1
Aruba, juni 2010 Blauwe hemel, verblindende zon, turquoise water. Ik knipper met mijn ogen, het is gewoon te fel. Mijn voet duwt licht op het gas, de auto versnelt, een klein romantisch strand verschijnt. Ik weet dat de schijn bedriegt. Het witte zand is bezaaid met plakkerige condooms en vette resten van Big Macs, getuigen van Aruba’s meest geliefde vrijetijdsbesteding. Een motorboot dobbert in de baai, ernaast twee mannenhoofden, net vergeten kokosnoten. Heel even stel ik me voor hoe het zou zijn als mijn hoofd daar ook zou dobberen, hoe het zilte water over mijn lijf glijdt tot ik me in de boot hijs om met de twee mannen de zee op te varen. Associaties van moeizame communicatie, gebrek aan humor en zwetende lichamen verjagen deze dagdroom. Ik heb het best naar mijn zin in de gekoelde cabine van mijn nieuwe Chevy, boven elk tumult verheven. Soft music uit de zestigerer jaren dempt quadrafonisch elk gevoel van stress. Het verkeer staat stil op de L.G. Smith Boulevard. Gebiologeerd kijk ik naar de gifgroene grasperken van het Koningin Wilhelmina Park. Tussen korte dikke grashalmen kwispelen blauwgroene staarten, klauwen bliksemsnelle pootjes en loeren pientere reptielhoofdjes van zich vlug vermenigvuldigende leguanen. 13
Palmbomen rijzen op afgemeten afstanden uit dit levende tapijt de hemel in en zwaaien in de permanente Arubaanse bries. Tussen hun gave stammen staat Wilhelmina in volle glorie, uit steen gehouwen. Stapsgewijs vordert mijn pick-up in het ochtendverkeer. Een lint van auto’s borduurt de kustlijn richting Noord. In Noord staan de hotels, in Noord is er werk. De airco is lekker fris. Alle geluiden, de hitte en de stank van de uitlaatgassen zijn buitengesloten. Alles prima, toch? Ik ben een goedbetaalde kinderpsychiater op een tropisch eiland. “De enige op Aruba,” zegt iedereen. Op het woord ‘enige’ ben ik niet meer zo trots. Bij het woord ‘enige’ heb ik soms het gevoel niet genoeg kleren aan mijn lijf te hebben, en halfnaakt in de spotlights te staan. Den Haag, juni 2008 Het klikklak van paardenhoeven op plaveien dringt door de natte ruiten van het herenhuis; de bereden politie rijdt op prachtige hengsten langs de Badhuisweg. De ochtendzon laat regendruppels schitteren. Het is zondag in Scheveningen. Thomas en Sandra, mijn kinderen uit mijn tweede, tien jaar geleden gestrande, huwelijk met een Afrikaanse man, gaan naar de Duitse Internationale School, waar ze samen met rijke, intelligente, niet altijd aardige kinderen les krijgen van topleraren, die de lat hoog leggen. In het weekend gaan ze naar scouting Sint Jorisgroep 5. Thomas doet aan atletiek, Sandra 14
rijdt paard bij Wittebrug. Ik ben trots dat ik als alleenstaande moeder dit allemaal kan betalen. Het is me gelukt met mijn kinderen uit mijn eerste huwelijk met een Duitse neuroloog, Johan en Rebecca, die al lang het huis uit zijn. Nu lukt het me weer, dankzij mijn hoge opleiding. Prachtig toch? Met de kanttekening dat ik zelf geen leven heb. Het Nederlandse bemiddelingsbureau Care Force heeft me als Duitse, Nederlandstalige kinderpsychiater naar Stichting De Jutters gedetacheerd. Ik moet vijf afdelingen en een polikliniek verzorgen, op twee verschillende locaties. Er is niet genoeg opgeleid personeel en geen multidisciplinair team die de afdelingen in het oog houden als ik er niet ben. Het is onmogelijk om dit goed te doen. Soms werk ik tot tien uur ‘s avonds, voor zeven uur ben ik nooit thuis. De kinderen leven op pizza en kennen me alleen schreeuwend. De sfeer op het werk is om te snijden. Er is geen begrip, wel brutaliteit, zoals mensen zijn die zelf aandacht nodig hebben en dat sinds jaren niet krijgen. De Hagenaars staan bekend om hun ruwe toon. Bekend of niet, ik kan er niet aan wennen. Ik ben de derde psychiater in korte tijd. De vorige heeft op een dag de deur dichtgegooid en is nooit meer teruggekomen. Ik voel het moment komen dat ik dat ook zal doen. Maar dan? Ik ben Berlijn ontvlucht vanwege de justitiële corruptie en de lage lonen. Nergens in Europa schijnt het nog leuk te zijn. Ik ga aan de salontafel zitten en blader achteloos in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde. Voor de derde keer staat er een advertentie dat Aruba een chirurg en een nierspecialist zoekt. Ik 15
krijg een ingeving en stuur een mailtje: “Heeft u toevallig ook een kinderpsychiater nodig?” “Wáár wil je gaan werken?” vraagt Sandra twee maanden later. Ze kijkt door een loep naar een paar puntjes voor de kust van Zuid-Amerika. “De Nederlandse Antillen: Aruba, Bonaire, Curaçao,” leest ze moeizaam. “Juist,” zeg ik. “De ABC eilanden.” “Zo klein?” roept Thomas. “Je ziet ze haast niet! Hoe groot is Aruba?” “Dertig kilometer lang en negen kilometer breed,” zeg ik lam. “Nee!” roepen de kinderen ontzet. De wereldkaart is eerder aan de muur geplakt, in het Amerikaanse San Francisco, het Belgische Heide-Kalmthout, het Spaanse Puerto de la Cruz op Tenerife, het Duitse Berlijn en nu in het Nederlandse Den Haag. De hoeken zijn kapot gescheurd en krullen broos naar binnen. “Ik vind het ook wel klein, dit eiland.” “Misschien kun je van daaruit met eilandhoppers andere eilanden bezichtigen?” opper ik, niet helemaal overtuigd. Google geeft amper informatie over deze lokale vluchten. De dure kleine maatschappijen gaan regelmatig failliet en je kan niet zomaar naar de bestemming van je keuze vliegen. Je kunt geen tickets online bestellen en tussen twee eilandjes moet je blijkbaar telkens opnieuw immigratiepapieren invullen. “We kunnen ook de Zuid-Amerikaanse landen bezoeken,” 16
voeg ik er optimistisch aan toe, maar ik praat in het niets. Mijn kinderen zitten alweer voor de televisie. Zij vinden het prima in Den Haag. Alleen hun moeder heeft schijnbaar problemen. Dat is soms lastig. Ze komt laat thuis en zeurt over vuile borden naast de zitbanken. Maar moet je daarom meteen naar zo’n eiland vluchten? De problemen op het werk schijnen me te achtervolgen als een vloek, van land tot land. Care Force is super en steunt me waar mogelijk. Maar ook zij kunnen de sfeer op mijn werk niet veranderen. Ik bel hen met de vraag of ze me naar Aruba kunnen detacheren. Dat vinden ze een exotisch idee, ze gaan erachter aan. Sint Maarten, 15 augustus 2008 Eén van de tanks van de KLM Boeing 777 heeft een scheur. We landen op Sint Maarten. Er is echt geen reden voor paniek, zegt de piloot. Met kloppend hart sms ik mijn nieuwe collega, Aegidius, de enige fulltime psychiater op Aruba, dat het vandaag niets wordt omdat we een noodlanding maken. “Wat erg, ik wilde je juist verwelkomen. Hou de rust er in. Welcome to the Caribbean! Het loopt nooit zoals je denkt, maar het komt wel goed.” Aegidius en zijn collega hebben dringend hulp nodig op Aruba. Er is al vier jaar geen vaste kinderpsychiater op het eiland en de diensten voor de volwassenpsychiatrie rusten op de schouders van welgeteld twee psychiaters, waarvan er één parttime werkt. 17
De bevolking telt 107.488 inwoners, de illegalen niet meegeteld. Ik heb Aegidius leren kennen op Schiphol, tijdens mijn eerste sollicitatiegesprek, een paar weken geleden. Een grote, slanke Hollandse vijftigplusser met gevoel voor humor en, net zoals ik, een voorliefde voor het nieuwe, exotische. Het klikte goed. Hartverwarmend dat hij me nu met sms’jes steunt op deze riskante vlucht in een nieuwe wereld. “Hoe lang moeten wij hier blijven?” vragen de kinderen. Dat wil ik ook wel weten. Mijn blik glijdt over de menigte, een vermoeide kudde in de grote gekoelde, neonverlichte hal van het Princess Juliana Airport. Steunend, liggend en slapend op hun koffers wachten toeristen en Antillianen met lege hoofden op verdere instructies. Nergens een steward te zien. Voor ons uit Europa is het nu één uur ’s nachts. Geduld moeten we hebben, krijg ik te horen. Twee uur later zegt een stem dat het wel een paar dagen kan duren. Er moet een nieuwe tank gehaald worden op Schiphol. De kosten van het verblijf van de 350 passagiers worden door KLM overgenomen. Wij mogen ons naar de uitgang begeven. Eén geworden met de massa schuifelen we met onze koffers de glazen deuren door de bloedhete tropische nacht in. Grote negers in witte T-shirts brullen en zwaaien met hun armen. Zij zorgen voor orde en wijzen streng naar de bussen die op ons wachten. De diesellucht is bedwelmend. Onze koffers worden in de bagageruimtes geworpen. Even later zet de stoet bussen zich in beweging. Stapsgewijs rijden we door Philipsburg. Het is zaterdagavond. Op een podium dansen mooie vrouwen, bruine, zwarte en witte, 18
in kleurige, sexy kleding op Salsa en Reggae. Zuid-Amerika en Afrika versmolten op een klein eiland. Ik plak mijn neus tegen het raam en geniet. Na anderhalf uur rijden zijn we nog de enige bus op straat. De chauffeur stopt bij elk hotel en rent naar de receptie. Kort daarna rent hij terug en de bus hobbelt verder door de nacht. Alle hotels zijn vol tot de nok. De kinderen slapen. Een afgelegen hotel, in het Franse gedeelte van Sint Maarten, neemt ons uiteindelijk op. Na een koude vismaaltijd en een slaatje zijn we dankbaar voor onze kamer met een tweepersoonsbed. Ik schuif het raam open en stap naar buiten. Mijn voeten verzinken in glibberige algen. Ergens in het donker kabbelt de oceaan. We ontbijten met Lilly, een Arubaanse vrouw met een zoon en dochter in de leeftijd van Sandra en Thomas. De kinderen plonsen urenlang in het zwembad terwijl hun moeders met een sapje in een ligstoel hangen. Ik heb wel honderd vragen over Aruba. ’s Avonds bereikt ons het nieuws dat de tank is verwisseld en dat we meteen onze koffers moeten pakken.
19