Rondetafelgesprek: Succesvol Studeren 21 april 2008 Wâtte Zijlstra, gespreksleider, opent het rondetafelgesprek om 12.00 uur en geeft aan dat dit gesprek zal gaan over het onderwerp succesvol studeren en de High Five aanpak. Wâtte begint met een inleiding waarin hij verwijst naar HOP 6 en wat daarin wordt gezegd over de doelstellingen van het onderwijs. Hij verwijst in dat kader onder andere naar ‘succesvol studeren’, dat een aantal doelstellingen kent, zoals maximale participatie en persoonlijke ontplooiing. Daarnaast gelden er specifieke doelen, zoals het realiseren van 10% meer instroom en een propedeuserendement van 70%. Vervolgens moet 90% van de studenten die in de hoofdfase terechtkomt hun diploma halen. Als die doelen gehaald worden, wordt volgens HOP 6 gewerkt aan maximale participatie. Verder wordt in HOP 6 een aantal focusgroepen genoemd, zoals migrantenstudenten, mbo-niveau 4, werkenden en werkzoekenden. De gedachte is dat daar veel kansen te realiseren zijn. Terugkijkend naar 2007 roept hij de discussie rond maximale participatie in herinnering. Het gaat daarbij dan om vragen als welke discussiepunten er zijn geweest, welke verschuivingen er zijn en wat men vindt van de nieuwe aanpak High Five. Wat verstaat eenieder onder studiesucces? Is studiesucces en maximale participatie hetzelfde of zijn dat verschillende zaken? Voor Petra heeft maximale participatie te maken met het aanspreken van zoveel mogelijk doelgroepen in de samenleving om in het hoger onderwijs te komen. Het onderwijs dient daartoe zo georganiseerd te worden dat iedereen zich daarin thuis kan voelen. Voor iedereen aan tafel geldt dat zij studiesucces en maximale participatie verschillende dingen vinden. Het laatste jaar lijkt vooral het accent te zijn gelegd op studiesucces en minder op maximale participatie. Is dat zo? Volgens Arie is dat zo. Het is puur een financieel verhaal. Hij vindt dat er vooral een versmalling plaatsvindt naar rendement. De discussie gaat heel vaak over de vraag of studiesucces en studierendement inwisselbaar zijn. Studenten kunnen veel studiesucces hebben, zonder dat dat uitwerkt in een financieel succes voor de hogeschool. Mirjam merkt op dat studiesucces voor de organisatie iets anders is dan studiesucces voor het individu. Als iemand na zeven jaar succesvol de opleiding verlaat, dan is dat op individueel niveau een succes, maar weer niet voor de hogeschool gezien vanuit financieel oogpunt. Desgevraagd legt Annemiek uit dat men binnen haar opleiding voor het vaststellen van het studiesucces kijkt naar de totale studieduur, de haalbaarheid, de vraag hoe studenten zich kunnen onderscheiden. Herkent iedereen die beweging van maximale participatie naar studiesucces? Arno heeft voor zijn opleiding het idee dat die elementen gelijklopen. Het is belangrijk veel te doen aan het maatschappelijk belang van de opleiding. Het is belangrijk dat het onderwijs aan de verschillende culturen in de klas zich ook vertaalt naar diezelfde culturen in de samenleving. Hij constateert dat veel migrantenstudenten problemen hebben om daarin mee te komen. Men concentreert zich op het opheffen van de struikelblokken. Dat heeft ook te maken met de kwaliteit van het diploma. Frank geeft aan dat men binnen zijn opleiding een paar jaar geleden begonnen is maatregelen te nemen om een en ander te beïnvloeden in de vorm van tutoringprojecten. Zij hebben een heel brede instroom, daardoor kan gezegd worden dat de participatie maximaal is. Het verhaal van gehouden zijn aan rendement geldt echter ook voor hen. Gevraagd naar hoe zij tegen het bedrijfseconomische aspect aankijkt, antwoordt Sabine allereerst dat in haar opleiding bij maximale participatie die elementen met elkaar in verbinding worden gebracht. Alles wat zij doen wordt gemonitord op studiesucces. Soms heeft dat veel tijd nodig, voordat resultaat kan worden gezien. De monitoring vindt plaats vanuit het tutoringproject. Wat het financiële verhaal betreft ziet zij duidelijk dat bijvoorbeeld bij talentontwikkeling studenten in het eerste jaar binnenkomen, waarvan docenten zich afvragen of zij het gaan halen. Dan gaan die studenten gebruikmaken van tutoring, waardoor die studenten plotseling een grote verbetering laten zien en actief gaan participeren binnen de opleiding.
1
Wâtte refereert aan een rapport over de High Five-formule. Daarin staat dat in de uitvalsproblematiek niet het bedrijfeconomische rendement, maar het persoonlijke belang van de individuele student centraal zal staan. Wâtte vraagt of men dit herkent en of dit gebeurt in de praktijk. Arie vertelt dat bij de begeleiding van studenten in hun studiekeuzen nog te weinig wordt gelet op het belang van de individuele student. Het impliceert een mentaliteitsverandering waarin het kijken naar het individuele belang van de student voorop dient te staan vóór het bedrijfseconomische aspect. Er wordt gewoon niet altijd de tijd voor genomen. Volgens Marieke wordt er in haar opleiding wel degelijk gekeken naar het bedrijfseconomische aspect. Mirjam vindt de formulering die Wâtte zojuist citeerde een belangrijk uitgangspunt. De student dient centraal gesteld te worden. Verder is het ook belangrijk dat de organisatie ervoor zorgt financieel gezond te blijven. Petra is van mening dat docenten een allergie hebben voor het bedrijfseconomische aspect. Met de geciteerde tekst wordt naar haar mening bedoeld te benadrukken dat niet alleen het cijfertje, maar vooral het welzijn van de student van belang is om aan te geven dat de professionaliteit van de docent in samenspraak met de student gerealiseerd moet worden. Hierbij speelt de angst de normen te moeten verlagen ten gunste van het rendement van de studie. Frank herkent dit. De studentencoördinator van zijn opleiding wordt regelmatig geconfronteerd met opmerkingen van de docenten om het allemaal niet te makkelijk te maken om de studenten succesvol de opleiding te laten verlaten, terwijl hij ervan overtuigd is dat die coördinator het goed doet. In het team wordt bij de term rendementsverhoging gauw opgemerkt, dat dat niet moet betekenen dat zij de normen naar beneden bij moeten stellen. Wâtte wijst erop dat in de High Five-aanpak geprobeerd wordt om het accent te leggen op het individuele belang van de student. Hij vraagt of men denkt dat het wantrouwen waar het hier om gaat overwonnen gaat worden. Petra wijst erop dat in die aanpak ook de vraag geanalyseerd wordt waarom studenten uitvallen. Zij heeft wel het gevoel dat dit streven helpt om die mentaliteitsverandering tot stand te brengen. Arno merkt op dat het hem opviel bij de presentatie van rendementscijfers dat de docenten positief reageerden. Hij ziet wel mogelijkheden om in het streven de student centraler te stellen om op deze manier iets met rendementscijfers te kunnen doen. Andere dingen hebben niet gewerkt. Desgevraagd geeft hij als voorbeeld dat studenten in het kader van mondelinge taalvaardigheid zomaar in een bepaald traject zetten niet werkt. Door een andere aanpak van vooral migrantstudenten die meer gericht is op begeleiden lijkt het erop dat het beter gaat. Studiesucces is ook het afstuderen binnen die vier jaar en dan niet zomaar, maar als student van de PABO van De Haagse. Ook dat rekent Arno tot studiesucces. Wâtte concludeert dat de vorige benadering erg gericht was op de tekortkoming van de persoon, terwijl het nu meer gaat om de vraag wat er voor nodig is om een goede juf of meester te worden. Door Wâtte daarnaar gevraagd, geeft Arie aan dat hij die vraag voor Bouwkunde niet zo kan beantwoorden. Wel merkt men dat de groepsbinding invloed kan hebben op het studiesucces. Als mensen verloren rondlopen, dan is dat een slecht teken. Daarom moet er geïnvesteerd worden in groepen. Verder wordt de nadruk gelegd op het besef wat er voor het beroep nodig is. Ze doen het niet voor de docent maar voor het beroep waarvoor ze gekozen hebben. Daar moeten ze voor gaan. De sociale binding tussen studenten speelt daar een belangrijke rol in. Petra bevestigt dit beeld en ziet in haar eigen praktijk het belang van de groep. Er wordt in haar opleiding daarom sterk geïnvesteerd in ‘samen leren’. Voor Frank geldt dat het gaat om een wazig beroepsbeeld. Dat betekent dat zij studenten binnenkrijgen waarbij het moeilijk is om grip op ze te krijgen. Hij studiekeuze is vaak gebaseerd op een niet-weten wat te kiezen waardoor de keuze voor deze studie wordt gedaan. 10% van de studenten die zij binnenkrijgen is binnen vier weken weer verdwenen. Om deze reden wordt er meer ingezet op het streven het beroepsbeeld wat helderder te krijgen. In een flyer voor de open dagen heeft men geprobeerd een en ander meer te expliciteren. Ook Sabine merkt dat heel veel studenten niet weten wat ze willen. Zij proberen studenten zover te brengen, dat ze durven aan te geven het allemaal nog niet te weten. Sommige studenten hebben behoefte om daarover te kunnen praten. Daarvan moet men zich bewust zijn. Zij wijst erop dat er maar heel weinig opleidingen zijn die een intake hebben. Annemieke geeft te kennen dat nog niet aangetoond is dat er een relatie bestaat tussen studenten die bij de intake aangeven het allemaal nog niet te weten en het uitvalpercentage. Dat geeft aan hoe moeilijk het is om aan te geven welke groep het wel goed gaat doen en welke niet.
2
Wâtte concludeert dat het werken met intakes, dus het stimuleren van studiesucces, betreft iets is dat tijd nodig heeft om aan te tonen dat het werkt. In het Haagse Studie Succes wordt ook gesteld dat men wil gaan bewijzen, dat wat gedaan wordt ook werkelijk werkt. Gaat dat lukken? Wat hebben we nodig om te bewijzen dat we goed bezig zijn? Frank wijst erop dat dat heel lastig is, omdat er heel veel variabelen in meespelen. Men is wat tutoring betreft al drie jaar bezig de resultaten te volgen. Daarbij staan alle indicaties op groen. Sabine wijst er in dit verband op, dat het soms gaat om mechanismen die men goed moet kennen om in staat te zijn te doorzien wat er gebeurt en wat bepaalde variabelen betekenen. Alleen afgaan op dode cijfers is daarom niet voldoende. Men moet erin zitten. Wâtte vraagt of teamleiders elkaars ervaringen delen, omdat dat gezien het zojuist besprokene van belang is. Petra wijst erop dat daar in de praktijk nauwelijks tijd voor is. En daar waar het wel gebeurt is het toch niet meteen de vraag hoe zij studiesucces hebben opgepakt die als eerste gesteld wordt. Frank zegt dat het wel via via gebeurt. Zoeken jullie dat allemaal zelf uit, of gebruiken jullie ook de ervaring van anderen? Annemiek antwoordt dat zij zelf veel uitzoekt. Er komen ook wel ervaringen binnen via andere diensten. Wat zijn belangrijke wapenfeiten voor 2007 als je kijkt naar studiesucces? Voor Annemiek zijn dat hun eerste afstudeerders. Iets meer dan helft is bij de eerste poging afgestudeerd. De helft van de rest is afgestudeerd in december en een kleine groep loopt door in de rest van het jaar. Voor Arno is dat de inzet op studieloopbaanbegeleiding. Het mbo-hbo-traject is een belangrijk element. Het gebruikmaken van de student ten behoeve van de andere student. Gevraagd naar de manier waarop hij studenten begeleidt, antwoordt Frank dat op zijn opleiding studenten ‘hinderlijk worden gevolgd’. Zo is er vorig jaar bij hem iemand na tien jaar afgestudeerd en dat was niet gebeurd wanneer vanuit de opleiding niet bewust ingezet was op deze student. Een dergelijke begeleiding van iedere zes weken contact geldt voor meerdere studenten en dat werkt. Studenten zijn doorgaans ook heel blij met die extra aandacht en geven aan zonder die aandacht nooit te zijn afgestudeerd. Wâtte heeft het gevoel dat de studieloopbaanbegeleiding opleidingbreed ter discussie staat sinds 2007. Petra denkt dat dat wel klopt. Zij hebben de coaching altijd ingesteld op de individuele student. De coaching levert een zeer belangrijke bijdrage aan het studiesucces van de deeltijdstudent. Het gaat daarbij om zelfmanagement, begeleiden, confronteren, maar ook het monitoren. Volgens haar moet die omslag van de groepsgewijze en verplichtende benadering van studenten bij de dagopleiding ook gemaakt worden. Arno geeft aan dat met name in de eerste twee jaar van de pabo een soort monitorende studiebegeleiding toegepast wordt. Daarna wordt de aandacht meer verlegd naar een meer individu gerichte begeleiding binnen kleine groepen waarbij het gaat om de loopbaan richting het zijn van leerkracht. Dat werkt. Studenten leren daar ook van elkaar. Studenten kunnen altijd terecht bij de loopbaanbegeleider. Arie geeft aan wat die studentbegeleiding betreft op het punt van de evaluatiefase te zitten. Aan de ene kant gaat het daarbij om de figuur die de begeleiding ondergaat en aan de andere kant de vakdocent, die geen sociotherapeut zegt te willen zijn. Toch is het nodig voor de loopbaan. Daar knelt het. Kan ik zeggen dat ook hier die loopbaan weer centraal staat? Kan dat in het voordeel werken? Mirjam denkt dat wanneer studenten duidelijker hebben waar ze voor gaan, ze meer gemotiveerd zullen zijn. Aan de andere kant is een student niet bezig met de vraag hoe zijn beroepssituatie er over vier jaar uit zal zien. Toch is het belangrijk dat ze weten wat de kaders zijn waarbinnen de studenten zich bewegen. Sabine wijst erop dat aankomende studenten veel behoefte hebben aan contact. Dan kunnen zij ‘voor de poort’ alle vragen kwijt en meelopen. Waar lopen jullie tegenaan als je het over studiesucces hebt? Wat zou er moeten veranderen? Petra meldt dat de uitvalfactoren niet gelden voor de deeltijd. De interventies heeft zij allemaal ingezet, maar de uitvalfactoren zijn allemaal voltijd gericht. Als de werkgever niet achter de student staat en te veel gaat eisen, zie je dat de student uitvalt. Daarnaast zijn er veel privéredenen, hoewel daar tegenwoordig heel flexibel mee wordt omgegaan. Het plan dat zij opgezet heeft, heeft ook weer zijn tijd nodig. Arie merkt op dat om de High Five goed toe te passen, het belang-
3
rijk is de eigen opleiding en de studenten goed te kennen. Een interventie vergt dat je precies weet wat het probleem is en de achtergrond daarvan binnen de opleiding. Annemieke vindt dit heel generiek, omdat er zoveel differentiaties bestaan binnen de verschillende opleidingen. Mirjam vindt High Five een goed verhaal, omdat daarmee het punt van het studiesucces weer op de kaart gezet wordt. Sabine benadrukt dat men er wel mee moet blijven spelen. De vertaalslag naar de eigen opleiding moet gemaakt worden. Is het een nieuwe manier van kijken? Heeft men het idee dat men in 2007 vernieuwend en creatief is bezig geweest? Annemieke meldt dat zij een nieuwe brochure gemaakt hebben. De brochure is voor de mbo’ers, die het zeker op prijs hebben gesteld. Zijn er nog andere creatieve dingen ontstaan in 2007? Petra wijst op het EVC-verhaal. 30 tot 40% van de deeltijdstudenten maakt er gebruik van. Na het EVC doen ze een maatwerktraject. Daar probeert de opleiding heel creatief mee om te gaan. Al doende leert men. Dat werkt voor het team heel positief. Wâtte constateert dat er heel veel nadruk wordt gelegd op flexibiliteit en EVC’s, maar er wordt toch gezegd dat de opleiding niet flexibel is. Daar gaan jullie dus heel creatief mee om? Petra antwoordt dat er naar het concept gekeken moet worden. Zolang men denkt in grote gehelen, zal men nooit flexibel kunnen zijn. In de competentieontwikkeling gaat het echter wel om grotere gehelen. Dat vraag daarbij is hoe dat dan moet. Zij denkt dat er binnen de deeltijd een goede oplossing voor is gevonden. Wordt er meer dan andere jaren flexibeler gedacht binnen de hogeschool? Mirjam is geneigd om nee te zeggen. Zij denkt niet dat De Haagse als organisatie erg flexibel is. Desgevraagd verklaart Arno niet te kunnen zeggen dat zij grote dingen gedaan hebben met de flexibilisering. In de toekomst verwacht hij wel dat er grote stappen gezet gaan worden met tutorelementen. Maar afgelopen jaar hebben zij niet uitgeblonken in creativiteit. Sabine is blij dat het project Talentontwikkeling verder uitgerold wordt. In alle opleidingen kent dat zijn eigen vorm. Zij meldt dat voor de komende vijf jaar er extra middelen komen voor dat project. Dat geeft de gelegenheid om extra dingen uit te zetten in de tijd. Dat geeft kansen. Als we hier volgend jaar weer gaan zitten en het jaarverslag 2008 gaan vullen. Wat hebben we dan bereikt als we vanuit het Haagse studiesucces deze aanpak verder hanteren? Hebben we dan weer een enorme stap gezet? Frank antwoordt dat zij willen gaan inzetten op binding, talentontwikkeling en op beroepsbeeld. Daarvoor zijn ongeveer acht interventies ontwikkeld. Men hoopt dat ze volgend jaar alle acht tot resultaat gaan leiden. Het zal om al aangegeven redenen moeilijk zijn om daar onmiddellijk het positief rendement van aan te tonen. Het denkt echter wel via evaluaties aan te kunnen tonen dat het werkt. Sabine meldt dat in kader van het grotestedenverhaal de minister nu zelfs zegt geen plan te hoeven zien. Zij gaat over drie jaar gewoon kijken hoe partijen het gedaan hebben. Er is nu gekeken op welke elementen de hogeschool dan afgerekend wordt. Voor zover zij weet is dit de eerste keer dat subsidie aan resultaat wordt gekoppeld, hetgeen best riskant is. Dat betekent ook dat het belang benadrukt gaat worden om met cijfers het positieve effect aan te kunnen tonen. Arie hoopt dat men er binnen zijn opleiding in slaagt om de omslag te maken naar flexibilisering in individuele trajecten. Op dit moment worden studenten nog te veel in een keurslijf gestopt. Arno meldt dat men binnen zijn opleiding intensief bezig zijn met de EVC-procedure. Verder gaat er ingestoken worden op binding. Of dit direct zal leiden tot een hoger rendement, betwijfelt hij. Hij denkt ook niet dat zij de 10% verhoogde instroom waar gaan maken. Wâtte merkt op het grappig te vinden dat jaren geleden talentontwikkeling, beleving en binding was, terwijl het nu drie à vier jaar later gaat om binding. Annemiek noemt in dit kader de speciale trajecten. Verder wordt er gekeken naar het belonen van goed studerende studenten. Verder zal getracht worden de ‘staarten’ zo klein mogelijk te houden.
4
Mirjam merkt op dat je ook ondersteunend kunt zijn. Dat is afhankelijk van wat de opleidingen willen en hoe daarin een bijdrage kan worden geleverd. Daarbij wordt vaak binding genoemd. Zij denkt daarom dat het meedenken met de opleidingen van groot belang is. Geprobeerd wordt om ook de vo-scholen er bij te betrekken. Petra meldt dat zij gaan insteken op de sociale binding met studenten en dat staat dan weer haaks op de flexibiliteit. Dus een mooie uitdaging. Wâtte dankt iedereen voor het gesprek en sluit de bijeenkomst om 13.40 uur
5