een studie uit 2002 waarbij vanaf de jaren dertig van de vorige eeuw in totaal 800 mannen en vrouwen zijn gevolgd. Uit dat onderzoek blijkt dat er een positief verband bestaat tussen het helpgedrag van de deelnemers enerzijds en hun gezondheid en hun levensduur anderzijds. Het is een inzicht dat ook door andere onderzoeken ondersteunt wordt. Vrijgevigheid op het vlak van geld, tijd en talenten blijkt hand in hand te gaan met een betere lichamelijke en geestelijke conditie, zeker als daar religieuze intenties aan ten grondslag liggen (Koenig: 64). De constatering kan een stimulans zijn om bij de begeleiding attent te zijn op de
16
gedachte dat mensen met een psychiatrische achtergrond niet alleen hulpontvangers, maar ook hulpgevers kunnen zijn. Een van de mogelijkheden om daar vorm aan te geven is mensen met een psychiatrische achtergrond na enige tijd te vragen buddy te worden van iemand anders.
17
4. DREMPELS VOOR MENSEN MET EEN PSYCHIATRISCHE ACHTERGROND Afgezien van de vraag welke verwachtingen mensen met een psychiatrische achtergrond hebben, is in de marge van de groepsgesprekken ook ter sprake gekomen welke drempels respondenten ervaren in het contact met onder meer kerken en (niet-)kerkelijke mensen. Aandacht voor dit aspect is waardevol, al was het maar omdat het plaatselijke kerken kan helpen om bepaalde weerstanden te herkennen.
4.1.
Kerk en geloof
In de voorbereidingsfase van het onderzoek benadrukte de groepsleider in Amsterdam dat volgens haar de mensen met een psychiatrische achtergrond waar zij mee te maken heeft, allergisch reageren op het woord ‘kerk’. De weerstanden die respondenten ervaren ten opzichte van het instituut, hangen in belangrijke mate samen met negatieve ervaringen uit het verleden. Een van de respondenten herinnert zich ‘een wet’ in de rooms-katholieke kerk, die stelde dat bij een moeilijke bevalling het leven van de baby gered moest worden, ook al betekende dat de dood van de moeder. Een andere respondent vertelt slechte herinneringen te hebben aan de dwang om wekelijks te biechten bij de priester. Respondenten met een protestantse achtergrond hebben als kind vergelijkbare weerstanden opgedaan met de vele ‘farizeïsche wetjes´ waar zij zich in hun jonge jaren aan hebben moeten houden. Alle drie de respondenten met wie een individueel gesprek is gevoerd, zijn opgegroeid in de kerk. Dorothee is weer betrokken geraakt bij de kerkelijke gemeente op de Veluwe, waar zij ook al lid van was voordat ze in een instelling werd opgenomen. Maarten moet weinig meer hebben van de kerk. Sander laat zich genuanceerd uit voor kerk en geloof: Op de katholieke basisschool deden we niets aan religie. Dat zie ik nou typisch als een uiting van het langzame afsterven van de kerk. En misschien is dat ook wel goed. Dat het christelijke geloof in Nederland of in het westen eerst zou moeten afsterven om dan opnieuw tot ontstaan te komen. Dus dat mensen uh... hun oude beeld opgeven van wat religie is als het geïnstitutionaliseerd is. Zoiets als: je hoeft niet je lichaam weg te werpen, het naakte lichaam kan bewaard blijven, de rest afpellen. Niet alleen het instituut Kerk, ook het geloof dat zij uitdraagt roept bij diverse respondenten negatieve reacties op. Iemand in de Gooise groep bestempelt ‘die verhalen over het geloof’ als drammerig of betweterig. Maarten heeft moeite met bepaalde pretenties van het christelijk geloof zoals hij het heeft leren kennen. Het is een gevoel van dat je bijna van jongs af aan een soort van geïndoctrineerd bent met de druk dat zij de waarheid in pacht hebben (…), terwijl er nog zoveel andere
18
dingen ook zijn. En wie zegt mij dat daar niets van klopt. Ik heb het altijd interreligieus bekeken. Er is meer dan een doctrine. Ik heb bijvoorbeeld stukken uit het boek ‘Een gesprek met God’ gelezen. Daar hebben ze het over dat God in ieder van ons zit, en dat we samen, indirect of direct de dagelijkse gang van het leven bepalen. Dat is een hele ruime opvatting van het goddelijke en de doctrine over hoe je je precies moet gedragen, wordt losgelaten. Diverse respondenten ervaren niet alleen drempels bij het instituut, maar ook bij kerkmensen. Opvallend is dat dit aspect vooral aan de orde kwam tijdens de persoonlijke interviews. Maarten vertelt over de predikant die op catechisatie geen enkele ruimte gaf om vragen te stellen. En zijn vader las wel eens voor uit een ‘gelovig boekje’, maar had geen behoefte om daar met zijn zoon over te discussiëren. Sander heeft zich erg aan kerkmensen geïrriteerd toen zijn overgrootmoeder begraven werd. Hij had verwacht dat tijdens de plechtigheid er ruimte zou zijn om te vertellen wie zij was geweest en wat ze had betekend voor haar omgeving. Hoewel er geen priester of predikant bij de begrafenis aanwezig was, werd niettemin de meeste tijd in beslag genomen door allerlei christelijke woorden die Sander niet echt raakten. Kijk, als de kerk jongeren wil bereiken, of als ze überhaupt mensen willen bereiken dan moet er meer ruimte zijn voor de oprechtheid, de eerlijkheid, de uniekheid, die mensen in hun leven met hun omgeving hebben gehad. Het zou toch veel persoonlijker moeten zijn. Het is nu voor buitenstaanders niet goed te volgen. Misschien dat het voor christenen wel heel persoonlijk aanvoelt hoor, maar ik kon me daar niets bij voorstellen. Ik denk toch dat het feit van continue dezelfde verhalen rondom een begrafenis, dat die dan overgeproduceerd worden. Dezelfde liederen worden te vaak gezongen. Het lijkt er dan op of het een soort cliché is geworden. Dat het te weinig meer leeft en in die zin iets betekent. Uit bovenstaande citaten blijkt dat diverse respondenten scherpe kritiek hebben op Kerk en kerkmensen. De weerstanden lijken niet zozeer verband te houden met de psychiatrische achtergrond van de respondenten, maar horen eerder bij een generatie die weinig waardering heeft voor een verzuilde kerkelijke cultuur waarin gezag een belangrijke rol speelde. Ze hebben er afscheid van genomen door zich (bewust of onbewust) aan te sluiten bij een meer postmoderne cultuur waarin het accent ligt op eigen beleving, autonomie en authenticiteit. Charles Taylor (p. 37vv, 62vv), een van de bekendste hedendaagse filosofen, zou deze visie van respondenten verbinden met de belangrijke rol die authenticiteit in de moderne cultuur speelt. Taylor schetst dat de Romantiek in de 19e eeuw heeft geleid tot een ontwikkeling waarbij
19
de mens zich minder laat bepalen door externe gezagsfactoren zoals rationaliteit of God en per saldo vooral bij zichzelf te rade gaat door te luisteren naar de eigen innerlijke stem. Vervolgens voegde de Duitse filosoof Herder daar de gedachte aan toe dat ieder van ons een oorspronkelijke manier van mens-zijn bezit. Of in de woorden van Taylor (p. 41). “Trouw zijn aan mijzelf betekent trouw zijn aan mijn eigen originaliteit, en dat is iets wat alleen ik onder woorden kan brengen en ontdekken. Door het onder woorden te brengen, definieer ik ook mijzelf.” Hoewel Taylor bedenkingen heeft bij de sterke hang naar authenticiteit in de moderne cultuur – in zijn visie kan het maar al te gemakkelijk tot narcisme leiden – biedt zijn visie wel aanknopingspunten om beter te begrijpen waarom enkele respondenten in het verleden moeite hebben gehad met kerkmensen. Maarten vertelt over kerkmensen die hem wilden vertellen hoe ‘het’ zat, zonder kennelijk het gesprek te zoeken. Taylor zou zeggen dat Maarten dit gebrek aan dialoog ervaren heeft als weinig behulpzaam bij zijn eigen zoektocht naar wie hij ten diepste is. En bij Sander zal Taylor vermoedelijk opmerken dat hij tijdens de uitvaartdienst zich ongemakkelijk heeft gevoeld, omdat de woorden met extern gezag talrijker waren dan de woorden die beschreven wie zijn overgrootmoeder ten diepste was. Met de visie van Taylor in gedachte hoeven plaatselijke kerken de drempels die respondenten ervaren ten opzichte van Kerk en kerkmensen niet a priori als een blijvende drempel te interpreteren. Binnen de protestantse kerken zijn er tal van gemeentes die een vergelijkbare cultuuromslag van verzuiling naar postmoderne geloofsopvattingen hebben meegemaakt. Vanuit dat oogpunt bekeken, zouden de respondenten met hun kritiek op Kerk en kerkmensen in principe aansluiting moeten kunnen vinden bij plaatselijke gemeenten en gelovigen die met hun tijd zijn meegegaan. 4.2.
Schaamte
Zowel in de groepsgesprekken als in de interviews is, zonder dat de gespreksleider er naar heeft gevraagd, meerdere keren het woord schaamte ter sprake gekomen - gevoelens die een belangrijke stoorzender kunnen zijn. Antwoorden op de vraag hoe het met je gaat, betekent dat je gedwongen wordt te vertellen dat je nog niet helemaal de oude bent, nog geen werk hebt en/of soms nog terugvalt in een depressie. Verschillende respondenten geven aan tijdens dagelijkse gesprekken met familie, vrienden of kennissen niet het achterste van hun tong te laten zien, omdat ze zich nog steeds schamen voor de situatie waarin ze zitten. Een enkeling besluit voor omstanders het leven mooier voor te stellen dan het is. Andere respondenten blijken de voorkeur te geven aan een hele kleine kring van mensen aan wie ze vertellen hoe het
20
echt met hen gaat. Dorothee beperkt zich bijvoorbeeld tot haar gezin en haar zus. Een vriendin waar ze vroeger veel mee optrok, vertelt ze steeds minder, omdat “(…) je niet graag je vuile was buiten de deur hangt.” Verder vertelt Dorothee dat ze de leden van haar zangkoor nadrukkelijk heeft gevraagd niet meer naar haar welzijn te informeren. Maar na verloop van tijd zeiden steeds meer koorleden tegen haar dat ze het toch fijn vonden dat ze zo opgeknapt was, hetgeen haar een goed gevoel gaf. Schaamtegevoelens hebben tot gevolg dat diverse respondenten alleen een kleine groep mensen in vertrouwen nemen. Het vormt een drempel voor de sociale contacten die men aan wil gaan, maar beperkt ook de ruimte voor plaatselijke kerken die mensen met een psychiatrische achtergrond willen ondersteunen. Tegelijkertijd blijkt, afgaande op de ervaring van Dorothee, dat omstanders die met een zekere vasthoudendheid het contact blijven zoeken en een scherp oog hebben voor de vooruitgang die de ander boekt, welkom zijn. In de vakliteratuur over mensen met een psychiatrische achtergrond wordt opvallend weinig geschreven over schaamte als afzonderlijk onderwerp. De reden daarvoor is dat onderzoekers over het algemeen er van overtuigd zijn dat schaamte geen gevoel is dat iemand met een psychiatrische achtergrond zelf ontwikkelt, maar veeleer een reactie is op stigmatisering (Van Dale: het brandmerken door anderen). Volgens Byrne (p. 65), een Ierse psychiater, is schaamte het eerste gevoel in een keten waarvan elke schakel een overtreffende trap is. Na schaamte komen verwijten naar jezelf, daarna geheimzinnigheid, vervolgens het ‘zwarte schaap’ gevoel etc.16 Al met al hebben deze afzonderlijke schakels tot gevolg dat het zelfbeeld (en daarmee ook de zelfredzaamheid) van iemand met een psychiatrische achtergrond wordt aangetast. En een minder positief zelfbeeld heeft op zijn beurt weer tot gevolg dat allerlei concrete dagelijkse dingen complexer worden: contactmijding neemt toe (zeker in kringen waar stigmatisering actief is), netwerken worden kleiner en/of schaarser. Dit alles leidt tot een afnemend gevoel van levensgeluk, een verzwakte positie op de arbeidsmarkt, inkomensverlies etc. (Link e.a.: 1622). Binnen het onderzoeksveld naar schaamte bij mensen met een psychiatrische achtergrond worden overigens verschillende antwoorden gegeven op de vraag in hoeverre stigmatisering automatisch leidt tot een lager zelfbeeld. Volgens een veldonderzoek van Bruce 16
Corrigan een Noord-Amerikaanse onderzoeker, hanteert een iets kortere keten, bestaande uit drie schakels: stereotypering-vooroordeel-discriminatie. De drie schakels doen zich voor in het publieke domein en worden vervolgens (in meer of mindere mate) overgenomen door mensen met een psychiatrische achtergrond.
21
in de Verenigde Staten speelt stigmatisering een cruciale rol in het zelfbeeld van mensen met een psychiatrische achtergrond. Corrigan (e.a.: 35vv) concludeert op grond van uitgebreid literatuuronderzoek, dat mensen verschillend reageren op stigmatisering. Bij sommigen leidt het tot een lager zelfbeeld, omdat ze in een eerdere fase zich de stigmatisering al eigen hebben gemaakt en er dus geen verweer tegen hebben. Anderen, die de stigmatisering als onrechtvaardig of als onjuist beschouwen, weten hun zelfbeeld in tact te houden en reageren met een zekere onverschilligheid op de stigmatiseringpogingen. Tot slot zijn er mensen met een psychiatrische achtergrond die een sterke identificatie hebben met de eigen groep en boos kunnen worden als zij (of anderen) worden gestigmatiseerd. Het wegnemen van schaamtegevoelens bij de eerstgenoemde groep en het versterken van het eigen zelfbeeld is een kwestie van lange adem. Interessant daarbij is dat Lundberg (e.a..: 47vv), een Zweedse onderzoeker, geconstateerd heeft dat ´empowerment´ en sociale netwerken die mensen met een psychiatrische achtergrond een schuilplaats bieden voor stigmatisering, een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan dat proces. M.a.w.: ook plaatselijke kerken kunnen op dit terrein een belangrijke rol spelen door aandacht te besteden aan ‘empowerment’ en een netwerk aanbieden dat helpt om de negatieve invloed van stigmatisering terug te dringen. 4.3.
Moeite met dagelijkse structuur
Extramurale bewoners onderhouden in beginsel contact met een instelling, maar wonen op zichzelf. Het is een groep mensen, die ondersteuning kan gebruiken van bijvoorbeeld plaatselijke kerken. Na enige tijd doorgebracht te hebben in een instelling, moeten ze immers weer structuur proberen te krijgen in hun leven. Uit de groepsgesprekken en de interviews blijkt dat sommige respondenten veel moeite hebben om vorm te geven aan hun leven buiten de instelling. Boodschappen doen, een huis op orde houden, rekeningen betalen, een sociaal netwerk opbouwen (of opnieuw tot leven brengen) kosten veel energie en inspanning. Een van de respondenten aan het Gooise groepsgesprek, vertelt dat hij het lastig vindt zijn cursus yoga vol te houden. Ik vond het huiswerk van die cursus, een uur oefenen per dag met bodyscans en stilzitten wel heel moeilijk om te doen. Het is mij niet altijd gelukt. Soms word ik dan wel weer nijdig op mijzelf omdat ik het niet vol kan houden. Dan zit ik mijzelf weer gruwelijk af te keuren. Ik vind het maar moeilijk, maar ik zet wel door. Alleen als die groep klaar is ben ik benieuwd of ik dat vol kan houden.
22
Ook andere respondenten die nog niet zo lang extramuraal wonen, geven aan moeite te hebben regelmaat in hun leven te krijgen. Een deel van het probleem is dat allerlei dagelijks activiteiten meer tijd en aandacht kosten dan vroeger, en soms beslag leggen op hun emoties. Het is duidelijk een van de drempels waar respondenten aan het onderzoek mee kampen. Plaatselijke kerken die mensen met een psychiatrische achtergrond willen ondersteunen, doen er goed aan hier rekening mee te houden in de zin dat soms afspraken op een laat tijdstip afgezegd worden, de ander niet thuis is op het moment van de afspraak of hij/zij wel thuis is maar geen energie heeft voor een gezamenlijke activiteit.
4.4. Krachteloosheid Een van de mogelijke oorzaken waarom mensen met een psychiatrische achtergrond soms moeite hebben om het eigen leven opnieuw vorm te geven, is de krachteloosheid die ze kunnen voelen. Tijdens het onderzoek kwam dit aspect vooral ter sprake in het interview met Sander. Hij voelt zich regelmatig eenzaam, maar heeft weinig tot geen energie om een sociaal netwerk op te bouwen. Ik denk dat, als je echt diep in de put zit, en lijden en verdriet hebt, dan heb je zelf op dat moment niet zoveel kracht en dan kunnen andere mensen je een beetje helpen. Zij kunnen je dingen in laten zien, en zo kan je weer opbloeien. En als je je dan weer goed voelt dan kan je ook anderen weer helpen. Maar op het ogenblik voel ik me eerder krachteloos. Dan heb ik iets van vrienden nodig of familie die als vanzelf naar mij toekomen. Ik vraag dan niet, ik word dan als vanzelf geholpen. Plaatselijke kerken die regelmatig in contact komen met mensen die door een diepe crisis gaan, zullen de krachteloosheid van Sander herkennen. Het veronderstelt een proactieve houding en veel doorzettingsvermogen om mensen die een grens van eenzaamheid om zich heen trekken, uit hun isolement te halen.
23
5. CONCLUSIES De groepsleider in Amsterdam die vertelde dat volgens haar mensen met een psychiatrische achtergrond een zekere terughoudendheid hebben om te praten over christelijk geloof en kerk, heeft gelijk gekregen. Geen van de respondenten had behoefte om in de groepsgesprekken kerk en christelijk geloof aan de orde te stellen. Slechts een van de 19 respondenten had enige belangstelling voor de thematiek. De impliciet afwijzende houding van andere respondenten tegenover kerk en christelijk geloof lijkt deels geworteld te zijn in negatieve ervaringen uit het verleden, waarbij predikanten, ouders of andere kerkmensen hun weinig ruimte lieten voor eigen opvattingen en gedrag. Ook heeft men slechte herinneringen aan de strakke christelijke moraal waarmee men is opgegroeid. Opmerkelijk is tegelijkertijd dat onder de respondenten wel degelijk behoefte bestaat om levensbeschouwelijke activiteiten te ontplooien, zoals het branden van een kaarsje in een kerk of stiltecentrum, deelnemen aan een meditatie- of yogacursus etc. Ook is uit het onderzoek gebleken dat respondenten belangstelling hebben voor rituelen, vooral rond doop en overlijden. Bij alle terughoudendheid die deelnemers hebben ten aanzien van Kerk en geloof valt op dat zij niet a priori contact met plaatselijke gemeentes afwijzen, zolang ze maar de ruimte krijgen om zichzelf te mogen zijn. Achter deze basale behoefte gaan diverse verwachtingen en drempels schuil. Respondenten hopen van het contact met (kerk)mensen dat ze weer hun weg vinden in de kleine dagelijkse dingen, zingen in een koor, koffie schenken na de dienst, een praatje met deze en gene en/of een vriendelijk knikje van herkenning. Verder sluiten ze niet uit dat (kerk)mensen hen een stap verder kunnen helpen door een luisterend oor te bieden momenten die wat betreft de deelnemers aan het onderzoek zeker ook een bepaalde lichtvoetigheid en vrijblijvendheid mogen hebben. Belangrijk bij dit alles is dat respondenten een ‘klik’ ervaren met de ander doordat hij of zij gewoon hartelijk reageert, zonder opdringerig te zijn. De behoefte van respondenten om voldoende ruimte te hebben om zichzelf te mogen zijn, weerspiegelt zich ook in de drempels die ze expliciet of impliciet ervaren in het contact met (kerk)mensen die hen willen begeleiden. Sommigen respondenten benadrukten geen goede herinneringen te hebben aan de wijze waarop vroeger ouders, predikanten of priesters hen dwongen om iets te geloven of te doen wat zij zelf niet wilden. Een belangrijk woord dat in het verlengde daarvan ter sprake kwam, is ‘authenticiteit’. Het sluit aan bij een postmoderne cultuur waarin niet extern gezag de doorslag geeft, maar het antwoord op de vraag wie de mens ( in casu respondent én eventuele begeleider) als individu ten diepste is. De drie andere drempels die respondenten noemden, hadden daarentegen vooral te maken met hun eigen onvermogen
24
om over de eigen schaduw heen te springen. Diverse deelnemers worstelden vanwege hun psychiatrische achtergrond met schaamtegevoelens die het contact met mensen om hen heen bepaald niet vergemakkelijken. Andere belangrijke drempels die nauw samen hangen met de achtergrond van de respondenten, bestaan uit de moeite om het dagelijks leven te structureren en de ervaring zich krachteloos te voelen. De verschillende drempels die deelnemers tijdens het onderzoek noemden, lijken even zoveel piketpaaltjes te zijn voor plaatselijke kerken die mensen met een psychiatrische achtergrond willen begeleiden. Optrekken met deze mensen kan succesvol zijn als kerkelijke begeleiders zich tot op grote hoogte dienstbaar opstellen, opdat de ander voldoende ruimte ervaart om zichzelf te mogen zijn. Een houding van dienstbaarheid veronderstelt dat begeleiders oog hebben voor het belang van ontspanning en een luisterend oor, zonder dat zij daar hele gewichtige activiteiten of gesprekken aan verbinden. Verder is het waardevol als plaatselijke kerken attent zijn op mogelijk specifieke verwachtingen van mensen met een psychiatrische achtergrond, minder traditionele vormen voor rituelen ontwikkelen en hun de gelegenheid bieden om iets voor een ander te mogen betekenen. Dit alles vraagt van kerkmensen dat zij een talent hebben om authentiek, trouw en geduldig te zijn, ook op de momenten dat iemand zich terugtrekt vanwege schaamtegevoelens, een ongestructureerde dagindeling en/of gebrek aan energie. Maar de meest fundamentele stap bij dit alles is dat plaatselijke kerken een theologische visie ontwikkelen op de relatie tussen psychiatrische aandoeningen en christelijk geloof. Op grond van een dergelijke visie kunnen plaatselijke kerken op zelfbewuste wijze onderdak bieden aan mensen met een psychiatrische achtergrond en ontdekken dat het christelijk geloof het vermogen heeft om bij te dragen aan een genezingsproces.
25
6. AANBEVELINGEN In dit onderzoeksverslag hebben we ons gericht op de vraag welke verwachtingen en grenzen mensen met een psychiatrische achtergrond die extramuraal wonen, hebben ten aanzien van plaatselijke kerken. In het vervolg gaan we uit van de aanname dat plaatselijke kerken gemotiveerd zijn om begeleiding aan te bieden aan deze doelgroep en Kerk in Actie zich in wil spannen om te zorgen voor een aantal meer algemene randvoorwaarden. In het geval van dit onderzoek vloeien de aanbevelingen niet direct voort uit de gesprekken die gevoerd zijn of uit de verdiepende theorie. Of concreter geformuleerd: plaatselijke kerken kunnen op verschillende manieren reageren op de verwachtingen en drempels van mensen met een psychiatrische achtergrond. Om die reden worden de aanbevelingen onderbouwd met overwegingen, en krijgt de lezer in voorkomende gevallen aanvullende informatie aangeboden in kadertjes..
6.1. Aanbevelingen voor plaatselijke kerken 6.1.1. Aanspreekpunten: vrijwilligers en/of ambtsdragers? Een eerste vraag waar men over na moet denken is welke gremia in een plaatselijke kerk logischerwijs betrokken kunnen raken bij het begeleiden van mensen met een psychiatrische achtergrond? Uit eerder onderzoek van De Jong (p. 25), onderzoeker bij het Kaski, blijkt dat vooral predikanten, ouderlingen en diakenen aanspreekpunt zijn voor mensen met een psychiatrische achtergrond, waarbij een groot accent op pastorale aandacht ligt. Verder helpen kerkelijke ambtsdragers extramurale bewoners om de weg te vinden naar projecten, inloophuizen en instanties, bieden ze financiële steun en praktische hulp. Hoewel het onderzoek niet de vraag stelt waarom juist ambtsdragers als aanspreekpunt fungeren, is denkbaar dat in de kerk de begeleiding van deze mensen als complex gezien wordt en ambtsdragers derhalve de meest aangewezen personen daarvoor zijn. In het geval van gemeenteleden die met psychische problemen worstelen, kan dat een logica hebben. Voor extramurale bewoners die enige tijd in een instelling hebben doorgebracht, lijken ambtsdragers echter minder geschikte gesprekspartners te zijn. Uit het veldonderzoek is immers gebleken dat deze doelgroep liever geen zware (pastorale) gesprekken voert. Bovendien zit de complexiteit van de begeleiding vooral in de kleine dingen die de ander doet: geduld, laagdrempeligheid, hartelijkheid, trouw etc.. Het zijn verwachtingen waar kerkelijke vrijwilligers gemakkelijker aan tegemoet kunnen komen dan ambtsdragers die meestal een veelheid aan taken hebben.
26
Aanbeveling I: Het is raadzaam om de begeleiding van extramurale bewoners zo laag mogelijk in de gemeente te leggen, dus niet bij ambtsdragers, maar bij vrijwilligers die open staan voor de verwachtingen en drempels van deze doelgroep, en daar tijd voor vrij kunnen maken.
6.1.2. Beleid inzake de begeleiding van extramurale bewoners Een plaatselijke gemeente kan grosso modo op drie manieren reageren op de vraag of zij de begeleidingen van extramurale bewoners ter hand wil nemen: Variant 1: In het geval dat slechts zeer sporadisch zich een extramurale bewoner meldt bij een plaatselijke gemeente, dan is het raadzaam een eventuele vrijwilliger te adviseren zich aan te sluiten bij een buitenkerkelijke vrijwilligersorganisatie. Deze variant ligt vooral voor de hand in dunbevolkte gebieden van Nederland. Variant 2: Gesteld dat zich diverse extramurale bewoners melden bij een plaatselijke kerk, dan kan de kerkenraad besluiten om (a) actief te zoeken naar vrijwilligers, (b) ambtsdragers te vragen de vrijwilligers zo nodig te begeleiden en (c) middelen vrij te maken om hen te scholen in presentie (zie kader). Een belangrijk doel bij dit alles is om goed voorbereid aan de begeleiding van een extramurale bewoner te beginnen. Uit het veldonderzoek is gebleken dat mensen met een psychiatrische achtergrond hechten aan een laagdrempelige, weinig opdringerige begeleiding. Het sluit goed aan op de principes van de presentiebenadering, die afgelopen jaren school heeft gemaakt in het buurtwerk, de geestelijke gezondheidszorg en andere pastorale terreinen. Deze benadering gaat nadrukkelijk uit van de behoeften en wensen van ‘de ander’. De vrijwilliger/pastor is voornamelijk aanwezig door een luisterend oor te bieden en stelt zich terughoudend op als het gaat om het oplossen van problemen. Gelet op de verwachtingen en drempels van de 19 respondenten, kan de presentiebenadering ook zeer vruchtbaar zijn bij de begeleiding van mensen met een psychiatrische achtergrond. Een goede gelegenheid om zich in de presentiebenadering te bekwamen is de cursus Present zijn!, ontwikkeld door ‘Ruimte voor anderszijn’ (de opdrachtgever van dit onderzoek) en uitgevoerd via het Protestants Centrum voor Toerusting en Educatie (PCTE). Zie voor meer algemene achtergrondinformatie over de presentiebenadering het boek van Kal en de website: www.presentie.nl.
Variant 3: De meest intensieve variant kan zijn om lid te worden van de projectgroep ‘kerken met een stip’, een initiatief van justitiepastores die zich richten op de opvang van exgedetineerden (zie ook aanbeveling VI). Er zijn momenteel in Nederland 58 ‘kerken met een stip’, voornamelijk in grotere steden.
27
Typerend voor deze kerkelijke gemeenten is dat de predikant nadrukkelijk achter het initiatief staat en gemeenteleden belangstelling hebben om ex-gedetineerden te begeleiden. De landelijke projectgroep heeft een adressenbestand van justitiepastores die over het initiatief kunnen vertellen, biedt presentietrainingen aan voor vrijwilligers en geeft advies bij het opstellen van begeleidingscontracten tussen vrijwilligers en exgedetineerden. Dergelijke contracten kunnen helpen om vraag en aanbod op meer transparante wijze vast te stellen en de begeleiding te verbinden aan een bepaalde termijn. In de loop van de afgelopen zeven jaar hebben zich in totaal 110 ex-gedetineerden gemeld bij ‘kerken met een stip’. Interessant detail is dat ‘kerken met een stip’ in toenemende mate ook in contact komen met daklozen en mensen met een psychiatrische achtergrond.
6.1.3. Inbedding van vrijwilligers in de plaatselijke gemeente In de gevallen dat de kerkenraad kiest voor variant 2 of 3, dan is het belangrijk om na te denken op wat voor wijze vrijwilligers zo goed mogelijk ondersteund kunnen worden. Het lijkt gemakkelijk (en goedkoop) om een beroep te doen op vrijwilligers, maar als men als gemeente kiest voor het begeleiden van mensen met een psychiatrische achtergrond, dan is het ook belangrijk dat vrijwilligers op verschillende manieren worden ondersteund. Aanbeveling II: Het is aan de predikant om de gemeente in het algemeen en de vrijwilligers in het bijzonder te helpen bij het formuleren van een theologische visie op zowel mensen met een psychiatrische achtergrond, als op de begeleiding van die doelgroep. Aanbeveling III: Het is raadzaam om een ouderling te vragen contact te onderhouden met de vrijwilligers, hen te helpen bij het opstellen van een contract met iemand die ze gaan begeleiden en als eerste aanspreekpunt te fungeren bij problemen. Aanbeveling IV: Het is voor vrijwilligers belangrijk om zich gedragen te weten door de gemeente als geheel. Om die reden is het inspirerend als op gezette tijden de doelgroep en het werk van vrijwilligers in de aandacht staat, door eens per jaar een zondag te weiden aan de thematiek, bijvoorbeeld in het kader van de week van de psychiatrie (zie www.weekvandepsychiatrie.nl).
6.2. Aanbevelingen voor Kerk in Actie Vrijwilligers zijn de spil in de begeleiding van mensen met een psychiatrische achtergrond. De lokale gemeente begeleidt en ondersteunt de vrijwilligers. Kerk in Actie kan een belangrijke rol spelen in de randvoorwaardelijke sfeer.
28
6.2.1. De doorverwijsrol van geestelijk verzorgers versterken Een bewoner in een psychiatrische instelling kan in principe dag in dag uit een beroep doen op een geestelijk verzorger. Gaat hij of zij extramuraal wonen, dan ontstaat er veelal een gat. De geestelijk verzorger komt immers meer op afstand te staan, terwijl in de nieuwe woonplaats niet zonder meer netwerken beschikbaar zijn. In enkele gevallen beginnen instellingen te beseffen dat geestelijk verzorgers ook een actievere rol zouden moetenspelen bij de levensbeschouwelijke begeleiding van extramurale bewoners, maar deze visie staat niet zelden op gespannen voet met de beschikbare financiën. De Kerk in Actie zou een bemiddelende rol kunnen spelen bij het versoepelen van de overgang tussen intra- en extramuraal wonen. Zo zou men een netwerk kunnen opbouwen van geestelijk verzorgers in instellingen, dat gemotiveerd is om bewoners te helpen bij hun weg te vinden buiten de instelling. Bij het opbouwen van een dergelijk netwerk zou Kerk in Actie zich kunnen richten op twee terreinen: Aanbeveling V: Samen met geestelijk verzorgers een formule ontwikkelen voor een gesprek waarin zij met de vertrekkende bewoner in kaart brengt welke verwachtingen en drempels hij/zij ervaart ten aanzien van (levensbeschouwelijke) begeleiding buiten de muren van de instelling. Aanbeveling VI : De website www.ruimtevooranderszijn.nl inzetten ten dienste van geestelijk verzorgers die willen nagaan welke plaatselijke kerken en/of organisaties in de regio waar de vertrekkende bewoner zich wil gaan vestigen, bereid zijn om (levensbeschouwelijke) begeleiding te bieden.
6.2.2. Een adviesnetwerk van geestelijk verzorgers opzetten Kerk in Actie heeft nauw contact met tal van kerken en kerkelijke initiatieven, die betrokken zijn bij de begeleiding van extramurale mensen met een psychiatrische achtergrond. Er zijn beduidend minder contacten met geestelijk verzorgers die werkzaam zijn in psychiatrische instellingen. Aanbeveling VII: Het zou nuttig zijn als het netwerk Ruimte voor Anderszijn het initiatief neemt om contacten te leggen met geestelijk verzorgers die inzien welk potentieel kerken en kerkelijke organisaties hebben om extramurale bewoners op te vangen en te begeleiden. Een dergelijke uitbreiding van contacten zou op de volgende terreinen Kerk in Actie kunnen helpen: a. Infomeren over relevante ontwikkelingen in de geestelijke gezondheidszorg
29
b. Als vraagbaak fungeren in complexe en/of conflictieve gevallen die zich voordoen tussen een vrijwilliger en iemand met een psychiatrische achtergrond, waarbij de ouderling en predikant er niet uitkomen.
6.2.3. Plaatselijke kerken ondersteunen Het is belangrijk dat Kerk in Actie haar expertise en netwerk inzet om een plaatselijke kerk op weg te helpen. Daarbij doet men er goed aan voor ogen te houden dat het niet alleen waardevol is als extramurale bewoners op plaatselijk niveau worden begeleid, maar het ook een kans biedt om de kerk gevoelig te maken voor mensen met psychische klachten. Een dergelijke benadering is een tweesnijdend zwaard: men creëert in de gemeente een sfeer waarin een extramurale bewoner zich welkom kan voelen, maar bovendien ontwikkelt men een scherpere antenne voor mensen die lijden aan psychische klachten - in Nederland plm. 3 miljoen mensen. Elke plaatselijke kerk zal een aantal mensen uit deze groep hebben, in de kern van de gemeente of aan de rand, zonder dat men dat altijd beseft. Net als eerder ter sprake is gekomen, kan Kerk in Actie in haar ondersteunende rol naar plaatselijke kerken zich richten op verschillende gremia: vrijwilligers, ambtsdragers en en de plaatselijke kerk als geheel. Aanbeveling VIII: voor vrijwilligers die betrokken zijn bij een plaatselijke kerk die voor variant 1 heeft gekozen (zie 6.1.2.), zou het nuttig zijn om op de websites van de afdeling en van Ruimte voor anderszijn informatie op te nemen over organisaties, zoals vriendendienst en maatjesproject. In dergelijke organisaties kunnen vrijwilligers een vangnet vinden, zodat de begeleiding van extramurale bewoners niet al te eenzaam is. Aanbeveling IX: Een databank van geestelijk verzorgers samenstellen die bereid zijn om lezingen in plaatselijke kerken te houden. Aanbeveling X: Overleggen met de projectgroep ‘kerken met een stip’ en plaatselijke kerken informeren over eventuele afspraken die men maakt. Aanbeveling XI: Op de website van de afdeling materiaal verzamelen ten dienste van liturgie (liederen, teksten, overdenkingen), toerustingswerk, pastoraat en eventueel catechese, waarmee ambtsdragers de gemeente als geheel gevoeliger kunnen maken voor mensen met psychische klachten in het algemeen en voor extramurale bewoners in het bijzonder.
30
Literatuur Borge, L., Martinsen, E.W., Ruud, T., Watne, O, Friis, S. (1999), Quality of Life, Loneliness, and Social Contact Among Long-Term Psychiatric Patients, in: Psychiatric Services, Vol. 50, No. 1, pp. 81-84. Borsjes, M., Eerd, van, I., Sisselaar, A., Verhaal, B., Vink, M. (2001) In de geest van…, Cliënten over levensbeschouwing, Amsterdam. Byrne, P. (2000) Stigma of mental illness and ways of diminishing it, in: Advances in Psychiatric Treatment, Vol. 6, pp. 65-72. Corrigan, PP.W., Watson, A.C. (2002) The Paradox of Self-Stigma and Mental Illness, in: American Psychological Association, Vol. 9, No. 1, pp. 35-53. Fullagar, S. (2008) Leisure practices as counter-depressants: Emotion-work and emotion-play within women’s recovery from depression, in: Leisure Sciences, Vol. 30, pp. 35-52. Henstra, H, e.a. (z.j.) Luisteren naar fluisteren, Pastoraat aan mensen met een depressie, Handreiking voor het pastoraat (uitgave PKN), Utrecht. Jong, de, G. (2008) Ruimte voor anderszijn, Inventarisatie van kerkelijke initiatieven voor mensen met psychische aandoeningen (Kaski-rapport 579), Nijmegen. Jongsma-Tieleman, N. (2002) Rituelen: speelruimte van de hoop, Wat rituelen (ons) doen, Kampen. Kal, D. (2001) Kwartiermaken, Werken aan ruimte voor mensen met een psychiatrische achtergrond, Amsterdam. Kelly, S., McKenna, H., Parahoo, K. (2001) The relationship between involvement in activities and quality of life for people with severe and enduring mental illness, in: Journal of Psychiatric and Mental Health Nursing, Vol. 8, pp. 139-146. Link, B.G., Struening, E.L., Neese-Todd, S., Asmussen, S., Ohelan, J.C. (2001) The Consequences of Stigma for the Self-Esteem of People With Mental Illness, in: Psychiatric Services, Vol. 52, No. 12, pp. 1621-1625. Lundberg, B., Hansson, L., Wentz, E., Björkman, T. (2008) Stigma, Discrimination, Empowerment and Social Networks: a Preliminary Investigation of Their Influence On Subjective Quality of Life in a Swedish Sample, in: International Journey of Social Psychiatry, Vol. 54, pp. 47-55. Koenig, H.G. (2005) Faith and Mental Health, Religious Resources for Healing, Philadelphia, London.
31
Menken-Bekius, C.J. (1998) Rituelen in het individuele pastoraat, Een praktisch-theologisch onderzoek, Kampen. Moreira-Almeida, A., Neto, F.L., Koenig, H.G. (2006) Religiousness and mental health: a review, in: Revista Brasileira Psiquiatrica, Vol. 28, No. 3, pp. 242-260. Pargament, K.I. (2005) The religious dimension of coping, in: Paloutzian, R.F., Park, C.L. (ed.), Handbook of the psychology of religion, New York, London, ppp. 479-495. Pickens, J.M. (2003) Formal and informal social networks of women with serious mental illness, in: Issues in Mental Health Nursing, Vol. 23, pp. 109-127. Pieper, J, Uden, van, R. (2009) Religieueze coping in de intramurale gezondheidszorg, Zichtbaar en onzichtbaar, in: Uden, van, M, Pieper, J. (red.), Zichtbare en onzichtbare religie, Aangeboden aan Rein Nauta bij zijn afscheid als hoogleraar godsdienst- en pastoraalpsychologie aan de Universiteit van Tilburg, Nijmegen, pp.107-122. Pieris, Y., Craik, C. (2004) Factors Enabling and Hindering Participation in Leisure for People with Mental Health Problems, in: British Journal of Occupational Therapy, Vol. 67, No. 6, pp. 240-247. Spilka, B. (2005) Religious practice, ritual and prayer, in: Paloutzian, R.F., Park, C.L. (ed.), Handbook of the psychology of religion, New York, London, pp. 365-377. Stel, van der, J. z.j. Spiritualiteit en religie, Het verband met geestelijke en lichamelijke gezondheid, http://www.jaapvanderstel.nl/Artikelen_en_stukken_files (24-08-2010). Taylor, C. (2003) De Malaise van de Moderniteit, Kampen (13e dr.).
32