http://nederlandskatholicisme.ruhosting.nl/leven_van_alledag/van_doopsel_tot_dood/van_ doopsel_tot_dood.html en http://nederlandskatholicisme.ruhosting.nl/leven_van_alledag/levensloop/fotoalbum.swf
Rituelen en gebruiken in het leven van katholieken Geboorte en doopsel Zodra een kind uit een katholiek gezin het levenslicht zag moest het zo snel mogelijk worden gedoopt, liefst nog op de dag van de geboorte. Het heilig doopsel , het eerste van de zeven zogenaamde sacramenten die een katholiek kon krijgen, was namelijk een voorwaarde om in de hemel te komen. Kinderen die voor het doopsel stierven zouden in het 'voorgeborchte' belanden, een soort tussenstation tussen hemel en hel. Een gevolg van dit vroege dopen was dat de moeder nooit bij het doopsel aanwezig kon zijn. In haar plaats waren de peter en de meter bij het doopsel aanwezig.
________________________________________________________________________________________ rituelen_en_gebruiken 06-07-11 pag. 1 van 8
Als moeder en kind van kraamzorg gebruik konden maken, dan werd deze bijna altijd verzorgd door katholieke zusters. Zodra de moeder was opgestaan van haar kraambed was haar eerste bezoek buitenshuis een bezoek aan de kerk. Hier deed ze de zogenaamde kerkgang , een ritueel van lof en dank voor het nieuwe kind, dat echter door veel vrouwen als een reinigingsritueel werd beleefd. In de jaren zestig is dit ritueel langzaamaan verdwenen. Ook de idee van het 'voorgeborchte' raakte in onbruik. Hierdoor kon er langer gewacht worden met dopen en konden moeders ook bij de doop van hun kind aanwezig zijn. Vanaf de jaren zestig is het doopsel een minder dwingende zaak en meer een feestelijke gebeurtenis geworden. Hoewel het aantal doopsels sterk dalende is, laten relatief veel katholieke ouders, die de kerk doorgaans maar weinig of niet bezoeken, hun kinderen toch nog dopen.
Kindertijd Kinderen nemen van oudsher een centrale plaats in in de katholieke cultuur en de daarmee verbonden rituelen en geloofspraktijken. God zou hen bevoorrechten en zij gelden als de toekomstige dragers van de religieuze traditie. Daarom investeerden priesters en religieuzen (maar ook ouders die toezagen op het nakomen van de dagelijkse geloofsplichten) veel tijd in de religieuze vorming van kinderen. Dit gebeurde overigens ook vaak op een manier, die we tegenwoordig pedagogisch niet verantwoord vinden en die een diepe, maar soms ook nare indruk op kinderen zelf heeft gemaakt. Als je geboren werd in een katholiek gezin in de jaren twintig was de kans groot dat je veel broertjes en zusjes had, en dat je thuis al vroeg in aanraking kwam met allerlei aspecten van het katholieke geloof. Zo kwam eens per jaar de pastoor of kapelaan op bezoek, en soms hielp er een gezinsverzorgster in het huishouden als moeder het te druk kreeg. In huis waren er ook verschillende dingen die herinnerden aan het geloof en de kerk, zoals beelden van heiligen. Als kleuter ging je bij de zusters, in de volksmond 'nonnen', naar de bewaarschool, nu de kleuterschool. De lagere school was in de meeste gevallen naar sekse gescheiden. De jongens kwamen bij een frater in de klas en de meisjes kregen les van een zuster. Het onderwijs van deze religieuzen was vaak gratis omdat deze zelf geen salaris kregen, daarom was het mogelijk dat ook de kinderen uit arme gezinnen naar school konden. Op de lagere school werd er veel aandacht besteed aan catechese, het geloofsonderricht. Tijdens deze lessen die vaak door de pastoor of de kapelaan werden gegeven, kreeg men ________________________________________________________________________________________ rituelen_en_gebruiken 06-07-11 pag. 2 van 8
les uit de catechismus, een boek met de belangrijkste beginselen van het geloof. Dit was opgebouwd uit vragen en antwoorden die uit het hoofd moesten worden geleerd. Sinds 1964 is de catechismus niet langer verplicht op school. Na school, in de vrije tijd deden kinderen aan sport, toneel of muziek, vaak georganiseerd vanuit de eigen parochie. Dat gold overigens niet voor alle kinderen. Sommigen moesten thuis, in het bedrijf of op de boerderij van hun ouders, mee aanpakken en hadden nauwelijks vrije tijd. Wanneer een kind zeven jaar was geworden werd het tijd voor de eerste heilige communie. Vlak daarvoor moesten de kinderen voor het eerst biechten: vertellen aan de pastoor wat ze fout hadden gedaan; welke zonden ze hadden begaan. Ze moesten vergeving van de zonden, absolutie, van de pastoor krijgen, anders mochten ze de communie niet ontvangen. Vervolgens mochten zij voor het eerst de hostie ontvangen tijdens de eucharistieviering. Na die mis was het vaak groot feest waarbij de hele familie op bezoek kwam en het communicantje allerlei cadeautjes brachten. Door activiteiten in de kerk vergroeiden kinderen als vanzelf met de katholieke cultuur. Deze activiteiten waren naar sekse gescheiden. Meisjes hadden vaak een rol als bruidjes in de processies. Jongens namen daar ook aan deel, maar konden ook misdienaar. Pas vanaf de jaren zeventig mochten meisjes misdienaar worden. De kerk heeft in 2003 officieel bevestigd dat deze zogenaamde ‘misdienettes’ mogen blijven. Het misdienaarschap was voor jongens vaak een opstap naar het priesterschap. Tot in de jaren vijftig was het voor een of meer zoons uit katholieke gezinnen nog vanzelfsprekend dat zij priester zouden worden.Sommigen speelden thuis alvast misje, compleet met altaar en kleding. De beslissing om priester te worden, viel wanneer ze elf of twaalf jaar waren - te jong vaak om de consequenties van deze keuze te overzien.
Jeugd Geestelijken probeerden katholieke jongeren tussen de twaalf en achttien jaar betrokken te houden bij de kerk. Men was bang dat jongeren door de verleidingen van sport, dans, bioscoop, muziek en vooral het andere geslacht zich over zouden geven aan zedeloos gedrag en de kerk zouden verlaten. Kerkelijke rituelen, maar vooral katholieke jongerenorganisaties moesten ervoor zorgen dat jongeren in het goede, katholieke spoor bleven. Zo waren er de katholieke verkennerij, patronaten , de Katholieke Arbeiders Jeugd (KAJ of 'kajotters' genoemd), de graalbeweging en katholieke voetbalclubs. Behalve ontspanning door spel en sport beoogden deze verenigingen en organisaties vaak religieuze en maatschappelijke vorming. Hoewel er voor iedere jongere wel een ________________________________________________________________________________________ rituelen_en_gebruiken 06-07-11 pag. 3 van 8
organisatie was, is uiteindelijk nooit meer dan dertig procent van de katholieke jongeren lid geweest van een katholieke jeugdorganisatie. Tot de jaren zeventig was het de gewoonte dat leerlingen, voordat ze de lagere school verlieten, de plechtige communie deden. Een ander belangrijk kerkelijk ritueel dat in de jeugd plaatsvond was het sacrament van het vormsel, dat je tussen je zevende en je vijftiende kon ontvangen . Bij beide rituelen bevestigden kinderen en jongeren dat zij deel uitmaakten van de katholieke kerk, ook al waren zij zich daar misschien niet altijd even scherp van bewust. In de eerste helft van de twintigste eeuw ging de overgrote meerderheid van de jeugd na de lagere school, eventueel aangevuld door enkele jaren ulo of vglo, werken. Degenen die verder mochten leren gingen naar katholieke middelbare scholen. Die waren, net als de lagere scholen, naar sekse gescheiden. De jongensscholen werden veelal door paters of fraters geleid, de meisjesscholen door zusters. Een Afbeelding 1: KAJ Veghel 1948 deel van de leerlingen zat op kostschool (internaat). Het lesprogramma was afhankelijk van het onderwijsniveau, maar godsdienstonderwijs vormde altijd een vast onderdeel. Op sommige scholen begon de dag met een mis. De zorg om moreel verval onder jongeren bleef in katholieke kring in en na de oorlog groot. Opmerkelijk genoeg maakte snelle en scherpe daling van het lidmaatschap van jongerenorganisaties in de jaren vijftig duidelijk dat het klassieke katholieke jeugdwerk zijn langste tijd had gehad. De jeugdcultuur veranderde ingrijpend, voor de vertrouwde geestelijke adviseurs was geen plaats meer. In de loop der jaren gingen de meeste katholieke jongerenorganisaties op in organisaties zonder religieuze signatuur. Een aantal, zoals de Katholieke Plattelands Jeugd (KPJ), bleef bestaan, maar richtte de aandacht vooral op sociale activiteiten en niet zozeer op het katholiek-zijn. Toch zijn er de laatste jaren ook nieuwe katholieke jongerenorganisaties gekomen, die het geloof van jongeren uitdrukkelijk centraal stellen. Groot zijn deze organisaties echter niet. Ook op ritueel vlak veranderde er het nodige. Het vormsel nam uiteindelijk de plaats in van de plechtige communie als kerkelijke gebeurtenis aan het einde van de lagere school. Het katholieke onderwijs is sinds de jaren zestig vooral in naam katholiek, zonder dat er van die katholieke identiteit veel werk werd gemaakt.
________________________________________________________________________________________ rituelen_en_gebruiken 06-07-11 pag. 4 van 8
Huwelijk en gezin Tot in de jaren 1950 heeft de kerk een grote invloed gehad op het huwelijksleven van de Nederlandse katholieken. Dat begon al bij de keuze van de huwelijkspartner, die katholiek moest zijn. Was dat niet het geval, dan moest de huwelijkskandidaat tot het katholicisme overgaan. Het huwelijk gold als door God ingesteld, bedoeld voor de voortplanting en de opvoeding van kinderen in de katholieke geest. In principe mochten katholieken niet aan geboortebeperking doen; voorbehoedsmiddelen waren uit den boze. Echtparen werden door de kerk gestimuleerd om grote gezinnen te stichten. Hoewel lang niet iedereen op dit punt de kerk gehoorzaamde, waren Nederlandse katholieke gezinnen lange tijd de grootste in WestEuropa. Met name op het platteland kwamen grote gezinnen veel voor. Alleen binnen het huwelijk mocht aan seks gedaan worden, voor het huwelijk met elkaar naar bed gaan was uit den boze. Raakte een meisje toch zwanger voordat ze gehuwd was, dan moest ze trouwen: in de volksmond werd dat een ‘moetje’ genoemd: een schande voor de familie. De ideale taakverdeling in het huwelijk was duidelijk: de man werkte en de vrouw zorgde voor het huishouden en de kinderen. De man stond aan het hoofd van het gezin en de vrouw was de zorgende steun en toeverlaat van haar echtgenoot. Dat wil niet zeggen dat dit de standaard in elk katholiek gezin was. Vooral in gezinnen uit de midden- en hogere klassen van de samenleving werkten vrouwen gewoon mee. Hoewel volgens de kerkleiders in Rome het gezin de hoeksteen van de samenleving was, waren er, net als nu, mensen, die niet trouwden: sommigen, omdat ze voor een leven als priester, religieus of als religieuze kozen, anderen, omdat ze geen partner konden of wilden vinden. Vanaf de jaren 1960 nam de invloed van de kerk op het huwelijks- en gezinsleven snel af. Huwelijken tussen katholieken en niet-katholieken kwamen meer voor, er werden op grotere schaal voorbehoedmiddelen gebruikt en jongeren hadden vaker seks voor het huwelijk. Enkele geestelijken, zoals de populaire bisschop Bekkers verklaarden bovendien publiekelijk dat huwelijkspartners zelf mochten bepalen hoeveel kinderen zij kregen, en niet de kerk. Veranderende opvattingen over de rol van man en vrouw in het gezin ________________________________________________________________________________________ rituelen_en_gebruiken 06-07-11 pag. 5 van 8
bijvoorbeeld het idee dat een vrouw ook kon gaan werken, terwijl de man thuis bleef vonden ook bij katholieken ingang. Ondanks de veranderende maatschappelijke opvattingen blijft de kerk officieel bij haar standpunt over het huwelijk en het gezin als hoeksteen van de samenleving.
Ouderen De betekenis van ' oud zijn' verandert voortdurend. Het is een relatief begrip waar mensen door de eeuwen heen andere betekenissen aan hebben gegeven. Naast de veranderende betekenis van oud zijn bestaan er vaak in een samenleving veschillende visies op ouderdom. Die zijn cultureel bepaald. Dat mensen tegenwoordig veel ouder worden dan pakweg vijftig jaar geleden, is ook van invloed op onze visie op wie of wat oud is. . Anders dan bij andere levensfasen bestaan er in de katholieke cultuur geen specifieke rituelen rond ouderdom. Wel genoten (en genieten) ouderen, onder wie ook priesters en religieuzen, een bepaald aanzien op het gebied van geloofszaken. Zij kenden de traditie. De woonsituatie van ouderen was divers. Sommigen woonden tot op hoge leeftijd zelfstandig, terwijl anderen inwoonden bij kinderen of andere familieleden. Voor (ongehuwde) vrouwen of weduwen waren soms ook hofjes: een aantal éénkamerwoninkjes waar vaak alleen vrouwen woonden. Degenen die geen eigen huis hadden en niet bij anderen konden inwonen, vonden een onderkomen in zogeheten armenhuizen of oudeliedengestichten. Voor welgestelde ouderen waren er zogenoemde pensions voor de welgestelde ‘ouden van dagen’. Veel ouderen bleven echter gewoon thuis wonen, of bij hun eigen kinderen en kleinkinderen. Vaak bleef één van de kinderen bij de ouders in huis wonen. Zij of hij nam dan de zorg voor de eigen ouders op zich en zette als dat van toepassing was - het eigen bedrijf van vader en moeder voort. Zorg voor behoeftige ouderen, die niet meer konden werken, was lange tijd een vorm van liefdadigheid. Familie, kerkelijke en particuliere instanties namen deze verantwoordelijkheid op zich. Pas in de tweede helft van de twintigste eeuw, met de opbouw van de verzorgingsstaat, ontstonden sociale voorzieningen die we nu in Nederland kennen, zoals de AOW of de bijstandsuitkering. Ouderenzorg veranderde daardoor van een gunst in een recht waarop iedereen aanspraak kon maken.
________________________________________________________________________________________ rituelen_en_gebruiken 06-07-11 pag. 6 van 8
Aanvankelijk waren de kerkelijke liefdadigheidsinstellingen kleinschalig. Aan het einde van de negentiende en in de eerste helft van de twintigste eeuw groeiden zij echter uit tot vaak zeer grote en goed georganiseerde instellingen. Na de Tweede Wereldoorlog professionaliseerden de katholieke liefdadigheidsinstellingen, mede onder druk van eisen die de overheid stelde in ruil voor subsidies. Er kwamen nieuwe ( katholieke) bejaardentehuizen, waar in de jaren zestig veel ouderen naar toe verhuisden. Hoewel de religieuzen langzaam uit het personeelsbestand van de bejaardentehuizen verdwenen, bleef de katholieke identiteit behouden. Niet alleen omdat de bewoners katholieken, maar ook omdat, het personeel en het stichtingsbestuur aan de de katholieke identiteit hechtte, die meestal in de naam van de instelling tot uitdrukking kwam. Door de invoering van de algemene ouderdomswet (AOW) in 1957 hoefden ouderen na hun vijfenzestigste niet meer te werken en ontvingen ze een bescheiden pensioen van de staat. Doordat ouderen nu financieel onafhankelijk waren konden ze zich als maatschappelijke groep emanciperen. Zo organiseerden de katholieke ouderen zich onder andere in de Katholieke Bond voor Ouderen. Na de daling van het kerkbezoek, die zich inzette vanaf de jaren zestig, zijn ouderen de kerk blijven bezoeken. Tegenwoordig vormen in veel Nederlandse parochies ouderen de meerderheid van de kerkbezoekers. Ook zijn zij vaak actief als vrijwilliger bij kerkelijke activiteiten.
Overlijden en begraven worden Ziekte en overlijden zijn in de katholieke cultuur met rituelen omgeven. Voor ernstig zieken en mensen die op sterven is er de ziekenzalving, ook wel de laatste sacramenten genoemd. Dit is een ritueel van vergeving van de zonden, waarbij iemand gezalfd wordt ten teken van Gods vergeving. Na het overlijden wordt er in de kerk een avondwake en een requiemmis gehouden. Avondwake en uitvaart staan in het teken van de overgang van de ziel naar de hemel. De katholieke kerk leert dat het hiernamaals bestaat uit het vagevuur, de hemel en de hel. Het vagevuur geldt als een louterende tussenfase, waar mensen voor hun zonden moeten boeten, voordat ze tot de hemel worden toegelaten. Lange tijd was het bidden voor de zielen in het vagevuur een serieuze opdracht in de ogen van veel katholieken. Door te bidden kon het verblijf van een ziel in het vagevuur aanzienlijk worden bekort, of zelfs worden kwijtgescholden. Rond de dood bestaan bovendien allerlei volksgebruiken, die vooral op het platteland soms nog in ere worden gehouden. Dergelijke rituelen kwamen in steden maar sporadisch voor. Dat iemand was overleden, werd vaak door het luiden van de klokken aangekondigd en door het plaatsen van een dodenteken in de nabije omgeving van het huis van de overledene. Bovendien gingen buren van de overledene langs de huizen in het dorp om de dood van hun buurman- of vrouw af te kondigen. Zij hadden de taak de dode te verzorgen, af te leggen en de uitvaart te regelen. De dode werd thuis opgebaard. Aan de vooravond van de uitvaart werd door familie en buurt de bij de dode de rozenkrans ________________________________________________________________________________________ rituelen_en_gebruiken 06-07-11 pag. 7 van 8
gebeden. De requiemmis werd opgedragen door de pastoor of de kapelaan volgens een vast ritueel. Aan de aankleding van de kerk kon men zien of de gestorvene gefortuneerd of juist arm was geweest. Hoe armer de overledene, hoe soberder de aankleding. Het was gebruikelijk dat de dode op een door de priester gezegend katholiek kerkhof werd begraven. Ook het herdenken van de overledenen was omkleed met, al dan niet specifiek katholieke, rituelen. Zo droeg de naaste familie een bepaalde tijd na het overleden vaak zwarte rouwkleding en werden er bij de begrafenis bidprentjes ter nagedachtenis aan de overledene afgegeven. Vanaf de jaren zeventig verandert de katholieke uitvaart van vorm. Opbaren gebeurt vaker in een uitvaartcentrum. Het bidden van de rozenkrans is in onbruik geraakt. De avondwake heeft het karakter van een herdenkingsdienst gekregen. De rol van de buren is grotendeels overgenomen door de professionele begrafenisondernemers. Inmiddels kiezen mensen liever voor een persoonlijk karakter. Dit komt tot uitdrukking in de rouwadvertenties en overlijdenskaarten, waarmee een overlijden tegenwoordig wordt bekend gemaakt. Nabestaanden willen vaak zelf een actieve bijdrage aan de requiemmis leveren, bijvoorbeeld in de schriftlezingen, de voorbedes of bij de keuze van de muziek. Deze behoefte heeft de afgelopen jaren ook tot conflicten geleid met priesters die daar geen ruimte aan willen bieden. Een eucharistieviering bij gelegenheid van een uitvaart is tegenwoordig niet meer vanzelfsprekend. Enerzijds door een groot tekort aan priesters, anderzijds doordat overledenen of hun nabestaanden de voorkeur geven aan pastoraal werkers of diakens als voorgangers. Dan heeft de viering de vorm van een woord- en communiedienst. De houding van de kerk ten opzichte van het cremeren is de afgelopen decennia veranderd. Voorheen was het niet mogelijk een requiemmis te houden wanneer iemand gecremeerd werd. In de jaren zestig is besloten cremeren toe te staan.
________________________________________________________________________________________ rituelen_en_gebruiken 06-07-11 pag. 8 van 8