oorspronkelijke stukken
Roken, alcohol- en druggebruik in Utrecht, risicogroepen en sociaal-economische verschillen in 1999 en 2003 J.A.Verburg, J.Toet en E.J.C.van Ameijden
Doel. Het onderzoeken van veranderingen in sociaal-economische verschillen in roken, alcohol- en druggebruik in de gemeente Utrecht. Opzet. Herhaald dwarsdoorsnedeonderzoek. Methode. Door middel van enquêtes in de algemene Utrechtse bevolking in de leeftijd van 16-54 jaar werd in 1999 en in 2003 informatie verzameld over roken en het gebruik van alcohol, cannabis, ecstasy of overige drugs. In 1999 werden gegevens verkregen van 2485 responders (respons: 56%) en in 2003 van 1840 (54%). De man-vrouwratio was 4:6. Resultaten. Het percentage personen dat rookte was 43 in 1999 en 34 in 2003. Overmatig gebruik van alcohol werd aangegeven door 21% in zowel 1999 als 2003, cannabisgebruik werd aangegeven door 13 respectievelijk 14%, en gebruik van harddrugs door 1-3% in zowel 1999 als 2003. Autochtonen, mannen, ongehuwden en personen met een laag opleidings- of inkomensniveau vormden een risicogroep voor overmatig alcoholgebruik, roken en cannabisgebruik. Personen met een lage sociaaleconomische status waren in 2003 even vaak roker als in 1999, terwijl meer van hen alcohol, cannabis of ecstasy gebruikten. Personen met een hogere sociaal-economische status waren in 2003 veel minder vaak roker dan in 1999, terwijl minder van hen cannabis gebruikten en het ecstasygebruik even hoog was. Conclusie. In 2003 waren er in de onderzochte bevolking van Utrecht grotere sociaal-economische verschillen in middelengebruik dan in 1999. Bij personen met een lagere sociaal-economische status was er een toename van ongezond gedrag op het gebied van gebruik van alcohol, cannabis en ecstasy. Ned Tijdschr Geneeskd 2005;149:2113-8
De herziene Wet Collectieve Preventie Volksgezondheid verplicht gemeenten elke 4 jaar informatie te vergaren over de gezondheidstoestand van de bevolking. In de gemeente Utrecht is hiertoe de Volksgezondheidsmonitor Utrecht opgezet, ter ondersteuning van de ontwikkeling, uitvoering en evaluatie van gezondheidsbeleid. Gezondheidsenquêtes zijn een van de databronnen.1 Een hoofddoel van het landelijke en het Utrechtse gezondheidsbeleid is het verkleinen van sociaal-economische gezondheidsverschillen. Deze uiten zich onder meer in een lagere gezonde levensverwachting en een verhoogde kans op voortijdig overlijden in lage sociaal-economische klassen.2-6 Ze zijn ook aanwezig bij ongezonde leefwijzen als alcoholgebruik, roken en druggebruik.7 8 Er is echter amper informatie over trends in sociaal-economische gezondheidsverschillen op het gebied van leefwijzen, waarmee het beleid geëvalueerd kan worden.9 Roken, alcohol- en druggebruik hangen samen met het
GG&GD Utrecht, afd. Bestuur en Bedrijf, Bureau Epidemiologie en Informatie, Postbus 2423, 3500 GK Utrecht. Mw.J.A.Verburg, arts; hr.J.Toet en hr.dr.E.J.C.van Ameijden, epidemiologen. Correspondentieadres: mw.J.A.Verburg (
[email protected]).
ontstaan van verschillende ziekten en aandoeningen met verlies van levensjaren en van kwaliteit van leven.10-16 In Utrecht is er een verhoogde sterfte aan aandoeningen die aan roken gerelateerd zijn, namelijk ongeveer 75 personen per jaar meer dan verwacht.17 Eerder onderzoek rapporteerde over een verhoogde prevalentie van overmatig alcoholgebruik in Utrecht in vergelijking met Rotterdam en Parkstad Limburg in 1999.18 Voorgaande was aanleiding tot een onderzoek waarin wij gegevens uit 1999 en 2003 verkregen en met elkaar vergeleken. De vraagstellingen waren de volgende: Wat was het alcohol-, tabak- en druggebruik? Wat waren de risicogroepen voor alcohol-, tabak- en druggebruik? Wat waren de sociaal-economische verschillen in middelengebruik? methode Het onderzoek werd opgezet als een herhaald dwarsdoorsnedeonderzoek onder de algemene bevolking van de gemeente Utrecht. In april en mei 1999 werd in het kader van de Monitor Alcohol en Drugs een aselecte steekproef uit het bevolkingsregister genomen.19 Aan 5229 inwoners van Utrecht (aselecte steekproef ) werd een enquêteformulier gestuurd.
Ned Tijdschr Geneeskd 2005 17 september;149(38)
2113
In april 2003 stuurde de GG&GD Utrecht 4877 enquêteformulieren aan een gestratificeerde steekproef van de Utrechtse bevolking. In deze steekproef waren bewoners van de wijken die onder het grotestedenbeleid vallen en die een sociaal-economische achterstand hebben oververtegenwoordigd. Er werd bij de stratificatie een weegfactor gebruikt waarmee voor deze oververtegenwoordiging gecorrigeerd werd. Voor de analyse werden alleen gegevens van personen van 16-54 jaar geselecteerd. Aan de 55-plussers werden namelijk de vragen over alcohol- en druggebruik niet gesteld. De na 1999 bij de gemeente Utrecht gevoegde wijken Leidse Rijn en Vleuten-de Meern werden in de analyse niet meegenomen. In 1999 was de totale respons 56% (2904/5229) en in 2003 ook 56% (2746/4877). Na verwijdering van de gegevens van personen ouder dan 54 jaar of wonend in een van de toegevoegde wijken, bestond de onderzoekspopulatie in 1999 uit 2485 personen (respons: 56%; 2485/4461) en in 2003 uit 1840 personen (respons: 54%; 1840/3388). Nonresponsonderzoek in 1999 liet geen statistisch significante verschillen zien tussen respondenten en non-respondenten wat betreft roken, alcohol- en druggebruik.19 In 2003 werd geen non-responsonderzoek gedaan. Meetinstrument. In de enquêtes van 1999 en 2003 werd gebruikgemaakt van bestaande, overwegend gevalideerde vraagstellingen. Alcoholgebruik werd op twee manieren gemeten. ‘Overmatig alcoholgebruik’ (bij mannen meer dan 21 glazen en bij vrouwen meer dan 14 glazen per week) werd gemeten met de ‘quantity frequency variability’-methode.20-23 Voor ‘problematisch alcoholgebruik’ werd gebruikgemaakt van de schaal van Cornel.24 Deze schaal bestond uit 18 items. Als er 3 of meer van deze items positief gescoord werden, werd gesproken van ‘problematisch alcoholgebruik’. In de enquête van 1999 werden alle 18 vragen opgenomen, terwijl in 2003 een verkorte versie van 6 vragen werd gebruikt die door middel van een berekening met gewichten tot eenzelfde score komt.25 Voor het meten van roken en druggebruik werden de standaarden gebruikt van de vakgroep Epidemiologie van GGD Nederland.26 Een ‘roker’ was in dit geval een persoon die ten tijde van het invullen van de enquête tabak rookte. Bij druggebruik werd een onderscheid gemaakt in het gebruik van cannabis, paddestoelen (‘paddo’s’), ecstasy, cocaïne en overige harddrugs (heroïne, amfetamine, LSD, methadon). Voor de analyse van druggebruik werd alleen gebruikgemaakt van items over het ‘middelengebruik in het jaar voorafgaande aan de datum van invullen van de enquête’. De vragen over de achtergrondkenmerken (geslacht, leeftijd, burgerlijke staat, etniciteit, opleiding, werksituatie, inkomen en woonwijk) waren voornamelijk afkomstig uit standaarden van de vakgroep Epidemiologie van GGD
2114
Nederland.26 Etniciteit werd bepaald aan de hand van het eigen geboorteland en dat van de ouders volgens de standaard van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten.27 Als indicatoren voor sociaal-economische status werden opleiding, inkomen en werksituatie gebruikt. Opleiding werd ingedeeld in laag (geen of basisonderwijs, vmbo, leerlingwezen), midden (mavo, havo, vwo, mbo) en hoog (hbo, wo). Ook inkomen werd ingedeeld in laag (minder dan de helft van modaal), midden (half modaal tot modaal) en hoog (boven modaal), gebaseerd op de modale jaarinkomens in 1999 (ƒ 53.000,–) en 2003 (€ 29.000,–). Werk-
tabel 1. Achtergrondkenmerken van de onderzoekspopulaties, te Utrecht* achtergrondkenmerken
geslacht man vrouw leeftijd in jaren 16-24 25-34 35-44 45-54 burgerlijke staat gehuwd ongehuwd/samenwonend gescheiden of weduwe/weduwnaar etniciteit† Nederlands Marokkaans Turks Surinaams/Antilliaans/Arubaans overig opleiding laag midden hoog werksituatie‡ werkend uitkeringsgerechtigd student overig inkomen‡ laag midden hoog *Bij
aantal personen (%) 1999 (n = 2485)
2003 (n = 1840)
1025 (42) 1435 (58)
761 (41) 1079 (59)
524 (21) 919 (37) 576 (24) 441 (18)
426 (23) 699 (38) 395 (22) 320 (17)
789 (32) 1529 (63) 130 (5)
528 (29) 1198 (65) 104 (6)
1929 (79) 103 (4) 73 (3) 81 (3) 266 (11)
1365 (74) 126 (7) 65 (4) 62 (3) 222 (12)
406 (17) 931 (39) 1028 (44)
278 (15) 753 (42) 777 (43)
1543 (63) 188 (8) 406 (17) 290 (12)
1211 (67) 185 (10) 303 (17) 110 (6)
1195 (54) 462 (21) 561 (25)
754 (48) 407 (26) 419 (26)
een aantal kenmerken is de som van de aantallen kleiner dan het aantal respondenten, omdat niet van iedereen alle gegevens beschikbaar waren. †p-waarde voor het verschil tussen 1999 en 2003 wat betreft de samenstelling van de onderzoeksgroepen: < 0,01 (χ2-toets). ‡p-waarde voor het verschil tussen 1999 en 2003 wat betreft de samenstelling van de onderzoeksgroepen: < 0,001 (χ2-toets).
Ned Tijdschr Geneeskd 2005 17 september;149(38)
situatie werd ingedeeld in werkend, uitkeringsgerechtigd, student en ‘overig’ (huisvrouw of -man, gepensioneerd, vrijwilligerswerk). Statistische analyse. De representativiteit van de steekproeven werd gecontroleerd door vergelijking met gegevens van de totale bevolking van Utrecht.28 29 Bekend is dat autochtone vrouwen vaker deelnemen aan enquêtes.19 Verschillen in alcoholgebruik, roken en druggebruik tussen 1999 en 2003 werden bestudeerd door de bestanden van 1999 en 2003 te koppelen. Met de χ2-toets werd onderzocht of de univariate verschillen statistisch significant waren (p-waarde < 0,05). Hiervoor werd het gewogen bestand van 2003 gebruikt. Om te corrigeren voor steekproefverschillen tussen 1999 en 2003 werd multivariate logistische regressie gebruikt; hiervoor werd het ongewogen bestand van 2003 gebruikt. Voor het bepalen van groepsverschillen in alcoholgebruik, roken en druggebruik werd alleen het bestand van 2003 gebruikt. Deze analyse werd met logistische regressie volgens de ‘voorwaartse stapsgewijze likelihoodratio’methode uitgevoerd. Om een verandering in sociaal-economische verschillen tussen 1999 en 2003 te bestuderen werd in een logistisch model getoetst op interacties tussen de variabele ‘kalenderjaar’ enerzijds en de variabelen ‘inkomen’, ‘werksituatie’ en ‘opleiding’ anderzijds. resultaten De samenstelling van de onderzoekspopulaties van 1999 en 2003 verschilde enigszins (tabel 1). In 2003 deden er minder Nederlanders, meer Marokkanen en meer werkenden mee dan in 1999. Voorts waren er in 2003 minder respondenten met een laag inkomen en meer met een gemiddeld inkomen. In de steekproef waren vrouwen en autochtone Nederlanders oververtegenwoordigd ten opzichte van de totale bevolking van Utrecht. De prevalentie van het overmatig alcoholgebruik in Utrecht was in 1999 en 2003 min of meer gelijk, namelijk 21%, ook na correctie voor achtergrondkenmerken (OR: 1,00; 95%-BI: 0,84-1,20; tabel 2). Er waren ook geen veranderingen in problematisch alcoholgebruik en het gebruik van de verschillende drugs. Van de ondervraagden rookte 43% in 1999 en 35% in 2003 (OR: 0,83; 95%-BI: 0,720,96). Overmatig alcoholgebruik kwam met name voor bij ongehuwden en 45-54-jarigen (tabel 3). Er waren minder overmatige alcoholgebruikers onder 25-34-jarigen en Marokkanen. Mannen en laagopgeleiden rookten vaker, terwijl Marokkanen, studenten en personen met een hoog inkomen minder rookten. Cannabisgebruik kwam meer voor bij mannen, 16-24-jarigen, ongehuwden, uitkeringsgerechtigden en personen met een laag inkomen.
tabel 2. Middelengebruik in Utrecht in 1999 en 2003 aantal (%) 1999 overmatig alcoholgebruik 496/2415 (21) problematisch alcoholgebruik 319/2445 (13) roken 1058/2478 (43) cannabis 328/2477 (13) ecstasy 70/2469 (3) paddestoelen (‘paddo’s’) 44/2452 (2) cocaïne 41/2437 (2) overige harddrugs‡ 28/2412 (1)
OR* (95%-BI) 2003
391/1865 (21)
1,00 (0,84-1,20)
225/1916 (12) 704/1990 (35)† 271/1938 (14) 48/1842 (3)
1,01 (0,81-1,25) 0,83 (0,72-0,96) 1,07 (0,86-1,33) 1,01 (0,65-1,56)
18/1832 (1) 20/1827 (1) 19/1814 (1)
1,09 (0,50-2,36) 0,97 (0,53-1,75) 1,29 (0,64-2,62)
*Bij
de oddsratio’s voor het verschil in middelengebruik tussen 1999 en 2003 is gecorrigeerd voor geslacht, leeftijdscategorie, burgerlijke staat, etniciteit, opleiding, werksituatie, inkomen en wijk. †p-waarde voor het verschil tussen 1999 en 2003 wat betreft de percentages rokers: < 0,001 (χ2-toets). ‡Heroïne, amfetamine, LSD en methadon.
Er werden 5 statistisch significante interacties tussen sociaal-economische verschillen en kalenderjaar gevonden. Ten eerste kwam problematisch alcoholgebruik in 2003 minder voor dan in 1999 onder personen met een gemiddelde en een hoge opleiding, maar juist meer onder laagopgeleiden (figuur a). Ten tweede was het percentage rokers ongeveer gelijk gebleven bij laagopgeleiden, maar veel minder geworden onder midden- en hoogopgeleiden (zie figuur b). Ten derde was het verschil in percentage rokers groter in de groep personen met een hoog inkomen dan bij personen met een middeninkomen of een laag inkomen. Ten vierde was er wat betreft het cannabisgebruik bij personen met een laag of middeninkomen een hoger percentage te zien, terwijl er bij personen met een hoog inkomen een lager percentage was (zie figuur c). Ten vijfde was het ecstasygebruik in 2003 hoger dan in 1999 bij laagopgeleiden (zie figuur d), minder bij personen met een gemiddelde opleiding en gelijk bij hoogopgeleiden. beschouwing De sociaal-economische verschillen in middelengebruik in Utrecht waren in 2003 groter dan in 1999. Dit impliceert dat het beleid, dat er juist op gericht is de sociaal-economische verschillen in gezondheid terug te dringen, niet geslaagd is. Een mogelijke verklaring is dat de huidige maatregelen om het alcoholgebruik, roken en druggebruik terug te dringen, zoals massamediale voorlichting en de verhoging van de accijnzen, niet of minder aanslaan bij personen met een
Ned Tijdschr Geneeskd 2005 17 september;149(38)
2115
tabel 3. Groepsverschillen in overmatig alcoholgebruik, roken en cannabisgebruik in Utrecht, 2003
geslacht man vrouw leeftijd in jaren 16-24 25-34 35-44 45-54 burgerlijke staat gehuwd ongehuwd/ samenwonend gescheiden of weduwe/ weduwnaar etniciteit Nederlands Marokkaans Turks Surinaams/ Antilliaans/ Arubaans overig opleiding laag middel hoog werksituatie werkend uitkeringsgerechtigd student overig inkomen laag midden hoog *p-waarde †p-waarde
overmatig alcoholgebruik
roken
aantal (%)
OR (95%-BI)
aantal (%)
173/782 (22) 218/1084 (20)
326/835 (39) 378/1156 (33)*
120/447 (27) 112/707 (16) 70/393 (18) 89/318 (28)†
1 0,60 (0,40-0,90) 0,77 (0,48-1,24) 1,82 (1,11-3,00)
172/475 (36) 242/739 (33) 165/422 (39) 126/355 (35)
126/468 (27) 91/723 (13) 42/408 (10) 12/338 (4)†
1
184/556 (33)
22/526 (4)
300/1270 (24)
1,92 (1,35-2,74)
472/1334 (35)
239/1314 (18)
2,19 (1,29-3,69)
16/89 (18)†
1,02 (0,54-1,96)
48/98 (49)*
10/94 (11)†
2,52 (1,04-6,12)
325/1415 (23) 5/109 (5) 6/64 (9)
1 0,30 (0,12-0,76) 0,43 (0,15-1,25)
544/1504 (36) 30/125 (24) 35/68 (51)
1 0,23 (0,13-0,39) 0,84 (0,44-1,59)
213/1486 (14) 10/105 (10) 4/60 (7)
1 0,34 (0,15-0,78) 0,34 (0,11-1,05)
8/56 (14) 46/221 (21)†
0,56 (0,26-1,22) 1,04 (0,71-1,53)
23/60 (38) 73/234 (31)*
0,76 (0,41-1,40) 0,70 (0,49-1,00)
8/58 (14) 36/230 (16)
0,64 (0,26-1,58) 1,08 (0,69-1,70)
127/252 (50) 306/799 (38) 257/909 (28)†
1 0,44 (0,30-0,65) 0,29 (0,19-0,43)
30/229 (13) 132/780 (17) 104/902 (12)*
448/1301 (34) 91/183 (50) 116/361 (32) 34/113 (30)*
1 1,18 (0,81-1,73) 0,59 (0,42-0,81) 0,51 (0,30-0,86)
135/1277 (11) 36/171 (21) 88/356 (25) 6/109 (6)†
1 2,96 (1,74-5,04) 0,91 (0,58-1,43) 1,58 (0,62-4,01)
366/836 (44) 170/412 (41) 100/487 (21)†
1 0,80 (0,61-1,05) 0,32 (0,24-0,43)
173/795 (22) 46/410 (11) 24/483 (5)†
1 0,60 (0,39-0,61) 0,24 (0,15-0,40)
75/503 (15)
29/219 (13) 167/752 (22) 193/870 (22)* 244/1227 (20) 35/165 (21) 101/345 (29) 10/104 (10)† 188/768 (24) 80/396 (20) 92/467 (20)
1 1,12 (0,71-1,77) 1,42 (0,94-2,16) 0,29 (0,12-0,70)
1 0,79 (0,63-0,98)
OR (95%-BI)
158/805 (20) 113/1133 (10)†
aantal (%)
OR (95%-BI)
1 0,35 (0,26-0,47) 1 0,55 (0,36-0,84) 0,40 (0,23-0,69) 0,11 (0,05-0,24) 1
voor het verschil in middelengebruik binnen de groep met verschillende achtergrondkenmerken: < 0,01 (univariate analyse; χ2-toets). voor het verschil in middelengebruik binnen de groep met verschillende achtergrondkenmerken: < 0,001 (univariate analyse; χ2-toets).
lage sociaal-economische status. Het lijkt erop dat deze personen minder mogelijkheden hebben om hun ongezonde gedrag te veranderen. Het is nu de vraag of artsen een rol kunnen spelen bij het terugdringen van ongezond gedrag bij patiënten met een lage sociaal-economische status. Recentelijk is in dit tijdschrift de aanpak van tabaksverslaving in de klinische praktijk aan de orde geweest.30 In een commentaar op de richtlijn ‘Behandeling van tabaksverslaving’ werd de voorgestelde aanpak veelbelovend, maar lastig te implementeren genoemd.31 Met name de financiële en personele ondersteuning van langdurige interventies vormen een probleem. Wanneer deze ondersteuning niet geregeld
2116
cannabis
wordt, mag er vanuit de klinische praktijk niet op een grote bijdrage aan het terugdringen van ongezond gedrag gerekend worden. Het overmatig alcoholgebruik in Utrecht in 1999 werd ook gevonden in 2003. Uit eerder onderzoek bleek dat Utrecht een hoger percentage overmatige alcoholgebruikers heeft dan Rotterdam en Parkstad Limburg.17 Een mogelijke verklaring is dat veel afgestudeerden na hun studie in Utrecht blijven wonen en het drankgebruik van een student, dat hoger is dan dat van niet-studenten, behouden.18 Bij de analyse van de risicogroepen voor alcoholgebruik, roken en druggebruik kwamen eveneens sociaal-economi-
Ned Tijdschr Geneeskd 2005 17 september;149(38)
55
25
50 rokers (in %)
personen met problematisch alcoholgebruik (in %)
a
30
20 15 10 5
1999
2003
b ecstasygebruikers (in %)
cannabisgebruikers (in %)
45 40 35 30
0 30
c
conclusies
25 20 15 10 5 0 1999
2003
d
25 1999
2003
4,5 4 3,5 3 2,5 2 1,5 1 0,5 0
In Utrecht vonden wij in 2003 grotere sociaal-economische verschillen voor problematisch alcoholgebruik, roken, cannabis- en ecstasygebruik dan in 1999. Preventieve activiteiten zullen beter op personen met een lage sociaal-economische status afgestemd moeten worden. Andere risicogroepen voor overmatig alcoholgebruik, roken en cannabisgebruik waren autochtonen, mannen en ongehuwden. In 2003 waren er minder rokers dan in 1999, maar evenveel personen die alcohol of drugs gebruikten. Specifiek in Utrecht verdient preventie van overmatig alcoholgebruik aandacht omdat dit hoger is dan in enkele andere plaatsen. Belangenconflict: geen gemeld. Financiële ondersteuning: geen gemeld.
Aanvaard op 13 april 2005 1999
2003
Sociaal-economische verschillen in genotmiddelengebruik, Utrecht, wat betreft (a) problematisch alcoholgebruik, (b) roken, (c) cannabisgebruik, (d) ecstasygebruik. In de grafieken zijn de percentages weergegeven van personen met een lage opleiding ), opleiding op middenniveau ( ), hoge opleiding ( ), ( ), middeninkomen ( ) of hoog inkomen laag inkomen ( ). Niet afgebeeld is de samenhang tussen roken en inkomen: ( in 2003 waren er onder degenen met een hoog inkomen veel minder rokers dan in 1999, terwijl er onder degenen met een middenof laag inkomen iets minder rokers waren.
Literatuur 1 2
3
4
sche verschillen naar voren. In zijn algemeenheid was het genotmiddelengebruik verhoogd onder laagopgeleiden, uitkeringsgerechtigden en personen met een laag inkomen. Allochtonen gebruikten aanzienlijk minder vaak alcohol en cannabis. Deze resultaten bevestigen wat bekend is uit ander onderzoek.32 33 Een mogelijke beperking van het onderzoek is ten eerste dat er bij enquêtes over alcohol- en druggebruik onderrapportage is ten opzichte van het werkelijke gebruik.23 Omdat in beide jaren enquêtes zijn gebruikt, heeft onderrapportage waarschijnlijk in gelijke mate plaatsgevonden, waardoor de algemene bevindingen wat betreft sociaal-economische verschillen niet vertekend zijn. Wel zijn de gevonden prevalenties waarschijnlijk een onderschatting van de werkelijke consumptie. Daarnaast is de generaliseerbaarheid beperkt omdat de resultaten alleen op de leeftijdsgroep 16-54 jaar betrekking hebben. Tenslotte is de huidige studie beperkt tot personen met een woonadres. Een groot deel van de problematische druggebruikers in Utrecht is echter dak- of thuisloos. De gevonden resultaten gelden daarom niet voor deze groep druggebruikers.
5
6 7
8
9
10
11
12
13
Garretsen HFL, Wierdsma AI. Een lokale/regionale gezondheidsenquête. Tijdschrift voor Sociale Geneeskunde 1985;63:589-91. Albeda W. Sociaal-economische gezondheidsverschillen verkleinen: eindrapportage en beleidsaanbevelingen van de programmacommissie SEGV-II. Den Haag: ZorgOnderzoek Nederland; 2001. Water HPA van de, Boshuizen HC van, Perenboom RJM. Health expectancy in the Netherlands 1983-1990. Eur J Public Health 1996; 6:21-8. Bos V, Kunst AE, Kleij-Deerenberg IM, Garssen J, Mackenbach JP. Ethnic inequalities in age- and cause-specific mortality in the Netherlands. Int J Epidemiol 2004;33:1112-9. Verkleij H, Mackenbach JP. ‘Volksgezondheid toekomst verkenning’ 1997. III. Gezondheidsverschillen in Nederland. Ned Tijdschr Geneeskd 1998;142:1219-23. Mackenbach JP. Sociaal-economische gezondheidsverschillen. Ned Tijdschr Geneeskd 1994;138:1259-61. Jansen J, Schuit AJ, Lucht F van der. Tijd voor gezond gedrag. Volksgezondheid Toekomst Verkenning. Bilthoven: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu; 2002. Lenthe FJ van, Schrijvers CT, Droomers M, Joung IM, Louwman MJ, Mackenbach JP. Investigating explanations of socio-economic inequalities in health: the Dutch GLOBE study. Eur J Public Health 2004;14: 63-70. Dalstra JA, Kunst AE, Geurts JJ, Frenken FJ, Mackenbach JP. Trends in socioeconomic health inequalities in the Netherlands 1981-1999. J Epidemiol Community Health 2002;56:927-34. Oers JAM van. Gezondheid op koers? Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2002. Bilthoven: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu; 2002. Laar MW van, Cruts AAN, Verdurmen JEE, Meyer RF, Panhuis P van, Ooyen MMJ van. Nationale drugmonitor (NDM). Jaarbericht 2003. Utrecht: Bureau NDM; 2003. Mulder I, Tijhuis M, Smit HA, Kromhout D. Smoking cessation and quality of life: the effect of amount of smoking and time since quitting. Prev Med 2001;33:653-60. Mathijssen MPM, Koornstra MJ, Commandeur JJF. Het effect van alcohol-, drugs- en geneesmiddelengebruik op het letselrisico van automobilisten. R-2002-14. Leidschendam: Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid; 2002.
Ned Tijdschr Geneeskd 2005 17 september;149(38)
2117
14 Houwing S, Mathijssen MPM. Rijden onder invloed in West-ZeeuwsVlaanderen (2004). Het alcoholgebruik van automobilisten in weekendnachten. R-2004-7. Leidschendam: Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid; 2004. 15 Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Vademecum gezondheidsstatistiek Nederland 2003. Voorburg: CBS; 2003. 16 Hoeymans N, Hoogenveen RT, Poos MJJC. Wat is de bijdrage van risicofactoren? Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM; 2004. 17 Quak ES, Ameijden EJC van, Mazurkiewicz ES, Toet J. Sterfte en ziekte in Utrecht. Analyse van de sterftecijfers (1985-1999) en ziekenhuisontslagcijfers (1999). Utrecht: GG&GD Utrecht; 2004. 18 Toet J, Verdrumen JJE, Dijk AP van, Knibbe RA, Ameijden EJC van. Prevalentie van alcoholgebruik, roken en cannabisgebruik: Utrecht vergeleken met Parkstad Limburg en Rotterdam. Tijdschrift voor Sociale Geneeskunde 2003;81:346-54. 19 Verdurmen JEE, Toet J, Spruit IP. Alcohol- en druggebruik in de gemeente Utrecht. Utrecht: Bureau NDM; 2000. 20 Gaziano JM, Hennekens C. Royal colleges’ advice on alcohol consumption. BMJ 1995;311:3-4. 21 Poppelier A, Wiel A van de, Mheen D van de. Overdaad schaadt. Een inventarisatie van de lichamelijke gevolgen van sociaal geaccepteerd alcoholgebruik en binge-drinken. Rotterdam: Instituut voor Onderzoek naar Leefwijzen en Verslaving; 2002. 22 Wiel A van de, Poppelier A, Dalen WE van, Mheen D van de. Hoeveel alcohol is te veel en waarom? Kanttekeningen bij sociaal geaccepteerd overmatig alcoholgebruik. Ned Tijdschr Geneeskd 2002;146:2463-5. 23 Lemmens P, Tan ES, Knibbe RA. Measuring quantity and frequency of drinking in a general population survey: a comparison of five indices. J Stud Alcohol 1992;53:476-86. 24 Cornel M, Knibbe RA, Zutphen WM van, Drop MJ. Problem drinking in a general practice population: the construction of an interval scale of severity of problem drinking. J Stud Alcohol 1994;55:466-70. 25 Candel MJJM. Meten van probleemgedrag ten aanzien van alcoholconsumptie. Rapportage van een schaalanalyse. Maastricht: Universiteit Maastricht; 2000. 26 GGD Nederland Vakgroep Epidemiologie. Handboek Standaardisatie GGD Enquêtes, versie 1.05. Utrecht: GGD Nederland; 2001. 27 Heeten J den, Verweij AO. Identificatie en registratie van etnische herkomst: een handleiding voor registratie en beleid. Den Haag: Vereniging van Nederlandse Gemeenten; 1993. 28 Bevolking van Utrecht per 1 januari 1999. Utrecht: Bestuursinformatie Gemeente Utrecht; 1999. 29 Bevolking van Utrecht per 1 januari 2003. Utrecht: Bestuursinformatie Gemeente Utrecht; 2003.
2118
30 Weel C van, Coebergh JWW, Drenthen T, Schippers GM, Spiegel PI van, Anderson PD, et al. Richtlijn ‘Behandeling van tabaksverslaving’. Ned Tijdschr Geneeskd 2005;149:17-21. 31 Mazel JA. Aanpak van tabaksverslaving in de klinische praktijk: veelbelovend, maar lastig te implementeren. Ned Tijdschr Geneeskd 2005;149:10-1. 32 Bongers I, Oers H van, Goor I van de, Garretsen H. Riskante leefgewoonten in Rotterdam anno 1994. Rotterdam: Instituut voor verslavingsonderzoek; 1996. 33 Zeegers T, Segaar D, Willemsen M. Roken, de harde feiten: volwassenen 2002. Den Haag: STIVORO-rookvrij; 2004.
Abstract Trends in socio-economic inequalities in smoking, alcohol and drug use in Utrecht, the Netherlands, 1999 and 2003 Objective. To investigate trends in socio-economic inequalities in smoking, alcohol and drug use in the community of Utrecht, the Netherlands. Design. Repeated cross-sectional population surveys. Method. Questionnaires were used to collect information about smoking, (problematic) alcohol use and the use of cannabis, ecstasy and other drugs in the general population aged 15-64 years in Utrecht, the Netherlands. Data were collected in 1999 on 2485 responders (response: 56%) and in 2003 on 1840 responders (54%). The male-female ratio was 4:6. Results. The percentage of smokers was 43 in 1999 and 34 in 2003. Excessive use of alcohol was reported by 21% in both 1999 and 2003, cannabis use was reported in 13% and 14%, respectively, and use of hard drugs was reported in 1-3% in both 1999 and 2003. Native Dutch people, men, unmarried people and people with a low education or income level were at increased risk for drinking, smoking and using drugs. People with a low socio-economic status were just as likely to smoke in 1999 as in 2003, while the use of alcohol, cannabis and ecstasy increased. Those with a higher socio-economic status were much less likely to smoke in 2003 than in 1999, while fewer used cannabis and ecstasy use remained the same. Conclusion. Socio-economic inequalities in substance abuse were greater in 2003 than in 1999 in the studied population in Utrecht. People with a low socio-economic status showed an increase in unhealthy behaviour concerning the use of alcohol, cannabis and ecstasy. Ned Tijdschr Geneeskd 2005;149:2113-8
Ned Tijdschr Geneeskd 2005 17 september;149(38)