Risicojongeren, onderwijs en werk Verkenning naar de stand van zaken in de provincie Zuid-Holland
Mei 2005 Sardes, Postbus 2357, 3500 GJ Utrecht Loes van Tilborg Wander van Es
Inhoudsopgave 1. Samenvatting...................................................................................................................................................3 2. Landelijke ontwikkelingen in de aanpak van voortijdig schoolverlaten .........................................................5 3. Risicojongeren in het onderwijs......................................................................................................................8 4. Aanpak van schoolverzuim bij leerplichtige leerlingen ................................................................................12 5. Kansen op voortijdig schoolverlaten in de ROC’s ........................................................................................15 6. De geregistreerde omvang van het voortijdig schoolverlaten in 2003-2004 .................................................19 7. Werk en inkomen ..........................................................................................................................................22 8. Beleidsaanbevelingen....................................................................................................................................25 Bijlage Lijst van gebruikte afkortingen en begrippen....................................................................................................27
Sardes, Risicojongeren, onderwijs en werk
2
1. Samenvatting De provincie Zuid-Holland heeft Sardes de opdracht verleend om een verkenning uit te voeren naar de (dreigende) uitval van jongeren in onderwijs en werk en het voortijdig schoolverlaten bij jongeren van 12 tot 23 jaar. De verkenning heeft tot doel de provincie van een bundeling van informatie te voorzien die gebruikt kan worden bij de provinciale beleidsontwikkeling op dit thema. Bij de verkenning werd gebruik gemaakt van gegevens uit veel verschillende bronnen. De onderzoekers danken allen die hebben bijgedragen aan het zo compleet mogelijk maken van het provinciaal beeld. Een overzicht van de voornaamste onderzoeksuitkomsten 1. Met de overstap uit het primair onderwijs komen jongeren in een schoolse wereld terecht die meestal hemelsbreed verschilt van wat zij gewend zijn. Het bij elkaar brengen van leerlingen van min of meer gelijkaardige capaciteiten, de andere les- en klasse-organisatie en het verschil in schaalgrootte vormen zo een paar van de factoren die op veel leerlingen invloed hebben. Daarbij komen leerlingen in een leeftijdsfase waarin zij (soms wellicht te vroeg) voor keuzes komen te staan die hun toekomst beïnvloeden en waarin zij (en hun omgeving) soms op heftige wijze met hun eigen persoonsontwikkeling worden geconfronteerd. Het voortgezet onderwijs is een omgeving die jongeren kan aanzetten tot grote prestaties maar voor bepaalde groepen eveneens verleidingen tot voortijdig schoolverlaten in zich herbergt. Jongeren die op een laag intellectueel niveau functioneren moeten een beroep kunnen doen op speciale zorg die niet altijd voorhanden is. Ook groepen jongeren die vanwege andere tekortkomingen (bijvoorbeeld onvoldoende beheersing van het Nederlands) risico lopen op uitval, vormen binnen het voortgezet onderwijs een groep die nadere aandacht verdient. Een deel van hen behoort tot de groep van de cumi-leerlingen. Jongeren die er in slagen de hordenloop van het voortgezet onderwijs succesvol af te sluiten met een diploma zijn niet in alle gevallen al op het niveau van de startkwalificatie aangeland. Voor deze groep is oplettendheid geboden ten aanzien van een goede keuze voor een vervolgtraject en het ook effectueren van deze keuze. Eenderde van de ingeschrevenen in het voortgezet onderwijs in Zuid-Holland volgt een opleiding op havo/vwo niveau. Cumi-leerlingen zijn in deze vormen van onderwijs sterk ondervertegenwoordigd en tegelijkertijd in het praktijkonderwijs sterk oververtegenwoordigd. Het voortgezet onderwijs kent duidelijke patronen van afstroom en uitstroom waarbij leerlingen zo lang mogelijk (bekostiging?) bij onderwijsrichtingen ingeschreven blijven staan alvorens uit te stromen. De meerderheid van de gediplomeerden uit het voortgezet onderwijs (63%) bezit met de diplomering nog geen startkwalificatie. Van deze groep ontving 10% extra zorg bij de schoolloopbaan door middel van leerwegondersteuning. In het vmbo is de groep gediplomeerden uit de theoretische leerweg het hoogst, gevolgd door de basisberoepsgerichte leerweg. Van alle deelnemers aan beroepsopleidingen bij een ROC in Zuid-Holland bevindt zich 8% in een traject beneden het startkwalificatieniveau. Een aanzienlijk deel van de deelnemers is nog (partieel) leerplichtig. 2. Jongeren die dreigen uit te vallen en bijvoorbeeld ongeoorloofd verzuimgedrag gaan vertonen, dienen onder verantwoordelijkheid van school en leerplichtambtenaar terug in het schoolse gareel gebracht te worden; de inzet op leerplichthandhaving is daarom vitaal. In Zuid-Holland is, in overeenstemming met landelijke trends, een toename in de handhaving van de leerplicht te constateren. Opvallend is de toename van het aantal gemelde gevallen van luxe-verzuim. In een aantal gemeenten kan de handhaving zeker nog verder verscherpt worden met name ten aanzien van de jongeren in het voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs. Vanuit preventieve overwegingen is een verhoogde aandacht voor de groep leerplichtige leerlingen in het mbo zeker op haar plaats. Met name in de regio Haaglanden lijkt een dergelijke inzet noodzakelijk. 3. De overgangen in het onderwijs, van voortgezet onderwijs naar middelbaar beroepsonderwijs, bevatten een nieuwe kans op voortijdig schoolverlaten. Van de gediplomeerde vmbo-leerlingen, die nog niet over een startkwalificatie beschikken, schrijft een deel zich niet in voor een middelbare beroepsopleiding maar vertrekt naar de arbeidsmarkt. Schrijven jongeren zich wel in voor het MBO, dan krijgen zij te maken met een schoolsoort, die sinds de organisatorische omvorming van zelfstandige MBO-scholen naar grootschalige regionale opleidingscentra, in principe sterk verbeterde keuzemogelijkheden en doorstroommogelijkheden voor de leerlingen heeft. Ook zijn er in het MBO meer mogelijkheden gekomen om tussentijds in het onderwijs te switchen van studierichting. De achterliggende gedachte hierbij is o.a. geweest dat deze organisatorische vernieuwingen bijdragen aan een vermindering van de ongekwalificeerde uitstroom. Voorts hebben de MBO’s in de afgelopen jaren door de drempelloze instroom ook te maken gekregen met jongeren die ongediplomeerd de eerdere opleiding verlaten en zich aanmelden bij de MBO’s en met speciale doelgroepen. De drempelloze instroom voorkomt dat deze
Sardes, Risicojongeren, onderwijs en werk
3
jongeren te vroeg ongekwalificeerd de arbeidsmarkt betreden en aangenomen wordt dat de tegenwoordige onderwijskundige mogelijkheden binnen de MBO’s van dien aard zijn dat deze jongeren in het onderwijs nog een bij hen passende opleiding moeten kunnen volgen om zo alsnog de arbeidsmarkt met voldoende kansen te kunnen betreden. Volgens de landelijke uitgangspunten zijn deze studenten niettemin een risicogroep die meer kans heeft de startkwalificatie niet te behalen en dus voortijdig schoolverlater te worden. De situatie in Zuid Holland laat zien dat 27% van de deelnemers in het teljaar de Zuid Hollandse ROC’s verlaat zonder een diploma op startkwalificatieniveau op zak. Voor de deelnemers die zich nog binnen de poorten van de ROC’s bevinden behoort een deel tot de risicogroep met een verhoogde kans om in de toekomst het ROC zonder startkwalificatie te verlaten. Het gaat om de 9% cursisten die ongediplomeerd uit het voortgezet onderwijs zijn ingestroomd in de niveau 1 en 2 opleidingen en ook, zij het in mindere mate de 19% voabituriënten in de niveau 1 en 2 studierichtingen. In totaal hebben zo’n 25.000 tot 32.000 ROC deelnemers in een teljaar in Zuid Holland een redelijke kans om tot het legioen van de niet startgekwalificeerden te gaan behoren. 4. Een jongere wordt beschouwd als een voortijdig schoolverlater als hij niet beschikt over een startkwalificatie, c.q. geen diploma havo/vwo heeft of geen diploma op tenminste niveau 2 van het middelbaar beroepsonderwijs. Uit de cijfers van de 39 RMC-regio’s over het voortijdig schoolverlaten blijkt dat voortijdig schoolverlaten al eerder begint en dan relatief vaak voorkomt in de lagere vormen van het voortgezet onderwijs (het vmbo). Van de schoolsoorten in het voortgezet onderwijs was het vmbo landelijk de grootste leverancier van voortijdige schoolverlaters: 75% van de nieuwe voortijdige schoolverlaters en 71% van de oude voortijdige schoolverlaters met een voortgezet onderwijs achtergrond was een vmbo-leerling. De Inspectie van het Onderwijs schat dat landelijk het aantal voortijdige schoolverlaters in het MBO tussen de 12% en 25% ligt. Het belang van een startkwalificatie moet niet worden onderschat. Onderzoek in 2004 van het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA) naar de waarde van de startkwalificatie wijst uit dat het behalen van een startkwalificatie in het onderwijs tot een betere arbeidsmarktpositie leidt. Uit dit onderzoek volgt dat jongeren met een startkwalificatie (gediplomeerd op MBO-niveau 2) minder lang werkzoekend zijn, meer kans hebben op een vast dienstverband en een goede beloning dan diegenen met een opleiding op MBO-1 niveau en zeker een betere kans dan de mensen met (alleen) een vbo-diploma. (In: CPB Notitie: Voortijdig schoolverlaten in het Nederlandse beroepsonderwijs. Den Haag, mei 2005). Zuid Holland heeft van de provincies het grootste aantal voortijdige schoolverlaters en vergeleken met landelijke cijfers een lager herplaatsingspercentage. In Zuid Holland woont 41% van alle in Nederland geregistreerde voortijdige schoolverlaters. De herplaatsingsroute terug naar onderwijs is de meest voorkomende bekende herplaatsingsbestemming (63% van de herplaatsingen), de route naar werk is in 18% van de bekende gevallen aan de orde. Herplaatsing naar onderwijs betekent overigens niet dat een direct startkwalificatietraject aan de orde is. Van alle herplaatsingen is dit in 35% van de bekende gevallen aan de orde. Gerekend naar het totaal aantal geregistreerde voortijdige schoolverlaters is dit startkwalificatierendement van de RMC-functie (maar) 4%. De regio Rijnmond is op het terrein van voortijdig schoolverlaten koploper met een snellere groei dan elders. Deels zal dit worden veroorzaakt door het feit dat in Rotterdam veel is geïnvesteerd in het achterhalen van het werkelijke aantal voortijdige schoolverlaters. Werken aan een volledig zicht op het aantal voortijdig schoolverlaters wordt tot dusver niet gehonoreerd. Uit de beschikbare RMC-rijksbijdrage moet Zuid Holland het doen met bijna de helft van de middelen, als dit wordt vergeleken met wat landelijk theoretisch per geregistreerde vsv-er beschikbaar is voor de aanpak van voortijdig schoolverlaten. 5. De gevolgen van voortijdig schoolverlaten doen zich nijpend gelden op de arbeidsmarkt. De (nietschoolgaande) groep jongeren zonder startkwalificatie wordt vaak beschouwd als een potentieel kwetsbare groep met weinig kansen op de arbeidsmarkt. Wanneer we de groep jongeren van 17 tot en met 22 jaar beschouwen als diegenen die (al dan niet na een voltooide schoolopleiding op startkwalificatie-niveau) de arbeidsmarkt willen betreden, moet geconstateerd worden dat zoiets in 2004 voor in ieder geval zo’n 7% van de jongeren in Zuid-Holland niet gelukt is. Binnen deze groep vormen met name de laagopgeleiden een risicogroep, zeker gelet op de ontwikkeling van de arbeidsmarkt waarbij (vrijwel) alleen in sectoren waarvoor een hoger opleidingsniveau wordt gevraagd de komende jaren een kleine groei wordt verwacht. Bij de gemeenten waarvan opgaven werden ontvangen valt op dat het instrument ‘reïntegratietraject’ voor jongeren niet breed wordt ingezet; de inzet blijft achter ten opzichte van het totaal aantal uitkeringsgerechtigde jongeren.
Sardes, Risicojongeren, onderwijs en werk
4
2. Landelijke ontwikkelingen in de aanpak van voortijdig schoolverlaten Cijfers over voortijdig schoolverlaten Voortijdig schoolverlaten is een belangrijk maatschappelijk probleem. Jaarlijks verlaten vele tienduizenden jongeren het onderwijs zonder een startkwalificatie die nodig is om op de arbeidsmarkt met succes te kunnen functioneren. Jongeren met een startkwalificatie beschikken tenminste over een diploma op niveau 2 van het middelbaar beroepsonderwijs of over een diploma havo of vwo. In de laatste jaren is er in Nederland een belangrijke toename geweest van het aantal geregistreerde voortijdige schoolverlaters. Zo werden er in het schooljaar 2002-2003 63.849 nieuwe voortijdige schoolverlaters aangemeld Volgens de tellingen van het CBS zijn er in totaal 202.000 jongeren van 18-24 jaar zonder startkwalificatie die geen onderwijs volgen. Tijdens de Europese Top in Lissabon zijn afspraken gemaakt om het aantal voortijdig schoolverlaters in 2010 tot de helft terug te brengen. Dat vereist flinke inspanningen van vele partijen, als men bedenkt dat vergeleken met de Lissabondoelstelling het aantal nieuwe voortijdige schoolverlaters in 2003-2004 met 10 % is gedaald ten opzichte van het ijkjaar 2002. Met de invoering van de Regionale Meld- en Coördinatiefunctie (RMC) in 1994 heeft de rijksoverheid het voortouw genomen bij de aanpak van het voortijdig schoolverlaten. Nederland kent 39 RMC regio’s waarbij de RMC functie in elke regio als doel heeft jongeren zonder startkwalificatie zoveel mogelijk de kans te bieden om voldoende gekwalificeerd de arbeidsmarkt te betreden. De RMC wet van 2001 voorziet in de volgende taken: het realiseren van een sluitende melding en registratie van voortijdig schoolverlaten, zorgdragen voor doorverwijzing en herplaatsing van voortijdig schoolverlaters en het tot stand brengen van samenwerking tussen alle belangrijke partijen in de regio die te maken hebben met deze jongeren. Het Kabinet heeft hierin in 2003 twee beleidsprioriteiten onderscheiden: - de loopbaan van jongeren zonder startkwalificatie moet goed in beeld zijn - de samenwerking in de regio tussen de partijen moet worden versterkt Daarnaast legt het Kabinet ook de nadruk op het voorkómen van voortijdig schoolverlaten door in te zetten op - meer ruimte voor maatwerk in de regio (preventief) - een goede begeleiding voor jongeren om schooluitval te voorkomen en meer mogelijkheden om jongeren binnen opleidingen te plaatsen die voor hen het best geschikt zijn Preventie van voortijdig schoolverlaten Het voorkomen van voortijdig schoolverlaten is een belangrijke taak voor het onderwijs en de met hen samenwerkende partijen in de regio. Algemeen wordt erkend dat het onderwijs als vindplaats van de jongeren als eerste in actie moet komen bij waargenomen handelingen, gedrag of verschijnselen waaruit negatieve gevolgen voor de schoolloopbaan van jongeren zijn te verwachten. De schaal van grenzen aan interventies door de school beweegt zich van de aanpak van leerproblemen tot vergaande bemoeienis met de bredere gezinssituatie. Algemeen kan gesproken worden van schoolse zorgsystemen waarbij meestentijds sprake is van leerlingzorg via mentor, leerlingenbegeleider en zorgteam. Dit zorgteam binnen de school wordt afhankelijk van de lokale situatie multidisciplinair aangevuld met functionarissen van leerplicht, GGD, jeugdzorg, e.a. De toepassing van de Leerplichtwet speelt hierbij een belangrijke rol, omdat jongeren in de leerplichtige leeftijd bij vaker optredend ongeoorloofd verzuim beschouwd worden als een risicojongere met een kans op voortijdig schoolverlaten. Met het Plan van Aanpak Veiligheid in het onderwijs en de opvang van risicoleerlingen heeft het Kabinet extra middelen beschikbaar gesteld voor interne leerlingbegeleiding in o.a.het voortgezet onderwijs. Veelal wordt in aanvulling op de schoolgebonden zorgteams nog een overkoepelende multidisciplinaire functie aangeboden die een min of meer directe toegang biedt tot voorzieningen. En de versterking van de positie van vmbo-scholen in de grote steden waarbij sprake is van probleemcumulatie bij leerlingen is de inzet van de recente rijksmaatregel om de CUMI-VO-maatregel om te vormen tot een nieuwe regeling ter bestrijding van onderwijsachterstanden. Daarbij is sprake van een zogenaamd Leer Plus Arrangement in het vmbo met als doelstellingen: voorkomen van vroegtijdig schoolverlaten, recht doen aan verscheidenheid en maximalisering van prestaties. Uit het onderzoek van de inspectie in 2002 is naar voren gekomen dat de uitval binnen de MBO-assistentopleidingen het hoogst is. Het aantal dat de opleiding staakt is 44%. De uitval in de beroepsopleidende leerweg is hoger dan in de beroepsbegeleidende leerweg. Dit verschuift echter naarmate het opleidingsniveau hoger is. Bij de middenkaderopleidingen op niveau 4 is de voortijdige uitval in de BBL aanmerkelijk hoger dan in de BOL. De uitvalcijfers verschillen nauwelijks tussen de beroepssectoren. Van ruim de helft van de
Sardes, Risicojongeren, onderwijs en werk
5
opleidingsstakers is de verdere bestemming niet bekend. Minstens eenderde van de opleidingsstakers begint aan een andere opleiding. Ruim 17% doet dit binnen hetzelfde ROC. In Koers BVE 2004 is aangegeven dat op verzoek van de onderwijsinstellingen een aantal belemmeringen tussen het vmbo en het mbo wordt weggenomen, o.a. om de ongekwalificeerde uitval uit het onderwijs tegen te gaan. Het gaat om de volgende acties - De leerwerktrajecten in het vmbo worden verbreed - De assistentroute wordt in het vmbo geïntroduceerd met ingang van het schooljaar 2004/2005. Deze route is alleen toegankelijk voor de eigen leerlingen van de desbetreffende vmbo school - Tussentijds overstappen van vmbo naar mbo wordt gemakkelijker doordat de bekostiging met de deelnemer mee kan gaan van scholen in het voortgezet onderwijs naar ROC’s. Hiervoor is een wetswijziging nodig van de Wet op het voortgezet onderwijs, waarmee inmiddels is gestart - Er zal geëxperimenteerd worden met brede competenties binnen het assistentniveau. Deze experimenten bieden antwoord op een signaal dat vaak uit het veld gehoord wordt namelijk dat er ruimte moet zijn (een zogenoemd 0-Crebo) om de groep deelnemers te bedienen die vooral aan het begin van hun beroepsopleiding nog niet gericht voor een beroep kan kiezen. In 2004 start een aantal experimenten onder regie van de stuurgroep Kwalificatiestructuur. - Er wordt overleg gevoerd met de BVE Raad over de mogelijkheid om een bepaalde categorie jongeren i.p.v. via het onderwijs via het werk hun startkwalificatie te laten behalen (portfolio, EVC). Curatie Verlaat een jongere toch zonder startkwalificatie het onderwijs dan valt de jongere onder de werking van de RMC-wet. Deze wet vormt het sluitstuk van het beleid dat begin jaren negentig van de vorige eeuw in gang is gezet en fungeert als wettelijke basis voor met name de melding van niet-leerplichtige voortijdig schoolverlaters en de RMC-functie. De RMC-wet bepaalt dat alle gemeenten alle voortijdig schoolverlaters tot 23 jaar moeten registreren en dat ze ervoor moeten zorgen dat deze voortijdig schoolverlaters terugkeren in het onderwijs, zodat zij alsnog een startkwalificatie kunnen behalen. Ook jongeren die niet meer leerplichtig zijn, worden dus gestimuleerd om een opleiding te volgen die leidt tot een startkwalificatie. Om deze doelstelling maximaal te realiseren zijn in de afgelopen periode diverse maatregelen door het Kabinet genomen. Zo is er een nieuwe taak voor de CWI’s geformuleerd om te werken aan de startkwalificatie voor voortijdige schoolverlaters. Dat dit nodig is blijkt uit het feit dat in augustus 2004 meer dan 53.000 jongeren onder de 23 jaar werkloos waren waarvan een groot deel zonder startkwalificatie. Ook de in juni 2004 door CWI uitgebrachte arbeidsmarktprognose voor de periode 2004-2009 wijst op de noodzaak bij de lageropgeleiden met name aandacht te besteden aan de lager opgeleide jongeren die werkloos zijn (geworden). Kern van de nieuwe inzet van het CWI is een gedifferentieerde benadering van jongeren, afhankelijk van het wel/niet hebben van een startkwalificatie. Was vroeger alleen werkbemiddeling aan de orde, nu wordt door het CWI aan jongeren zonder startkwalificatie het volgende aangeboden (ook in deze volgorde): terug naar school, een leerbaan, een reguliere baan. Een andere beleidsmaatregel heeft te maken met de omvang van het voortijdig schoolverlaten en de doelstellingen van de rijksoverheid. Volgens de RMC wet moeten de regio’s er alles aan doen om zoveel mogelijk voortijdige schoolverlaters met succes te herplaatsen. Voor alle RMC regio’s zijn de beschikbaarheid van voldoende trajectbegeleiding en voldoende passende trajecten belangrijke voorwaarden om deze doelstelling te realiseren. In totaal was in het rapportagejaar 2003-2004 in de RMC-regio’s € 43.799.134 beschikbaar aan middelen voor de aanpak van voortijdig schoolverlaten. Daarvan kwam 26% uit de rijksbijdrage RMC-functie, 22% uit GOA, 26% uit GSB specifiek voor vsv, 3% uit overig GSB geld en 23% uit andere gemeentelijke middelen. Het leeuwendeel van deze beschikbare middelen (68%) wordt direct ingezet ten behoeve van de voortijdige schoolverlaters in de vorm van trajectbegeleiding en projecten. De beschikbaarheid van extra middelen voor trajectbegeleiding vanaf 2005 biedt de gemeenten de mogelijkheid om nog meer formatie in te zetten. Ten aanzien van de trajecten die zijn gebaseerd op een combinatie van leren en werken blijken niet overal voldoende werkplekken beschikbaar te zijn. Zo maakten in het rapportagejaar 2003-2004 vijftien RMC-regio’s expliciet melding van de onmogelijkheid om jongeren richting een startkwalificatie te geleiden als gevolg van het ontbreken van voldoende plekken op de arbeidsmarkt (in de vorm van stageplaatsen, leerwerkplekken, opstapbanen en bpv-plaatsen). Uit landelijke cijfers van de RMC-regio’s komt naar voren dat 465 nieuwe voortijdige schoolverlaters en 133 oude voortijdige schoolverlaters geen BPV plek konden vinden. Ook blijkt uit de RMC registratie dat tenminste 6.933 nieuwe voortijdige schoolverlaters (11%) naar het oordeel van de RMCtrajectbegeleiding op dit moment niet herplaatsbaar/bemiddelbaar zijn. Belangrijk zijn daarom de inspanningen van MKB Nederland, de Taskforce Jeugdwerkloosheid en RWI/CWI die ertoe moeten leiden dat er meer kansrijke werkplekken voor jongeren en dus ook voor voortijdige schoolverlaters komen. Vooral de 17-22 jarige voortijdige schoolverlaters die niet door de RMC worden bereikt, zouden profijt kunnen hebben van deze initiatieven.
Sardes, Risicojongeren, onderwijs en werk
6
Ontwikkelingen in de randvoorwaarden De diverse maatregelen impliceren dat er een goed samenspel gewenst is tussen alle betrokken partijen. De ontwikkelingen in de wijze waarop de partijen in de curatieve aanpak van voortijdig schoolverlaten met elkaar samenwerken hebben dan ook in de loop der tijd een aantal veranderingen ondergaan die van invloed zijn op de eisen aan de kwaliteit van de sluitende aanpak. Door de ingezette maatregelen is het exclusieve probleemeigenaarschap van het onderwijs voor het voortijdig schoolverlaten overgegaan in een vorm waarbij meer partijen verantwoordelijkheid nemen voor het bestrijden van (een deel van) het voortijdig schoolverlaten. Naarmate de aanpak verder professionaliseert, neemt de behoefte toe om steeds vroeger mogelijke uitvallers op te sporen. Het preventiever werken neemt met zich mee dat niet alleen de school als melder een relevante partij is, maar ook andere betrokkenen die te maken hebben met risicojongeren. Door de mogelijkheid voor meer partijen om te melden ontstaat de mogelijkheid beter te controleren op volledigheid van de meldingen. Daarnaast zijn steeds meer onderwijsinstellingen in staat verzuim en uitval in eigen goede registratiesystemen op te nemen zodat op instellingsniveau vroegtijdige signalering mogelijk is. De wettelijke meldplicht van bovenleerplichtigen heeft geleid tot meer aandacht voor een samenhangend beleid voor de gehele groep voortijdig schoolverlaters tot 23 jaar met een toegenomen aandacht voor de rol van andere meldende partijen bijvoorbeeld uit het veld van werk en inkomen of justitie.
Sardes, Risicojongeren, onderwijs en werk
7
3. Risicojongeren in het onderwijs Uit de opgaven van de gemeenten blijkt dat er op 1 januari 2005 in de Provincie Zuid-Holland (tenminste) 451.813 jongeren van 12 tot 23 jaar woonachtig zijn. Bijna de helft van deze groep woont in de regio Rijnmond. Aantal jongeren naar leeftijdscategorie naar regio in Zuid-Holland Haaglanden Rijnmond Rijnstreek Totaal
12 t/m 15 jaar
16 jaar
17 t/m 22 jaar Totaal
46636 78568 42550 167781
10893 19723 9764 40396
67582 120351 55746 243718
125111 218642 108060 451813
Peildatum 1 januari 2005 Geen gegevens werden ontvangen van Pijnacker-Nootdorp en Vlaardingen
Volgens de OCW opgave stonden op 1oktober 2003 op de scholen voor voortgezet onderwijs in Zuid-Holland in totaal 190.777 leerlingen ingeschreven. Van deze leerlingen in het voortgezet onderwijs volgden er 5424 praktijkonderwijs. Van 29% van alle ingeschrevenen (56.199) is bekend dat zij een opleiding volgen op het niveau HAVO/VWO. Bij de algemene leerjaren AVO (de eerste drie leerjaren) en de groep ingeschrevenen bij AVO+VBO (de eerste twee leerjaren) kan niet met zekerheid worden vastgesteld hoeveel van deze leerlingen eventueel doorstromen naar HAVO/VWO; de aanname is dat in ieder geval een deel van de jongeren één van de leerwegen in het vmbo zal volgen. Aantal ingeschrevenen naar onderwijssoort praktijkonderwijs algemene leerjaren avo/vmbo lwoo vmbo vbo vmbo/mavo lwoo/mavo algemene leerjaren avo Vrije school havo Engelse stroom International baccalaureaat lyceum atheneum gymnasium
Haaglanden 1677 4766 3670 5643 2384 5465 76 9407 101 8212 443 182 5117 3214 2371 52728
Rijnmond 2917 7619 8015 11796 3987 11101 97 16777 19 15818 93 49 4273 8394 4034 94989
Rijnstreek 830 4211 2365 4404 1091 5048 71 7682 63 7236 157 92 3906 3426 2478 43060
Totaal 5424 16596 14050 21843 7462 21614 244 33866 183 31266 693 323 13296 15034 8883 190777
De cijfers over de ingeschrevenen zijn per regio verzameld op basis van aantallen per leerjaar. Daar zijn een paar opmerkingen bij te plaatsen. In alle drie de regio’s daalt het aantal ingeschrevenen in leerjaar 4 van het vmbo. Dat kan duiden op vertraging in leerjaar 3(‘zittenblijven’) ofwel (ongediplomeerde) uitstroom naar het ROC of op voortijdige schooluitval. Heel sterk zichtbaar is dit fenomeen in de regio Rijnmond (leerjaar 3: 6452 leerlingen in leerjaar 4: 5344 leerlingen). In elk geval is sprake van een risicogroep binnen de vmbo-populatie. Daarnaast stijgt in leerjaar 4 van het vmbo/mavo in elk van de regio’s het aantal ingeschrevenen waarbij in/afstroom uit de algemene leerjaren avo en het havo de veroorzakers kunnen zijn. Het havo zelf kent in alle regio’s een sterke stijging in aantallen ingeschrevenen in leerjaar 4. Gecombineerd met de afname van het aantal leerlingen in leerjaar 4 van atheneum en gymnasium ten opzichte van leerjaar 3 van die onderwijssoorten kan sprake zijn van afstroom naar havo. Het havo zelf kent daarnaast in leerjaar 5 weer een veel lager aantal ingeschrevenen wat net als bij het vmbo kan duiden op het overdoen van het voorlaatste leerjaar of ongediplomeerd schoolverlaten. Over het schooljaar 2003-2004 meldden in Zuid-Holland 140 scholen voor voortgezet bij het ministerie van OCW dat zij leerlingen hadden die vallen onder de omschrijving culturele minderheid (zgn. cumi-leerlingen). Op basis van dat gegeven ontvangen scholen extra middelen om ten behoeve van deze groep leerlingen in te zetten. Deze scholen hadden totaal 144.334 leerlingen waarvan gemiddeld 12% met een cumi-achtergrond. Ten opzichte van het totaal aan ingeschreven leerlingen in Zuid-Holland (190.777) maakt de groep cumi-leerlingen 9% uit. Des te opvallender is de relatieve oververtegenwoordiging van deze leerlingen in bepaalde
Sardes, Risicojongeren, onderwijs en werk
8
onderwijssoorten. Zo geldt voor de scholen voor praktijkonderwijs met cumi-leerlingen dat deze 32% van de populatie vormen. In de regio Haaglanden zelfs 54% (Rijnmond 43% en Rijnstreek 27%). Ook wanneer we de groep bezien naar alle scholen voor praktijkonderwijs is nog steeds sprake van een sterke oververtegenwoordiging (28%). Binnen de groep cumi-leerlingen is het aantal leerlingen dat een havo/vwo-opleiding volgt beduidend lager (nog geen 20%) dan wanneer we de deelname van alle leerlingen aan havo/vwo in Zuid-Holland bezien (29%). Kijkend naar het totaal aantal leerlingen in havo/vwo in Zuid-Holland blijkt de deelname van cumi-leerlingen nog geen 5% te bedragen. Het hevigst laat zich de ondervertegenwoordiging zien bij de gymnasia waar nog geen 3% een cumi-achtergrond heeft. Cumi-leerlingen in het voortgezet onderwijs in Zuid-Holland praktijkonderwijs algemene leerjaren lwoo algemene leerjaren vmbo algemene leerjaren avo/vmbo lwoo basisbg lw leerwerktraj lwoo basis-beroepsgerichte lw lwoo gemengde leerweg lwoo kader-beroepsgerichte lw lwoo theoretische leerweg/mavo vmbo basisbg lw leerwerktraj vmbo basis-beroepsgerichte lw vmbo gemengde leerweg vmbo kader-beroepsgerichte lw Vbo vmbo theor.leerweg/mavo algemene leerjaren avo havo lyceum atheneum gymnasium Totaal
Aantal lln
Aantal cumi
4646 6794 5605 12943 245 4236 14 193 447 211 7164 2472 7489 127 16756 24548 23772 8559 11927 6186 144334
Perc.cumi
1492 1666 962 1963 32 1086 2 8 113 33 1222 202 1063 0 2080 2288 2026 517 674 244 17673
32% 25% 17% 15% 13% 26% 14% 4% 25% 16% 17% 8% 14% 0% 12% 9% 9% 6% 5% 4% 12%
In de OCW-gegevens van schooljaar 2003-2004 zijn begrepen de aantallen gediplomeerden in het voorafgaande schooljaar (inclusief herkansers en herprofileerders). Waar het gaat om ambities en het maximaliseren van de eigen prestatie blijkt de leerling in Zuid-Holland niet erg hard te lopen. Op een totaal van meer dan 25.000 geslaagden zijn niet meer dan 15 leerlingen die gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid tot herprofileren. Van de gediplomeerden heeft 63% een diploma behaald waarmee nog geen startkwalificatie is bereikt. Voor 10% van de jongeren in deze groep geldt dat zij via leerwegondersteuning zijn begeleid in hun vmbo-loopbaan. Veruit de grootste groep van deze jongeren heeft de basisberoepsgerichte leerweg gevolgd. Diplomering Zuidholland naar onderwijssoort
LWOO Basisbg Lw LWOO Bouwtechniek LWOO Gemengde Lw LWOO Kaderbg Lw LWOO MAVO/Theor Lw VMBO Basisbg Lw VMBO Gemengde Lw VMBO Kaderbg Lw VBO
Geslaagd voor diploma vorig jaar man 816 2 1 58 33 2168 261 1790 8
Sardes, Risicojongeren, onderwijs en werk
Geslaagd voor diploma vorig jaar vrouw 605 0 1 62 22 1495 438 1593 3
Geslaagd voor diploma totaal 1421 2 2 120 55 3663 699 3383 11
Herpro- Teruggekeerde fileerders gezakten totaal
0 0 0 0 0 0 0 1 0
12 0 0 11 0 27 24 80 0
9
Vervolg tabel Diplomering Zuidholland naar onderwijssoort MAVO/Theor Lw-VMBO Gediplomeerd; geen startkwalificatie HAVO Internationaal Baccalaureaat Lyceum Atheneum Gymnasium Gediplomeerd; wel startkwalificatie Totaal generaal
Geslaagd voor diploma vorig jaar man 3290 8427 2125 36 861 806 152 3980 12407
Geslaagd voor diploma vorig jaar vrouw 3225 7444 3259 48 981 871 139 5298 12742
Geslaagd voor diploma totaal 6515 15871 5384 84 1842 1677 291 9278 25149
Herpro- Teruggekeerde fileerders gezakten totaal
13 14 0 0 0 1 0 1 15
276 342 4 60 87 1 924
Totaal stonden op 1 oktober 2003 bij de ROC’s in Zuid-Holland 119.476 deelnemers ingeschreven. Van deze ingeschrevenen is bekend welke opleiding zij volgden, hun geslacht en het aantal verblijfsjaren dat zij op dat moment stonden ingeschreven bij een ROC. Van de deelnemers die een beroepsopleiding volgen, zijn er 7115 die indien zij een diploma behalen, nog niet in het bezit van een startkwalificatie zijn (deelnemers op niveau 1). Het gaat daarbij om 8% van het totaal aantal deelnemers dat een beroepsopleiding bij het ROC volgt. Belangrijke gegevens zijn voorts dat van de vrouwelijke deelnemers aan de KSE 1,2,3 een groot deel aan het vijfde verblijfsjaar bezig is, ook bij NT2 geldt dit voor een relatief groot deel van de vrouwelijke deelnemers. Van het totaal aantal deelnemers bij de ROC’s neemt 17% deel aan cursussen NT2. Aantal ingeschreven leerlingen bij ROC’s in Zuid-Holland naar soort onderwijs en niveau op 1-102003 per verblijfsjaar SOORT VBJR1 VBJR1 VBJR2 VBJR2 VBJR3 VBJR3 VBJR4 VBJR4 VBJR5 VBJR5 M V M V M V M V M V BBL 1 759 539 148 29 25 6 0 0 1 1 1508 BBL 2 4624 2042 3299 1099 555 114 134 19 55 1 11942 BBL 3 2690 3304 1902 1795 402 767 66 54 24 11 11015 BBL 4 979 1744 747 1271 213 525 52 198 17 8 5754 BOL 1 dt 1100 674 64 53 1 7 0 0 0 0 1899 BOL 2 dt 344 765 141 255 43 89 18 59 0 0 1714 BOL 3 dt 225 318 70 140 27 51 9 13 2 1 856 BOL 4 dt 182 121 113 35 100 45 74 3 1 1 675 BOL 1 vt 2175 1191 215 109 18 0 0 0 0 0 3708 BOL 2 vt 3715 3726 1544 1660 118 58 15 3 3 1 10843 BOL 3 vt 2605 3767 1558 2881 702 1745 59 147 8 29 13501 BOL 4 vt 5216 5314 3140 3248 2454 2375 1802 1131 145 53 24878 KSE 2846 264 535 106 281 44 118 40 109 2846 7189 1,2,3 KSE 4 386 1103 55 52 10 4 2 2 1 0 1615 KSE 5 478 468 79 99 25 22 0 1 2 2 1176 KSE 6 162 214 21 13 5 5 1 0 0 1 422 NT2 5542 7152 1378 2592 514 1170 288 587 181 1377 20781 Totaal 34028 32706 15009 15437 5493 7027 2638 2257 549 4332 Per 66734 30446 12520 4895 4881 verblijfsjaar Totaal 119476 generaal Mede naar aanleiding van de cijfers over uitstroom vanuit het voortgezet onderwijs is het interessant hoe de leeftijdsopbouw van deelnemers bij de ROC’s in Zuid-Holland er uit ziet.
Sardes, Risicojongeren, onderwijs en werk
10
Van de deelnemers waarvan de ROC’s de leeftijd registreerden blijkt een aanzienlijk aantal jongeren (partieel) leerplichtig te zijn. In het hoofdstuk over de handhaving van de leerplicht wordt daar nader op ingegaan. Leeftijd (t/m 27 jaar) en niveau van de opleiding Jonger dan 15 15 jaar 16 jaar 17 jaar 18 jaar 19 t/m 21 jaar 22 t/m 27 jaar totaal
Niveau 1
Niveau 2
Niveau 3
Niveau 4
Totaal
41 402 1699 1547 1189 2105 4035 11018
12 614 4459 6027 4215 4301 2115 21743
3 482 3265 4456 4737 7308 2887 23138
0 616 3824 5310 6016 9369 2947 28082
56 2114 13247 17340 16157 23083 11984 83981
Conclusies Eenderde van de ingeschrevenen in het voortgezet onderwijs in Zuid-Holland volgt een opleiding op havo/vwo niveau. Cumi-leerlingen zijn in deze vormen van onderwijs sterk ondervertegenwoordigd en tegelijkertijd in het praktijkonderwijs sterk oververtegenwoordigd. Het voortgezet onderwijs kent duidelijke patronen van afstroom en uitstroom waarbij leerlingen zo lang mogelijk (bekostiging?) bij onderwijsrichtingen ingeschreven blijven staan alvorens uit te stromen. De meerderheid van de gediplomeerden uit het voortgezet onderwijs (63%) bezit met de diplomering nog geen startkwalificatie. Van deze groep ontving 10% extra zorg bij de schoolloopbaan door middel van leerwegondersteuning. In het vmbo is de groep gediplomeerden uit de theoretische leerweg het hoogst, gevolgd door de basisberoepsgerichte leerweg. Van alle deelnemers aan beroepsopleidingen bij een ROC in Zuid-Holland bevindt zich 8% in een traject dat niet tot startkwalificatie leidt. Een aanzienlijk deel van de deelnemers is nog (partieel) leerplichtig.
Sardes, Risicojongeren, onderwijs en werk
11
4. Aanpak van schoolverzuim bij leerplichtige leerlingen Regelmatig voorkomend schoolverzuim van een leerling wordt vaak beschouwd als een signaal dat een leerling niet goed in het onderwijs functioneert. Allerlei oorzaken kunnen hieraan ten grondslag liggen. In onderzoek naar de oorzaken van voortijdig schoolverlaten blijkt dat regelmatig schoolverzuim vaak gepaard gaat met gedragsproblemen en motivatieproblemen van leerlingen. Een verkeerde schoolkeuze kan hieraan ten grondslag liggen, ook kunnen in de huiselijke of sociale omgeving van de leerling zaken aan de hand zijn, die maken dat schoolverzuim door de leerling (of zijn ouders) wordt gehanteerd als een voor hem/haar beste oplossing. Binnen de leerplichtwerkzaamheden wordt een onderscheid gemaakt naar absoluut en relatief schoolverzuim. Er is sprake van absoluut onwettig verzuim als een leerplichtige zonder ontheffing niet staat ingeschreven bij een school. Van relatief onwettig verzuim (signaalverzuim) is sprake als een jongere wel staat ingeschreven op een school maar deze zonder geldige reden niet of niet regelmatig bezoekt. Er is sprake van een overschrijding van de wettelijke termijnen bij 3 achtereenvolgende dagen of bij meer dan 1/8 deel van het aantal les- en praktijkuren binnen 4 weken. In de meeste gevallen heeft een leerplichtambtenaar te maken met onwettig relatief verzuim. Belangrijk is dan om de ware reden van het verzuim te achterhalen om tot effectieve oplossingen te komen. De inzet is om te zorgen dat de jongere onderwijs blijft volgen. Meestal gebeurt dit met een korte interventie en zo nodig verwijzing naar hulpverlening. Vormen van interventie zijn: veranderen van school of schooltype; toestemming verlenen om met onderwijs te stoppen; toestemming verlenen voor een ‘alternatieve’ leerroute (een combinatie van leren en werken); of – wat de meest gebruikte oplossingsrichting is - bemiddelende gesprekken en verwijzing naar hulpverlening. Als er sprake is van complexe problemen is vaak een deel van de oplossing dat er ook wat moet gebeuren in het gezin. Vandaar dat Leerplicht veel contact en goede afspraken moet hebben met jeugdzorg en ook nauw samenwerkt met de Raad voor de Kinderbescherming. Bij langdurig verzuim dat in de loop van een schooljaar toeneemt zal de aanpak steeds meer van drang naar dwang veranderen. In veel van die gevallen is er contact met de verplichte hulpverlening. Soms kunnen alleen oplossingen tot stand komen via de ‘harde’ lijn: in dergelijke gevallen wordt een proces verbaal opgemaakt en komt de zaak in behandeling bij de officier van justitie. De rechter kan verzuimers of hun ouders een boete opleggen en/of taakstraffen uitdelen. Het grootste deel van het leerplichtwerk is gericht op de bestrijding van het schoolverzuim bij leerplichtige leerlingen ter voorkoming van het voortijdig schoolverlaten. Uit het overzicht van het schooljaar 2003-2004 (dat is samengesteld uit de Cfi staten van alle Zuid-Hollandse gemeenten) blijkt dat de leerplichtambtenaren 15.851 maal opgetreden zijn om de leerplicht conform de wet te handhaven en dat het daarbij in 12.576 gevallen ging om verzuim. Met name in het voortgezet onderwijs waar de leerlingpopulatie overwegend leerplichtig is, hebben de scholen relatief veel ongeoorloofd verzuim geconstateerd en deze aan de leerplichtambtenaar gemeld. In deze groep van jongeren zijn ook de meeste processen verbaal opgesteld. In het beroepsonderwijs is er veel minder sprake van meldingen van ongeoorloofd verzuim. Zo blijkt uit de definitieve leerlingtellingen van het schooljaar 2002-2003 dat er 16.824 (partieel) leerplichtige jongeren bij de Zuid-Hollandse ROC’s zijn ingeschreven en dat er in dat jaar in 1.204 gevallen melding is gemaakt van ongeoorloofd verzuim. Vergeleken met schooljaar 2002-2003, waarin de leerplichtambtenaren in 14.136 aantal gevallen optraden is er sprake van een toename van de leerplichthandhaving Ook blijkt uit de cijfers een toename van het zogenaamde luxe verzuim (artikel 13a: ongeoorloofd verzuim wegens vakantie in de schoolperiode). Ten opzichte van schooljaar 2002-2003 is er sprake van een stijging met 20% van het aantal gemelde gevallen.In de meerderheid van de gevallen betreft het hier luxe-verzuim in het primair onderwijs. In 59% van de gevallen ven gemeld luxeverzuim is hieruit in 2003-2004 een proces verbaal gevolgd, waarbij het er op lijkt dat luxe-verzuim in het voortgezet onderwijs steviger wordt aangepakt dan in het primair onderwijs. Overigens moet vermeld worden dat lang niet alle gemeenten in alle in de cfi-staten genoemde leeftijdscategorieën (onderwijssoorten) even actief zijn; een aantal gemeenten rapporteert bijvoorbeeld geen meldingen uit voortgezet onderwijs en beroepsonderwijs terwijl verwacht mag worden dat ook jonge inwoners van die gemeenten vatbaar zijn voor ongeoorloofd schoolverzuim.
Sardes, Risicojongeren, onderwijs en werk
12
Leerplichtgegevens schooljaar 20032004 Provincie Zuid-Holland
Vervangende leerplicht
vrijstellingen
Ongeoorloofd verzuim
Processen verbaal
absoluut 3a
3b
5a
5b
15
relatief
totaal
Weer totaal Inge Schr. 680 501 2789 708
basisonderwijs en speciaal basisonderwijs
0
0
34
6
1
(v)so
2
2
19
0
13
52
52
40
4 195
410
beroepsonderwijs
1
1
9
2
60
160
geen onderwijs
0
0
18
0
11
34
1
onbekend
0
0
370
0
7
782
239
Totaal in schooljaar 2003-2004
55
55
490
12 287
2127
Totaal in schooljaar 2002-2003
70
205
122
15 252
2065
voortgezet onderwijs
Abso- Relatief luut verzuim Art totaal totaal Art 13a 13a
61
8
431
304
36
2
65
34
326
5766 186
115
1175
44
512
11
537
204
31
0
78
29
0
0
0
0
0
207
23
7
11
7
28 1122
578
23
426
1226 10449 984 982
9450 796
952
In de landelijke cijfers zien we grosso modo een overeenkomstige trend als wordt waargenomen in ZuidHolland. In de rapportage van het Ministerie van OCW die de periode 1997-2003 bestrijkt (Het gemeentelijk toezicht op de leerplicht, 2004), wordt vastgesteld dat er sprake is van een toenemende leerplichthandhaving die vooral in de laatste twee jaar duidelijk zichtbaar is. Net als in Zuid-Holland is landelijk sprake van een toename van het aantal processen verbaal en een toename van de opsporing van absoluut verzuim. Eveneens conform het landelijk beeld is de toename in de melding van relatief verzuim. Sommige gemeenten zijn door hun actieve aanpak verantwoordelijk voor grote aantallen meldingen. Als voorbeeld: de actieve aanpak van een aantal gemeenten in de regio Rijnmond in 2003-2004 staat voor 5890 gemelde gevallen van relatief verzuim, zijnde 56% van het Zuid-Hollands totaal. Naast de gegevens die gemeenten jaarlijks aan cfi leveren over de handhaving van de leerplicht, kunnen we beschikken over de gegevens die de ROC’s aan OCW leveren over hun aantallen leerplichtige deelnemers en over de geregistreerde uren ongeoorloofd schoolverzuim. Uit de Cfi-overzichten valt af te lezen dat de regio Haaglanden in verhouding tot bijvoorbeeld de regio Rijnmond weinig meldingen van ongeoorloofd schoolverzuim in het beroepsonderwijs afhandelt. Naar het aantal leerplichtigen dat deelneemt aan het middelbaar beroepsonderwijs in de regio Haaglanden zou zeker een hoger aantal meldingen te verwachten zijn. Kijkend naar de voltijds BOL-opleidingen is het Mondriaan College de absolute koploper met 5081 leerplichtige deelnemers hetgeen 38% is van het totaal aantal leerplichtigen in ZuidHolland dat een voltijds BOL-opleiding volgt. De ROC’s dienen aan OCW opgave te doen over het aantal geregistreerde uren ongeoorloofd schoolverzuim. Uit de beschikbare overzichten blijkt dat de regio Haaglanden (c.q. het Mondriaan College) over het jaar 2003-2004 geen opgave heeft gedaan over het aantal geregistreerde uren ongeoorloofd schoolverzuim. Indien dit betekent dat registratie niet heeft plaatsgevonden, ontbreekt het voor een grote groep potentiële risico-leerlingen aan een tijdige signalering van mogelijke uitval en preventieve aanpak. Aantal leerplichtige leerlingen ingeschreven bij ROC’s per 1-10-2003 in Zuid-Holland Soort onderwijs mannen vrouwen BBL 2047 1011 BOL-deeltijd 190 166 BOL-voltijd 6353 7057 Totaal 8590 8234
Sardes, Risicojongeren, onderwijs en werk
13
Aantal in het studiejaar 2003-2004 geregistreerde uren ongeoorloofd schoolverzuim Zuid-Holland Soort onderwijs mannen vrouwen BBL 14016 4882 BOL-deeltijd 3366 2108 BOL-voltijd 33281 29079 Totaal 50663 36069 Conclusies In Zuid-Holland is, in overeenstemming met landelijke trends, een toename in de handhaving van de leerplicht te constateren. Opvallend is de toename van het aantal gemelde gevallen van luxe-verzuim. In een aantal gemeenten kan de handhaving zeker nog verder verscherpt worden met name ten aanzien van de jongeren in het voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs. Vanuit preventieve overwegingen is een verhoogde aandacht voor de groep leerplichtige leerlingen in het mbo zeker op haar plaats. Met name in de regio Haaglanden lijkt een dergelijke inzet noodzakelijk.
Sardes, Risicojongeren, onderwijs en werk
14
5. Kansen op voortijdig schoolverlaten in de ROC’s Sinds de organisatorische omvorming van zelfstandige mbo-scholen naar grootschalige regionale opleidingscentra zijn de keuzemogelijkheden en doorstroommogelijkheden van leerlingen sterk verbeterd en zijn er meer mogelijkheden gekomen om tussentijds in het onderwijs te switchen van studierichting. De achterliggende gedachte hierbij is o.a. geweest dat deze organisatorische vernieuwingen bijdragen aan een vermindering van de ongekwalificeerde uitstroom. Voorts hebben de ROC’s in de afgelopen jaren door de drempelloze instroom ook te maken gekregen met jongeren die ongediplomeerd de eerdere opleiding verlaten en zich aanmelden bij de ROC’s en met speciale doelgroepen. De drempelloze instroom voorkomt dat deze jongeren te vroeg ongekwalificeerd de arbeidsmarkt betreden en aangenomen wordt dat de tegenwoordige onderwijskundige mogelijkheden binnen de ROC’s van dien aard zijn dat deze jongeren in het onderwijs nog een bij hen passende opleiding moeten kunnen volgen om zo alsnog de arbeidsmarkt met voldoende kansen te kunnen betreden. De zorg van het BVE onderwijs voor haar deelnemers heeft een oriëntatie op het behalen van de resultaten zoals die voortkomen uit haar opdracht, namelijk er voor zorgen dat zoveel mogelijk jongeren het voor hen bereikbare onderwijsresultaat behalen. Daarmee is het zorgsysteem te omschrijven als onderwijsgeoriënteerd waarbij kenmerkend is dat alle maatregelen gericht zijn op het voor de deelnemer zo ‘leerbaar’ mogelijk maken van de opleiding. Dat wil niet zeggen dat de jongere aan zijn lot wordt overgelaten. Een goede beroepsgeoriënteerde intake, een flexibel didactisch concept met bijbehorende begeleiding en een goed functionerend systeem dat zicht houdt op de lerende deelnemer zijn de hoofdcomponenten waarmee de BVE-sector de deelnemers zo goed mogelijk kan ondersteunen. De aandacht in de BVE-sector ligt in het in brede zin aantrekkelijker en ‘leerbaarder’ maken van het onderwijs. Echter niet alleen in de BVE-sector wordt uitgegaan van dit principe; de open brief van 250 VMBO-directeuren in 2004 gaat ook uit van het aantrekkelijker, praktijkgerichter en aangepast aan de mogelijkheden van de leerling maken van het onderwijs om schooluitval en motivatieproblemen van leerlingen te bestrijden. Zij worden daarin ondersteund door onderzoekers van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) die in hun publicatie ‘Prestaties van de publieke sector’ pleiten voor drastische veranderingen in het onderwijssysteem. Bij de optimale inrichting van de ondersteuning van de deelnemer kan worden gesteld dat wanneer de BVEinstelling al datgene voor een individuele deelnemer heeft gedaan wat binnen de genoemde ondersteuning kan worden geboden de grens is bereikt van de inspanning die gevraagd kan worden van het ROC en dat daarmee het bieden van hulp aan de betreffende jongeren op de weg van andere, externe partijen ligt. De mate waarin ROC’s in deze taken kunnen slagen laat zich afmeten aan de gegevens over de gediplomeerde en ongediplomeerde instroom en uitstroom en over de aantallen opleidingsstakers die binnen de ROC herplaatst worden. Instroom in de ROC’s van gediplomeerden en ongediplomeerden uit het voortgezet onderwijs Een belangrijke consequentie van de drempelloze instroom in de ROC’s is, dat jongeren zonder een diploma van hun vooropleiding toch kunnen beginnen aan een beroepsopleiding in een ROC. Volgens de landelijke uitgangspunten zijn deze studenten een risicogroep die meer kans heeft de startkwalificatie niet te behalen en voortijdig de school te verlaten. Naarmate meer jongeren ongediplomeerd aan hun beroepsopleiding beginnen, legt dat bij de ROC’s dan ook een zwaardere druk neer om met onderwijskundige ondersteunende maatregelen te komen om de uitval zoveel mogelijk te beperken. De (via het Ministerie van OCW) verzamelde cijfers geven over Zuid Holland geven aan dat de ROC’s in deze provincie hiermee duidelijk te maken hebben. Van de 70.140 studiedeelnemers aan de opleidingen van de ROC’s van wie geregistreerd is of ze al dan niet in de eerder gevolgde opleiding een diploma behaald hebben, zijn er 46.474 die afkomstig zijn uit een voorafgaande studieopleiding die ze zonder diploma hebben verlaten. Een gedeelte van deze deelnemers is studiewisselaar binnen een van de ROC-opleidingen, maar van de 30.660 deelnemers in de Zuid Hollandse ROC’s waarvan bekend is dat zij als onderwijsachtergrond het voortgezet onderwijs hebben, beschikt 35% niet over een diploma voortgezet onderwijs. Het leeuwendeel van deze ongediplomeerde vo-instromers (76%) is afkomstig uit het vmbo. Daarnaast zijn er nog 4.006 deelnemers die zich bij de ROC’s inschrijven en voordien helemaal geen onderwijs hebben genoten.
Sardes, Risicojongeren, onderwijs en werk
15
Vooropleiding zonder diploma in Zuid Holland Algemene leerjaren avo/vbo Vso Vbo Mavo Havo Vwo Totaal uit v.o. zonder diploma
Deelname aan Niveau 1 524 152 1240 560 145 20 2641
Deelname aan Niveau 2 232 61 2574 942 122 10 3941
Deelname aan Niveau 3 0 5 609 727 547 50 1938
Deelname aan Niveau 4 0 2 338 1242 546 145 2273
Totaal 756 220 4761 3471 1360 225 10793
Voortgezet onderwijs abituriënten zonder diploma uit de onderwijsrichtingen mavo, havo of vwo stromen merendeels in op de niveau 3 en 4 opleidingen. De ongediplomeerde vbo leerlingen en de onderwijsverlaters uit de algemene leerjaren avo/vbo zijn een duidelijk zwakkere groep die vooral instroomt op de niveau 1 en ten hoogste de niveau 2 opleidingen. Het is een van de redenen waarom deze leerlingen in het beleid van het voortijdig schoolverlaten zijn aangemerkt als de prioritaire doelgroep die extra aandacht verdient vanwege hun vergrote risico’s. Deze leerlingen hebben zonder een goed zorgsysteem binnen de ROC’s een extra kans om voortijdig schoolverlater te worden omdat bij tegenvallende studieresultaten het diploma op niveau 2 op de tocht komt te staan en afstroom naar niveau 1 geen startkwalificatiedoel oplevert. Vooropleiding met diploma in Zuid Holland Vso Vbo Mavo Havo Vwo Totaal uit v.o. met diploma
Deelname aan Niveau 1 17 1037 303 16 3 1376
Deelname aan Niveau 2 7 4197 804 63 30 5101
Deelname aan Niveau 3 3 3316 3226 95 8 6648
Deelname aan Niveau 4 1 1882 4437 406 16 6742
Totaal 28 10432 8770 580 57 19867
De instroompositie van de gediplomeerde abituriënten uit het voortgezet onderwijs ziet er veel gunstiger uit. Van hen stroomt 67% in op een niveau 3 of 4 opleiding in tegenstelling tot de ongediplomeerde vo-ers waar dit percentage maar 39% is. Van de ongediplomeerde vo-ers komt 24% op een niet startgekwalificeerde niveau 1 opleiding, van de gediplomeerde vo-ers is dit percentage 7%. Alle cijfers bij elkaar nemend is de algemene conclusie dat de 13.059 uit het voortgezet onderwijs afkomstige deelnemers die zich hebben ingeschreven voor een opleiding op niveau 1 en 2 een potentiële risicogroep zijn voor het niet behalen van de startkwalificatie. Daarbinnen maken de 6.582 ongediplomeerde vo-instromers op niveau 1 en 2 een extra kans om voortijdig schoolverlater te worden. Herstarters in het beroepsonderwijs zonder diploma Instroom in de ROC’s is geen garantie voor een vlotte studieloopbaan. In de cijfers van de Zuid Hollandse ROC’s zijn dan ook nog 4.077 studiewisselaars geregistreerd die van studie veranderen, terwijl ze de eerdere studie in het ROC niet met een diploma hebben afgesloten. De herstarters zijn uit oogpunt van diplomakansen een wat dualistische groep: ze hebben al een keer een verkeerde studiekeuze gemaakt, maar men wil het nog een keer opnieuw proberen. De herstarters zijn in 47% van de geregistreerde gevallen afkomstig uit de BOL opleidingen en in 19% van de geregistreerde gevallen afkomstig uit de BBL opleidingen. Een van de mogelijke redenen voor dit verschil is, dat een aantal jongeren zich als tweede keus heeft laten inschrijven in een BOL-opleiding bij gebrek aan voldoende leerwerkplaatsen en vervolgens switchen naar de BBL-opleiding als de leerwerkplek inmiddels gevonden is. Van de BBL en BOL wisselaars kiest respectievelijk 48% en 54% voor een nieuwe studie op een gelijk niveau. Een ander verschijnsel is dat een deel van de wisselaars kiest voor een opleiding op een hoger niveau dan waar men eerst uit afkomstig is geweest. Dat gebeurt relatief vaker bij BBL-wisselaars (45%) dan bij BOL-wisselaars (27%).
Sardes, Risicojongeren, onderwijs en werk
16
Wisselaars binnen het ROC zonder diploma in Zuid Holland BBL niveau 1 BBL niveau 2 BBL niveau 3 BBL niveau 4 BBO voortgezet tertiair BOL niveau 1 BOL niveau 2 BOL niveau 3 BOL niveau 4 DT-MBO VT-MBO kort/assistent VT-MBO lang/tussen Educatie KSE 1-3 Educatie KSE 4-6 Educatie NT2 1-5 Totaal
Deelname aan Niveau 1 44 26 3 1 4 311 53 5 6 62 55 59 106 8 163 906
Deelname aan Niveau 2 94 201 19 0 2 161 245 72 78 22 88 59 21 105 97 1264
Deelname aan Niveau 3 7 170 100 6 1 19 116 147 161 4 39 89 7 176 18 1060
Deelname aan Niveau 4 7 14 57 22 1 7 38 173 324 1 37 81 0 79 6 847
Totaal 152 411 179 29 8 498 452 397 569 89 219 288 134 368 284 4077
Doorstromers in het beroepsonderwijs met een diploma Naast de studiewisselaars is een deel van de ROC-deelnemers al in het bezit van een diploma uit het beroepsonderwijs. Gediplomeerde ROC-doorstromers zijn vooral opstromers. Van de 1.348 BBLgediplomeerden hebben 1.203 deelnemers (89%) gekozen voor een opleiding op een hoger niveau. Van de 1.012 BOL-gediplomeerden is dit aantal 800 (79%). Opstroom is ook het kenmerk van de gediplomeerde doorstromers op niveau 1 van BOL en BBL die zich hebben ingeschreven voor een opleiding: van de 519 deelnemers met een diploma op niveau 1 zijn 467 (90%) deelnemer aan een opleiding op niveau 2 of hoger. Doorstromers binnen het ROC met diploma BBL niveau 1 BBL niveau 2 BBL niveau 3 BBL niveau 4 BBO voortgezet tertiair BOL niveau 1 BOL niveau 2 BOL niveau 3 BOL niveau 4 DT-MBO VT-MBO kort/assistent VT-MBO lang/tussen Educatie KSE 1-3 Educatie KSE 4-6 Educatie NT2 1-5 Totaal
Deelname aan Niveau 1 8 2 2 0 3 44 11 1 0 1 11 6 1 1 0 91
Deelname aan Niveau 2 199 45 9 1 4 221 43 7 24 1 70 40 0 0 0 664
Deelname aan Niveau 3 11 745 64 3 24 20 343 22 32 3 74 69 0 76 0 1486
Deelname aan Niveau 4 3 33 212 11 23 13 86 117 28 10 34 84 0 62 0 716
Totaal 221 825 287 15 54 298 483 147 84 15 189 199 1 139 0 2957
Schoolverlaters uit het beroepsonderwijs zonder diploma De grenzen van de ROC’s zorg kunnen voorts het beste worden afgemeten aan de deelnemers die zonder diploma het ROC verlaten. Uit onderzoek (o.a. de inspectie van het onderwijs) weten we dat de uitvalcijfers uit het mbo (zeker in het eerste jaar) aanzienlijk zijn. In Zuid Holland zijn er in totaal 19.160 ROConderwijsverlaters die hun studierichting zonder diploma afsluiten en het ROC verlaten. Van deze ongediplomeerde schoolverlaters zijn er 16.347 die afkomstig zijn uit de niveau 1 en 2 opleidingen en zij beschikken dus naar verwachting niet over een startkwalificatie. Dat wil niet zeggen dat de andere schoolverlaters uit niveau 3 en hoger altijd wel over een startkwalificatie beschikken: een deel van de ongediplomeerde vo-instromers en een deel van de ongediplomeerde studiewisselaars is immers deelnemer aan de niveau 3 en 4 opleidingen, zo blijkt uit de eerdere tabellen.
Sardes, Risicojongeren, onderwijs en werk
17
Uitstroom zonder diploma uit de ROC’s in Zuid Holland BBL niveau 1 DT-BOL Niveau 1 VT-BOL Niveau 1 Totaal niveau 1
Aantal jongens zonder diploma
Aantal meisjes zonder diploma
612 2656 1663 4931
212 2659 850 3721
BBL niveau 2 DT-BOL Niveau 2 VT-BOL Niveau 2 Totaal niveau 2
2543 558 1380 4481
1080 750 1384 3214
BBL niveau 3 BBL niveau 4 DT-BOL Niveau 3 DT-BOL Niveau 4 VT-BOL Niveau 3 VT-BOL Niveau 4
1368 624 247 107 988 2090
1565 819 334 61 1506 1756
totaal
9905
9255
Schoolverlaters uit het beroepsonderwijs met een diploma In het onderzoeksjaar 2003-2004 hebben 23.781 deelnemers hun opleiding met een diploma afgerond. In de sector economie zijn de meeste (9.236) gediplomeerden, gevolgd door de sector dgo (7.597 gediplomeerden) en techniek (6.948 gediplomeerden). Het percentage gediplomeerden op niveau 4 bedraagt 33%. In het jaar daarvoor was deze verdeling naar sector: 8.431 economie-gediplomeerden, 6.880 dgo-gediplomeerden, 6.958 techniek-gediplomeerden en 35% gediplomeerden op niveau 4. ROC-onderwijs lijkt voor veel deelnemers op niveau 1 en 2 ook eindonderwijs te zijn. Als we het cijfer van de doorstromers met een diploma zouden mogen relateren aan de uitstromers met een diploma, gaat het in totaal om 11% van de gediplomeerden die doorstroomt naar een verdere ROC-opleiding. Uit oogpunt van een startkwalificatie ligt het eventuele probleem met name bij de gediplomeerde schoolverlaters uit de assistentopleidingen. Zij worden alsnog gerekend tot de voortijdige schoolverlaters als zij er niet in slagen om op de arbeidsmarkt aan het werk te komen. Aantal meisjes met Totaal Uitstroom met diploma uit de Aantal jongens met diploma diploma ROC’s in Zuid Holland Assistentopleiding (niveau 1) 1612 1240 Basisberoepsopleiding (niveau 2) 3654 2885 Lang 9 0 Middenkaderopleiding (niveau 4) 3525 4340 Vakopleiding (niveau 3) 2767 3749 totaal 11567 12214
2852 6539 9 7865 6516 23781
Conclusies De ROC’s zijn een belangrijke instelling in het voorkomen van voortijdig schoolverlaten. De jongeren uit vso en vmbo zijn op de mbo-instellingen aangewezen om daar de startkwalificatie te behalen en veel hangt er dus van af of de ROC instellingen voldoende didactische en onderwijsondersteunende mogelijkheden beschikbaar hebben om deze jongeren met een diploma het onderwijs te doen verlaten. De situatie in Zuid Holland laat zien dat 27% van de deelnemers in het teljaar de Zuid Hollandse ROC’s verlaat zonder een diploma op startkwalificatieniveau op zak. Voor de deelnemers die zich nog binnen de poorten van de ROC’s bevinden behoort een deel tot de risicogroep met een verhoogde kans om in de toekomst het ROC zonder startkwalificatie te verlaten. Hiertoe behoren zeker de 9% cursisten die ongediplomeerd uit het voortgezet onderwijs zijn ingestroomd in de niveau 1 en 2 opleidingen en ook, zij het in mindere mate de 19% voabituriënten in de niveau 1 en 2 studierichtingen. In totaal hebben zo’n 25.000 tot 32.000 ROC deelnemers in een teljaar in Zuid Holland een redelijke kans om tot het legioen van de niet startgekwalificeerden te gaan behoren.
Sardes, Risicojongeren, onderwijs en werk
18
6. De geregistreerde omvang van het voortijdig schoolverlaten in 2003-2004 Van de landelijk geregistreerde voortijdige schoolverlaters woont 41% in Zuid Holland: daar waren in 20032004 in totaal 44.497 voortijdige schoolverlaters geregistreerd, waarvan 21.071 nieuwe en 23.426 oude voortijdige schoolverlaters. De regio Rijnmond is koploper in Nederland met 25.201 geregistreerde (oude en nieuwe) voortijdige schoolverlaters Haaglanden Rijnmond Totaal Aantal voortijdige schoolverlaters in 2003- Rijnstreek 2004 in Zuid Holland 268 4733 2419 7420 prioritair oud 541 2114 1199 3854 prioritair nieuw 809 6847 3618 11274 totaal aantal prioritairen oud en nieuw 1340 11571 10515 23426 totaal oud 2830 3555 14686 21071 totaal nieuw 4170 15126 25201 44497 totaal aantal oud en nieuw Vergeleken met het registratiejaar 2002-2003 is het aantal geregistreerde (oude en nieuwe) voortijdige schoolverlaters toegenomen met 13%. Dat is wat minder dan de landelijke trend, die ligt op een stijging van 20% van het aantal geregistreerde voortijdige schoolverlaters ten opzichte van het voorgaande registratiejaar. Beperken we ons tot de nieuwe voortijdige schoolverlaters, dan is er in Zuid Holland totaal sprake van een daling van 6% (in 2002-2003 waren er in Zuid Holland 22.359 nieuwe geregistreerde voortijdige schoolverlaters) terwijl landelijk het aantal nieuwe voortijdige schoolverlaters vrijwel gelijk gebleven is. Uitzondering is de regio Rijnmond waar het totaal aantal geregistreerde voortijdige schoolverlaters is gestegen met 80% en het aantal nieuwe geregistreerde voortijdige schoolverlaters is toegenomen met 27%. Het geregistreerde aandeel van de voortijdig schoolverlaters die niet in het bezit zijn van enig onderwijsdiploma (de prioritaire doelgroep) bedraagt 25%. Gerekend naar etniciteit is 52% van de nieuwe voortijdige schoolverlaters in Zuid Holland van allochtone afkomst en gerekend naar leeftijd valt 85% van de voortijdige schoolverlaters in de leeftijdsgroep van 17-22 jaar. Aantal herplaatste voortijdige schoolverlaters in 2003-2004 in Zuid Holland Prioritair oud Prioritair nieuw Totaal aantal herplaatste prioritairen Totaal oud Totaal nieuw Totaal aantal oud en nieuw herplaatsten
Rijnstreek
Haaglanden 62 142 204 597 773 1370
Rijnmond 174 810 984 286 1443 1729
18 428 446 505 2005 2510
Totaal 254 1380 1634 1388 4221 5609
Lang niet alle geregistreerde voortijdige schoolverlaters kunnen door de RMC-functie worden herplaatst. In totaal werden in het registratiejaar 2003-2004 5.609 voortijdige schoolverlaters herplaatst; dat is 13% van het totaal aantal in Zuid Holland geregistreerde voortijdige schoolverlaters. Zuid Holland scoort daarmee slechter dan het landelijke herplaatsingscijfer dat op 22% ligt. Nieuwe voortijdige schoolverlaters zijn in Zuid Holland gemakkelijker te herplaatsen (20% herplaatsten) dan oude voortijdige schoolverlaters, c.q. zij die al langer voortijdig schoolverlater zijn (6% herplaatsten). Voorts laten de cijfers zien dat de situatie in de regio Rijnmond minder gunstig is dan in de andere Zuid Hollandse regio’s: hier wordt in totaal 10% herplaatst en er zijn 14% herplaatsten in de groep van nieuwe voortijdige schoolverlaters en 5% herplaatsten in de groep van oude voortijdige schoolverlaters.
Sardes, Risicojongeren, onderwijs en werk
19
De herplaatsingsbestemming in Zuid Holland van de totale groep van herplaatste voortijdige schoolverlaters in 2003-2004 brugjaar vo praktijkond. vmbo havo/vwo vol bol 1 deel bol 1 bbl 1 vol bol 2-4 deel bol 2-4 bbl 2-4 vavo nt2 overig ve overig ond. wiw baan opvang overig onbekend totaal Route naar onderwijs Route naar startkwalificatie Route naar werk Route naar opvang
Rijnstreek Haaglanden Rijnmond Totaal 46 32 0 14 9 0 0 9 228 189 32 7 48 32 4 12 228 26 36 166 57 0 0 57 170 63 79 28 286 361 850 1497 59 0 0 59 343 13 86 244 154 8 145 1 23 0 23 0 201 0 9 192 475 1 155 319 423 24 399 0 592 182 409 1 33 32 0 1 33 6 26 1 990 476 35 549 5609 1370 1729 2510 650 930 1958 3538 331 451 1165 1947 206 808 1 1015 33 32 0 1
De herplaatsingsroute terug naar onderwijs is de meest voorkomende bekende herplaatsingsbestemming (63% van de herplaatsingen in Zuid Holland), de route naar werk is in 18% van de bekende gevallen aan de orde. Herplaatsing naar onderwijs betekent overigens niet dat een direct startkwalificatietraject aan de orde is. Van alle herplaatsingen is dit in 35% van de bekende gevallen aan de orde. Gerekend naar het totaal aantal geregistreerde voortijdige schoolverlaters is dit startkwalificatierendement van de RMC-functie (maar) 4%. De vijf RMC-regio’s in Zuid Holland ontvingen uit de RMC-rijksbijdrage (die uitgaat van een vaste voet per regio en een opslag, gerelateerd aan het inwoneraantal) in 2004 in totaal € 1.975.721. Opgesplitst had de Rijnstreek (RMC-regio Zuid-Holland Noord en RMC-regio Zuid-Holland Oost) € 544.619 te besteden, Haaglanden (RMC-regio Haaglanden) € 393.978 en Rijnmond (RMC-regio Rijnmond en RMC-regio ZuidHolland Zuid) € 1.037124. Gerelateerd aan het aantal geregistreerde voortijdige schoolverlaters is er in Zuid Holland uit de RMC-rijksbijdrage in theorie € 44 per voortijdige schoolverlater beschikbaar. Dat is aanzienlijk lager dan het landelijke bedrag dat ligt op € 102. Conclusies Zuid Holland heeft van de provincies het grootste aantal voortijdige schoolverlaters en vergeleken met landelijke cijfers een lager herplaatsingspercentage. De regio Rijnmond is op het terrein van voortijdig schoolverlaten koploper met een snellere groei dan elders. Deels zal dit worden veroorzaakt door het feit dat in Rotterdam veel is geïnvesteerd in het achterhalen van het werkelijke aantal voortijdige schoolverlaters. Werken aan een volledig zicht op het aantal voortijdig schoolverlaters wordt tot dusver niet gehonoreerd. Uit de beschikbare RMCrijksbijdrage moet Zuid Holland het doen met bijna de helft van de middelen, als dit wordt vergeleken met wat landelijk theoretisch per geregistreerde vsv-er beschikbaar is voor de aanpak van voortijdig schoolverlaten. De vijf RMC-regio’s in Zuid-Holland staan hiermee voor de lastige opdracht zoveel mogelijk voortijdig schoolverlaters terug te leiden naar een traject naar een startkwalificatie. Hoe beter de regio’s er in slagen de voortijdig schoolverlaters in beeld te krijgen en te registreren (en het is nadrukkelijk de bedoeling van het
Sardes, Risicojongeren, onderwijs en werk
20
rijksbeleid dat zij er in slagen alle voortijdig schoolverlaters te registreren) des te lastiger zal het zijn hun taak uit te voeren met de thans beschikbare middelen. Voor elke in Zuid-Holland geregistreerde voortijdige schoolverlater is uit het rijksbudget voor de RMC in theorie € 44 beschikbaar. Buiten Zuid-Holland is de overige 59% van de voortijdige schoolverlaters in Nederland geregistreerd. Op basis van het landelijk beschikbaar gestelde budget moet geconstateerd worden dat in theorie een veel hoger bedrag beschikbaar is (landelijk gezien € 102 per voortijdige schoolverlater).
Sardes, Risicojongeren, onderwijs en werk
21
7. Werk en Inkomen De Raad voor Werk en Inkomen stelt in haar rapport van oktober 2004 ‘Duizenden werkloze jongeren buiten bereik arbeidsmarktbeleid’ dat een grote groep jongeren nog niet door het CWI wordt bereikt, hetgeen zorgelijk is omdat de werkloosheid onder jongeren vooralsnog niet dalend, maar stijgend is. Dat betekent dat het CWI in haar taakuitoefening voor de groep jongeren voor een aantal op te lossen problemen staat. Het CWI heeft evenals de RMC-functie een regionale functie. Het CWI rapporteert haar gegevens in tegenstelling tot de RMC-functie ook op het niveau van de afzonderlijke woongemeenten van cliënten. Het CWI vormt daarmee een belangrijke vindplaats voor jongeren zonder startkwalificatie en kan het een belangrijke rol spelen bij het terugleiden van deze jongeren op een route die alsnog leidt tot het behalen van een startkwalificatie al dan niet in combinatie met werk. Op basis van de (op het moment van het onderzoek beschikbare) rapportages van de Centra voor Werk en Inkomen wordt een nader inzicht verkregen in de doelgroep jongeren tot 23 jaar zonder startkwalificatie. In 2004 schommelden de maandcijfers van landelijk geregistreerde niet-werkende werkzoekende jongeren tussen de 51207 en 60804. Daarmee vormden jongeren tot 23 jaar landelijk een groep van 7,5 tot 8,5% van het totaal aantal niet werkende werkzoekenden van de beroepsbevolking. Uit CBS-gegevens over de afgelopen jaren kan worden afgeleid dat het aandeel van niet-werkende werkzoekende jongeren binnen de Zuid-Hollandse beroepsbevolking weliswaar schommelt, maar zeker substantieel is. Beroepsbevolking; naar regio Regio's Totaal werkloosheids- Nederland percentage ZuidHolland (Prv) Rijnstreek (RPA) Haaglanden (RPA) Rijnmond (RPA) Werkloosheidspercentage 15-24 jaar binnen het totaal aantal NWW
Nederland ZuidHolland (Prv) Rijnstreek (RPA) Haaglanden (RPA) Rijnmond (RPA)
Periode 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 7,5 6,6 5,1 4,3 3,8 3,4 4,1 5,3 7,6
6,6
5,2
4
3,8
3,5
4,1
5,6
4,8
5
3,3
2,8
2,8
2,7
3
4
7
6
4,2
3,6
3,3
2,5
4
5
9,2
7,8
6,7
4,7
4,6
4,5
4,7
6,7
12,7 10,2
8,6
7,5
6,7
7,3
8,5 10,6
13,7
10
8,6
7
7,8
7,2
9 10,5
8,4
5,3
5,3
5,6
6,6
4,6
15,6 10,1
6,3
4,9
7,7
14,9 12,1 11,5
8,9
8,4 10,1
6,7
6,8
4 11,5
9,3
8,7
13
Eind december 2004 waren bij de CWI’s in Zuid-Holland 156.709 niet-werkende werkzoekenden ingeschreven, wat ten opzichte van eind 2003 een lichte daling (5,6%) betekende. Het aantal jongeren onder de 23 jaar onder hen bedroeg eind 2004 11.623 hetgeen een daling met 19% ten opzichte van eind 2003 betekent toen het aantal ingeschreven niet-werkende werkzoekende jongeren onder de 23 jaar 14.344 bedroeg. Het aandeel van de nww-jongeren onder de 23 jaar binnen het totaal aantal nww bedroeg eind 2004 daarmee 7,4% over de gehele provincie gerekend, daarmee wijkt de provincie als geheel niet veel af van het landelijk beeld (7,3%). De regio Haaglanden heeft echter binnen de provincie met 7,9 het hoogste aandeel aan nww-jongeren en de Rijnstreek met 6,5% een veel lager aandeel dan landelijk gemeten. In absolute zin, maar ook naar aandeel nww onder de beroepsbevolking kent de regio Rijnmond de grootste werkloosheid.
Sardes, Risicojongeren, onderwijs en werk
22
Niet-werkende werkzoekende jongeren in Zuid-Holland, naar regio en leeftijd, ultimo december 2004 Zuid-Holland Totaal Haaglanden Rijnstreek Rijnmond Nww-totaal 156709 44.778 19.454 92.477 waarvan: < 23 jaar 11623 3.570 1.275 6.778 23 t.m. 26 jaar 12562 3.633 1.305 7.624 < 27 jaar 24185 7.203 2.580 14.402 Niet-werkende werkzoekenden in Zuid-Holland, naar leeftijd Zuid-Holland 2003 Totaal NWW Jonger dan 23 jr Leeftijdsklasse 166.082 14.344 15 t/m 23 jaar 17.703 14.344 24 t/m 26 jaar 10.663 27 t/m 29 jaar 11.498 30 t/m 39 jaar 44.680 40 t/m 49 jaar 38.485 50 t/m 57,4 jaar 25.423 >= 57,5 jaar 17.630
Totaal NWW 156.709 14.676 9.509 10.036 41.839 38.016 24.539 18.094
2004 Jonger dan 23 jr 11.623 11.623
Niet elke geregistreerde niet werkende werkzoekende jongere is ook (op basis van het ontbreken van een startkwalificatie) te beschouwen als voortijdige schoolverlater. Dat geldt in elk geval wel voor die jongeren waarvan bekend is dat zij een opleiding op of onder het niveau vmbo hebben genoten Ook door de Raad voor Werk en Inkomen wordt het beleidsmatig streven om schoolverlaters (en werkenden) te voorzien van een opleiding op minimaal niveau van de kwalificatiestructuur secundair beroepsonderwijs (BOL/BBL) of een HAVO/VWO-diploma gezien als een belangrijk middel om de arbeidsmarktpositie van risicogroepen te verbeteren. Jammer genoeg zijn de CWI-rapportages onvoldoende verfijnd naar opleidingsniveau (er wordt gebruik gemaakt van één rapportageregel voor mbo/havo/vwo zonder onderscheid naar mbo-niveau zodat het gissen is naar het aandeel jongeren met een opleiding op niveau 1). Wel kan uit de CWI-districtsrapportages worden afgeleid dat in het district Middenwest (w.o.Haaglanden en Rijnstreek) het aantal laagopgeleiden onder de nww met 2,6% toenam ten opzichte van 2003. Landelijk, maar ook in het district Middenwest vormden eind 2004 laagopgeleiden bijna de helft van het totale nww-bestand. Bij de middelbaar opgeleiden (mbo/havo/vwo) was de stijging in Middenwest met 11,6% tamelijk fors (de landelijke toename was iets geringer). Zoals gezegd kan jammer genoeg uit de rapportage niet het aantal mbo-opgeleiden met een opleiding op niveau 1 worden gefilterd.Overigens nam binnen de Rijnstreek dit aantal met 8,8% het minst toe. In de Rijnstreek nam het aantal ingeschreven hoogopgeleiden af met 3,7% in Haaglanden was een stijging met 1,9%. Landelijk was de stijging 3,9%. Binnen het RPA-gebied Rijnmond viel aan het eind van december 2004 57% van de ingeschrevenen in de categorie vmbo of een lagere opleiding en 11,3% behoorde tot de groep hoog-opgeleiden. Het totaalpercentage nww ten opzichte van de beroepsbevolking bedroeg in Rijnmond eind 2004 11,9% tegen 13,3% eind 2003. Overigens kan dit cijfer geflatteerd zijn voor wat het werkelijk aantal werkzoekende betreft, omdat in Rijnmond een andere uitvoeringspraktijk dan voorheen geldt. Werkzoekenden in fase 2, 3 en 4 zijn voortaan zelf verantwoordelijk voor de verlenging van hun inschrijving. Van deze maatregel wordt verwacht dat deze een demping van het aantal ingeschrevenen veroorzaakt. Hoewel door het CWI in haar rapportages geen verband wordt gelegd tussen opleidingsniveau en de duur van de werkloosheid zijn veel nww al geruime tijd werkloos; in de regio Rijnmond stond eind 2004 bijvoorbeeld 61,2% van de nww langer dan 1 jaar ingeschreven. Uit onderzoeken uitgevoerd in opdracht van CWI ( bijv. de arbeidsmarktonderzoeken door SEOR e.a. in 2004) blijkt voor de komende tijd een onverminderd mistroostig scenario voor de provincie als geheel en voor Rijnmond in het bijzonder. Ook de Rijnstreek zal te kampen krijgen met een stijging van het aantal nietwerkende werkzoekenden met name als gevolg van teruglopende werkgelegenheid in aanpalende regio’s. Hoewel de percentages nww ten opzichte van de beroepsbevolking lijken af te nemen, moet niet vergeten worden dat de beroepsbevolking in Zuid-Holland in aantal zal toenemen en dat het aantal nieuwe vacatures daarbij zal achterblijven. Zeker voor lageropgeleiden (en daar heeft Zuid-Holland er veel van) zijn de perspectieven somber. Gelet op de ambities van de provincie op (kennis-)economisch gebied staat e.e.a. met elkaar op gespannen voet.
Sardes, Risicojongeren, onderwijs en werk
23
Een andere belangrijke partij die zich bezighoudt met de risicogroep jongeren is de gemeentelijke sociale dienst die op basis van de Wet werk en bijstand de ondersteuning bij arbeidsinschakeling en verlening van bijstand vorm kan geven door jongeren in een reïntegratietraject te plaatsen. Van 40 Zuidhollandse gemeenten werden de gegevens verkregen over de aantallen uitkeringsgerechtigde jongeren tot 23 jaar in 2003 en 2004 en het aantal jongeren dat in 2003 en 2004 in een reïntegratietraject werd geplaatst. Ondanks herhaald rappelleren bleken 46 gemeenten niet in staat tot het leveren van de gevraagde gegevens. Verondersteld mag worden dat indien gemeenten er gedurende langere tijd niet in slagen dit soort gegevens boven tafel te krijgen de grip op het beleid en de aanpak van deze specifieke groep jongeren niet sluitend kan worden genoemd.Aangezien het hier jongeren met een (soms grote) afstand tot de arbeidsmarkt betreft, mag worden verondersteld dat in ieder geval een groot deel van hen niet in het bezit is van een startkwalificatie en zou het ontbreken van relevante beleidsgegevens betrokken verantwoordelijken zorgen moeten baren. Bij de gemeenten waarvan opgaven werden ontvangen valt op dat het instrument ‘reïntegratietraject’ voor jongeren niet breed wordt ingezet; de inzet blijft achter ten opzichte van het totaal aantal uitkeringsgerechtigde jongeren. Daarenboven moet worden bedacht, dat een aantal gemeenten de reïntegratietrajecten ook voor zgn. ‘nuggers’ (niet-uitkeringsgerechtigde) inzet. Zo werden in de gemeenten Leiden, ’s Gravenhage en Dordrecht in 2004 meer jongeren in een reïntegratie-traject geplaatst dan het aantal geregistreerde uitkeringsgerechtigden. Aantal uitkeringsgerechtigde jongeren tot 23 jaar per regio in Zuid-Holland
Aantal uitkeringsgerechtigde jongeren tot 23 jaar in 2003
Aantal uitkeringsgerechtigde jongeren tot 23 jaar in 2004
Aantal jongeren tot 23 jaar dat in 2003 in een reïntegratietraject werd geplaatst
Aantal jongeren tot 23 jaar dat in 2004 in een reïntegratietraject werd geplaatst
Haaglanden Rijnmond Rijnstreek Totaal
1488 4067 373 5928
1423 3535 389 5347
1525 414 101 2040
1817 1544 231 3592
Conclusies. Wanneer we de groep jongeren van 17 tot en met 22 jaar beschouwen als diegenen die (al dan niet na een voltooide schoolopleiding op startkwalificatie-niveau) de arbeidsmarkt willen betreden, moet geconstateerd worden dat zoiets in 2004 voor in ieder geval zo’n 7% van de jongeren in Zuid-Holland niet gelukt is. Binnen deze groep vormen met name de laagopgeleiden een risicogroep, zeker gelet op de ontwikkeling van de arbeidsmarkt waarbij (vrijwel) alleen in sectoren waarvoor een hoger opleidingsniveau wordt gevraagd de komende jaren een kleine groei wordt verwacht. Het ontbreken c.q. het niet kunnen genereren van relevante beleidsgegevens op gemeentelijk niveau in relatie tot de Wet Werk en Bijstand baart zorgen.
Sardes, Risicojongeren, onderwijs en werk
24
8. Beleidsaanbevelingen Beleidsaanbeveling in aansluiting op ESF speerpunten: inzetten op structurele verbetering van de onderwijsloopbaan van dreigende schooluitvallers. Ten aanzien van studie-en beroepskeuze ligt momenteel de bal bij de inzet van het ROC die de eigen plaatsingsen intake-instrumenten wil verbeteren en waarvan kan worden gesteld dat daar ook een harde noodzaak toe is. Met betrekking tot de intake zet men landelijk zijn kaarten op verbeterde studie- en beroepskeuze en verlengde intake met hieruit het POP als startpunt voor een betere onderwijsroute. Een discussievraag is op welke wijze voor de brede doelgroep van risicoleerlingen al in een eerder stadium gestructureerder aan de verheldering van studie-en beroepskeuze van jongeren kan worden gewerkt. Immers, indien wordt gewacht tot het moment van aanmelding bij het ROC daar is, is al veel kostbare tijd voor de jongere verloren gegaan en kost het een ROC extra inzet om aan die nodige verheldering te werken. In het kader van ESF3-onderdeel voortijdig schoolverlaten wordt landelijk door een aantal ROC’s aan dit vraagstuk gewerkt ten behoeve van kwetsbare VMBO-instromers. Landelijk zijn didactische onderwerpen bijeengebracht die er aan zouden kunnen bijdragen dat jongeren meer en beter hun schoolloopbaan afmaken. Op dit moment zijn er van de niet leerplichtige jongeren 20% die voortijdig schoolverlater zijn. Schooluitval zou voorkomen kunnen worden door: • Werken in kleine groepen • Praktijkgestuurd leren • Creatief in regelgeving (doen wat moet gebeuren maar ook luisteren naar de leerling) • Docenten en management moeten in samenspraak werken • De wil van de deelnemer respecteren • Ondersteuning en bijscholing van de docent • Trajectbegeleiding • Flexibele instroom • Soepelere regelgeving van de landelijke organen beroepsonderwijs • Beter kijken naar kwalificaties Een aantal ROC’s werkt al dan niet met behulp van de ESF-subsidie aan uitbreiding van individuele trajectbegeleiding en het uitbouwen van de mogelijkheden van individuele leerroutes voor potentiële uitvallers binnen vernieuwde didactische concepten. Beleidsaanbeveling in aansluiting op landelijk beleid: stimulering van een provinciaal/regionale structuur ten behoeve van een digitaal portfolio en leerwerkloket De intake van uitvoerende partijen verbetert als overeenstemming kan worden bereikt over een gelijk basisformat aan benodigde informatie voor de diverse intakes. Daarnaast blijven partijen vanzelfsprekend hun eigen ‘boekhouding’ voeren, maar een dergelijk format zou in ieder geval een rol kunnen spelen bij het verhogen van de basiskwaliteit van de dossiers en kan goed ingepast worden in de eventueel te starten digitale structuur van de regiefunctie. Voorzetten hiervoor zijn te vinden in de uitvoeringsplannen van de landelijke projectdirectie ‘Leren en Werken’ (digitaal portfolio en leerwerkloket) en de Taskforce Jeugdwerkloosheid (Jongerenpaspoort) Een dergelijk format kan - in combinatie met de sociale kaart - ook gebruikt worden voor een korte intensieve campagne bij de ‘leveranciers’ van zorgjongeren, waarbij duidelijke en heldere communicatie is over de mogelijkheden en onmogelijkheden van het gezamenlijk zorgaanbod. Door deze ‘leveranciers’ (werkers op de vindplaatsen) te voorzien van goede informatie over aanbod, eisen aan de intake-informatie te stellen en het overslaan van overbodige en vertragende mechanismen moet een eerste stap gezet kunnen worden naar een snellere toegang tot de zorg. Beleidsaanbeveling in aansluiting op regionale initiatieven: provinciebreed werken aan een sterkere keten voor het effectief opsporen en plaatsen van voortijdige schoolverlaters Tussen de RPA’s en de Provincie Zuid Holland is in 2004 een convenant ‘onderwijs-arbeidsmarkt’ gesloten met als doelstellingen het verhogen van de arbeidsparticipatie van instromers (door het aanpakken van kwalitatieve en kwantitatieve discrepanties op de arbeidsmarkt) en het verhogen van het aantal jongeren dat met een afgeronde startkwalificatie het onderwijs verlaat. De regio Rijnmond speelt in op de ontwikkeling van de dieptestrategie binnen het Rotterdamse ‘Convenant Beroepsonderwijs Ontketend’ waarbij jongeren die reeds geruime tijd het onderwijs verlaten hebben, worden opgespoord en zo mogelijk worden teruggeleid naar het onderwijs. Partijen hebben een beroep gedaan op de RMC-functie en het SISA (signaleringsinstrument sluitende aanpak) waarna de RMC-functie een regisserende rol heeft gekregen in de actieve opsporing van jongeren. Ten behoeve van de begeleiding van de jongeren heeft de regio Zuid-Holland Oost de afspraken met het ROC voor de uitvoering van trajectbegeleiding vastgelegd in een raamovereenkomst waarin op precieze wijze de door
Sardes, Risicojongeren, onderwijs en werk
25
de servicentra van het ROC te leveren diensten zijn omschreven en de eisen die worden gesteld aan de uitvoerenden. In Den Haag is de loopbaanadviesfunctie voor jongeren structureel geïntegreerd in het werkproces van het Jongerenteam. Alle teamleden kijken bij het in traject nemen naar scholingsmogelijkheden, zowel BOL als BBL. De meeste jongeren zijn aangewezen op een BBL-traject. Bij de bedrijfsbezoeken aan de werkgevers wordt extra aandacht besteed aan opleidingsmogelijkheden, faciliteiten, O&O fondsen en subsidies en belastingvoordeel. De WIW organisatie Stichting Werkbij kijkt structureel bij alle jongeren naar de scholingsmogelijkheden en biedt, daar waar nodig, een duaal traject aan. De Haagse Jongerenladder geeft aan welke beslispunten men hanteert bij het vaststellen van een vervolgtraject voor de jongere. In Leiden is er een woon-, leer- en werktraject voor jongeren zonder startkwalificatie, die wonen in het Werkhotel en daarbinnen of buiten een woon-leer-werktraject volgen. In Rotterdam is een Jongerenloket ingericht. Achter dit Jongerenloket werken het Centrum voor Werk en Inkomen, de Dienst Stedelijk Onderwijs en de Sociale Zaken samen om te zorgen dat jongeren niet in een uitkering belanden. Werkgevers worden uitgedaagd om banen en werkervaringsplaatsen te creëren. Als reguliere arbeid niet gevonden kan worden, dan kunnen de jongeren werken met behoud van uitkering. Men heeft een gezamenlijke diagnose en intake ontwikkeld op basis van een jongerenladder (scholing boven werk boven inkomen). Voorts is in Rotterdam in een van de deelgemeenten ervaring opgedaan met specifieke trajectbegeleiders die jongeren die moeilijk op een andere manier te bereiken zijn, thuis op te zoeken. Ook in Dordrecht is een loket (Route 23) vormgegeven waarin RMC en CWI samenwerken in het herplaatsen van jongeren tot 23 jaar.
Sardes, Risicojongeren, onderwijs en werk
26
Bijlage: Lijst van gebruikte afkortingen en begrippen AVO BBL BO BOL BPV BVE Cfi Crebo Cumi CWI DGO ESF GBA HAVO KSE Lln Lw LWOO MAVO MBO nieuwe voortijdige schoolverlaters NT2 OCW oude voortijdige schoolverlaters PO prioritaire voortijdige schoolverlater RMC-functie ROA ROC RWI SBO SEOR startkwalificatie SVO VBO VMBO VO voortijdig schoolverlater
VSO VSV VWO ZMOK
Algemeen vormend onderwijs Beroeps begeleidende leerweg Basisonderwijs Beroeps opleidende leerweg Beroeps praktijk vorming Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie Centrale Financiën Instellingen Centraal register beroepsopleidingen Culturele minderheid Centrum voor werk en inkomen Dienstverlenings- en gezondheidsonderwijs Europees sociaal fonds Gemeentelijke basis administratie Hoger algemeen vormend onderwijs Kwalificatiestructuur educatie Leerlingen Leerweg Leerweg ondersteunend onderwijs Middelbaar algemeen vormend onderwijs Middelbaar beroepsonderwijs de jongeren die in het schooljaar waarover de RMC rapporteert voortijdig schoolverlater zijn geworden Nederlands als tweede taal Ministerie van Onderwijs, cultuur en wetenschappen jongeren die in het voorafgaande schooljaar voor 1 augustus als voortijdige schoolverlater in de RMC-registratie voorkomen en op 1 augustus nog niet zijn herplaatst. Primair onderwijs Een voortijdige schoolverlater die het onderwijs verlaten zonder diploma vmbo of toegang tot klas 4 van de havo of het vwo Regionale meld- en coördinatiefunctie Researchcentrum Onderwijs en arbeidsmarkt Regionaal opleidingen centrum Raad voor werk en inkomen Speciaal basisonderwijs Sociaal economisch onderzoek Rotterdam b.v. een diploma havo/vwo of een diploma van het middelbaar beroepsonderwijs dat tenminste op niveau 2 ligt Speciaal voortgezet onderwijs Voorbereidend beroeps onderwijs Voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs Voortgezet onderwijs een jongere die niet beschikt over een startkwalificatie, c.q. geen diploma havo/vwo heeft of geen diploma van het middelbaar beroepsonderwijs. Jongeren die in het bezit zijn van een getuigschrift van het praktijkonderwijs dan wel een diploma bezitten van een diploma op niveau 1 van het middelbaar beroepsonderwijs én vervolgens werkzaam zijn op grond van een aanstelling of arbeidsovereenkomst worden niet beschouwd als voortijdig schoolverlater. Voortgezet speciaal onderwijs Voortijdig schoolverlaten Voorbereidend wetenschappelijk onderwijs Zeer moeilijk opvoedbare kinderen
Sardes, Risicojongeren, onderwijs en werk
27