rijkswaterstaat
een halve eeuw meetkundige dienst 1931-1981
F 35
L
®
een halve eeuw meetkundige dienst
1931 -1981
35
publicatie van de rijkswaterstaat
oktober 1981
meetkundige dienst te delft
1
grafische verzorging: meetkundige dienst, afdeling kartografie hoofddirectie van de waterstaat, bureau reprografie
2
Inhoudsopgave
Voorwoord
5
1. Prenatale zorgen (periode tot 1931)
7
2. Opbouw ondanks crisis en oorlogsdreiging (1931-1940)
11
3. Overleving: oorlog en wederopbouw (1940-1950)
15
4. Een grote sprong voorwaarts (1950-1960)
19
5. Periode van expansie (1960-1970)
25
6. Grenzen aan de groei (1970-1980)
31
7. Specifieke ontwikkelingen
37
7.1. De ontwikkeling van de automatisering 7.2. Automatisering bij het N.A.P. 7.3.
Moss-programmtuur
8. De huidige situatie
51
8.1. Takenpakket 8.2. Organisatiestruktuur 8.3. Kaartvervaardiging 8.4. Niet-topografische fotogrammetrie 8.5. Remote sensing 8.6. Het centraal beheer van fijne instrumenten 8.7. Terreinwerkzaamheden 8.8. Mariene geodesie 8.9. Het Minilirsysteem 9. Literatuur
89
3
Voorwoord
Deze uitgave van de serie Rijkswaterstaatpublikaties is geheel gewijd aan de Meetkundige Dienst. De aanleiding tot deze publikatie is een jubileum: in 1981 is het namelijk 50 jaar geleden dat de Rijkswaterstaat besloot tot de stichting van een eigen landmeetkundige dienst, die zich heeft ontwikkeld tot de huidige Meetkundige Dienst van de Rijkswaterstaat. Het doel van het uitbrengen van deze publikatie is tweedelig, namelijk enerzijds het beschrijven van de geschiedenis van de dienst, anderzijds het geven van een indruk van de huidige aktiviteiten. Vele medewerkers van de dienst hebben een bijdrage geleverd. De publikatie is tenslotte onder auspiciën van het Directieteam van de Meetkundige Dienst tot stand gekomen. Het beschrijven van de geschiedenis was geen eenvoudige opgave. De verleiding was groot om voortdurend op details in te gaan. Een andere moeilijkheid vormde het noemen van namen van hen die de Meetkundige Dienst hebben gemaakt tot wat hij vandaag de dag is. Uiteindelijk is hiervan afgezien, de dienst is immers gevormd en gedragen door alle medewerkers en niet alleen door degenen die in een bepaalde periode een vooraanstaande plaats innamen. Bij wijze van uitzondering worden toch enkele namen genoemd, zo mocht bijvoorbeeld de naam van Schermerhorn, de „vader" van de Meetkundige Dienst, niet onvermeld blijven. Sedert de oprichting vervult de Meetkundige Dienst een in
hoofdzaak ondersteunende taak voor de Rijkswaterstaat. Sommige werkzaamheden worden ten algemene nutte verricht. Op geodetisch gebied bestrijkt de dienst een uitgebreid taakveld en vervult daardoor ook binnen de Nederlandse geodetische gemeenschap een duidelijke funktie. Een aantal aspecten van de werkzaamheden van de dienst wordt in deze publikatie nader belicht. Het zal duidelijk zijn dat niet alle aktiviteiten uitputtend konden worden beschreven. De Meetkundige Dienst staat gereed om ook in de toekomst een bijdrage te leveren aan de werkzaamheden van de Rijkswaterstaat. Het instrumentarium en de daarbij behorende werkmethoden zijn op het niveau van deze tijd en bovenal beschikt de dienst over uitstekend opgeleid personeel dat over een brede ervaring beschikt, ook op het gebied van niet puur-geodetische disciplines. Ik spreek tenslotte de hoop uit dat deze publikatie, die voor velen binnen de Rijkswaterstaat een mogelijkheid biedt om, wellicht opnieuw, kennis te maken met de Meetkundige Dienst, een bijdrage zal leveren aan de voortzetting van de goede samenwerking, die in de loop van een halve eeuw is gegroeid, tussen de Meetkundige Dienst en de andere diensten van de Rijkswaterstaat. A. Waalewijn
5
Prenatale zorgen (periode tot 1931).
1
Het zal zonder meer duidelijk zijn dat de oprichting van een nieuwe dienst als de Meetkundige Dienst van de Rijkswaterstaat in 1931 niet een kwestie is van een plotseling verschijnen, doch veeleer slechts een mijlpaal is in een zich geleidelijk ontwikkelend proces. Dit proces is zeer uitvoerig beschreven in SCHERMERHORN [61] de „vader van de Meetkundige Dienst" zoals door VAN VEEN [69] terecht werd opgemerkt. In dit hoofdstuk worden de hoofdlijnen van het betoog van SCHERMERHORN [61] weergegeven.
basis door bij deze werken betrokken jonge ingenieurs, technisch ambtenaren en opzichters. Deze waren in het vak landmeetkunde niet gespecialiseerd, hetgeen in de bruikbaarheid van de geproduceerde kaarteringen zijn weerslag vond. Met het groter worden van de waterstaatsprojecten kwamen deze bezwaren steeds duidelijker aan het licht. Daarom werd reeds in de jaren 1921 - 1923 ir. W. Schermerhorn ingeschakeld als adviseur bij de aanleg van de Twenthekanalen. Het ging daarbij vooral om de verkenning en de berekening van veelhoeks- en driehoeksmetingen in samenwerking met het Kadaster. De metingen zelf werden door de Rijkswaterstaat uitgevoerd. Daarnaast adviseerde Schermerhorn bij de aankoop van instrumenten en de uitvoering van waterpassingen.
Figuur 1. Prof. dr. ir. W. Schermerhom (1894-1977).
De landmeetkundige aktiviteiten van de Rijkswaterstaat in de periode vóór 1931 bestonden hoofdzakelijk uit: 1. 2. 3. 4. 5.
de vervaardiging van de Waterstaatskaart. de vervaardiging van de Rivierkaart. de uitvoering van de secundaire waterpassing. het beheer van instrumenten. incidentele opmetingen bij de voorbereiding en uitvoering van waterstaatswerken.
De activiteiten 1 t/m 4 berustten bij de Algemene Dienst, waar een vaste staf van gespecialiseerde ambtenaren op dit gebied werkzaam was. Bij de opmetingen voor de Rivierkaart voerden in het kader van hun opleiding jonge ingenieurs gedurende een jaar landmeetkundige werkzaamheden uit. De sub 5 genoemde opmetingen ten behoeve van waterstaatswerken werden niet door de Algemene Dienst verricht doch op ad hoc
Een soortgelijke advisering vond plaats bij de aanleg van het Julianakanaal, terwijl in 1922 ten behoeve van de Gelderse IJssel (Rivierkaart) de triangulatie en de detailmeting werden uitbesteed aan het inmiddels door Schermerhorn gestichte Geodetisch Bureau. Overigens werd door het Geodetisch Bureau niet alleen voor de Rijkswaterstaat gewerkt; zie o.a. de waterpassing Den Helder - Terschelling in opdracht van de „Commissie Lorentz". SCHERMERHORN [59] Het Geodetisch Bureau verrichtte in de periode 1923 - 1931 ook in opdracht van de Algemene Dienst van de Rijkswaterstaat vele metingen; o.a. werden enige bladen van de Rivierkaart (Boven-Maas) tachymetrisch gemeten en werd in 1926 begonnen met de tweede nauwkeurigheidswaterpassing van Nederland, (zie fig. 2) Blijkens deze aktiviteiten van het Geodetisch Bureau bestond er bij de Rijkswaterstaat een duidelijke behoefte aan deskundige landmeetkundige bijstand. Niettemin was de Rijkswaterstaat in het algemeen nog niet geporteerd voor de instelling van een eigen centrale meetdienst, zoals bleek uit de resultaten van een enquête in 1924. Van de zijde van het Kadaster werden de meetwerkzaamheden van het Geodetisch Bureau met (enig) wantrouwen gade geslagen. Vooral ook het feit dat niet-academisch geschoold personeel een deel van de werkzaamheden uitvoerde speelde hierbij een rol. Schermerhorn wijst erop dat in een particulier bedrijf als het Geodetisch Bureau efficiënt en deskundig werken noodzaak was. Vandaar de inzet van middelbaar personeel, waarvan de theoretische kennis door opleiding in het bedrijf op het vereiste niveau was gebracht en dat werkte onder toezicht van ingenieurs. Een tweede kenmerk van de aanpak van Schermerhorn betrof het systematisch gebruik van moderne instrumenten en methoden (bijv. tachymetrie). Er werd bijvoorbeeld van het begin af consequent gebruik gemaakt van het werken met het coördinatensysteem van de Rijksdriehoeksmeting, terwijl verschillende instrumenten als bv. de kadaster-theodoliet van Hilde-
7
rtt^TfrlltniP
Amsterdam Nieuwe Brugsluis 28 juli 1928
^è^
ffc. <5) Figuur 2.
De aansluiting van de tweede nauwkeurigheidswaterpassing aan het N.A.P.
Rijkscommissie voor Graadmeting e n Waterpassing: 1. Prof. ir. Hk.J. Heuvelink, secretaris Rijkswaterstaat: Directie der Waterpassingen: 2. ir. W.F. Stoel, Hoofdingenieur-Directeur van den Rijkswaterstaat belast men den Algemeenen Dienst 3. S. Blok, Adjunct-Hoofdingenieur bij den Algemeenen Dienst van den Rijkswaterstaat 4. K. Vierkant, Ambtenaar bij den Algemeenen Dienst van den Rijkswaterstaat
8
Geodetisch Bureau, Aannemer der Waterpassingen: 5. Prof. ir. W. Schermerhom, Leider van het Geodetisch Bureau 6. Jhr. ir. M.J. Ortt, Ploegchef, eerste waarnemer, Ingenieur bij het Geodetisch Bureau 7. Ir. J. Bruins, tweede waarnemer, Ingenieur bij het Geodetisch Bureau 8. C. Kalkman, voorman, baakhouder 9. P. van Balkom, baakhouder 10. van Kesteren, karrijder en parapluhouder 11. J. Engel, instrumentdrager
brand en diverse coördinatografen bij het Geodetisch Bureau hun eerste toepassing in Nederland vonden. Beide elementen van de opzet van Schermerhorn vinden we in de Meetkundige Dienst anno 1981 nog onverkort terug. Een belangrijke opdracht voor het Geodetisch Bureau betrof de voorbereiding van de aanleg van Rijksweg nr. 7 van Amsterdam naar Lambertschaag. De bij deze opdracht gebruikte procedure zou later model staan voor de werkwijze van de Meetkundige Dienst binnen de Rijkswaterstaat en voor de samenwerking met het Kadaster. Intussen was de toepassing van de fotogrammetrie in de belangstelling gekomen, o.a. blijkens een artikel van VAN RIEL [53] en van diens colleges te Wageningen. Toen dan ook in 1927 de Hoofdingenieur-Directeur in de Algemene Dienst ir. W.F. Stoel (met medewerking van de directeur der militaire verkenningen) voor de Rijkscommissie voor Graadmeting en Waterpassing een nota samenstelde met betrekking tot het gebruik van het coördinatensysteem van de Rijksdriehoeksmeting bij de opmetingen voor de Topografische kaart en de Rivierkaart, lanceerde Schermerhorn een plan tot oprichting van een centrale meetdienst („regeringsmaatschappij voor landmeetkunde en fotogrammetrie") waarin aan de fotogrammetrie een belangrijke plaats was toegedacht. Een centralisatie van fotogrammetrisch werk werd vooral noodzakelijk geacht in verband met de kostbare investeringen en ook de specialistische opleiding van het personeel. Behalve voor de samenstelling van de Topografische kaart en de Rivierkaart zag Schermerhorn perspectieven in de toepassing van fotogrammetrie voor gewestelijke uitbreidingsplannen, stadskaartering, deformatiemetingen, opmeting van oude bouwwerken etc. Dit idee van Schermerhorn, het tot stand brengen van een centrale meetdienst in een samenwerkingsverband van alle daarvoor in aanmerking komende departementen, is uiteindelijk gestrand op het gebrek aan medewerking van diverse departementen. Als gevolg van deze situatie legde ir. Stoel in 1929 aan de Minister van Waterstaat een plan voor tot stichting van een meetdienst voor de Rijkswaterstaat. In dit plan werden, naast de reeds door Schermerhorn opgesomde mogelijke toepassingen van de fotogrammetrie, ook de metingen ten behoeve van de uitvoering van het Rijkswegenplan (1927) genoemd. Het door ir. Stoel uitgebrachte plan werd niet (zoals deze bedoeld had) ter advisering voorgelegd aan de Rijkscommissie voor Graadmeting en Waterpassing doch aan de destijds bestaande Triangulatiecommissie. Bij deze Triangulatiecommissie (waarin het Ministerie van Waterstaat niet was vertegenwoordigd) kon het plan geen genade vinden, als gevolg waarvan er tenslotte bij de Rijkswaterstaat helemaal geen animo meer bestond om de toepassing van de fotogrammetrie te structureren in het eerder voorgestelde brede samenwerkingsverband (het plan Schermerhorn). Het plan van Stoel werd op de vergadering van Hoofdingenieursdirecteuren op 20 juni 1930 toegelicht door Schermerhorn en positief ontvangen. De weg was nu vrij voor het stichten van de Meetkundige Dienst van de Rijkswaterstaat, zoals de nieuwe dienst vanaf die tijd officieel werd aangeduid. In het voorjaar van 1931 begonnen de werkzaamheden door de inzet van een vijftal meetploegen voor de aanleg van het Amsterdam - Rijnkanaal en een drietal meetploegen voor de aanleg van de Rijksweg Bodegraven - Utrecht. Formeel was de oprichting van de Meetkundige Dienst toen nog niet gere-
geld; er werd nog gedeeltelijk onder verantwoordelijkheid van het Geodetisch Bureau gewerkt. Geleidelijk echter ging het personeel van het Geodetisch Bureau over naar de Rijkswaterstaat en nieuw personeel werd direct aangesteld bij de Rijkswaterstaat. De overname van de inventaris van het Geodetisch Bureau geschiedde op 21 september 1931. Organisatorisch werd de Meetkundige Dienst, in deze publicatie verder M.D. genoemd, ondergebracht bij de directie Algemene Dienst, een situatie die tot 1959 zou voortduren. De dagelijkse leiding van de M.D. werd op 16 oktober 1931 toevertrouwd aan J.G. Fortuin die de rang kreeg van adjuncthoofdingenieur. Fortuin was tot dan toe landmete, van het Kadaster geweest; in die functie had hij de samenwerking van het Geodetisch Bureau, de Rijkswaterstaat en het Kadaster te Hoorn gestalte gegeven (Rijksweg 7). Gezien de heersende verhoudingen was de overgang van Fortuin van het veilige Kadaster naar de ongewisse nieuwe dienst een moedige daad, die voor de M.D. zowel wat betreft de samenwerking met het Kadaster als wat betreft de acceptatie als gelijkwaardige partner van grote betekenis is geweest. Ook een andere factor maakte de taak van Fortuin niet eenvoudig, namelijk de positie naast Schermerhorn in diens functie van adviseur van de M.D.. Hierop zal in het volgende hoofdstuk nader worden ingegaan. De M.D. werd opgedragen een eigen financiële administratie te voeren, Fortuin was de eerste comptabele, tot april 1949. Aangezien er van een formele oprichting van de M.D. blijkbaar geen officiële stukken zijn terug te vinden, is men bij het 25jarig jubileum van de M.D. uitgegaan van de datum van de aanstelling van Fortuin bij de Rijkswaterstaat, zodat wij 16 oktober 1931 als de geboortedatum van de M.D. mogen beschouwen. De nieuwe dienst werd ondergebracht in het gebouw voor Geodesie (Kanaalweg 4) van de Technische Hogeschool te Delft. Hierdoor werd de mogelijkheid tot intensief samengaan van theorie en praktijk geschapen, een samengaan dat van grote betekenis zou blijken voor de ontwikkeling van de M.D.
Figuur 3. J.G. Fortuin (1894-1949).
9
4J9
J6) ( j |
10
-4.50
-4
CL1KS
Opbouw ondanks crisis en oorlogsdreiging (1931 • 1940).
100.000 km 2 op Nieuw Guinea, ten behoeve van de Nederlandse Nieuw Guinea Petroleum Mij, een werkmaatschappij van de B.P.M. (SCHERPBIER [63]).
Reeds terstond bij de aanvang van de M.D. werd met de toepassing van fotogrammetrie begonnen. SCHERMERHORN [60](pag. 46) memoreert hoe op 11 september 1931 de eerste luchtopnamen voor „precisiekaartering" (grote-schaalkaartering) in Nederland werden vervaardigd ten behoeve van de werken aan het Amsterdam - Rijnkanaal. Aangezien de M.D. /toen nog niet over eigen fotogrammetrische uitwerkingsappWatuur beschikte vond de kaartering in november 1931 plaats te Jena op een Zeiss-stereoplanigraaf C4 door prof. von Gruber persoonlijk, in aanwezigheid van Schermerhorn en P.A. Negrijn. De resultaten, die in Delft met terrestrische metingen werden vergeleken, waren zodanig dat onmiddellijk tot aankoop van een Stereoplanigraaf C4 werd besloten. Dit instrument werd reeds op 18 mei 1932 geleverd; het heeft, met een tussentijdse revisie omstreeks 1950, bij de M.D. dienst gedaan tot 1969. Dankzij de aanwezigheid van dit instrument en de inmiddels verworven kennis bij het personeel kon de M.D. verschillende fotogrammetrische kaarteringen ten behoeve van de wegenaanleg uitvoeren. Daarnaast dient de inzet van de fotogrammetrie bij de ruilverkaveling Eemnes en de kadastrering van de Loosdrechtse piassen, beide kaarteringen ten behoeve van het Kadaster, te worden vermeld. Deze mogelijkheid van de M.D. om ook voor derden fotogrammetrisch werk uit te voeren, wierp vooral zijn vruchten af bij de inzet van de M.D. voor de kaartering van
•— 5T JOPIS
i irffr~m
LABOPATOPIUh
ffl BB
De samenwerking met de B.P.M, maakte het mogelijk met behulp van een bijzondere financieringsregeling het instrumentenpark uit te breiden met een Zeiss-stereoplanigraaf C5, een Zeiss-multiplex met 24 projektoren, en een Wild Autograaf A5. Gezien de hoge aanschaffingskosten van de fotogrammetrische instrumenten (de verhouding tot de jaarlijkse loonkosten van de waarnemers bedroeg ongeveer 10:1; thans is deze 2:1) werd bij de Afdeling Fotogrammetrie in zogenaamde ploegendienst gewerkt. Niet alleen de fotogrammetrische instrumenten waren praktisch dag en nacht in bedrijf; bij spoedopdrachten werd ook bijvoorbeeld op de Rekenafdeling in ploegendienst gewerkt. Soms werden de resultaten van het nachtelijk rekenwerk voor de B.P.M, 's-morgens in alle vroegte per auto naar Schiphol gebracht om met het vliegtuig naar Nederlands Indië te worden overgebracht. Een speciale opdracht werd in de jaren 1939 - 1940 uitgevoerd voor het Ministerie van Defensie, de zogenaamde Luchtkaartering XI. Van het gehele gebied van de Hollandse waterlinie werden onthoekte luchtfoto's op schaal 1:10.000, voorzien van een ruitennet en deels van hoogtelijnen, vervaardigd. Deze opdracht heeft destijds een groot deel van de produktiecapaciteit van de M.D. in beslag genomen.
N.V.
B3 B3 B3
m m rij*- r n m J n n~l rrj CD „ AP8EIDSDIÈMST
CEr rn m rn m tt^tn
rry rn
F&ffl ffl
tn
Figuur 4. Luchtkaartering XI.
11
Zo werd de methode van de ruimtelijke aero-triangulatie, ontworpen door Von Gruber, bij de M.D. voor het eerst op grote schaal toegepast en verder ontwikkeld; zie SCHWIDEFSKY [64] pag. 216. Schermerhorn maakte ook verschillende voor die tijd grote reizen, onder andere naar China en naar Nederlands Indië. De Nederlandse fotogrammetrische techniek nam aldus in de wereld van voor 1940 een vooraanstaande plaats in, een plaats verworven door de bundeling van wetenschap en praktijk zoals die in de M.D. gestalte had gekregen. Hierbij dienen we echter vooral niet te vergeten dat de pioniersgeest van het personeel in dit gebeuren een zeer grote rol speelde.
Figuur 5. Internationale kontakten van Schermerhom: midden: S. Finsterwalden boven v.l.n.r.: Prof. Dr. 0 . von Gruber, H. Roussilhe, Dr. H. Wild onder v.l.n.r.: Prof. Dr. Ing. C.F. Baeschlin, Generaal G. Perrier, Prof. Dr. O. Eggert.
Zoals in Hoofdstuk 1 werd vermeld was Schermerhorn als adviseur aan de M.D. verbonden. Dit adviseurschap omvatte niet minder dan de wetenschappelijke en technische leiding, zij het onder verantwoordelijkheid van de H.I.D. in de Algemene Dienst. Daarnaast was de adviseur onder meer bevoegd voorstellen te doen voor het in dienst nemen en ontslaan van personeel, hij dirigeerde de groepsindeling van de terreinmeters, controleerde de comptabele regeling van de M.D. en beheerde de inventaris van fijne instrumenten. Kortom, in grote lijnen kon hij zich als diensthoofd opstellen, hetgeen in de praktijk dan ook veelvuldig gebeurde. Menigeen die in die tijd bij de M.D. kwam solliciteren zal dit kunnen beamen. Dankzij dit adviseurschap van Schermerhorn wist de M.D. zich in de eerste 10 jaren van zijn bestaan verzekerd van uitstekende contacten met wetenschappelijke instituten en personen in binnen- en buitenland.
Figuur 6. De. M.D. in bedrijf.
12
In een tijd van grote werkloosheid, zoals in de dertiger jaren, was het niet moeilijk om personeel te werven zodat de dienstleiding van de M.D., zich gesteld ziende voor een groeiend takenpakket in een min of meer onontgonnen gebied, een groot aantal jonge mensen met een uitstekende vooropleiding aan zich kon binden. Onder het personeel werden velen aangetroffen met het einddiploma van de H.B.S., de Kweekschool voor onderwijzers of de Zeevaartschool, alsmede enige civielingenieurs en een niet gering aantal landmeters van de landmeterscursus te Wageningen. Voor de laatste categorie bood de M.D. nadat het Kadaster in 1930 (HAASBROEK [19]) zijn poorten voor de jonge afgestudeerde landmeters had gesloten, een goede kans om in het eigen vakgebied een werkkring te vinden. De niet-academisch gevormden vonden in de M.D. een klimaat, waarin ze zich konden ontwikkelen op het vakgebied van de technische landmeetkunde, een nog geheel braakliggend terrein. De uitdaging, alsmede de voldoening van het hebben van werk in een tijd van zo grote werkloosheid, vormden de grondslag voor een grote motivatie bij het personeel van de M.D. Daarbij komt nog, dat de M.D. tot in de jaren veertig tegen verrekening werkte, waarbij de Rijkswaterstaatdiensten zorgden voor credieten van de werken. Een maximum aan efficiency (hoge kwaliteit, lage kosten, goede service) was dus een welbegrepen eigenbelang van het personeel.
Door het adviseurschap van schermerhorn ontstond de mogelijkheid dat studenten van de Technische Hogeschool zich met de fotogrammetrie vertrouwd maakten; immers de M.D. was in het gebouw voor Geodesie gehuisvest. Nadat in 1935 (VAN DER HOEK [22], HAASBROEK [19]), de landmeetcursus van Wageningen werd overgebracht naar de Technische Hogeschool in Delft konden ook de aankomende civiellandmeters deze gelegenheid benutten. Het pleit voor de sociale instelling van de toenmalige M.D.-leiding, dat zij aan een aantal personeelsleden de faciliteiten verschafte om de studie voor civiel-landmeter aan de T.H. te volgen. Uiteraard was dit geen gemakkelijke opgave; desondanks hebben verschillende' tekenaars en rekenaars van de M.D. langs deze weg een academische opleiding kunnen voltooien. Het oorspronkelijk reeds bij de Algemene Dienst aanwezige geodetische werkpakket (met uitzondering van de Waterstaatkaart, die elders onder de Algemene Dienst ressorteerde), namelijk: Rivierkaart, N.A.P. Centraal Beheer van Instrumenten, leverde bij de overgang naar de M.D. maar weinig problemen op, en de daarbij betrokken gespecialiseerde ambtenaren vormden als het ware de ambtelijke kern van de nieuwe M.D.
Reeds in 1930 was door het Geodetisch Bureau voor de Rivierkaart een eenvoudige fotogrammetrische methode ingevoerd, waarbij men gebruik maakte van onthoekte foto's die met behulp van de bij de Technische Hogeschool gebouwde stereopantograaf en later met de calqueerstereoscoop werden overgetekend tot een lijnenkaart. BOODE [7], SCHERMERHORN en VAN STEENIS [62].
De metingen ten behoeve van de tweede nauwkeurigheidswaterpassing, in 1926 door het Geodetisch Bureau in opdracht van de Algemene Dienst begonnen, werden zonder onderbreking door de M.D. voortgezet en in 1939 voltooid. WAALEWIJN [71].
De bij de Algemene Dienst in beheer zijnde „fijne instrumenten" (waterpasinstrumenten, theodolieten, sextanten, planimeters etc.) vormden een collectie die, zoals Schermerhorn in één van zijn vaak kernachtige uitspraken vermelde, rijp was voor het museum. De M.D. heeft van de aanvang af een beleid gevoerd waarbij, in vervolg op de aanpak bij het Geodetisch Bureau, moderne instrumenten werden aangekocht en bij het werk ingezet. Daarbij werd ook de Nederlandse industrie ingeschakeld: een aantal theodolieten en vooral waterpasinstrumenten van de firma De Koningh te Arnhem werd aan het instrumentarium toegevoegd. De Koningh bouwde naast een onthoeker ook op aanwijzingen van Schermerhorn een radiaal-triangulator ten behoeve van de fotogrammetrie. Op de tekenzaal van de M.D. werd voor de kaartering van de grondslagpunten en het ruitennet een grote coördinatograaf van Coradi gebruikt, terwijl voor detailkaarteringen een groot aantal detailcoördinatografen ook van De Koningh in gebruik was. Door de grote nauwkeurigheid van de coördinatograaf en de fotogrammetrische instrumenten werd men al spoedig geconfronteerd met problemen als gevolg van onregelmatige rek- en krimpverschijnselen van de normale tekenpapiersoorten. Uiteindelijk werden deze problemen overwonnen door het ter beschikking komen van papiersoorten met een metalen steunlaag, zoals bijvoorbeeld het correctostat-papier. De fotogrammetrische kaarteringen, die „in potlood" van de tekentafels der fotogrammetrische instrumenten kwamen, werden door het inwerken van de naverkenning gecompleteerd en daarna in inkt afgewerkt. Het aldus ontstane grondblad vertoonde na het aanbrengen van de beschrifting en het kleuren (rosé, lichtblauw en sepia) een fraai uiterlijk, waarmede het vakmanschap van de M.D.-tekenaars (cartografen zo men wil) een zeer goede naam verwierf. Deze grondbladen werden vervolgens met de hand gecalqueerd teneinde voor het dagelijks gebruik reproduceerbare stukken te verkrijgen. De salarissen van het personeel waren bepaald niet hoog; gezien de beperkte middelen van 's Rijks schatkist en de heersende werkloosheid was dat wel begrijpelijk. De personeelsleden, meestal jonge mensen, accepteerden dit, al zal menigeen
Figuur 7. Stereopantograaf.
13
in die tijd grote moeite hebben gehad om de eindjes aan elkaar te knopen. Men was al dankbaar dat men werk had en de meesten waren in materieel opzicht toch al niet verwend en stelden geen hoge eisen. Nagenoeg alle dienstverbanden waren óp arbeidscontract, dit was overigens niet alleen zo bij de M.D., doch een bij de gehele overheid voorkomende wijze van aanstelling; bovendien werd de M.D. als tijdelijk verschijnsel gezien (het Rijkswegenplan zou over niet al te lange tijd gereed zijn, en wat dan?). Aangezien er voor de niet-academisch gevormde landmeter in de overheid geen rangenstelsel bestond, werd speciaal voor de M.D. de rangsbenaming landmeetkundig ambtenaar ingevoerd, in de categorieën adspirant, 3 e , 2 e en 1 e klasse. Deze rangen werden toegepast bij de ambtenaren in de buitendienst en bij de fotogrammetrie. Voor de tekenaars moest worden volstaan met de rang tekenaar, zoals die ook bij het Kadaster in gebruik was. Doordat in deze rang geen gradatie bestond bleven de tekenaars in salariëring achter bij de landmeetkundig ambtenaren, een situatie die tot in de jaren vijftig heeft voortgeduurd. Een belangrijke aangelegenheid voor de jonge M.D. vormde de wijze van samenwerking met het Kadaster. In het Geodetisch Bureau was reeds de nodige ervaring opgedaan op dit gebied. De persoon van Fortuin (en niet alleen het feit dat hij een voormalig landmeter van het Kadaster was) heeft ongetwijfeld bijgedragen tot het scheppen van een zodanige sfeer dat reeds in augustus 1932 een eerste globale regeling voor de samenwerking tot stand kon komen. REGELING SAMENWER-
14
KING [51]. Hiermede werd vooral bij een aantal grote werken in Utrecht ervaring opgedaan in deze nieuwe materie. Er werd te Utrecht zelfs een speciaal Kadasterbureau „Samenwerking Waterstaat" opgericht, dat onder leiding van de landmeter J.H. Sanders de samenwerking vorm en inhoud gaf. Sanders heeft zich niet alleen beperkt tot de formele en praktische kant van deze samenwerking, doch tevens een belangrijke bijdrage geleverd tot de vorming en scholing van de jonge landmeetkundige ambtenaren van de M.D. Tot in 1962 heeft hij op dit gebied voor de M.D. een actieve rol gespeeld. Nadat gedurende een vijftal jaren nuttige ervaring was opgedaan kwam in 1937 een definitieve „Regeling der samenwerking tussen de Landmeetkundige Dienst van het Kadaster en M.D. van de Rijkswaterstaat" tot stand. Een dergelijke regeling, die voor beide partijen van groot voordeel is gebleken, wordt ook thans (uiteraard in aangepaste vorm) (REGELING SAMENWERKING [52]) nog steeds gehanteerd. Naar dit model zijn in de loop van de jaren ook regelingen van het Kadaster met andere technisch-landmeetkundige diensten tot stand gekomen.
Samenvattend kunnen we stellen dat de M.D. zich reeds in de eerste decade van zijn bestaan een eigen plaats had verworven in de landmeetkundige wereld in Nederland, ja zelfs tot over onze grenzen. Binnen de Rijkswaterstaat vervulde de M.D. een nuttige functie, waarbij echter moet worden aangetekend dat zowel bij de andere diensten van de Rijkswaterstaat als bij de M.D., (een onderdeel van de directie Algemene Dienst) wederzijds nog een gevoel van afstandelijkheid bestond.
Overleving: oorlog en wederopbouw (1940 - 1950).
De mei-oorlog van 1940 en de daarop volgende Duitse bezetting bracht natuurlijk een radicale ommekeer teweeg in het werk van de M.D. en in het leven van het personeel. Het is duidelijk dat er geen luchtfoto's meer konden worden gemaakt, terwijl door het ontstane isolement van ons land er ook geen fotomateriaal van de B.P.M. kon worden aangevoerd. Er werd nog met de bestaande voorraad luchtfoto's (ook van de B.P.M.) zo lang mogelijk doorgewerkt, maar ook aan die voorraad kwam een einde. De werken van de Rijkswaterstaat geraakten in een impasse, op een enkele uitzondering na, bijv. Rijksweg 12 van Utrecht richting Duitsland, door inventieve Nederlanders spottend „het hazepad" genaamd. Gelukkig had de directie Benedenrivieren reeds voor de oorlog opdracht gegeven voor de kaartering van een groot gedeelte van haar beheergebied, een opdracht die bekend stond als „Zuid-Hollandse wateren". De eerste kaarten hiervan waren reeds in 1939 afgeleverd en gedurende de oorlogsjaren kon het werk met behulp van nog aanwezige" luchtfoto's en ook door terrestrische metingen worden voortgezet. Uiteraard leverde dit ook voor de tekenaars een hoeveelheid werk. Voorts werden de berekeningen voor de definitieve vereffening van de tweede nauwkeurigheidswaterpassing uitgevoerd. Maar alles bijeen was er onvoldoende werk om de ruim 200 personeelsleden van de M.D. langdurig aan de gang te houden. Door de dienstleiding werd met grote voortvarendheid gezocht naar vervangend werk, omdat werkloosheid in de gegeven omstandigheden er onherroepelijk toe zou leiden, dat personeelsleden werden gedeporteerd naar Duitsland, om te worden ingezet in de Duitse oorlogsindustrie. Dit laatste diende zowel uit sociale als uit militaire (geallieerde) overwegingen te worden vermeden. Een van de objecten was de ruilverkaveling. Met behulp van luchtfoto's van de Topografische Dienst (technisch gezien op de veel te kleine schaal 1:20.000) werden kaarten op schaal 1:2.500 gemaakt. Daarnaast werd ook een aantal fotogrammeters in het terreinwerk ten behoeve van de ruilverkaveling ingezet; voor sommigen betekende dit een definitieve overgang naar de buitendienst. De directeur van de Cultuurtechnische Dienst heeft later verteld, „dat die landmeters nooit klaar kwamen", hetgeen natuurlijk (gezien het dreigend alternatief) wel verklaarbaar was. Het was trouwens tijdens de Duitse bezetting een daad van vaderlandsliefde, om zo langzaam mogelijk te werken en zo slecht mogelijke kwaliteit af te leveren. De bezetter moet wel een zeer slechte indruk hebben gekregen van het prestatievermogen van de Nederlanders. Zelfs eenvoudige waterpassingen uit die periode dienen met wantrouwen te worden bekeken. Een ander werk waarvoor de aanwezige fotogrammetrische capaciteit met succes kon worden ingezet was de meting en
3
„kaartering" van cultuurmonumenten door middel van terrestrische fotogrammetrie. Van verschillende kerken en gebouwen werden opnamen gemaakt met een terrestrische meetcamera, terwijl op de gevels „coördinaten" van paspunten werden ingemeten. De uitwerking van de foto's leverde een groot aantal fraaie en nauwkeurige tekeningen op, o.a. van de St. Bavo-kerk te Haarlem en een reeks gevels aan de Oude Delft te Delft, (zie fig. 9) Voorts werd een uitgebreide studie verricht aan de stereoplanigraaf C4 en C5, waardoor de kennis van de eigenschappen van dit instrument tot in details werd verrijkt. VAN DER WEELE [79] Ondertussen was tengevolge van het in gijzeling wegvoeren van Schermerhorn door de bezetter in 1942 een einde gekomen aan diens adviseurschap van de M.D.. De volle last van de dienstleiding in deze moeilijke jaren, kwam toen geheel op de schouders van Fortuin, die in 1943 de titel Hoofd van de Meetkundige Dienst kreeg. In 1941 werd ook de rang landmeter van de Rijkswaterstaat bij de M.D. ingevoerd, waardoor aan de in Wageningen of Delft afgestudeerde landmeters eenzelfde carrière als bij het Kadaster kon worden geboden. Een groot aantal van hen had echter reeds gekozen voor een loopbaan bij het Kadaster op het moment dat aldaar de deur weer werd geopend (1938 1939). Gezien de moeilijke omstandigheden en o.a. het feit dat het personeel veelvuldig moest worden overgeplaatst werd in 1940 de Contact Commissie ingesteld. Hierdoor kwam een samenspraak tot stand tussen de dienstleiding en het personeel op basis van wederzijds vertrouwen. Een overleg dat in de ambtelijke wereld van die tijd als uniek mag worden beschouwd en dat mede bepalend is geworden voor de sfeer in de M.D. tot op heden. Tegen het einde van de oorlog kwam het gehele produktieapparaat stil te liggen. Een (gelukkig gering) aantal personeelsleden was naar Duitsland gedeporteerd, hetzij als
fÊÊÊÊÊÊÊÊÊÊÊÊI^ÊÊÊÊÊÊÊÊÊÊÊÊÊÊÊÊÊtM Figuur 8. Gedenksteen In de hal van het M.D.-gebouw.
15
Figuur 9. Kartering van de St. Bavo-kerk te Haarlem.
16
dwangarbeider, hetzij als krijgsgevangene. Het front lag sinds het najaar van 1944 dwars door Nederland, zodat vele verbindingen verbroken waren. De in Delft werkzame personeelsleden hadden slechts één doel, namelijk eten bemachtigen om met hun gezin in leven te blijven. Eindelijk kwam in mei 1945 de bevrijding van Nederland en een, aanvankelijk gebrekkig, herstel van de verbindingen. Geleidelijk keerden de gedeporteerde, krijgsgevangen of als vermist beschouwde personeelsleden terug; helaas bleek dat de oorlog aan vier personeelsleden van de M.D. het leven had gekost. Het was niet eenvoudig om de dienst weer op gang te brengen, het ontbrak letterlijk aan alles, vaak zelfs de eenvoudigste zaken als bijvoorbeeld warme kleding, laarzen of fietsbanden. Weliswaar was het Geodesiegebouw niet beschadigd, maar bijvoorbeeld één van de fotogrammetrische instrumenten (de Wild A5) was door de bezetter in beslag genomen en naar elders overgebracht. Het kon worden opgespoord nabij Jena en dankzij de bemoeienis van de Minister-President (Schermerhorn) met veel moeite naar Delft worden teruggebracht. Een vrij groot aantal personeelsleden verliet de M.D. Het motief voor dit vertrek moet aan verschillende oorzaken worden toegeschreven. In de eerste plaats was er in de jaren onmiddellijk na de oorlog een algemene drang naar verandering die zich o.a. uitte in een sterke emigratie naar de Verenigde Staten, Canada en Australië. Bovendien gold voor de M.D. dat voor het personeel (vaak al ongeveer 10 jaar in dienst) bevorderingen uitbleven, terwijl er nog steeds weinig uitzicht bestond op aanstelling in vaste dienst („niets is vaster dan los bij de Waterstaat")*. Voegt men daarbij, dat er bij diverse gemeentelijke diensten een groot gebrek aan landmeetkundig personeel bestond, dan is het niet verwonderlijk dat het personeelsbestand in de periode van 1944 tot 1946 terugliep van 220 man naar ongeveer 170. De werken van de Rijkswaterstaat kwamen slechts langzaam op gang; voornamelijk het herstel van dijken, bruggen, havens en dergelijke. Een zeer belangrijk en urgent werk vormde de wederopbouw van een groot aantal verwoeste steden en dorpen, vooral in de zuidelijke helft van Nederland. De Rijkswaterstaat was vooral betrokken bij het herstel van grote delen van Zeeuwsch-Vlaanderen en Walcheren, die door inundatie en/of oorlogshandelingen grotendeels geheel gereconstrueerd moesten worden. Door de M.D. werd hierbij de
landmeetkundige ondersteuning geleverd, waarbij onder andere luchtfoto's van de oorspronkelijke toestand goede diensten hebben bewezen. Het personeel van de buitendienst moest onder vaak primitieve en soms gevaarlijke omstandigheden leven en werken. In het kader van een algemene instructie van het college van Commissarissen voor de Wederopbouw kon de M.D. voor meetwerkzaamheden worden ingeschakeld bij diverse gemeentelijke wederopbouwplannen. De kosten van dit meetwerk kwamen ten laste van het Rijk (tot 7 december 1948). Zo heeft de M.D. in vele gevallen samen met het Kadaster een ruime landmeetkundige bijstand verleend, o.a. in Zutphen, Nijmegen en Venlo.(DE HAEN [20]) Het werk voor Venlo kon, naderhand op kosten van de gemeente, tot in 1955 worden voortgezet. Op initiatief van verschillende directies van de Rijkswaterstaat (o.a. Friesland en Gelderland) werd op vrij grote schaal begonnen met het vervaardigen van beheerkaarten van rijkswegen. Ook voor de B.P.M, kwam het werk na de beëindiging van de tweede wereldoorlog weer op gang, doordat op vele plaatsen in de wereld het zoeken naar olie met kracht werd voortgezet. Zo kwam geleidelijk na 1945 het werk van de M.D. weer in het normale spoor. De schaarste aan normale gebruiksgoederen liep, zij het langzaam, ten einde en de mobiliteit van de meetploegen verbeterde aanmerkelijk door de inzet van voormalige militaire voertuigen (enige jeeps en een aantal motorfietsen). In het kader van de door de regering nagestreefde industrialisering begon ook het werk voor de Rijkswaterstaat weer te groeien en tegen het einde van de in dit hoofdstuk beschreven periode kon men weer van een nagenoeg normale toestand spreken. De M.D. was gereed voor een periode van ongekende groei. Helaas zou Fortuin dit niet meer mogen beleven; hij overleed op 26 augustus 1949 op 55-jarige leeftijd. Gedurende bijna 18 jaar had hij de M.D. geleid in uiterst moeilijke omstandigheden. Wie kennis heeft kunnen nemen van de vaak zeer persoonlijke correspondentie die Fortuin met zijn medewerkers voerde, weet welk een verlies zijn heengaan, niet alleen voor de M.D., maar ook voor zijn medewerkers persoonlijk betekende. Zijn taak werd overgenomen door ir. A.J. van der Weele, die op 1 oktober 1949 werd benoemd tot Hoofd van de Meetkundige Dienst.
czxO^
* In de jaren 1947 en 1948 werden uiteindelijk veel vaste aanstellingen gerealiseerd.
17
18
Een grote sprong voorwaarts (1950 - 1960).
De hoeveelheid werk voor de M.D. nam door het herstel van de economie in het begin van de in dit hoofdstuk beschreven periode een zodanige omvang aan, dat het jaarlijkse werkprogramma met het beschikbare personeel onmogelijk kon worden volbracht, een situatie die sindsdien eigenlijk chronisch is geworden. Niet alleen door de Rijkswaterstaat maar ook door andere overheidsdiensten (de Rijksluchtvaartdienst, het B.A.B.O.V., de provincie Drenthe, de gemeente Rotterdam, de Ruilverkavelingsdienst etc.) werd voortdurend een beroep gedaan op de M.D. Een personeelsstop bij de overheid in 1950 verhinderde aanvankelijk een personeelsuitbreiding, waaruit tevens blijkt, dat het met de overheidsfinanciën in het begin nog slecht was gesteld. Trouwens, ook de materiële voorzieningen van de dienst waren nog niet op het peil waarop ze zouden behoren te zijn voor een goede en efficiënte uitvoering van de werkzaamheden. Goed papier en goede meetbanden waren moeilijk te verkrijgen, terwijl zelfs gewone gebruiksartikelen als bijvoorbeeld gloeilampen nog schaars waren. Het werkpakket van de M.D. veranderde nauwelijks van karakter; er werd veel werk verzet voor de Rijkswaterstaat en ook voor uitbreidingsplannen van verschillende gemeenten. VAN DER WEELE [78] geeft een uitvoerige beschrijving van het werk en de organisatie van de M.D. in de eerste helft van de hier beschreven periode, hier zal worden volstaan met het noemen van een aantal aspecten. In de loop van 1950 werd begonnen met de derde nauwkeurigheidswaterpassing van Nederland, die tot 1959 zou duren. In het kader van deze nauwkeurigheidswaterpassing werd bij wijze van experiment in 1952 een hydrostatische waterpassing uitgevoerd over de Westerschelde, gebruik makend van een pas geïnstalleerde gaszinker. WAALEWIJN [74]. De ervaringen opgedaan bij dit experiment hebben naderhand hun vruchten afgeworpen bij het ontwerpen en toepassen van een systeem voor hydrostatische waterpassing ten behoeve van de voorbereiding voor de werken van het Deltaplan. Naast de vele opdrachten voor de Rijkswaterstaat, was de Afdeling Fotogrammetrie sterk bezet met werkzaamheden voor de ruilverkaveling, die in het kader van de opvoering van de produktiviteit van de landbouw in de belangstelling stond. GORTER [18]. Ook de kaartering ten behoeve van de herverkaveling van de na de stormramp van 1953 overstroomde gebieden in Zeeland leverde veel werk op. Toen in 1956 het Kadaster een eigen fotogrammetrische afdeling stichtte kwam er een einde aan de bijna 20 jaar durende inzet van de M.D. voor de ruilverkaveling. Ook het werk voor de B.P.M, (het zogenaamde tropische werk) stelde voortdurend hoge eisen aan de inventiviteit en de vakkennis van de M.D.-medewerkers. Deze werkzaamheden gingen in de hier beschreven periode onverminderd voort. SCHERPBIER [63].
4
In 1958 werd aan de taken van de M.D. toegevoegd de samenstelling (in samenwerking met de Topografische Dienst) van de Hoogtekaart van Nederland, schaal 1:10.000. Ook de principe-instemming op 4 juni 1956 van de DirecteurGeneraal orn een volledige oever- en kustkaart van Nederland tot stand te brengen betekende een belangrijke uitbreiding van het takenpakket van de M.D. Op personeelsgebied kwamen al spoedig enige verbeteringen tot stand tengevolge van het nieuwe Bezoldigingsbesluit Burgelijke Rijksambtenaren (BBRA 1948). Voor de tekenaars ontstond eindelijk de mogelijkheid voor een bevordering door de invoering van de cartografenrangen, terwijl in de buitendienst voorde meetassistenten een bevorderingsmogelijkheid beschikbaar kwam in de rang van meetarbeider. Bovendien werd nu ook een aantal meetarbeiders aangesteld in vaste dienst, hetgeen aanleiding was, om voor hen een (aparte) vertegenwoordiging in de Contact Commissie te creëeren. De reeds genoemde personeelsstop in 1950 bij de overheid verhinderde aanvankelijk de zo noodzakelijke personeelsuitbreiding bij de M.D. Toen in de loop van 1952 tengevolge van de werkverruimingspolitiek van de regering een versterkte aktiviteit bij de Rijkswaterstaat ontstond in verband met de voorbereiding van nieuwe werken lag de weg open voor een gestage groei van de M.D.. Deze groei werd in 1953 nog extra gestimuleerd door het grote beroep dat op de Rijkswaterstaat werd gedaan na de stormramp van 1 februari 1953. De stormramp had een directe en een indirecte invloed op de ontwikkelingen bij de M.D.. Direct, omdat terstond na de ramp actuele gegevens over de toestand van de beschadigde dijken noodzakelijk waren. Hiertoe werden luchtfoto's gemaakt door K.L.M. Aerocarto; de uitwerking van deze foto's geschiedde in recordtijd. Zo werden bijv. op een maandag reeds 14 bladen afgeleverd die in een weekend van continu-dienst waren vervaardigd uit slechts twee dagen tevoren opgenomen luchtfoto's. Ook bij het herstel van de zeeweringen werd personeel van de M.D. ingeschakeld; in totaal hebben 8 meetploegen in 1953 onder vaak moeilijke omstandigheden hun bijdrage aan dit werk geleverd. Maar vooral indirect had de stormramp via het Deltaplan een grote invloed op het werkpakket van de M.D., een invloed die tot op de huidige dag voortgaat. In de eerste plaats werd men zich bij de Rijkswaterstaat opnieuw bewust van de behoefte aan goede gegevens over de toestand van de zeeweringen. Hiertoe werd in Zeeland een kaartering opgezet van de zeeweringen, aangevuld met profielgegevens van de verschillende dijkvakken. Naderhand werd deze aktiviteit uitgebreid tot het gehele Nederlandse kustgebied en ontstond, zoals reeds vermeld, de „Oever- en Kustkaart". Voorts werd door de in 1956 opgerichte Deltadienst een voortdurend beroep gedaan op het specialisme van de M.D.
19
Als gevolg hiervan kon bijv. de hydrostatische waterpassing verder worden ontwikkeld, zodat aan het einde van de jaren vijftig een operationeel systeem, dat uniek is in de wereld, ter beschikking stond van de Rijkswaterstaat. WAALEWIJN [75] VAN DER HOUVEN [30]. Een ander gevolg van de werken voor het Deltaplan was de toepassing van radioplaatsbepalings280
240
640 600 360 520 480 440 400 200 160 120 80 40
09S 08t 00fr 0Z6 0V2 091 031 082 WZ 00Z 0ZI 08 0+Figuur 10. Patroonblad. systemen bij de Rijkswaterstaat en de ontwikkeling van de geodetische ondersteuning voor deze systemen bij de M.D. De behoefte aan kaarten, waarop de positielijnen van deze radioplaatsbepalingssystemen waren afgebeeld (de zogenaamde positiepatronen) had vervolgens een uitermate stimulerende invloed op de toepassing van de automatische rekensystemen bij de M.D. en op de ontwikkeling van automatische kaarteringssystemen. Deze ontwikkelingen zijn uitvoerig beschreven door VAN DER SCHAAF en VETTERLI [57] en [58]. Ook de fotogrammetrie onderging de stimulerende werking van het Deltaplan. Niet alleen werd er een groot beroep gedaan op het in de M.D. aanwezige vakmanschap voor de kaarteringen van oevers en kusten, doch ook de kaartering c a . van de op zee en in de zeegaten voorkomende ingewikkelde golfverschijnselen vormde een onderwerp van intensieve studie voor de Afdeling Fotogrammetrie. Het zal duidelijk zijn dat ook bij de uitvoering van de grote werken voor het Deltaplan een goede landmeetkundige ondersteuning onontbeerlijk is, een ondersteuning die door de veelal moeilijke omstandigheden waaronder deze werken worden uitgevoerd een sterk beroep doet op de inventiviteit en het vakmanschap van de betrokken M.D.-ers. Indien men daarbij bedenkt dat bij een project van een dergelijke omvang de financiële middelen niet gering zijn, dan kan men al met al stellen, dat de Deltawerken een enorme invloed hebben uitgeoefend op het funktioneren van de M.D., een invloed die zich zal blijven uitstrekken zelfs tot na de voltooiing van de laatste grote werken. De huisvesting van de M.D. in het Geodesiegebouw was bepaald niet riant. De fotogrammetrische instrumenten waren op de begane grond ondergebracht; voor een aantal andere afdelingen was reeds in de jaren dertig de conciërgewoning ontruimd. Verschillende afdelingen bevonden zich aldus in ruim-
20
ten die oorspronkelijk als slaapkamer waren bestemd; de onthoeker en het fotografisch laboratorium waren in de voormalige keuken ondergebracht. Voor de tekenzalen waren de zolderruimten van het Geodesiegebouw uitgebouwd. (VAN DER HOEK [23]). Gegeven het feit dat ook de Bijhoudingsdienst van de Rijksdriehoeksmeting in het Geodesiegebouw was gehuisvest, is het niet overdreven te stellen dat het gebouw al jaren overvol was. Deze situatie werd bepaald nijpend toen het, in 1951 door Schermerhorn opgerichte, International Training Centre For Aerial Survey (I.T.C.) eveneens in het Geodesiegebouw (inmiddels uitgebreid met de voormalige hoogleraarswoning) moest worden ondergebracht. Weliswaar werd er al spoedig ten behoeve van het I.T.C. een vrij ingrijpende verbouwing opgezet, doch mede door de personeelsuitbreiding van de M.D. in de periode sedert 1952, ontstond een onhoudbare toestand. Tijdelijke oplossingen voor het huisvestingsprobleem werden vanaf 1953 gevonden door het verplaatsen van enige M.D.-afdelingen naar gebouwen elders in de stad. Een definitieve oplossing kwam in zicht door een groots nieuwbouwplan voor het I.T.C. waarin tevens een nieuwe huisvesting voor zowel het bureau van K.L.M.-Aerocarto als voor de M.D. was voorzien. Toen ten behoeve van deze nieuwbouw de voormalige conciërgewoning van het Geodesiegebouw werd afgebroken verhuisden nog enige afdelingen naar ruimten in oude gebouwen van de Technische Hogeschool (Gebouw voor Werktuig- en Scheepsbouwkunde aan de Nieuwelaan, zolders van het Hoofdgebouw aan de Julianalaan, de toren van het Geodosiegebouw) en naar een laboratoriumgebouw van de Shell bij „Pasgeld". Uiteraard had deze gebrekkige en zeer verspreide huisvesting nadelige gevolgen voor het efficiënt funktioneren van de dienst. Het nieuwe gebouw voor de M.D. kwam in de loop van 1956 gereed, zodat bij het 25-jarig jubileum de dienst voor het eerst „in eigen huis" was. Overigens was dit nieuwe gebouw reeds bij de aanvang nauwelijks groot genoeg om de steeds groeiende M.D. te bevatten, terwijl in een mogelijkheid tot uitbreiding niet was voorzien, ondanks herhaalde verzoeken daartoe door de dienstleiding van de M.D. Deze beperking is heden ten dage maar al te sterk voelbaar.
Figuur 11. Kanaalweg 3 B.
Het gebouw was, voor zover de middelen uit die tijd dat toelieten, speciaal ingericht voor het gebruik van de M.D.. Op de begane grond was de dienstleiding met de administratie en het N.A.P. gevestigd, alsmede de fotogrammetrische afdeling in speciaal gefundeerde en van air-conditioning voorziene ruimten. De Rekenafdeling, de Rivierkaart en de Voorbereiding van de Fotogrammetrie alsmede het Archief en het Fotografisch Laboratorium vonden een plaats op de eerste verdieping, terwijl de tekenzalen de tweede verdieping bezetten. Het Centraal Beheer van Instrumenten was ondergebracht in de kelderruimte, terwijl een gedeelte van de instrumentmakerij gebruik maakte van de gemeenschappelijke werkplaats van Ge-
odesie, I.T.C. en M.D. Eén van de voor die tijd zeer ongebruikelijke voorzieningen van het nieuwe gebouw vormde de aanwezigheid van een kantine, een faciliteit die thans in elk nieuw rijkskantorengebouw als vanzelfsprekend wordt beschouwd. De grote personeelsuitbreiding die omstreeks 1952-1953 inzette plaatste de M.D. ook voor andere problemen. Immers de in de grafiek (fig. 12) weergegeven groei is in wezen het positieve saldo van het aantal nieuw aangekomen personeelsleden verminderd met het aantal van degenen die de M.D. verlieten om elders een (vaak beter betaalde) werkkring te aanvaarden.
TOTAAL AANTAL PERSONEN IN DIENST OP 1 JANUARI
500
350
300
50
I
I
I
I
' ' ' ' ' ' N 'C O' ^ 'W I' D I' ^ C' O' O )'
n n 9 IO
o *co co co co co co co co ^ *• o>
*•*
* • * * *
*
*
' ' ' ' ' ' ' c 'o o' ï 0' ^ c M c o * i nI < pI f .I c oI o I> 0I ' - I in m
inm
I I I « n * r-Krs.
I I I I I I I m o t*. i»- r ~ N r ~ o o c o
Figuur 12. Ontwikkeling personeelsbestand.
Zo bestond het personeelsbestand begin 1954 voor een derde uit nieuwelingen. Het gevolg hiervan was dat tegenover de toename van de kwantiteit een duidelijke vermindering van de gemiddelde kwaliteit stond. Men dient hierbij te bedenken dat er, afgezien van de vakopleiding bij het Kadaster (C.T.O.) en schriftelijke cursussen, in Nederland geen enkele opleiding in de landmeetkunde bestond buiten de ingenieursopleiding aan de Technische Hogeschool te Delft, en de in 1953 gestichte H.T.S.-opleiding te Utrecht. Het nieuw aangeworven personeel moest dus door de dienst
zelf worden opgeleid. Gezien de grote hoeveelheid werk stuitte dit op ernstige moeilijkheden; niet alleen werden vakbekwame medewerkers door de hun opgelegde instructeurstaak aan de produktie onttrokken, doch bovendien trachtte men de nieuwkomers zo spoedig mogelijk produktief te maken. Dit kon slechts worden bereikt door een beperkte opleiding met een ver doorgevoerde specialisatie, hetgeen uiteraard niet bevordelijk was voor de flexibiliteit en de inzetbaarheid van de nieuwe medewerkers. Aangezien een dergelijke toestand mede uit sociaal oogpunt onaanvaardbaar werd geacht organi-
21
seerde de M.D. op initiatief van de Contact Commissie vanaf januari 1956 speciale cursussen ter verbetering van de vakopleiding van de jongere M.D.-medewerkers. Aanvankelijk ging het om jonge ambtenaren uit de buitendienst (waar immers de mogelijkheden voor instructie het geringst waren) doch naderhand werd ook een soortgelijke cursus opgezet voor de nieuw aangekomenen op de tekenzalen. Vooral in de laatste categorie was het verloop zeer groot, zodat veelvuldig andere diensten (meestal lagere overheden) de vruchten plukten van de door de M.D. in deze cursussen geïnvesteerde inspanning. Het bovenstaande geldt niet voor de jonge fotogrammers: uit de aard van hun bijzondere werkzaamheden werd reeds vanaf het begin van de jaren vijftig ernst gemaakt met hun vakopleiding. Hun specialisatie was er tevens oorzaak van dat het verloop in deze categorie beperkt bleef. Naast de opleiding van jonge ambtenaren werd ook de bijscholing van de ouderen niet vergeten. Door middel van zogenaamde kringvergaderingen stelde men elkaar wederzijds op de hoogte van nieuwe aktiviteiten en vorderingen, zodat een algemeen inzicht in het funktioneren van de dienst als geheel en een beter begrip voor eikaars problemen ontstond. Bovendien werden in dergelijke bijeenkomsten de dienstvoorschriften en de toepassing daarvan nader toegelicht. Met name ook de samenwerking met het Kadaster vormde het onderwerp van zulke kringvergaderingen. Organisatorisch was de M.D. opgebouwd uit een aantal afdelingen met een specialistische taak, namelijk een zestal rayons in de Buitendienst, twee tekenzalen, de Rivierkaart, het N.A.P., de Hoogtekaart, de Voorbereiding (Fotogrammetrie), twee fotogrammetrische kaarteerafdelingen, het Centraal Beheer van Instrumenten en de Administratie. Aan het hoofd van elk van deze afdelingen stond een afdelingschef (c.q. rayonchef), met als opleidingsniveau hogere beroepsopleiding. Deze chefs ressorteerden rechtstreeks onder het Hoofd van Dienst, die voorts werd bijgestaan door een plv. Hoofd van Dienst en een aantal stafleden met academische opleiding (geodetisch ingenieurs). Deze stafleden waren door specialisatie weliswaar aan de diverse afdelingen toegevoegd, doch zij hadden geen funktie in de lijnorganisatie. In 1957 werd een speciale Afdeling Planning opgericht teneinde de doorstroming van de opdrachten over de verschillende afdelingen te sturen. Omdat de M.D. ook voor derden opdrachten uitvoerde en er bovendien met de opdrachtgevers binnen de Rijkswaterstaat verrekening moest plaatsvinden beschikte de M.D. reeds vroeg over een bedrijfsadministratie, zodat door middel van nacalculatie een goed inzicht in de kosten van de diverse werkzaamheden kon worden verkregen. Getrouw aan de oude traditie bij de M.D. werd de ontwikkeling op het gebied van landmeetkundige instrumenten en methoden op de voet gevolgd. Zo werd in 1952 voor het eerst een tweetal automatische waterpasinstrumenten (Zeiss Ni-2, destijds Opton genoemd) aangeschaft, spoedig gevolgd door een groot aantal van deze instrumenten o.a. voor de waterpassing van ca. 20.000 grondwaterstandspeilbuizen in geheel Nederland ten behoeve van de Commissie Onderzoek Landbouwwaterhuishouding Nederland (C.O.L.N.). De methode van electromagnetische afstandmeting werd al in een vroeg stadium bij de M.D. ingevoerd; in 1958 werd een Tellurometer aangeschaft, waarmee veel ervaring op dit gebied kon worden verkregen. DE BRUIJN [8] [9]. Opdetekenafdelingen deden nieuwe materialen hun intrede; met name de kunststof tekenmaterialen brachten een grote ommekeer te-
22
weeg in het cartografisch werk. Tengevolge hiervan werden de kleuren op de basiskaarten vervangen door diverse signaturen. Ook werden nieuwe reproduktietechnieken beproefd en waar deze goed voldeden in het produktieproces ingevoerd. Er werd een begin gemaakt met het gebruik van moderne graveermaterialen, waardoor op een eenvoudige wijze goed reproduceerbare minuutstukken konden worden vervaardigd. Het instrumentenpark van de Afdeling Fotogrammetrie werd geleidelijk uitgebreid en bestond in de tweede helft van de jaren vijftig uit een vijftal instrumenten voor het kaarteren op de grotere schalen plus een zestal instrumenten voor het kleinere-schaal werk. VAN DER WEELE [78]. Met de jaren 1960 in zicht kon op economisch gebied van de hoogconjunctuur worden besproken. Een van de directe gevolgen voor de Rijkswaterstaat was een sterk toenemende aktiviteit in de wegenbouw als gevolg van de explosieve groei van het autoverkeer. Aangezien landmeetkundige gegevens reeds bij de eerste voorbereiding van de wegaanleg onontbeerlijk zijn, werd de M.D. al met deze toenemende aktiviteit geconfronteerd, ver voordat de uitvoering van de wegenbouw zich manifesteerde in de jaren na 1960. Een van de middelen om aan een chronisch personeelstekort het hoofd te bieden is het overgaan op systemen voor mechanisering en automatisering van de werkzaamheden. Reeds in zijn nieuwjaarsrede van 1957 gaf Van der Weele een beschouwing over automatisering in de landmeetkunde; het daarin geschetste toekomstbeeld is thans, ruim twintig jaar later, inderdaad werkelijkheid geworden. Toch, wanneer men deze rede thans naleest, is eigenlijk niet de exacte technische voorspelling het meest verrassende; Van der Weele wees in dit stuk met nadruk op de sociale gevolgen die de automatisering onherroepelijk zou hebben en hij pleitte voor een zo vroeg mogelijke invoering, zodat een geleidelijk en beheersbaar proces, de aanpassing van de medewerkers aan de ongetwijfeld grote veranderingen mogelijk zou maken. Met deze achtergrond is de automatisering bij de M.D. al vroeg begonnen, het eerst uiteraard bij het rekenwerk. Het reeds hierboven genoemde berekenen van positiepatronen vormde een eerste succesvolle stap in de automatisering. VAN DER SCHAAF EN VETTERLI [58]. Bij deze berekeningen werd gebruik gemaakt van de rekenautomaat Stantec ZEBRA van het Dr Neher Laboratorium van de P.T.T. Een ander automatiseringsprojekt betrof de nieuwe wijze van publikatie van gegevens en peilmerken van het N.A.P. door middel van een door een ponsband gestuurde schrijfmachine. LUITEN [37]. Tegen het einde van de in dit hoofdstuk beschreven periode kon men stellen, dat de ontwikkeling die met de oprichting van de M.D. in 1931 in landmeetkundig Nederland was ingezet een zekere afronding had bereikt. Ten eerste was daar de maatschappelijke erkenning van de landmeetkundige, werkzaam op het H.T.S. - niveau, door de instelling van het Ingenieursregister (Ing.-register); een aantal kaderfunktionarissen van de M.D. kon in dit Register worden ingeschreven. Daarnaast werd door de oprichting, mede op initiatief van een aantal M.D.-ers, van de Stichting Nederlands Genootschap voor Landmeetkunde (N.G.L) een vaktechnische bundeling van alle niet-academisch gevormde landmeetkundigen in Nederland tot stand gebracht. Het door deze stichting uitgegeven vaktijdschrift Geodesia, waarvan het eerste nummer in septem-
ber 1959 verscheen, vormde de concrete neerslag van deze bundeling. En tenslotte, de gelijkwaardigheid van de M.D. met andere diensten van de Rijkswaterstaat vond op 31 maart 1959 erkenning door de instelling van de M.D. als zelfstandige directie van de Rijkswaterstaat. Voortaan zou de M.D. evenals de
andere directies rechtstreeks ressorteren onder de DirecteurGeneraal. Na meer dan 30 jaar van taaie strijd, inventiviteit en werkkracht was uiteindelijk de erkenning gekomen van de plaats die de technische landmeetkunde behoort in te nemen, zowel in de wereld van de landmeetkunde als in die van de civiele techniek.
23
24
Periode van expansie (1960 - 1970).
5
De economische vooruitgang die in het begin van de jaren zestig tot een hoogconjunctuur had geleid, bezorgde de M.D. zeer veel werk. De reeds in de voorgaande periode begonnen voorbereiding voor een versnelde wegenbouw leidde tot zeer grote aktiviteit op dit gebied. Deze aktiviteit werd nog extra gestimuleerd door de instelling van het Rijkswegenfonds in 1964. Zowel de afdelingen in Delft als de buitendienst konden slechts door de uiterste inspanning aan de grote vraag naar landmeetkundige bijstand voldoen. De bouw van verschillende tunnels, die in deze periode ter hand werd genomen (Coentunnel, Beneluxtunnel en Heinenoordtunnel), stond in nauw verband met de wegenbouw. Bij de in 1957 gereedgekomen Velsertunnel had de M.D. reeds veel ervaring in dit specialistische werk opgedaan. De bouw van de nieuwe tunnels volgens de zogenaamde afzinkmethode vergde weer een totaal andere aanpak, waarbij de landmeetkundige ondersteuning van essentiële betekenis was voor het welslagen van de bouw en de uiteindelijke samenvoeging van de verschillende tunnelelementen. Vooral de Beneluxtunnel vergde door zijn ingewikkelde tracé het uiterste van de rekenkundige en meetkundige inspanning. De uitvoering van de Deltawerken kwam in deze periode goed op gang en zowel bij de bouw van de grote uitwateringssluizen in het Haringvliet als bij de nieuwe methode van geleidelijke sluiting in de Grevelingen en het Haringvliet met behulp van steenstorting uit een kabelbaan leverde de M.D. veel assistentie. (DUIVENS [15]). Voor het inrichten en afstellen van de kabelbaan werd onder andere de terrestrische fotogrammetrie ingeschakeld. De hiertoe aangeschafte terrestrische meetcamera's werden ook ingezet bij diverse projekten waarbij de baan van bewegende schepen, bijvoorbeeld in speciale manoeuvreersituaties of bij de tewaterlating moest worden vastgelegd. MEYER [41]. (zie fig. 13) Dergelijke problemen en nog vele andere (bijvoorbeeld op het gebied van plaatsbepaling op zee) werden ook bij de bouw van nieuwe havenmonden (onder andere Rotterdam-Europoort) aan de M.D. voorgelegd. In het Noorden van het land vergde de afsluiting van de Lauwerszee een belangrijke inspanning van de M.D.
off-set gedrukte kaart in twee kleuren werd de Rivierkaart voortaan uitgegeven in de vorm van maatvaste calques of lichtdrukken. BOODE [7]. Het werk voor derden was belangrijk afgenomen, enerzijds door de opkomst van veel landmeetkundige diensten bij provincies en gemeenten en van particuliere landmeetkundige bureau's, anderzijds door de beëindiging in 1964 van het zogenaamde tropische werk voor de B.P.M, als gevolg van de voortschrijdende dekolonisering. Uiteraard speelde de urgentie van het vele werk voor de Rijkswaterstaat mede een rol bi] het geleidelijk afstoten van werk voor derden en een zich concentreren op de taak voor de Rijkswaterstaat. In 1962 werd de regeling voor de samenwerking met het Kadaster herzien (REGELING SAMENWERKING [4]); hierbij werden door Sanders (zie hoofdstuk 2) waardevolle adviezen verstrekt. Op 1 januari 1963 droeg Prof. ir. A.J. van der Weele (inmiddels hoofdingenieur-directeur geworden en buitengewoon hoogleraar aan de Technische Hogeschool Delft) de leiding van de M.D. over aan ir. S. Rienstra. Omdat Van der Weele op die datum tot Rector van het I.T.C. werd benoemd waren de goede betrekkingen, die tussen het I.T.C. en de M.D. waren gegroeid, voor de toekomst verzekerd. De werkplanning en de financiële administratie van de M.D. werden in 1963 belangrijk vereenvoudigd doordat voortaan niet meer voor elk werk afzonderlijk machtiging moest worden gevraagd. Bij de nieuwe procedure werd het werkprogramma voor het gehele jaar in zijn totaliteit aan de Directeur-Generaal ter goedkeuring voorgelegd. Bovendien vond er geen verrekening meer plaats met de opdrachtgevers binnen de Rijkswaterstaat. Geconfronteerd met de voortdurende uitbreiding van het personeelsbestand en het ontbreken van een externe opleiding op middelbaar technisch niveau, startte de dienstleiding in 1961 een speciale cursus, de zogenaamde basiscursus, in Goes. NIEBOER - VAN DEN HOVEN [46]. De vestiging Goes was gekozen met de bedoeling om, gebruik makend van de geringe mogelijkheden tot vervolgopleiding in de Provincie Zeeland, jonge mensen met een voltooide middelbare schoolopleiding aan te trekken en op te leiden in de landmeetkunde. Deze basiscursus, die werd gegeven in een speciaal voor dit doel gestichte dependance-tekenzaal aan het Ravelijn De Groene Jager te Goes, bleek een groot succes. Uit degenen die de cursus met goed gevolg hadden doorlopen werden nieuwe medewerkers voor alle afdelingen van de M.D. (tekenzalen, fotogrammetrie, buitendienst, N.A.P. en rekenkamer) gerecruteerd.
Speciale aandacht werd ook gevraagd voor de bij diverse rivieren (Maas, IJssel) optredende oeverafkalving tengevolge van de scheepvaart. Het bleek mogelijk de situatie in korte tijd door middel van luchtfoto's vast te leggen en uit de in de loop van de jaren vastgelegde gegevens de opgetreden afkalving fotogrammetrisch te bepalen. Als gevolg van deze, meestal urgente, opdrachten kwam de uitvoering van het programma voor beheerkaarten en voor de Rivierkaart in deze periode in de verdrukking. De uitvoering van de Rivierkaart onderging in 1963 enige belangrijke veranderingen. De schaal van de kaart werd van 1 : 10.000 naar 1 : 5.000 gebracht, voor het gebied beneden Gouda, Gorinchem en Moerdijk zelfs naar 1 : 2.000. Voorts werd de reproduktiemethode gewijzigd; in plaats van een in
De basiscursus leverde bovendien het voordel dat de geslaagden bij hun voortgezette schriftelijke studie (meestal bij P.B.N.A. te Arnhem) terstond met de cursus „landmeetkundige" in plaats van „adspirant landmeetkundige" konden beginnen, waardoor verschillende van hen op veel jeugdiger leeftijd dan hun voorgangers uit de jaren vijftig het diploma„hoger
25
«? '-
- i ' - - • ' • . • • '
\
/
•*' . 'T :. .' '- * V / • • ; v . ' • • ? . • ,••• \ v ^ . ? ^ ^ ö ï ?
^
*' •;
¥*¥?
sP.£ afeifejl'*"
an
'1'**
v')•'••'S'
Tat
•5S«fe^^4l^
JEJK&
>--**
4' /.^^''-iHK
Figuur 13. Tewaterlating van een olietanker. Vastlegging ten behoeve van de bepaling van de vaarbaan.
3
^NPS
011! ï f !M!fc •
26
'A '••*"• ^Wft^wRi'-
r^Sw.
landmeetkundige" (H.T.S.- niveau) konden behalen. Het succes van deze cursus in Goes leidde in 1963 tot een soortgelijke cursus in Delft. In de daarop volgende jaren werd soms in beide plaatsen gelijktijdig een cursus georganiseerd, soms ook afwisselend het ene jaar in Goes en het andere jaar in Delft. De efficiency van de cursus werd zeer bevorderd doordat het dienstverband met cursisten, die bij een tussentijdse evaluatie ongeschikt bleken voor de vakopleiding, vroegtijdig werd verbroken, zulks op grond van bij de werving gemaakte duidelijke afspraken. Bij het beëindigen van deze opleidingsaktiviteiten in 1975 kon de balans worden opgemaakt: in totaal hadden toen 158 cursisten de basiscursus met goed gevolg doorlopen en van hen waren erin 1975 nog 116 bij de M.D. werkzaam. De grote inspanning van de docenten (M.D.-kaderfunktionarissen die dit werk naast hun normale dagtaak verrichtten) wasduszekernietvergeefs geweest. Zoals altijd in de geschiedenis van de M.D. profiteerden ook andere diensten (meestal in de overheidssfeer) van deze inspanning van de M.D., getuige het aantal geslaagden (42) dat in de loop van de jaren elders een werkkring had gevonden. De dependance te Goes groeide overigens uit tot een afdeling die een belangrijke aandeel van de produktie van de tekenzalen voor zijn rekening kon nemen. De streekgebondenheid van vele van de nieuwe medewerkers maakte tenslotte dat de dependance Goes naast opleidingsinstituut een produktieafdeling werd. De huisvestingsproblematiek die hierdoor ontstond vond in 1966 een oplossing door de bouw van een houten gebouwencomplex aan de J.P. Coenstraat te Goes. De bijscholing van de reeds langer in dienst zijnde ambtenaren vond ook in deze periode voortgang door kringvergaderingen en speciale cursussen, vaak in de vorm van conferenties (bijvoorbeeld in de Grote Bunte te Nunspeet), waar nieuwe ontwikkelingen in het vakgebied uitvoerig aan de orde werden gesteld. Met name de invoering van nieuwe verkenningsregels voor de meetkundige grondslag, zoals neergelegd in de Handleiding voor de Technische Werkzaamheden van het Kadaster (HTW 1956 [21]) leverde langdurig stof voor instruktie op verschillende niveaus. De automatisering, die in de voorgaande periode geleidelijk was begonnen kreeg een belangrijke impuls doordat in 1961 bij het I.T.C. een rekenautomaat Stantec Zebra werd geïnstalleerd, terwijl bij de M.D. een automatische coördinatograaf Coradomat in gebruik werd genomen. ARGELO en RIETVELD [1]. Er was een hechte samenwerking ontstaan tussen de Mathematische Afdeling van het I.T.C. en verschillende afdelingen van de M.D. Evenals in de jaren dertig de wisselwerking tussen theorie en praktijk van grote invloed was op de ontwikkeling van de fotogrammetrie bij de M.D., heeft de samenwerking van I.T.C. en M.D. op het gebied van de automatisering een beslissende invloed gehad op de ontwikkelingen in de jaren zestig. Onder begeleiding van het Hoofd van de Mathematische Afdeling van het I.T.C, prof. drs. D. Eckhart, functioneerde op dit terrein een gemeenschappelijke groep, bestaande uit stafleden, systeemanalisten en programmeurs van I.T.C. en M.D.. De opleiding en scholing van systeemanalisten en programmeurs geschiedde aanvankelijk uitsluitend in eigen beheer, naderhand werd een aantal van deze medewerkers in staat gesteld cursussen voor wetenschappelijk rekenaar aan het Mathematisch Centrum te Amsterdam of de Technische Hogeschool te Delft te volgen. In 1969 bestond de gemeenschappelijke groep uit ongeveer 75 personen, waarvan bijna 60 M.D.-medewerkers. Het werk van deze groep beperkte zich niet alleen tot het automatisch rekenen doch strekte zich tevens uit tot de techniek van het opslaan van ge-
gevens en het automatiseren van tekenprocessen. Zo bracht de installatie van de automatische coördinatograaf Coradomat (1961) een belangrijke stap vooruit in het construeren van positiepatronen voor radioplaatsbepaling. Het tijdrovende uitzetten van de berekende punten kon in het vervolg worden vervangen door een automatisch proces, waarbij echter het verbinden van de uitgezette punten nog in handwerk moest geschieden, omdat de Coradomat niet kon tekenen. Toen in 1965 een CalComp 506 drumplotter aan het instrumentarium van de M.D. werd toegevoegd, lag de weg open voor het geheel automatisch tekenen van positiepatronen. VAN DER SCHAAF [57]. De CalComp 506 drumplotter werd ook gebruikt om het automatisch tekenen van profielen. MEIJER [41]. De inspanning, nodig om de conventioneel gemeten profielgegevens ten behoeve van dit tekenwerk in de computer (die de CalComp bestuurde) in te voeren woog nauwelijks op tegen de besparing aan handmatig tekenwerk. Het grote voordeel van deze automatische verwerking lag veeleer in het feit, dat met de in de computer ingevoerde profielgegevens in een later stadium op eenvoudige wijze grondverzetberekeningen mogelijk waren. De profieltekeningen waren aldus slechts een bijprodukt in een veel ruimer opgezet automatiseringsproces. Voor het ontlenen van profielgegevens aan luchtfoto's was een van de fotogrammetrische instrumenten met een profiloscoop (BAARS [2]) uitgerust. Deze gegevens konden door tussenkomst van electronische registratieapparatuur aan het fotogrammetrisch instrument direct in het automatisch proces worden ingeschakeld. De rekenautomaten van het I.T.C, de Zebra en vanaf 1967 bovendien nog twee Electrologica X-1 computers, verschaften de M.D. vele nieuwe mogelijkheden. Niet alleen werden allerlei landmeetkundige berekeningen door een voortdurende programmeringsinspanning geautomatiseerd, doch ook vele technische berekeningen die voorheen door de ontwerpafdeling van de Rijkswaterstaat werden uitgevoerd kwamen binnen het bereik van de M.D. RIETVELD [54]. Naast de conventionele berekeningen voor het wegontwerp (vooral asberekeningen) leverde de geautomatiseerde berekening in combinatie met de CalComp 506 nieuwe mogelijkheden als bijvoorbeeld het automatisch kaarteren van wegassen en het automatisch tekenen van perspectieftekeningen, die een visuele indruk van het ontwerp gaven. Geleidelijk breidde zich het programmapakket (met name het zogenaamde wegenpakket) uit, waardoor de M.D. in staat was de vaak overbelaste ontwerpafdelingen van de verschillende Rijkswaterstaatdiensten een goede service te verlenen. Deze service verkreeg in 1969 nog een belangrijke versnelling door de aansluiting van de M.D. op het openbare telexnet: invoergegevens en resultaten van berekeningen worden langs deze weg over en weer gestuurd tussen opdrachtgever en M.D.. De snelle ontwikkeling van nieuwe werkmethoden en ook de door de automatisering ontstane mogelijkheid van service op civiel-technisch gebied bracht de M.D. tot de noodzaak om op uitgebreide schaal voorlichtingsbijeenkomsten te organiseren voor de diverse directies van de Rijkswaterstaat. Daarnaast werd door een nieuwe rayonindeling van de buitendienst, aangepast aan de regionale grenzen van de Rijkswaterstaatdiensten, een intensiever contact met de opdrachtgevers nagestreefd. Tot de taken die van oudsher bij de M.D.-Rekenafdeling een groot deel van de capaciteit vergden behoorde zeker het fotogrammetrisch rekenwerk. Het lag voor de hand ook dit werk aan de computer toe te vertrouwen. Door wederom een geza-
27
menlijke inspanning van I.T.C. en M.D. ontstond onder de naam ANBLOCK. (VAN DEN HOUT [29]) een programma voor analytische blokvereffening, dat grote invloed heeft gehad op de ontwikkeling van de fotogrammetrie. Doordat de hoeveelheid rekenwerk geen beperkende voorwaarde meer was bij de uitvoering van de luchtkaarteringen kon de opnameschaal van de luchtfoto's groter worden gekozen met als resultaat weliswaar meer modellen doch tevens een betere interpretatie in het instrument en een vermindering Van de naverkenning in het terrein. Aldus werkte deze automatisering niet uitsluitend bij de Rekenafdeling, doch ook bij de Afdeling Fotogrammetrie, de buitendienst en bij de tekenzaal tot een verhoging van de efficiency. De toepassing van de ANBLOCK-methode kon in 1964 nog belangrijk worden verbeterd, doordat een van de fotogrammetrische instrumenten (de Wild A7) werd voorzien van automatische registratieapparatuur; het tijdrovende opschrijven van de waarnemingen en de daaruit volgende kans op fouten behoorde daarmee tot het verleden. VAN DER KRAAN [33]. In de loop van de jaren werden ook andere instrumenten met zulke registratieapparatuur uitgerust; in 1969 waren dat er vijf. Ondanks deze ontwikkeling bleef het fotogrammetrisch tekenwerk als zodanig nog op de oude leest geschroeid: de instrumenten produceerden een tekening in potlood, die vervolgens op de tekenzaal (na het inwerken van de naverkenning) tot een definitief stuk moest worden bewerkt door inkten of graveren. Het direct graveren van hoogtelijnen in het fotogrammetrisch instrument was reeds met succes beproefd, doch het tekenen van situatietekeningen (immers met veel rechte lijnen en speciale signaturen) was op deze wijze niet mogelijk. De oplossing voor dit probleem werd gevonden in het systeem van digitaal fotogrammetrisch kaarteren, waarbij alle waarnemingen in het fotogrammetrisch instrument electronisch worden geregistreerd en vervolgens met behulp van de computer en speciale programmatuur geschikt worden gemaakt voor de automatische tekentafel. Reeds in 1969 werden de eerste proeven voor digitaal kaarteren met succes bekroond; de M.D. vervulde op dit gebied in de wereld een voortrekkersfunktie. Uiteraard was het systeem toen nog niet volmaakt o.a. omdat de CalComp 506 drumplotter niet geschikt was voor nauwkeurige en reproduceerbare tekeningen op maatvast materiaal. De ontwikkeling van het digitaal kaarteren zou echter een belangrijke invloed gaan uitoefenen op werkwijze en organisatie van de M.D. in de jaren zeventig. (KUBIK and TIENSTRA [36]). De toenemende afhankelijkheid van de computer, zoals die bij alle afdelingen van de M.D. zich manifesteerde, leidde hier en daar tot grensvervaging tussen de aktiviteiten van verschillende afdelingen. Dit riep de vraag op of er in de toekomst niet zou moeten worden gestreefd naar integratie van diverse aktiviteiten. Het grote aantal opdrachten leidde er al in het begin van de jaren zestig toe, dat de M.D. meer nog dan voorheen van de methode der fotogrammetrie gebruik ging maken. Bedroeg het aantal „grote" fotogrammetrische uitwerkingsinstrumenten in 1960 nog vijf, in 1970 was dit al opgelopen tot twaalf. BAARS [2]. Desondanks moest bijna ieder jaar een gedeelte van het fotogrammetrisch kaarteerwerk worden uitbesteed om aan de urgente vraag te kunnen voldoen. Om aan de meest urgente informatiebehoefte van de opdrachtgevers tegemoet te komen werd overgegaan tot het afleveren van globaal op schaal gebrachte luchtfoto's onmiddellijk na de luchtopname. Voorts werden na de kaartering in de fotogrammetrische instrumenten zo spoedig mogelijk voorlopige calques (repro-
28
dukties van de potloodtekeningen) aan de opdrachtgever verstrekt. De hydrostatische waterpassing, die op vele plaatsen langs de Nederlandse kust, ja zelfs in de Duitse riviermonding (Elbe, Weser en Eems) met succes was toegepast, werd in verband met de te bereiken hoge nauwkeurigheid ook geschikt gemaakt voor de meting van een eerste-ordewaterpasnet door Nederland. Hiertoe werd een binnenvaartuig speciaal ingericht en in de zomer van 1964 onder de naam „Niveau" in gebruik gesteld. WAALEWIJN [72]. In de daaropvolgende jaren werd in het zomerseizoen aan de hydrostatische meting van deze vierde nauwkeurigheidswaterpassing gewerkt, hetgeen echter regelmatig werd onderbroken door hydrostatische waterpassingen nabij de kust en in het Waddengebied.
**S*55^'
Figuur 14. Het waterpasschip „Niveau".
In de buitendienst lagen de nieuwe ontwikkelingen vooral op het gebied van de electro-magnetische afstandsmeting. De inmiddels verouderde Tellurometer werd vervangen door twee Geodimeters (model 6) in 1965 en 1967. Deze instrumenten werkten met behulp van zichtbaar licht. Het meetbereik was bij daglicht beperkt tot enkele kilometers. Ze waren van grote waarde voor diverse projecten waarbij een grote inwendige nauwkeurigheid vereist was (tunnelbouw, Deltawerken). Mede door de inzet van de M.D. bij de bouw van havenmonden ontwikkelde zich bij de buitendienst een speciale stafgroep voor bijzondere metingen waaruit naderhand de Stafafdeling Mariene Geodesie en Bijzondere Metingen zou groeien. Op de tekenzalen werd de ontwikkeling en toepassing van nieuwe werkmethoden en materialen voortgezet. VERBOOM [70]. Vooral de maatvastheid van de moderne tekeningdragers vormde een grote vooruitgang, terwijl door graveren het gebruik van afwrijfschrift en nieuwe reproductiemethoden (direct-positief-f ilm) een belangrijke besparinng op het handwerk werd verkregen FLINK [16,17].
Op personeelsgebied dient natuurlijk in de eerste plaats de grote uitbreiding die in deze periode plaatsvond te worden genoemd; de M.D. groeide van 435 medewerkers in 1959 naar 530 aan het einde van 1969. Een ingrijpende verandering bracht de invoering van de vijfdaagse werkweek voor het overheidspersoneel op 1 juli 1961, terwijl het hanteren van het zogenaamde „trendprincipe" bij de bepaling van de salarissen (1962) ook de ambtenaren deed delen in de stijgende welvaart. Met behulp van systemen als taakwaardering, werkklassifikatie en prestatiebeloning werd getracht tot een zo objectief mogelijke maatstaf te komen voor de rangs- en salarisbepaling van de individuele ambtenaar. Door de groei van de dienst, de uitbreiding van taken en de invoering van nieuwe disciplines was het echter niet eenvoudig om met de in traag overleg tot stand komende bevorderingen de werkelijke ontwikkelingen bij te houden. Eerst in 1969 werd een model vooreen loopbaanplanning door hogerhand aanvaard. Reeds in het begin van de jaren zestig was één van de technische kaderfunctionarissen speciaal belast met de ondersteuning van het Hoofd van Dienst op het gebied van het personeelsbeleid. Deze ondersteuning groeide in de loop van deze periode uit tot een volle dagtaak; met recht kan men stellen dat de huidige functie van Personeelsfunctio-
naris bij de directies van de Rijkswaterstaat geënt is op de voortrekkersrol die destijds bij de M.D. werd vervuld. Aan het einde van de jaren zestig leek het erop dat de mogelijkheden voor een dienst als de M.D. onbeperkt waren. Toch was dit maar schijn en de eerste tekenen van verandering werden reeds zichtbaar. Immers, er ontwikkelden zich steeds meer krachten in de maatschappij die vraagtekens zetten bij de ongebreidelde technische groei, de verspilling van grondstoffen en de voortdurende aanslagen op natuur en milieu van de samenleving. Het was onvermijdelijk dat ook de aktiviteiten van de Rijkswaterstaat (o.a. de wegenaanleg) ter discussie werden gesteld. De weerslag hiervan op de werkzaamheden van de M.D. zou niet kunnen uitblijven. Doch het was niet alleen op deze gronden dat de M.D. in de periode na 1970 rekening zou moeten gaan houden met ingrijpende veranderingen. Er was sprake van een mogelijke verplaatsing van het I.T.C. naar Enschede, waardoor de samenwerking zou moeten worden beëindigd en het was de vraag of de automatisering van de M.D. zou kunnen worden veiliggesteld door de te verwachten oprichting van de D.I.V. (Dienst Informatie Verwerking), een speciale automatiseringsdienst bij de Rijkswaterstaat.
29
H
*
ip
Ab Voor het beschrijven w a r deie
telkèniri^ z j n
gebruikt
lë~N
RUKSWATERSTAAT. DIRECTIE BEHEER WEG N« 26 As
Sbr.7 Foto's 1454 Vm 1438 bijgew juni '78
GEDEELTE "I
D.D sept '66 OPN.KLM, te Pas D.D. mrt,apr.'67 6ET. Flor, Rusting GEC. Hoogerbrug D.D. I8auq:67 GEZ BU0EW. DO DD DÜ -O-
Q
30
Grenzen aan de groei (1970-1981)
In de jaren zeventig was een aantal invloeden van buitenaf van grote betekenis voor de ontwikkelingen in de M.D. Allereerst de stagnerende groei van de economie; reeds in 1971 was er sprake van toenemende werkloosheid, bezuinigingen en personeelsstabilisatie. Dit proces werd verder aangewakkerd door de oliecrisis in 1973 (autoloze zondagen!) gevolgd door het refatief zeer kostbaar worden van energiebronnen. Voor de M.D. manifesteerde deze economische teruggang zich op twee fronten: enerzijds in de afname van het aantal nieuwbouw-taken bij de Rijkswaterstaat, anderzijds in de beperkingen die op het gebied van financiën en personeel aan de dienst werden opgelegd. Daarnaast leverde de toenemende milieubewustheid een remmende invloed op de werken van Rijkswaterstaat, met name op het gebied van de wegenbouw. Overigens, de compromis oplossing van een beweegbare stormvloedkering in de Oosterschelde stelde juist weer extra technische eisen aan de Rijkswaterstaat en daarmede aan de M.D. In wat kleiner verband was de verplaatsing van het I.T.C. naar Enschede in augustus 1971 voor de automatisering een ernstige bedreiging; gelukkig was er door de oprichting van de Dienst Informatie Verwerking (D.I.V.) bij de Rijkswaterstaat (februari 1971) tijdig een oplossing voor dit probleem. De automatisering van de M.D., die inmiddels (getuige de oprichting van een Afdeling Productie Automatisering) volwassen was geworden, kon zodoende zonder al te veel discontinuïteit verder ontwikkeld worden. Voor het personeel brachten de zeventiger jaren grote veranderingen. Het personeelsbestand groeide aanvankelijk nog van 530 op 1 januari 1970 naar 565 op 1 januari 1971. Daarna werd de verminderende economische groei merkbaar in de aan de M.D. opgelegde beperkingen in het personeelsbestand; in 1977 was het bestand tot 526 teruggebracht. Door een andere wijze van telling (het aftrekken van een bepaald percentage voor „niet-actieven") is het toegestane bestand van de M.D. thans op 509 medewerkers gefixeerd. Nog steeds brachten de veranderingen in het werkpakket, alsmede het groeiende opleidingsniveau dat van het personeel geëist werd, problemen met zich bij de aanpassing van de formatie van de dienst aan de bestaande situatie. Deze moeizame aanpassing (en de daarmee samenhangende beperkte bevorderingsmogelijkheden) leidde in 1974 tot de noodzaak om voor de M.D. een nieuwe formatie van de grond af aan op te bouwen. Hierbij zou niet de rang die voor de individuele medewerker op dat moment minimaal noodzakelijk was het criterium vormen, doch de functie-inhoud die voor de vervulling van de taak van de M.D. essentieel was. Deze nieuwe opzet heeft zeer veel tijd in beslag genomen, vaak tot wanhoop van alle betrokkenen, doch het uiteindelijk resultaat bracht in 1979 een aan de taak van de dienst aangepaste formatie zoals deze in het verleden vaak node werd gemist. Uiteraard zal ook deze formatie regel-
6
matig moeten worden gewijzigd teneinde met de stand van zaken in overeenstemming te blijven. Voor het buitendienstpersoneel werd de duur van de werkweek in 1973 teruggebracht van 42Vi tot 411/4 uur, zodat er in dit opzicht geen verschil meer was tussen buiten- en binnendienst. Naderhand (1977) werd voor de gehele Rijksdienst de 40-urige werkweek een feit. In de binnendienst werd reeds in de zomer van 1971 gedurende een maand een proef genomen met glijdende werktijden, o.a. om de medewerkers die op de bovenste verdieping van het gebouw aan de Kanaalweg werkten de gelegenheid te geven hun werktijd aan te passen in verband met de in de zomer vaak zeer hoog oplopende temperaturen. Deze proef, die op last van hogerhand werd gestopt, vond zijn vervolg in 1973 met de officiële invoering van glijdende werktijden. In 1975 was de M.D. een van de eerste Rijkswaterstaatsdiensten waar het systeem van variabele werktijden (met tijdregistratie) werd ingevoerd. In de loop van 1974 werd bij de M.D. de Dienstcommissie (D.C.) ingesteld, waarin vier van de vijf centrales van overheidspersoneel zijn vertegenwoordigd. Door de reeds lange ervaring met het in 1940 bij de M.D. ingestelde instituut van Contact Commissie (C.C.) leverde de samenwerking van dienstleiding en D.C. weinig problemen op. Vooral in de aanvang echter moest de dienstleiding nog wennen aan het feit dat de D.C. er recht op had om ingeschakeld te worden voordat beleidsbeslissingen werden genomen; de C.C. had in dit opzicht altijd een geheel andere positie gehad. Deze C.C. zag zich door de instelling van de D.C. een belangrijk deel van haar taken ontnomen; niettemin werd in goed overleg besloten de C.C. te handhaven omdat een aantal zaken (vooral de meer persoonlijke) juist met een instituut als de C.C. wel (en met de D.C. niet) kon worden behandeld. Bovendien was door de wijze van samenstelling de C.C. meer aangepast aan de organisatie van de M.D.; deze aanpassing was overigens zover doorgetrokken dat de categorie meetassistenten (eerst sinds 1950 in de C.C. vertegenwoordigd) een aparte „sectie B" vormden. Deze scheiding werd pas in 1978 opgeheven. De basiscursus, waarin nieuw aangekomenen („schoolverlaters") bij de M.D. een opleiding in de landmeetkunde ontvingen, moest door de beperkingen in het personeelsbestand sterk worden ingekrompen en uiteindelijk in 1975 worden afgesloten. De verwachting bestond dat het in het vervolg mogelijk zou zijn personeel met een landmeetkundige vooropleiding aan te trekken, waarbij ook de resultaten van de juist ingestelde landmeetkundige opleiding aan enige M.T.S.- en met belangstelling werden tegemoetgezien. Los daarvan ontstond er wel een grote behoefte tot opleiding van personeel in de fotogrammetrie, met name door de uitbreiding van de toepassing van dit vakgebied, maar ook door
31
de beslissing om in Goes fotogrammetrie te gaan invoeren en door de wens tot integratie van kartografische en fotogrammetrische werkzaamheden. Dankzij een goede samenwerking met het I.T.C. kon vanaf 1975 de I.T.C.-cursus „Photogrammetric Technician" (de zg. P-8 cursus) door M.D.-personeel worden gevolgd. De lessen werden in Delft gegeven door M.D.-staf- en kaderleden. Van deze cursus, die enige malen achtereen kon worden gegeven, is thans (1981) door 57 M.D.-medewerkers het diploma behaald. In 1978 werd als vervolg de I.T.C.-cursus „Photogrammetric Technologist" (de zg. P-5 cursus) voor een aantal M.D.-medewerkers opengesteld. In 1981 kon aan 8 cursisten het diploma worden uitgereikt. Een probleem waarmee de M.D. al sinds vele jaren worstelde was de ongelijkheid in arbeidstijd-indeling tussen de groep fotogrammeters en de andere medewerkers. Op economische gronden was in de jaren dertig (zie hoofdstuk 2) bij de fotogrammetrie een zg. ploegendienst ingesteld. Door de grote stijging van de personele kosten ten opzichte van de instrumentele kosten was zo'n ploegendienst in de jaren zeventig niet langer economisch noodzakelijk. Teneinde te komen tot gelijkvormige arbeidsvoorwaarden voor het gehele personeel o.a. in verband met de te verwachten integratie van kartografie en fotogrammetrie en mede om het management in de Afdeling Fotogrammetrie te vereenvoudigen werd in 1975 besloten de fotogrammetrie in normale „dagdienst" te organiseren. Het desbetreffende personeel kreeg een overgangsregeling. Eén van de consequenties van dit besluit was een verdubbeling van het aantal fotogrammetrische instrumenten en daardoor ook een drastische uitbreiding van de benodigde instrumentenzalen. Thans in 1981 beschikt de M.D. over 35 fotogrammetrische kaarteringsinstrumenten. Veel van de personeelsleden die in de jaren dertig bij de M.D. waren aangetrokken, en sindsdien de M.D. waren trouw gebleven, bereikten in het in dit hoofdstuk beschreven decennium de pensioengerechtigde leeftijd. Een groot aantal van hen bekleedde belangrijke kaderfuncties in de M.D., in welke kwaliteit zij in staat waren hun kennis en ervaring, alsmede de traditie en sfeer van de M.D. aan de jongere generatie over te dragen. Op 1 juni 1974 verliet ook het Hoofd van Dienst ir. S. Rienstra de M.D. wegens het bereiken van de 65-jarige leeftijd; sedert 1933 had hij de dienst met grote inzet gediend en vanaf 1963 met veel wijsheid en enthousiasme geleid. Zijn taak werd overgedragen aan ir. A. Waalewijn. Deze overdracht was tevens aanleiding om in de organisatie van de M.D. een ingrijpende wijziging aan te brengen. Naar het model, zoals dat ook bij andere Rijkswaterstaatsdiensten na de in 1969 ingezette „Aanpassing Rijkswaterstaats Organisatie" geleidelijk was ingevoerd, werd met ingang van 1 januari 1975 de M.D. georganiseerd in de vorm van Hoofd- en Stafafdelingen. In de nieuwe organisatie was er behalve het Stafbureau Personeelszaken een Stafgroep „Onderzoek en Ontwikkeling" bestaande uit de drie Stafafdelingen „Mariene Geodesie en Bijzondere Metingen", „Remote Sensing" en „Instrumentatie". De lijnorganisatie bevatte de Hoofdafdelingen „Buitendienst", „Fotogrammetrie", „Kartografie en Automatisering", „Systemen en Instrumenten" en tenslotte „Bedrijfseconomische en Algemene Zaken" (B.E.A.Z.). Elke hoofdafdeling bevatte een aantal afdelingen, zoals deze ook in de oude organisatievorm voorkwamen. De hoofden van de hoofdafdelingen vormden samen met het
32
Hoofd van Dienst het Directieteam. Uiteraard was er enige tijd nodig voor de leden van dit Directieteam op hun nieuwe taak en de nieuwe wijze van samenwerking waren ingespeeld. De personeelsfunctionaris (Hoofd van het Stafbureau Personeelszaken), woont de vergaderingen van het Directieteam bij teneinde bij personeelsaspecten van advies te kunnen dienen. Sedert 1978 heeft de M.D. een directiesecretaris. Uit de oude organisatievorm (éénhoofdige leiding, met staffunctionarissen en afdelingchefs) was nog een regelmatig overleg tussen Hoofd van Dienst, stafleden en afdelingschefs, de zg. A.S.-vergadering overgebleven. Dit zeer uitgebreide orgaan is na 1978 niet meer bij elkaar geweest omdat de functie ervan (verticaal contact tussen dienstleiding, afdelingschefs en staffunctionarissen) was overgenomen door de per hoofdafdeling ingestelde kadervergaderingen. De indeling van de hoofdafdelingen veranderde in 1977 in verband met de integratie van kartografie en fotogrammetrie en de gewijzigde taak van de dependance te Goes. De kartografie werd samen met de fotogrammetrie ondergebracht in de Hoofdafdeling Luchtkaartering, terwijl daarnaast de Hoofdafdeling N.A.P. en Numerieke verwerking ontstond. Zie schema in hoofdstuk 8. Voorts werden in 1978 de aktiviteiten van de Stafafdelingen „Remote Sensing" en „Instrumentatie" ondergebracht bij de Hoofdafdeling Systemen en Instrumenten. In het vorige hoofdstuk werd reeds vermeld hoe uit het opleidingsinstituut te Goes een productieve tekenafdeling was ontstaan. Echter, door de ingrijpende veranderingen in de produktietechniek bij de M.D., waardoor een nauwer verband van de tekenafdelingen, enerzijds met de fotogrammetrie, anderzijds met de automatisering, groeiende was, dreigde de tekenafdeling Goes in een technisch isolement te geraken. Na bestudering van deze problematiek door de „Werkgroep Toekomst Goes" besloot de dienstleiding in 1974 dat de dependance in Zeeland op sociale gronden moest worden gehandhaafd, mits de basis van het werkpakket werd verbreed door fotogrammetrie en een goede aansluiting aan het automatiseringsgebeuren werd gerealiseerd. Op grond hiervan werden reeds in 1974 twee telexen, verbonden met de D.I.V.-computer, te Goes geïnstalleerd. Bovendien begon toen spoedig de opleiding in de fotogrammetrie van de daarvoor in aanmerking komende medewerkers van de afdeling Goes. De huisvesting van de tekenafdeling Goes in houten barakken vormde nog een belangrijke hinderpaal voor de invoering van de fotogrammetrie; dit betrof zowel de kwaliteit van de vloeren als het ontbreken van een mogelijkheid tot klimaatregeling. Uiteindelijk werd in 1977 een oplossing voor dit probleem gevonden door overplaatsing van de afdeling naar het voormalige gemeentehuis van 's-Heer Arendskerke (thans gemeente Goes), dat althans voorlopig geschikt gemaakt kon worden voor de toepassing van fotogrammetrie. (zie fig. 15) Definitieve aanpassing en uitbreiding van dit gebouw is door gebrek aan financiële middelen nog niet gerealiseerd, doch voorshands functioneert de afdeling Goes volgens de verwachtingen als een geïntegreerde luchtkaarteringsafdeling. Werkmethoden en takenpakket van de M.D. ondergingen ook in deze periode vernieuwing en uitbreiding. Door de vermindering in de wegenbouwactiviteiten van de Rijkswaterstaat liep de vervaardiging van grondkaarten door de M.D. sterk terug, terwijl de door de Buitendienst geleverde hulp bij uitvoering in de wegenbouwsector eveneens (zij het
Figuur 15. Dependance 's-Heer Arendskerke. belangrijk minder) terugliep. Door deze tendens was het mogelijk om meer aandacht te besteden aan de produktie en bijhouding van beheerkaarten, een reeds vele jaren (noodgedwongen) verwaarloosde aktiviteit. Een zeer belangrijke ontwikkeling vormde het digitaal kaarteren, waarmee in 1969 een aanvang was gemaakt. Voor operationalisering van dit proces moest aan een groot aantal voorwaarden worden voldaan, waardoor de routinematige invoering in de definitieve vorm eerst laat in dit decennium werd gerealiseerd. Toch werden al in 1970 enige fotogrammetrische instrumenten zonder tekentafel (dus uitsluitend met elektronische registratieapparatuur) in het produktieproces ingezet. Het tekenen van kaarten met behulp van de CalCompdrumplotters vormde aanvankelijk de belangrijkste handicap, omdat deze plotters niet in staat waren om maatvaste en gemakkelijk reproduceerbare minuutstukken te vervaardigen. Daarom werd een grote automatische (flatbed) tekentafel CalComp 745 geïnstalleerd, die in de loop van 1973 in gebruik kwam. Het digitaal-kaarteringsproces maakte enige organisatorische maatregelen noodzakelijk, zoals voorverkenning in het terrein en standaardisering van de kaartinhoud. Desondanks was het proces als volledig automatisch gebeuren nog niet volmaakt: correcties (die nu eenmaal onvermijdelijk zijn) moesten handmatig worden aangebracht, terwijl vooral de inwerking van de naverkenning vaak nog een grote arbeidsinspanning vergde. RIETVELD. [55] De configuratie werd uiteindelijk in 1975 aangevuld met een interactief grafisch systeem, HRD-1 Laser Display, dat het mogelijk maakt de in de computer opgeslagen informatie zodanig te wijzigen dat aan de automatische tekentafel foutloze en volledige invoergegevens kunnen worden verstrekt. (CORBET [12] DEN BOER [10]). Bovendien levert het interactieve systeem de mogelijkheid om gegevens uit diverse bronnen (fotogrammetrie, registrerende tachymeter, asberekening e.d.) te combineren tot één geheel.
De ontwikkeling van het digitaal kaarteren is uitvoerig beschreven door VAN DER KRAAN et. al. [34]. De Afdeling Fotogrammetrie voerde veelvuldig bijzondere metingen uit, waaronder te verstaan zijn metingen die nietkartografische doelen dienen. Behalve het uittekenen van scheepswrakken in de IJsselmeerpolders verrichtte men ook metingen bij tewaterlating van schepen, bij proeven met caissons en bij studies naar verkeersgedrag van auto's op verkeerspleinen. (BAARS en KHIATI [3], POLDERMAN [48] [49]). In internationaal verband leverde de M.D. (in een samenwerking met de Technische Hogeschool Delft en de directie Waterhuishouding en Waterbeweging) een bijdrage aan de oceanografische projecten JONSWAP I en II (Joint North Sea Wave Project). Voorts werd in 1972 een begin gemaakt met een systematische jaarlijkse luchtopnamereeks van de Nederlandse kust waaruit door middel van fotogrammetrische methoden strandprofielen konden worden verkregen (MEIJER [42]). Een andere uitbreiding van het takenpakket werd in 1972 ingeluid door de overplaatsing naar de M.D. van een drietal medewerkers van de Deltadienst, speciaal belast met het technisch beheer van radioplaatsbepalingssystemen en de voorbereiding van de toepassing van remote-sensing-technieken. Hiermede werd tevens het specialisme van de M.D. uitgebreid met kennis op het gebied van de electrotechniek. Naderhand, bij de instelling van het directieteam in 1975 werd de hiertoe ingestelde afdeling uitgebreid en vervolgens gecombineerd met de afdeling Centraal Beheer van Fijne Instrumenten tot de Hoofdafdeling „Systemen en Instrumenten" onder leiding van een electrotechnisch ingenieur. Deze nieuwe hoofdafdeling verleent sedertdien ondersteuning bij het doen van een keuze uit de op de markt verschijnende nieuwe geodetische apparatuur, waarin veel electronische componenten voorkomen. De geodetische aspecten van de radioplaatsbepaling, die reeds sedert het einde van de jaren vijftig bij de M.D. in de be-
33
langstelling stonden (VAN DER SCHAAF [57]), behartigde de Stafafdeling „Mariene Geodesie en Bijzondere Metingen". Deze stafafdeling evalueerde nieuwe plaatsbepalingssystemen, adviseerde de diverse Rijkswaterstaatsdiensten en ontwierp apparatuur en programmatuur voor speciale toepassingen. In een samenwerkingsverband met andere Rijkswaterstaatsdiensten (de Projectgroep Automatisering Lodingen) ontwierp men een zeer flexibel automatisch lodingssysteem, gebaseerd op de programmeerbare tafelcomputer HP 9830 (later HP 9825). Een grote verscheidenheid aan plaatsbepalingssystemen, steeds zo goed mogelijk aangepast aan de speciale eisen van de gebruiker, kwam bij de Rijkswaterstaat in gebruik. Om te beginnen het Nederlandse systeem Artemis (OORD [47]), voorts diverse andere systemen als Trisponder, Minilir, Motorola, Trident etc. Naast de genoemde advisering had de stafafdeling bij metingen en bij bepaalde civieltechnische operaties een uitvoerende taak. Zo verleende zij bij diverse tunnelbouwprojecten als Drechttunnel, Kiltunnel en Hemspoortunnel belangrijke assistentie. (BLOEME [6]). Daarnaast werden ijkmetingen verricht voor de grote plaatsbepalingssystemen als Holland Chain en Hi-Fix 6 op de Noordzee. VAN DER WAL [76]. Uiteraard vergde de voorbereiding voor de bouw van de stormvloedkering in de Oosterschelde veel inspanning van de Stafafdeling Mariene Geodesie en Bijzondere Metingen; een aantal van de medewerkers (en ook van de Buitendienst) is daartoe langdurig gestationeerd bij de Oosterscheldewerken. Op het gebied van de plaatsbepaling met behulp van satellietwaarnemingen werkte de stafafdeling nauw samen met de Vakgroep Landmeetkunde van de Landbouwhogeschool te Wageningen en de Afdeling Geodesie van de Technische Hogeschool te Delft. In 1973 trok de M.D. een natuurkundig ingenieur aan, die zich met de Stafafdeling Instrumentatie in het bijzonder richtte op de toepassing van acoustische systemen voor onder-water inspectie. Naast de gewone Side Looking Sonar-apparatuur, waarvoor een interpretatie-systeem werd ontworpen, ontwikkelde deze stafafdeling een interferentie-sonar systeem waarmee het mogelijk zal zijn ook informatie omtrent de diepte te verzamelen. (VAN DER STELD [65]). Ook werd een systeem voor onderwaterwaarneming, de Sectorscanning Sonar, door deze afdeling beproefd. Remote sensing, ook wel teledetectie genoemd, kwam reeds in 1969 in de belangstelling bij de Rijkswaterstaat. (MORRA [44].) In de interdepartementale werkgemeenschap NIWARS (19701977) speelde de Rijkswaterstaat een belangrijke rol. In 1972 werd aan de M.D. de coördinatie en begeleiding van het remote sensing onderzoek bij de Rijkswaterstaat opgedragen. Tegelijkertijd startte bij de Afdeling Fotogrammetrie een Afdeling Fotointerpretatie, die zich bezighield met kaartering van vegetatie en morfologie ten behoeve van het milieuonderzoek, vooral in opdracht van de Deltadienst. VAN KAN [32]. Bij de opheffing van de NIWARS werd de inventaris alsmede de coördinatie van het Nederlandse remote sensing onderzoek overgedragen aan de M.D. Sedert 1978 functioneert daartoe de Begeleidingscommissie Remote Sensing (B.C.R.S.), waarin de in toepassing geïnteresseerde departementen samenwerken. WAALEWIJN [73]. Onder auspiciën van deze B.C.R.S. worden op diverse vakgebieden (geologie, landbouw, waterstaat en planologie) remote sensing opnamen gemaakt en vervolgens verwerkt tot relevante informatie.
34
Hierbij dienen in dit verband vooral de oceanografische meetcampagnes rond de Meetpost Noordwijk van de directie Noordzee, veelal in een internationale samenwerking, te worden genoemd. De automatisering, die reeds in de jaren zestig in nauwe samenwerking met het I.T.C. tot een belangrijk hulpmiddel van de M.D. was geworden, vond in de jaren zeventig een nieuwe stimulans in de samenwerking met de D.I.V. De D.I.V., in februari 1971 opgebouwd rond de naar deze nieuwe dienst overgeplaatste automatiseringskernen van de M.D. ( + I.T.C.) en van de directie Waterhuishouding en Waterbeweging, kreeg de beschikking over een grote Philips computer P 1400. Aangezien veel bestaande programmateur niet direct kon worden gebruikt op de nieuwe computer bleef de X-1 (en de Zebra) van het I.T.C. ter beschikking van de M.D., ook na het vertrek van het I.T.C. naar Enschede. De laatste X-1 computer werd pas in 1977 buiten bedrijf gesteld! Eind 1972 kreeg de M.D. via een zg. Heavy Terminal (P-9205) op directe wijze toegang tot de P-1400 computer. Te zelfder tijd was reeds duidelijk geworden dat de D.I.V. niet voldoende capaciteit bezat om aan de grote vraag binnen de Rijkswaterstaat te voldoen en dat de M.D. het niet zonder eigen programmeercapaciteit kon stellen, zodat opnieuw een programmeursgroep werd samengesteld. Uiteindelijk leidde dit tot de oprichting van een Afdeling Informatie Verwerking (A.I.V.) bij de M.D. en bij vele andere diensten van de Rijkswaterstaat. De ingebruikneming in 1973 van het „Telex-terminalnet" bij de D.I.V. (KRANENDONK [35]) bracht voor de M.D. een grote verandering, omdat daardoor de andere diensten van de Rijkswaterstaat rechtstreeks toegang kregen tot de D.I.V.-computer, zodat zij niet meer voor hun rekenwerk van de M.D. afhankelijk waren. Naast het vervaardigen en testen van programma's (o.a. voor de verwerking van gegevens uit de registrerende tachymeter en het werken met de Laser Display) besteedde de automatiseringsgroep veel aandacht aan het opslaan van gegevens (assen, grenzen, coördinaten) in de computer. Het werken met de telex op de D.I.V.-computer werd sedert 1976 versneld door de installatie van grafische beeldschermen. De overgang bij de D.I.V. van de P-1400-computer naar de nieuwe Univac-1100 bracht in 1978 opnieuw de noodzaak van een grote inspanning van de inmiddels tot stand gekomen A.I.V. Naast de tot 1980 nog in gebruik blijvende terminal P-9205 kreeg de M.D. de beschikking over een U.T.S.-700 terminal op deze Univac-computer. Bij de verdere ontwikkeling van de automatisering van het wegontwerp werkte de M.D. mee aan proeven met het gebruik van een digitaal terreinmodel (D.T.M.). Als programmatuur fungeerde het door de D.I.V. aangeschafte Engelse MOSS-systeem (Modelling Systems). Tenslotte mag de vervanging in 1980 van de CalComp 745 vlakke tekenautomaat door een nieuwe CalComp 748 in een overzicht als dit natuurlijk niet onvermeld blijven. In de Buitendienst, waar de automatisering nog in de kinderschoenen stond, kon bij het begin van de jaren zeventig worden geprofiteerd van de vorderingen die in de electronica onder invloed van de ruimtevaartinspanningen uit de jaren zestig waren gemaakt. Reeds in 1970 nam men een tweetal handzame electro-optische afstandmeters in gebruik, spoedig gevolgd door een groter aantal. Het gevolg was dat vanaf 1972 het gebruik van de meetband bij grondslagmeting tot het verleden behoorde. In de laatste jaren zijn deze instrumenten zowel wat betreft bedrijfszekerheid als wat betreft eenvoud van gebruik en snelheid van meting zeer verbeterd. In 1973 werd door de aanschaffing van een registrerende electronische ta-
chymeter (AGA 700) een begin gemaakt met de werkelijke automatisering van de terreinopname. Deze ontwikkeling zette zich voort in 1975, toen drie registrerende tachymeters van het type Zeiss Reg-Elta-14 in gebruik werden genomen; het aantal van deze instrumenten bedraagt thans (in 1981) vijf. Deze instrumenten worden niet alleen voor de detailmeting gebruikt doch ook voor tachymetrische hoogteopnamen van het terrein en voor profielmetingen. Sedert 1975 verleent de Buitendienst ook assistentie bij peilwerkzaamheden in kanalen en zandputten door de inzet van een mobiele peilvlet met echolood en afstandmeter. Bij de Afdeling N.A.P. vond in de jaren zeventig een omschakeling plaats naar het werken met de computer (VAN BEUSEKOM [5], DE JONGE [31]). Dit beperkte zich niet tot het zuivere rekenwerk; ook het bestand aan gegevens van peilmerken werd in zijn totaliteit in de computer opgeslagen en bijgehouden. De vierde nauwkeurigheidswaterpassing, die hydrostatisch werd uitgevoerd (TEN DAMME [13]) kwam gereed; het oude kabelschip werd in 1975 vervangen door een modern uitgerust schip, dat eveneens onder de naam „NIVEAU" opereert. In het zomerseizoen worden veelvuldig hydrostatische waterpassingen in het kustgebied en op de binnenwateren, soms ook in Duitsland, uitgevoerd. De voortdurende beperkingen in het personeelsbestand van de M.D. leidden ertoe dat vanaf 1976 systematisch een hoeveelheid waterpaswerk werd uitbesteed aan particuliere bureaux. Hoewel uitbesteding van fotogrammetrisch kaarteerwerk al jarenlang gebruikelijk was, werd deze nieuwe uitbesteding door het M.D.-personeel niet enthousiast ontvangen, doch het bleek de enige wijze waarop de M.D. zijn taak tot instandhouding van het net van peilmerken van het N.A.P. kan blijven vervullen. De samenstelling van de Hoogtekaart Nederland kwam nagenoeg gereed; er werd besloten deze kaart zo goed mogelijk bij te houden, zonder dat daarvoor door de M.D. bijmetingen worden verricht ([11]). Verschillende bladen van sterk geaccidenteerd terrein (Zuid-ümburg, het duingebied) zijn langs fotogrammetrische weg van hoogtelijnen voorzien; terwijl in dichtbeboste terreinen (Veluwe, Utrechtse heuvelrug) de barometrische methode goede diensten bewees. Bij de tekenafdelingen waren de veranderingen ten gevolge van de automatisering en het invoeren van nieuwe werkmethoden het meest ingrijpend. Door het proces van digitaal kaarteren leverde de fotogrammetrie complete en gegraveerde bladen af in plaats van de potloodtekeningen van vroeger. In 1973 werd een Aristrogrid digitaliseertafel geïnstalleerd, die voor vele doelen wordt gebruikt. Door de ontwikkeling van moderne tekenmaterialen en geavanceerde reproductie methoden (HOOS) [24, 25]) dreigde het werkpakket op de tekenafdelingen te verschralen. Het was hierom dat besloten werd de basis van het takenpakket in de dependance Goes te verbreden. Ook voor de in Delft werkzame kartografen wordt thans gestreefd naar een integratie van het fotogrammetrisch en kartografisch werk, in die zin dat het totale produktieproces van foto tot definitieve kaart plaats vindt in een eenheid (sectie) waarin zowel fotogrammeters als kartografen werkzaam zijn. Door aanvullende opleiding van beide categorieën medewerkers wordt deze integratie thans geleidelijk ingevoerd. De Regeling voor de samenwerking met het Kadaster werd in 1976 belangrijk vereenvoudigd, terwijl de voorschriften in
overeenstemming werden gebracht met de stand van de techniek. (REGELING SAMENWERKING [52]). De Hoofdafdeling B.E.A.Z. onderging vooral een aantal organisatorische veranderingen, o.a. ter uitvoering van de in het zg. TSABEZ-rapport [68] gegeven aanwijzingen. In 1978 werd een bedrijfseconoom aangetrokken, die in 1980 de leiding van deze hoofdafdeling kon overnemen. De taken van de Hoofdafdeling B.E.A.Z. werden beschreven door WARTNA [77]. De huisvesting, die gedurende het gehele bestaan van de M.D. reeds een knellend probleem vormde, bleef ook in de jaren zeventig een punt van voortdurende zorg. Er zijn vele oorzaken voor deze ruimtenood aan te wijzen. Allereerst natuurlijk de uitbreiding van het personeel en de staf, maar daarnaast het toenemende gebruik van de fotogrammetrie, de afschaffing van de ploegendienst bij de fotogrammetrie, de nieuwe taken als mariene geodesie, onderhoud radioplaatsbepaling en remote sensing, en tenslotte het steeds grotere ruimtebeslag van de apparatuur zoals automatische tekentafel en Laser Display-configuratie. Voegt men daarbij de hogere eisen die door de in welvaart opgroeiende mens aan de inrichting van zijn werkomgeving worden gesteld dan is het duidelijk dat de M.D. in het niet voor uitbreiding geschikte gebouw aan de Kanaalweg in een keurslijf was gedrongen. Bij alle negatieve effecten verbonden aan het vertrek van het I.T.C. naar Enschede was er in elk geval één pluspunt: er ontstond een uitbreidingsmogelijkheid voor de M.D. Dankzij de goede betrekkingen met het I.T.C. kon geleidelijk uitbreiding van de M.D.-werkruimten worden verkregen, het eerst (1972) door de zg. tussenbouw (Kanaalweg 3a, oorspronkelijk het kantoor van KLM-Aerocarto), later (1976) door de daaraan grenzende laagste drie verdiepingen ten zuiden van de hoofdingang van Kanaalweg 3 (I.T.C.) en tenslotte door een instrumentenzaal op de begane grond aan de Kanaalzijde van deze hoofdingang. Desondanks bleek het tevens nodig om in 1975 een dependance in gebruik te nemen aan de Hendrik Tollenstraat in Delft, waardoor helaas een aantal afdelingen van de dienst (N.A.P., Hoogtekaart, Mariene Geodesie en Bijzondere Metingen, Instrumentatie) in een gedwongen isolement geraakte. Deze voor de M.D. ongunstige toestand zal in verband met de economische situatie vermoedelijk nog lang duren. Bij het vertrek van de Afdeling Geodesie van de Technische Hogeschool naar het nieuwe gebouw aan de Thijsseweg (1975) kon de instrumentmakerij die gedurende enige jaren in het oude gebouw voor Electrotechniek (Kanaalweg 2) was gehuisvest, weer in de werkplaats van het I.T.C.-M.D.-complex terugkeren. De verbetering van de huisvesting van de dependance in de gemeente Goes fs-Heer-Arendskerke) is reeds elders in dit hoofdstuk genoemd. Bij al deze huisvestingsproblemen moet terzijde worden opgemerkt dat er door diverse omstandigheden (o.a. het spreidingsbeleid van de regering) zeer ernstig afbreuk is gedaan aan het door Schermerhorn nagestreefde ideaal van concentratie (al was het maar qua standplaats) van landmeetkundige diensten in Nederland. In de jaren vijftig was er vooral in Delft een redelijke concentratie bereikt; aan de Kanaalweg vond men de subafdeling Geodesie van de Technische Hogeschool, de M.D., het I.T.C. en K.L.M.-Aerocarto, elders in Delft de Topografische Dienst. Op betrekkelijk korte afstand bevonden zich in Den Haag de Directie Kadaster en Hypotheken, de
35
Hydrografische Dienst en de Afdeling Waterstaatskartografie van de Rijkswaterstaat. Alleen de Vakgroep Landmeetkunde van de Landbouwhogeschool in Wageningen was ten opzichte van deze diensten geisoleerd. De huidige situatie (1981) is aanmerkelijk ongunstiger. Alleen de Afdeling Geodesie van de Technische Hogeschool, de M.D. en de Topografische Dienst zijn nog (zij het verspreid) in Delft aanwezig; de Topografische Dienst zal echter vermoedelijk binnen afzienbare tijd naar Emmen worden overgeplaatst. In Den Haag vindt men nog de Hydrografische Dienst, de Afdeling Waterstaatskartografie en K.LM.-Aerocarto. De Vakgroep Landmeetkunde is in Wageningen, de Hoofddirectie van het Kadaster en de Openbare Registers (met de Rijksdriehoeksmeting) in Apeldoorn en het I.T.C. is in Enschede gevestigd. Hoezeer een gemeenschappelijke huisvesting stimulerend gewerkt heeft op de technische ontwikkelingen bv. met betrek-
king tot de fotogrammetrie en de automatisering is tot uitdrukking gekomen in de voorgaande hoofdstukken. De geschetste, over het land gespreide vestiging van geodetische diensten en instituten doet afbreuk aan het eerder geschetste ideaal van concentratie. In 1979 werd bij de M.D. het project „Toekomstvisie" op gang gebracht met het doel een aantal beleidslijnen voor de toekomst uit te stippelen, waarvan de afronding eind 1981 wordt verwacht. Zonder op de resultaten van deze studie te willen vooruitlopen kan worden gesteld dat de M.D. ook in de toekomst als technisch/wetenschappelijke dienst van de Rijkswaterstaat in een groeiende behoefte zal blijven voorzien. Beschouwt men daarnaast de belangrijke positie die de dienst binnen de Nederlandse geodetische gemeenschap inneemt, dan kan de M.D. met vertrouwen de tweede halve eeuw van zijn bestaan tegemoet treden.
np"i
r""i n i
rn
"irrii i i i s i r t t i ' i ' i ' i ' i ' i ' i 3 4 5 6 7 8 ?
SSSSrl
36
Ol
7
8
9
Specifieke ontwikkelingen
In de hoofdstukken 1 t/m 6 is een algemeen overzicht gegeven van de geschiedinis van de M.D. Voor een goed begrip van het hierna volgende hoofdstuk, waarin de huidige situatie wordt beschreven zal op enkele punten van de historie wat meer in detail worden ingegaan.
7-1. De ontwikkeling van de automatisering. Inleiding Sedert het einde van de vijftiger jaren, maar zeker gedurende de laatste 10 jaar speelt automatisering een belangrijke rol bij de M.D. Figuur 16 geeft in de vorm van een schema met tijdbalk een overzicht van enkele interessante ontwikkelingsfasen. Dit overzicht vormt tevens de leidraad voor de hierna volgende beschrijving van de ontwikkeling met betrekking tot automatisering van diverse werkzaamheden van de M.D.
7
bracht in een pool, waar het programmeerwerk voor zowel I.T.C. als M.D. werd verricht. Een ander voorbeeld betreft de aanschaf van apparatuur. Nadat het I.T.C. in 1961 een computer had aangeschaft, kocht de M.D. in 1964 een eerste drumplotter, die aan deze computer werd gekoppeld. De aankoop door het I.T.C. in 1967 van een tweede computer werd gevolgd door een tweede drumplotter, gekocht door de M.D. Het Hoofd van de Mathematische Afdeling van het I.T.C. had de leiding over de programmerings- en automatische verwerkingspool, ook leidde hij medewerkers van de M.D. op tot systeemanalyst/programmeur en verzorgde voorts andere cursussen op automatiseringsgebied binnen de M.D. Pas in 1965 heeft dat een officiëler vorm gekregen door zijn benoeming tot adviseur van de M.D.
De eerste toepassingen van automatisering
Samenwerking met het I.T.C.
Positiepatronen
De start van de automatisering bij de M.D. is mogelijk geweest, dankzij de intensieve samenwerking met het I.T.C, in het bijzonder met de Mathematische Afdeling van dat instituut. (Zie ook hoofdstuk 5).
Door de Rijkswaterstaat werd in 1957 ten behoeve van de Deltawerken een zeer nauwkeurig radioplaatsbepalingssysteem opgesteld. Aan de M.D. werd gevraagd bladen te vervaardigen, waarop de door dit systeem uitgezonden hyperbolische positie/patronen zijn aangegeven.
De M.D. en het I.T.C. waren aanvankelijk gehuisvest in hetzelfde gebouwencomplex te Delft, pas in 1971 is het I.T.C. verplaatst naar Enschede. De intensieve samenwerking met het I.T.C. was mogelijk door: — beider belangstelling voor fotogrammetrie, de één meer theoretisch en op onderzoek en onderwijs gericht, de ander meer op de praktijk gericht, — het feit dat zowel de eerste rector van het I.T.C. als zijn opvolger in een eerdere fase van hun carrière een leidinggevende funktie bij de M.D. hebben vervuld, — de eerder genoemde gezamenlijke huisvesting. De M.D. en het I.T.C. werkten op het gebied van apparatuur, programmatuur en personeelsinzet zoveel mogelijk samen en vulden elkaar op vele gebieden aan. De M.D. heeft te beginnen in 1965 een aantal mensen uit de Rekenafdeling en de Afdeling Fotogrammetrie, die geroutineerd waren in de daar verrichte werkzaamheden, beschikbaar gesteld om programmeur te worden. Ze werden inge-
Begonnen werd met een zuivere manuale methode. Van de afzonderlijke hyperbolen werden grote aantallen punten berekend, daarna met een coördinatograaf nauwkeurig uitgeprikt op tekenmateriaal en vervolgens door een tekenaar met de hand met elkaar verbonden. De benodigde reken- en tekentijd voor de vervaardiging van één patroonblad bedroeg, onder meer afhankelijk van bladformaat en dichtheid van de af te beelden hyperbolen, 200 è 300 manuren. Ter versnelling van dit werk werd voor de berekening van de hyperboolpunten een computer van het Dr. Neher Laboratorium te Leidschendam ingezet. Deze ZEBRA (Zeer Eenvoudige Binaire Reken Automaat) was in staat de gewenste gegevens met een snelheid van 3.000 punten per uur te berekenen en in een ponsband vast te leggen. Met een flexowriter werden die gegevens leesbaar afgedrukt. Het benodigde programma werd in 1959 in Delft gemaakt. Over deze eerste toepassing van de computer op een groot project is in 1960 gerapporteerd in [58].
37
1—
oo o CO
OJ 1^
oo
co m
m CNl 1^
o
r^
co oo co
co co co co
i m
co co co OJ
co
co o co O)
co in
CU Q
£
ü
X o to E o ra
•o
2
»«—
(D
tn
CD
\_
n o
O O
ra c
CO D) O
ca
o O
i_
O) c •5 Q. O CO
O) _C 'kCD CO
CS
'S E o "3 c O)
cu 111
q'
s s
1
0)
o Q.
E XJ
8 m o. E o O CO
ü
q'
s _: ><
D
s X
c x
X
3
V. CD
ik
CD O
+-•
Q.
E
c "ra c
I
co
•o CO CO X
Q.
•«-»
co
E
ü
C0
3
CD + J
co
55
Figuur 16. Automatiseringsgeschiedenis van de Meetkundige Dienst.
38
<
Li-
< S
1 1 Üj
A
> Q
> É n
I 2.
1
Q
& O 1-
CL Q. .O.
A
Q
O
Q.
o_ O O 1^
in Q.
u
oo •"*
r» o.
8
E
o ü ra O
T3 CD
E 3
T3
a ra
C/i C\f 0> 0-
15 c
LL
in
"w c
n ra
o
'E
'Ë
LL
h_ CD
1-
i\
n
>. CO Q. CO
ra E o 'S
<
b
3
k_ CD CO
CD CO
'5> 5
h
CD O Q.
E w •o
CL
co co o>
E
5 ra ü CD C
c O
A
O
> 'S o o
ü CO
> 'c 3
52.JW
sa@gj££
Figuur 17. De Zebra. Een volgende versnelling bij de vervaardiging van patroonbladen werd bereikt door de inzet van een electronische coördinatograaf met ponsbandlezer. Deze, het in 1960 aangeschafte prototype van de Coradomat, kon op met de hand of met behulp van de ponsbandlezer opgegeven posities, punten markeren (prikken met een piquoir).
De verplaatsing van de ene positie naar de volgende opgegeven positie ging niet volgens de rechte verbindingslijn; daardoor was de Coradomat niet geschikt om echt te tekenen. Het programma voor het berekenen van de hyperbolische positiepatronen, inclusief de sturing van de Coradomat is in 1961 operationeel geworden.
Figuur 18. Electronische coördinatograaf Coradomat.
39
Toepassingen in de fotogrammetrie
In de beginjaren werd automatisering toegepast voor: — de verwerking van de stroom van waarnemingen, die door het I.T.C. en de M.D. in het kader van internationale research-programma's*) werden verzameld. — produktie-doeleinden, namelijk vereffeningen, transformaties, nauwkeurigheidsberekeningen etc. Daarvoor werd aanvankelijk niet alleen de ZEBRA van het Dr. Neher Laboratorium gebruikt, maar ook die van de Rijksuniversiteit te Utrecht en van de Technische Hogeschool te Delft. Een mijlpaal in de ontwikkeling was het gereedkomen in 1963 van een programma voor analytische blokvereffening ANBLOCK. Met dat programma was het mogelijk om maximaal 400 fotogrammetrische modellen met elk 4 paspunten te vereffenen. En dat in een computer met een geheugen van slechts 8.192 woorden. Bij gebruik van ANBLOCK bedroeg de rekentijd op de computer ca. 3,5 minuut per model tegenover minstens een uur handwerk met de elektrische tafelrekenmachine.
schrift. Na 1963 waren dat tabellen in het letterschrift van de telex. Nadat in 1964 een eerste drumplotter was aangeschaft kon ook het tekenen van maaiveld dwars- en' lengteprofielen, ook een oude en veel manuren vergende taak, worden geautomatiseerd.
Sterkte-berekeningen In 1965 startte de M.D. met het uitvoeren van sterkteberekeningen van bruggen e.d. Ondermeer daarvoor was een voormalig medewerker van de Technische Hogeschool te Delft aangetrokken, die ervaring had op dat vakgebied en zelf computerprogramma's had gemaakt op de eerste T.H.-computer, ook een ZEBRA. De rekentijden op de ZEBRA waren echter zodanig lang dat ingezien werd, dat verdere ontwikkelingen op deze langzame machine niet verantwoord waren. De problematiek van het doorrekenen van statisch onbepaalde constructies is daarom, met de daarop gerichte mankracht, van de M.D. overgegaan naar de Mathematisch Fysische Afdeling van de directie Waterhuishouding en Waterbeweging.
De ZEBRA en de X-1
Berekeningen op het gebied van het wegontwerp
In de zestiger jaren behoorde de berekening van de assen van ontwerpen van rijkswegen tot het exclusieve werkpakket van de M.D.. Het opde juiste wijze aan elkaar koppelen van de mathematische elementen als rechtstanden, cirkelbogen en overgangsbogen met de bescheiden rekenhulpmiddelen vereiste kennis, ervaring en vaardigheid. Het rekenwerk aan wegassen bestond in wezen uit 3 hoofdbewerkingen: — het aan elkaar koppelen van de elementen van de wegassen en het berekenen van de coördinaten van de tangentpunten, — het berekenen van tussenpunten van de assen (het kilometreren), — het berekenen van uitzetgegevens van aspunten ten opzichte van punten van de meetkundige grondslag. Aan de hand van de laatstgenoemde gegevens kan de buitendienstambtenaar de berekende wegassen in het terrein zichtbaar maken. De kartograaf kan de goedgekeurde assen kaarteren door gebruik te maken van de resultaten van de kilometreringsberekening. Genoemde berekeningen, die een sterk routinematig karakter hadden, werden steeds meer gevraagd en leenden zich goed voor automatisering. De eerste programma's voor de drie genoemde berekeningen zijn in 1963 gemaakt en nadien zeer veel gebruikt. De automatisering van dit onderdeel van de werkzaamheden van de M.D. is voor de opdrachtgevers slechts merkbaar geweest door een andere vorm waarin de resultaten werden gepresenteerd. Voorheen geschiedde dat d.m.v. lijsten in hand*) International Society of Photogrammetry (I.S.P.) en Organisation Européene d'Etudes de Photogrammétriques Expérimentales (O.E.E.P.E.)
40
Het computergebruik door de M.D. en het I.T.C. nam in de loop der jaren snel toe. Reeds in 1966 werd de ZEBRA gemiddeld 91 uur per week gebruikt, d.w.z. in meerdere ploegen en ook op zaterdag en zondag. De bediening van de computer in de nachtelijke uren en tijdens de weekends geschiedde op basis van vrijwilligheid, o.m. door rekenaars en tekenaars. De aanschaf van de X-1 door het I.T.C. betekende een belangrijke verlichting van de druk. Het werk nam echter steeds meer toe, zo zeer dat een tweede drumplotter nodig was. Er zijn tijden geweest dat zowel de ZEBRA als de X-1 's nachts in gebruik waren. Volledigheidshalve volgt hieronder een beknopte beschrijving van beide computers. De ZEBRA is ontworpen door Prof. dr. ir. van der Poel van het dr. Neher-Laboratorium van de P.T.T. en is gebouwd in Engeland door Standard Telephone and Cables. Het geheugen van de ZEBRA werd gevormd door een magnetische trommel voorzien van 256 sporen, met een totale capaciteit van 8.192 woorden van 32 bits plus een tekenbit. Bij een draaisnelheid van 6.000 omwentelingen per minuut was de gemiddelde wachttijd voor een woord 5 milliseconden. Voor de programmering kon worden gekozen uit de zogenaamde normale code, (een machinecode) en de zogenaamde eenvoudige code (een symbolische code). Als invoermedium kon aanvankelijk uitsluitend 5-gats ponsbond worden gebruikt, later ook 7 en 8 gats. De ponsbandlezer had een maximale snelheid van 600 symbolen per seconde. Voor de uitvoer kon gekozen worden uit printen (met een snelheid van 10 symbolen per seconde) of bandponsen (100 symbolen per seconde). De CalComp drumplotter was on line aan de ZEBRA gekoppeld. De X-1 is ontwikkeld in Nederland en gebouwd door de later in Philips opgegane vennootschap Electrologica. De configura-
Figuur 19. De X-1.
tie bestond uit een basismachine met variabel kerngeheugen (maximaal 32.768 woorden van 27 bits inclusief tekenbit). De M.D. heeft een ponsbandponser en -lezer, schrijfmachine en tijdelijk een extern schijvengeheugen benut. Hoewel op de X-1 Fortran als programmeertaal gebruikt kon worden, is in feite praktisch uitsluitend geprogrammeerd in Zebra simple code, waarvoor een simple code vertaler is geschreven.
Samenwerking met de Mathematisch Fysische Afdeling Zoals in het voorgaande is geschetst heeft de M.D. de aanzet gegeven voor de automatisering van het „droge" waterstaatswerk, eerst op landmeetkundig terrein later ook met betrekking tot het wegontwerp. De Mathematisch Fysische Afdeling (M.F.A.) van de directie Waterhuishouding en Waterbeweging is begonnen met automatisering op het gebied van de „natte" waterstaat. Samen met de Deltadienst beheerde de M.F.A. sedert 1960 een analoge computer — de Deltar — (Delta getij analogon rekenmachine) en kreeg in 1964 de beschikking over een digitale computer van het type Elliot 503. Vanuit de beide bovengenoemde centra heeft de automatisering zich binnen de Rijkswaterstaat verder uitgebreid. Sedert 1965 hebben stafleden van beide diensten terwille van de coördinatie van werkzaamheden contacten onderhouden. Uit die besprekingen is een systematische gedachtenwisseling gevolgd over de organisatie van het automatische rekenwerk bij de Rijkswaterstaat. Na afweging van de argumenten voor centralisatie en voor decentralisatie, alsmede van de voor- en nadelen van open en
closed shop brachten beide diensten gezamenlijk in 1966 een advies uit aan de Directeur-Generaal van de Rijkswaterstaat. In dit Advies inzake de organisatie van werkzaamheden met digitale electronische rekenapparatuur [40] werd geadviseerd één rekencentrum voor de Rijkswaterstaat te vormen, beheerd in een closed shop arrangement.
Onderzoek naar de toepassingsmogelijkheden van automatisering en de organisatie daarvan Werkgroep Computergebruik Wegen- en Bruggenbouw
Deze in 1963 door de Directeur-Generaal van de Rijkswaterstaat ingestelde werkgroep heeft een onderzoek uitgevoerd naar de mogelijkheden van het gebruik van digitale rekenapparatuur bij het maken van ontwerpen op het gebied van de wegenaanleg en de bruggenbouw, alsmede naar de doelmatigheid van die apparatuur door de Rijkswaterstaat. In 1966 is het eindrapport van de werkgroep uitgebracht. De werkgroep adviseerde een rekencentrum bij de Rijkswaterstaat te vormen, voortbouwend op en in combinatie met de reeds bereikte situatie. Verder stemde de werkgroep in met het in de voorgaande paragraaf vermelde advies, dat aan de eigen rapportage was toegevoegd.
41
De Commissie Organisatie Rekenwerk Rijkswaterstaat
Ter nadere concretisering en realisering van de eerder genoemde adviezen heeft de Directeur-Generaal van de Rijkswaterstaat in begin 1967 de Commissie Organisatie Rekenwerk Rijkswaterstaat (C.O.R.R.) ingesteld. In 1968 bracht deze commissie een interim rapport uit, waarin de wenselijkheid wordt uitgesproken een Dienst Informatie Verwerking (D.I.V.) op te richten; daaronder dienen zowel een Reken- en Computercentrum en een Instrumentatie-Centrum, alsook een Stafafdeling Wetenschappelijke Analyse te ressorteren.
Verdere ontwikkelingen tot omstreeks 1971 Uitbouw wegenprogramma's
Na de ingebruikname van computer en tekenmachine, respectievelijk voor asberekeningen en voor profieltekeningen heeft de M.D. gezocht naar andere mogelijkheden tot toepassing van die hulpmiddelen. Deze bleken onder meer te liggen op het gebied van volumeberekeningen, berekeningen van ontwerpdwars-en lengteprofielen, en voorts ten behoeve van het maken van perspectieftekeningen. Tijdens een enige jaren durende voorlichtingsronde (19651967) heeft de M.D. de andere Rijkswaterstaatsdiensten o.m. kennis laten nemen van de mogelijkheden van automatisering en de hulp van deze diensten ingeroepen bij de nadere uitwerking en toepassing van die mogelijkheden op het gebied van ontwerp en aanleg van wegen, een terrein waar de M.D. niet zelf over specifieke deskundigheid beschikte. De hierboven geschetste gezamenlijke inspanning, waaraan een aantal Rijkswaterstaatsdiensten medewerking heeft verleend, heeft geleid tot een snelle verbreding en verdieping van de mogelijkheden. Aanvankelijk werden op het gebied van wegontwerpberekeningen contacten onderhoudend met regionale directies. Pas in 1968 zijn geregelde contacten gelegd met de directie Wegen, die hebben geleid tot een samenwerkingsverband onder de naam Werkgroep COWEGO (Computergebruik wegontwerpen). De samenwerking in deze werkgroep, waarin naast directie Wegen en M.D., ook het I.T.C. deelnam, heeft geleid tot een begin van standaardisatie van programma's voor bepaalde berekeningen. Ook werd een begin gemaakt met een wegenpakket: een aantal op elkaar aansluitende programma's, waarvan de uitvoer van het ene diende als invoer van het volgende programma. Dit was weliswaar niet de meest efficiënte werkwijze, maar deze moest gevolgd worden, omdat het kleine geheugen van de gebruikte computers geen blijvende opslag van tussenresultaten mogelijk maakte. Voorts ontstond het zogenaamde „Klusjesprogramma" en werd in verband met de noodzaak van een snelle respons op de rekenopdrachten de zogenaamde telex-procedure opgezet, zie hiervoor paragraaf 7.2.
42
De Werkgroep COWEGO is kort na de oprichting van de D.I.V. opgehouden te bestaan. Later is de AWO (stuurgroep en werkgroep Automatisering Wegontwerp) opgericht die kan worden beschouwd als opvolger van de COWEGO zij het met een bredere achterban van wegontwerpdiensten.
Introduktie van de telexprocedure Opdrachten van de M.D. voor de berekening van wegassen werden aanvankelijk schriftelijk aangeboden en ook de resultaten werden over de post teruggemeld. De informatie nodig voor het uitvoeren van de opdracht werd door de opdrachtgever in een brief vermeld, terwijl sommige gegevens, zoals schetsmatige aslijnen, dwangpunten, gewenste stralen van cirkels en parameters van clothoïden, e.d. op een situatiekaart werden aangegeven. Dit soort rekenopdrachten werd in principe op volgorde van binnenkomst behandeld. Bij piekbelasting konden echter lange wachttijden ontstaan. Voor gecompliceerde opdrachten, zoals ingewikkelde kruispunten met veel assen, was dat voor de opdrachtgevende dienst vaak wel acceptabel. Dat ook rekenwerk van geringe omvang en dus met een korte verwerkingstijd soms geruime tijd bleef liggen was niet acceptabel. Vandaar dat door de M.D. in COWEGO-verband een werkwijze is ontworpen waarbij kleine rekenopdrachten per telex konden worden opgedragen en ook de resultaten daarvan per telex werden teruggemeld. De M.D. heeft op 21 oktober 1968 alle Rijkswaterstaatsdiensten daarvan schriftelijk op de hoogte gesteld. Opmerkelijk daarbij was dat: — een nieuwe werkwijze werd geïntroduceerd, waarbij de opdrachtgevers zelf computerinvoer moesten gereedmaken en dus kennis moesten hebben van de beschikbare programma's, — de deur werd opengezet voor alle mogelijke rekenwerkzaamheden, dus niet beperkt tot landmeetkundig werk, — de geschetste werkwijze enigszins strijdig is met de centralisatiegedachte en de closed shop werkwijze. Een van de konsekwenties voor de M.D. was dat programmabeschrijvingen moesten worden gemaakt die begrijpelijk moesten zijn voor niet in automatisering ingewijde wegontwerpers. Bovendien moest aan de nieuwe gebruikers instruktie worden gegeven in het coderen van rekenproblemen. Beide nieuwe werkzaamheden heeft de M.D. op zich genomen. De eerste telexgebruiker was de directie Wegen, maar geleidelijk aan steeg het aantal gebruikers van de nieuwe procedure, die in het algemeen snel enthousiast werden over de nieuwe werkwijze. De verwerking van de telexopdrachten bij de M.D. was als volgt: De gecodeerde computerinvoer werd bij de M.D. via een aan de telex gekoppelde bandponser vastgelegd op ponsband. Zodra de X-1 beschikbaar was werd het te draaien programma door de operator ingelezen, gevolgd door de per telex ontvangen invoer. De X-1 gaf resultaten in de vorm van een ponsband. De operator bracht daarna de telexverbinding met de op drachtgever tot stand en seinde de resultaten over. Omdat bijna absolute voorrang werd gegeven aan telexopdrachten, was de responstijd aanvankelijk heel kort, maar liep bij het toenemen van het aantal opdrachten op van de wenselijke minuten via kwartieren tot soms wel uren. Later werd het noodzakelijk telexopdrachten op vastgestelde tijden te verwerken.
Bij de telexprocedure was de tussenkomst van een computeroperator nodig. Deze was in staat, om vormfouten in de ontvangen computerinvoer te herstellen. Toch groeide geleidelijk bij M.D. en klant de behoefte naar de mogelijkheid om zonder menselijke tussenkomst via de telex rekenopdrachten aan de computer aan te kunnen bieden.
Vervaardiging van patroonbladen.
Zoals eerder in dit hoofdstuk is beschreven werden in de beginjaren van de automatisering de computer en de Coradomat reeds ingezet bij het vervaardigen van patroonbladen. In de zestiger jaren werden door de Rijkswaterstaat radioplaatsbepalingssystemen in gebruik genomen, waardoor er veel patroonbladen moesten worden getekend. Daarom werd programmatuur ontwikkeld, zodat het mogelijk was de in 1964 voor het tekenen van profielen gekochte drumplotter ook te kunnen gebruiken voor patroonbladen. Deze relatief langzame drumplotter tekende grote en drukke bladen in ca. 3 uur, hetgeen in vergelijking met de 200 a 300 uur handwerk per blad een aanzienlijke bekorting opleverde.
Het opzetten van bladen.
Ten behoeve van de grafische fotogrammetrische kaartvervaardiging worden de kaartbladen vooraf voorzien van ruitkruisjes, grondslag- en inpaspunten e.d. alvorens in het fotogrammetrische uitwerkingsinstrument de situatiegegevens worden bijgetekend. Sedert de oprichting van de M.D. wordt dit werk — het opzetten van bladen verricht met grote, zeer nauwkeurige handbediende coördinatografen. Nadat het werk van de Coradomat t.b.v. positiepatronen was weggevallen, is een programma gemaakt waardoor de Coradomat gebruikt kon worden voor het opzetten van bladen. Pas in 1973 is dat werk overgenomen door de toen aangeschafte vlakke tekenmachine de CalComp 745.
De gevolgen van de automatisering.
De invoering van de automatisering heeft geleid tot wijziging in organisatie, werkwijze etc: — Het tekenen van lengte- en dwarsprofielen, van oudsher het werk van de tekenafdelingen, is na ingebruikname van de ZEBRA en de drumplotter overgenomen door een binnen de tekenafdeling gevormde aparte profielensectie. Deze sectie werd ook belast met vervolgbewerkingen met een overwegend grafisch karakter, zoals volumeberekeningen en het maken van perspectieftekeningen. — De numerieke aktiviteiten op het gebied van wegontwerpberekeningen zijn als uitvloeisel van de reeds door de Rekenafdeling verrichte werkzaamheden op het gebied van asberekeningen ook aan die afdeling opgedragen. — Na ingebruikname van het programma ANBLOCK werden de berekeningen op fotogrammetrisch gebied verplaatst van de Rekenafdeling naar de Afdeling Voorbereiding. Geleidelijk zijn ook andere rekenaktiviteiten op fotogrammetrisch gebied aan fotogrammeters opgedragen.
— De verantwoording voor het opzetten van bladen, van oudsher een zaak voor de tekenafdelingen, is na de invoering van de automatisering daar gebleven. — Behalve de hiervoor al genoemde aktiviteiten zijn ook de andere rekenwerkzaamheden van de Rekenafdeling, waaronder de berekening van veelsoortige landmeetkundige opnamen (polygoon, grondslagnetten, e.d.) geleidelijk aan geautomatiseerd. — De computer trok ook nieuw anderssoortig werrk aan. Zo is t.b.v. het Rijkswegenbouwlaboratorium een aantal programma's gemaakt voor de verwerking van o.m. zeefanalyses. Ook is t.b.v. het Ministerie van Verkeer en Waterstaat een programma gemaakt voor het tekenen van organisatieschema's. — Binnen de M.D. is in 1969 begonnen met het meest ingrijpende automatiseringsproject, namelijk de digitale kaartvervaardiging (zie daarover paragraaf 8.3). — Als gevolg van het in 1964 opgerichte Rijkswegenfonds nam het aantal gevraagde asberekeningen zeer sterk toe. Ook werden deze asberekeningen moeilijker door het toenemend gebruik van samengestelde clothoïdes; voorts moesten veel gecompliceerde kruispunten worden doorgerekend. De computer was dan ook een ware uitkomst. De produktie daarmee kan worden geschat op het 20-voudige van de handmatige werkwijze. Mede door een slagvaardige programmering en het steeds aanpassen van de programma's aan de snel veranderde eisen van de opdrachtgevers heeft de M.D. de gevraagde krachtsinspanning kunnen leveren met een nauwelijks grotere personeelsbezetting dan voor het computertijdperk. — Geleidelijk is de Afdeling N.A.P. begonnen met automatisering van de daar verrichte werkzaamheden. — Gezien de grote hoeveelheid meetgegevens die automatisch moest worden verwerkt, is een ponsafdeling opgericht, die gebruik maakte van (niet aangesloten) telexen en later ook van kaartponsers.
De scheiding van I.T.C. en M.D. Aan het eind van de zestiger jaren ging het I.T.C. als gevolg van ruimtegebrek in Delft, omzien haar huisvestingsmogelijkheden elders. In een door de Mathematische Afdeling van het I.T.C. uitgebrachte nota werd aandacht gevraagd voor de nadelige gevolgen van een eventuele verbreking van de samenwerking met de M.D. [38] De M.D. die wat de automatisering betreft zich volledig gericht had op het gebruik van de computers van de I.T.C, bracht een nota uit aan de Directeur-Generaal van de Rijkswaterstaat [39], waarin ondermeer werd aangedrongen op continuering van de samenwerking met het I.T.C Voorts werd in die nota gepleit voor een handhaving van de vestiging van het I.T.C. in Delft of althans in het Westen van Nederland. Na een door de Tweede Kamer der Staten-Generaal genomen beslissing vond de verplaatsing van het grootste deel van het I.T.C, inclusief Mathematische Afdeling, naar Enschede in 1971 plaats. De in Delft aanwezige apparatuur kwam in gebruik bij de M.D. terwijl een 7-tal medewerkers van de Mathematische Afdeling in dienst trad bij de Rijkswaterstaat.
43
Gevolgen voor de M.D. van de oprichting van de D.I.V. De reeds eerder genoemde adviezen van de C.O.R.R. hebben in 1971 geleid tot de instelling van de Dienst Informatie Verwerking van de Rijkswaterstaat. Deze dienst werd in 's-Gravenhage gevestigd. Het overgrote deel van de Mathematisch Fysische Afdeling van de directie Waterhuishouding en Waterbeweging, inclusief de computers van die afdeling gingen op in de D.I.V. Na de instelling van de D.I.V. en als consequenties van de central isatiegedachte is de programmaontwikkeling bij de M.D. gestopt en zijn de 5 systeemanalisten overgegaan naar de D.I.V. Verder werd op practische gronden besloten, dat de in Delft aanwezige apparatuur bediend zou worden door de M.D. (de Afdeling Productie Automatisering), echter formeel onder toezicht van de D.I.V. als beheerder. Ter bespreking van de gemeenschappelijke problemen is gestart met een periodiek overleg tussen M.D. en D.I.V., dat thans nog regelmatig plaats vindt. Ter vergroting van de computercapaciteit is in 1971 bij de D.I.V. een Philips P-1400 computer geïnstalleerd, met de bedoeling om te zijnertijd alle aanwezige computer-apparatuur te vervangen. Daarom is een zogenaamde heavy terminal van het type P-9205 bij de M.D. geplaatst en begin 1973 in gebruik genomen. Deze configuratie was verbonden met de centrale computer en omvatte ondermeer een kaartlezer, een ponsbandlezer en ponser en een regeldrukker. De in Delft gebruikte landmeetkundige programma's zijn geleidelijk overgebracht naar de centrale computer. Daartoe is door Philips een simple code-vertaler gemaakt, waarmee een aantal programma's in principe zonder wijzigingen is omgezet. Ander programma's, die toch moesten worden verfijnd, zijn opnieuw geschreven in Fortran. Het heeft tot 1973 respectievelijk 1977 geduurd voor de ZEBRA en de X-1 konden worden gemist. De Coradomat, de ZEBRA en een X-1 zijn in bruikleen afgestaan aan de Technische Hogeschool te Delft, ten behoeve van het Technisch Tentoonstellings Centrum.
Het Wegenpakket Niet alleen de landmeetkundige programma's maar ook de serie wegenprogramma's is overgeheveld naar de centrale computer. Sommige van die programma's zijn verbeterd of aangepast, andere zijn herschreven terwijl ook nieuwe programma's aan de serie zijn toegevoegd. Belangrijk is echter dat er rondom de losse programma's een besturingssysteem is ontworpen, waardoor het systeem WEGEN is gevormd (ook wel aanduid als PROWEGEN). Daarmee kunnen rekenopdrachten worden uitgevoerd en voorts bijvoorbeeld (tussen-) invoergegevens en resulaten worden opgeborgen, opgevraagd of gewijzigd. In 1973 is er een einde gekomen aan het telex-werk van de M.D. op het gebied van wegontwerpberekeningen, door plaatsing van een zogenaamde telexconcentrator bij de D.I.V. waarmee direct gebruik van de D.I.V.-computer door maximaal 16 telexgebruikers in het land tegelijk mogelijk werd.
44
De telex werd daarmee een eenvoudige terminal! Ten tijde van de overgang van het telexwerk naar de D.I.V. werkten 27 directies en diensten volgens de telexprocedure en leverden zij gemiddeld ongeveer 60 opdrachten per dag aan de M.D. De verdere ontwikkeling van de wegenprogramma's werd in handen gelegd van de stuurgroep en werkgroep AWO (Automatisering Wegontwerp). Daarin zijn de Dienst Informatie Verwerking, M.D., directie Wegen, regionale directies en de provinciale waterstaatsdiensten vertegenwoordigd. De taken van de AWO zijn onder meer: — de verdere automatisering van wegontwerp-aktiviteiten — het vervaardigen van gebruikersdocumentatie — het geven van voorlichting over het gebruik van apparatuur en programmatuur. Zeker in de beginjaren van de AWO is de bijdrage van de M.D. hoog geweest. De inspanning lag vooral op het gebied van documentatie en voorlichting. Geleidelijk aan is het aandeel van de M.D. in het AWO-werk afgenomen en is voor wat de M.D. betreft de interesse komen te liggen bij de studie naar het toeleveren van hoogte- en situatiegegevens in digitale vorm voor projecten als: — Digitale Terrein Modellen (D.T.M.) — Modelling Systems (MOSS) — Reconstructie van wegen. De D.I.V. heeft het grootste deel van de wegenprogramma's geïmplementeerd op de nieuwe centrale computer. De oorspronkelijke programma's bleven echter bruikbaar op de X-1. De M.D. heeft daarom zijn serviceverlening op het gebied van asberekeningen e.d. gecontinueerd zolang daarom van de zijde van de Rijkswaterstaatsdiensten werd gevraagd. De M.D. heeft steeds de definitieve versies van de asberekeningen bewaard, om aan de hand daarvan te zijner tijd de assen op grond-en beheerkaarten te kunnen kaarteren en om ze in het terrein te kunnen uitzetten. Nadat het zelfrekenen is gestart zijn er afspraken gemaakt, dat de M.D. ook alle definitieve resultaten van andere diensten in zijn archieven opneemt.
Decentralisatie; A.I.V.-vorming Het was aanvankelijk de bedoeling dat de D.I.V. zou zorgen voor systeemanalyse en programmering en dat de werkzaamheden van de andere Rijkswaterstaatsdiensten op het gebied van automatisering beperkt zouden blijven tot probleemanalyse. In 1972 is dit principe verlaten en werd de mogelijkheid geopend dat de diensten van de Rijkswaterstaat zelf kleine, sterk aan het applicatiegebied gebonden projecten gingen programmeren. Dit onder het motto: „De Waterstaat automatiseert zichzelf en de D.I.V. is daarbij behulpzaam". De M.D. was het daarmee van harte eens. Nog in 1972 zijn de eerste medewerkers begonnen aan een opleiding bij Philips, aanvankelijk Algemene Gegevens Verwerking, daarna gevolgd door Fortran. Een aantal medewerkers ging op basis van vrijwilligheid studeren voor het diploma Wetenschappelijk Rekenen A; zij zijn zoveel als mogelijk als systeemanalist te werk gesteld. Op basis van toekomstverwachtingen is het aantal systeemanalisten beperkt tot 10.
De systeemanalisten kwamen aanvankelijk vooral voort uit de Rekenafdeling. Daar waren naast fulltime rekenaars ook die medewerkers te vinden die in de sfeer van documentatie en voorlichting van de wegenprogramma's een (deel)taak vonden. Bewust was gekozen voor een soort dubbelfunktie van rekenen, documenteren en voorlichten, zodat het contact met de dagelijkse praktijk gewaarborgd was. De documentatie en voorlichtingswerkzaamheden waren eerst vooral gericht op wegenprogramma's, nadat dit werk door de AWO was overgenomen ging men zich meer richten op landmeetkundige programma's. In de loop der jaren was het takenpakket van de Rekenafdeling zodanig uitgebreid dat besloten werd tot een formele scheiding van taken. In 1976 werd de Software Afdeling afgesplitst. Gelijktijdig ging de tekensectie, die de automatische verwerking van prof ielmetingen en volume-berekeningen verrichte, van de Tekenafdeling over naar de Rekenafdeling. Als uitvloeisel van het beleid van voorzichtige decentralisatie van het automatiseringsgebeuren ging de Rijkswaterstaat over tot de instelling van A.I.V.'s (Afdeling Informatie Verwerking) bij een aantal diensten. Ook de M.D. ging in 1977 daartoe over. De A.I.V. bestaat uit een groep Systeemontwikkeling en een groep Exploitatie, de laatste gesplitst in een sectie Support/Systeem en een sectie Productie. Deze situatie is eerst in 1980 geformaliseerd in de formatie. Conform de voor de A.I.V.-vorming vastgestelde richtlijnen heeft de A.I.V. een intern gerichte functie, bestaande uit het opsporen en initiëren van bij de M.D. te automatiseren aktiviteiten, de systeemanalyse en programmering, support (documentatie en voorlichting), alsmede beheer en bediening van apparatuur. De andere (hoofd)afdelingen van de dienst spelen een rol bij het opstellen van probleemspecificaties. Bij de M.D. is daartoe in de stafgroepen van de hoofdafdelingen geleidelijk aan meer automatiseringskennis ingebracht.
Apparatuur Telexen en terminals
Aanvankelijk gebruikte de M.D., naast de heavy terminal, ook telexen voor het rekenen op de centrale Rijkswaterstaatcomputer (P-1400), niet alleen voor asberekeningen e.d., maar ook voor landmeetkundige rekenopdrachten. Deze telexterminals waren aanvankelijk opgesteld in de naaste omgeving van ZEBRA, X-1 en heavy terminals, waar ze konden worden gebruikt door rekenaars en systeemanalisten. Als gevolg van steeds bredere toepassing van de automatisering binnen de M.D. is de apparatuur inmiddels ook toegankelijk gemaakt voor tekenaars en fotogrammeters. De dependances in Goes en in de Tollenstraat in Delft hebben in 1974 resp. 1975 hun eigen telexen gekregen. In de loop van de tijd heeft de M.D. de beschikking gekregen over een verscheidenheid aan kleine terminals, naast en deels als vervanging van de telexen, namelijk: — alfa numerieke beeldscherm P-1088 (op P-1400). — grafisch beeldscherm Tektronix 4014-1 (scherm 38x28 cm.)* — grafisch beeldscherm Tektronix 4016-1 (scherm 43x38 cm.)* — medium speed terminals (Decwriter en Teletypes). ' met samen 1 hardcopy unit
m^zmÊsm*
Figuur 20. U.T.S. 700.
45
Na de installatie van een Univac-computer bij de D.I.V., ter vervanging van de Philips P-1400, kreeg de M.D. de beschikking over een zogenaamde heavy terminal U.T.S. -700 voorzien van ponskaartlezers, regeldrukker en daarnaast een cluster van eerst 5 en later 6 alfa-numerieke beeldschermen U.T.S. -400. De U.T.S. -700 was bedoeld om het gebruik van de Univac computer te stimuleren, en daardoor de P-1400 en de heavy terminal daarop tezijnertijd overbodig te maken. De ontwikkeling is zover gegaan dat de telex als terminal volledig is achterhaald door andere apparatuur, zodat mag worden verwacht dat de laatste telex spoedig zal worden afgestoten.
Tekenapparatuur De bij de M.D. aanwezige drumplotters zijn in combinatie met de ZEBRA en de X-1 vooral gebruikt voor het tekenen van profielen en positiepatronen. Nadat in 1969 het proces van digitale kaartvervaardiging op gang kwam, werd de drumplotter ook gebruikt voor het tekenen van kaartbladen. Hoewel de methode van digitale kaartvervaardiging een succes was, voldeden de via de drumplotter gemaakte kaartbladen niet aan de daaraan te stellen eisen van nauwkeurigheid en schoonheid. Daarom is in 1972 een nauwkeurige vlakke tekenmachine CalComp 745 aangeschaft, waarmee met pen en inkt (en ballpoint) kan worden getekend, maar ook kan worden gegraveerd, (zie fig. 21) Deze tekenmachine is in 1980 vervangen door een CalComp 748. Een andere wijze van tekenen levert de Laser Display. Zie daarvoor de paragraaf Kaartvervaardiging.
1980 een CalComp 936 drumplotter bij de M.D. is geïnstalleerd, die on line met de U-1100 is verbonden.
De gevolgen van automatisering op het werkpakket van de Rekenafdeling De Rekenafdeling verrichtte aanvankelijk al het voorkomende landmeetkundige en fotogrammetrische rekenwerk voor de hele M.D., alsmede het door andere Rijkswaterstaatsdiensten opgedragen rekenwerk op het terrein van asberekeningen e.d. Uitzondering daarop was de verwerking van waterpassingen die bij het N.A.P. plaats vond. De automatisering heeft eerst geleid tot uitbreiding van taken in de sector wegontwerp. De snelle groei van de wegenaanleg in de 60-er jaren heeft daarbij een enorme toename van de hoeveelheid rekenwerk tot gevolg gehad. Na verbetering van de wegenprogrammatuur en als gevolg van de steeds betere toegankelijkheid van de centrale computers (telex als terminal) gebruiken nu alle Rijkswaterstaatsdiensten zelf het wegenpakket, waardoor de omvang en de diepgang van het M.D.-rekenwerk op dat terrein weer zeer sterk is afgenomen. Met automatisering verband houdende werkzaamheden (systeemanalyse, programmering, documentatie en voorlichting) hebben tot het werkpakket van de Rekenafdeling behoord, maar zijn overgeheveld naar de A.I.V. Het werkpakket van de Rekenafdeling omvat nu:
De grote hoeveelheden tekenwerk op basis van programmatuur in de centrale D.I.V.-computers heeft er toe geleid dat in
Figuur 21. Vlakke tekenmachine CalComp 745.
46
— veelsoortige grondslagberekeningen
— uitwerking van profielmetingen (uit terrestrische en fotogrammetrische opnamen) — de verwerking van opnamen met automatisch registrerende tachymeters (situatie en profielen) — asberekeningen e.d. — het beheer van bestanden met gegevens betreffende grondslagpunten, grenzen van rijkseigendom, wegassen, profielen, e.d.
Automatisering elders in de dienst De automatisering heeft niet alleen binnen de Rekenafdeling, maar ook voor de M.D. als geheel grote gevolgen gehad. De door alle afdelingen gevolgde produktiemethoden zijn inmiddels wezenlijk bepaald door de inzet van electronische opname-, registratie- en verwerkingsapparatuur. Andere hoofdstukken van deze publikatie getuigen daarvan en bevatten soms gedetailleerde beschrijvingen van automatiseringsprojekten. Aanvankelijk is de automatisering bij de M.D. toegepast als hulpmiddel bij tijdrovende, routinematige en als weinig aantrekkelijk ervaren reken- en tekenwerkzaamheden. Toen de Rijkswaterstaat en bijgevolg ook de M.D., in de tweede helft van de zestiger jaren werd geconfronteerd met een steeds in omvang toenemend werkpakket, en het personeelsbestand niet evenredig daarmee groeide, was de automatisering het hulpmiddel om de gewenste produktieverhoging te kunnen bereiken. Nu in de laatste jaren het personeelsbestand met ca. 10% is afgenomen en nog steeds onder druk staat, is (verdere) automatisering een van de middelen om de produktie op peil te houden. In de loop van de tijd is er bij een deel van het personeel weerstand gegroeid tegen verdere automatisering, onder meer omdat gevreesd wordt dat arbeidsplaatsen verloren zouden gaan en dat de kwaliteit van de werkzaamheden er onder zou leiden. Natuurlijk is het onmogelijk alle verdere ontwikkelingen stop te zetten, omdat de M.D. dan een achterstand zou oplopen en daardoor de gewenste dienstverlening aan de Rijkswaterstaat in gevaar zou komen. Wel dienen bij verdergaande automatisering en bij de inzet van nieuwe apparatuur of nieuwe methoden naast economische en technische, ook sociale faktoren te worden afgewogen.
7.2 Automatisering bij het N.A.P. Inleiding In ons land bevindt zich voor algemeen gebruik een groot aantal peilmerken, ca. 45.000, waarvan de hoogte ten opzichte van een bepaald niveau (Normaal Amsterdams Peil = N.A.P.) bekend is. De M.D. zorgt ervoor, dat het net van peilmerken in stand blijft en dat de hoogte van de peilmerken regelmatig d.m.v. waterpassingen wordt gecontroleerd. Verder worden zoveel gegevens gepubliceerd, dat iedereen die van een terreinpunt de hoogte ten opzichte van het N.A.P. wil bepalen het dichtstbijzijnde peilmerk van het N.A.P. kan opzoeken.
De automatisering heeft gevolgen gehad voor zowel de publikatievorm als het rekenen.
Ontwikkeling van de publikatievorm Van 1892 tot omstreeks 1960 zijn de resultaten van de (nauwkeurigheids)waterpassingen in gedrukte vorm gepubliceerd. WAALEWIJN [71] heeft enkele voorbeelden daarvan ter illustratie opgenomen. De per provincie uitgegeven Registers van het Normaal Amsterdams Peil vermeldden van elk peilmerk naam en volgnummer (gebaseerd op de naam van de gemeente waarin het peilmerk is gelegen), een summiere plaatsaanduiding, de hoogte, het jaar van waterpassing en een verwijzing naar een opsomming van de lijnen van de waterpassing. Het zetten, corrigeren en drukken van de peilmerkenboekjes kostte relatief veel tijd, waardoor op het moment van publikatie een deel van de gegevens reeds verouderd was. Met een tussentijd van enkele jaren werden dan ook lijsten van wijzigingen en aanvullingen gepubliceerd, die samen met de oorspronkelijke uitgave moesten worden geraadpleegd. In het begin van de zestiger jaren is gekozen vooreen losbladige publikatievorm. De te publiceren gegevens werden vastgelegd op ponsband; voor het ponsen, corrigeren en aanvullen van de gegevens, alsmede voor het in leesbaar schrift afdrukken van de ponsbanden werd een niet op het openbaar net aangesloten telex gebruikt. Gelijktijdig werden meerdere veranderingen aangebracht. Alle peilmerken hebben daardoor een nieuw nummer gekregen, bestaande uit het nummer van het topografische kaartblad op schaal 1:25.000, waarop het desbetreffende merk ligt, en een volgnummer. Per top.blad werd een ponsband vervaardigd waarop naast de gegevens die al eerder werden gepubliceerd per peilmerk ook de coördinaten in het stelsel van de Rijksdriehoeksmeting, de orde van de waterpassing en een indicatie voor de stabiliteit zijn opgenomen. In de plaats van 11 (provinciale) eenheden kwamen zo ca. 365 publiceerbare eenheden (top. bladen). Met zekere tussentijden werden van de ponsbanden stencils gemaakt en afdrukken daarvan aan de abonnees toegestuurd. Een wezenlijk nieuw onderdeel van het publikatiesysteem was de peilmerkenkaart. Op een calque van de topografische kaart op schaal 1:25.000 werden de plaatsen van de peilmerken aangegeven met vermelding van het bijbehorende nummer. Ook lichtdrukken van deze kaart werden gedistribueerd. Het hier beschreven systeem werd uitsluitend gebruikt voor de publikatie. Bij de M.D. werd daarnaast een archief bijgehouden waarin alle wetenswaardigheden van elk peilmerk met de hand op systeemkaarten werden bijgehouden. Vanaf omstreeks 1973 zijn de peilmerkgegevens in de vorm van een bestand in de Philips computer opgeslagen en d.m.v. het programmapakket GEOTND bijgehouden. Op basis daarvan worden automatisch bladsgewijze publikaties vervaardigd en peilmerkbladen getekend. Verder zijn de abonnee-administratie en de verzending van N.A.P.-publikaties geautomatiseerd.
47
Zoals in paragraaf 7.1 reeds werd vermeld zijn de Philips computers van de D.I.V. vervangen door Univac-Computers. Aangezien het programma GEOTND niet kon worden geconverteerd naar de Univac U-1100, is besloten een nieuw programma, ORSNAP genoemd, te maken dat vóór het afvoeren van de laatste Philips computer de funktie van GEOTND zou moeten overnemen. Tegelijkertijd werd besloten het nieuwe programma t.z.t. zodanig uit te breiden, dat de handadministratie (het bijhouden van de systeemkaarten) zou kunnen vervallen. Het publikatiegedeelte is in 1981 gereed gekomen.
waardoor gegevens t.b.v. berekeningen e.d. niet meer manuaal maar volautomatisch kunnen worden uitgewisseld.
Rekenprogrammatuur van het N.A.P.
In 1972 is door een groepje voorlopers op het terrein van de automatisering van het wegontwerp (waaronder de M.D.) een onderzoek gestart naar digitale terreinmodellen (D.T.M.). Een dergelijke faciliteit ontbrak in het toenmalige pakket computerprogramma's. Hierdoor was snelle en betrouwbare berekening van grondhoeveelheden, met name bij meer komplexe knooppuntontwerpen, onmogelijk. In maart 1974 is in opdracht van de Werkgroep Automatisering Wegontwerp (AWO) waarin ook de M.D. is vertegenwoordigd een proef genomen met het in ontwikkeling zijnde, Engelse, programmasysteem MOSS(Modelling Systems). Het resultaat van de proef bleek positief en MOSS bleek bovendien een vrij kompleet pakket faciliteiten te omvatten, dat voor de Nederlandse wegontwerper een waardevol stuk gereedschap zou kunnen zijn. Door de AWO is in 1977 besloten het programmapakket MOSS aan te schaffen en in eigen beheer verder te evalueren ter voorbereiding op een eventuele algemene beschikbaarstelling t.b.v. het wegontwerp binnen de Rijkswaterstaat. Deze evaluatieperiode is inmiddels verstreken en in die tijd is MOSS een belangrijke schakel geworden bij de produktiewerkzaamheden van de M.D.
Het rekenwerk t.b.v. het N.A.P. omvat in principe het vereffenen van waterpasnetten en het berekenen van nauwkeurigheden van de daaruit resulterende hoogtes. Een onderdeel daarvan is het inverteren van een (grote) matrix. Als geen of slechts gebrekkige hulpmiddelen ter beschikking staan is die matrixinversie een zeer tijdrovende zaak. In 1971 is daarbij voor het N.A.P. voor het eerst de computer (toen nog de X-1) gebruikt. Naarmate de voordelen van het gebruik van de computer voor matrixinversie duidelijk werden (korte rekentijden, de netten kunnen veel meer kringen bevatten dan voorheen), ontstond de behoefte een groter deel van het rekenwerk door de computer te laten verrichten, daarbij inbegrepen het opstellen van voorwaarde- en normaatvergelijkingen uit het waarnemingsmateriaal, het berekenen van standaardafwijkingen, het toetsen van de waarnemingen en de rekenresultaten. Er zijn meerdere programma's gemaakt voor enkele van de gewenste bewerkingen. Deze hebben gedraaid op de X-1. Na het afstoten van die machine is de ontwikkeling van programmatuur gericht op de P-1400. Zo is in en door de N.A.P.-praktijk een groot aantal, ca 20, op elkaar aansluitende programma's gemaakt, die bewerkingen uitvoeren met de resultaten van voorgaande programma's in de serie. Op de Afdeling der Geodesie van de Technische Hogeschool te Delft is een theorie ontwikkeld op basis waarvan voor metingen van uiteenlopende aard, waaronder waterpassingen, de gedachte meetopzet kan worden geanalyseerd en later de verrichte metingen kunnen worden vereffend en getoetst op precisie en betrouwbaarheid. Wezenlijk daarbij is de grote aandacht voor het opsporen van fouten in de meting, de gevolgen van eventueel niet ontdekte fouten, e.d.. Gebaseerd op deze theorie is er een programma gemaakt, SCAN II geheten, waarmee de verkenning, vereffening, toetsing e.d. kunnen worden verricht. De mogelijkheden van de TH-programmatuur gaan ver uit boven die van de eigen ontwikkeling. In de praktijk kan het werken daarmee de kwaliteit van het meet- en rekenwerk verhogen en door een betere meetopzet kosten besparen. Deze programmatuur is inmiddels overgenomen van de T.H. en opgenomen in het N.A.P.-vereffeningspakket, ter vervanging van meerdere zelf gemaakte programma's. In de toekomst zal de verder uitgebouwde databank ORSNAP in nauwe relatie met rekenprogrammatuur worden gebruikt,
48
7.3 MOSS-programmatuur Inleiding
Wat is MOSS? MOSS is een groot computerprogramma voor de opslag en bewerking van digitale modellen, in de vorm van ruimtelijke coördinaten, aangevuld met eventuele andere gegevens. Aanvankelijk is het systeem ontworpen voor zowel digitale terrein-(D.T.M.), als digitale wegmodellen (D.W.M.), maar in de praktijk is het ook geschikt voor andere bv. grondwatermodellen. Binnen MOSS worden de gegevens opgeslagen in zg. MOSS-modellen. Binnen een MOSS-model worden in het algemeen samenhangende gegevens van een gebied opgeslagen bv. een terreinmodel. leder MOSS-model bestaat uit een aantal zg. „strings". Een string is de verbindingslijn door een aantal punten, met een gemeenschappelijk kenmerk, bv. de as van een weg of de teen van een talud. Strings kunnen een verschillend aantal dimensies bezitten, bijvoorbeeld: — hoogtelijnen 2 dimensies, namelijk x en y. — karakteristieke terreinkenmerken 3 dimensies, namelijk x, y en z. — wegassen 6 dimensies, namelijk x, y, z, kilometrering, argument en straal. In modellen kan op deze wijze zowel de bestaande situatie (D.T.M.) als de nieuw ontworpen weg (D.W.M.) worden opgeslagen.