RIGO Research en Advies BV Woon- werk- en leefomgeving www.rigo.nl
Gelderse stedenmonitor 2013 Algemene rapportage
De verantwoordelijkheid voor de inhoud berust bij RIGO. Het gebruik van cijfers en/of teksten als toelichting of ondersteuning in artikelen, scripties en boeken is toegestaan mits de bron duidelijk wordt vermeld. RIGO aanvaardt geen aansprakelijkheid voor drukfouten en/of andere onvolkomenheden.
RIGO Research en Advies BV Woonwerk- en leefomgeving De bewoonde omgeving www.rigo.nl
Gelderse stedenmonitor 2013 Algemene rapportage
Opdrachtgever
Provincie Gelderland
Auteurs
René Schulenberg Kees Leidelmeijer Hans van der Reijden Rebecca Wouters Anko Drentje Ilse Giesbers
Rapportnummer
P25890
Uitgave
11 oktober 2013
RIGO Research en Advies BV ∙ De Ruyterkade 1 12C ∙ 1011 AB Amsterdam 020 522 11 11 ∙
[email protected] ∙ www.rigo.nl
Inhoud 0
Conclusies
1
0.1
Thematische conclusies
1
0.2
Aandachtspunten per stad
7
1
Inleiding
11
2
Stad en ommeland
14
2.1
Woningmarkt
15
2.2
Werken
19
2.3
Voortgezet onderwijs
22
2.4
Winkelen en boodschappen doen
26
2.5
Recreatie
30
2.6
Conclusie
34
2.7
Thematisch profiel stad en ommeland
36
3
Leefbaarheid en veiligheid
40
3.1
Leefbaarheid
40
3.2
Veiligheid
47
3.3
Thematisch profiel leefbaarheid
57
4
Economie
59
4.1
Banen
59
4.2
Starters en faillissementen
75
4.3
Winkelleegstand
82
4.4
Bereikbaarheid per auto
85
4.5
Thematisch profiel Economie
88
5
Arbeidsparticipatie
91
5.1
Netto arbeidsparticipatie en werkloosheid
91
5.2
(Langdurige) bijstand
98
5.3
Jeugdwerkloosheid en voortijdige schoolverlaters
105
5.4
Thematisch profiel arbeidsparticipatie
111
6
Demografie en sociaal profiel
113
6.1
Demografische ontwikkelingen
113
6.2
Sociaal profiel
126
6.3
Thematisch profiel demografie en sociaal-economische situatie
148
7
Voorzieningen
151
7.1
Voorzieningen in het ommeland
166
7.2
Thematisch profiel voorzieningen
171
8
Milieu en gezondheid
173
8.1
Milieu
173
8.2
Gezondheid
187
9
Stadsprofielen
197
9.1
De bevindingen per stad
198
Bijlage 1: Overzicht indicatoren
208
Hoofdstuk 2: Stad en ommeland
208
Hoofdstuk 3: Leefbaarheid en veiligheid
209
Hoofdstuk 4: Economie
210
Hoofdstuk 5: Arbeidsparticipatie
211
Hoofdstuk 6: Demografie en sociaal profiel
212
Hoofdstuk 7: Voorzieningen
214
Hoofdstuk 8: Milieu en gezondheid
215
Indicatoren waar alleen data voor Gelderse gemeenten aanwezig zijn
216
Bijlage 2: Overzicht scores en ontwikkelingen
218
Bijlage 3: Ontwikkeling niet-werkende werkzoekenden
220
Bijlage 4: Overzicht ommelanden Gelderse steden
222
0
Conclusies Over het algemeen gaat het goed met de Gelderse steden. Dat was de conclusie van de vorige Gelderse stedenmonitor (2010) en die kan ook nu weer getrokken worden. Er zijn echter ook nu weer grote verschillen tussen de steden en tussen de indicat oren die in de monitor zijn beschreven. Een belangrijke constatering van deze monitor is dat de steden in sterke mate verschillen in ontwikkelingen en problematiek. Die verschillen zorgen ervoor dat er niet één handzame aanpak voor ‘de Gelderse Stad’ is, maar dat de belangrijke thema’s en prioriteiten van stad tot stad zullen verschillen. In 1 de twaalf individuele stadsmonitoren komt uitgebreid aan de orde wat de ontwikkelingen en aandachtspunten voor die steden zijn (zie de afzonderlijke rapportages). In deze algemene, samenvattende conclusie bespreken we de hoofdlijnen die per thema naar voren komen. Aan het eind van deze conclusie vatten we de aandachtspunten 2 per stad kort samen .
0.1
Thematische conclusies
In de Gelderse stedenmonitor zijn ruim vijftig indicatoren gebruikt om een beeld te schetsen van de stand van zaken en de ontwikkeling in de Gelderse steden en hun ommeland. Dit geeft een veelheid aan informatie voor onderzoekers, beleidsmakers en bestuurders. De stedenmonitor is opgezet om op meerdere (beleids -)terreinen ontwikkelingen te kunnen volgen en verschillen tussen steden te kunnen kwantific eren. Door de brede opzet, waardoor de stedenmonitor een soort atlas is geworden, is een ‘dekkende’ conclusie eigenlijk niet mogelijk. We gaan in deze samenvattende conclusie daarom in op een selectie van thema’s die mogelijk relevant zijn voor b eleidsafwegingen op korte termijn. Voor een volledig beeld verwijzen wij naar de a fzonderlijke hoofdstukken van deze rapportage en naar de individuele stadsmonitoren. Bevolkingskrimp In delen van Nederland – vooral aan de randen - loopt de huishoudensgroei terug en zal er de komende jaren waarschijnlijk zelfs sprake zijn van krimp van het aantal hui shoudens. Dat brengt in beginsel allerlei problemen met zich mee zoals een terug lopend draagvlak voor voorzieningen, leegstand van woningen, dalende huizenprijzen en een mogelijke daling van de leefbaarheid. Maar voor de Gelderse steden (en het ommeland) voorspellen de prognoses vooralsnog geen huishoudenskrimp. Er zijn wel relevante verschillen tussen gemeenten. In de Achterhoek is de huishoudensgroei bijvoorbeeld kleiner dan elders in de provincie, maar ook hier is vooralsnog van huishoudenskrimp geen sprake.
1
De Gelderse stedenmonitor beslaat dertien steden; Zutphen heeft geen individuele stad smonitor laten maken.
2
Voor een uitgebreide beschrijving van de steden verwijzen we naar de stadsmonitoren.
1
Hoewel het aantal huishoudens dus voorlopig nog niet afneemt, is er in som mige gemeenten al wel sprake van een afname van het aantal inwoners. Dat is bijvoorbeeld het geval in enkele gemeenten in de Achterhoek ( Bronkhorst, Aalten, OudeIJsselstreek, Brummen, Rheden) en in Renkum en Groesbeek. In deze gemeenten worden de huishoudens kleiner door vergrijzing en ontgroening, maar het aantal huishoudens neemt dus (nog) niet af. Een afname van het aantal inwoners heeft minimaal zijn weerslag op het draagvlak voor voorzieningen. Daarbij neemt, samenha ngend met de ontgroening van de bevolking, het arbeidspotentieel af in de kleinere gemeenten in de Achterhoek en Gelderland Noord. Dit wordt veroorzaakt door de migratie van jongeren vanuit de kleinere plaatsen naar de steden. Vergrijzing Het aandeel ouderen zal in Nederland de ko mende decennia behoorlijk gaan toenemen. De vergrijzing en ontgroening die daaraan ten grondslag liggen, zijn trends waar de Gelderse steden ook mee te maken hebben of krijgen. Vooralsnog ligt het aandeel 75-plussers in de Gelderse steden nog iets onder het Nederlands gemiddelde en het aandeel jongeren er iets boven. Daar staat tegenover dat de ontgroening en vergri jzing in veel Gelderse steden wat meer zullen toenemen dan gemiddeld in Nederland. Momenteel zijn Apeldoorn, Winterswijk, Ede en Doetinchem het meest vergrijsd (en meer dan gemiddeld in Nederland). Voor de periode tot 2030 wordt verwacht dat de vergrijzing vooral in Doesburg, Zutphen, Culemborg, Tiel, Doetinchem en Apeldoorn snel zal gaan. Het accommoderen van de met de vergrijzing samenhangende t oename van de vraag naar ondersteuning in het dagelijks leven vormt één van de belangrijkste uitdagingen voor de komende decennia. Uit deze monitor blijkt bijvoorbeeld dat de vraag naar huisartsenzorg als gevolg van de vergrijzing sterk gaat toenemen, terw ijl de afstand tot de dichtstbijzijnde huisarts tegelijkertijd aan het toenemen is. Een tweede factor – naast de vergrijzing op zichzelf - is dat ouderen langer thuis zullen blijven wonen. Voor een deel is dat omdat zij dat wensen, maar voor een deel wordt het ook beleidsmatig versterkt. Het brengt met zich mee dat er wel voldoende geschikte woningen en voorzieningen in de wijk moeten zijn om de vergrijzing en de daarmee samenhangende behoefte aan ondersteuning op te vangen. Ten slotte wil de rijksoverheid – onder meer vanwege de bezuinigingen – meer zorg- en hulpverlening aan de directe omgeving van de zorg- en hulpvragers overlaten. Dat gaat, gezien de groei van het aantal ouderen, de nodige inzet van de burgers vergen. Het ligt in de rede dat gemeenten daarbij een regierol zullen moeten vervullen. Leefbaarheid en veiligheid Gemiddeld genomen is de leefbaarheid in de Gelderse steden meer verbeterd dan in vergelijkbare steden elders in het land. Daar staat tegenover dat vooral in de kleinere Gelderse steden de leefbaarheid gemiddeld minder gunstig is dan in vergelijkbare steden. De verschillen zijn echter groot. Ede en Apeldoorn steken bijvoorbeeld juist gunstig af ten opzichte van vergelijkbare andere grotere steden, terwijl in het bijzo nder Doesburg, Tiel en Culemborg een ongunstigere leefbaarheid hebben dan verg elijkbare (kleinere) steden elders in het land. In deze plaatsen in Gelderland blijft lee fbaarheid een aandachtspunt hoewel het wel de goede kant op lijkt te gaan.
2
Op het gebied van veiligheid is de positie van de Gelderse steden niet onverdeeld gunstig. Bij de meeste type misdrijven die zijn meegenomen in de monitor (geweld smisdrijven, diefstallen, inbraken en vernielingen) is de situatie in de Gelderse steden minder goed dan in vergelijkbare andere steden. De kleinere steden (GSO-klein en KSB) scoren op alle veiligheidsindicatoren gemiddeld minder goed dan vergelijkbare andere steden in het land. Positieve uitzonderingen daarop zijn Winterswijk (relatief weinig vernielingen, diefstallen en inbraken) en Harderwijk (weinig vernielingen). Bij de grote steden scoren Ede en Apeldoorn goed. Er is landelijk sprake van een dalende trend van in het bijzonder geweldsmisdrijven en vernielingen. De Gelderse steden lopen daar gemiddeld bij in de pas. Het gaat dus wel de goede kant op, maar ten opzichte van vergelijkbare andere steden in het land wordt nog geen inhaalslag g emaakt. Problemen rond leefbaarheid en veiligheid spelen zich vooral af op wijk - en buurtniveau. Daar ligt ook de uitdaging voor beleid. In de monitor is terug te vinden dat er grote verschillen zijn tussen gemeenten in de mate waarin er buurten leefbaarheid sproblemen hebben. Daarbij is ook goed te zien dat de problemen niet beperkt blijven tot buurten in de grote steden. Ook een aantal kleine re gemeenten als Doesburg, Tiel en Culemborg hebben specifieke buurten die een meer dan gemiddelde aandacht vragen. Milieu, duurzaamheid en gezondheid Voor het eerst is in de Gelderse stedenmonitor gekeken naar de milieu - en gezondheidssituatie in de Gelderse steden. Er is in de monitor op deze terreinen een divers palet aan indicatoren opgenomen. Daarbij zijn onder meer luchtkwaliteit, geluid soverlast, gezondheidsbeleving en huisartsenbezoek meegenomen, maar ook de ene rgetische kwaliteit van de woningvoorraad. Voor wat betreft de milieukwaliteit zijn luchtkwaliteit (NO 2 en fijnstof) en geluid (van weg- en railverkeer en luchtvaart) belangrijke parameters. Voor beide geldt dat er – ondanks een toenemende automobiliteit - sprake is geweest van belangrijke verbeteringen. Auto’s worden stiller en schoner, maar ook geluidschermen hebben bijgedr agen aan de afname van geluidoverlast. Die ontwikkeling doet zich gemiddeld voor in Nederland, maar dus ook in Gelderland. De luchtkwaliteit in Gelderland ligt rond het gemiddelde in Nederland en qua geluidsoverlast doen de Gelderse steden het gemi ddeld zelfs wat beter dan vergelijkbare andere steden. Alleen in Arnhem en Nijmegen zijn er relatief veel situaties waar sprake is van normoverschrijdende geluidsniveaus van weg-, rail- en/of vliegverkeer. Op het vlak van duurzaamheid is de energetische kwaliteit van de woningvoorraad een belangrijk aandachtspunt. Die hangt vooral samen met bouwperiodes. Een jong ere woningvoorraad (na 1990) hangt altijd samen met een betere energe tische kwaliteit. Daarnaast is van belang in welke mate oude woningen zijn gerenoveerd. Als we naar het resulterende gasverbruik kijken, blijkt er op dit moment nog sprake van een verhoudingsgewijs grote opgave in de steden Apeldoorn, Ede, Arnhem, Tiel en Zutphen. Daar zijn vrij veel buurten met woningen waarvan de verbruiken overeen k omen met een energielabel F of G. In die woningen wordt dus relatief veel gas ve rbruikt. Dat heeft een milieucomponent (CO 2 - uitstoot), maar ook een betaalbaar-
3
heidscomponent voor bewoners, Ook om die reden is aandacht voor duurzaamheid belangrijk – in het bijzonder als het kwetsbare groepen (vooral met lagere inkomens) betreft. Voor wat betreft gezondheid en leefstijl zijn er geen referentiegegevens met verg e3 lijkbare andere steden, maar uit andere bronnen is bekend dat Gelderland hierbij een gemiddeld-gunstige positie inneemt. Binnen Gelderland zijn er in Doesburg, Tiel, Arnhem, Harderwijk en Culemborg relatief veel bewoners die hun eigen gezondheid als matig of slecht beoordelen. In de verschillende ommelanden is de gezondheidsb eleving wat gunstiger. Het beroep op de huisartsenzorg is het grootst in Arnhem, Ni jmegen, Doesburg, Wageningen en Winterswijk. De bepalende factoren voor gezondheid en zorgconsumptie zijn daarbij niet alleen ‘het milieu’ maar ook demografisch en sociaal-economisch bepaald. Om te bedenken hoe de gezondheid zich zal ontwikkelen, zal dan ook mede de vergrijzing en de sociaal -economische ontwikkeling in ogenschouw moeten worden genomen. Op de demografische factoren is hiervoor al ingegaan. Bij de volgende thema’s gaan we verder in op de uitdagingen op sociaal economisch vlak. Werkgelegenheid en werkloosheid Het economisch tij is momenteel ongunstig. De werkgelegenheid neemt af en de werkloosheid toe. Dat geldt in Nederland als geheel, maar ook in de meeste Gelderse steden. Alleen in Apeldoorn, Tiel en Wageningen is er tussen 2008 en 2012 nog spr ake geweest van een betekenisvolle toename van het aantal banen. In Arnhem, Doetinchem, Harderwijk, Zutphen, Winterswijk en Zaltbommel is er een grotere afname geweest van de werkgelegenheid dan in vergelijkbare steden elders in het land. Het aantal banen (als aandeel van de potentiële beroepsbevolking) ligt in vrijwel alle Gelderse steden nog op of boven het niveau van dat in vergelijkbare steden in het land. De economische positie van veel Gelderse steden is dus nog relatief gunstig. Alleen in Doesburg is de werkgelegenheid lager dan in vergelijkbare andere steden. Over het algemeen is de werkloosheid ook (iets) minder dan in de rest van het land toegenomen. Werkgelegenheid en werkloosheid hebben vanzelfsprekend met elkaar te maken, maar zijn binnen een stad of gemeente geen spiegelbeeld van elkaar. Dat komt omdat mensen niet alleen in hun eigen woonplaats werken. Vooral wanneer vraag en aanbod op de arbeidsmarkt in kwalitatieve zin uit elkaar lopen, kan in een stad een (relatief) hoge werkloosheid gepaard gaan met een gunstige werkgelegenheidspositie. Iets dergelijks is er aan de hand in de steden Arnhem en Nijmegen, maa r ook in Tiel, Zutphen en Culemborg. De werkgelegenheid ligt daar boven het niveau van vergelijkbare ander steden, maar de werkloosheid is er ook relatief hoog. In deze steden is er (dus) sprake van enige ‘mismatch’ tussen de aard van de werkgelegenheid en de kwaliteiten van de beroepsbevolking.
3
Bijvoorbeeld het WoON 2012 van het Ministerie van BZK.
4
Kwetsbare groepen De economische crisis treft sommige groepen harder dan andere. Dat lijkt ook in Gelderland het geval. De bijstandsafhankelijkheid was in veel Gelderse steden al hoger dan in vergelijkbare steden, maar deze is ook nog eens meer toegenomen dan in die vergelijkbare steden. Dat beeld wordt nog duidelijker als naar het aandeel bijstand suitkeringen van meer dan één jaar wordt gekeken. In de meeste Gelderse steden is dit aandeel meer toegenomen dan in vergelijkbare steden elders in het land. Alleen Ede en Wageningen hebben zich daar echt aan weten te onttrekken. Per saldo zijn er nu in het bijzonder in Arnhem, Nijmegen, Tiel, Zutphen, Doesburg, Culemborg en Winter swijk relatief veel inwoners die langdurig een beroep doen op de bijstand. Dat kan op de langere termijn een probleem vormen, omdat het vaak moeilijk blijkt om langdurig werklozen weer aan werk te helpen. Samenhangend met de toename van de bijstandsafhankelijkheid is er in de Gelderse steden een bovengemiddelde toename van het aantal huishoudens dat rond moet komen van een inkomen op of onder het sociaal minimum. Vooral in Tiel, Culemborg en Doesburg is die toename aanzienlijk meer geweest dan in vergelijkbare steden 4 elders in het land. Het aandeel lagere en hogere inkomens ontwikkelt zich gemiddeld genomen echter zoals in vergelijkbare steden elders in het land. Dat duidt erop dat de crisis in Gelderland vooral de al kwetsbare groep heeft getroffen. De werkloosheid lijkt ook de jongeren in Gelderland hard te treffen, aangezien de jeugdwerkloosheid in veel Gelderse steden sterker is opgelopen dan in de rest van het land. Positieve uitzonderingen wat dit betreft zijn Arnhem, Ede, Zutphen en Wageningen. Winkelleegstand Een laatste aandachtspunt dat in de meeste steden speelt in relatie tot de economische ontwikkeling is de toenemende winkelleegstand. In de provincie als geheel is deze leegstand wat lager dan gemiddeld in Nederland. Echter, als gevolg van online winkelen – in combinatie met teruglopende consumentenbestedingen – komen ook in Gelderland steeds meer winkels leeg te staan. Uit de stedenmonitor komt onder meer naar voren dat dit fenomeen zich overal voordoet. Wel is in de monitor een hoge leegstand te zien in Apeldoorn, Zutphen, Doesburg en ook in de Achterhoek. De leefbaarheid en aantrekkingskracht van die gebieden – en de steden in het algemeen – kan er door onder druk komen te staan. Er zijn geen signalen dat de leegstand van voorbijgaande aard is. Gemeenten en provincie doen er goed aan om deze problematiek serieus te nemen en na te denken over het voorkomen van nieuw aanbod of zelfs het actief uit de markt nemen van een deel van het winkelaanbod. Stad en Ommeland Er is in deze monitor ook specifiek gekeken naar de relaties tussen stad en ommeland. Er is gekeken naar de woningmarkt, pendelstromen (werken), winkelen/boodschappen, recreatie en voortgezet onderwijs. Voor veel Gelderse steden kan de relatie tus-
4
Lage inkomens is het aandeel personen met een inkomen dat behoort tot de laagste veertig procent van Nederland. Het aantal huishoudens met een inkomen op of onder het sociaal minimum is daar een (kleine) deelcategorie van.
5
sen stad en ommeland nog altijd als het klassieke stadsgewestmodel w orden getypeerd. Dat betekent dat de mensen in het ommeland wonen en de stad werk en voo rzieningen levert. Er zijn wel grote verschillen tussen de steden als het gaat om de verhouding tussen stad en ommeland. Dat heeft bijvoorbeeld te maken met de o mvang van de steden (Arnhem en Nijmegen hebben bijvoorbeeld een sterkere centru mfunctie dan de kleinere Gelderse steden), maar ook met lokaal specifieke kenmerken (zoals de bible belt die sterk op zichzelf gericht is, waardoor de centrumfunctie van Apeldoorn relatief beperkt is; of de infrastructuur) en de nabijheid van andere (grotere) steden). In hoofdstuk twee is aangegeven dat de relaties tussen stad en ommeland verschillend zijn op de genoemde thema’s (wonen, werken, leren, winkelen en recreëren). De aanwezigheid van onderlinge relaties tussen stad en ommeland staat echter niet ter discussie. De meeste steden hebben binnen hun regio een duidelijk andere rol (meer voorzieningen en meer werkgelegenheid) dan de ommelandgemeenten. Ook is - wanneer we naar de bevolking kijken - de positie van de steden in kwantitatieve zin niet verminderd. In tegendeel zelfs: het aantal inwoners (in het bijzonder jongeren) in de steden stijgt meer dan in het ommeland. De uitkomsten van deze monitor kunnen een rol spelen bij het vor mgeven van de regionale samenwerking tussen gemeenten. Zo is bij het signaleren van relatief grote verhuisstromen samenwerking op het gebied van de woningmarkt logisch. Hierbij kan gedacht worden aan thema’s als woonruimteverdeling, de kwalitatieve en kwantitatieve opgave in de woningbouw en herstructurering. Daarmee kan ervoor worden gezorgd dat regionaal vraag en aanbod beter op elkaar aansluiten en kan worden voorkomen dat eenzijdig (concurrerend) aanbod ontstaat. Als het gaat om pendelstromen kan gedacht worden aan samenwerking op het gebied van infrastructuur, werkgelegenheidsbeleid maar ook beleid ten aanzien van werklocaties. Uiteraard zijn er daarnaast ook nog andere beleidsthema’s waar een bovenlokale afstemming van belang is. Het voorzieningenaanbod is er daar één van, waarbij bijvoorbeeld het voorkomen van een concurrerend (over-)aanbod van winkels een aandachtspunt is. De in de monitor gepresenteerde cijfers geven inzicht in (thematische-) onderlinge relaties tussen gemeenten maar geven anderzijds ook weer geen blauwdruk voor het definiëren van eenduidig begrensde regio’s. Dit heeft vooral te maken met het feit dat de relaties per thema verschillend zijn en dat vooral kleinere gemeenten ook altijd een relatie zullen hebben met hun buurgemeente hoe de regiogrens ook getrokken zal worden. Daarnaast hebben kleinere (ommeland -) gemeenten vaak ook relaties met meerdere steden. Per saldo 5
In de ontwikkeling van de Gelderse steden zijn enkele algemene delers te ontdekken . Onderdelen waarop de meeste Gelderse steden zich relatief – dus ten opzichte van vergelijkbare steden elders in het land - gunstig ontwikkelen zijn de bevolkingsaan-
5
In bijlage 2 is een samenvattende tabel te vinden van de stand van zaken en ontwikkelingen per stad op alle onderzochte indicatoren.
6
was, de leefbaarheid en de werkgelegenheid. Er zijn ook enkele specifieke thema’s die voor de meeste Gelderse steden extra aandacht verdienen. Het gaat daarbij bijvoo rbeeld om bevolkingsgroepen die extra hard zijn getroffen door de crisis, de vergri jzing, veiligheid en winkelleegstand. Maar in alle gevallen moet worden opgemerkt dat de verschillen tussen steden zo groot zijn dat vooral de stad- en regiospecifieke opgave moet domineren in het formuleren van beleid.
0.2
Aandachtspunten per stad
In deze paragraaf worden de belangrijkste aandachtspunten per stad samengevat. Apeldoorn Het gaat goed met Apeldoorn: er is veel werk, weinig werkloosheid en de leefbaa rheid is over het algemeen prima. Aandachtspunten zijn de winkelleegstand (en de daling van het aantal banen in de detailhandel), de sterk oplopende jeugdwerkloo sheid, het hoge energiegebruik in een groot deel van de woningvoorraad (vanuit betaalbaarheidsoogpunt mogelijk een probleem) en de mindere ontwikkeling van de veiligheidssituatie. Ten slotte verdient het toenemende aantal huishoudens dat rond moet komen van een inkomen op of onder het sociaal minimum aan dacht. Arnhem De belangrijkste aandachtspunten voor Arnhem zijn de minder gunstige sociaalec onomische positie van een relatief groot deel van de bevolking, de beperkte arbeid sparticipatie en de mindere leefbaarheidssituatie in bepaalde wijken. Op een aantal terreinen heeft Arnhem een sterke positie of maakt een goede ontwikkeling door. Zo is de werkgelegenheidspositie van Arnhem sterk, verbetert de leefbaarheid en veili gheidssituatie en is het voorzieningenniveau goed . Bijna tien procent van de bewoners moet rondkomen van een inkomen op of onder het sociaal minimum en de werkloosheid en bijstandsafhankelijkheid zijn groter dan in vergelijkbare steden. De werkgelegenheidspositie van Arnhem is weliswaar sterk, maar de teruglopende werkgelegenheid (in verhoudin g tot de beroepsbevolking) en het relatief grote deel van de bevolking dat daar nu al niet van profiteert, zijn reden tot zorg. Een verbetering daarvan kan ook positief uitpakken in de vermindering van de leefbaarheidsproblemen in (relatief grote) delen va n de stad. Ten slotte is de bereikbaarheid per auto in de spits een punt van aandacht. Culemborg In Culemborg wonen relatief veel mensen die te maken hebben met leefbaarheid sproblematiek in de woonomgeving. De laatste jaren is er wel sprake geweest van een verbetering van de leefbaarheid. Daar staat tegenover dat de bijstandsafhankelijkheid en de (jeugd)werkloosheid nog hoog is en meer stijgt dan in vergelijkbare gemeenten. Het aandeel lagere inkomens en huishoudens dat moet rondkomen van een inkomen rond of onder het sociaal minimum is ook meer toegenomen dan elders. Deze ontwikkelingen kunnen de leefbaarheid op termijn weer onder druk zetten. Het verminderen
7
van de werkloosheid en het verbeteren van de inkomenspositie kan positief uitwerken op de leefbaarheid. Doesburg Doesburg is in veel opzichten een typische ommelandgemeente, maar met een (rel atief) hoge werkloosheid en een ongunstig sociaaleconomisch profiel (veel lagere i nkomens, lager opgeleiden, niet westerse-allochtonen en eenoudergezinnen en bewoners die aangeven met een mindere gezondheid te kampen) lijkt Doesburg sterk op een grote stad. De laatste jaren is het aandeel lagere inkomens en huishoudens dat rond moet komen van een inkomen rond het sociaal minimum en het aandeel eeno udergezinnen sterk gestegen. De leefbaarheid is verbeterd, maar nog altijd minder dan in vergelijkbare steden. Als de toename van de veiligheidsproblematiek en werkloo sheid verder doorzet kan de leefbaarheid ook weer terugvallen. De belangrijkste uitd agingen vormen het verbeteren van de arbeidsparticipatie, het versterken van de soc iaaleconomische situatie en het accommoderen van de vragen die samenhangen met de sterke vergrijzing. Doetinchem Doetinchem kent een sterke werkgelegenheidspositie en de leefbaarheid is over het algemeen prima. Maar het aantal banen is de laatste jaren – ten opzichte van de beroepsbevolking - meer dan gemiddeld afgenomen. Daarnaast lijkt een aantal kwetsb are groepen extra getroffen te zijn door de crisis getuige de sterk oplopende jeugdwerkloosheid en de bovengemiddelde toename van het aandeel langdurige bijstand suitkeringen. Tevens is de veiligheidssituatie minder dan in vergelijkbare gemeenten. De veiligheid en werkloosheid (van specifieke groepen) zijn belangrijke aandachtspu nten, ook al omdat ze een negatieve impact op de leefbaarheid kunnen hebben. And ere aandachtspunten zijn de oplopende winkelleegstand, het relatief hoge aantal fai llissementen en de vergrijzing. Ede Het is goed wonen in Ede. De stad heeft een aantrekkelijke woningvoorraad, de leefbaarheid is opvallend goed en de laatste jaren nog verder verbeterd, de veiligheidsci jfers ontwikkelen zich gunstig en het gaat de bewoners gemiddeld genomen econ omisch voor de wind. Daarnaast zijn de werkloosheid en de bijstandsafhankelijkheid niet of nauwelijks gestegen en is de winkelleegstand – gemeten naar vloeroppervlak niet opgelopen. Het aandeel lagere inkomens en het aantal huishoudens dat rond moet komen van een inkomen rond het sociaal minimum zijn wel iets gestegen. Beide liggen nog onder het gemiddelde van de benchmark van vergelijkbare steden, maar de toename is wel een aandachtspunt. Een ander aandachtspunt is de energetische kwaliteit van de woningvoorraad. Dat verdient aandacht vanuit duurzaamheidsoptiek (CO 2 -uitstoot), maar het kan ook vanuit betaalbaarheidsoogpunt een probleem vormen in de to ekomst. De uitdaging voor Ede is om met een kwantitatief sterk toenemend aantal huishoudens en een verdergaande vergrijzing, de kwaliteit van leven in de stad op het hoge niveau te houden dat Ede kenmerkt.
8
Harderwijk Het woonklimaat in Harderwijk en de sociaaleconomische situatie van de bewoners zijn over het algemeen als goed te bestempelen. Het aantal banen (als aandeel van de beroepsbevolking) is de laatste jaren echter bovengemiddeld gedaald e n de werkloosheid en bijstandsafhankelijkheid zijn gegroeid. De leefbaarheid is overwegend positief, maar het aantal diefstallen, inbraken en geweldsmisdrijven is wel toegen omen. Dat verdient aandacht omdat het negatief kan doorwerken in de leefbaarheid. Volgens de prognoses gaat Harderwijk de komende decennia sterk groeien. Om de voorziene groei van de bevolking te accommoderen, is aandacht voor de werkgel egenheid en de bereikbaarheid van banen buiten de stad zelf van groot belang. Nijmegen Het belangrijkste aandachtspunt voor Nijmegen lijkt te liggen in de minder gunstige sociaal-economische positie en beperkte arbeidsparticipatie van een deel van de b evolking. Voor een deel hangt dat samen met de grote studentenpopulatie in Nijmegen, die per definitie bijdraagt aan een lage arbeidsparticipatie (omdat men st udeert). Maar in het bijzonder de hoge en toenemende (jeugd)werkloosheid en bi jstandsafhankelijkheid hangen niet samen met de studentenpopulatie en zijn daarmee reden tot zorg. Dit verdient mede aandacht om op termijn een mogelijke verslechtering van de leefbaarheid te voorkomen. Een grotere sectorale diversiteit van het b anenaanbod kan een oplossingsrichting bieden. De bereikbaarheid van Nijmegen per auto in de spits is ook relatief minder gunstig. De komst van een tweede Waalbrug kan deze problematiek verminderen, maar een vinger aan de pols blijft gewenst. Tiel Tiel heeft een gunstige werkgelegenheidspositie. Desondanks is de werkloosheid en bijstandsafhankelijkheid groot en relatief sterk gestegen. Ook de leefbaarheid en veiligheid vormen aandachtspunten. Ondanks dat er sinds 2006 sprake is geweest van een verbetering van de leefbaarheid ligt het niveau nog altijd onder dat van de verg elijkbare gemeenten in de benchmark. Daarnaast is er sinds 2010 sprake van een ongunstige ontwikkeling van de veiligheid. Zowel het aantal geweldsmisdrijven, diefsta llen en inbraken als vernielingen is toegenomen. Het sociaal profiel van Tiel is niet heel uitzonderlijk, alleen het grote aandeel niet-westerse allochtonen valt op. Ten slotte geven relatief veel bewoners aan met een matige of slechte gezondheid te kampen. Wageningen De leefbaarheid in Wageningen is vrij goed. Er zijn geen gebieden meer met echte leefbaarheidsproblemen en de veiligheidscijfers ontwikkelen zich gunstig. Ook economisch is de ontwikkeling in Wageningen opvallend gunstig geweest. De beperkte (ontwikkeling van de) werkloosheid, bijstandsafhankelijkheid en jeugdwerkloosheid onderstrepen het gunstige economische vaarwater waar Wageningen in verkeert. Aandachtspunt is het relatief grote aantal voortijdige schoolverlaters, wat voor een deel wel samenhangt met een groot aantal Alleenstaande Minderjarige A sielzoekers (AMA). De uitdaging voor Wageningen bestaat er vooral u it om de relatief gunstige
9
economische positie uit te bouwen en een voorzieningenaanbod te creëren dat de veranderende bevolkingssamenstelling kan accommoderen. Winterswijk Winterswijk is vanuit het oogpunt van leefbaarheid en milieukwaliteit een aantrekk elijke plek om te wonen. De werkgelegenheidspositie is ook beter dan in vergelijkbare gemeenten, maar het aandeel banen is tussen 2010 en 2012 wel – ten opzichte van de beroepsbevolking - sterk gedaald. De gunstige werkgelegenheidspositie vertaalt zich ook niet in een gunstige arbeidsparticipatie. De bijstandsafhankelijkheid en jeugdwerkloosheid zijn sterk opgelopen en liggen op een relatief hoog niveau. Een ander aandachtspunt is het sterk gestegen en hoge aandeel voortijdige schoolverl aters. In combinatie met het al geringe – en afnemende – aandeel jongeren zijn dat factoren die bij kunnen dragen aan bevolkingskrimp en een daar mogelijk mee s amenhangende vermindering van de leefbaarheid. Zaltbommel Zaltbommel heeft een gunstige uitgangspositie voor de komen de jaren. Door de gunstige ligging en de goede bereikbaarheid is het een aantrekkelijke plaats om te w onen. De historische binnenstad en de aantrekkelijke woningvoorraad versterken dat. Een aandachtspunt is de leefbaarheids- en veiligheidssituatie. Die is de laatste jaren weliswaar verbeterd, maar ligt nog altijd onder het niveau van vergelijkbare gemee nten. Daar zal blijvend aandacht naartoe moeten gaan om de potentiële aantrekkelij kheid van de stad voor de meer kansrijke huishoudens te behouden. De sociaa leconomische situatie van de bewoners is over het algemeen gunstig. De werkloosheid en bijstandsafhankelijkheid zijn bijvoorbeeld lager en minder sterk opgelopen dan in andere steden. Zutphen De leefbaarheids- en veiligheidssituatie in Zutphen is iets mind er goed dan in vergelijkbare gemeenten, maar de laatste jaren is er door een verbetering wel een inhaa lslag gemaakt. Sociaaleconomisch gaat het wat minder goed in Zutphen. De werkgel egenheidspositie is door een daling van het aantal banen – ten opzichte van de beroepsbevolking - minder geworden. Daarmee samenhangend is de werkloosheid rel atief hoog en sterker opgelopen dan elders, evenals het aandeel voortijdige schoolve rlaters en de winkelleegstand. Ten slotte is het aandeel eenoudergezinnen relatief groot. Zutphen zal verder ook te maken krijgen met een relatief sterke vergrijzing.
10
1
Inleiding In het kader van het Gelders Stedelijk Ontwikkelingsbeleid worden iedere vier jaar stadscontracten tussen de provincie Gelderland en de acht grote en vijf kleine Ge l6 derse steden afgesloten . Voor de zesde keer vindt een gezamenlijke monitoring van de ‘staat van de steden’ plaats. Deze zogenaamde stedenmonitor is voor het laatst in 2010 uitgevoerd. De stedenmonitor bestaat uit één algemene rapportage over de ontwikkelingen en de stand van zaken in de dertien steden, en twaalf rapportages 7 over de ontwikkeling en stand van zaken per stad . Deze rapportage bevat de algemene Gelderse stedenmonitor. De ontwikkelingen in de individuele steden zijn uitgebreider beschreven in de aparte stadsmonitoren. Achtergrond De functie van de stedenmonitor is het signaleren van maatschappelijke ontwikkeli ngen die voor het beleid relevant zijn. De ontwikkelingen worden op hoofdlijnen g evolgd en afgezet tegen vergelijkbare gemeenten. Daarmee levert de monitor input voor vragen als:
Richt het beleid zich nog op de goede onderwerpen bezig of is herijking aan de orde?
Bewegen de steden zich in de richting waarin verbeteringen beoogd worden?
Hoe doen de steden het ten opzichte van vergelijkbare steden en wat is hun functionele relatie met het ommeland?
De stedenmonitor is niet bedoeld om het beleid te evalueren, of om snelle resultaten van beleid zichtbaar te maken. Daar bestaan andere methoden voor, zoals evaluati estudies en visitaties. De stedenmonitor dient vooral als input voor de beleidsreflectie met steden en provincie. Opzet De stadsmonitor is opgebouwd rond zeven dimensies. Iedere dimensie komt in een apart hoofdstuk aan bod, door middel van het in beeld brengen van de stand van zaken en/of de ontwikkelingen op de meest relevante indicatoren. Voor iedere indic ator zijn de data van begin van deze eeuw tot de meest recent aanwezige datum ve r8 zameld en inzichtelijk gemaakt . Hierbij is gecorrigeerd voor gemeentelijke herindelingen. In veel gevallen zijn data voor heel Nederland verzameld. Maar in sommige
6
Grote steden: Apeldoorn, Arnhem, Doetinchem, Ede, Harderwijk, Nijmegen, Tiel en Zutphen; Kleine steden: Culemborg, Doesburg, Wageningen, Winterswijk en Zaltbommel.
7
Zutphen heeft ervoor gekozen geen individuele stadsmonitor te laten maken.
8
Niet voor iedere indicator is data vanaf en/of tot dezelfde datum aanwezig. De peildatum van de meeste indicatoren is 1 januari, tenzij in bijlage 1 anders vermeld.
11
9
gevallen waren alleen gegevens van de provincie Gelderland beschikbaar . Daar zijn openbare bronnen van - in het bijzonder - het CBS en gegevens van de provincie ge10 bruikt. De volgende zeven dimensies komen in afzonderlijke hoofdstukken aan bod :
Stad en ommeland
Leefbaarheid en veiligheid
Economie
Arbeidsparticipatie
Demografie en sociaal profiel
Voorzieningen
Milieu en gezondheid
Binnen deze dimensies worden de ontwikkelingen naar drie type Gelderse steden uitgesplitst: de grote GSO-steden (Apeldoorn, Arnhem, Ede en Nijmegen), de kleine GSO-steden (Doetinchem, Harderwijk, Tiel en Zutphen) en de KSB -steden (Culemborg, Doesburg, Wageningen, Winterswijk en Zaltbommel). Daarnaast wordt de stand van zaken en de ontwikkeling per stad in beeld gebracht. Stad en ommeland In de periode van contractvorming voor het programma 2012 -2015 tussen steden en provincies, kwam de vraag op naar de relaties tussen de steden en het ommeland. Een bijzonder onderdeel van deze Stedenmonitor is daarom het weergeven van de relatie tussen stad en ommeland. In hoofdstuk twee zijn de feitelijke functionele rel aties tussen de Gelderse steden en de omliggende gemeenten op een vijftal thema’s in beeld gebracht. In de individuele stadsfoto’s is op basis van die functionele relaties 11 vastgesteld welke gemeenten tot het ommeland van de steden behoren . In de hoofdstukken drie tot en met acht van de individuele stadsfoto’s is vervolgens – in kaart- en figuurvorm – in beeld gebracht hoe stad en ommeland zich tot elkaar ve rhouden op de diverse thema’s. Benchmark In deze monitor worden de steden en het ommeland gemonitord op de thema’s lee fbaarheid, economie, arbeidsparticipatie, demografie en sociaal profiel, voorzieningen en milieu en gezondheid. Om houvast te hebben wat de scores op indicatoren bet ekenen en hoe de ontwikkelingen zich verhouden tot ontwikkelingen in andere steden,
9
Duitsland is niet meegenomen. In de bijlage is een overzicht gegeven van de definities van de gebruikte indicatoren. Ook is hier te zien voor welke indicatoren alleen data voor Gelderse gemeenten aanwezig waren.
10
In bijlage 2 is een samenvattende tabel te vinden van de stand van zaken en ontwikkelingen per stad op alle onderzochte indicatoren.
11
In bijlage 3 is een overzicht te vinden van de gemeenten die tot het ommeland van de steden behoren.
12
worden de scores en ontwikkelingen afgezet tegen een benchmark van vergelijkbare steden. De benchmark heeft eerst en vooral tot doel om te kunnen vergelijken met gemeenten van dezelfde omvang qua inwonertal. Daarmee wordt enige houvast geboden bij de betekenis van de scores. Er is niet geprobeerd om per thema gelijksoortige gemeenten te vinden of een doelstelling te definiëren. De volgende benchmarks zijn gebruikt:
GSO Groot: G32 (exclusief Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht).
GSO Klein: gemeenten 40.000 tot 60.000 inwoners met een gelijksoortig stedelijk karakter.
KSB: gemeenten 25.000 tot 40.000 inwoners met een gelijksoortig stedelijk karakter.
Als benchmark voor het ommeland van de Gelderse steden wordt het ommeland van de benchmarksteden geselecteerd. Voor een aantal indicatoren is gebruik gemaakt van data van de provincie Gelderland. Dat betekent dat er geen data beschikbaar is voor gemeenten buiten Gelderland. Daardoor kunnen de Gelderse steden op deze specifieke indicatoren niet vergeleken 12 worden met een benchmark van niet-Gelderse steden . In sommige gevallen is in plaats daarvan het landelijk gemiddelde weergegeven. Stadsprofielen In elk hoofdstuk wordt inzichtelijk gemaakt hoe de steden er voor staan op de ve rschillende indicatoren. Aan het eind van elk hoofdstuk wordt vervolgens een thematische profielschets van de dertien Gelderse steden op het betreffende thema gepresenteerd. Met behulp van clusteranalyse van de steden op de indicatoren uit het betreffende hoofdstuk wordt inzichtelijk gemaakt welke steden op elkaar lijken en welke juist niet. In hoofdstuk negen zijn vervolgens die thematische profielschetsen same ngevoegd tot overkoepelende stadsprofielen. Hiermee wordt duidelijk welke steden het meest op elkaar lijken en welke juist niet. Deze informatie kan bijvoorbeeld aanknopingspunten bieden voor de samenwerking tussen gemeenten bij het aanpakken van specifieke problematiek op bepaalde thema’s. Daarnaast kan de informatie gebruikt worden om lering te trekken van andere (groepen) steden.
12
In bijlage 1 is een overzicht van de indicatoren te vinden waarvoor alleen data van Gelderse gemeenten beschikbaar is.
13
2
Stad en ommeland Een stad is geen op zichzelf staande entiteit, maar onlosmakelijk verbonden met het ommeland. Niet alleen geografisch, maar ook functioneel. De stad biedt economische kansen en voorzieningen aan het ommeland. Het ommeland biedt op haar beurt de stad bijvoorbeeld recreatiemogelijkheden, woongelegenheid en arbeidspotentieel. Van oudsher was het ommeland ondergeschikt aan de stad. De relaties tussen stad en ommeland zijn door de tijd echter veranderd. Het middeleeuwse beeld van stad en ommeland is dat van een (ommuurde) stad met daaromheen een gebied waar het voedsel voor de inwoners van die stad werd geproduceerd. Economische, technol ogische en demografische ontwikkelingen hebben ertoe geleid dat niet alleen het f ysieke onderscheid, maar ook de functionele relaties tussen stad en ommeland zijn veranderd. Het ommeland ging daardoor deel uitmaken van een stadsgewest, waar de 13 mensen woonden die in de stad werkten . De relatie tussen stad en ommeland staat sinds de opkomst van het stadsgewest niet stil: er ontstaan stedelijke netwerken die het niveau van de stadsgewesten ontstijgen. Ook veranderen traditionele verhoudingen tussen stad en ommeland, zowel in rui mtelijk opzicht als functioneel en cultureel. Stedelijke functies verspreiden zich, waa rdoor her en der gebieden ontstaan waar gewoond, gewerkt, geconsumeerd en gere14 creëerd wordt . Doordat stad en ommeland fragmenteren en verweven raken, nemen de hiërarchische relaties tussen stad en ommeland af. Dit geldt bijvoorbeeld voor de traditionele arbeidspendel, die niet langer all een van ommeland naar stad plaats15 vindt, maar ook omgekeerd . In dit hoofdstuk worden de relaties tussen stad en ommeland in Gelderland in beeld gebracht door analyse van verplaatsingspatronen van bewoners tussen steden en omliggende gemeenten. Vanwege de verwevenheid van stad en ommeland gaat het daarbij niet alleen om de afhankelijkheid van het ommeland aan de stad, maar ook andersom: de afhankelijkheid van de stad aan het ommeland. Het gaat dus niet alleen om de verplaatsingsstromen van ommeland naar stad , maar ook om de verplaatsingsstromen van stad naar ommeland. De relaties worden op verschillende thema’s in beeld gebracht, namelijk wonen, we rken, onderwijs, winkelen en recreëren. Hiermee brengen we sociale en economische relaties en het gebruik van belangrijke voorzieningen in beeld, op basis waarvan er een redelijk compleet beeld van de relaties tussen stad en ommeland kan worden
13
Hornis, W. en J. Ritsema van Eck (2007), ‘Het nieuwe ommeland: veranderingen in stadlandrelaties’, Den Haag: Ruimtelijk Planbureau.
14
Asbeek Brusse, W., H. van Dalen en B. Wissink (2002), ‘ Stad en land in een nieuwe geografie: Maatschappelijke veranderingen en ruimtelijke dynamiek’, WRR Voorstudies en Achtergronden V112, Den Haag: Sdu uitgevers.
15
Laan, L. van der (1998), ‘Changing urban systems: an empirical analysis at two spatial levels’, Regional Studies, 32(3): 235-247.
14
geschetst. We gaan daarbij uit van feitelijke stromen tussen stad en ommeland, die volgen uit beschikbare registratiebestanden of – als die niet beschikbaar zijn – van grootschalige enquêtebestanden.
2.1
Woningmarkt
Tussen stad en ommeland bestaan verschillende woningmarktrelaties. Gezinnen vertrekken bijvoorbeeld uit de stad naar een minder stedelijk dorp in de omgeving vanwege de grotere woningen met tuin. Jongeren trekken daarentegen naar de stad om te studeren of om hun carrière te beginnen. Deze relaties brengen we in beeld met behulp van verhuisbewegingen tussen de verschillende gemeenten en de steden (bron: CBS). Daarbij wordt enerzijds gekeken naar het aandeel mensen dat verhuist van de gemeenten in de omgeving naar de steden en anderzijds waar de bewoners die vanuit de steden verhuizen terecht komen. f i g u u r 2 - 1 : A a n d e e l v e r h u i z i n g e n v a n o m m e la n d g e m e e n t e n n a a r d e d e rt ie n s t e d e n ( a l s p e r c e n t a g e v a n h e t t o t a a l a a n t a l v e rh u iz in g e n v a n u i t e n b in n e n b e t r e f fende gemeente)
*gemiddelde 2009-2011; bron: CBS; Vanuit de steden zijn de binnenstedelijke verhuizingen niet meegerekend. Bijvoorbeeld het percentage van Arnhem geeft de relatieve omvang van het aantal verhuizingen naar de twaalf andere steden weer.
In figuur 2-1 zijn de verhuizingen van de ommelandgemeenten naar de steden in beeld gebracht. Dit is uitgedrukt als aandeel van het totaal aantal verhuizingen van inwoners van de betreffende gemeenten - zowel bewoners die naar een andere ge-
15
meente zijn vertrokken, als bewoners die binnen de ge meente zijn verhuisd. Vanuit de gemeente Lingewaard betrekt bijvoorbeeld ongeveer een kwart van alle verhuizers een woning in één van de dertien Gelderse steden. Deze zijn voornamelijk verdeeld over Arnhem en Nijmegen. Vanuit de steden zelf is het aandeel verhuizingen naar één van de andere twaalf steden weergegeven. De binnenstedelijke verhuizingen zijn dus buiten beschouwing gelaten, zodat het belang van de andere steden voor de betreffende stad duidelijk wordt. Vooral de gemeenten in de omgeving van Arnhem en Nijmegen hebben een sterke relatie met deze steden. In de omgeving van Apeldoorn en Ede is dat bijvoorbeeld veel minder. Opvallend zijn ook de gemeenten Buren en Bronckhorst, waar relatief veel verhuizingen op de steden zijn gericht. Dat komt voorna melijk doordat ze liggen ingeklemd tussen meerdere steden. De sterke relatie van de ommelandgemeenten van Arnhem en Nijmegen wordt ook duidelijk in Figuur 2-2. In deze figuur is de bestemming van de verhuizers in de buu rgemeenten van de dertien steden weergegeven. Van alle binnen - en buitengemeentelijke verhuizingen van de buurgemeenten van Arnhem en Nijmegen is ongeveer vij ftien procent gericht op de buurstad. Apeldoorn, dat qua omvang en opbouw ongeveer gelijk is aan Arnhem en Nijmegen, heeft een veel minder sterke relatie met de buu rgemeenten. Slechts vier procent van alle verhuizers van de buurgemeenten gaat naar Apeldoorn. F i g u u r 2 - 2 B e s t e m m i n g v a n v e rh u iz e rs in b u u rg e m e e n t e n v a n d e s t e d e n
*gemiddelde 2009-2011; bron: CBS; als één van de buurgemeente een andere Gelderse stad is, is deze niet meegenomen in de berekening.
De buurgemeenten van Ede, Doetinchem en Tiel hebben ook een wat sterkere relatie met de betreffende stad, aangezien ongeveer zeven procent van de verhuizingen
16
daarop gericht is. Opvallend is dat circa twintig procent van de verhuizers van de buurgemeenten van Ede, Doesburg en Wageningen op een andere stad als genoemde is gericht. Dat komt doordat er andere – grotere – steden in de directe nabijheid liggen. Vanuit de buurgemeenten van Culemborg zijn relatief veel verhuizingen (42 procent) op ‘overig’ (dus buiten de provincie) gericht. Dat gaat dan voornamelijk om de nabijgelegen stad Utrecht en omgeving. Ook in de buurgemeenten van Harderwijk is dat aandeel vrij hoog. Dan gaat het vooral om verhuizingen richting Amersfoort, Zwolle en Utrecht. Ten slotte zijn er relatief veel binnengemeente lijke verhuizingen geweest in de buurgemeenten van Winterswijk. Niet alleen ligt er geen grote stad in de directe omgeving, en is Winterswijk niet heel veel groter dan deze gemeenten, klaarblijkelijk zijn de bewoners van Oost Gelre en Aalten ook relatief veel aan hun eigen gemeente gebonden. Verhuizingen uit de stad De meeste ommelandgemeenten hebben afzonderlijk een vrij beperkt belang voor de steden. De verhuizingen van de steden naar een andere gemeente verspreiden zich namelijk over de gehele regio, waardoor afzonderlijke gemeenten geen groot belang voor de stad hebben. Maar voor die gemeenten geldt dat de instroom vanuit de stad in sommige gevallen wel relatief groot is. In figuur 2-3 is daarom de omvang van de instroom vanuit de (overige) steden als aandeel van het totaal aantal binnengemee ntelijke en binnenkomende verhuizingen uitgedrukt. Hierdoor wordt het relatieve belang van de stad voor de omliggende gemeenten duidelijk. Dan blijkt dat de instroom vanuit de steden in de gemeenten in de omgeving van Arnhem en Nijmegen relatief groot is. Maar ook Buren en Bronckhorst komen hier weer naar voren als gemeenten die een sterke relatie met de nabijgelegen steden hebben. Bij Apeldoorn valt op dat niet alleen de stroom van de ommelandgemeenten naar Apeldoorn beperkt is, maar ook dat andersom de stromen vanuit Apeldoorn relatief naar de omliggende gemeenten relatief beperkt zijn . Figuur 2-4 laat zien dat slechts vijf procent van de Apeldoornse verhuizers naar één van de buurgemeenten gaat. Er blijven relatief veel verhuizers (68 procent) in Apeldoorn zelf wonen. Voor Arnhem geldt dat elf procent naar een buurgemeente verhuist en 59 procent binnen de gemeente woonachtig blijft. In Doetinchem is het aandeel verhuizingen naar buurg emeenten het hoogst, met zestien procent. Maar ook vanuit Tiel, D oesburg, Harderwijk en Zaltbommel gaan relatief veel verhuizers naar de buurgemeenten. Vanuit Doesburg en Wageningen gaan relatief veel verhuizers naar de andere steden in de directe o mgeving. De meeste verhuizers in Winterswijk (69 procent) blijven ook na de verhuizing in Winterswijk woonachtig.
17
f i g u u r 2 - 3 A a n d e e l v e r h u i z i n g e n v a n s t e d e n n a a r o m m e la n d g e m e e n t e n (a ls p e r c e n t a g e v a n h e t t o t a a l a a n t a l b in n e n g e m e e n t e l ij k e e n in k o m e n d e v e rh u iz in g e n van betreffende ommelandgemeente )
*gemiddelde 2009-2011; bron: CBS; Vanuit de steden zijn de binnenstedelijke verhuizingen niet meeg erekend. Bijvoorbeeld het percentage van Arnhem geeft de relatieve omvang van het aantal verhuizingen uit de twaalf andere steden weer.
F i g u u r 2 - 4 B e s t e m m i n g v a n v e rh u iz e rs v a n d e s t e d e n
*gemiddelde 2009-2011; bron: CBS; als één van de buurgemeenten een andere Gelderse stad is, is deze niet meegenomen onder het kopje ‘naar buurgemeenten’, m aar ‘naar andere Gelderse stad’.
18
2.2
Werken
Mensen wonen en werken lang niet altijd in dezelfde gemeente. Steden zijn in veel gevallen de economische motor van de regio en bevatten een aanzienlijk deel van de werkgelegenheid. De steden worden vaak omringd door forensendorpen, waar het arbeidspotentieel voor een deel vandaan komt. Door te kijken naar de omvang van de zogenaamde pendelstromen (bron: CBS) wordt een beeld geschetst van de econom ische binding van de ommelandgemeenten met de steden (en vice versa). E r wordt dus niet alleen gekeken naar het aandeel mensen dat vanuit de ommelandgemeenten werkt in de stad, maar ook waar de bewoners van de stad werken. De pendelstromen van de ommelandgemeenten naar de steden zijn in figuur 2-5 in beeld gebracht. Dit is als aandeel van het totaal aantal werkenden van betreffende gemeente uitgedrukt - zowel bewoners die in een andere gemeente werkzaam zijn, als bewoners die binnen de gemeente werken. f i g u u r 2 - 5 : A a n d e e l p e n d e l s t ro m e n v a n o m m e la n d g e m e e n t e n n a a r d e d e rt ie n s t e d e n ( a l s p e r c e n t a g e v a n h e t t o t a a l a a n t a l w e rk e n d e n v a n u it e n b in n e n b e t re f fende gemeente)
* bron: CBS, 2011; Vanuit de steden zijn de binnenstedelijke werkenden niet meegerekend. Bijvoorbeeld het percentage van Arnhem geeft de relatieve omvang van het aantal werkenden naar de twaalf andere steden weer.
Vanuit de gemeenten Renkum en Ubbergen is de pendel naar é én van de dertien Gelderse steden relatief het grootst. Voor Renkum is dat ook niet verwonderlijk, aang ezien het ingeklemd ligt tussen drie steden. Ook de bewoners van de andere gemeen-
19
ten in de omgeving van Arnhem en Nijmegen werken relatief veel in de Gel derse steden. Maar ook de bewoners van Brummen en Bronckhorst werken relatief veel in de stad. In het bijzonder aan de randen van de provincie, in de Gelderse Vallei en in het westelijk deel van de Veluwe werken er relatief wat minder mensen in één van de Gelderse steden. Aan de randen hebben de gemeenten wat meer banden met niet Gelderse steden en in de Gelderse Vallei en het westelijk deel van de Veluwe zijn de gemeenten relatief wat meer zelfvoorzienend: daar werken de bewoners vooral in de eigen regio. F i g u u r 2 - 6 B e s t e m m i n g v a n w e r k e n d e n in b u u rg e m e e n t e n v a n d e s t e d e n
* bron: CBS, 2011; als één van de buurgemeenten een andere Gelderse stad is, is deze niet meegenomen in de berekening.
De sterke relatie van de ommelandgemeenten van Arnhem en Nijmegen met deze steden wordt ook duidelijk in Figuur 2-2. In deze figuur is de bestemming van de werkenden in de buurgemeenten van de dertien steden weergegeven. Ongeveer een kwart van de werkenden van de buurgemeenten van Arnhem en Nijmegen werken in de betreffende stad. Voor Apeldoorn en Ede is dat ongeveer de helft. De bewoners van de buurgemeenten van Doetinchem zijn relatief veel op de stad aangewezen. De buurgemeenten van de KSB-steden zijn daarentegen maar in beperkte mate aangewezen op deze kleinere gemeenten voor de werkgelegenheid, maar meer op andere (grotere) steden in de buurt met veel werkgelegenheid. De buurgemeenten van Doesburg en Wageningen zijn vooral op andere nabijgelegen Gelderse steden aangewezen. De bewoners van de buurgemeenten van Culemborg werken bijvoorbeeld relatief veel in de stad Utrecht en Den Bosch. Ten slotte werken de b ewoners van de buurgemeenten van Winterswijk relatief veel in de eigen gemeente.
20
Werkenden uit de stad Steden zijn over het algemeen de werkgelegenheidsmotoren van de regio. Dat bet ekent ook dat de meeste bewoners van de steden in de stad zelf werken. In Figuur 2-7 is te zien waar de beroepsbevolking van de steden werkzaam is. Zo werkt bijna zeve ntig procent van de werkende Apeldoorners in Apeldoorn zelf. In Arnhem, E de en Nijmegen is dat ongeveer zestig procent. In de kleine GSO -steden ligt dat percentage rond de vijftig procent en in de KSB-steden rond de veertig procent. Winterswijk (61 procent) en Doesburg (24 procent) zijn hier de uitzonderingen op. Van de bewoners van de grote GSO-steden werkt een kleine tien procent in een buurgemeente, met Ede als uitzondering. Daar werkt ongeveer twintig procent in een aa nliggende gemeente. Voor de kleine GSO-steden geldt dat tussen de vijftien en twintig procent in een buurgemeente werkt. In de KSB-steden varieert dit percentage van zes procent voor de werkende Wageningers tot dertig procent voor de werkende Doe sburgers. De bewoners van beide steden werken overigens ook relatief vaak in één van de andere Gelderse steden. Vanuit Culemborg en Zaltbommel reizen relatief veel mensen naar steden als Utrecht en Den Bosch om daar te werken. Figuur 2-7 Bestemming van werkenden van de steden
* bron: CBS, 2011; als één van de buurgemeenten een andere Gelderse stad is, is deze niet meegenomen onder het kopje ‘naar buurgemeenten’, maar ‘naar andere Gelderse stad’.
De pendelstromen van de steden naar buurgemeenten verspreiden zich over het a lgemeen naar de verschillende gemeenten in de omgevingen, maar ook naar de andere nabijgelegen steden. In figuur 2-8 is te zien hoe groot het aantal pendelstromen vanuit de (andere) Gelderse steden naar de ommelandgeme enten is, uitgedrukt als percentage van het totaal aantal werkenden in die gemeenten. Het laat met andere woorden zien hoe groot het aandeel werkenden in een gemeente is, die afkomstig zijn
21
uit een (andere) Gelderse stad. In dit aandeel is het aantal werke nden binnen de dertien steden niet meegenomen, maar wel de pendelstromen tussen gemeenten. f i g u u r 2 - 8 A a n d e e l p e n d e l s t ro m e n v a n s t e d e n n a a r o m m e la n d g e m e e n t e n (a ls p e r c e n t a g e v a n h e t t o t a a l a a n t a l b in n e n g e m e e n t e l i j k e w e r k e n d e n e n in k o m e n d e p e n d e l s t r o m e n v a n b e t r e f f e n d e o m m e la n d g e m e e n t e )
*gemiddelde 2009-2011; bron: CBS; Vanuit de steden zijn de binnenstedelijke werkenden niet meegerekend. Bijvoorbeeld het percentage van Arnhem geeft de relatieve omvang van het aantal pendelstromen uit de twaalf andere steden weer.
Een relatief groot deel van de werkenden in gemeenten als Rozendaal, Rheden, Brummen, Ermelo, Renkum en Ubbergen woont in één van de Gelderse steden. Opvallend is dat het gebied tussen Arnhem en Nijmegen er niet sterk uitspringt. Dit in tegenstelling tot bij het aandeel verhuizingen uit de steden. Dat komt doordat Arnhem en Nijmegen zulke grote werkgelegenheidsmotoren zijn d at de beroepsbevolking van beide steden relatief weinig op zoek moet naar een baan buiten de stad. Voor ‘wonen’ geldt dat wel. Ten slotte kennen de gemeenten die ingeklemd liggen tussen Culemborg, Tiel en Zaltbommel een relatieve sterke instroom vanuit die steden.
2.3
Voortgezet onderwijs
Bijna altijd vinden mensen binnen de woongemeente - en vaak zelfs binnen de eigen buurt –een school voor basisonderwijs om hun kinderen naar toe te brengen. Voor voortgezet onderwijs geldt dat er lang niet altijd een school in de gemeente zelf te vinden is. Dat betekent dat leerlingen naar een school in een andere gemeente mo eten reizen. Vaak is dat de stad in de omgeving.
22
f i g u u r 2 - 9 : A a n d e e l l e e r l i n g e n v o o r t g e z e t o n d e rw i j s v a n o m m e la n d g e m e e n t e n n a a r s t a d ( a l s p e r c e n t a g e v a n h e t t o t a a l a a n t a l le e rl in g e n )
* bron: Ministerie Onderwijs/DUO, per 1-10-2012; Vanuit de steden zijn de leerlingen die binnen de stad naar school gaan niet meegerekend. Bijvoorbeeld het percentage van Arnhem geeft de relatieve omvang van het aantal leerlingen naar de twaalf andere steden weer.
In figuur 2-9 is het aandeel leerlingen in het voortgezet onderwijs dat in één van de (andere) steden naar school gaat afgebeeld. Leerlingen die in dezelfde stad naar school gaan zijn niet meegerekend. Vooral rond Nijmegen en tussen Apeldoorn, Zutphen en Doetinchem zijn de ommelandgemeenten sterk op de stad aangewezen om hun tieners op te leiden. Rond Arnhem is de afhankelijkheid van de gemeenten aan de stad kleiner. Hier liggen in sommige ommelandgemeenten zelf middelbare scholen. Verder zijn de gemeenten in de driehoek Culemborg-Zaltbommel-Tiel en ten noorden van Apeldoorn relatief afhankelijk van de stad. In het oosten, de Gelderse Vallei en in de oostelijke Betuwe is de afhankelijkheid van de gemeenten aan de stad voor middelbaar onderwijs beperkt. Figuur 2-10 laat zien dat de afhankelijkheid voor de stad het sterkst is voor de buu rgemeenten van Nijmegen, Doetinchem en Zutphen. Veertig procent van de scholieren in de buurgemeenten van Nijmegen gaat in Nijmegen naar school. Voor de buurgemeenten van Apeldoorn en Arnhem geldt dat maar twintig procent van de scholieren in de betreffende stad naar school gaat. Opvallend is dat van de buurgemeenten van Ede maar zes procent van de scholieren in Ede naar school gaat. Liefst twee derde van de scholieren van deze gemeenten gaat in de eigen gemeente naar school. In de buurgemeenten van Winterswijk is dit zelfs 81 procent.
23
F i g u u r 2 - 1 0 B e s t e m m i n g v a n le e r lin g e n v o o rt g e z e t o n d e rw ij s in b u u rg e m e e n t e n van de steden
* bron: Ministerie Onderwijs/DUO, per 1-10-2012; als één van de buurgemeenten een andere Gelderse stad is, is deze niet meegenomen in de berekening.
Leerlingen uit de stad In de meeste steden is voldoende aanbod van voortgezet onderwijs. Aangezien scholieren toch veelal op de fiets aangewezen zijn voor vervoer, gaan de meeste niet ver op zoek naar een middelbare school. In Figuur 2-11 is te zien dat in de meeste steden tachtig procent of meer van de scholieren in de eigen stad naar school gaat. In Apeldoorn, Culemborg en Nijmegen is dit zelfs circa 95 procent. Opvallend is dat ongeveer twintig procent van de Arnhemse scholieren in een buurgemeente naar school gaat. Bijna de helft van de scholieren uit Zaltbommel gaat in een andere gemeente naar school, de meeste daarvan in een buurgemeente. In Doesburg bevindt zich geen middelbare school. De Doesburgse scholieren zijn dus aangewezen op andere gemeenten. Een derde van de scholieren gaat naar een buurgemeente en zestig procent naar een andere Gelderse stad.
24
F i g u u r 2 - 1 1 B e s t e m m i n g v a n le e r lin g e n v o o rt g e z e t o n d e rw ij s v a n d e s t e d e n
* bron: Ministerie Onderwijs/DUO, per 1-10-2012; als één van de buurgemeenten een andere Gelderse stad is, is deze niet meegenomen in de berekening.
Aangezien de meeste scholieren in de eigen stad naar school gaan, zijn de verplaa tsingen naar andere gemeenten beperkt. In figuur 2-12 is te zien hoe groot het aantal leerlingen vanuit de (andere) Gelderse steden naar de ommelandgemeenten is, uitg edrukt als percentage van het totaal aantal leerlingen in die gemeenten. Het laat met andere woorden zien hoe groot het aandeel leerlingen in een gemeente is, dat afkomstig is uit een (andere) Gelderse stad. Vooral in Bronckhorst en Overbetuwe komen relatief veel van de scholieren uit één van de steden. In Bronckhorst komen ze niet zozeer uit de aanliggend e steden Doesburg en Doetinchem, maar uit de derde stad aan de gemeentegrenzen: Zutphen. Het relatief hoge aandeel in de gemeente Overbetuwe heeft vooral te maken met het eerder gememoreerde hoge aandeel Arnhemse scholieren dat in een buurgemeente naar school gaat. Ten slotte komen er in Geldermalsen relatief veel scholieren uit Tiel.
25
f i g u u r 2 - 1 2 A a n d e e l l e e r l i n g e n v o o r t g e z e t o n d e rw i j s v a n s t e d e n n a a r o m m e la n d g e m e e n t e n ( a l s p e r c e n t a g e v a n h e t t o t a a l a a n t a l l e e r lin g e n d ie in b e t re f f e n d e ommelandgemeente naar school gaan)
* bron: Ministerie Onderwijs/DUO, per 1-10-2012; Vanuit de steden zijn de leerlingen die binnen de stad naar school gaan niet meegerekend. Bijvoorbeeld het percentage van Arnhem geeft de relatieve omvang van het aantal leerlingen uit de twaalf andere steden weer.
2.4
Winkelen en boodschappen doen
De dagelijkse boodschappen worden veelal in de woongemeente zelf gedaan. De g emeenten in de omgeving van de steden zijn voor (een deel van) de niet-dagelijkse boodschappen op de stad aangewezen. Helaas zijn er geen openbare (registr atie)bestanden over zogenaamde koopstromen tussen gemeenten beschikbaar, zoals voor de thema’s woningmarkt, werken en onderwijs. Daarom maken we voor dit o nderwerp gebruik van de enquêtebestanden ‘Onderzoek Verplaatsingen in Nederland’ (OViN) en voorganger ‘Mobiliteitsonderzoek Nederland’ (MOB) van Rijkswaterstaat en het CBS. In deze grootschalige enquêtes worden Nederlanders bevraagd over hun verplaatsingen op een bepaalde dag, onder meer waar ze naar toe gingen en wat het doel van de reis was. Door verschillende jaargangen van deze onderzoeken samen te voegen kan een indicatief beeld gemaakt worden van de omvang van de bewoner sverplaatsingen tussen gemeenten vanwege boodschappen en winkelen. Het is een indicatief beeld omdat het om enquêtes gaat en niet om registraties. De uitkomsten hiervan zullen niet de exacte omvang van de stromen weergeven, maar wel een ind icatie van waar naar waar de stromen omvangrijk zijn en waa r niet. In deze bestanden kan geen onderscheid gemaakt worden tussen dagelijkse en niet -dagelijkse bood-
26
schappen. Maar het laat wel zien welke gemeenten meer en minder op de stad (en 16 andersom) zijn aangewezen vanwege de winkelvoorzieningen . f i g u u r 2 - 1 3 : A a n d e e l b e w o n e rs v e rp la a t s in g e n v a n w e g e w in k e le n e n b o o d s c h a p p e n v a n o m m e l a n d g e m e e n t e n n a a r s t a d (a ls p e rc e n t a g e v a n h e t t o t a a l a a n t a l b e w o n e r s v e r p l a a t s i n g e n v a n w e g e w in k e le n )
* bron: MOB 2006 t/m 2009 en OViN 2010 en 2011; Vanuit de steden zijn de bewoners die binnen de stad winkelen niet meegerekend. Bijvoorbeeld het percentage van Arnhem geeft de relatieve omvang van het aantal winkelende bewoners naar de twaalf andere steden weer.
In relatieve zin is het aantal bewonersverplaatsingen vanwege winkelen of boodschappen beperkt. Iedere gemeente heeft wel zijn eigen winkelvoorziening voor dag elijkse boodschappen. Daarvoor hoeven de meeste bewoners dus niet naar de stad te reizen. Maar voor de luxere boodschappen zijn ze meer op de stad aangewezen. Het relatieve aantal bewonersverplaatsingen vanwege winkelen is in figuur 2-13 te zien. Vooral vanuit de gemeenten in de omgeving van de steden met wat minder inwoners, zoals Rozendaal, Ubbergen, Millingen aan den Rijn, Renkum, Neerijnen en Scherpenzeel zijn relatief veel bewonersverplaatsingen naar de steden geweest. Ook de bew o-
16
De percentages in de figuren zijn indicatief. Het zal vermoedelijk niet de exacte omvang van de koopstromen weergegeven, maar hebben hun kracht voornamelijk in verg elijkend perspectief: bijvoorbeeld welke gemeenten hebben nu meer koopstromen met de stad dan a nderen
27
ners van Bronckhorst zijn relatief afhankelijk van de Gelderse steden voor de winke lvoorzieningen. Ook figuur 2-14 laat zien dat verreweg de meeste verplaatsingen vanwege boodschappen of winkelen in de eigen gemeente worden gedaan. De bewoners van de buurgemeenten van Arnhem gaan relatief het meest winkelen of boodschappen doen in de stad. Negen procent van de bewonersverplaatsingen in deze buurgemeenten met winkelen of boodschappen tot doel, is op Arnhem gericht. In Nijmegen, Doeti nchem en Tiel is dat ook relatief groter, met zes a zeven procent. Voor de buurgemeenten van Ede ligt dit percentage slechts op twee procent. Da ar gaan de bewoners relatief vaak naar de andere Gelderse steden om boodschappen te doen of te winkelen. De bewoners van de buurgemeenten van Doesburg en Zaltbommel winkelen of doen maar in zeer beperkte mate boodschappen in de betreffende stad. Ten slotte valt op dat de bewoners van de buurgemeenten van Winterswijk vooral in eigen gemeente winkelen of boodschappen doen. F i g u u r 2 - 1 4 B e s t e m m i n g v a n b e w o n e rs d ie w in k e le n o f b o o d s c h a p p e n d o e n u i t d e buurgemeenten van de steden
* bron: MOB 2006 t/m 2009 en OViN 2010 en 2011; als één van de buurgemeenten een andere Gelderse stad is, is deze niet meegenomen in de berekening.
Winkelende bewoners uit de stad Aangezien in veel steden een redelijk compleet aanbod van verschillende winkelvoorzieningen voor zowel dagelijkse als meer luxe boodschappen aanwezig is, is het niet verwonderlijk dat de bewoners van die steden voornamelijk winkelen en hun boodschappen in de steden zelf doen. In Figuur 2-15 is te zien dat circa negentig procent van de bewonersverplaatsingen met winkelen of boodschappen tot doel binnen de stad zelf plaats vindt. In Apeldoorn en Winterswijk is dat zelfs 95 procent. Alleen Doesburg ligt met tachtig procent lager. Gezien de omvang van Doesburg is daar ook
28
geen compleet aanbod van de diverse winkelvoorzieningen, dus zijn de bewoners voor een deel van de winkelvoorzieningen aangewezen op een aantal andere Gelderse steden. F i g u u r 2 - 1 5 B e s t e m m i n g v a n b e w o n e rs d ie w in k e le n o f b o o d s c h a p p e n d o e n v a n de steden
* bron: MOB 2006 t/m 2009 en OViN 2010 en 2011; als één van de buurgemeenten een andere Gelderse stad is, is deze niet meegenomen in de berekening.
Aangezien de meeste boodschappen in de eigen stad gedaan worden, zijn de verplaatsingen naar andere gemeenten beperkt. In figuur 2-16 is te zien hoe groot het aantal bewonersverplaatsingen vanuit de (andere) Gelderse steden naar de ommelandgemeenten is, uitgedrukt als percentage van het totaal aantal koopstromen in en naar die gemeenten. Het laat met andere woorden zien hoe groot de koopstromen in een gemeente zijn, die afkomstig zijn van een (andere) Gelderse stad. Dan blijkt dat vooral een aantal kleinere gemeenten in de directe nabijheid van de steden een relatief grote instroom vanuit de steden kennen, bezien vanuit het oogpunt van die kleine gemeente. Voor Rozendaal en Ubbergen zal vermoedelijk gelden dat de Arnhemse en Nijmeegse bewoners die aan de gemeentegrens wonen relatief vaak hun dagelijkse boodschappen daar doen. Ook Duiven valt op met een relatief grote instroom van winkelende stedelingen. Dat zullen waarschijnlijk stedelingen zijn die (onder meer) de IKEA bezoeken.
29
f i g u u r 2 - 1 6 A a n d e e l b e w o n e rs v e rp la a t s in g e n v a n w e g e w in k e le n e n b o o d s c h a p p e n v a n s t e d e n n a a r o m m e l a n d g e m e e n t e n (a ls p e rc e n t a g e v a n h e t t o t a a l a a n t a l b e w o n e r s v e r p l a a t s i n g e n v a n w e g e w in k e le n )
* bron: MOB 2006 t/m 2009 en OViN 2010 en 2011; Vanuit de steden zijn de leerlingen die binnen de stad naar school gaan niet meegerekend. Bijvoorbeeld het percentage van Arnhem geeft de relatieve omvang van het aantal leerlingen uit de twaalf andere steden weer.
2.5
Recreatie
De wederkerige relatie tussen stad en omgeving wordt duidelijk als het gaat om r ecreatie. Stedelingen trekken naar de omgeving toe om te recreëren in de natuur. Andersom gaan de bewoners van de omgeving naar de stad toe voor bijvoorbeeld musea en andere culturele uitstapjes. Er zijn geen openbare (registratie)bestanden over recreatiestromen tussen gemee nten beschikbaar. Opnieuw wordt gebruik gemaakt van de enquêtebestanden ‘ Onderzoek Verplaatsingen in Nederland’ (OViN) en voorganger ‘Mobiliteitsonderzoek Nederland’ (MOB) van Rijkswaterstaat en het CBS. We hebben wederom verschillende jaa rgangen samengevoegd om een indicatief beeld te maken van bewonersverplaatsingen tussen gemeenten vanwege recreatie. Het gaat hier om alle vormen van recreatie, zoals wandelen en sporten en alle andere vrijetijdsbestedingen. Ook hier geldt dat de percentages indicatief zijn en het vooral laat zien tussen welke gemeenten meer en minder recreatiestromen zijn. Het schetst een eerste beeld hoe de stromen tussen de gemeenten lopen, maar voor nadere invulling en duiding is nader enquête -onderzoek nodig.
30
f i g u u r 2 - 1 7 : A a n d e e l b e w o n e rs v e rp la a t s in g e n v a n w e g e re c re a t ie v a n o m m e la n d g e m e e n t e n n a a r s t a d ( a l s p e rc e n t a g e v a n h e t t o t a a l a a n t a l b e w o n e rs v e rp la a t singen vanwege recreatie)
* bron: MOB 2006 t/m 2009 en OViN 2010 en 2011; Vanuit de steden z ijn de bewoners die binnen de stad recreëren niet meegerekend. Bijvoorbeeld het percentage van Arnhem geeft de relatieve omvang van het aantal recreërende bewoners naar de twaalf andere steden weer.
Voor veel vormen van vrijetijdsbestedingen kunnen de bewoners al snel in de eigen gemeente terecht. Het aantal bewonersverplaatsingen vanwege recreatie buiten de gemeente is daarom in relatieve zin niet zo groot. In figuur 2-17 is te zien dat het aandeel recreatiebewegingen naar de stad niet enorm verschilt tussen de verschille nde ommelandgemeenten. Vanuit Renkum en Rozendaal is het aantal bewonersve rplaatsingen vanwege recreatie naar de Gelderse steden het grootst . Verder gaan er in de strook tussen Voorst en Ubbergen ook relatief veel bewoners recreëren in de st eden. Figuur 2-18 maakt zichtbaar dat de meeste bewonersverplaatsingen vanwege recre atie in de buurgemeenten binnen de gemeente zelf plaatsvinden. Vanuit d e buurgemeenten van Arnhem en Nijmegen wordt relatief het meest gerecreëerd in betreffe nde stad, namelijk zeven respectievelijk vijf procent. Voor de meeste andere steden ligt dat percentage tussen de één en drie procent.
31
F i g u u r 2 - 1 8 B e s t e m m i n g v a n re c re ë re n d e b e w o n e rs u it d e b u u rg e m e e n t e n v a n d e steden
* bron: MOB 2006 t/m 2009 en OViN 2010 en 2011; als één van de buurgemeenten een andere Gelderse stad is, is deze niet meegenomen in de berekening.
Recreërende bewoners uit de stad Ook de bewoners van de Gelderse steden recreëren voornamelijk binnen de eigen gemeentegrenzen. Tussen de tachtig en negentig procent van de bewonersverplaa tsingen vanwege recreatie vindt binnen de eigen gemeentegrenzen plaats (zie Figuur 2-19). Vooral de bewoners van Apeldoorn en Winterswijk recreëren vooral in de eigen gemeente. Vanuit Nijmegen, Tiel en Doetinchem gaan relatief de meeste bewoners (ongeveer negen procent) recreëren in een buurgemeente. De bewoners van Doesburg en Wageningen recreëren in verhouding wat minder in eigen gemeente en gaan vaker naar een andere Gelderse stad. In figuur 2-20 is te zien waar de stedelijke bewoners naar toe gaan om te recreëren. Hierin is het aantal bewonersverplaatsingen vanuit de (andere) Gelderse steden naar de ommelandgemeenten uitgedrukt als percentage van het totaal aantal recreati estromen naar en in die gemeenten. Het laat met andere woorden zien hoe gr oot de recreatiestromen in een gemeente zijn, afkomstig van een (andere) Gelderse stad. De recreatiestromen naar Rozendaal en Ubbergen zijn relatief het grootst, rekening ho udend met de omvang van die twee kleine randgemeenten. Verder is er op zichzelf weinig onderscheid tussen de omvang van de stromen van de steden naar de andere steden. De instroom uit de steden naar Bronckhorst, Voorst en Nunspeet is relatief groter, die in Hattem en Lingewaal kleiner.
32
F i g u u r 2 - 1 9 B e s t e m m i n g v a n re c re ë re n d e b e w o n e rs v a n d e s t e d e n
* bron: MOB 2006 t/m 2009 en OViN 2010 en 2011; als één van de buurgemeente n een andere Gelderse stad is, is deze niet meegenomen in de berekening.
f i g u u r 2 - 2 0 A a n d e e l b e w o n e rs v e rp la a t s in g e n v a n w e g e re c re a t i e v a n s t e d e n n a a r o m m e l a n d g e m e e n t e n ( a l s p e rc e n t a g e v a n h e t t o t a a l a a n t a l b e w o n e rs v e rp la a t singen vanwege recreatie)
* bron: MOB 2006 t/m 2009 en OViN 2010 en 2011; Vanuit de steden zijn de bewoners die binnen de stad recreëren niet meegerekend. Bijvoorbeeld het percentage van Arnhem geeft de relatieve omvang van het aantal recreërende bewoners uit de twaalf andere steden weer.
33
2.6
Conclusie
In dit hoofdstuk is gekeken naar de relaties tussen de Gelderse steden en het ommeland. Vanuit de literatuur is bekend dat deze relaties door de eeuwen zijn veranderd. Oorspronkelijk was het ommeland ondergeschikt aan de stad. In de middeleeuwen lag er een ommuurde stad met daaromheen een gebied waar het voedsel voor de inwoners van die stad werd geproduceerd. Door economische, technologische en demografische ontwikkelingen is niet alleen het fysieke onderscheid, maar zijn ook de fun ctionele relaties veranderd. Als gevolg daarvan ging het om meland deel uitmaken van een stadsgewest, waar de mensen wonen die in de stad werken. Ook na de opkomst van het stadsgewest zijn de verhoudingen tussen stad en omm eland niet in cement gegoten. Stedelijke functies raken meer gefragmenteerd waardoor de hiërarchische relaties tussen stad en ommeland afnemen. Maar dat betekent niet dat ze verdwenen zijn, verre van zelfs. Uit dit hoofdstuk blijkt dat het klassieke stadsgewestmodel nog altijd dominant is in de Gelderse steden (en hun ommeland). Er zijn wel grote verschillen tussen de steden als het gaat om de verhouding tussen stad en ommeland. Die verschillen worden onder meer bepaald door de omvang van de stad (ten opzichte van de gemeenten in de omgeving). Arnhem en Nijmegen hebben bijvoorbeeld een zeer sterke centrumfunctie: veel gemeenten in de omgeving zijn 17 voor veel voorzieningen afhankelijk van de centrale stad . Voor kleinere steden geldt dat de centrumfunctie beperkter is waardoor de afhankelijkheid van de ommelandgemeenten ook minder is. Dat verschilt wel van stad tot stad: een kleine stad in de buurt van een grote stad raakt al snel ondergesneeuwd of ommelandgemeenten zijn dan meer zelfvoorzienend, zoals gemeenten in de omgeving van Winterswijk. Lokaal specifieke kenmerken zorgen ook voor verschillen in de relaties tussen stad en ommeland. Bijvoorbeeld, Apeldoorn is qua inwonertal ongeveer net zo groot als Arnhem en Nijmegen, maar heeft een beperktere centrumfunctie voor het ommeland. Vooral de gemeenten aan de westgrens – die veelal tot de zogenaamde ‘bible belt ’ gerekend worden – zijn sterk op zichzelf gericht en maken slechts in zeer beperkte mate gebruik van voorzieningen in Apeldoorn (en andere steden). Andersom geldt overigens ook dat Apeldoorn relatief zelfvoorzienend is. De bewoners van Apeldoorn maken minder gebruik van voorzieningen in het ommeland dan bewoners van andere – grote én kleine – steden en blijven om bijvoorbeeld te werken vaker in de eigen stad dan bewoners van veel andere Gelderse steden . Ook de infrastructuur speelt een rol. Bewoners van Zaltbommel en omgeving kunnen – door de aanwezigheid van de A2 – eenvoudig gebruik maken van de werkgelegenheidspositie van de steden Utrecht en Den Bosch. De ommelandgemeenten zijn over het algemeen sterk gericht op de dichtstbijzijnde centrale stad. Maar er is soms wel enige overlap tussen de verschillende ommelanden als er meerdere steden in de directe nabijheid liggen. De gemeenten tussen Arnhem 17
Ondanks dat er sprake is van een redelijke gelijke centrumfunctie, is er binnen de centru mfuncties van Arnhem en Nijmegen wel sprake van sectorverschill en. Arnhem ‘levert’ bijvoorbeeld vooral veel banen in de zakelijke dienstverlening, terwijl Nijmegen juist veel banen in de gezondheidszorg en onderwijs heeft.
34
en Nijmegen zijn bijvoorbeeld op beide steden georiënteerd. Daarnaast is een aantal van de – kleinere – Gelderse steden soms afhankelijk van grotere Gelderse steden. Doesburg heeft bijvoorbeeld maar een zeer beperkte centrumfunctie, maar is zelf wel sterk afhankelijk van Arnhem en Doetinchem. Doesburg heeft bijvoorbeeld geen middelbare school, waardoor de scholieren onder meer naar Arnhem en Doetinchem moeten om naar school te gaan. Een ander voorbeeld is Wageningen. Die stad heeft enige centrumfunctie voor Rhenen en Renkum. Maar Wageningen is zelf ook vrij sterk afhankelijk van Ede. Relaties verschillen per functie De verhouding tussen stad en ommeland in Gelderland verschilt van functie tot functie. Het traditionele stadsgewestmodel impliceert dat de steden een groot deel van de werkgelegenheid leveren en het ommeland een deel van de potentiële werkn emers. Dat brengt met zich mee dat er vaak grote verhuis- en pendelstromen tussen de centrale stad en het ommeland zijn. Verhuisstromen gaan beide kanten op, en zijn erg afhankelijk van de leefsituatie van de huishoudens. Jongeren trekken vaak naar de stad voor opleiding, werk en andere (stedelijke) voorzieningen, maar als ze gaan samenwonen en kinderen krijgen, verhuizen ze vaak weer terug naar het ommeland waar grotere woningen met tuin te vinden zijn. De pendelstromen zijn sterk gericht op de plaatsen die veel werkgelegenheid leveren: en dat zijn nog altijd de steden. De grootste stromen vanuit het ommeland zijn veelal gericht op de dichtstbijzijnde stad, en vervolgens naar andere steden in de omgeving (ook buiten Gelderland). Andersom reizen stedelijke bewoners voor een baan relatief veel naar andere steden in de buurt. Maar ook naar kleinere ommelandgemeenten in de directe omgeving wordt gependeld. De stromen verspreiden zich over de buurgemeenten, maar zijn bij elkaar opgeteld wel van enige substantie (in veel gevallen tussen de tien en twintig procent van de werkende beroepsbevolking van de stad). Voor de (middelbare) onderwijsvoorziening zijn de ommelandgemeenten in sterke mate afhankelijk van de steden. Veel scholieren reizen dagelijks naar de stad om na ar school te gaan. Soms zijn er in (grotere) ommelandgemeenten zelf middelbare sch olen waardoor de functie van de stad in deze minder belangrijk is , maar over het algemeen is de afhankelijkheid groot. Andersom blijven de stedelijke scholieren bijna allemaal in de stad om naar school te gaan. De relaties tussen stad en ommeland op het gebied van winkelen en recreatie zijn minder sterk dan de andere functies. Voor dagelijkse boodschappen en veel van de vrije-tijdsvoorzieningen kunnen de bewoners meestal wel in de eigen gemeente terecht. Alleen voor niet-dagelijkse boodschappen reist men naar de stad. Het zijn dan ook vooral de steden met een groter aanbod van luxere winkels – in verhouding tot de voorzieningen in de ommelandgemeenten - waar relatief veel bewonersverplaatsingen vanuit het ommeland naartoe plaatsvinden. Vice versa blijven de stedelijke bewoners voornamelijk binnen de stad voor hun boodschappen, aangezien het niet noodzakelijk is om daarvoor ver te reizen. Voor recreatievoorzieningen blijven zowel de stedelijke als ommelandbewoners meestal binnen de eigen gemeente, omdat de meeste voorzieningen daar wel te vinden zijn. De stromen van stad naar ommeland zijn daarbij net iets groter dan van
35
ommeland naar stad. Stedelijke bewoners reizen vermoedelijk relatief veel voor ruimte en groen naar de buurgemeenten, terwijl reizen naar de stad om te recreëren – bijvoorbeeld om musea te bezoeken - net iets incidenteler zijn. Ontwikkelingen Veranderingen in relaties tussen stad en ommeland worden meestal pas zichtbaar over de duur van decennia. Gezien de reikwijdte en het lage schaalniveau van dit onderzoek was het niet mogelijk om dit soort lange termijn veranderingen in beeld te brengen. Onderzoek van het Ruimtelijk Planbureau een aantal jaar geleden heeft laten zien dat over het algemeen in Nederland de stromen vanuit het ommeland naar de centrale stad iets in belang afnemen, maar dat andere relaties – kris-krasrelaties, 18 omgekeerd forensisme en stromen naar andere stadsgewesten – nog niet van grote 19 betekenis zijn . Dat onderzoek liet ook zien dat de ontwikkeling van de relaties per functie verschilt. Bewoners van het ommeland worden bijvoorbeeld steeds afhankeli jker van de stad als het gaat om onderwijs, terwijl op het gebied van vrijetijds voorzieningen het ommeland meer complementair aan de stad wordt. Uit deze rapportage blijkt ook dat de recreatiestromen van het ommeland naar de Gelderse steden ene rzijds en van de steden naar het ommeland anderzijds lang niet zo sterk van elkaar verschillen als bijvoorbeeld pendel- en onderwijsstromen. Uit het onderzoek van het Ruimtelijk Planbureau blijkt verder dat voor werken het ommeland nog altijd ondergeschikt is aan de stad als het gaat om werkgelegenheid, maar dat er enige mate van deconcentratie plaatsvindt waardoor het ommeland aantrekkelijker wordt voor wer knemers van elders. In de (ontwikkeling van de) verhouding tussen stad en ommeland neemt de winke lvoorziening een bijzondere plaats in. De laatste jaren neemt de winkelbehoefte in Nederland af, in het bijzonder door de toename van internetwinkelen, waardoor de reisbereidheid kleiner wordt. Uit hoofdstuk vier zal ook blijken dat in de meeste steden (en het ommeland) de winkelleegstand toeneemt. Door de opkomst van internetwinkelen neemt de afhankelijkheid van het ommeland aan de stad af. Het aantal bewonersbewegingen om te winkelen die noodzakelijk zijn wordt kleiner en het meer recreatief georiënteerde winkelen in de stad blijft over.
2.7
Thematisch profiel stad en ommeland
In dit hoofdstuk is inzicht geboden in de relaties tussen de Gelderse steden en het ommeland op de thema’s wonen, werken, onderwijs, winkelen en recreatie. In deze laatste paragraaf wordt gekeken naar een profielschets van de dertien Gelderse st eden op het gebied van deze relaties. Met behulp van clusteranalyse van de steden op de indicatoren uit dit hoofdstuk wordt inzichtelijk gemaakt welke steden op elkaar lijken en welke juist niet. Er zijn twee profielen gemaakt: één van de bewonersver18
Kris-krasrelaties: verplaatsingen van ommelandgemeente naar ommelandgemeente; omg ekeerd forensisme: verplaatsingen van stad naar ommelandgemeente.
19
Hornis, W. en J. Ritsema van Eck (2007), ‘Het nieuwe ommeland: veranderingen in stadlandrelaties’, Den Haag: Ruimtelijk Planbureau.
36
plaatsingen van ommeland naar stad en één van de bewonersverplaatsingen van stad naar ommeland. Van ommeland naar stad Tabel 2-1 laat zien dat er vijf clusters kunnen worden geïdentificeerd van steden met een soortgelijke centrumfunctie. Uiteraard geldt dat de steden binnen een dergelijk cluster niet exact dezelfde scores hebben. Op een individuele indicator kan een stad zelfs heel anders scoren dan de andere steden in hetzelfde clusters. Ondanks de d iversiteit tussen de steden is er binnen zo’n cluster wel een algemene lijn zichtbaar. T a b e l 2 - 1 : C l u s t e r s v a n s t e d e n o p t h e m a s t a d e n o m m e la n d (v a n o m m e la n d n a a r stad)
*Aandeel bewonersverplaatsingen van buurgemeenten naar betreffende stad op betreffend onderwerp .
Cluster 1: Apeldoorn, Culemborg en Harderwijk De steden in dit cluster hebben een redelijk doorsnee centrumfunctie voor de buurgemeenten. Op de meeste terreinen is het aandeel bewonersverplaatsingen van de buurgemeenten naar de stad vrij gemiddeld. Cluster 2: Arnhem en Nijmegen Beide steden in dit cluster hebben een sterke centrumfunctie. Arnhem en Nijmegen zijn de meest typerende voorbeelden van het klassieke stadsgewestmodel: de steden zorgen voor veel werkgelegenheid en andere voorzieningen voor de bewoners van een omvangrijk ommeland. Cluster 3: Ede en Tiel De centrumfunctie van deze steden is redelijk gemiddeld en verschilt niet veel van het eerste cluster. Het belangrijkste verschil is dat er relatief weinig scholieren uit de buurgemeenten gebruik maken van de middelbare scholen in deze steden.
37
Cluster 4: Doetinchem en Zutphen Ook voor deze steden geldt dat de centrumfunctie gemiddeld is. Maar in tegenstelling tot het derde cluster maken juist veel scholieren uit de buurgemeenten gebruik van de middelbare scholen in Doetinchem en Zutphen. Cluster 5: Doesburg, Wageningen, Winterswijk en Zaltbommel De steden in dit laatste cluster hebben een beperkte centrumfunctie. Voor alle terreinen geldt dat de bewonersverplaatsingen van de buurgemeenten naar de stad relatief klein zijn. Gemeenten in de omgeving maken dus maar in zeer beperkte mate gebruik van voorzieningen in deze steden. Van stad naar ommeland In dit tweede profiel is gekeken naar de bewonersverplaatsingen van de stedelijke bewoners naar de buurgemeenten. Tabel 2-2 laat zien dat er vijf steden zijn met een soortgelijke afhankelijkheid van het ommeland. Ook hier geldt dat er binnen de clusters soms (grote) verschillen tussen de steden zijn, maar dat er w el een algemene lijn zichtbaar is. T a b e l 2 - 2 : C l u s t e r s v a n s t e d e n o p t h e m a s t a d e n o m m e la n d (v a n s t a d n a a r o m m e land)
*Aandeel bewonersverplaatsingen van betreffende stad naar de buurgemeenten op betreffend onderwerp.
Cluster 1: Apeldoorn en Wageningen Deze steden zijn maar beperkt afhankelijk van de buurgemeenten. Het aandeel bewonersverplaatsingen van de bewoners van deze steden naar de buurgemeenten is rel atief klein op alle onderzochte thema’s. Het verschil tussen beide steden is dat Apeldoorn relatief autarkisch is, en Wageningen sterk gericht is op een andere stad (Ede).
38
Cluster 2: Arnhem en Ede Op vier van de vijf thema’s is het aandeel bewonersverplaatsingen van de stad naar de buurgemeenten redelijk gemiddeld. Er zijn wel relatief veel scholieren die in een buurgemeente naar school gaan. Cluster 3: Culemborg, Nijmegen, Winterswijk en Zutphen Op de onderwerpen wonen, werken en onderwijs zijn er vanuit deze vier steden rel atief weinig bewonersverplaatsingen naar de buurgemeenten. Daarentegen zijn er relatief veel bewonersverplaatsingen met recreatie tot doel naar de buurgemeenten. Cluster 4: Doetinchem, Harderwijk en Tiel De steden in dit cluster zijn relatief sterke afhankelijk van de buurgemeenten. Er zijn meer verhuizingen en pendel- en recreatiestromen van deze steden naar de buurgemeenten dan gemiddeld. Cluster 5: Doesburg en Zaltbommel Ook de steden in dit cluster hebben een relatief sterke mate van afhankelijkheid van de buurgemeenten. Het verschil met het vorige cluster is dat de recreatiestromen wat kleiner zijn, maar dat er relatief veel scholieren in een buurgemeente naar school gaan.
39
3
Leefbaarheid en veiligheid De leefbaarheid van de woonomgeving raakt alle bewoners van Gelder land, omdat het aangeeft hoe prettig mensen ergens wonen. Leefbaarheid gaat over hoe men de samenstelling van de bevolking in de omgeving waardeert, de sociale samenhang in de buurt, de veiligheidssituatie en over de kwaliteit van de woningvoorraad, voorzi eningen en publieke ruimte. Leefbaarheid geeft de relatie tussen de bewoners en hun woonomgeving weer: in welke mate sluit de omgeving aan bij de wensen en eisen van de bewoners? In dit hoofdstuk wordt gekeken naar de kwaliteit van de woonomgeving van de Gelderse steden: hoe ontwikkelt de leefbaarheid zich en hoe groot is de o mvang van de leefbaarheidsproblematiek? Leefbaarheid is een algemeen begrip met betrekking tot de kwaliteit van de woono mgeving. De sociaaleconomische situatie van bewoners is hierin é én van de belangrijkste dimensies. Hier wordt in hoofdstuk zes nader op in gegaan. Een andere belangrijke dimensie is de veiligheidssituatie in de directe leefomgeving. Deze komt in het twe ede deel van dit hoofdstuk aan bod. Er wordt gekeken naar het aanta l geweldsmisdrijven, inbraken en diefstallen en vernielingen.
3.1
Leefbaarheid
In dit hoofdstuk wordt een indruk gegeven van de leefbaarheid van de Gelderse st eden en het ommeland. Daarvoor wordt gebruik gemaakt van de Leefbaarometer. Hie rin wordt op het laagst mogelijke schaalniveau (pc6-niveau) een nauwkeurige indicatie van de leefbaarheid gegeven. Dit levert een scherp beeld op van de gebieden in de steden die te maken hebben met leefbaarheidsproblematiek, in welke delen van de stad het goed gaat en hoe de leefbaarheid zich ontwikkelt. In Figuur 3-1 is te zien hoe de leefbaarheid zich in de Gelderse steden heeft ontwi kkeld. De Leefbaarometer is in zeven klassen onderverd eeld, van zeer negatief tot uiterst positief. De gemiddelde leefbaarheid in Nederland fluctueert door de jaren 20 heen, maar is altijd in de categorie ‘positief’ te vinden . In deze figuur is de leefbaarheid uitgedrukt als het verschil (in aantal leefbaarheidsklassen) ten opzichte van het landelijke gemiddelde. De figuur maakt duidelijk dat de leefbaarheid in grote GSO steden onder het landelijk gemiddelde ligt, die in de kleine GSO -steden op het landelijk gemiddelde en de KSB-steden boven het landelijk gemiddeld. Daarentegen doen de grote GSO-steden het beter dan de vergelijkbare gemeenten en de kleine GSO- en KSB-steden juist minder dan de bij betreffende categorie behorende benchmark . In 1998 was de leefbaarheid in de GSO-steden nog ongeveer gelijk aan de leefbaarheid in de andere G32-steden (minus G4). Maar sindsdien is de leefbaarheid ten opzichte van de landelijke trend verbeterd en is een deel van de achterstand ten opzichte van het landelijk gemiddelde ingelopen. In alle vier de grote GSO-steden heeft de
20
Schulenberg, R., G. Marlet e.a. (2013), ’Onderscheid in leefbaarheid’, RIGO en Atlas voor Gemeenten i.o.v. Ministerie van Binnenlandse Zaken.
40
leefbaarheid zich verbeterd, zowel ten opzichte van het landelijk gemiddelde als ten opzichte van de benchmark, maar in Arnhem is de verbetering het sterkst geweest (zie Figuur 3-3). In Arnhem (en Nijmegen) ligt de gemiddelde leefbaarheid nog wel duidelijk onder het landelijk gemiddelde en dat van de benchmarksteden. In Ape ldoorn en Ede is de leefbaarheid juist een stuk beter dan gemiddeld (zie Figuur 3-2). De ontwikkeling van de leefbaarheid in de kleine GSO-steden volgt ongeveer de landelijke trend. Sinds 2006 is er sprake van een kleine verbetering ten opzichte van die landelijke trend, en is een klein deel van de achterstand op de benchmarkgemeenten ingelopen. Vooral in Zutphen en Doetinchem is de leefbaarheid verbeterd, terwijl in Harderwijk en Tiel de leefbaarheid iets is achtergebleven bij de landelijke ontwikkeling. In Doetinchem en Harderwijk is de leefbaarheid wel beter dan het landelijk g emiddelde, terwijl die in Tiel iets minder is. In de KSB-steden is de leefbaarheid weliswaar beter dan het landelijk gemiddelde, maar blijft de leefbaarheid wel achter bij die van de benchmarkgemeenten. Vooral in Culemborg en Doesburg – en in mindere mate Wageningen – is de gemiddelde leefbaarheid minder dan in de benchmarkgemeenten. In Winterswijk is de leefbaarheid beter dan in de vergelijkbare gemeenten. Tussen 2008 en 2012 is de ontwi kkeling in de KSB-steden erg divers geweest. In Doesburg is een behoorlijk deel van de achte rstand ten opzichte van de benchmark ingehaald, terwijl de ontwikkeling in Zaltbo mmel en Wageningen is achtergebleven bij de landelijke trend. F i g u u r 3 - 1 O n t w i k k e l i n g l e e f b a a rh e id in d e G e ld e rs e s t e d e n t . o . v . la n d e li j k g e m i d d e l d e ( i n p r o c e n t v a n l e e f b a a rh e id s k la s s e n ) (b r o n : L e e f b a a ro m e t e r )
41
F i g u u r 3 - 2 L e e f b a a r h e i d i n d e G e ld e rs e s t e d e n 2 0 1 2 ( t e n o p z ic h t e la n d e l ij k e g e middelde) (bron: Leefbaarometer)
F i g u u r 3 - 3 O n t w i k k e l i n g l e e f b a a rh e id in d e G e ld e rs e s t e d e n 2 0 0 8 - 2 0 1 2 ( t e n o p z i c h t e l a n d e l i j k e t r e n d ) ( b r o n : L e e f b a a ro m e t e r)
42
Ommeland In de ommelandgemeenten is de leefbaarheid over het algemeen prima en duidelijk beter dan in de steden zelf. Gemiddeld genomen ligt de leefbaarheid ook boven het landelijk gemiddelde (zie Figuur 3-4). Het ommeland van de grote GSO-steden kent wel een mindere leefbaarheid dan de benchmarkgemeenten . Maar in de benchmarkgemeenten is de leefbaarheid wel relatief dalende, terwijl in het ommel and van de grote GSO-steden sprake is van een licht stijgende trend. In het ommeland van de kleine GSO-steden is de leefbaarheid beter dan in de benchmarkgemeenten, maar is de trend sinds 2006 wel dalende. In de KSB-steden is de leefbaarheid ongeveer gelijk aan die van de benchmarkgemeenten en – ondanks wat fluctuaties – sinds 2002 ongeveer op hetzelfde niveau (ten opzichte van het landelijk gemiddelde). F i g u u r 3 - 4 O n t w i k k e l i n g l e e f b a a rh e id in h e t o m m e l a n d v a n d e G e ld e rs e s t e d e n t . o . v . l a n d e l i j k g e m i d d e l d e ( in p ro c e n t v a n le e f b a a r h e id s k la s s e n ) (b ro n : L e e f baarometer)
Als de gemiddelde leefbaarheid per gemeente op kaart wordt afgebeeld, ontstaat een ‘oase van groen’ omdat gemiddeld gesproken de leefbaarheid overal wel tussen ‘matig positief’ en ‘zeer positief’ ligt. Om toch onderscheid in de leefbaarheidssituatie per gemeente in de kaart weer te geven is voor het Ministerie van Binnenlandse Z aken een methode ontwikkeld om de leefbaarheid ten opzichte van een regionaal ge∙. middelde af te beelden Zo wordt in Figuur 3-5 zichtbaar in welke gemeenten de leefbaarheid relatief goed is, en in welke relatief minder (ten opzichte van het Gelders gemiddelde).Het zijn voornamelijk de steden waar de leefbaarheid minder is, terwijl die in de meeste ommelandgemeenten in ieder geval gelijk is aan het gemiddelde van
43
Gelderland. In het centrale gebied tussen Nijmegen, Arnhem en Zutphen is de leefbaarheid ongeveer gelijk aan het gemiddelde. Alleen in Westervoort als ommelan dgemeente blijft de leefbaarheid achter bij het Gelders gemiddelde (een kleine negatieve afwijking ten opzichte van het gemiddelde) . In de ommelandgemeenten aan de randen van de provincie is de leefbaarheid over het algemeen wat beter dan het gemiddelde. Vooral de gemeenten aan de noordgrens hebben een goede leefbaarheid. F i g u u r 3 - 5 L e e f b a a r h e i d t . o . v . G e ld e rs g e m id d e ld e ( 2 0 1 2 ) (b ro n : L e e f b a a ro m e t e r )
Leefbaarheidsproblematiek Als naar de gemiddelde leefbaarheid wordt gekeken, worden de probleemgebieden aan het zicht onttrokken. In de Leefbaarometer kunnen gebieden met een zeer neg atieve, negatieve of matige leefbaarheid als gebieden met leefbaarheidsproblemen worden beschouwd. Figuur 3-6 laat zien hoeveel bewoners in gebieden met leefbaarheidsproblemen wonen. Dan wordt duidelijk dat de leefbaarheidsproblematiek zich concentreert in een paar steden en dat het ommeland daar verschoond van blijft. Figuur 3-7 maakt zichtbaar dat vooral in Arnhem (elf procent) en Nijmegen (acht procent) relatief veel bewoners te maken hebben met leefbaarheidsproblemen in hun woonomgeving. Ook in Tiel (drie procent) en Culemborg (vijf procent) zijn er duidelijk meer bewoners die met leefbaarheidsproblematiek in de directe woonomgeving te maken hebben dan in vergelijkbare steden. In Apeldoorn en Ede zijn daarentegen opvallend weinig probleemgebieden, zeker wanneer de omvang van deze steden in het achterhoofd wordt gehouden. In heel Nederland is sprake van een afname van het aantal probleemgebieden. In Figuur 3-8 is te zien dat ook in de Gelderse steden het aandeel bewoners in pr o-
44
bleemgebieden daalt. In de grote GSO-steden is het aandeel weliswaar groter dan in de benchmarksteden, maar daalt het wel sneller waardoor het verschil kleiner is g eworden. In het bijzonder in Arnhem (zie Figuur 3-9) is het aandeel behoorlijk gedaald. Ook in de kleine GSO-steden zijn er in vergelijking met de benchmark meer bewoners die te maken hebben met leefbaarheidsproblemen in de omgeving. Maar ook hier is dit aandeel sneller gedaald dan in de vergelijkbare gemeenten. Met name in Tiel en Zutphen is het aandeel tussen 2008 en 2012 behoorlijk gedaald. Ten slotte is het aa ndeel in Culemborg en Doesburg ook gedaald. In Doesburg heeft dat er voor gezorgd dat er geen gebieden met leefbaarheidsproblemen meer zijn. F i g u u r 3 - 6 A a n d e e l b e w o n e r s in g e b ie d e n m e t l e e f b a a rh e id s p ro b l e m e n 2 0 1 2 (bron: Leefbaarometer).
45
F i g u u r 3 - 7 A a n d e e l b e w o n e r s p e r s t a d in g e b ie d e n m e t le e f b a a rh e id s p ro b le m e n 2012 (bron: Leefbaarometer)
F i g u u r 3 - 8 O n t w i k k e l i n g v a n a a n d e e l b e w o n e rs in g e b ie d e n m e t l e e f b a a rh e id s problemen
21
21
( b r o n : L e e f b a a r o m e t e r)
De landelijke trend in leefbaarheidsontwikkeling wordt voor een deel bepaald door de ec onomische conjunctuur: in tijden van laagconjunctuur (zoals 2006) is de werkloosheid hoger en de leefbaarheid minder. In tijden van hoogconjunctuur (zoals 2008) geldt het omgekee rde. Om hiervoor te corrigeren is in de figuren waarin de ontwikkeling van de gemiddelde leefbaarheid is weergegeven de landelijke trend gefilterd door het gemeentelijk gemiddelde af te zetten tegen het landelijk gemiddelde. In deze figuren is het absolute niveau van de leefbaarheidsproblemen weergegeven, die mee beweegt met de conjunctuur. Er is goed te zien hoe het niveau zich verhoudt met de benchmark en of de verandering groter of kleiner is.
46
F i g u u r 3 - 9 O n t w i k k e l i n g p e r s t a d v a n h e t a a n d e e l b e w o n e rs in g e b ie d e n m e t l e e f b a a r h e i d s p r o b l e m e n t u s s e n 2 0 0 8 e n 2 0 1 2 (b ro n : L e e f b a a ro m e t e r ) .
3.2
Veiligheid
Een belangrijke dimensie van de leefbaarheid is de veiligheidssituatie. In deze paragraaf gaan we op een aantal veiligheidsthema’s nader in. Hiervoor is gebruik gemaakt van geregistreerde criminaliteit, zoals het CBS die publiceert op basis van gegevens 22 van de politie . Geweldsmisdrijven Allereerst is gekeken naar het aantal geweldsmisdrijven (per 1.000 inwoners). In de grote GSO-steden zijn gemiddeld de meeste geweldsmisdrijven, maar wel minder dan in de benchmarkgemeenten. Met name in Arnhem en Nijmegen is het aantal g eweldsmisdrijven groter (zie Figuur 3-12). Tussen 2005 en 2010 was sprake van een dalende trend in de grote GSO-steden, die sterker was dan in de vergelijkbare steden (zie figuur 3-10). Maar in 2011 is het aantal geweldsmisdrijven weer toegenomen. In Arnhem en Ede is tussen 2008 en 2011 het aantal geweldsmisdrijven sterker gedaald
22
Het gaat om meldingen bij de politie. Een campagne kan bijvoorbeeld het aantal meldingen vergroten, zonder dat er in de werkelijkheid meer misdrijven hebben plaatsgevonden. Het gaat dus niet om de daadwerkelijke misdrijven, maar om de bij de politie bekende misdrijven. Daarnaast geldt dat de politie in 2009 is overgeschakeld op een ander registratiesy steem waarbij op het vlak van bijvoorbeeld vandalisme vermoedelijk minder incidenten wo rden geregistreerd.
47
dan in de benchmarkgemeenten. In Nijmegen iets minder en i n Apeldoorn is het aantal geweldsmisdrijven in deze periode zelfs toegenomen ( Figuur 3-13). In de kleine GSO-steden is het aantal geweldsmisdrijven groter dan in de vergelijkbare steden. Desondanks is de trend sinds 2006 wel dalende. In alle steden ligt het aantal geweldsmisdrijven hoger dan de benchmark, maar vooral Tiel heeft last van een groot aandeel geweldsmisdrijven, dat zelfs op een hoger niveau ligt dan de grote stad Nijmegen. Er is in Tiel wel sprake van een dalende trend en in Zutphen zelfs nog meer. In Harderwijk is het aantal geweldsmisdrijven tussen 2008 en 2011 daarentegen iets toegenomen. f i g u u r 3 - 1 0 A a n t a l g e w e l d s m is d r ij v e n p e r 1 . 0 0 0 in w o n e rs 2 0 0 5 - 2 0 1 1 (b ro n : C B S )
*Doesburg onbekend.
23
23
Het CBS publiceert alleen gegevens die statistisch te vergelijken zijn met andere gemeenten. Voor Doesburg kan daarom niet het aantal geweldsmisdrijven – zoals bij de andere stadsmonitoren – in beeld worden gebracht.
48
f i g u u r 3 - 1 1 A a n t a l g e w e l d s m i s d r ij v e n p e r 1 . 0 0 0 in w o n e rs 2 0 1 1 (b ro n : C B S )
*Doesburg onbekend.
F i g u u r 3 - 1 2 A a n t a l g e w e l d s m is d ri j v e n p e r 1 . 0 0 0 in w o n e rs in d e G e ld e rs e s t e d e n 2011 (bron: CBS).
*Doesburg onbekend.
49
F i g u u r 3 - 1 3 O n t w i k k e l i n g a a n t a l g e w e ld s m is d r ij v e n p e r 1 . 0 0 0 in w o n e rs in d e G e l d e r s e s t e d e n 2 0 0 8 - 2 0 1 1 ( b ro n : C B S ) .
*Doesburg onbekend.
F i g u u r 3 - 1 4 A a n t a l g e w e l d s m is d ri j v e n p e r 1 . 0 0 0 in w o n e rs 2 0 0 5 - 2 0 1 1 in d e o m m e landgemeenten (bron: CBS)
*Doesburg onbekend.
50
In de kleine KSB-steden ligt het aantal geweldsmisdrijven op een iets hoger niveau dan in vergelijkbare gemeenten, maar er is sinds 2008 wel sprake van een dalende 24 trend waardoor het verschil met de benchmark klein er is geworden . In Culemborg, Zaltbommel en Winterswijk is het aantal geweldsmisdrijven hoger dan de benchmark, maar is de trend wel dalende. Die daling is het sterkst in Wageningen. In de ommelandgemeenten ligt het aantal geweldsmisdrijven over het algem een op een lager niveau dan in de steden zelf (zie figuur 3-11). Ermelo is daar de uitzondering op. In de ommelandgemeenten van de GSO-steden is - net zoals in de GSO-steden zelf - sprake van een dalende trend. Ook in de ommelanden van de KSB-steden is die dalende trend zichtbaar, maar daar is in 2011 het aantal geweldsmisdrijven weer toegenomen. Diefstallen en inbraken Het aantal diefstallen en inbraken is in de Gelderse steden hoger dan in de vergelij kbare steden (zie figuur 3-15). In de grote GSO-steden is het aantal diefstallen en inbraken tot 2008 gedaald, maar sindsdien is de daling gestagneerd. In Arnhem en Nijmegen worden meer diefstallen en inbraken gepleegd (zie figuur 3-16 en Figuur 3-17), maar tussen 2008 en 2011 is het aantal gelijk gebleven. In Ede is het aantal diefstallen en inbraken in dezelfde periode gedaald, ongeveer net zoveel als in de benchmar kgemeenten (Figuur 3-18). In de kleine GSO-steden is vanaf 2008 sprake van een duidelijke toename van het aantal diefstallen en inbraken. Tot op dat moment lag het aantal op een gelijk ni veau met de benchmarkgemeenten, maar door de toename ligt dat nu duidelijk hoger. In alle vier de kleine GSO-steden ligt het aantal boven dat van de benchmark en is sinds 2008 behoorlijk toegenomen. Met name in Tiel worden er relatief veel inbraken en diefstallen gepleegd en is dit aantal aanzienlijk toegenomen. Ook in de KSB-steden is het aantal diefstallen en inbraken groter dan in de benchmarkgemeenten. Winterswijk is hier de uitzondering op. Vanaf 2009 is wel sprake van een kleine afname, waardoor het verschil kleiner is geworden. Deze afname is vooral in Wageningen en Culemborg te zien. Ten slotte is in Figuur 3-19 gekeken naar het aantal diefstallen en inbraken in de ommelandgemeenten. Dat aantal ligt duidelijk lager dan in de steden zelf, met Rozendaal als uitzondering. In de ommelanden van de grote GSO -steden en de KSB-steden ligt het aantal iets hoger dan in de vergelijkbare ommelanden. Dit ligt – fluctuaties uitgezonderd – sinds 2007 ongeveer op hetzelfde niveau. In de ommelanden van de kleine GSO-steden is het aantal diefstallen en inbraken het laagst en ook minder dan in de vergelijkbare ommelanden. Sinds 2008 is hier wel sprake van een stijgende trend.
24
Voor Doesburg heeft het CBS geen cijfers gepubliceerd.
51
f i g u u r 3 - 1 5 A a n t a l d i e f s t a l l e n e n in b ra k e n p e r 1 . 0 0 0 in w o n e rs 2 0 0 5 - 2 0 1 1 (b r o n : CBS)
f i g u u r 3 - 1 6 A a n t a l d i e f s t a l l e n e n in b ra k e n p e r 1 . 0 0 0 in w o n e rs 2 0 1 1 (b ro n : C B S )
52
F i g u u r 3 - 1 7 A a n t a l d i e f s t a l l e n e n in b ra k e n p e r 1 . 0 0 0 in w o n e rs in d e G e ld e rs e steden 2011 (bron: CBS).
F i g u u r 3 - 1 8 O n t w i k k e l i n g a a n t a l d ie f s t a l le n e n in b r a k e n p e r 1 . 0 0 0 in w o n e rs i n d e G e l d e r s e s t e d e n 2 0 0 8 - 2 0 1 1 ( b ro n : C B S ) .
53
F i g u u r 3 - 1 9 A a n t a l d i e f s t a l l e n e n in b ra k e n p e r 1 . 0 0 0 in w o n e rs 2 0 0 5 - 2 0 1 1 in d e ommelandgemeenten (bron: CBS)
Vernielingen Ten slotte is gekeken naar het aantal vernielingen in de Gelderse steden. Deze zijn het grootst in de kleine GSO-steden en de KSB-steden. In deze steden ligt het aantal vernielingen ook boven dat van de benchmarksteden ( figuur 3-20). In de kleine GSOsteden zijn het vooral de bewoners van Tiel en Zutphen die te maken hebben met relatief veel vernielingen. In de KSB-steden gaat het om Doesburg en Culemborg (Figuur 3-22). Opvallend is dat het aantal vernielingen (per 1.000 inwoners) in de grote GSO-steden kleiner is, ook in vergelijking met de benchmark. Alleen Arnhem komt boven het gemiddelde van de benchmark uit. Vanaf 2008 is het aantal vernielingen duidelijk aan het teruglopen. Niet alleen in de Gelderse steden, maar ook in de benchmarksteden. Die daling gaat ongeveer gelijk op. De daling is het sterkst geweest in Arnhem, Zutphen en Culemborg en relatief wat minder in Tiel, Apeldoorn en Doesburg (Figuur 3-23). Het aantal vernielingen in de ommelandgemeenten wijkt niet veel af van d at in de vergelijkbare ommelanden (Figuur 3-24), ook qua dalende trend sinds 2008. Alleen in het ommeland van de KSB-steden ligt het aantal vernielingen boven dat van de verg elijkbare ommelanden. Dat komt vooral door een sterke toename tussen 2006 en 2008. Qua plaatsen springen Brummen en Renkum eruit als gemeenten met relatief veel vernielingen.
54
f i g u u r 3 - 2 0 A a n t a l v e r n i e l i n g e n p e r 1 . 0 0 0 in w o n e rs 2 0 0 5 - 2 0 1 1 (b ro n : C B S )
f i g u u r 3 - 2 1 A a n t a l v e r n i e l i n g e n p e r 1 . 0 0 0 in w o n e rs 2 0 1 1 (b ro n : C B S )
55
F i g u u r 3 - 2 2 A a n t a l v e r n i e l i n g e n p e r 1 . 0 0 0 in w o n e rs in d e G e ld e rs e s t e d e n 2 0 1 1 (bron: CBS).
F i g u u r 3 - 2 3 O n t w i k k e l i n g a a n t a l v e rn ie l in g e n p e r 1 . 0 0 0 in w o n e rs in d e G e ld e r s e steden 2008-2011 (bron: CBS).
56
F i g u u r 3 - 2 4 A a n t a l v e r n i e l i n g e n p e r 1 . 0 0 0 in w o n e rs 2 0 0 5 - 2 0 1 1 in d e o m m e la n d gemeenten (bron: CBS)
3.3
Thematisch profiel leefbaarheid
In dit hoofdstuk is inzicht geboden in de leefbaarheid van de Gelderse steden: waar is de leefbaarheid goed, waar is de ontwikkeling achtergebleven en waar zijn er relatief veel geweldsmisdrijven? In deze laatste paragraaf wordt gekeken naar een profielschets van de dertien Gelderse steden op gebied van de leefbaarheid en veiligheid. Met behulp van clusteranalyse van de steden op de indicatoren uit dit hoofdstuk wordt inzichtelijk gemaakt welke steden op elkaar lijken en welke juist niet. Tabel 3-1 laat zien dat vier clusters kunnen worden geïdentificeerd van steden met een soortgelijke leefbaarheids- en veiligheidssituatie. Uiteraard geldt dat de steden binnen zo’n cluster niet exact dezelfde scores hebben. Op een individuele indicator kan een stad zelfs heel anders scoren dan de andere steden in hetzelfde clusters. O ndanks de diversiteit tussen de steden is er binnen zo’n cluster wel een algemene lijn zichtbaar.
57
T a b e l 3 - 1 : C l u s t e r s v a n s t e d e n o p t h e m a ’ s le e f b a a r h e id e n v e i lig h e id
Cluster 1: Apeldoorn, Doetinchem, Harderwijk, Wageningen en Zaltbommel In dit cluster is de leefbaarheids- en veiligheidssituatie relatief goed te noemen. Er zijn niet of nauwelijks leefbaarheidsproblemen, de gemiddelde leefba arheid ligt boven het landelijk gemiddelde en er zijn relatief weinig geweldsmisdrijven, vernieli ngen en diefstallen en inbraken. Cluster 2: Arnhem en Nijmegen In dit cluster is de leefbaarheids- en veiligheidsproblematiek groter dan in de andere Gelderse steden. Er hebben relatief veel bewoners te maken met leefbaarheidspr oblematiek in de woonomgeving, de gemiddelde leefbaarheid blijft duidelijk achter bij het landelijk gemiddelde en er zijn relatief veel geweldsmisdrijven en diefstallen en inbraken. Cluster 3: Ede en Winterswijk In de steden binnen dit cluster is de leefbaarheids- en veiligheidssituatie van de Gelderse steden het sterkst. Er zijn geen leefbaarheidsproblemen, de gemiddelde lee fbaarheid is het hoogst en het aantal geweldsmisdrijven, vernieli ngen en diefstallen is lager dan in de rest van de steden. Cluster 4: Zutphen, Culemborg, Doesburg en Tiel In dit cluster is de leefbaarheids- en veiligheidssituatie lager dan gemiddeld. De gemiddelde leefbaarheidssituatie blijft iets achter bij het landel ijk gemiddelde en vooral het aantal vernielingen is relatief hoog. Op de andere drie indicatoren is de situatie tussen deze steden wat meer divers.
58
4
Economie Nederland bevindt zich economisch in zwaar weer. In eerste instantie uitte de econ omische crisis zich vooral in een oplopende staatsschuld en problemen in de financiële sector. Maar de laatste jaren is de crisis ook in de reële economie doorgedrongen. Zo loopt de werkgelegenheid terug en neemt het aantal faillissementen toe. Dit brengt onder meer oplopende werkloosheid en dalende inkomens met zich mee. Hoe de sociaaleconomische positie en werkloosheid zich in de Gelderse steden ontwikkeld hebben, komt in de volgende hoofdstukken aan bod. In dit hoofdstuk wordt de vraa gkant van de arbeidsmarkt in beeld gebracht door te kijken naar de ontwikkeling van het aantal banen in totaliteit en per sector (industrie, zakelijke dienstverlening, d etailhandel en gezondheidszorg). Dit hoofdstuk beschrijft daarnaast het aantal faillissementen en het aantal starte rs. Tevens dreigt de winkelleegstand een probleem te worden. Niet alleen door een a fnemende consumptie, maar vooral door internetwinkels kunnen veel winkels het hoofd niet boven water houden. Ten slotte wordt ingegaan op de bereikbaarheid van de Gelderse steden. Een slechte bereikbaarheid kan een negatieve impact op de economie van de steden hebben.
4.1
Banen
Met het aanbod van de werkgelegenheid gaat het over het algemeen goed in de Gelderse steden. Er zijn gemiddeld genomen meer banen per inwoner tussen de 1 5 en 65 jaar (de potentiële beroepsbevolking) dan in de vergelijkbare gemeenten (zie figuur 4-2). Tegelijkertijd is het aantal banen per inwoner de laatste jaren – ondanks de crisis – ongeveer op hetzelfde peil gebleven. In de kleine GSO-steden is het aandeel banen sinds 2008 gemiddeld met een kleine twee procentpunten gedaald, terwijl het aandeel banen in betreffende benchmark ongeveer gelijk is gebleven. In de grote GSO-steden is het aandeel banen in de benchmark ongeveer gelijk gebleven en in de KSB-steden met één procentpunt toegenomen. In de ontwikkeling zijn er soms wel behoorlijke verschillen tussen de steden. In de kleine GSO-steden kan de daling worden toegeschreven aan Doetinchem, Harderwijk en Zutphen (figuur 4-4). In Tiel is het aandeel banen daarentegen met twee procentpunten toegenomen. In de grote GSO-steden is in Apeldoorn het aandeel banen toegenomen, terwijl die in Arnhem en Nijmegen gedaald zijn. Voor de KSB -steden geldt dat het aandeel banen in Wageningen tussen 2008 en 2012 behoorlijk is gestegen, terwijl de bewoners van Winterswijk en Zaltbommel met een afnam e te maken hebben gehad. Ook qua niveau van het aantal banen per inwoner zijn er verschillen tussen de steden (zie figuur 4-3). In de groep grote GSO-steden is het aandeel banen per inwoner In Apeldoorn en Arnhem hoger dan in Nijmegen en Ede. In de groep kleine GSO-steden zijn er relatief veel banen in Doetinchem en Tiel. En in de KSB -steden zijn er wat meer
59
banen in Winterswijk en Zaltbommel, terwijl het aantal banen als aandeel van de potentiële beroepsbevolking in Doesburg duidelijk onder de KSB-benchmark ligt. f i g u u r 4 - 1 A a n t a l b a n e n 2 0 1 2 (a ls a a n d e e l v a n d e p o t e n t i ë le b e ro e p s b e v o lk in g (bron: PWE 2012).
f i g u u r 4 - 2 : O n t w i k k e l i n g a a n t a l b a n e n (a ls a a n d e e l v a n d e p o t e n t ië le b e ro e p s b e volking (bron: PWE 2012).
60
f i g u u r 4 - 3 A a n t a l b a n e n i n d e G e ld e rs e s t e d e n 2 0 1 2 (a ls a a n d e e l v a n d e p o t e n t i e l e b e r o e p s b e v o l k i n g ( b r o n : P W E 2 0 1 2 ).
f i g u u r 4 - 4 O n t w i k k e l i n g a a n t a l b a n e n (p ro c e n t p u n t e n ) in d e G e ld e rs e s t e d e n 2 0 0 8 - 2 0 1 2 ( a l s a a n d e e l v a n d e p o t e n t ië le b e ro e p s b e v o l k in g (b ro n : P W E 2 0 1 2 ).
61
Industrie In heel Nederland is het aantal banen in de industrie aan het afnemen , onder meer door outsourcing naar lage(re) lonenlanden en efficiencyverbeteringen. Zo ook in Gelderland. Gemiddeld genomen is het aantal banen per potentiële werknemer sind s 2008 tussen de 0,5 en 1 procentpunt afgenomen (figuur 4-6). Sinds 2010 lijkt de daling echter gestopt te zijn. Opvallend is dat de laatste twee jaar de dalende trend gekeerd is, met name de toename van het aantal industriebanen in Doetinchem valt op. De Gelderse steden hebben relatief wat minder banen in de industrie dan de benchmarkgemeenten, met uitzondering van de kleine GSO-steden, waar het aandeel banen per inwoner ongeveer gelijk is ten opzichte van de benchmark. Niet alleen is het aa ndeel industriebanen in Doetinchem de laatste twee jaar toegenomen, er zijn relatief ook de meeste industriebanen, gevolgd door Doesburg en Winterswijk. Wageningen kent daarentegen nauwelijks industriebanen (figuur 4-7). De daling van het aandeel industriebanen is het sterkst geweest in Nijmegen, Harderwijk, Culemborg, Winter swijk en Zaltbommel (figuur 4-8). Zakelijke dienstverlening In de grote GSO- en KSB-steden zijn er - in verhouding tot de benchmark – niet alleen relatief veel banen in de zakelijke dienstverlening, ook is het aantal banen per inwoner stijgende (figuur 4-10). In de benchmarkgemeenten is niet of nauwelijks sprake van een toename. De kleine GSO-steden laten precies het omgekeerde beeld zien: het aandeel banen ligt lager dan in de benchmark én is dalende (terwijl de trend in de benchmark stijgende is). Er zijn wel grote verschillen tussen de steden. Binnen de groep grote GSO-steden is het aandeel banen in de zakelijke dienstverlening voornamelijk in Apeldoorn en Ar nhem groot. In Apeldoorn is dat aandeel sinds 2008 ook behoorlijk gestegen, terwijl in Nijmegen en Ede sprake is van een afname. Binnen de kleine GSO-steden zijn er relatief veel zakelijke banen in Tiel, die tegelijkertijd ook in aantal zijn toegenomen sinds 2008. In Zutphen is het aantal zakelijke banen relatief laag en Harderwijk heeft te maken gehad met een behoorlijke daling. Ten slotte wordt het bovengemiddeld aa ndeel banen in de KSB-steden veroorzaakt door Wageningen en Zaltbommel. In Wageningen is het aandeel banen ook behoorlijk toegenomen, terwijl Doesburg en Zal tbommel met een daling te maken hebben gehad.
62
f i g u u r 4 - 5 A a n t a l b a n e n i n d u s t ri e 2 0 1 2 (a ls a a n d e e l v a n d e p o t e n t i ë le b e ro e p s bevolking (bron: PWE 2012).
f i g u u r 4 - 6 : O n t w i k k e l i n g a a n t a l b a n e n in d u s t rie ( a l s a a n d e e l v a n d e p o t e n t ië le b e r o e p s b e v o l k i n g ( b r o n : P W E 2 0 1 2 ).
63
f i g u u r 4 - 7 A a n t a l b a n e n i n d u s t ri e in d e G e ld e rs e s t e d e n 2 0 1 2 ( a ls a a n d e e l v a n d e p o t e n t i ë l e b e r o e p s b e v o l k i n g ( b ro n P W E 2 0 1 2 ) .
f i g u u r 4 - 8 O n t w i k k e l i n g a a n t a l b a n e n in d u s t ri e (p r o c e n t p u n t e n ) in d e G e ld e r s e s t e d e n 2 0 0 8 - 2 0 1 2 ( a l s a a n d e e l v a n d e p o t e n t ië l e b e ro e p s b e v o lk in g ( b ro n P W E 2012).
64
f i g u u r 4 - 9 A a n t a l b a n e n z a k e l ij k e d ie n s t v e rl e n in g 2 0 1 2 ( a ls a a n d e e l v a n d e p o t e n t i ë l e b e r o e p s b e v o l k i n g ( b ro n P W E 2 0 1 2 ).
f i g u u r 4 - 1 0 : O n t w i k k e l i n g a a n t a l b a n e n z a k e l ij k e d i e n s t v e rl e n in g ( a ls a a n d e e l v a n d e p o t e n t i ë l e b e r o e p s b e v o l k in g ( b ro n P W E 2 0 1 2 ).
65
f i g u u r 4 - 1 1 A a n t a l b a n e n z a k e l i j k e d ie n s t v e r le n in g in d e G e ld e rs e s t e d e n 2 0 1 2 ( a l s a a n d e e l v a n d e p o t e n t i ë le b e ro e p s b e v o l k in g ( b ro n P W E 2 0 1 2 ).
f i g u u r 4 - 1 2 O n t w i k k e l i n g a a n t a l b a n e n z a k e l i j k e d i e n s t v e rl e n in g (p ro c e n t p u n t e n ) i n d e G e l d e r s e s t e d e n 2 0 0 8 - 2 0 1 2 ( a ls a a n d e e l v a n d e p o t e n t ië le b e ro e p s b e v o l king (bron PWE 2012).
66
Detailhandel Het aandeel banen in de detailhandel ligt in de grote GSO - en KSB-steden gemiddeld onder het niveau van de benchmark. In de kleine GSO-steden zijn er daarentegen relatief veel banen in de detailhandel (figuur 4-14). Na een behoorlijke daling tussen 2008/2009 en 2010, is de laatste jaren het aandeel banen in de detailhandel weer aan het toenemen. In de kleine GSO- en KSB-steden is het aandeel weer ongeveer even hoog als in 2008, in de grote GSO-steden blijft het aandeel nog een half procentpunt achter. Deze stijgende trend is overigens ook in benchmarkgemeenten te zien. In de grote GSO-steden valt de toename van het aandeel detailhandel sinds 2008 in Ede op (figuur 4-16). In de drie andere steden is het aandeel gedaald. In Ede zijn er anno 2012 iets meer banen in vergelijking met het gemiddelde van de benchmark, in Arnhem en Nijmegen minder (figuur 4-15). In de kleine GSO-steden zijn er in Doetinchem, Harderwijk en Zutphen relatief veel banen in deze sector. De ontwikkeling is wel anders in deze steden: Harderwijk heeft te maken gehad met een daling, Zutphen (en Tiel) met een stijging. Ten slotte blijft het aandeel banen in de detailhandel in de KSB-steden Doesburg en Wageningen duidelijk achter bij de benchmark. In Zaltbo mmel en Winterswijk zijn er relatief veel banen in de detailhandel en is het aandeel gestegen. Gezondheidszorg De vergrijzing en intensivering van de gezondheidszorg zijn terug te zien in de ontwikkeling van het aantal banen in deze sector. Deze lopen langzaam maar gestaag op, ook in de Gelderse steden. In vergelijking met 2000 ligt het aantal banen per inwoner tussen de 15 en 65 jaar nu circa vier procentpunten hoger (figuur 4-18). In de beide categorieën GSO-steden zijn er duidelijk meer banen in de gezondheidszorg dan in bijbehorende benchmark. In de grote GSO-steden is de toename iets sterker geweest dan in de benchmark, in de kleine GSO-steden ongeveer gelijk. Dat laatste komt door een daling van het aandeel banen na 2010 die opvallend genoeg in drie van de vier (Doetinchem, Tiel en Zutphen) kleine GSO-steden heeft plaatsgevonden en nergens anders in de Gelderse steden. In de KSB-steden is het aandeel banen in deze sector ongeveer gelijk aan de benchmark en de toename heeft de trend van diezelfde be nchmark gevolgd. In ieder van de grote GSO-steden is het aandeel banen in de gezondheidszorg relatief groter dan in de vergelijkbare steden, maar vooral in Nijmegen zijn er veel banen in de gezondheidszorg (figuur 4-19). De toename sinds 2008 is in Arnhem beperkt gebleven en in de andere drie steden bovengemiddeld geweest (figuur 4-20). In de KSBsteden zijn er - in verhouding tot de beroepsbevolking - vooral veel gezondheidszorgbanen in Winterswijk, waar ook sprake is geweest van een behoorlijke toename. De andere KSB-steden hebben een benedengemiddelde hoeveelheid banen in de g ezondheidszorg. Naast Winterswijk, zijn er ook in Culemborg relatief veel banen bijg ekomen. In alle vier de kleine GSO-steden zijn er – ondanks de daling in drie van de vier steden- bovengemiddeld veel banen in de gezondheidszorg.
67
f i g u u r 4 - 1 3 A a n t a l b a n e n d e t a i lh a n d e l 2 0 1 2 ( a ls a a n d e e l v a n d e p o t e n t ië l e b e roepsbevolking (bron PWE 2012).
f i g u u r 4 - 1 4 : O n t w i k k e l i n g a a n t a l b a n e n d e t a ilh a n d e l ( a ls a a n d e e l v a n d e p o t e n t i ë l e b e r o e p s b e v o l k i n g ( b r o n P W E 2 0 1 2 ).
68
f i g u u r 4 - 1 5 A a n t a l b a n e n d e t a i lh a n d e l in d e G e ld e r s e s t e d e n 2 0 1 2 ( a ls a a n d e e l v a n d e p o t e n t i ë l e b e r o e p s b e v o l k in g ( b ro n P W E 2 0 1 2 ).
f i g u u r 4 - 1 6 O n t w i k k e l i n g a a n t a l b a n e n d e t a i lh a n d e l (p ro c e n t p u n t e n ) in d e G e l d e r s e s t e d e n 2 0 0 8 - 2 0 1 2 ( a l s a a n d e e l v a n d e p o t e n t ië le b e ro e p s b e v o lk in g ( b r o n PWE 2012).
69
f i g u u r 4 - 1 7 A a n t a l b a n e n g e z o n d h e id s z o rg 2 0 1 2 ( a l s a a n d e e l v a n d e p o t e n t ië le b e r o e p s b e v o l k i n g ( b r o n P W E 2 0 1 2 ).
f i g u u r 4 - 1 8 : O n t w i k k e l i n g a a n t a l b a n e n g e z o n d h e id s z o rg ( a ls a a n d e e l v a n d e p o t e n t i ë l e b e r o e p s b e v o l k i n g ( b ro n P W E 2 0 1 2 ) .
70
f i g u u r 4 - 1 9 A a n t a l b a n e n g e z o n d h e id s z o rg in d e G e l d e rs e s t e d e n 2 0 1 2 ( a ls a a n d e e l v a n d e p o t e n t i ë l e b e r o e p s b e v o lk in g ( b ro n P W E 2 0 1 2 ) .
f i g u u r 4 - 2 0 O n t w i k k e l i n g a a n t a l b a n e n g e z o n d h e id s z o rg (p ro c e n t p u n t e n ) in d e G e l d e r s e s t e d e n 2 0 0 8 - 2 0 1 2 ( a ls a a n d e e l v a n d e p o t e n t ië le b e ro e p s b e v o lk in g (bron PWE 2012).
71
Ommeland In het ommeland zijn over het algemeen minder banen ten opzichte van de beroepsbevolking dan in de steden. Dat heeft te maken met de werkgelegenheidsfunctie die de steden hebben. In vergelijking met gelijksoortige ommelanden buiten Gelderland zijn er echter veel banen in het ommeland, zeker in de ommelanden van de kleine GSO- en KSB-steden (figuur 4-21). In de ommelanden van de grote GSO-steden zijn er relatief iets minder banen dan in de ommelanden van de twee andere categorieën steden. De ommelanden van deze grote steden zijn meer afhanke lijk van de stad voor werkgelegenheid dan de ommelanden van de kleinere steden. In figuur 4-1 is goed te zien dat de gemeenten rond Arnhem en Nijmegen minder werkgelegenheid hebben in verhouding tot beroepsbevolking, terwijl bijvoorbeeld de meer zelfvoorzienende g emeentes in de Gelderse Vallei relatief veel banen hebben. Het aantal banen in de ommelanden is tussen 2008 en 2010 iets teruggelopen, maar daarna weer toegen omen. Niet alleen in de Gelderse steden, maar ook in de ommelanden van de steden bevindt het aantal industriebanen zich langdurig in een dalende trend (figuur 4-22). Sinds 2010 is deze daling wel tot staan gebracht. De patronen in het ommeland zijn ongeveer gelijk aan die van de steden: in de ommelanden van de kleine GSO -steden zijn er relatief veel banen (in vergelijking met de benchmark) , in de ommelanden van de grote GSO- en KSB-steden duidelijk minder dan in vergelijkbare gemeenten. In de Gelderse Vallei, Noord-Veluwe en de Achterhoek zijn er relatief meer banen in de industrie dan elders (figuur 4-5). Niet alleen in de steden, ook in de ommelanden is het aandeel zakelijke banen aan het toenemen (figuur 4-23). In vergelijking met de benchmark zijn er veel banen in de zakelijke dienstverlening in de ommelanden. Deze banen concentreren zich vooral in en rond de grote steden (figuur 4-12). In de ommelanden van de kleine GSO-steden zijn er relatief meer banen in de detailhandel dan in de benchmark, in de ommelanden van de grote GSO- en KSB-steden wat minder (figuur 4-23). Met name in de Gelderse Vallei zijn er in de kleinere gemeenten veel banen in de detailhandel. Deze gemeenten zijn op dit terrein wat minder op de stad aangewezen dan de andere kleinere Gelderse gemeenten ( figuur 4-13). Het aantal banen in de detailhandel in de ommelanden is over het algemeen aan het toenemen, alleen in de ommelanden van de KSB-steden is het aantal in 2012 gedaald. Ten slotte is in de ommelanden het aantal banen in de gezondheidszorg sterk gestegen (figuur 4-25). Vooral in de ommelanden van de KSB-steden neemt het aantal banen in de gezondheidszorg sinds 2009 bovengemiddeld toe. In vergelijking met de gelijksoortige ommelanden zijn er relatief veel banen in de gezondheidszorg in de Gelderse ommelanden. Het aantal banen in de gezondheidszorg is relatief wat lager in de Betuwe (figuur 4-17)
72
f i g u u r 4 - 2 1 : O n t w i k k e l i n g a a n t a l b a n e n o m m e la n d ( a ls a a n d e e l v a n d e p o t e n t ië le b e r o e p s b e v o l k i n g ( b r o n : P W E 2 0 1 2 ).
f i g u u r 4 - 2 2 : O n t w i k k e l i n g a a n t a l b a n e n in d u s t r ie o m m e la n d ( a ls a a n d e e l v a n d e p o t e n t i ë l e b e r o e p s b e v o l k i n g (b ro n : P W E 2 0 1 2 ) .
73
f i g u u r 4 - 2 3 : O n t w i k k e l i n g a a n t a l b a n e n z a k e l ij k o m m e la n d ( a ls a a n d e e l v a n d e p o t e n t i ë l e b e r o e p s b e v o l k i n g (b ro n : P W E 2 0 1 2 ) .
f i g u u r 4 - 2 4 : O n t w i k k e l i n g a a n t a l b a n e n d e t a ilh a n d e l o m m e la n d ( a ls a a n d e e l v a n d e p o t e n t i ë l e b e r o e p s b e v o l k in g (b ro n : P W E 2 0 1 2 ) .
74
f i g u u r 4 - 2 5 : O n t w i k k e l i n g a a n t a l b a n e n g e z o n d h e id s z o rg o m m e la n d ( a ls a a n d e e l v a n d e p o t e n t i ë l e b e r o e p s b e v o l k in g (b ro n : P W E 2 0 1 2 ).
4.2
Starters en faillissementen
Het aantal faillissementen is in de Gelderse steden tussen 2007 en 2009 opgelopen (figuur 4-27). Maar na die toename is het tot en met 2011 weer afgenomen. Alleen in de KSB-steden is in 2011 weer sprake geweest van een kleine toename. Anno 2011 is het aantal faillissementen ongeveer gelijk aan dat van 2008. Er zijn grote verschillen in de relatieve omvang van het aantal faillissementen: in Doetinchem, Winterswijk, Doesburg en Zutphen is het aantal faillissementen relatief groter dan in de andere Gelderse steden (figuur 4-28). In Harderwijk, Wageningen en Apeldoorn is het aantal faillissementen daarentegen kleiner. Ook in de ontwikkeling tussen 2008 en 2011 zijn er verschillen tussen de steden: in Doesburg, Zutphen en Winterswijk is sprake van een sterkere toename; in Zaltbommel, Culemborg, Tiel en Apeldoorn is zelfs sprake van een lager aantal faillissementen dan in 2008 ( figuur 4-29). Het aantal startende bedrijven is – getuige de inschrijvingen in het handelsregister van de Kamer van Koophandel - in de Gelderse steden sinds 2003 gestegen (figuur 4-31). Dat zijn niet alleen mensen die in de klassieke zin een eigen bedrijf zijn begonnen. Voor een belangrijk deel betreft het zelfstandigen zonder personeel (ZZP’ers) waarvoor een vast dienstverband niet meer mogelijk bleek te zijn en die voor zichzelf zijn begonnen. ZZP’ers zijn volgens het CBS vooral te vinden in de zakelijke dienstve rlening en in de bouwsector. In de grote GSO-steden is de toename van starters –met name sinds 2008 - relatief het sterkst geweest, in de KSB-steden kleiner. De verschillen tussen de drie categorieën Gelderse steden blijven echter beperkt, ook wanneer naar de individuele steden gekeken wordt (figuur 4-32). In Arnhem is tussen 2008 en
75
2011 het aantal starters het sterkst toegenomen, waardoor anno 2011 het aantal starters per 10.000 inwoners die tot de potentiële beroepsbevolking behoren in deze stad ook het grootst is. Ook in Nijmegen en Harderwijk zijn er relatief veel starters bijgekomen en ligt het aandeel boven dat van de andere Gelderse steden. Daarnaast is in Winterswijk en Ede het aantal starters sterker toegenomen dan elders, zonder tot een bovengemiddeld aandeel starters in 2011 te leiden. In Zaltbommel, Zutphen en Tiel is het aantal starters afgenomen sinds 2008 (figuur 4-33). Ommelanden De relatieve omvang van het aantal faillissementen is in de ommelanden ongeveer gelijk aan die in de steden (vergelijk figuur 4-34 met figuur 4-27). Na een toename in 2008 en 2009, is het aantal sindsdien weer kleiner geworden. Er zijn wel grote ve rschillen tussen de gemeenten. In de Achterhoek, delen van de Betuwe en de omm elanden van Arnhem en Nijmegen zijn er relatief veel faillissementen geweest in 2011. In het noordelijk deel van Gelderland een stuk minder ( figuur 4-26). Het aantal starters is in de ommelanden ten opzichte van de potentiële beroepsb evolking kleiner dan in de steden. Net als in de steden neemt ook in de ommelanden het aantal starters toe, met een dip in 2009 (figuur 4-35). In de Gelderse Vallei en de Veluwe zijn er relatief veel starters, in de Achterhoek weinig ( figuur 4-30).
76
f i g u u r 4 - 2 6 A a n t a l f a i l l i s s e m e n t e n 2 0 1 1 (p e r 1 0 . 0 0 0 in w o n e rs p o t e n t i ë le b e r o e p s b e v o l k i n g ( b r o n K V K / B u re a u E c o n o m is c h O n d e rz o e k P ro v in c ie G e l d e r la n d ; Statistisch Zakboek).
f i g u u r 4 - 2 7 : O n t w i k k e l i n g a a n t a l f a i l lis s e m e n t e n (p e r 1 0 . 0 0 0 in w o n e rs p o t e n t ië le b e r o e p s b e v o l k i n g ( b r o n K V K / B u re a u E c o n o m is c h O n d e rz o e k P ro v in c ie G e ld e r land; Statistisch Zakb oek).
77
f i g u u r 4 - 2 8 A a n t a l f a i l l i s s e m e n t e n 2 0 1 1 (p e r 1 0 . 0 0 0 in w o n e rs p o t e n t i ë le b e r o e p s b e v o l k i n g ( b r o n K V K / B u re a u E c o n o m is c h O n d e rz o e k P ro v in c ie G e ld e r la n d ; Statistisch Zakboek).
f i g u u r 4 - 2 9 O n t w i k k e l i n g a a n t a l f a i ll is s e m e n t e n 2 0 0 8 - 2 0 1 1 (p e r 1 0 . 0 0 0 in w o n e rs p o t e n t i ë l e b e r o e p s b e v o l k i n g in p ro c e n t p u n t e n (b ro n K V K / B u re a u E c o n o m is c h O n d e r z o e k P r o v i n c i e G e l d e r l a n d ; S t a t is t is c h Z a k b o e k ) .
*benchmark landelijk gemiddelde
78
f i g u u r 4 - 3 0 A a n t a l s t a r t e r s 2 0 1 1 (p e r 1 0 . 0 0 0 in w o n e rs p o t e n t i ë l e b e ro e p s b e v o l k i n g ( b r o n K V K / B u r e a u E c o n o m is c h O n d e rz o e k P ro v in c ie G e ld e rla n d ; S t a t is t i s c h Zakboek).
f i g u u r 4 - 3 1 : O n t w i k k e l i n g a a n t a l s t a r t e rs (p e r 1 0 . 0 0 0 in w o n e rs p o t e n t ië le b e r o e p s b e v o l k i n g ( b r o n K V K / B u re a u E c o n o m is c h O n d e rz o e k P ro v in c ie G e ld e r la n d ; Statistisch Zakboek).
79
f i g u u r 4 - 3 2 A a n t a l s t a r t e r s 2 0 1 1 (p e r 1 0 . 0 0 0 in w o n e rs p o t e n t i ë l e b e ro e p s b e v o l k i n g ( b r o n K V K / B u r e a u E c o n o m is c h O n d e rz o e k P ro v in c ie G e ld e rla n d ; S t a t is t i s c h Zakboek).
f i g u u r 4 - 3 3 O n t w i k k e l i n g a a n t a l s t a rt e rs 2 0 0 8 - 2 0 1 1 ( p e r 1 0 . 0 0 0 in w o n e rs p o t e n t i ë l e b e r o e p s b e v o l k i n g i n p r o c e n t p u n t e n (b ro n K V K / B u re a u E c o n o m is c h O n d e r z o e k P r o v i n c i e G e l d e r l a n d ; S t a t is t is c h Z a k b o e k ) .
*benchmark landelijk gemiddelde
80
f i g u u r 4 - 3 4 : O n t w i k k e l i n g a a n t a l f a i l lis s e m e n t e n o m m e la n d e n (p e r 1 0 . 0 0 0 in w o n e r s p o t e n t i ë l e b e r o e p s b e v o l k in g (b ro n K V K / B u r e a u E c o n o m is c h O n d e rz o e k P r o vincie Gelderland ; Statistisch Zakboek ).
f i g u u r 4 - 3 5 : O n t w i k k e l i n g a a n t a l s t a r t e rs o m m e la n d e n (p e r 1 0 . 0 0 0 in w o n e rs b e r o e p s b e v o l k i n g ( b r o n C B S / B u re a u E c o n o m is c h O n d e rz o e k P ro v in c ie G e ld e r la n d ) .
81
4.3
Winkelleegstand
In Nederland komen steeds meer winkels leeg te staan. Niet alleen de economische crisis, maar vooral de ontwikkeling van internetwinkelen is hier debet aan. Ook de Gelderse steden hebben daar mee te maken. In de grote GSO-steden is de winkelleegstand – gemeten naar vloeroppervlak - tussen 2008 en 2013 met ongeveer 1,5 procentpunt gestegen naar 7,4 procent. De toename is met ruim twee procentpunten het sterkst geweest in de kleine GSO-steden en is anno 2013 6,2 procent. In de KSB steden is de toename beperkt gebleven tot driekwart procentpunt en komt daardoor uit op 5,4 procent (figuur 4-37). In de steden valt het hoge aandeel leegstaande vloeroppervlak voor winkels op in Apeldoorn, Zutphen en Doesburg op (figuur 4-38). In Apeldoorn en Zutphen is deze tussen 2008 en 2013 het sterkst gestegen met drie á vier procentpunten (figuur 4-39). In Doesburg was de problematiek in 2008 groter gezien de daling de daaropvolgende jaren. Ook in Tiel is de winkelleegstand gedaald en daar is deze , naar vloeroppervlak het laagst van alle Gelderse steden. In aantallen leegstaande winkels is dat overigens niet het geval en is de winkelleegstand in Tiel juist hoog. Ten slotte hebben Nijmegen, Doetinchem, Harderwijk, Wageningen en Zaltbommel te maken gehad met een to ename van de winkelleegstand van ongeveer twee procentpunten.
f i g u u r 4 - 3 6 W i n k e l l e e g s t a n d 2 0 1 3 ( v lo e ro p p e r v la k , b ro n L o c a t u s ).
82
f i g u u r 4 - 3 7 : O n t w i k k e l i n g w i n k e l le e g s t a n d 2 0 0 8 - 2 0 1 3 (v lo e ro p p e r v la k , b ro n L o catus).
f i g u u r 4 - 3 8 : W i n k e l l e e g s t a n d in d e G e ld e rs e s t e d e n 2 0 1 3 (v lo e ro p p e r v la k , b r o n Locatus).
83
f i g u u r 4 - 3 9 : O n t w i k k e l i n g w i n k e l le e g s t a n d (p ro c e n t p u n t e n ) 2 0 0 8 - 2 0 1 3 in d e G e l d e r s e s t e d e n 2 0 1 3 ( v l o e r o p p e rv la k , b ro n L o c a t u s ) .
*benchmark landelijk gemiddelde
Ommeland De ommelanden laten een erg divers beeld qua winkelleegstand zien. In figuur 4-36 is bijvoorbeeld te zien dat de winkelleegstand in de Achterhoek behoorlijk groot is (tot wel tien procent), terwijl deze in de Betuwe nauwelijks boven de vier procent uitkomt en in sommige gemeenten zelfs onder de twee procent blijft. Qua ontwikkeling neemt vooral in de ommelanden van de grote GSO -steden de winkelleegstand toe: gemiddeld van 3,7 naar 5,1 procent tussen 2008 en 2013 ( figuur 4-40). In de ommelanden van de kleine GSO-steden is sprake geweest van een kleine toename (van 5,3 naar 5,6 procent) en in de ommelanden van de KSB -steden is zelfs sprake geweest van een kleine afname (van 4,2 naar 4,0 procent).
84
f i g u u r 4 - 4 0 : O n t w i k k e l i n g w i n k e l le e g s t a n d o m m e la n d 2 0 0 8 - 2 0 1 3 ( v lo e ro p p e r v la k , bron Locatus).
4.4
Bereikbaarheid per auto
Als laatste indicator binnen het thema economie is gekeken naar de bereikbaarheid van de Gelderse steden in de spits per auto. Hiervoor is gebruik gemaakt van de bereikbaarheidsmaatstaf van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, die is toege25 past op verschillende jaargangen van de enquêtebestanden OViN en MON . Dit is een relatieve maatstaf, waarmee – in dit geval - gemeenten met elkaar vergeleken kunnen worden. Een hoger getal betekent een betere bereikbaarheid. Het beeld dat uit figuur 4-41 naar voren komt is redelijk divers: er zijn grote verschillen tussen de steden. De grote GSO-steden zijn gemiddeld ongeveer net zo goed bereikbaar als de benchmar ksteden. Drie van de vier grote blijven echter duidelijk achter bij de gemiddelde bereikbaarheid van 1,0. Vooral Nijmegen is relatief minder goed bereikbaar in de spits. Maar, met de komst van een extra Waalbrug zijn er al maatregelen getroffen om de bereikbaarheid te verbeteren. Ook Arnhem en – in mindere mate – Apeldoorn zijn minder goed bereikbaar. Ede is daarentegen bovengemiddeld goed bere ikbaar (figuur 4-43). De kleine GSO-steden zijn relatief goed bereikbaar, met Zutphen als uitzonder ing. De gemiddelde bereikbaarheid van de KSB-steden is gelijk aan het landelijk gemiddelde, 25
In deze grootschalige enquêtes worden Nederlanders bevraagd over hun verplaatsingen op een bepaalde dag, onder meer waar ze naar toe gingen en hoe lang de reis duurde. Door ve rschillende jaargangen van deze onderzoeken samen te voegen kan een indicatief beeld gemaakt worden van de relatieve bereikbaarheid van steden.
85
maar blijft iets achter bij de benchmark. Met name Wageningen en Winterswijk zijn iets minder goed bereikbaar. Zaltbommel is daarentegen prima bereikbaar. f i g u u r 4 - 4 1 B e r e i k b a a r h e i d s p it s a u t o 2 0 0 7 / 2 0 1 1 ( re la t ie f , b ro n M O N / O V i N ).
* Een hoger getal betekent een betere bereikbaarheid ; 1,0 is het landelijk gemiddelde
f i g u u r 4 - 4 2 : B e r e i k b a a r h e i d s p it s a u t o 2 0 0 7 / 2 0 1 1 ( r e la t ie f , b ro n M O N / O V iN ).
*Doesburg onbekend; Een hoger getal betekent een betere bereikbaarheid ; 1,0 is het landelijk gemiddelde
86
f i g u u r 4 - 4 3 : B e r e i k b a a r h e i d s p it s a u t o 2 0 0 7 / 2 0 1 1 G e ld e rs e s t e d e n (re la t ie f , b ro n MON/OViN).
*Doesburg onbekend; Een hoger getal betekent een betere bereikbaarheid ; 1,0 is het landelijk gemiddelde
Ommeland Over het algemeen is het goed gesteld met de bereikbaarheid van het ommeland van de Gelderse steden. Gemiddeld gesproken ligt de bereikbaar heidsindicator voor de drie categorieën boven het landelijk gemiddelde van 1,0. De ommelanden van de grote GSO- en KSB-steden zijn ongeveer net zo goed bereikbaar als de benchmarkg emeenten en de omliggende gemeenten van de kleine GSO-steden zelfs beter (figuur 4-44). Er zijn wel verschillen in bereikbaarheid tussen de ommelanden. De gemeenten rond Arnhem en Nijmegen zijn relatief minder goed bereikbaar dan bijvoorbeeld de gemeenten in de Achterhoek, Betuwe of het noordelijk deel van de Veluwe.
87
f i g u u r 4 - 4 4 : B e r e i k b a a r h e i d o m m e la n d s p it s a u t o 2 0 0 7 / 2 0 1 1 ( re la t ie f , b ro n MON/OViN).
* Een hoger getal betekent een betere bereikbaarheid ; 1,0 is het landelijk gemiddelde
4.5
Thematisch profiel Economie
In dit hoofdstuk is inzicht geboden in de economische situatie van de Gel derse steden: waar zijn er relatief veel banen, hoe is het gesteld met de winkelleegstand en welke steden zijn goed bereikbaar. In deze laatste paragraaf wordt gekeken naar een profielschets van de dertien Gelderse steden op gebied van de economie. Met beh ulp van clusteranalyse van de steden op de indicatoren uit dit hoofdstuk wordt inzichtelijk gemaakt welke steden op elkaar lijken en welke juist niet. Om recht te doen aan de diversiteit van de verschillende indicatoren zijn ze ingedeeld in twee groepen: i ndicatoren die iets zeggen over de aanwezigheid van werkgelegenheid ( Tabel 4-1) en indicatoren die iets zeggen over de andere onderwerpen die in dit hoofdstuk aan bod zijn gekomen (Tabel 4-2). Werkgelegenheid Allereerst is gekeken naar het werkgelegenheidsprofiel: hoeveel banen zijn er in verhouding tot de beroepsbevolking en in welke sectoren? Tabel 4-1 laat zien dat er zes clusters kunnen worden geïdentificeerd van steden met een soortgelijke werkgel egenheidsstructuur. Uiteraard geldt dat de steden binnen zo’n cluster niet exact dezelfde scores hebben. Op een individuele indicator kan een stad zelfs heel anders scoren dan de andere steden in hetzelfde clusters. Ondanks de diversiteit tussen de steden is er binnen zo’n cluster wel een algemene lijn zichtbaar.
88
T a b e l 4 - 1 : C l u s t e r s v a n s t e d e n o p t h e m a w e rk g e le g e n h e id
Cluster 1: Apeldoorn en Arnhem In dit cluster is de werkgelegenheidssituatie goed gezien het grote aantal banen in verhouding tot de beroepsbevolking. Vooral op het gebied van de zakelijke dienstverlening zijn er veel banen, terwijl er relatief wat minder banen in de detailhandel zijn. Cluster 2: Ede, Harderwijk, Nijmegen, Winterswijk en Zutphen Dit cluster bevat de steden met een voor de Gelderse steden redelijk gemiddelde werkgelegenheidsstructuur. Er zijn niet extreem veel of weinig banen (ten opzichte van de andere Gelderse steden) en er springt geen duidelijke sector uit waar er veel of weinig banen zijn (individuele uitzonderingen zoals Nijmegen in de gezondheidszorg daargelaten). Cluster 3: Doetinchem en Tiel In dit cluster zijn er – in verhouding tot de beroepsbevolking – meer banen dan in andere Gelderse steden. Vooral in de sector detailhandel en de industrie zijn er relatief veel banen. Cluster 4: Culemborg en Zaltbommel Het totale aantal banen in deze steden is laag tot gemiddeld. Dit cluster van steden valt echter voornamelijk op door het lage aandeel banen in de sector gezondheid szorg. Cluster 5: Doesburg Dit cluster bestaat alleen uit Doesburg. Doesburg verkeert – in vergelijking met de andere Gelderse steden – in een vrij unieke situatie. Doesburg heeft relatief zeer we inig banen, en dat vooral in de sectoren detailhandel, gezondheidszorg en zakelijke dienstverlening. In de industriesector zijn er daarentegen meer banen dan gemiddeld in de Gelderse steden. Cluster 6: Wageningen Ook dit cluster bestaat uit één – relatief unieke – stad, namelijk Wageningen. In verhouding tot de beroepsbevolking zijn er minder banen dan in veel andere Gelderse
89
steden. Dat geldt voor de sectoren, detailhandel, gezondheidszorg en industrie. Daa rentegen is het aandeel banen in de zakelijke dienstverlening erg hoog. Bereikbaarheid per auto, winkelleegstand, starters en faillissementen Het tweede profiel is dat van de bereikbaarheid, winkelleegstand en het aantal sta rters en faillissementen. Tabel 4-2 laat zien dat er vijf clusters geïdentificeerd zijn. Ook hier geldt dat er binnen de clusters soms (grote) verschillen tussen de steden zijn , maar dat er wel een algemene lijn zichtbaar is. T a b e l 4 - 2 : C l u s t e r s v a n s t e d e n o p t h e m a ’ s w e r k g e le g e n h e id
Cluster 1: Apeldoorn, Zutphen en Doesburg Dit cluster valt voornamelijk op door een hoge winkelleegstand. Ook zijn er relatief veel faillissementen (met uitzondering van Apeldoorn) en blijft de bereikbaarheid achter bij het landelijk gemiddelde (met uitzondering van Doesburg, w aar de bereikbaarheid onbekend is). Cluster 2: Arnhem en Nijmegen De twee steden in dit cluster wordt vooral gekenmerkt door een mindere bereikbaa rheid en veel starters. Cluster 3: Ede, Tiel, Culemborg, Wageningen en Harderwijk Het meest onderscheidende van dit cluster is de lage winkelleegstand (met uitzond ering van Ede) en de doorsnee bereikbaarheid. Cluster 4: Doetinchem en Zaltbommel De twee steden in dit cluster worden vooral gekenmerkt door een zeer goede bereikbaarheid. Cluster 5: Winterswijk Dit laatste cluster bestaat uit één stad: Winterswijk. In deze stad blijft de bereikbaa rheid wat achter en zijn er relatief veel faillissementen en starters.
90
5
Arbeidsparticipatie Werkloosheid is niet alleen een probleem voor de burger, maar ook voor de samenl eving. Voor de burger kan werkloosheid een terugslag in persoonlijke en economische ontwikkeling betekenen. Voor de samenleving draagt werkloosheid bij aan hoge kosten (door een groter beroep op uitkeringen). Daarnaast kan het bijvoorbeeld ook leefbaarheidsproblematiek met zich meebrengen. In dit hoofdstuk worden daarom de arbeidsparticipatie en werkloosheid op verschillende thema’s in kaart gebracht. Allereerst wordt gekeken naar de ontwikkeling van de algemene werkloosheid en arbeidsparticipatie om een beeld te schetsen van de omvang van de problematiek. Vervolgens komt de omvang van de problematiek van de meest kwetsbare bewoners aan bod: hoe groot is het aandeel bijstandsuitkeringen en het aandeel langdurige bijstandsuitkeringen (langer dan één jaar)? Deze bewoners zijn over het algemeen minder kansrijk op de arbeidsmarkt, vaak langdurig aan het arbeidsproces onttrokken en moeten van een lage uitkering zien rond te komen . Tot slot wordt gekeken naar de jeugdproblematiek: hoe groot is de jeugdwerkloosheid en hoeveel voortijdige schoolverlaters zonder diploma zijn er?
5.1
Netto arbeidsparticipatie en werkloosheid
De netto arbeidsparticipatie volgde tot en met 2010 ongeveer de trend van de betref26 fende benchmarkgemeenten (zie figuur 5-1) . Dat betekende tussen 2004 en 2009 een toename van de arbeidsparticipatie en in 2010 een daling. In de grote GSO-steden is door een sterkere daling in 2010 – vergeleken met de benchmark - de arbeidsparticipatie iets lager dan gemiddeld in die vergelijkbare steden. In Apeldoorn is de arbeidsparticipatie groter dat in de benchmark en is deze tussen 27 2007 en 2010 het sterkst gestegen. Ede en Nijmegen hebben te maken met een lagere arbeidsparticipatie en daar is deze tussen 2007 en 2010 met circa één procen tpunt gedaald (zie figuur 5-3 en figuur 5-4). In de kleine GSO- en KSB-steden lag de arbeidsparticipatie in 2004 nog duidelijk o nder het gemiddelde van de benchmarkgemeenten. Maar door een sterke stijging tu ssen 2004 en 2006 werd die achterstand ingelopen. Sindsdien volgt de gemiddelde 26
Het CBS publiceert de arbeidsparticipatiecijfers per gemeente met een paar jaar vertraging. De meest recente cijfers zijn momenteel van 2010. Er zijn echter wel provincie cijfers van het CBS beschikbaar. Die laten voor de provincie Gelderland een gelijkblijvende arbeidsparticip atie zien tussen 2010 (67,3%) en 2012 (67,2%). Ook de voorlopige ramingen van het Bureau Economisch Onderzoek van de Provincie Gelderland laten tusse n 2010 en 2012 een gelijkblijvende arbeidsparticipatie in de meeste steden zien. Volgens deze ramingen is in Apeldoorn, Doesburg, Nijmegen, Wageningen en Winterswijk de arbeidsparticipatie met één procen tpunt gestegen gedurende de betreffende jaren.
27
Nijmegen is een studentenstad en deze daling hangt samen met een sterke toename van het aantal studenten.
91
arbeidsparticipatie in deze steden de trend van de benchmark. In de kleine GSO steden is de arbeidsparticipatie hoger dan de benchmark (en gestegen tussen 2007 en 2010). Dat geldt ook voor Doetinchem en Harderwijk. Zutphen en Tiel komen juist onder de benchmark uit. In Tiel is de arbeidsparticipatie tussen 2007 en 2010 gedaald met bijna vier procentpunten wat de grootste daling is in de Gelderse steden . In de KSB-steden valt de lage arbeidsparticipatie in Doesburg en – in iets mindere mate – in Culemborg op. In Culemborg is de participatie tussen 2007 en 2010 wel aanzienlijk gestegen, terwijl die in Doesburg en Winterswijk is gedaald. In Wageningen ligt de arbeidsparticipatie boven die van de benchmark. De werkloosheid nam tussen 2008 en 2012 in alle Gelderse steden toe. In de grote GSO-steden is de werkloosheid in 2012 het hoogst in Arnhem en Nijmegen en wat lager in Ede. In Apeldoorn en Nijmegen is de toename tussen 2008 en 2012 het sterkst geweest, terwijl die in Ede beperkt is gebleven tot één procentpunt. In de kleine GSO-steden is de werkloosheid het sterkst gestegen – en mede daardoor het hoogst - in Tiel en Zutphen. In Harderwijk is de werkloosheid het minst gestegen en anno 2012 wat lager dan in de andere kleine GSO-steden. Ten slotte is de werkloosheid in de KSB-steden het hoogst in Culemborg en het laagst in Wageningen. Cule mborg heeft ook te maken gehad met een sterke toename tussen 2008 en 2012, terwijl die toename in Doesburg en Wageningen beperkt is gebleven. Als gevolg van de crisis is in heel Nederland de werkloosheid relatief hoog. Gemiddeld was in 2012 6,5 procent van de potentiële beroepsbevolking werkloos. Door de bank genomen ligt de werkloosheid in de Gelderse steden rond dit percentage, maar verschilt van stad tot stad. In Arnhem, Nijmegen, Tiel, Zutphen en Culemborg lag de werkloosheid boven dit percentage. In Ede en Wageningen lag de werkloosheid duidelijk daaronder. Gemiddeld is in Nederland sprake geweest va n een toename van de werkloosheid van 2,6 procentpunt. In Tiel, Zutphen en Culemborg is de toename gr oter geweest, in Arnhem, Ede, Doesburg en Wageningen kleiner. Sinds juli 2012 is het aandeel niet-werkende werkzoekenden in de Gelderse steden behoorlijk toegenomen (zie bijlage 3). In de grote GSO -steden gemiddeld met 1,5 procentpunt, in de kleine GSO-steden en KSB-steden met 2 procentpunten. In Nederland is het aandeel niet-werkende werkzoekenden gemiddeld et 2,1 procent gestegen gedurende deze periode. In vergelijking daarmee doen de meeste Gelderse steden het relatief goed. Slechts drie steden hebben te maken gehad met een sterkere toename: Doesburg, Harderwijk en Winterswijk. In bijna alle andere steden ligt de toename tussen de 1,5 en 2 procentpunten. Alleen in Arnhem is de toename beperkt gebleven tot 0,3 procent. Maar daar lag het aandeel niet -werkende werkzoekenden wel duidelijk boven het landelijk gemiddelde.
92
f i g u u r 5 - 1 N e t t o a r b e i d s p a r t ic ip a t ie 2 0 1 0 ( b ro n : C B S )
f i g u u r 5 - 2 O n t w i k k e l i n g n e t t o a rb e id s p a rt ic ip a t ie ( b ro n : C B S )
93
f i g u u r 5 - 3 A r b e i d s p a r t i c i p a t ie in d e G e ld e rs e s t e d e n 2 0 1 0 (B ro n : C B S )
f i g u u r 5 - 4 O n t w i k k e l i n g a r b e id s p a rt ic ip a t ie (p ro c e n t p u n t e n ) in d e G e ld e rs e s t e den 2007-2010 (Bron: CBS)
94
f i g u u r 5 - 5 W e r k l o o s h e i d 2 0 1 2 (b ro n : B u re a u E c o n o m is c h O n d e r z o e k , P ro v in c i e Gelderland)
f i g u u r 5 - 6 O n t w i k k e l i n g w e r k lo o s h e id (b ro n : B u re a u E c o n o m is c h O n d e rz o e k , P r o vincie Gelderland )
95
f i g u u r 5 - 7 W e r k l o o s h e i d i n d e G e ld e rs e s t e d e n 2 0 1 2 ( b ro n : B u re a u E c o n o m is c h O n d e r z o e k , P r o v i n c i e G e l d e r la n d )
f i g u u r 5 - 8 O n t w i k k e l i n g w e r k lo o s h e id (p ro c e n t p u n t e n ) in d e G e ld e rs e s t e d e n 2 0 0 8 - 2 0 1 2 ( b r o n : B u r e a u E c o n o m is c h O n d e rz o e k , P r o v in c ie G e ld e r la n d )
*benchmark landelijk gemiddelde
96
Ommeland In het ommeland van de grote GSB-steden ligt de netto arbeidsparticipatie hoger dan in vergelijkbare ommelanden. In de ommelanden van de kleine GSO- en KSB-steden is de arbeidsparticipatie lager dan de benchmark (figuur 5-9). Vergeleken met de steden is de arbeidsparticipatie in de ommelanden van de grote GSO -steden gemiddeld hoger dan in de steden zelf, in de ommelanden van de kleine GSO -steden lager en in de ommelanden van de KSB-steden gelijk. In de ommelanden van de KSB-steden nam tot 2007 de arbeidsparticipatie sterk toe, om in 2007 aanzienlijk af te nemen. In het merendeel van de ommelandengemeenten (Buren, Neerijnen, Renkum en Maasdriel nam in 2007 de arbeidsparticipatie met meer dan één procentpunt af. Uit figuur 5-1 blijkt dat er een aantal gemeenten is waar de arbeidsparticipatie wat hoger is – zoals Oost Gelre, Overbetuwe en Lingewaal - maar over het algemeen is de arbeidsparticipatie redelijk vergelijkbaar in de ommelandgemeenten. De werkloosheid ligt in de ommelanden lager dan in de steden zelf. Gemiddeld vier procent van de beroepsbevolking in de ommelanden is anno 2012 werkloos ( figuur 5-10). In de steden is dat zes á zeven procent. In vergelijking met 2008 is ook hier sprake geweest van een toename, met een versnelling in 2010. In figuur 5-5 is te zien dat in geen enkele ommelandgemeente de werkloosheid heel hoog is, zeker niet in vergelijking met sommige steden. In bijvoorbeeld het zuidelijk deel van de Betuwe, ten oosten van Nijmegen en ten zuiden van Doetinchem is de werkloosheid wat hoger dan in andere ommelandgemeenten. f i g u u r 5 - 9 O n t w i k k e l i n g n e t t o a rb e id s p a rt ic ip a t ie o m m e la n d (b ro n : C B S )
97
f i g u u r 5 - 1 0 O n t w i k k e l i n g w e rk lo o s h e id o m m e la n d ( b ro n : B u re a u E c o n o m is c h O n derzoek, Provincie Gelderland).
5.2
(Langdurige) bijstand
In vergelijking met de benchmarksteden ligt het aandeel bijstandsuitkeringen in de Gelderse steden hoger. In de grote GSO-steden is ruim vier procent van de huisho udens aangewezen op een bijstandsuitkering, in de kleine GSO-steden drie procent en in de KSB-steden 2,5 procent (figuur 5-12). De toename waarvan sinds 2009 sprake is, lijkt de trend van de vergelijkbare gemeenten te volgens, maar er zijn meer steden met een bovengemiddelde toename dan met een benedengemiddelde toename. Voor de grote GSO-steden geldt dat het aandeel bijstandsuitkeringen in Arnhem en Nijmegen het hoogst is en tevens het sterkst gestegen tussen 2009 en 2013. In Ede is de toename beperkt gebleven waardoor anno 2013 maar twee procent van de hui shoudens een bijstandsuitkering krijgt (zie figuur 5-13 en figuur 5-14). In de kleine GSO-steden is het aandeel bijstandsuitkeringen in Tiel en Zutphen hoger dan de benchmark en in Harderwijk lager. In drie van de vier steden is de ontwikk eling tussen 2009 en 2013 gelijk aan die van de benchmark, met als uitzondering Tiel , waar sprake is geweest van een bovengemiddelde toename. In de KSB-steden is het aandeel bijstandsuitkeringen in Culemborg, Doesburg en Winterswijk behoorlijk gestegen en anno 2013 hoger dan in de benchmark. In Wageningen is nauwelijks sprake geweest van een toename en in Zaltbommel is de bijstandsafhankelijkheid het laagst.
98
f i g u u r 5 - 1 1 B i j s t a n d ( a l s a a n d e e l v a n a a n t a l h u is h o u d e n s ) 2 0 1 3 (b ro n : C B S )
f i g u u r 5 - 1 2 O n t w i k k e l i n g b i j s t a n d (a ls a a n d e e l v a n a a n t a l h u is h o u d e n s ) (b ro n : CBS)
99
f i g u u r 5 - 1 3 B i j s t a n d i n d e G e ld e rs e s t e d e n 2 0 1 3 (a ls a a n d e e l v a n a a n t a l h u is h o u dens) (Bron: CBS)
f i g u u r 5 - 1 4 O n t w i k k e l i n g b i j s t a n d (p ro c e n t p u n t e n ) in d e G e ld e rs e s t e d e n 2 0 0 9 2 0 1 3 ( a l s a a n d e e l v a n a a n t a l h u is h o u d e n s ) (B ro n : C B S )
100
Langdurige bijstand Het aantal bewoners dat langdurig is aangewezen op een bijstandsuitkering (minimaal één jaar) laat ongeveer hetzelfde patroon zien als dat van de totale bijstand. In de Gelderse steden ligt het aandeel bijstandsuitkeringen langer dan één jaar boven dat van de benchmarkgemeenten en is in relatief veel steden meer dan in de benchmark toegenomen. In steden als Arnhem, Nijmegen, Tiel, Zutphen, Culemborg, Doesburg en Winterswijk ligt de langdurige bijstandsafhankelijkheid hoger dan in de benchmark en in Ede, Apeldoorn en Zaltbommel duidelijk lager. De toename is – in vergelijking met betreffende benchmark - het sterkst geweest in Nijmegen, Doetinchem, Tiel, Cule mborg, Doesburg en Winterswijk. In Ede en Wageningen is niet of nauwelijks sprake van een toename van de langdurige bijstand geweest (zie figuur 5-15 tot en met figuur 5-18). f i g u u r 5 - 1 5 L a n g d u r i g e b i j s t a n d (a ls a a n d e e l v a n a a n t a l h u is h o u d e n s ) 2 0 1 3 (bron: CBS)
101
f i g u u r 5 - 1 6 O n t w i k k e l i n g l a n g d u r ig e b ij s t a n d (a ls a a n d e e l v a n a a n t a l h u is h o u dens) (bron: CBS)
f i g u u r 5 - 1 7 L a n g d u r i g e b i j s t a n d in d e G e ld e rs e s t e d e n 2 0 1 3 (a ls a a n d e e l v a n a a n tal huishoudens) (Bron: CBS)
102
f i g u u r 5 - 1 8 O n t w i k k e l i n g l a n g d u r ig e b ij s t a n d (p ro c e n t p u n t e n ) in d e G e ld e rs e s t e d e n 2 0 0 9 - 2 0 1 3 ( a l s a a n d e e l v a n a a n t a l h u is h o u d e n s ) (B ro n : C B S )
Ommeland In tegenstelling tot in de Gelderse steden zelf, ligt in het ommeland van de kleine GSO- en de KSB-steden zowel het aandeel ‘normale’ als het aandeel langdurige bi jstandsuitkeringen gemiddeld onder dat van de vergelijkbare ommelanden. Uitzond ering daarop zijn de ommelanden van de grote GSO -steden, waar het aandeel (langdurige) bijstandsuitkeringen in 2013 ongeveer gelijk is aan de benchmark. Een aantal jaar geleden was dat aandeel nog hoger, maar door een mindere toename is die ac hterstand ingelopen. Gemiddeld gesproken ligt het aandeel bijstandsuitkeringen tussen de 1,4% en 1,9%. Dat is beduidend lager dan in de steden. In figuur 5-11 is te zien dat het aandeel bijstandsuitkeringen tussen de ommelandgemeenten weinig verschilt. Nergens komt het aandeel boven de drie procent uit. Ook voor de langdurige bi jstandsafhankelijkheid geldt dat het aandeel nergens veel hoger is dan het gemiddelde (figuur 5-15).
103
f i g u u r 5 - 1 9 O n t w i k k e l i n g a a n d e e l b ij s t a n d s u it k e r in g e n o m m e la n d (a ls a a n d e e l van aantal huishoudens) (bron: CBS)
f i g u u r 5 - 2 0 O n t w i k k e l i n g a a n d e e l la n g d u r ig e b ij s t a n d s u it k e r in g e n o m m e la n d (a ls a a n d e e l v a n a a n t a l h u i s h o u d e n s ) (b ro n : C B S )
104
5.3
Jeugdwerkloosheid en voortijdige schoolverlaters 28
De (geregistreerde) jeugdwerkloosheid is in 2010 sterk gestegen in de Gelderse steden. In de grote GSB-steden is het aandeel geregistreerde jeugdwerklozen in de jaren nadien rond de zeven procent gebleven. In de kleine GSO- en de KSB-steden is de geregistreerde jeugdwerkloosheid na 2010 eerst gedaald, om in 2013 weer behoorlijk toe te nemen (figuur 5-22). De jeugdwerkloosheid verschilt wel tussen de steden. In Nijmegen, Doesburg en Winterswijk is de jeugdwerkloosheid hoger dan in de andere steden en in Ede en Wageningen een stuk lager ( figuur 5-23). De toename tussen 2008 en 2013 is sterk geweest in Apeldoorn, Nijmegen, Doetinchem, Harderwijk, C ulemborg en Winterswijk en vooral in Ede en Zutphen, maar ook in Arnhem en Wag eningen beperkt gebleven (figuur 5-24). 29
Het aandeel voortijdige schoolverlaters bevindt zich in een licht dalende trend in de grote en kleine GSO-steden (figuur 5-26). In de KSB-steden was tot en met 2009 ook sprake van een dalende trend, maar door een stijging in 2010 is die afname ongedaan gemaakt. Die toename is echter niet in alle vijf de KSB-steden te zien. In Doesburg is bijvoorbeeld het aandeel voortijdige schoolverlaters zonder diploma tussen 200 7 en 2011 behoorlijk afgenomen. Het is voornamelijk Winterswijk dat te maken heeft met een toename van voortijdige schoolverlaters (zie figuur 5-28). Verder is in Zutphen en Culemborg het aantal voortijdige schoolverlaters enigszins gegroeid en in Arnhem, Nijmegen, Harderwijk en Tiel meer dan gemiddeld afgenom en. In Arnhem, Zutphen, Wageningen en Winterswijk is het aandeel voortijdige schoolverlaters hoger dan g emiddeld en in Ede, Harderwijk, Tiel, Culemborg en Zaltbommel lager (figuur 5-27). Ommeland In het ommeland van de steden is de geregistreerde jeugdwerkloosheid ook gestegen , maar minder snel dan in de steden. De omvang is ook kleiner. In de ommelanden van de GSO-streden bedraagt de jeugdwerkloosheid in 2013 gemiddeld vijf procent en in de KSB-steden vier procent van het aantal inwoners tussen 15 en 25 jaar (figuur 5-29). Dat is circa twee procentpunten minder dan in de steden zelf. Er is wel wat variatie tussen de ommelanden. In de gemeenten rond Nijmegen, Montferland en Heerde is de jeugdwerkloosheid hoger dan elders, in Buren en Barneveld lager (figuur 5-21).
28
Het gaat hier om geregistreerde werkloosheid tot 25 jaar bij het UWV (niet -werkende werkzoekenden). Aangezien inschrijving bij het UWV geen verplichti ng meer is, en er veel verborgen werkloosheid is onder de jeugd, levert dit vermoedelijk een onderschatting op van het niveau van de werkloosheid. Dat kan van gemeente tot gemeente verschillen omdat per g emeente verschilt in welke mate ze jongeren stimuleren om zich in te schrijven. In vergelijkend perspectief heeft het aandeel wel enige waarde, maar de cijfers moeten met de nodige voorzichtigheid gelezen worden.
29
Het gaat om meldingen. Als de leerplichtambtenaar een goede band opbouwt met de sch olen, kan het zijn dat er meer gemeld wordt zonder daadwerkelijke veranderingen in het aa ndeel voortijdige schoolverlaters.
105
Het aandeel voortijdige schoolverlaters kent een dalende trend (zie figuur 5-30). Gemiddeld is sprake van zo’n 0,7 procent voortijdige schoolverlaters. In de steden is dat gemiddeld twee keer zoveel. In Oost Gelre en Ermelo zijn er relatief meer voortijdige schoolverlaters dan elders (figuur 5-27). f i g u u r 5 - 2 1 J e u g d w e r k l o o s h e id 2 0 1 3 (b ro n : U W V )
f i g u u r 5 - 2 2 O n t w i k k e l i n g j e u g d w e rk lo o s h e id ( b ro n : U W V )
106
f i g u u r 5 - 2 3 J e u g d w e r k l o o s h e id in d e G e ld e rs e s t e d e n 2 0 1 3 (B ro n : U W V )
f i g u u r 5 - 2 4 O n t w i k k e l i n g j e u g d w e rk lo o s h e id (p ro c e n t p u n t e n ) in d e G e ld e rs e s t e den 2008-2013 (Bron: UWV)
*benchmark landelijk gemiddelde
107
f i g u u r 5 - 2 5 A a n d e e l v o o r t i j d ig e s c h o o lv e r la t e rs z o n d e r d ip lo m a 2 0 1 1 (b ro n : A r beidsmarktmonitor Gelderland)
f i g u u r 5 - 2 6 O n t w i k k e l i n g a a n d e e l v o o rt i j d ig e s c h o o lv e r la t e rs (b ro n : Arb e id s marktmonitor Gelderland)
108
f i g u u r 5 - 2 7 V o o r t i j d i g e s c h o o lv e r la t e rs z o n d e r d ip l o m a in d e G e ld e rs e s t e d e n 2 0 1 1 ( b r o n : A r b e i d s m a r k t m o n it o r G e ld e r la n d )
f i g u u r 5 - 2 8 O n t w i k k e l i n g v o o rt i j d ig e s c h o o l v e rla t e r s z o n d e r d ip lo m a (p ro c e n t p u n t e n ) i n d e G e l d e r s e s t e d e n 2 0 0 7 - 2 0 1 1 (b ro n : A r b e id s m a rk t m o n it o r G e ld e r land)
*benchmark landelijk gemiddelde
109
f i g u u r 5 - 2 9 O n t w i k k e l i n g j e u g d w e rk lo o s h e id o m m e l a n d (b ro n : U W V )
f i g u u r 5 - 3 0 O n t w i k k e l i n g v o o rt i j d ig e s c h o o l v e rla t e r s o m m e la n d b ro n : A rb e i d s marktmonitor Gelderland)
110
5.4
Thematisch profiel arbeidsparticipatie
In dit hoofdstuk is inzicht geboden in de arbeidsparticipatie van de Gelderse steden: waar is de werkloosheid goed, hoe is het gesteld met de arbeidsparticipatie en welke steden hebben te maken met veel voortijdige schoolverlaters. In deze laatste paragraaf wordt gekeken naar een profielschets van de dertien Gelderse steden op het gebied van de arbeidsparticipatie. Met behulp van clusteranalyse van de steden op de indicatoren uit dit hoofdstuk wordt inzichtelijk gemaakt welke steden op elkaar lijken en welke juist niet. T a b e l 5 - 1 : C l u s t e r s v a n s t e d e n o p t h e m a a rb e id s p a r t ic ip a t ie
Tabel 5-1 laat zien dat er zes clusters kunnen worden geïdentificeerd van steden met een soortgelijke arbeidsparticipatie. Uiteraard geldt dat de steden binnen zo’n cluster niet exact dezelfde scores hebben. Op een individuele indicator kan een stad zelfs heel anders scoren dan de andere steden in hetzelfde clusters. Ondanks de diversiteit tussen de steden is er binnen zo’n cluster wel een algemene lijn zichtbaar. Cluster 1: Apeldoorn en Winterswijk In dit cluster is de arbeidsparticipatie, werkloosheid en bijstand redelijk gemiddeld ten opzichte van de andere steden. De jeugdwerkloosheid is iets hoger dan gemi ddeld. Cluster 2: Arnhem en Nijmegen De steden in dit cluster hebben te maken met een relatief hoge werkloosheid en veel (langdurige) bijstandsuitkeringen. Er zijn gemiddeld tot veel jeugdwerklozen en voortijdige schoolverlaters in de steden in dit cluster. Cluster 3: Ede, Wageningen en Zaltbommel In dit cluster is de werkloosheid, het aandeel (langdurige) bijstandsuitkering en en de jeugdwerkloosheid relatief laag.
111
Cluster 4: Doetinchem en Harderwijk De steden in dit cluster vallen voornamelijk op door een relatief hoge arbeidspartic ipatie. Op de specifieke thema’s scoren de steden in dit cluster gemiddeld tot goed. Cluster 5: Culemborg, Tiel en Zutphen De steden in dit cluster worden gekenmerkt door een relatief hoge werkloosheid. Het aandeel (langdurige) bijstandsuitkeringen, de jeugdwerkloosheid en de arbeidspart icipatie zijn gemiddeld in deze steden. Cluster 6: Doesburg Het laatste cluster op dit thema wordt gevormd door een – qua arbeidsparticipatie – redelijk unieke gemeente. Doesburg heeft te maken met een lage arbeidsparticipatie en hoge jeugdwerkloosheid. Het aandeel (langdurige) bijstandsuitkeringen is iets h oger dan gemiddeld.
112
6
Demografie en sociaal profiel In dit hoofdstuk wordt de samenstelling van de bevolking vanuit twee oogpunten beschreven. Het eerste perspectief is dat van de demografische ontwikkelingen in de Gelderse steden. Hoe heeft de demografische samenstelling van de bevolking zich de afgelopen jaren ontwikkeld, en wat is de verwachting hoe deze zich verder gaat on twikkelen? In het tweede deel van dit hoofdstuk wordt de sociale structuur van de bevolking in beeld gebracht: hoe is het bijvoorbeeld gesteld met het opleidings- en inkomensniveau van de bewoners van de steden?
6.1
Demografische ontwikkelingen
H e t a a n t a l h u i s h o u d e n s i n d e G e ld e rs e s t e d e n n e e m t g e s t a a g t o e ( f ig u u r 6 - 2 ) . G e m i d d e l d g e n o m e n n a m h e t a a n t a l h u is h o u d e n s m e t ru i m t i e n p ro c e n t t o e t u s s e n 2 0 0 0 e n 2 0 1 2 . D a t i s g e l i j k a a n d e la n d e l i j k e t o e n a m e . E r z i j n w e l d u id e l ij k e v e r s c h i l l e n t e z i e n . D e g r o e i i n Ap e ld o o rn is b e p e r k t g e b le v e n t o t ru i m v i j f p ro c e n t , in H a r d e r w i j k , C u l e m b o r g e n W a g e n in g e n is d e o m v a n g v a n h e t a a n t a l h u is h o u d e n s l ie f s t v i j f t i e n a t w i n t i g p r o c e n t t o e g e n o m e n (
figuur 6-3). De prognoses van het CBS laten zien dat de huishoudensgroei de komende decennia zal doorzetten. Die groei vlakt wel iets af, maar niet veel. Naar verwac hting groeien Apeldoorn, Winterswijk en Zutphen tot 2030 nog zo’n vijf procent door, Ede zo’n vijftien procent en Harderwijk twinti g procent (figuur 6-4). Landelijk is de verwachting dat het aantal huishoudens tot 2030 zo’n tien procent gaat toenemen. De meeste Gelderse steden halen dat niet. Maa r er is in Gelderland ook geen sprake van (verwachte) huishoudenskrimp, zoals wel het geval is in een (vooralsnog beperkt) aantal meer perifere delen van Nederland. In de Achterhoek blijft de huishoudensgroei wel beperkt (zie figuur 6-1). De gemeenten in de regio tussen Harderwijk en Barneveld gaan volgens de prognoses het sterkst groeien. Het accommoderen van deze groei is een aandachtspunt voor de betreffende gemeenten. Ook het ommeland van de steden blijft gewoon doorgroeien, alleen iets minder dan de steden zelf (figuur 6-9). Alleenstaanden De omvang van het aandeel alleenstaanden per stad is in twee groepen in te delen. Enerzijds zijn daar steden met HBO- en/of Universiteitsinstellingen (Arnhem, Nijme30 gen en Wageningen) waar het aandeel alleenstaanden erg hoog is (vijftig a zestig procent). Aan de andere kant zijn er de andere steden, waar het aandeel alleenstaanden rond de dertig procent ligt (zie figuur 6-7). Gemiddeld genomen is het aandeel alleenstaanden tussen 2000 en 2012 met zo’n vier procentpunten toegenomen (figuur 6-6). Die groei vlakt de komende decennia - vol30
Ook Ede heeft een hogeschool, maar daar is het aandeel alleenstaanden niet zo hoog als in de andere studentensteden.
113
gens de prognoses van het CBS – enigszins af. Deze toename hangt onder meer samen met de vergrijzing. De toename van het aantal oudere alleenstaanden vormt een b elangrijke uitdaging voor de steden. Maar er zijn wel duidelijke verschillen tussen de steden. In Culemborg, Doetinchem, Doesburg en Zaltbommel neemt het aandeel a lleenstaanden sterk toe, maar in de studentensteden niet of nauwelijks ( figuur 6-8). In de ommelanden van de steden is het aandeel alleenstaanden lager dan in de st eden zelf (figuur 6-10). Met uitzondering van de studentesteden ligt het aandeel a lleenstaanden in de ommelanden zo’n vijf procentpunten lager dan in de steden. Bij de studentrensteden zijn de verschillen nog groter. De verwachte toename van het aandeel alleenstaanden is in de ommelanden wel hoger dan in de steden, voornam elijk als gevolg van de vergrijzing.
114
f i g u u r 6 - 1 : O n t w i k k e l i n g a a n t a l h u is h o u d e n s 2 0 1 2 - 2 0 3 0 (b ro n : P R I M O S )
f i g u u r 6 - 2 : O n t w i k k e l i n g e n v o o rs p e l l in g a a n t a l h u is h o u d e n s 2 0 0 0 - 2 0 3 0 ; 2000=100% (bron: CBS en PRIMOS)
* tot en met 2012 feitelijke ontwikkeling (bron: C BS), vanaf 2013 prognose (bron: PRIMOS).
115
f i g u u r 6 - 3 O n t w i k k e l i n g h u i s h o u d e n s in d e G e ld e rs e s t e d e n 2 0 0 0 - 2 0 1 2 (B ro n : C B S )
*benchmark landelijk gemiddelde
f i g u u r 6 - 4 O n t w i k k e l i n g h u i s h o u d e n s in d e G e ld e rs e s t e d e n 2 0 1 2 - 2 0 3 0 (B ro n : Primos)
*benchmark landelijk gemiddelde
116
f i g u u r 6 - 5 : A a n d e e l a l l e e n s t a a n d e h u is h o u d e n s 2 0 1 2 (b ro n : C B S )
f i g u u r 6 - 6 : O n t w i k k e l i n g e n v o o rs p e l l in g a a n d e e l a l le e n s t a a n d e h u is h o u d e n s 2000-2030 (bron: CBS en PRIMOS)
* tot en met 2012 feitelijke ontwikkeling (bron: CBS), vanaf 2013 prognose (bron: PRIMOS).
117
f i g u u r 6 - 7 A a n d e e l a l l e e n s t a a n d e h u is h o u d e n s in d e G e ld e rs e s t e d e n 2 0 1 2 (B ro n : CBS)
*benchmark landelijk gemiddelde
f i g u u r 6 - 8 O n t w i k k e l i n g a a n d e e l a l le e n s t a a n d e h u is h o u d e n s (in p ro c e n t p u n t e n ) i n d e G e l d e r s e s t e d e n 2 0 1 2 - 2 0 3 0 (B ro n : P r i m o s )
*benchmark landelijk gemiddelde
118
f i g u u r 6 - 9 O n t w i k k e l i n g e n v o o rs p e l lin g a a n t a l h u is h o u d e n s o m m e la n d 2 0 0 0 2030; 2000=100% (bron: CBS en PRIMOS)
f i g u u r 6 - 1 0 : O n t w i k k e l i n g e n v o o rs p e l l in g a a n d e e l a ll e e n s t a a n d e h u is h o u d e n s ommeland 2000-2030 (bron: CBS en PRIMOS)
* tot en met 2012 feitelijke ontwikkeling (bron: CBS), vanaf 2013 prognose (bron: PRIMOS).
119
Ouderen en jongeren Vergrijzing en ontgroening zijn trends die niet aan de Gelderse steden voorbij gaan. Over het algemeen is de ontgroening in de Gelderse steden tot nog toe beperkt g ebleven. In de grote GSO-steden is het aandeel jongeren tot 25 jaar tussen 2000 en 2012 zelfs gelijk gebleven (figuur 6-12). De prognoses laten zien dat het aandeel de komende jaren sterker gaat dalen. In Arnhem en Harderwijk blijft die daling erg b eperkt, maar in Doesburg, Doetinchem, Tiel, Winterswijk, Zutphen en Zaltbommel daalt het aandeel sterker dan het landelijk gemiddelde (figuur 6-14). Risico’s van sterke ontgroening zijn bijvoorbeeld dat de vitaliteit en aantrekkelijkheid van de steden (lokale economie, voorzieningen etc.) onder druk komt te staan en het aanbod van gekwalificeerd personeel minder wordt, wat een vicieuze cirkel op gang kan brengen aangezien werkgevers dan eerder wegtrekken naar gebieden met een voldoende gekwalificeerde bevolking. Anno 2012 is het aandeel jongeren in Apeldoorn, Doesburg, Doetinchem, Winterswijk en Zutphen lager dan het landelijk gemiddelde (figuur 6-13). De ontwikkeling van het aandeel ouderen boven de 75 jaar laat dezelfde trend zien: tot nog toe is de toename beperkt gebleven, maar de prognose laat zien dat het aa ndeel behoorlijk gaat toenemen: van gemiddeld gesproken een procent of zeven in 2012 tot gemiddeld 10 a 12 procent in 2030 (figuur 6-16). De toename is het sterkst in Doesburg. Maar ook in Apeldoorn, Culemborg, Doetinchem, Tiel, Wageningen, Wi nterswijk, Zaltbommel en Zutphen neemt het aandeel ouderen meer toe dan de land elijke trend (figuur 6-18). In Arnhem en Nijmegen blijft de toename beperkt. In figuur 6-17 is ook te zien dat dat in deze twee steden het aandeel ouderen anno 2012 al beperkt is. In Winterswijk en Apeldoorn is het aandeel ouderen het hoogst in Tiel en Culemborg - buiten Arnhem en Nijmegen - het laagst. Vergrijzing vormt een belangrijke uitdaging voor de komende decennia, zeker in de steden waar het aandeel ouderen sterk toeneemt. Het accommoderen van de daarmee samenhangende toenemende vraag naar ondersteuning in het dagelijks leven voor deze groep vormt één van de belangrijkste uitdagingen voor de komende dece nnia. Dat wordt versterkt door de trend om ouderen langer thuis te laten wonen, wat betekent dat er voldoende geschikte woningen moeten zijn om de vergrijzing op te vangen. Ten slotte wil de rijksoverheid – vanwege de bezuinigingen – meer zorgverlening aan de directe omgeving van de zorgbehoevenden over laten. Ouderen boven de 75 jaar zijn over het algemeen de groep die relatief veel hulp nodig hebben. En omdat hun aandeel ruwweg zal verdubbelen brengt dat een ondubbelzinnig beroep op de burgers met zich mee. De trends van vergrijzing en ontgroening doen zich in de ommelanden van de steden nog sterker voor dan in de steden zelf. Jongeren trekken relatief vaker weg van het ommeland naar de steden dan in het verleden. De aantrekkingskracht van de steden op jongeren is nu eenmaal sterk. De hierboven geschetste problematiek voor de komende decennia speelt dan ook nog sterker in de ommelanden dan in de steden. In het ommeland neemt het aandeel ouderen toe tot gemiddeld zo’n veertien procent, tegen gemiddeld tien a twaalf procent in de steden (figuur 6-20). Het aandeel jongeren daalt tot 25 procent, tegen gemiddeld 26 a 29 procent in de steden. In de kaarten is te zien dat ten oosten van de lijn Apeldoorn-Nijmegen het aandeel ouderen groter en het aandeel jongeren kleiner is dan ten westen van die lijn.
120
f i g u u r 6 - 1 1 : A a n d e e l j o n g e r e n t o t 2 5 j a a r 2 0 1 2 (b ro n : C B S )
f i g u u r 6 - 1 2 : O n t w i k k e l i n g e n v o o rs p e l l in g a a n d e e l j o n g e re n t o t 2 5 j a a r 2 0 0 0 2030 (bron: CBS en PRIMOS)
* tot en met 2012 feitelijke ontwikkeling (bron: CBS), vanaf 2013 prognose (bron: PRIMOS).
121
f i g u u r 6 - 1 3 A a n d e e l j o n g e r e n t o t 2 5 j a a r in d e G e ld e rs e s t e d e n 2 0 1 2 ( B ro n : C B S )
*benchmark landelijk gemiddelde
f i g u u r 6 - 1 4 O n t w i k k e l i n g a a n d e e l j o n g e re n t o t 2 5 j a a r (in p ro c e n t p u n t e n ) in d e G e l d e r s e s t e d e n 2 0 1 2 - 2 0 3 0 ( B ro n : P ri m o s )
*benchmark landelijk gemiddelde
122
f i g u u r 6 - 1 5 : A a n d e e l o u d e r e n v a n a f 7 5 j a a r 2 0 1 2 (b ro n : C B S )
f i g u u r 6 - 1 6 : O n t w i k k e l i n g e n v o o rs p e l l in g a a n d e e l o u d e re n v a n a f 7 5 j a a r 2 0 0 0 2030 (bron: CBS en PRIMOS)
* tot en met 2012 feitelijke ontwikkeling (bron: CBS), vanaf 2013 prognose (bron: PRIMOS).
123
f i g u u r 6 - 1 7 A a n d e e l o u d e r e n v a n a f 7 5 j a a r in d e G e l d e rs e s t e d e n 2 0 1 2 ( B ro n : CBS)
*benchmark landelijk gemiddelde
f i g u u r 6 - 1 8 O n t w i k k e l i n g a a n d e e l o u d e re n v a n a f 7 5 j a a r ( in p ro c e n t p u n t e n ) i n d e G e l d e r s e s t e d e n 2 0 1 2 - 2 0 3 0 ( B ro n : P ri m o s )
*benchmark landelijk gemiddelde
124
f i g u u r 6 - 1 9 : O n t w i k k e l i n g e n v o o rs p e l l in g a a n d e e l j o n g e re n t o t 2 5 j a a r o m m e land 2000-2030 (bron: CBS en PRIMOS)
f i g u u r 6 - 2 0 : O n t w i k k e l i n g e n v o o rs p e l l in g a a n d e e l o u d e re n v a n a f 7 5 j a a r o m m e land 2000-2030 (bron: CBS en PRIMOS)
* tot en met 2012 feitelijke ontwikkeling (bron: CBS), vanaf 2013 prognose (bron: PRIMOS).
125
6.2
Sociaal profiel
Het eerste onderdeel van het sociaal profiel waar naar gekeken wordt is het inkomensniveau van de bewoners. Het inkomensniveau ligt in de Gelderse steden gemiddeld genomen lager dan in de benchmark van vergelijkbare gemeenten. Zo is het aa ndeel lagere inkomens (die behoren tot de laagste veertig procent in Nederland) en het aandeel huishoudens dat rond moet komen van een inkomen op of onder het sociaal 31 minimum groter en het aandeel hogere inkomens (die behoren tot de hoogste vee rtig procent in Nederland) kleiner. Het aandeel lagere inkomens is gemiddeld genomen vrij constant. Alleen in de KSB steden is sprake van een toename (figuur 6-22). Die toename is niet in alle KSBsteden te zien, maar wordt gedreven door Doesburg, Culemborg en - in mindere mate- Zaltbommel (figuur 6-24). In Wageningen en Winterswijk is zelfs sprake van een afname van het aandeel lage inkomens. Daarnaast is in Ede en Harderwijk tussen 2006 en 2010 het aandeel toegenomen en in Apeldoorn, Arnhem en Nijmegen het aandeel met een half procentpunt afgenomen. Het aandeel lagere inkomens is – ten opzichte van de betreffende benchmark – het grootst in Arnhem, Doesburg, Nijmegen, Wageningen, Winterswijk en Zutphen (figuur 6-23). In Wageningen en Nijmegen is dit aandeel het grootst. Dat hangt deels samen met de studentenpopulatie in deze steden die van een laag inkomen rond moet komen . Het aandeel huishoudens met een inkomen op of onder het sociaal minimum is in bijna alle Gelderse steden groter dan in de bijbehorende benchmark van vergelijkbare steden (figuur 6-27). Vooral in Arnhem en Nijmegen moeten relatief veel huishoudens rondkomen van het sociaal minimum. Maar ook in Doesburg, Tiel, Wageningen en Zutphen is het aandeel – in vergelijking met de benchmark – groot. In Apeldoorn en Ede is het aandeel daarentegen duidelijk lager dan in de benchmark. In veel Gelderse steden is het aandeel ook sterker toegenomen dan in de betreffende benchmark (figuur 6-28). Maar met name in Culemborg, Doesburg en Tiel is het aandeel tussen 2008 en 2010 sterk gestegen. In Winterswijk en Wageningen is het aandeel daarent egen redelijk constant gebleven. Het aandeel hogere inkomens laat ongeveer het omgekeerde beeld zien van het aandeel lagere inkomens. Binnen de KSB-steden is dit aandeel sterk afgenomen in Culemborg, Doesburg en Zaltbommel (figuur 6-32). In een aantal andere steden (Apeldoorn, Arnhem, Harderwijk, Nijmegen, Wageningen en Zutphen) is het aandeel wel toegenomen. In combinatie met de toename van het aandeel huishoudens met een inkomen op of onder het sociaal minimum duidt dat erop dat de verschillen binnen de steden groter zijn geworden en een meer kwetsbare groep harder getroffen is door de crisis dan groepen met een hoger inkomen. In veel steden ligt het aandeel hogere 31
Het sociaal minimum is het bedrag dat minimaal nodig is om van te leven. De hoogte hiervan is door het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vastgesteld. Het sociaal min imum is niet voor iedereen hetzelfde. Het hangt bijvoorbeeld af van de leeftijd en leefsituatie.
126
inkomens lager dan in de benchmark, met uitzondering van Apeldoorn, Ede, Cule mborg en Zaltbommel (figuur 6-31). Dat duidt erop dat de aantrekkelijkheid van de Gelderse steden voor meer kansrijke groepen verder verbeterd kan worden. Het inkomensniveau ligt in de ommelanden (gemiddeld) op een hoger niveau dan in de steden, maar iets lager dan in de vergelijkbare ommelanden. Het aandeel lagere inkomens is in de ommelanden van de GSO-steden groter en het aandeel hogere inkomens lager dan in de benchmark (zie figuur 6-33 en figuur 6-35). In de ommelanden van de KSB-steden wonen er juist minder lage inkomens en meer hoge inkomens dan in de benchmark. Het aandeel lagere inkomens is wel aan het stijgen. Ook het aa ndeel huishoudens met een inkomen op of onder het sociaal minimum is toegenomen, en meer dan in de benchmark (figuur 6-34).
127
f i g u u r 6 - 2 1 : A a n d e e l l a g e i n k o m e n s 2 0 1 0 (b ro n : C B S )
f i g u u r 6 - 2 2 : O n t w i k k e l i n g a a n d e e l la g e in k o m e n s 2 0 0 5 - 2 0 1 0 (b ro n : C B S )
128
f i g u u r 6 - 2 3 A a n d e e l l a g e i n k o m e n s in d e G e ld e rs e s t e d e n 2 0 1 0 (B ro n : C B S )
f i g u u r 6 - 2 4 O n t w i k k e l i n g a a n d e e l la g e in k o m e n s (i n p ro c e n t p u n t e n ) in d e G e ld e r se steden 2006 -2010 (Bron: CBS)
129
f i g u u r 6 - 2 5 : A a n d e e l h u i s h o u d e n s m e t e e n in k o m e n o n d e r 1 0 1 % s o c ia a l m in i m u m 2010 (bron: CBS)
f i g u u r 6 - 2 6 : O n t w i k k e l i n g a a n d e e l h u is h o u d e n s m e t e e n in k o m e n o n d e r 1 0 1 % s o c i a a l m i n i m u m 2 0 0 5 - 2 0 1 0 (b ro n : C B S )
130
f i g u u r 6 - 2 7 A a n d e e l h u i s h o u d e n s m e t e e n in k o m e n o n d e r 1 0 1 % s o c ia a l m in i m u m i n d e G e l d e r s e s t e d e n 2 0 1 0 ( B ro n : C B S )
f i g u u r 6 - 2 8 O n t w i k k e l i n g h u i s h o u d e n s m e t e e n in k o m e n o n d e r 1 0 1 % s o c ia a l m i n i m u m ( i n p r o c e n t p u n t e n ) i n d e G e ld e r s e s t e d e n 2 0 0 8 - 2 0 1 0 ( B ro n : C B S )
131
f i g u u r 6 - 2 9 : A a n d e e l h o g e i n k o m e n s 2 0 1 0 (b ro n : C B S )
f i g u u r 6 - 3 0 : O n t w i k k e l i n g a a n d e e l h o g e in k o m e n s 2 0 0 5 - 2 0 1 0 (b ro n : C B S )
132
f i g u u r 6 - 3 1 A a n d e e l h o g e i n k o m e n s in d e G e ld e rs e s t e d e n 2 0 1 0 ( B ro n : C B S )
f i g u u r 6 - 3 2 O n t w i k k e l i n g a a n d e e l h o g e in k o m e n s (i n p ro c e n t p u n t e n ) in d e G e l derse steden 2006 -2010 (Bron: CBS)
133
f i g u u r 6 - 3 3 : O n t w i k k e l i n g a a n d e e l la g e in k o m e n s o m m e la n d 2 0 0 5 - 2 0 1 0 (b ro n : CBS)
f i g u u r 6 - 3 4 : O n t w i k k e l i n g a a n d e e l h u is h o u d e n s m e t e e n in k o m e n o n d e r 1 0 1 % s o c i a a l m i n i m u m o m m e l a n d 2 0 0 5 - 2 0 1 0 (b ro n : C B S )
134
f i g u u r 6 - 3 5 : O n t w i k k e l i n g a a n d e e l h o g e in k o m e n s o m m e la n d 2 0 0 5 - 2 0 1 0 (b ro n : CBS)
Opleidingsniveau In tegenstelling tot het inkomensniveau is het opleidingsniveau in de Gelderse steden gemiddeld genomen beter dan in de bijbehorende benchmark van vergelijkbare st eden. Het aandeel laag opgeleiden is over het algemeen kleiner dan in vergelijkbare steden. Alleen in Apeldoorn, Tiel, Doesburg en Zaltbommel wonen relatief meer laag opgeleiden dan in de benchmark (figuur 6-40). Het aandeel hoog opgeleiden wijkt over het algemeen niet veel af van de benchmark van vergelijkbare gemeenten. In Arnhem, Nijmegen, Culemborg en Wageningen wonen er meer dan in bijbehorende benchmark, in Ede en Doesburg minder (figuur 6-41). Het ommeland laat een soortgelijk beeld zien: over het algemeen is het aandeel laag opgeleiden iets kleiner dan in de benchmark (figuur 6-42) en het aandeel hoog opgeleiden iets groter (figuur 6-43). In vergelijking met de steden zelf wonen er in de ommelanden meer laag opgeleiden en minder hoog opgeleiden. Niet-westerse allochtonen Het aandeel niet-westerse allochtonen verschilt sterk tussen de steden. In Arnhem, Tiel, Culemborg, Doesburg en Wageningen wonen duidelijk meer niet -westerse allochtonen dan in de bijbehorende benchmarks, in Apeldoorn, Ede en Doetinchem minder (figuur 6-46). Het aandeel niet-westerse allochtonen is de laatste jaren (20082012) bijna overal gestegen, met ongeveer een half procentpunt. In Tiel is de toen ame iets groter geweest, in Wageningen is sprake geweest van een afname ( figuur 6-47).
135
In de ommelanden ligt het aandeel niet-westerse allochtonen lager dan in de steden zelf, en neemt het ook minder snel toe (figuur 6-56). De ontwikkeling en het aandeel wijken niet veel af van vergelijkbare ommelanden. Alleen in de ommelanden van de KSB-steden ligt het aandeel gemiddeld één procentpunt lager. Eénoudergezinnen Het aandeel eenoudergezinnen neemt toe, zowel in de Gelderse steden als in de benchmark van vergelijkbare steden. Die is in de grote GSO-steden wel iets kleiner geweest dan in de benchmark en in de kleine GSO -steden juist groter. Het is opvallend dat in alle vier de kleine GSO-steden de toename groter is geweest. Verder is de toename in Apeldoorn, Doesburg en Winterswijk relatief groot geweest (figuur 6-51). In Wageningen, Nijmegen en Ede is daarentegen niet of nauwelijks sprake geweest van een toename. Het aandeel eenoudergezinnen is anno 2012 (ten opzichte van de benchmark) groot in Tiel, Zutphen, Culemborg en Doesburg ( figuur 6-50). In de ommelanden is het aandeel eenoudergezinnen iets kleiner dan in de steden, maar neemt wel in dezelfde mate toe (figuur 6-57). Die ontwikkeling is ook gelijk ten op zichte van de benchmark. In de kleine GSO- en de KSB-steden is het aandeel lager dan in de benchmark. In de grote GSO-steden even groot. Sociale huurwoningen Het aandeel sociale huurwoningen ligt gemiddeld genomen boven dat van de benchmark (figuur 6-53). Doordat de afname in de Gelderse steden sterker is geweest, is het verschil wel kleiner geworden. Die afname is in alle steden te zien, maar in Arnhem, Nijmegen, Doetinchem, Zutphen, Wageningen en Winterswijk het grootst (in vergelijking met de benchmark). In Tiel is de daling tussen 2005 en 2011 opvallend klein gebleven. Daar is het aandeel sociale huurwoningen dan ook wat groter, net als in Arnhem, Nijmegen, Zutphen, Doesburg en Wageningen ( figuur 6-55). In de ommelanden is het aandeel sociale huurwoningen kleiner dan in de steden, maar neemt het wel minder snel af (figuur 6-58). In de ommelanden van de GSOsteden is het aandeel groter dan in de benchmark, in de ommelanden van de KSB steden kleiner. De ontwikkeling is gelijk ten opzichte van de benchmark.
136
f i g u u r 6 - 3 6 : A a n d e e l l a a g o p g e le id e n 2 0 1 0 (b ro n : C B S )
f i g u u r 6 - 3 7 : a a n d e e l l a a g o p g e le id e n 2 0 1 0 (b ro n : C B S )
137
f i g u u r 6 - 3 8 : A a n d e e l h o o g o p g e le id e n 2 0 1 0 (b ro n : C B S )
f i g u u r 6 - 3 9 : a a n d e e l h o o g o p g e le id e n 2 0 1 0 (b ro n : C B S )
138
f i g u u r 6 - 4 0 A a n d e e l l a a g o p g e le id e n in d e G e ld e rs e s t e d e n 2 0 1 0 ( B ro n : C B S )
f i g u u r 6 - 4 1 A a n d e e l h o o g o p g e le id e n in d e G e ld e rs e s t e d e n 2 0 1 0 ( B ro n : C B S )
139
f i g u u r 6 - 4 2 : a a n d e e l l a a g o p g e le id e n o m m e la n d 2 0 1 0 (b ro n : C B S )
f i g u u r 6 - 4 3 : a a n d e e l h o o g o p g e le id e n o m m e la n d 2 0 1 0 (b ro n : C B S )
140
f i g u u r 6 - 4 4 : A a n d e e l n i e t - w e s t e rs e a llo c h t o n e n 2 0 1 2 (b ro n : C B S )
f i g u u r 6 - 4 5 : o n t w i k k e l i n g a a n d e e l n ie t - w e s t e rs e a l l o c h t o n e n (b ro n : C B S )
141
f i g u u r 6 - 4 6 A a n d e e l n i e t - w e s t e rs e a llo c h t o n e n in d e G e ld e rs e s t e d e n 2 0 1 2 (B ro n : CBS)
f i g u u r 6 - 4 7 O n t w i k k e l i n g a a n d e e l n ie t - w e s t e rs e a l l o c h t o n e n ( in p ro c e n t p u n t e n ) i n d e G e l d e r s e s t e d e n 2 0 0 8 - 2 0 1 2 (B ro n : C B S )
142
f i g u u r 6 - 4 8 : A a n d e e l e e n o u d e rg e z in n e n 2 0 1 2 (b ro n : C B S )
f i g u u r 6 - 4 9 : o n t w i k k e l i n g a a n d e e l e e n o u d e rg e z in n e n (b ro n : C B S )
143
f i g u u r 6 - 5 0 A a n d e e l e e n o u d e rg e z in n e n in d e G e ld e r s e s t e d e n 2 0 1 2 ( B ro n : C B S )
f i g u u r 6 - 5 1 O n t w i k k e l i n g a a n d e e l e e n o u d e rg e z in n e n ( in p ro c e n t p u n t e n ) in d e G e l d e r s e s t e d e n 2 0 0 8 - 2 0 1 2 ( B ro n : C B S )
144
f i g u u r 6 - 5 2 : A a n d e e l s o c i a l e h u u rw o n in g e n 2 0 1 1 (b ro n : C B S )
f i g u u r 6 - 5 3 : o n t w i k k e l i n g a a n d e e l s o c ia l e h u u r w o n i n g e n (b ro n : C B S )
145
f i g u u r 6 - 5 4 A a n d e e l s o c i a l e h u u rw o n in g e n in d e G e l d e rs e s t e d e n 2 0 1 1 ( B ro n : CBS)
f i g u u r 6 - 5 5 O n t w i k k e l i n g a a n d e e l s o c ia l e h u u r ( in p ro c e n t p u n t e n ) in d e G e ld e rs e steden 2005-2011 (Bron: CBS)
146
f i g u u r 6 - 5 6 : o n t w i k k e l i n g a a n d e e l n ie t - w e s t e rs e a l l o c h t o n e n o m m e la n d e n (b r o n : CBS)
f i g u u r 6 - 5 7 : o n t w i k k e l i n g a a n d e e l e e n o u d e rg e z in n e n o m m e la n d e n (b ro n : C B S )
147
f i g u u r 6 - 5 8 : o n t w i k k e l i n g a a n d e e l s o c ia l e h u u r w o n i n g e n o m m e la n d e n (b ro n : C B S )
6.3
Thematisch profiel demografie en sociaal-economische situatie
In dit hoofdstuk is inzicht geboden in de demografische ontwikkelingen en sociaal economische situatie van de Gelderse steden. In deze laatste paragraaf wordt gekeken naar een profielschets van de dertien Gelderse steden op dit terrein. Met behulp van clusteranalyse van de steden op de indicatoren uit dit hoofdstuk wordt inzichtelijk gemaakt welke steden op elkaar lijken en welke juist niet. Ten einde recht te doen aan de diversiteit van de verschillende indicatoren zijn ze ingedeeld in twee groepen: demografische indicatoren (Tabel 6-1) en indicatoren die iets zeggen over de sociaaleconomische situatie in de steden (Tabel 6-2). Demografie Allereerst is gekeken naar het profiel op het thema demografie: hoe gaat het aantal huishoudens zich ontwikkelen en waar wonen relatief veel alleenstaanden, jongeren en/of ouderen? Tabel 6-1 laat zien dat er vier clusters van steden met een soortgelijke demografie kunnen worden geïdentificeerd. Uiteraard geldt dat de steden binnen zo’n cluster niet exact dezelfde scores hebben. Op een individuele indicator kan een stad zelfs heel anders scoren dan de andere steden in hetzelfde clusters. Ondanks de d iversiteit tussen de steden is er binnen zo’n cluster wel een algemene lijn zichtbaar.
148
T a b e l 6 - 1 : C l u s t e r s v a n s t e d e n o p t h e m a d e m o g ra f i e
Cluster 1: Apeldoorn, Doesburg, Doetinchem, Winterswijk en Zutphen De steden in dit cluster worden voornamelijk gekenmerkt door een relatief laag aandeel jongeren. Daarnaast is het aandeel ouderen wat hoger, zijn er een gemiddelde hoeveelheid alleenstaanden en laat de prognose zien dat het aantal huishoudens niet heel sterk gaat toenemen tot 2030. Cluster 2: Arnhem, Nijmegen en Wageningen Het meest kenmerkende van deze steden is het hoge aandeel alleenstaanden ( voornamelijk samenhangend met de aanwezigheid van hoger onderwijs en de daarbij behorende studentenpopulatie). Daarnaast is het aandeel ouderen iets lager dan gemiddeld en laat de prognose een bovengemiddelde huishoudens groei zien. Cluster 3: Ede en Harderwijk De meest bijzondere eigenschap van dit cluster is dat - volgens de prognose - het aantal huishoudens in deze twee steden tot 2030 sterk gaat groeien. Cluster 4: Culemborg, Tiel en Zaltbommel De steden in dit cluster worden eerst en vooral gekenmerkt door een laag aandeel ouderen. Sociaal-economische situatie Het tweede profiel is dat van de sociaal-economische situatie van de Gelderse steden. Tabel 6-2 laat zien dat er vijf clusters geïdentificeerd zijn. Ook hier geldt dat er binnen de clusters soms (grote) verschillen tussen de steden zijn, maar dat er wel een algemene lijn zichtbaar is.
149
T a b e l 6 - 2 : C l u s t e r s v a n s t e d e n o p t h e m a ’ s s o c ia a l - e c o n o m is c h e s i t u a t ie
Cluster 1: Apeldoorn, Doetinchem, Ede, Harderwijk en Zaltbommel De steden in dit cluster worden – in vergelijking met de andere Gelderse steden – gekenmerkt door een sterke sociaal-economische situatie. Er wonen relatief weinig lagere inkomens en veel hogere inkomens, het aandeel huishoudens met een inkomen op of onder het sociaal minimum is laag en het aan deel niet-westerse allochtonen is over het algemeen ook lager dan elders. Cluster 2: Arnhem, Nijmegen en Wageningen In dit cluster is de inkomenssituatie minder dan in de andere steden, maar het ople idingsniveau juist beter. Dat is een typerend profiel voor een studentenstad. Het aandeel lagere inkomens en het aantal huishoudens met een inkomen rond het sociaal minimum is groter dan in andere Gelderse steden. Daarentegen wonen er meer hoog en minder laag opgeleiden. Verder worden de steden gekenmerkt door r elatief veel sociale huurwoningen en een hoog aandeel niet -westerse allochtonen. Cluster 3: Culemborg en Tiel Het meest onderscheidende aan dit cluster van steden zijn de grote aandelen laag opgeleiden, niet-westerse allochtonen en eenoudergezinnen. Cluster 4: Winterswijk en Zutphen De steden in dit cluster zijn – ten opzichte van de andere Gelderse steden – redelijk gemiddeld op de meeste onderwerpen binnen dit thema. Ten opzichte van de andere steden wonen er wel relatief weinig niet-westerse allochtonen. Cluster 5: Doesburg Dit laatste cluster bestaat alleen uit Doesburg. In Doesburg wonen relatief veel laag opgeleiden en relatief weinig hoogopgeleiden. Daarnaast is het aandeel eenouderg ezinnen en het aantal sociale huurwoningen groter dan elders.
150
7
Voorzieningen De aantrekkelijkheid van een woonlocatie voor bewoners hangt met verschillende dingen samen. Dat heeft bijvoorbeeld te maken met de samenstelling van de bevo lking in de buurt, hoe buren met elkaar omgaan, hoe veilig de woonomgeving is, de kwaliteit van de woningvoorraad en de publieke ruimte én het voorzieningenniveau. Het gaat dan niet alleen om de aanwezigheid van dagelijkse voorzieningen als scholen en winkels, maar ook om de aanwezigheid van niet -dagelijkse voorzieningen als natuur en instellingen voor cultuur. Voorzieningen concentreren zich vaak in de steden . De bewoners van het ommeland zijn daar dan (deels) op aangewezen. In dit hoofdstuk wordt gekeken naar de aanwezigheid van verschillende soorten voorzieningen in zowel de Gelderse steden als het ommeland. Het gaat om huisartsen, basis- en middelbare scholen, supermarkten, restaurants, natuur en vestigingen in cultuur, sport en recreatie. Met het voorzieningenniveau is het over het algemeen goed gesteld in de Gelderse steden. De afstanden tot de verschillende type voorzieningen zijn beperkt en wijken niet in sterke mate af van het doorsnee voorzieningenniveau in vergelijkbare gemeenten. Er zijn soms wel verschillen tussen de steden. In de grote GSO-steden zijn de gemiddelde afstanden tot de dichtstbijzijnde huisarts, middelbare school, supermarkt bijvoorbeeld iets groter in verhouding tot vergelijkbare gemeenten. Dat komt vooral doordat in Ede het voorzieningenniveau gemiddeld genomen iets minder is. In Nijmegen, Apeldoorn en Arnhem is het voorzieningenniveau ongeveer gelijk aan dat van de benchmark. Het voorzieningenniveau in de kleine GSO-steden en de KSB-steden is over het algemeen gelijk aan de bijbehorende benchmark s. De gemiddelde afstand tot de dichtstbijzijnde huisarts is in de me este Gelderse steden iets toegenomen, en meer dan in de benchmark ( figuur 7-2). In Arnhem, Culemborg en Doesburg is die toename het sterkst geweest, in Zaltbommel is d e gemiddelde afstand tot de huisarts juist afgenomen (figuur 7-4). Desondanks is de dichtstbijzijnde huisarts meestal niet ver en verschillen de Gelderse steden gemiddeld weinig ten opzichte van de benchmark. De bewoners van Ede, Tiel, Winterswijk en Zaltbommel moeten gemiddeld genomen verder reizen dan de bewoners van de benchmar kgemeenten, die van Harderwijk, Zutphen, Culemborg en Wageningen minder ver (figuur 7-3). Met de aanwezigheid van basisonderwijs is het over het algemeen goed gesteld in de Gelderse steden. Overal is de gemiddelde afstand tot de dichtstbijzijnde basi sschool redelijk beperkt en wijkt deze niet veel af van de benchmark (figuur 7-7). Er zijn de laatste jaren op dit aspect ook weinig verandering in de afstanden geweest (figuur 7-8). De afstand tot de dichtstbijzijnde middelbare school is de afgelopen jaren gemiddeld genomen iets opgelopen in de Gelderse steden. Het gaat dan met name om Zutphen en Wageningen (figuur 7-12). In de grote GSO-steden is de afstand tot de dichtstbijzijnde middelbare school iets groter dan in vergelijkbare gemeenten . Dat heeft voornamelijk te maken met een grotere gemiddelde afstand tot de middelbare scholen in Ede. In Nijmegen is de afstand duidelijk kleiner (figuur 7-11). In de kleine GSO-steden
151
en de KSB-steden is de middelbare school daarentegen gemiddelde dichterbij dan in de benchmark. Voor de scholieren van Zutphen, Culemborg, Wageningen en Winter swijk is de dichtstbijzijnde middelbare school relatief dichtbij. Met name in Doesburg en – in mindere mate – Zaltbommel moeten de scholieren verder reizen om naar school te kunnen. De aanwezigheid van supermarkten in de Gelderse steden laat ongeveer eenzelfde beeld zien: in de grote GSO-steden is de afstand tot de dichtstbijzijnde supermarkt wat groter dan de benchmark (maar dat wordt weer vooral door Ede veroorzaakt), in de kleine GSO-steden en de KSB-steden kleiner (figuur 7-14). In Ede en Winterswijk is de afstand groter dan in vergelijkbare gemeenten, terwijl in alle (andere) kleine GSO steden en KSB-steden de bewoners minder afstand moeten afleggen voor hun dag elijkse boodschappen dan de bewoners van de benchmark(figuur 7-15). De afstand tot restaurants is gemiddeld genomen iets groter in alle drie de categori een Gelderse steden (figuur 7-18). Met name in Ede, Zutphen, Doesburg en Zaltbo mmel moeten de bewoners verder reizen naar een restaurant dan de bewoners van vergelijkbare gemeenten (figuur 7-19). In Nijmegen, Harderwijk, Tiel en Wageningen is het relatief goed gesteld met de aanwezigheid van restaurants. Er zijn weinig ve rschillen in ontwikkeling te zien, alleen in Tiel moeten de bewoners iets verder reizen en in Doesburg juist iets minder ver dan een paar jaar geleden (zie figuur 7-20). Met het aantal vestigingen in cultuur, sport en recreatie gaat het relatief goed in de Gelderse steden. Het aantal vestigingen per inwoner ligt duidelijk boven dat van ve rgelijkbare gemeenten en er is sprake van een stijgende trend, die gelijk loopt aan de benchmarktrends (figuur 7-22). Met name in Arnhem, Nijmegen, Zutphen en Cule mborg is het aantal vestigingen in vergelijking met de benchmark hoog (figuur 7-23). In die steden (en Wageningen) is de laatste jaren het aantal ook het meest toegenomen (figuur 7-24). In Ede en Tiel is het aantal vestigingen in vergelijking met de benchmark wat lager. Ten slotte is het goed gesteld met de aanwezigheid van grootschalige natuur in de directe omgeving van de Gelderse steden, met name door de nabijheid van de Veluwe (zie figuur 7-25). Vooral de steden in en aan de rand van de Veluwe scoren daardoor goed op de natuurindicator en de steden die verder af liggen wat minder ( figuur 7-27).
152
f i g u u r 7 - 1 G e m i d d e l d e a f s t a n d (k i lo m e t e r ) t o t d i c h t s t b ij z i j n d e h u is a rt s 2 0 1 0 (bron: CBS)
f i g u u r 7 - 2 O n t w i k k e l i n g g e m id d e ld e a f s t a n d (k i lo m e t e r ) t o t d ic h t s t b i j z ij n d e huisarts (bron: CBS)
153
f i g u u r 7 - 3 G e m i d d e l d e a f s t a n d (k i lo m e t e r ) t o t d e h u is a r t s in d e G e ld e rs e s t e d e n 2010 (bron: CBS)
f i g u u r 7 - 4 O n t w i k k e l i n g g e m id d e ld e a f s t a n d (k i lo m e t e r ) t o t d e h u is a rt s in d e G e l d e r s e s t e d e n 2 0 0 7 - 2 0 1 0 ( b ro n : C B S )
*geen staafje betekent geen verandering van de gemiddelde afstand gedurende deze periode.
154
f i g u u r 7 - 5 G e m i d d e l d e a f s t a n d (k i lo m e t e r ) t o t d i c h t s t b ij z i j n d e b a s is s c h o o l 2 0 1 1 (bron: CBS)
f i g u u r 7 - 6 O n t w i k k e l i n g g e m id d e ld e a f s t a n d (k i lo m e t e r ) t o t d ic h t s t b i j z ij n d e b a sisschool (bron: CBS)
155
f i g u u r 7 - 7 G e m i d d e l d e a f s t a n d (k i lo m e t e r ) t o t d e b a s is s c h o o l in d e G e ld e rs e s t e den 2010 (bron: CBS)
f i g u u r 7 - 8 O n t w i k k e l i n g g e m id d e ld e a f s t a n d (k i lo m e t e r ) t o t d e b a s is s c h o o l in d e G e l d e r s e s t e d e n 2 0 0 7 - 2 0 1 0 ( b ro n : C B S )
*geen staafje betekent geen verandering van de gemiddelde afstand gedurende deze periode.
156
f i g u u r 7 - 9 G e m i d d e l d e a f s t a n d (k i lo m e t e r ) t o t d i c h t s t b ij z i j n d e m id d e lb a re s c h o o l 2011 (bron: CBS)
f i g u u r 7 - 1 0 O n t w i k k e l i n g g e m id d e ld e a f s t a n d (k ilo m e t e r ) t o t d ic h t s t b ij z i j n d e middelbare school (bron: CBS)
157
f i g u u r 7 - 1 1 G e m i d d e l d e a f s t a n d (k i lo m e t e r) t o t d e m id d e lb a re s c h o o l in d e G e l derse steden 2010 (bron: CBS)
f i g u u r 7 - 1 2 O n t w i k k e l i n g g e m id d e ld e a f s t a n d (k ilo m e t e r ) t o t d e m id d e lb a re s c h o o l i n d e G e l d e r s e s t e d e n 2 0 0 7 - 2 0 1 0 (b ro n : C B S )
*geen staafje betekent geen verandering van de gemiddelde afstand gedurende deze periode.
158
f i g u u r 7 - 1 3 G e m i d d e l d e a f s t a n d (k i lo m e t e r) t o t d ic h t s t b i j z ij n d e s u p e r m a r k t 2 0 1 1 (bron: CBS)
f i g u u r 7 - 1 4 O n t w i k k e l i n g g e m id d e ld e a f s t a n d (k ilo m e t e r ) t o t d ic h t s t b ij z i j n d e supermarkt (bron: CBS)
159
f i g u u r 7 - 1 5 G e m i d d e l d e a f s t a n d (k i lo m e t e r) n a a r s u p e rm a rk t in d e G e ld e rs e s t e den 2011 (bron: CBS)
f i g u u r 7 - 1 6 O n t w i k k e l i n g g e m id d e ld e a f s t a n d (k ilo m e t e r ) n a a r s u p e r m a rk t i n d e G e l d e r s e s t e d e n 2 0 0 8 - 2 0 1 1 ( b ro n : C B S )
*geen staafje betekent geen verandering van de gemiddelde afstand gedurende deze periode.
160
f i g u u r 7 - 1 7 G e m i d d e l d e a f s t a n d (k i lo m e t e r) t o t d ic h t s t b i j z ij n d e re s t a u ra n t 2 0 1 1 (bron: CBS)
f i g u u r 7 - 1 8 O n t w i k k e l i n g g e m id d e ld e a f s t a n d (k ilo m e t e r ) t o t d ic h t s t b ij z i j n d e restaurant (bron: CBS)
161
f i g u u r 7 - 1 9 G e m i d d e l d e a f s t a n d (k i lo m e t e r) n a a r re s t a u ra n t in d e G e ld e rs e s t e den 2011 (bron: CBS)
f i g u u r 7 - 2 0 O n t w i k k e l i n g g e m id d e ld e a f s t a n d (k ilo m e t e r ) n a a r re s t a u ra n t in d e G e l d e r s e s t e d e n 2 0 0 8 - 2 0 1 1 ( b ro n : C B S )
*geen staafje betekent geen verandering van de gemiddelde afstand gedurende deze periode.
162
f i g u u r 7 - 2 1 A a n t a l v e s t i g i n g e n c u lt u u r , re c re a t ie e n s p o rt p e r 1 0 . 0 0 0 in w o n e r s 2012 (bron: CBS)
f i g u u r 7 - 2 2 O n t w i k k e l i n g a a n t a l v e s t ig in g e n c u l t u u r, r e c re a t ie e n s p o rt p e r 10.000 inwoners (bron: CBS)
163
f i g u u r 7 - 2 3 A a n t a l v e s t i g i n g e n c u lt u u r , s p o r t e n re c re a t ie p e r 1 0 . 0 0 0 in w o n e r s in de Gelderse steden 2012 (bron: CBS)
f i g u u r 7 - 2 4 O n t w i k k e l i n g a a n t a l c u lt u re le v e s t ig in g e n p e r 1 0 . 0 0 0 in w o n e rs in d e G e l d e r s e s t e d e n 2 0 0 8 - 2 0 1 2 ( b ro n : C B S )
164
f i g u u r 7 - 2 5 N a b i j h e i d n a t u u r (b ro n : R I G O )
f i g u u r 7 - 2 6 N a b i j h e i d n a t u u r (b ro n : R I G O )
* Een hogere waarde betekent meer natuur in de nabijheid.
165
f i g u u r 7 - 2 7 N a b i j h e i d n a t u u r in d e G e ld e rs e s t e d e n (b ro n : R I G O )
* Een hogere waarde betekent meer natuur in de nabijheid.
7.1
Voorzieningen in het ommeland
De bewoners van de ommelanden van de Gelderse steden hebben over het algemeen te maken met een wat minder voorzieningenniveau dan de bewoners van de Gelderse steden zelf. De afstanden die de bewoners van de ommelanden naar de verschillende voorzieningen moeten afleggen zijn groter dan voor de bewoners van de steden. Dat is ook niet verwonderlijk gezien de bevolkingsdichtheid en het aantal inwoners van de ommelandgemeenten (in verhouding tot de steden). Het basisonderwijs is hierop vooralsnog de uitzondering. Bijna elk dorp heeft nog zijn eigen basisschool, waardoor de basisschool in het ommeland gemiddeld genomen net zover weg is als in de steden. Toch is het wel een voorziening die in veel kleinere do rpen onder druk kan komen te staan. De leerlingenaantallen zijn vaak al niet groot en zullen nog verder achteruit gaan door verdere ontgroening van die dorpen. Ook wordt er steeds meer over gesproken om de opheffingsnorm van een basisschool van 23 op te hogen, bijvoorbeeld naar 100 leerlingen. Dan zullen er onherroepelijk basisscholen gesloten moeten worden. In figuur 7-30 is de locatie te zien van basisscholen met minder dan vijftig leerlingen. In de steden zelf zijn nauwelijks basisscholen van deze omvang te vinden, maar verspreid over het ommeland liggen wel de nodige kleine basisscholen. Dat is vooral in de Achterhoek en in Noordwest Gelderland het geval. In de ommelanden van de grote GSO-steden zijn de meeste voorzieningen in gelijke mate aanwezig in vergelijking met de benchmark. De bewoners van de ommelanden van de kleine GSO-steden moeten gemiddeld genomen iets meer reizen om bij de verschillende voorzieningen te komen dan de bewoners van de vergelijkbare gemeenten. En het voorzieningenniveau in de KSB-steden is ongeveer gelijk ten opzichte van de benchmark. De uitzondering hierop zijn de middelbare scholen, die liggen gemi ddeld genomen verder dan in de vergelijkbare gemeenten. De afstanden zijn over het
166
algemeen de laatste jaren wat toegenomen, maar wel vergelijkbaar met de trend van de benchmarks (zie figuur 7-28 tot en met figuur 7-35). Het aantal vestigingen van cultuur, sport en recreatie per inwoner is gemiddeld genomen wat hoger in de ommelanden van de Gelderse steden dan in de benchmarks, met uitzondering van de ommelanden van de grote GSO-steden. Op de indicator ‘nabijheid van grootschalige natuur’ scoren de ommelanden van de GSO-steden wat beter dan de benchmark en de ommelanden van de KSB -steden wat minder. Hier geldt dat vooral de steden en gemeenten in en rond de Veluwe relatief goed scoren en gemeenten die wat verderaf liggen minder. f i g u u r 7 - 2 8 O n t w i k k e l i n g g e m id d e ld e a f s t a n d (k ilo m e t e r ) t o t d ic h t s t b ij z i j n d e h u i s a r t s i n h e t o m m e l a n d ( b ro n : C B S )
f i g u u r 7 - 2 9 O n t w i k k e l i n g g e m id d e ld e a f s t a n d (k ilo m e t e r ) t o t d ic h t s t b ij z i j n d e b a s i s s c h o o l i n h e t o m m e l a n d (b ro n : C B S )
167
f i g u u r 7 - 3 0 L o c a t i e b a s i s s c h o le n m e t m in d e r d a n 5 0 le e r l in g e n .
f i g u u r 7 - 3 1 O n t w i k k e l i n g g e m id d e ld e a f s t a n d (k ilo m e t e r ) t o t d ic h t s t b ij z i j n d e m i d d e l b a r e s c h o o l i n h e t o m m e la n d (b ro n : C B S )
168
f i g u u r 7 - 3 2 O n t w i k k e l i n g g e m id d e ld e a f s t a n d (k ilo m e t e r ) t o t d ic h t s t b ij z i j n d e s u p e r m a r k t i n h e t o m m e l a n d (b ro n : C B S )
f i g u u r 7 - 3 3 O n t w i k k e l i n g g e m id d e ld e a f s t a n d (k ilo m e t e r ) t o t d ic h t s t b ij z i j n d e r e s t a u r a n t i n h e t o m m e l a n d (b ro n : C B S )
169
f i g u u r 7 - 3 4 O n t w i k k e l i n g a a n t a l v e s t ig in g e n c u l t u u r, s p o rt e n re c re a t ie p e r 1 0 . 0 0 0 i n w o n e r s i n h e t o m m e la n d (b ro n : C B S )
f i g u u r 7 - 3 5 N a b i j h e i d v a n n a t u u r o m m e la n d (b ro n : R I G O )
* Een hogere waarde betekent meer natuur in de nabijheid.
170
7.2
Thematisch profiel voorzieningen
In dit hoofdstuk is een beeld geschetst van het voorzieningenniveau van de Gelderse steden en hun ommeland. In deze laatste paragraaf wordt gekeken naar een profie lschets van de dertien Gelderse steden op het terrein van de voorzieningen. Met behulp van clusteranalyse van de steden op de indicatoren uit dit hoofdstuk wordt i nzichtelijk gemaakt welke steden op elkaar lijken en welke juist niet. T a b e l 7 - 1 : C l u s t e r s v a n s t e d e n o p t h e m a v o o rz ie n in g e n
Tabel 7-1 laat zien dat er vier clusters kunnen worden geïdentificeerd van steden met een soortgelijk voorzieningenaanbod. Uiteraard geldt dat de steden binnen zo’n clu ster niet exact dezelfde scores hebben. Op een individuele indicator kan een stad zelfs heel anders scoren dan de andere steden in hetzelfde clusters. Ondanks de diversiteit tussen de steden is er binnen zo’n cluster wel een algemene lijn zichtbaar. Cluster 1: Apeldoorn, Arnhem, Harderwijk, Nijmegen en Wageningen In dit cluster is het voorzieningenniveau over het algemeen beter dan in de andere Gelderse gemeenten. De afstand tot de meeste voorzieningen is veelal beperkt en met de nabijheid van (grootschalige) natuur is het goed gesteld. Cluster 2: Ede, Doetinchem, Tiel en Winterswijk De steden in dit cluster hebben – in vergelijking met de andere Gelderse steden – een iets minder sterk voorzieningenaanbod. De afstand tot veel van de voorzieningen is groter dan gemiddeld en het aantal vestigingen in cultuur, sport en recreatie is kleiner dan elders. Cluster 3: Culemborg en Zutphen Beide steden in dit cluster scoren op veel van de terreinen vrij gemiddeld. De afstand tot de dichtstbijzijnde middelbare school is wel kleiner dan elders, terwijl het dichtstbijzijnde restaurant iets verder weg is dan gemiddeld.
171
Cluster 4: Doesburg en Zaltbommel In dit laatste cluster is het voorzieningenaanbod over het algemeen minder dan in de andere Gelderse steden. Met name de afstand tot de dichtstbijzijnde middelbare school en het dichtstbijzijnde restaurant is groter dan elders. Het verschil met het tweede cluster – waar het voorzieningenniveau ook minder is dan in de andere Ge lderse steden – is dat het aantal vestigingen in cultuur, sport en recreatie hier redelijk doorsnee is.
172
8
Milieu en gezondheid Het laatste onderdeel van deze stadsmonitor behelst d e lokale milieukwaliteit en de gezondheid van de bewoners van de Gelderse steden. De aanwezigheid van industrie en verkeer in en rond de steden kan slecht uitpakken voor de luchtkwaliteit. Daarom kijken we allereerst naar de luchtkwaliteit (fijnstof en sti kstofdioxide) in Gelderland en naar geluidhinder. In het onderdeel milieu wordt ook gekeken naar het gasverbruik van huishoudens. Dit heeft niet alleen een duurzaamheidscomponent, maar is ook van belang vanuit het oogpunt van de betaalbaarheid van het wonen voor de bewoners van Gelderland. Het tweede deel in dit hoofdstuk is de gezondheid van de bewoners van de Gelderse steden. Er wordt gekeken naar de door de bewoners ervaren gezondheid en (gezonde) leefstijl. Vervolgens wordt de (ontwikkeling van de) vraag naar huisartsenzorg in beeld gebracht.
8.1
Milieu
De luchtkwaliteit in de Gelderse steden wijkt niet veel af van de verschillende benchmarks. De gemiddelde concentratie stikstofdioxide is bijvoorbeeld hetzelfde als in de vergelijkbare gemeenten. Alleen in de kleine GSO -steden ligt de concentratie lager dan in de benchmark (figuur 8-2). Dat kan in het bijzonder op het conto van Doetinchem, Harderwijk en Zutphen worden geschreven (figuur 8-3). Daarnaast is de concentratie NO 2 duidelijk lager dan de benchmark in Apeldoorn en Winterswijk . De bewoners van Zaltbommel hebben te maken met een hogere concentratie NO 2 dan in de benchmark. De voorspellingen van het RIVM laten zien dat er tussen 2011 en 2015 een daling van de concentratie stikstofdioxide te verwachten is, zoals in grote delen van Europa. Die daling is in de verschillende benchmarks wat sterker dan in de Gelders steden, maar het verschil is beperkt. In Winterswijk, Nijmegen, Doetinchem en Zaltbommel is de daling sterker dan elders en in Ede en in Harderwijk lager (figuur 8-4). De gemiddelde concentratie fijnstof in de Gelderse steden verschilt niet veel met de gemiddelde concentratie in de vergelijkbare gemeenten ( figuur 8-6). In de grote GSOen KSB-steden is de gemiddelde concentratie iets hoger, maar het verschil is klein. In Ede, Tiel, Culemborg, Wageningen en Zaltbommel is de gemiddelde concentratie fij nstof iets hoger dan in betreffende benchmark (figuur 8-7). Uit de prognoses van het RIVM komt dat tussen 2011 en 2015 de verwachte concentratie PM 10 zal afnemen. De daling in de Gelderse steden is ongeveer hetzelfde als in de vergelijkbare steden. Ook tussen de Gelderse steden zijn er niet veel verschillen in de prognoses te zien. In Wi nterswijk is de verwachte daling wel groter dan bijvoorbeeld in Ede, maar het verschil is beperkt (figuur 8-8). In het ommeland van de Gelderse steden is de luchtkwaliteit iets beter dan in de st eden zelf, maar wel iets minder dan in vergelijkbare ommelanden buiten Gelderland (zie figuur 8-9 en figuur 8-10). Maar het verschil is beperkt. In de ommelanden van de
173
grote GSO-en KSB-steden is de gemiddelde concentratie stikstofdioxide en fijnstof iets hoger dan in de benchmark. In de ommelanden van de kleine GSO -steden is de gemiddelde concentratie stikstofdioxide juist iets lager, maar de hoeveelheid fijnstof in de lucht is gemiddeld gelijk. Ook in de ommelanden voorspelt het RIVM een verbet ering van de luchtkwaliteit tussen 2011 en 2015, die – net als in de Gelderse steden zelf – naar verwachting iets kleiner is dan in de benchmark. De gemiddelde concentratie stikstofdioxide is rond Arnhem en Nijmegen – en dan vooral in Beuningen -iets hoger dan in de rest van Gelderland (figuur 8-1). De gemiddelde concentratie fijnstof verschilt niet veel over Gelderland. In het noorden en oosten is de concentratie iets lager dan centraal in Gelderland en in het westen ( figuur 8-5).
174
f i g u u r 8 - 1 G e m i d d e l d e c o n c e n t ra t ie N O 2 2 0 1 1 (b ro n : R I V M )
f i g u u r 8 - 2 P r o g n o s e o n t w i k k e lin g c o n c e n t ra t ie N O 2 2 0 1 1 - 2 0 1 5 (b ro n : R I V M )
175
f i g u u r 8 - 3 G e m i d d e l d e c o n c e n t ra t ie N O 2 in d e G e ld e rs e s t e d e n 2 0 1 1 ( B ro n : R I V M )
f i g u u r 8 - 4 P r o g n o s e o n t w i k k e lin g c o n c e n t ra t ie N O 2 in d e G e ld e rs e s t e d e n 2 0 1 1 2015 (Bron: RIVM )
176
f i g u u r 8 - 5 G e m i d d e l d e c o n c e n t ra t ie f ij n s t o f (P M 1 0 ) 2 0 1 1 (b ro n : R I V M )
f i g u u r 8 - 6 P r o g n o s e o n t w i k k e lin g c o n c e n t ra t ie f i j n s t o f ( P M 1 0 ) 2 0 1 1 - 2 0 1 5 (b ro n : RIVM)
177
f i g u u r 8 - 7 G e m i d d e l d e c o n c e n t ra t ie P M 1 0 in d e G e l d e rs e s t e d e n 2 0 1 1 ( B ro n : RIVM)
f i g u u r 8 - 8 P r o g n o s e o n t w i k k e lin g c o n c e n t ra t ie P M 1 0 in d e G e ld e rs e s t e d e n 2 0 1 1 2015 (Bron: RIVM)
178
f i g u u r 8 - 9 P r o g n o s e o n t w i k k e lin g c o n c e n t ra t ie N O 2 o m m e la n d G e ld e rs e s t e d e n 2011-2015 (bron: RIVM)
f i g u u r 8 - 1 0 P r o g n o s e o n t w i k k e lin g c o n c e n t ra t ie P M 1 0 o m m e la n d G e ld e rs e s t e d e n 2011-2015 (bron: RIVM)
Geluidsoverlast Een ander aspect van de milieukwaliteit van de woonomgeving is geluidhinder. We beschouwen hierbij het aandeel bewoners dat te maken heeft met een geluidbelasting van 65 decibel of meer als gevolg van wegverkeer, treinverkeer of vliegtuigen. Deze 65 decibel wordt door RIVM gehanteerd als kritische grens. Het aandeel bewo-
179
ners dat te maken heeft met deze kritische geluidsoverlast is gemiddeld genomen in de Gelderse steden kleiner dan in vergelijkbare gemeenten én is tussen 2004 en 2012 gedaald (figuur 8-12). In de grote GSO-steden heeft ongeveer drie procent van de bewoners te maken met een kritische geluidsoverlast. Dat is gedaald van vier procent. De verschillen tussen de grote GSO-steden zijn echter aanzienlijk. In Arnhem en Nijmegen is het aandeel bewoners met geluidsoverlast een stuk groter dan in Ede en Apeldoorn ( figuur 8-13). In Apeldoorn en Arnhem is het aandeel bewoners sterker gedaald dan in de twee andere steden (figuur 8-14). In de kleine GSO-steden komt het aandeel bewoners met geluidsoverlast nergens boven de benchmark uit. In Harderwijk en Zutphen is het aandeel het hoogst, in Tiel het laagst. Tussen 2004 en 2012 heeft een duidelijk daling in de kleine GSO -steden plaatsgevonden. Met name in Harderwijk is het aandeel bewoners dat woonachtig is in een gebied met geluidsoverlast duidelijk gedaald: van elf naar twee procent. Maar ook in Tiel en Zutphen is het aandeel bewoners duidelijk kleiner geworden. Ook in de KSB-steden is het aandeel bewoners met geluidsoverlast nergens groter dan in de vergelijkbare gemeenten. Alleen in Wageningen komt het aandeel in de buurt van de benchmark. In de andere vier is het aandeel kleiner dan één procent en in Doesburg heeft zelfs niemand last van kritische geluidsoverlast in de woonomgeving. Deze situatie is redelijk constant geweest tussen 2004 en 2012. Alleen in Culemborg is het aandeel sterk gedaald: van 7 naar 0,5 procent. In het ommeland van de Gelderse steden zijn er relatief weinig bewoners die te m aken hebben met geluidsoverlast. Dat aandeel is tussen 2004 en 2012 ook gedaald, van gemiddeld zo’n drie naar één procent (figuur 8-15). Er zijn maar een paar nietstedelijke gemeenten in Gelderland waar het aandeel bewoners met geluidsov erlast wat hoger is: Ermelo, Oldebroek, Rheden en Neerijnen ( figuur 8-11).
180
f i g u u r 8 - 1 1 A a n d e e l b e w o n e rs m e t g e lu id s o v e r la s t 2 0 1 2 (b ro n : P B L )
f i g u u r 8 - 1 2 O n t w i k k e l i n g a a n d e e l b e w o n e rs m e t g e lu id s o v e rla s t 2 0 0 4 - 2 0 1 2 (bron: PBL)
181
f i g u u r 8 - 1 3 A a n d e e l b e w o n e rs m e t g e lu id s o v e r la s t i n d e G e ld e rs e s t e d e n 2 0 1 2 (bron: PBL)
f i g u u r 8 - 1 4 O n t w i k k e l i n g a a n d e e l b e w o n e rs m e t g e lu id s o v e rla s t ( in p ro c e n t p u n t e n ) i n d e G e l d e r s e s t e d e n 2 0 0 4 - 2 0 1 2 (b ro n : P B L )
182
f i g u u r 8 - 1 5 O n t w i k k e l i n g a a n d e e l b e w o n e rs m e t g e lu id s o v e rla s t o m m e la n d 2 0 0 4 2012 (bron: PBL)
Duurzaamheid woningvoorraad Voor de duurzaamheidsopgave kijken we naar de energetische kwaliteit van de woningvoorraad. Er ligt vanuit duurzaamheidsperspectief een opgave in het kader van het beperken van de CO 2 -uitstoot. Daarnaast kent het onderwerp een betaalbaarheidsaspect. In woningen met een slechte energetische kwaliteit kunnen stijgende energiekosten (waar in de meeste prognoses vanuit wordt gegaan) leiden tot betaa lbaarheidsproblemen, zeker als daar huishoudens met een laag inkomen wonen. In dat kader is een indicator ontwikkeld waarin het gasverbruik per buurt is gecorrigeerd voor kenmerken van de woningvoorraad. Hierdoor wordt inzichtelijk gemaakt in welke buurten meer gas wordt verbruikt dan op basis van de woningvoorraad verwacht mag worden. Voor deze monitor is gekeken hoeveel mensen woonachtig zijn in zo’n buurt 3 met relatief veel –gestandaardiseerd - gasverbruik (minimaal 20 m per vierkante meter woonoppervlak per jaar; wat overeen komt met een gemiddeld verbruik in woningen met energielabels F en G). Uit figuur 8-17 blijkt dat in de GSO-steden relatief veel bewoners woonachtig zijn in een buurt waar meer gas wordt verbruikt dan op basis van het woningtype zou worden verwacht. In de grote GSO-steden is het aandeel bewoners in zo’n buurt in Apeldoorn (25 procent), Ede (vijftien procent) en Arnhem (tien procent) groot. In Nijm egen is het aandeel met vier procent in vergelijking met de benchmark beperkt ( figuur 8-16). In de kleine GSO-steden is het aandeel bewoners woonachtig in een buurt met relatief veel gasverbruik weliswaar kleiner dan in de grote GSO -steden, maar dat is wel meer dan in de vergelijkbare steden. In Tiel en Zutphen wonen veel bewoners in een buurt met veel gasverbruik. In geen van de KSB-steden ligt een buurt waar rela-
183
32
tief veel gas wordt verbruikt . In de vergelijkbare gemeenten is vijf procent van de bewoners woonachtig in zo’n buurt. Het ommeland van de Gelderse steden laat een ander beeld zien. Het aandeel bewoners dat woonachtig is in een buurt met relatief veel gasverbruik is in de ommelanden van de grote GSO-steden duidelijk lager dan in de vergelijkbare ommelanden. In het ommeland van de kleinere GSO-steden wonen relatief net zoveel mensen in een buurt met bovengemiddeld veel – gecorrigeerd - gasverbruik als in de grote GSO-steden. Dat is ongeveer net zoveel als in de benchmark. In de ommelanden van de KSBsteden woont zes procent van de bewoners in een buurt met relatief veel gasverbruik . Die zes procent is ook iets meer dan in de benchmark (figuur 8-19). In figuur 8-16 is te zien dat in de Betuwe, Achterhoek, Noord -Gelderland en rond Arnhem en Nijmegen relatief weinig bewoners woonachtig zijn in een buurt met relatief veel gasverbruik. In de Gelderse Vallei, in Brummen en in Buren zijn juist relatief veel bewoners in zo’n buurt woonachtig.
32
Dat betekent niet dat er geen woningen zijn met een relatief hoog gasverbruik. Maar gemi ddeld genomen is op het niveau van buurten – die in de kleinere plaatsen vaak een meer gemengd karakter hebben - het gasverbruik lager dan de kritische grens.
184
f i g u u r 8 - 1 6 A a n d e e l b e w o n e rs m e t v e e l g a s v e rb ru ik 2 0 1 2 (b ro n : K l i m a a t m o n i tor, bewerking RIGO )
f i g u u r 8 - 1 7 A a n d e e l b e w o n e rs m e t v e e l g a s v e rb ru ik 2 0 1 2 (b ro n : K l i m a a t m o n i tor, bewerking RIGO)
185
f i g u u r 8 - 1 8 A a n d e e l b e w o n e rs m e t v e e l g a s v e rb ru ik in d e G e ld e rs e s t e d e n (B ro n : Klimaatmonitor, bewerking RIGO)
f i g u u r 8 - 1 9 A a n d e e l b e w o n e rs m e t v e e l g a s v e rb ru ik in h e t o m m e la n d v a n d e G e l d e r s e s t e d e n ( b r o n : K l i m a a t m o n it o r, b e w e rk in g R I G O )
186
8.2
Gezondheid
De gezondheid van de bewoners in de Gelderse steden varieert. In de grote GSO steden geven iets minder volwassenen tussen de 19 en 65 jaar aan dat ze met een matige of slechte gezondheid te kampen hebb en dan in de kleine GSO- en KSB-steden. In de grote GSO-steden is het aandeel bewoners met een matige of slechte gezon dheid gemiddeld ongeveer elf procent. In de kleine GSO -steden dertien procent en in de KSB-steden twaalf procent (figuur 8-21). Binnen deze categorieën steden zijn ook verschillen te zien. Bewoners van Doesburg, Tiel, Arnhem, Harderwijk en Culemborg geven relatief wat vaker aan te kampen met een matige of slechte gezondheid. Bew oners van Nijmegen, Ede en Wageningen juist minder vaak (figuur 8-21). Het aandeel bewoners tussen de 19 en 65 jaar dat aangeeft er een goede of zeer gezonde leefstijl op na te houden, wordt gemiddeld iets groter naarmate de omvang van de stad afneemt. In de grote GSO-steden geeft gemiddeld 65 procent van de bewoners aan een (zeer) gezonde leefstijl te hebben, in de kleine GSO-steden 66 procent en in de KSB-steden 68 procent (figuur 8-23). Er zijn binnen deze categorieën echter wel duidelijke verschillen te zien. In de grote GSO -steden geven veel meer mensen in Apeldoorn aan een (zeer) goede leefstijl erop na te houden dan in Arnhem. In de kleine GSO-steden geven in Doetinchem en Harderwijk meer mensen aan dat ze een (zeer) gezonde leefstijl hebben dan in Tiel. En in de KSB-steden zijn het de bewoners van Winterswijk en Wageningen die erg positief zijn over hun l eefstijl en die van Doesburg minder (figuur 8-25). In het ommeland wordt de gezondheid over het algemeen als beter beschouwd dan in de steden. Gemiddeld is het aandeel bewoners dat aangeeft met een matige of slec hte gezondheid te kampen zo’n twee procentpunt lager dan in de stad zelf. In het o mmeland van de grote GSO- en KSB-steden geeft zo’n 9,5 procent van de bewoners aan een mindere gezondheid te ervaren. In het ommeland van de kleine GSO-steden is dat zo’n elf procent (figuur 8-26). In de niet-stedelijke gemeenten in de Betuwe en in noord-Gelderland is het aandeel bewoners dat aangeeft een mindere gezondheid te hebben over het algemeen wat kleiner dan ten oosten van Arnhem en Nijmegen en in de Achterhoek. Dat is overigens geen algemene trend, want bijvoorbeeld in Nunspeet geven wat meer mensen aan een slechte of matige gezondheid te ervaren. De ommelandgemeentes met een relatief hoog aandeel bewoners met een mindere gezondheid zijn Ubbergen, Millingen, Rijnwaarden, Rheden, Montferland en Berkelland (figuur 8-20). De leefstijl in het ommeland laat een soortgelijk beeld zien. Het aandeel bewoners dat de eigen leefstijl als goed of zeer goed beoordeelt in relatie tot de gezondheid is ruim twee procentpunten hoger dan in de steden. Dat aandeel loop t op naarmate de bijbehorende stad kleiner is: in het ommeland van de grote GSO -steden geeft ruim 65 procent aan een (zeer) gezonde leefstijl te hebben; in het ommeland van de KSB steden is dat bijna 68 procent (figuur 8-27). Dat aandeel is met name hoog aan de grens met Overijssel, in noord-Gelderland en in Renkum en Rozendaal. In Rheden, Duiven, Ubbergen, Millingen, Nijkerk, Wijchen en West Maas en Waal geven relatief minder mensen aan er een (zeer) gezonde leefstijl op na te houden (figuur 8-22).
187
f i g u u r 8 - 2 0 A a n d e e l b e w o n e rs m e t e e n s le c h t e o f m a t ig e g e z o n d h e id 2 0 0 8 (bron: GGD)
f i g u u r 8 - 2 1 A a n d e e l b e w o n e rs m e t e e n s le c h t e o f m a t ig e g e z o n d h e id 2 0 0 8 (bron: GGD)
*Eind 2013 komen er vermoedelijk nieuwe cijfers beschikbaar. De ervaring leert echter dat dit soort cijfers niet sterk veranderen door de jaren heen.
188
f i g u u r 8 - 2 2 A a n d e e l b e w o n e rs m e t e e n (z e e r ) g e z o n d e le e f s t ij l in re la t ie t o t g e zondheid 2008 (bron: GGD)
f i g u u r 8 - 2 3 A a n d e e l b e w o n e rs m e t e e n (z e e r ) g e z o n d e le e f s t ij l in re la t ie t o t g e zondheid 2008 (bron: GGD)
*Eind 2013 komen er vermoedelijk nieuwe cijfers beschikbaar. De ervaring leert echter dat dit soort cijfers niet sterk veranderen door de jaren heen.
189
f i g u u r 8 - 2 4 A a n d e e l b e w o n e rs m e t e e n m a t ig e o f s l e c h t e g e z o n d h e id in d e G e l derse steden (Bron: GGD)
f i g u u r 8 - 2 5 A a n d e e l b e w o n e rs m e t e e n (z e e r ) g e z o n d e le e f s t ij l in re la t ie t o t g e z o n d h e i d i n d e G e l d e r s e s t e d e n ( B ro n : G G D )
*Eind 2013 komen er vermoedelijk nieuwe cijfers beschikbaa r. De ervaring leert echter dat dit soort cijfers niet sterk veranderen door de jaren heen.
190
f i g u u r 8 - 2 6 A a n d e e l b e w o n e rs m e t e e n s le c h t e o f m a t ig e g e z o n d h e id o m m e la n d 2008 (bron: GGD)
f i g u u r 8 - 2 7 A a n d e e l b e w o n e rs m e t e e n (z e e r ) g e z o n d e le e f s t ij l in re la t ie t o t g e z o n d h e i d i n h e t o m m e l a n d 2 0 0 8 (b ro n : G G D )
*Eind 2013 komen er vermoedelijk nieuwe cijfers beschikbaar. De ervaring leert echter dat dit soort cijfers niet sterk veranderen door de jaren heen.
191
Huisartsenzorg Met behulp van kengetallen van de Vraag Aanbod Analyse Monitor (VAAM) van het NIVEL kan een inschatting gemaakt worden van het aantal contactminuten met de huisarts in een gemeente. Deze kengetallen zijn gebaseerd op de samenhang tussen de vraag naar zorg door huisartsenpraktijken met de samenstelling van de bevolking (zoals leeftijdsverdeling, huishoudenstype, etniciteit en inkomenssituatie). Naarmate deze samenstelling wijzigt, verandert ook de vraag naar huisartsenzorg. De vergrijzing leidt bijvoorbeeld tot een toenemend beroep op huisartsenzorg. De vraag is uitg edrukt in een gemiddeld aantal contactminuten d at de bewoners in de gemeente per jaar – naar verwachting - nodig hebben. Relatief gezien is de vraag naar huisartsenzorg anno 2012 het grootst in de grote GSOsteden (figuur 8-29). Met name in Arnhem en Nijmegen is het gemiddeld aantal co ntactminuten met de huisarts groot (figuur 8-30). Dat komt omdat de omvang van de vraag niet alleen leeftijdgerelateerd is, maar ook een sociaaleconomische component heeft. Bewoners met een minder sterk sociaaleconomische profiel zijn gemiddeld genomen ongezonder, waardoor ze meer (huisartsen)zorg nodig hebben. Steden waar relatief veel bewoners met een minder sterk sociaaleconomische profiel wonen doen daardoor meer beroep op huisartsenzorg. Ervan uitgaande dat de relatieve omvang van die groep de komende jaren niet veel gaat veranderen, is de verwachte ontwikkeling van het gevraagde aantal contactminuten voornamelijk afhankelijk van het ouder worden van de bevolking. De prognoses laten zien dat in de kleine GSO- en KSB-steden het aantal contactminuten sterker gaat toenemen dan in de grote GSO -steden. In de KSB-steden is het gemiddeld aantal contactminuten per persoon uiteindelijk het grootst. In Doesburg, Wageningen en Winterswijk is dit aantal ook nu al groot. Vooral in Doesburg gaat het aantal contactminuten per persoon – naar verwachting – sterk toenemen (figuur 8-31). Binnen de groep kleine GSO-steden is het aantal contactminuten per persoon het grootst in Doetinchem en Zutphen. Ten slotte is de verwachtte toename in de grote GSO-steden relatief beperkt. Met name in Arnhem en Nijmegen neemt het aa ntal contactminuten maar zeer weinig toe. Ook in het ommeland gaat het aantal gevraagde contactminuten huisartsenzorg to enemen als gevolg van de vergrijzing (figuur 8-32). In de ommelanden van de kleine GSO-steden is het gemiddelde aantal contactminuten lager dan in de andere twee categorieën ommelanden. De prognoses laten wel zien dat de ontwikkeling in de drie typen ommelanden gelijk op gaat. Er zijn duidelijke verschillen tussen gemeenten in het gemiddeld aantal contactminuten huisartsenzorg. In de Betuwe en in noordoost Gelderland is het aantal contactminuten relatief lager dan in bijvoorbeeld de Achterhoek en rond Arnhem en Nijmegen (figuur 8-28).
192
f i g u u r 8 - 2 8 ( s c h a t t i n g ) g e m i d d e ld a a n t a l c o n t a c t m i n u t e n h u is a rt s e n z o rg p e r p e r s o o n 2 0 1 2 ( b r o n : C B S , b e w e rk in g R I G O )
f i g u u r 8 - 2 9 O n t w i k k e l i n g ( s c h a t t in g ) g e m id d e ld a a n t a l c o n t a c t m in u t e n h u is a r t s e n z o r g p e r p e r s o o n ( b r o n : C B S / P R I M O S , b e w e rk in g R I G O )
193
f i g u u r 8 - 3 0 ( s c h a t t i n g ) g e m i d d e ld a a n t a l c o n t a c t m i n u t e n h u is a rt s e n z o rg p e r p e r s o o n i n d e G e l d e r s e s t e d e n 2 0 1 2 (b ro n : C B S , b e w e r k in g R I G O )
f i g u u r 8 - 3 1 ( s c h a t t i n g ) g e m i d d e ld a a n t a l c o n t a c t m i n u t e n h u is a rt s e n z o rg p e r p e r soon in de Gelderse steden 2012 -2030
194
f i g u u r 8 - 3 2 O n t w i k k e l i n g ( s c h a t t in g ) g e m id d e ld a a n t a l c o n t a c t m in u t e n h u is a r t s e n z o r g p e r p e r s o o n o m m e l a n d (b ro n : C B S / P R I M O S , b e w e r k in g R I G O )
Thematisch profiel milieu en gezondheid In dit hoofdstuk is inzicht geboden in de situatie van de Gelderse steden op de gebieden milieu en gezondheid. In deze laatste paragraaf wordt gekeken naar een profie lschets van de dertien Gelderse steden op dit terrein. Met behulp van clusteranalyse van de steden op de indicatoren uit dit hoofdstuk wordt inzich telijk gemaakt welke steden op elkaar lijken en welke juist niet. T a b e l 8 - 1 : C l u s t e r s v a n s t e d e n o p t h e m a m i l ie u e n g e z o n d h e id
Tabel 8-1 laat zien dat er zes clusters kunnen worden geïdentificeerd van steden met een soortgelijke milieu- en gezondheidssituatie. Dat lijkt veel, maar heeft ook te ma-
195
ken met de diversiteit van de indicatoren. Uiteraard geldt dat de steden binnen zo’n cluster niet exact dezelfde scores hebben. Op een individuele indicator kan een stad zelfs heel anders scoren dan de andere steden in hetzelfde clusters. Ondanks de d iversiteit tussen de steden is er binnen zo’n cluster wel een algemene lijn zichtbaar. Cluster 1: Apeldoorn en Zutphen De steden in dit cluster worden gekenmerkt door een relatief lage concentratie fij nstof en stikstofdioxide. Daarentegen is het aandeel bewoners dat woonachtig is in een buurt met relatief veel gasverbruik groter dan in de andere Gelderse steden. Cluster 2: Doetinchem en Winterswijk Ook in deze steden is de concentratie fijnstof en stikstofdioxide relatief laag. Daa rnaast geven relatief veel bewoners aan dat ze er een (zeer) gezonde leefstijl op nahouden. Cluster 3: Arnhem In Arnhem is de concentratie stikstofdioxide relatief hoog. Tevens geven relatief veel mensen aan met een minder gezondheid te kampen en een mindere gezonde leefstijl te hebben, is de vraag naar huisartsenzorg groot en is het aandeel bewoners met geluidsoverlast groter dan elders. Cluster 4: Nijmegen en Wageningen De meest onderscheidende eigenschap van deze steden is het geringe aandeel bewoners tussen de 19 en 64 jaar dat aangeeft een mindere gezondheid te hebben in combinatie met de relatief grote vraag naar huisartsenzorg. Deze ogenschijnlijke tege nstrijdigheid hoeft er niet mee te maken te hebben dat de bewoners van Nijmegen en Wageningen vaker onnodig naar de huisarts gaan, maar kan komen doordat er relatief veel mensen met lagere inkomens en veel ouderen wonen. Dat zijn groepen die meer huisartsenzorg vragen. Cluster 5: Culemborg, Ede, Tiel en Zaltbommel De steden in dit cluster hebben te maken met een hogere concentratie fijnstof, maar juist met minder geluidsoverlast. Ook is de vraag naar huisartsenzorg kleiner dan in andere Gelderse steden. Cluster 6: Doesburg en Harderwijk In dit cluster zijn de concentraties van stikstofdioxide en fijnstof lager dan in de andere Gelderse steden. Maar er geven wel relatief veel bewoners aan een mindere g ezondheid te hebben.
196
9
Stadsprofielen In de voorgaande hoofdstukken zijn verschillende thema’s behandeld. Met behulp van een clusteranalyse van de steden op de verschillende indicatoren is in ieder hoofdstuk inzichtelijk gemaakt welke steden op elkaar lijken, en welke juist niet. En vooral op welke terreinen ze dezelfde kenmerken hebben, en op welke niet. Daarmee ontsta at een goed beeld van de (thematische) profilering van de steden. Deze informatie kan bijvoorbeeld zinnig zijn voor de samenwerking tussen gemeenten bij het aanpakken van specifieke problematiek op bepaalde thema’s. Daarnaast kan de informatie gebruikt worden om lering te trekken van andere (groepen) steden. Wanneer gekeken wordt naar de clusterindeling van de gemeenten is te zien dat deze zeer divers is. Twee gemeenten die bij elk (sub)thema in hetzelfde profiel vallen, zijn niet aanwezig. Dat betekent dat clusteren van gemeenten tot een overallprofiel wel mogelijk is, maar dat verschillen op specifieke (sub)thema’s verloren gaan. Het verder clusteren van gemeenten tot één overallprofiel kan er in theorie toe leiden dat g emeenten problematiek ‘in de schoenen’ geschoven krijgen die ze niet of nauwelijks ondervinden, of andersom dat problematiek ‘weggemiddeld’ wordt door andere g emeenten zonder desbetreffende problematiek. Om deze reden is ervoor gekozen niet te zoeken naar een ‘overall’ indeling van g emeenten. Het is simpelweg niet mogelijk om de gemeenten dusdanig te clusteren dat er groepen ontstaan die op alle beleidsthema’s generiek beleid vragen. Maatwerk per gemeente is gewenst, al is er op bepaalde (sub)thema’s uiteraard wel generiek beleid voor groepen van gemeenten mogelijk. Zinvolle referenties Als men een stad wil vergelijken en/of een stad wil zoeken om zich aan te spiegelen, is het uiteraard wel relevant om te weten met welke stad men de meeste overeenkomsten heeft. Om hier zicht op te bieden staat in tabel 2 een overzicht gegeven van de mate van overeenkomst tussen de steden. De tabel geeft een beeld van het aantal keer dat een gemeente per subthema in eenzelfde cluster valt als een andere gemeente. De maximale score hierbij is tien, het totale aantal subthema’s dat in eerdere hoofdstukken is besproken. Deze maximale score wordt nergens bereikt, want er zijn, zoals gezegd, geen twee gemeenten te vinden die op alle subthema’s in hetzelfde profiel vallen. De tabel laat zich als volgt lezen: voor Apeldoorn geldt dat deze de meeste overee nkomsten kent met Harderwijk. Op vier van de tien thema’s vallen deze steden in hetzelfde profiel. Voor Arnhem geldt dat Nijmegen de meest logische referentiegemeente is, met zeven overeenkomsten. Culemborg en Tiel hebben zes overeenkomsten en zijn hiermee mogelijk goede referentiesteden. Veel gemeenten lijken in bepaald opzichten op elkaar maar hebben niet meer dan d rie overeenkomsten als het gaat om het vergelijken van de subthema’s.
197
9.1
0 0 0 1 1 7 0 3 0 0 0
1 0 1 0 1 1 2 3 3
3 0 0 1 2 4 0 3 1 3 3 2
1 1 2 0 2 4 1 4 2 3 3 1
4 1 2 1 4 4 2 2 3 1 2 1
1 7 1 0 0 1 2 0 4 2 0 2
0 0 6 1 3 4 2 0 1 1 2 2
3 3 1 1 1 2 3 4 1
2 0 1 2 3 3 1 2 1 1
2 0 3 3 3 3 2 0 2 3 1
1 3 0
1 4
Zutphen
Tiel
Nijmegen
Harderwijk
Ede
Doetinchem
Doesburg
Culemborg 1 0 2 2 1 6 1 1 3 4
2 0 1
Zaltbommel
2 1 2 3 1 4 1 0 3 2 2 3
1 0
Winterswijk
2
Wageningen
Apeldoorn Arnhem Culemborg Doesburg Doetinchem Ede Harderwijk Nijmegen Tiel Wageningen Winterswijk Zaltbommel Zutphen
Arnhem
Apeldoorn
tabel 2 Overzicht van het aantal overeenkomsten tussen gemeenten (max=10)
3 0 4 3 2 1 1 2 2 0 4 0
0
De bevindingen per stad
In deze afsluitende paragraaf wordt iets dieper ingegaan op h et vergelijken van de steden. Per stad wordt een tabel weergegeven waarin allereerst wordt aangegeven met welke stad de desbetreffende gemeente de meeste overeenkomsten op de gepr esenteerde hoofdthema’s kent. De maximale totale ‘score’ hierbij is zeven, het totale aantal thema’s dat in eerdere hoofdstukken is besproken. In de kolommen onder ‘subthema’s’ staat weergegeven of er een overeenkomst is tussen de specifieke gemeente en de andere gemeenten. Bij een score van 1, vallen de gemeenten in hetzelfde cluster, bij 0 vallen ze in een verschillend cluster. In de kolommen onder ‘hoofdthema’s’ zijn de verschillende subthema’s samengevoegd tot één thema. In het thema dem ografie zijn bijvoorbeeld twee subthema’s gepresenteerd. Als op één van de twee su bthema’s de gemeente in hetzelfde cluster valt als de andere gemeente , krijgt het hier score 0,5. Wanneer ze in beide subthema’s in hetzelfde cluster vallen, is de score 1, en als dat in geen van beide het geval is, wordt de score 0. Wanneer er geen verdere onderverdeling is van thema’s in subthema’s is de score 0 of 1.
Apeldoorn vertoont de meeste overeenkomsten met Harderwijk. Het gaat dan om overeenkomsten op het gebied van leefbaarheid en voorzieningen en (enkele) indicatoren op het gebied van de relatie tussen stad en ommeland en sociaal profiel.
Arnhem is in veel opzichten uniek, maar laat zich goed vergelijken met Nijm egen. Alleen op het thema milieu en gezondheid zijn weinig overeenkomsten te vinden tussen de twee gemeenten.
198
Culemborg vertoont veel overeenkomsten met Tiel. Op het gebied van stad en ommeland en voorzieningen zijn echter weinig overeenkomsten te vinden. Zutphen is op het gebied van leefbaarheid, participatie en voorzieningen goed te vergelijken met Culemborg.
Er zijn geen sterke overeenkomsten tussen Doesburg en één van de andere steden. De meeste overeenkomsten heeft Doesburg met Zaltbommel en Zu tphen. De thema’s ‘stad en ommeland’ en ‘voorzieningen’ zijn goed te vergeli jken met Zaltbommel. Doesburg en Zutphen komen overeen op het thema leefbaarheid en deels met thema’s als economie en demografie.
Doetinchem vertoont de meeste overeenkomsten met Harderwijk. Op veel (sub)thema’s zijn de steden echter moeilijk te vergelijken. Als het gaat om de leefbaarheid, de relatie tussen stad en ommela nd, participatie en sociaal profiel hebben deze steden enige overeenkomsten. Winterwijk is vergelijkbaar als het gaat om het sociaal profiel, voorzieningen en milieu.
Ede heeft de meeste overeenkomsten met Tiel gevolgd door Winterswijk en Zaltbommel. Tiel is goed vergelijkbaar als het gaat om de relatie tussen ommeland en stad, economie, voorzieningen en milieu. Winterswijk komt goed overeen op de thema’s leefbaarheid, werkgelegenheid en voorzieningen. Ede en Zaltbommel komen overeen op het gebied van arbeidsparticipatie , sociaal profiel en milieu en gezondheid.
Harderwijk is op een aantal thema’s goed te vergelijken met Apeldoorn en Doetinchem. De overeenkomsten met Apeldoorn zijn te vinden op de relatie tussen ommeland en stad, leefbaarheid, sociaal profiel en voorzieningen. De overeenkomsten met Doetinchem zijn te vinden op de relatie tussen stad en ommeland, leefbaarheid, sociaal profiel en participatie.
Nijmegen is goed vergelijkbaar met Arnhem. Alleen als het gaat om het th ema ‘milieu en gezondheid’ zijn Nijmegen en Arnhem niet goed te vergelijken. Op het gebied van demografie, sociaal profiel, voorzieningen en milieu en gezondheid is Wageningen een gemeente die vergelijkbaar is.
Tiel kent veel overeenkomsten met de gemeente Culemborg. Op het gebied van stad en ommeland en voorzieningen zijn de gemeenten verschillend, op de andere thema’s zijn veel overeenkomsten.
Wageningen laat zich het best vergelijken met die andere studentenstad Nijmegen. Deze overeenkomsten zijn te vinden in thema’s als demografie e n sociaal profiel, voorzieningen en milieu en gezondheid. Wageningen heeft ook enkele overeenkomsten met Apeldoorn, Harderwijk en Zaltbommel.
Winterswijk is moeilijk te vergelijken met een andere gemeenten. Doetinchem en Ede hebben de meeste overeenkomsten. Doetinchem komt overeen met Winterswijk op demografie, voorzieningen en milieu en gezondheid. Ede heeft overeenkomsten op thema’s als leefbaarheid, economie en vo orzieningen.
Zaltbommel heeft de meeste overeenkomsten met Ede en Wageningen. Ede is vergelijkbaar als het gaat om participatie, sociaal profiel en milieu en g e-
199
zondheid. Wageningen kan als referentie voor Zaltbommel dienen op gebi eden als stad en ommeland, leefbaarheid en arbeidsparticipatie.
Zutphen vertoont veel overeenkomsten met Culemborg. Op de thema’s ‘van stad naar ommeland’, ‘leefbaarheid’, ‘arbeidsparticipatie’ en ‘voorzieningen’ is Culemborg een goede referentiegemeente voor Zutphen.
Apeldoorn
Voorzieningen
Milieu en gezondheid
0,0 0,0 0,0 1,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
Sociaal profiel
1,0 1,0 0,0 0,0 1,0 0,0 0,0 0,0 1,0 0,0 0,0 0,0
Demografie
Milieu en gezondheid
0,5 0,0 1,0 0,5 0,0 0,5 0,5 0,5 0,0 0,0 0,5 0,0
Participatie
Voorzieningen
0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 1,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
Faillissementen, starters, leegstand en bereikbaarheid
Demografie en sociaal profiel
0,0 0,0 0,0 0,5 0,5 0,0 0,0 0,5 0,0 0,0 0,0 0,0
Werkgelegenheid
Arbeidsparticipatie
1,0 1,0 1,0 0,0 0,0 0,0 1,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
Leefbaarheid
Economie
0,5 0,5 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,5 0,0 0,0
Van stad naar ommeland
Leefbaarheid en veiligheid
3,0 2,5 2,0 2,0 1,5 1,5 1,5 1,0 1,0 0,5 0,5 0,0
Van ommeland naar stad
Stad en ommeland
Harderwijk Wageningen Doetinchem Zutphen Arnhem Winterswijk Zaltbommel Doesburg Nijmegen Culemborg Ede Tiel
Subthema's
Totaal
Hoofdthema's
1 0 0 0 0 0 0 0 0 1 0 0
0 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
1 1 1 0 0 0 1 0 0 0 0 0
0 0 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 1 0 0 0 1 0 0 0 0
0 0 0 0 0 1 0 0 0 0 0 0
0 0 1 1 0 1 0 1 0 0 0 0
1 0 1 0 0 0 1 0 0 0 1 0
1 1 0 0 1 0 0 0 1 0 0 0
0 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0
Arnhem
Voorzieningen
Milieu en gezondheid
0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
Sociaal profiel
1,0 1,0 1,0 1,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
Demografie
Milieu en gezondheid
1,0 1,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
Participatie
Voorzieningen
1,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
Faillissementen, starters, leegstand en bereikbaarheid
Demografie en sociaal profiel
0,5 0,0 0,5 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
Werkgelegenheid
Arbeidsparticipatie
1,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
Leefbaarheid
Economie
0,5 0,0 0,0 0,0 0,5 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
Van stad naar ommeland
Leefbaarheid en veiligheid
5,0 2,0 1,5 1,0 0,5 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
Van ommeland naar stad
Stad en ommeland
Nijmegen Wageningen Apeldoorn Harderwijk Ede Culemborg Doesburg Doetinchem Tiel Winterswijk Zaltbommel Zutphen
Subthema's
Totaal
Hoofdthema's
1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0
1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0
1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
1 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
1 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
1 1 1 1 0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
200
Culemborg
Voorzieningen
Milieu en gezondheid
1,0 0,0 1,0 1,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
Sociaal profiel
0,0 1,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
Demografie
Milieu en gezondheid
1,0 0,0 0,5 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
Participatie
Voorzieningen
1,0 1,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
Faillissementen, starters, leegstand en bereikbaarheid
Demografie en sociaal profiel
0,5 0,0 0,5 0,5 0,0 0,5 0,0 0,0 0,5 0,0 0,0 0,0
Werkgelegenheid
Arbeidsparticipatie
1,0 1,0 0,0 0,0 1,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
Leefbaarheid
Economie
0,0 0,5 0,0 0,0 0,0 0,5 0,5 0,5 0,0 0,5 0,0 0,0
Van stad naar ommeland
Leefbaarheid en veiligheid
4,5 3,5 2,0 1,5 1,0 1,0 0,5 0,5 0,5 0,5 0,0 0,0
Van ommeland naar stad
Stad en ommeland
Tiel Zutphen Zaltbommel Ede Doesburg Harderwijk Apeldoorn Nijmegen Wageningen Winterswijk Arnhem Doetinchem
Subthema's
Totaal
Hoofdthema's
0 0 0 0 0 1 1 0 0 0 0 0
0 1 0 0 0 0 0 1 0 1 0 0
1 1 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0
0 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0
1 0 0 1 0 1 0 0 1 0 0 0
1 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
1 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0
1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
0 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
1 0 1 1 0 0 0 0 0 0 0 0
Doesburg
Voorzieningen
Milieu en gezondheid
0,0 0,0 0,0 0,0 1,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
Sociaal profiel
1,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
Demografie
Milieu en gezondheid
0,0 0,5 0,5 0,0 0,0 0,0 0,5 0,5 0,0 0,0 0,0 0,0
Participatie
Voorzieningen
0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
Faillissementen, starters, leegstand en bereikbaarheid
Demografie en sociaal profiel
0,0 0,5 0,5 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
Werkgelegenheid
Arbeidsparticipatie
0,0 1,0 0,0 1,0 0,0 1,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
Leefbaarheid
Economie
1,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,5 0,0 0,5 0,0 0,0 0,0
Van stad naar ommeland
Leefbaarheid en veiligheid
2,0 2,0 1,0 1,0 1,0 1,0 1,0 0,5 0,5 0,0 0,0 0,0
Van ommeland naar stad
Stad en ommeland
Zaltbommel Zutphen Apeldoorn Culemborg Harderwijk Tiel Winterswijk Doetinchem Wageningen Arnhem Ede Nijmegen
Subthema's
Totaal
Hoofdthema's
1 0 0 0 0 0 1 0 1 0 0 0
1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
0 1 0 1 0 1 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
0 1 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
0 1 1 0 0 0 1 1 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0
201
Doetinchem
Voorzieningen
Milieu en gezondheid
0,0 1,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
Sociaal profiel
0,0 1,0 0,0 1,0 0,0 1,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
Demografie
Milieu en gezondheid
0,5 0,5 1,0 0,0 0,5 0,5 0,0 0,5 0,5 0,0 0,0 0,0
Participatie
Voorzieningen
1,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
Faillissementen, starters, leegstand en bereikbaarheid
Demografie en sociaal profiel
0,0 0,0 0,0 0,5 0,5 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
Werkgelegenheid
Arbeidsparticipatie
1,0 0,0 1,0 0,0 1,0 0,0 1,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
Leefbaarheid
Economie
0,5 0,0 0,0 0,5 0,0 0,0 0,0 0,5 0,0 0,0 0,0 0,0
Van stad naar ommeland
Leefbaarheid en veiligheid
3,0 2,5 2,0 2,0 2,0 1,5 1,0 1,0 0,5 0,0 0,0 0,0
Van ommeland naar stad
Stad en ommeland
Harderwijk Winterswijk Apeldoorn Tiel Zaltbommel Ede Wageningen Zutphen Doesburg Arnhem Culemborg Nijmegen
Subthema's
Totaal
Hoofdthema's
0 0 0 0 0 0 0 1 0 0 0 0
1 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0
1 0 1 0 1 0 1 0 0 0 0 0
0 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0
1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
0 1 1 0 0 0 0 1 1 0 0 0
1 0 1 0 1 1 0 0 0 0 0 0
0 1 0 1 0 1 0 0 0 0 0 0
0 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
Ede
Voorzieningen
Milieu en gezondheid
1,0 0,0 1,0 0,0 1,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
Sociaal profiel
1,0 1,0 0,0 0,0 0,0 1,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
Demografie
Milieu en gezondheid
0,0 0,0 0,5 1,0 0,0 0,5 0,0 0,5 0,0 0,0 0,0 0,0
Participatie
Voorzieningen
0,0 0,0 1,0 0,0 0,0 0,0 1,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
Faillissementen, starters, leegstand en bereikbaarheid
Demografie en sociaal profiel
0,5 0,5 0,0 1,0 0,5 0,0 0,5 0,0 0,0 0,5 0,5 0,0
Werkgelegenheid
Arbeidsparticipatie
0,0 1,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
Leefbaarheid
Economie
0,5 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,5 0,0 0,0 0,0
Van stad naar ommeland
Leefbaarheid en veiligheid
3,0 2,5 2,5 2,0 1,5 1,5 1,5 0,5 0,5 0,5 0,5 0,0
Van ommeland naar stad
Stad en ommeland
Tiel Winterswijk Zaltbommel Harderwijk Culemborg Doetinchem Wageningen Apeldoorn Arnhem Nijmegen Zutphen Doesburg
Subthema's
Totaal
Hoofdthema's
1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0 0 1 0 0 0
0 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
0 1 0 1 0 0 0 0 0 1 1 0
1 0 0 1 1 0 1 0 0 0 0 0
0 0 1 0 0 0 1 0 0 0 0 0
0 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 1 1 0 1 0 1 0 0 0 0
1 1 0 0 0 1 0 0 0 0 0 0
1 0 1 0 1 0 0 0 0 0 0 0
202
Harderwijk
Voorzieningen
Milieu en gezondheid
0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 1,0 0,0 0,0 0,0
Sociaal profiel
1,0 0,0 1,0 0,0 1,0 0,0 1,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
Demografie
Milieu en gezondheid
0,5 0,5 0,0 1,0 0,0 0,5 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
Participatie
Voorzieningen
0,0 1,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
Faillissementen, starters, leegstand en bereikbaarheid
Demografie en sociaal profiel
0,0 0,0 0,5 1,0 0,5 0,0 0,0 0,5 0,0 0,5 0,5 0,5
Werkgelegenheid
Arbeidsparticipatie
1,0 1,0 1,0 0,0 0,0 1,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
Leefbaarheid
Economie
0,5 0,5 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,5 0,0 0,5 0,0 0,0
Van stad naar ommeland
Leefbaarheid en veiligheid
3,0 3,0 2,5 2,0 1,5 1,5 1,0 1,0 1,0 1,0 0,5 0,5
Van ommeland naar stad
Stad en ommeland
Apeldoorn Doetinchem Wageningen Ede Nijmegen Zaltbommel Arnhem Culemborg Doesburg Tiel Winterswijk Zutphen
Subthema's
Totaal
Hoofdthema's
1 0 0 0 0 0 0 1 0 0 0 0
0 1 0 0 0 0 0 0 0 1 0 0
1 1 1 0 0 1 0 0 0 0 0 0
0 0 0 1 1 0 0 0 0 0 1 1
0 0 1 1 0 0 0 1 0 1 0 0
0 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0
1 1 0 1 0 1 0 0 0 0 0 0
1 0 1 0 1 0 1 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0 0 1 0 0 0
Nijmegen
Voorzieningen
Milieu en gezondheid
0,0 1,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
Sociaal profiel
1,0 1,0 1,0 1,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
Demografie
Milieu en gezondheid
1,0 1,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
Participatie
Voorzieningen
1,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
Faillissementen, starters, leegstand en bereikbaarheid
Demografie en sociaal profiel
0,5 0,0 0,5 0,0 0,5 0,5 0,0 0,5 0,0 0,0 0,0 0,0
Werkgelegenheid
Arbeidsparticipatie
1,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
Leefbaarheid
Economie
0,5 0,0 0,0 0,0 0,5 0,5 0,5 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
Van stad naar ommeland
Leefbaarheid en veiligheid
5,0 3,0 1,5 1,0 1,0 1,0 0,5 0,5 0,0 0,0 0,0 0,0
Van ommeland naar stad
Stad en ommeland
Arnhem Wageningen Harderwijk Apeldoorn Winterswijk Zutphen Culemborg Ede Doesburg Doetinchem Tiel Zaltbommel
Subthema's
Totaal
Hoofdthema's
1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 1 1 1 0 0 0 0 0
1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 1 0 1 1 0 1 0 0 0 0
1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
1 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
1 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
1 1 1 1 0 0 0 0 0 0 0 0
0 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
203
Tiel
Voorzieningen
Milieu en gezondheid
1,0 1,0 0,0 0,0 1,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
Sociaal profiel
0,0 1,0 1,0 0,0 0,0 0,0 0,0 1,0 0,0 0,0 0,0 0,0
Demografie
Milieu en gezondheid
1,0 0,0 0,0 0,0 0,5 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
Participatie
Voorzieningen
1,0 0,0 0,0 1,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
Faillissementen, starters, leegstand en bereikbaarheid
Demografie en sociaal profiel
0,5 0,5 0,5 0,0 0,0 0,0 0,5 0,0 0,5 0,0 0,0 0,0
Werkgelegenheid
Arbeidsparticipatie
1,0 0,0 0,0 1,0 0,0 1,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
Leefbaarheid
Economie
0,0 0,5 0,5 0,0 0,0 0,0 0,5 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
Van stad naar ommeland
Leefbaarheid en veiligheid
4,5 3,0 2,0 2,0 1,5 1,0 1,0 1,0 0,5 0,0 0,0 0,0
Van ommeland naar stad
Stad en ommeland
Culemborg Ede Doetinchem Zutphen Zaltbommel Doesburg Harderwijk Winterswijk Wageningen Apeldoorn Arnhem Nijmegen
Subthema's
Totaal
Hoofdthema's
0 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 1 0 0 0 1 0 0 0 0 0
1 0 0 1 0 1 0 0 0 0 0 0
0 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0
1 1 0 0 0 0 1 0 1 0 0 0
1 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0
1 0 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0
1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
0 1 1 0 0 0 0 1 0 0 0 0
1 1 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0
Wageningen
Milieu en gezondheid
Van ommeland naar stad
Van stad naar ommeland
Leefbaarheid
Werkgelegenheid
1,0 0,0 0,0 0,0 1,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
1,0 1,0 1,0 0,0 1,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
1,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
0 0 0 1 0 0 0 0 1 0 1 0
0 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
0 1 1 1 0 0 1 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 1 0 0 1 0 1 0 1 0 0
Milieu en gezondheid
Voorzieningen
0,0 0,0 0,0 1,0 0,0 1,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
Voorzieningen
Demografie en sociaal profiel
0,0 0,0 0,5 0,0 0,0 0,5 0,0 0,5 0,0 0,5 0,0 0,0
Sociaal profiel
Arbeidsparticipatie
0,0 1,0 1,0 1,0 0,0 0,0 1,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
Demografie
Economie
0,0 0,5 0,0 0,5 0,0 0,0 0,0 0,0 0,5 0,0 0,5 0,0
Participatie
Leefbaarheid en veiligheid
3,0 2,5 2,5 2,5 2,0 1,5 1,0 0,5 0,5 0,5 0,5 0,0
Faillissementen, starters, leegstand en bereikbaarheid
Stad en ommeland
Nijmegen Apeldoorn Harderwijk Zaltbommel Arnhem Ede Doetinchem Culemborg Doesburg Tiel Winterswijk Zutphen
Subthema's
Totaal
Hoofdthema's
0 0 0 1 0 1 0 0 0 0 0 0
1 0 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0
1 0 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0
1 1 1 0 1 0 0 0 0 0 0 0
1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
204
Winterswijk
Voorzieningen
Milieu en gezondheid
1,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
Sociaal profiel
1,0 1,0 0,0 0,0 0,0 0,0 1,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
Demografie
Milieu en gezondheid
0,5 0,0 1,0 0,5 0,5 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
Participatie
Voorzieningen
0,0 0,0 0,0 1,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
Faillissementen, starters, leegstand en bereikbaarheid
Demografie en sociaal profiel
0,0 0,5 0,5 0,0 0,0 0,5 0,0 0,0 0,5 0,0 0,0 0,0
Werkgelegenheid
Arbeidsparticipatie
0,0 1,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
Leefbaarheid
Economie
0,0 0,0 0,5 0,0 0,5 0,5 0,0 0,5 0,0 0,5 0,5 0,0
Van stad naar ommeland
Leefbaarheid en veiligheid
2,5 2,5 2,0 1,5 1,0 1,0 1,0 0,5 0,5 0,5 0,5 0,0
Van ommeland naar stad
Stad en ommeland
Doetinchem Ede Zutphen Apeldoorn Doesburg Nijmegen Tiel Culemborg Harderwijk Wageningen Zaltbommel Arnhem
Subthema's
Totaal
Hoofdthema's
0 0 0 0 1 0 0 0 0 1 1 0
0 0 1 0 0 1 0 1 0 0 0 0
0 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
0 1 1 0 0 1 0 0 1 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0
1 0 1 1 1 0 0 0 0 0 0 0
0 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0
1 1 0 0 0 0 1 0 0 0 0 0
1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
Zaltbommel
Voorzieningen
Milieu en gezondheid
1,0 0,0 1,0 0,0 0,0 0,0 0,0 1,0 0,0 0,0 0,0 0,0
Sociaal profiel
0,0 0,0 0,0 1,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
Demografie
Milieu en gezondheid
0,5 0,0 0,5 0,0 0,5 0,5 0,5 0,5 0,0 0,0 0,0 0,0
Participatie
Voorzieningen
1,0 1,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
Faillissementen, starters, leegstand en bereikbaarheid
Demografie en sociaal profiel
0,0 0,0 0,5 0,0 0,5 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
Werkgelegenheid
Arbeidsparticipatie
0,0 1,0 0,0 0,0 1,0 1,0 1,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
Leefbaarheid
Economie
0,0 0,5 0,0 1,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,5 0,0 0,0 0,0
Van stad naar ommeland
Leefbaarheid en veiligheid
2,5 2,5 2,0 2,0 2,0 1,5 1,5 1,5 0,5 0,0 0,0 0,0
Van ommeland naar stad
Stad en ommeland
Ede Wageningen Culemborg Doesburg Doetinchem Apeldoorn Harderwijk Tiel Winterswijk Arnhem Nijmegen Zutphen
Subthema's
Totaal
Hoofdthema's
0 1 0 1 0 0 0 0 1 0 0 0
0 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0
0 1 0 0 1 1 1 0 0 0 0 0
0 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0
1 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 1 0 0 0 0 1 0 0 0 0
1 0 0 0 1 1 1 0 0 0 0 0
0 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0
1 0 1 0 0 0 0 1 0 0 0 0
205
Zutphen
Voorzieningen
Milieu en gezondheid
0,0 1,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
Sociaal profiel
1,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
Demografie
Milieu en gezondheid
0,0 0,5 0,5 0,0 1,0 0,5 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
Participatie
Voorzieningen
1,0 0,0 0,0 1,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
Faillissementen, starters, leegstand en bereikbaarheid
Demografie en sociaal profiel
0,0 0,5 0,5 0,0 0,5 0,0 0,5 0,5 0,5 0,0 0,0 0,0
Werkgelegenheid
Arbeidsparticipatie
1,0 0,0 1,0 1,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
Leefbaarheid
Economie
0,5 0,0 0,0 0,0 0,5 0,5 0,5 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
Van stad naar ommeland
Leefbaarheid en veiligheid
3,5 2,0 2,0 2,0 2,0 1,0 1,0 0,5 0,5 0,0 0,0 0,0
Van ommeland naar stad
Stad en ommeland
Culemborg Apeldoorn Doesburg Tiel Winterswijk Doetinchem Nijmegen Ede Harderwijk Arnhem Wageningen Zaltbommel
Subthema's
Totaal
Hoofdthema's
0 0 0 0 0 1 0 0 0 0 0 0
1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 0 0
1 0 1 1 0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 1 0 1 1 1 0 0 0
0 1 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0
1 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0
0 1 1 0 1 1 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0
1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
0 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
206
Bijlagen
207
Bijlage 1: Overzicht indicatoren In deze bijlage is een overzicht van alle gebruikte indicatoren weergegeven. De pei ldatum van de meeste indicatoren is 1 januari van betreffend jaar, tenzij anders vermeld. In die gevallen betreft het dan vaak aantallen of percentages in betreffend jaar)
Hoofdstuk 2: Stad en ommeland Verhuizers van of naar de stad Het aantal verhuizingen van of naar de stad als aandeel van het tota al aantal binnenen buitengemeentelijke verhuizingen van betreffende (ommeland)gemeente. Omdat het aantal verhuizingen van jaar tot jaar kan fluctueren, is het gemiddelde over drie jaar (2009 tot met 2011) genomen (Bron: CBS, aantallen/percentages in betr effend jaar). Pendelstromen van of naar de stad Het aantal pendelstromen van of naar de stad als aandeel van het totaal aantal bi nnen- en buitengemeentelijke werkenden van betreffende (ommeland)gemeente. (Bron: CBS; 2011, aantallen/percentages in betreffen d jaar). Onderwijsstomen van of naar de stad Het aantal middelbare scholieren van of naar de stad als aandeel van het totaal aantal binnen- en buitengemeentelijke schoolgaande scholieren van betreffende (omm eland)gemeente. (Bron: Ministerie van Onderwijs/D UO; 2012; peildatum 1 oktober). Winkelstromen van en naar de stad Het aantal bewonersverplaatsingen vanwege winkelen of boodschappen doen van of naar de stad als aandeel van het totaal aantal binnen - en buitengemeentelijke bewonersverplaatsingen vanwege winkelen of boodschappen doen van betreffende (o mmeland)gemeente. Voor deze indicator zijn geen registratiebestanden beschikbaar. Daarom is gebruikgemaakt van de enquêtebestanden ‘Onderzoek Verplaatsingen in Nederland’ (OViN) en voorganger ‘Mobiliteitsonderzoek Nederland’ (MOB) van Rijkswaterstaat en het CBS. In deze grootschalige enquêtes worden Nederlanders gevraagd naar hun verplaatsingen op een bepaalde dag, onder meer waar ze naar toe gingen en wat het doel van de reis was. Door verschillende jaargangen van deze onderzoeken samen te voegen zijn er per gemeente voldoende respondenten om een indicatief beeld te schetsen van de omvang van de bewonersverplaatsingen tussen gemeenten vanwege boodschappen. In deze bestanden kan geen onderscheid gemaakt worden tussen dagelijkse en niet-dagelijkse boodschappen. Maar het laat wel zien welke gemeenten meer en minder op de stad (en andersom) zijn aangewezen vanwege de winkelvoorzieningen (Bron: OViN/MOB 2006-2011).
208
Recreatiestromen van en naar de stad Het aantal bewonersverplaatsingen vanwege recreëren van of naar de stad als aa ndeel van het totaal aantal binnen- en buitengemeentelijke bewonersverplaatsingen vanwege recreatie van betreffende (ommeland)gemeente. Voor deze indicator zijn geen registratiebestanden beschikbaar. Daarom is gebruikgemaakt van de enquêtebestanden ‘Onderzoek Verplaatsingen in Nederland’ (OViN) en voorganger ‘Mobiliteitsonderzoek Nederland’ (MOB) van Rijkswaterstaat en het CBS. In deze grootschalige enquêtes worden Nederlanders bevraagd naar hun verplaatsingen op een bepaalde dag, onder meer waar ze naar toe gingen en wat het doel van de reis was. Door ve rschillende jaargangen van deze onderzoeken samen te voegen zijn er per gemeente voldoende respondenten om kan een indicatief beeld te schetsen van de omvang van de bewonersverplaatsingen tussen gemeenten vanwege recreatie. Het gaat hier om alle vormen van recreatie, zoals wandelen, sporten en alle andere vrijetijdsbestedi ngen (Bron: OViN/MOB 2006-2011).
Hoofdstuk 3: Leefbaarheid en veiligheid Gemiddelde leefbaarheid De gemiddelde leefbaarheid in de stad ten opzichte van het landelijk gemiddelde. De trend wordt sterk beïnvloed door de macro-economische conjunctuur. In hoogconjunctuur is de werkloosheid laag en verbetert de leefbaarheid, in tijden van laagconjunctuur vindt de omgekeerde beweging plaats. Deze trend is erg overheersend, waardoor andere ontwikkelingen aan het oog onttrokken worden. Door het gemee ntelijk gemiddelde af te zetten tegen de landelijke trend wordt deze overheersende trend uit de vergelijking gefilterd en ontstaat een beeld van het verschil met de lee fbaarheid met het landelijk gemiddelde en de ontwikkeling daarin. Voor deze indicator is gebruikgemaakt van de Leefbaarometer. In dit voor het ministerie van Binnenlandse Zaken ontwikkelde instrument wordt op 6ppc-niveau de leefbaarheid berekend op basis van circa vijftig indicatoren met betrekking tot de (sociaaleconomische) bevo lkingssamenstelling, woningvoorraad, veiligheid, sociale samenhang, publieke ruimte en het voorzieningenniveau. Voor deze indicator is de gemiddelde leefbaarheid per gemeente berekend (bron: Leefbaarometer). Gemiddelde leefbaarheid t.o.v. Gelders gemiddelde Als de gemiddelde leefbaarheid per gemeente op kaart wordt afgebeeld, ontstaat een oase van groen, aangezien gemiddeld gesproken de leefbaarheid overal wel tussen ‘matig positief’ en ‘zeer positief’ ligt. Om toch onderscheid in de leefbaarheidssitu atie per gemeente in de kaart weergegeven is voor het Ministerie van Binnenlandse Zaken een methode ontwikkeld om de leefbaarheid ten opzichte van een regionaal gemiddelde af te beelden. Voor deze rapportage is de gemiddelde leefbaarheid als afwijking ten opzichte van de gemiddelde leefbaarheid in Gelderland gebruikt (bron: Leefbaarometer).
209
Aandeel bewoners met leefbaarheidsproblemen in de woonomgeving Met de gemiddelde leefbaarheid wordt de omvang van de (mogelijke) probleemg ebieden aan het zicht onttrokken. Daarom is voor deze indicator berekend hoeveel bewoners woonachtig zijn in een gebied met leefbaarheidspro blemen (met een score van zeer negatief, negatief of matig op de Leefbaarometer) als aandeel van het totaal aantal bewoners in de stad (bron: Leefbaarometer). Geweldsmisdrijven Aantal bij de politie geregistreerde geweldsmisdrijven per 1.000 inwoners (bron : CBS, aantallen/percentages in betreffend jaar). Diefstallen en inbraken Aantal bij de politie geregistreerde diefstallen en inbraken per 1.000 inwoners (bron: CBS, aantallen/percentages in betreffend jaar). Vernielingen Aantal bij de politie geregistreerde vernielingen per 1.000 inwoners (bron: CBS, aa ntallen/percentages in betreffend jaar).
Hoofdstuk 4: Economie Aantal banen Aantal banen als aandeel van de potentiële beroepsbevolking (15 -65 jaar); (bron: Provinciale Werkgelegenheidsenquête/LISA). Aantal banen industrie Aantal banen in de industrie als aandeel van de potentiële beroepsbevolking (15 -65 jaar); (bron: Provinciale Werkgelegenheidsenquête/LISA). Aantal banen zakelijke dienstverlening Aantal banen in de zakelijke dienstverlening als aandeel van de potentiële beroepsbevolking (15-65 jaar); (bron: Provinciale Werkgelegenheidsenquête/LISA). Aantal banen detailhandel Aantal banen in de detailhandel als aandeel van de potentiële beroepsbevolking (15 65 jaar); (bron: Provinciale Werkgelegenheidsenquête/LISA). Aantal banen gezondheidszorg Aantal banen in de gezondheidszorg als aandeel van de potentiële beroepsbevolking (15-65 jaar); (bron: Provinciale Werkgelegenheidsenquête/LISA).
210
Aantal faillissementen Aantal faillissementen bedrijven per 10.000 inwoners tussen de 15 en 65 jaar (bron: Bureau Economisch Onderzoek Provincie Gelderland). De gegevens zijn gebaseerd op het Handelsregister van de Kamer van Koophandel. Aantal starters Aantal starters per 10.000 inwoners tussen de 15 en 65 jaar (bro n: Bureau Economisch Onderzoek Provincie Gelderland). De gegevens zijn gebaseerd op het Handelsregister van de Kamer van Koophandel. Winkelleegstand detailhandel Aandeel leegstaande winkels detailhandel (als aandeel winkeloppervlak) in de g emeente; (bron: Locatus). Cijfers over 2008 betreffen 1 januari; cijfers over 2013 1 juni. Bereikbaarheidsindicator Om inzicht te krijgen in de bereikbaarheid van plaatsen, heeft het Ministerie van I nfrastructuur een methodiek voor een bereikbaarheidsindicator ontwikkeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Deze bereikbaarheidsindicator richt zich op de gemiddelde hemelsbrede deur tot deur reissnelheid van de gemaakte ve rplaatsingen naar gebieden. De indicator geeft op uniforme wijze per een beeld van de reissnelheid. Voor deze monitor is de gemiddelde snelheid van hemelsbrede deur -totdeurverplaatsingen in de ochtend- en avondspits per auto berekend. Er zijn alleen verplaatsingen die van de ene gemeente naar de andere gaan meegenomen. Zo on tstaat een beeld van de bereikbaarheid van een bepaalde gemeente van buiten in de spits. Hiervoor is gebruikgemaakt van verschillende jaargangen van de enquêtebestanden ‘Onderzoek Verplaatsingen in Nederland’ (OViN) en voorganger ‘Mobiliteitsonderzoek Nederland’ (MOB) die door Rijkswaterstaat en het CBS worden uitgevoerd. Om voor de meeste gemeenten voldoende respondenten voor een betrouwbare b ereikbaarheidsindicator te hebben zijn de jaargangen 2007 tot en met 2011 sameng evoegd. De bereikbaarheidsindicator wordt uiteindelijk weergegeven als een afwijking ten opzichte van het gemiddelde, en is dus een relatieve. Een getal boven de één geeft een beter dan gemiddelde bereikbaarheid weer, bij een getal onder de één is betreffende gemeente minder dan gemiddelde bereikbaar. Voo r sommige gemeenten (zoals Doesburg) zijn helaas nog altijd niet voldoende respondenten beschikbaar om een betrouwbare uitspraak te doen. (bron: OViN/MON 2007 tot en met 2011).
Hoofdstuk 5: Arbeidsparticipatie Netto arbeidsparticipatie Het aandeel van de werkzame beroepsbevolking in de potentiële beroepsbevolking (15-65 jaar). Het CBS heeft hiervoor als bron de Enquête Beroepsbevolking (EBB) g ebruikt. Om voldoende respondenten per gemeente te hebben heeft het CBS het g emiddelde over drie jaar berekend. Dat betekent dat 2008 het gemiddelde over de
211
periode 2007-2009 is; en 2009 het gemiddelde over het periode 2008 -2010. Zo ontstaat een voortschrijdend gemiddelde (bron: EBB/CBS). Werkloosheid Alle personen zonder werk (of met werk van minder dan twaalf uur per week) die minstens twaalf uur per week willen werken, daarvoor direct beschikbaar zijn en b ovendien actief zoeken naar werk (ongeacht of men bij het UWV WERKbedrijf staat ingeschreven). Als aandeel van beroepsbevolking 15 -65 jaar. Bron: Bureau Economisch Onderzoek, Provincie Gelderland (raming o.b.v. EBB/CBS). Bijstand Aantal bijstandsuitkeringen als aandeel van het aantal huishoudens (Bron: CBS). Langdurige bijstand Aantal bijstandsuitkeringen (met een duur van minimaal één jaar) als aandeel van het aantal huishoudens (Bron: CBS). Jeugdwerkloosheid Aantal geregistreerde niet-werkende werkzoekenden in de leeftijd 15-25 jaar (als aandeel van bevolking 15-25 jaar). Aangezien inschrijving bij het UWV geen verplic hting meer is, en er veel verborgen werkloosheid is onder de jeugd, levert dit vermoedelijk een onderschatting op van het niveau van de werkloosheid. In vergelijkend perspectief heeft het aandeel wel enige waarde, maar deze moet met enige voorzic htigheid behandeld worden (bron: UWV/Arbeidsmarktmonitor Ge lderland). Voortijdige schoolverlaters zonder diploma Aantal leerlingen/deelnemers dat gedurende het jaar uitstroomt uit het bekostigd onderwijs zonder VMBO- of MBO-1-diploma. Data over 2011 betreffen bijvoorbeeld het schooljaar 2010/2011 (bron: Centrale Financiën Instellingen/Arbeidsmarktmonitor Gelderland).
Hoofdstuk 6: Demografie en sociaal profiel Aantal huishoudens Ontwikkeling van het aantal huishoudens ten opzichte van uitgangsjaar 2000 (=100%). Tot en met 2012 zijn de feitelijke ontwikkelingen weergegeven (bron: CBS). Vanaf 2013 tot en met 2030 is gebruikgemaakt van prognoses van de meest recente PRIMOS-prognose (IPB-Primos2012, referentiemodel) die de Provincie Gelderland voor alle Gelderse gemeenten heeft laten maken. Aandeel alleenstaande huishoudens Ontwikkeling van het aantal alleenstaande huishoudens ten opzichte van het totaal aantal huishoudens. Tot en met 2012 zijn de feitelijke ontwikkelingen weergegeven (bron: CBS). Vanaf 2013 tot en met 2030 is gebruikgemaakt van prognoses van de
212
meest recente PRIMOS-prognose (IPB-Primos2012, referentiemodel) die de Provincie Gelderland voor alle Gelderse gemeenten heeft laten maken. Aandeel jongeren tot 25 jaar Ontwikkeling van het aandeel jongeren (tot 25 jaar) ten opzichte van het totaal aantal inwoners. Tot en met 2012 zijn de feitelijke ontwikkelingen weergegeven (bron: CBS). Vanaf 2013 tot en met 2030 is gebruikgemaakt van prognoses van de meest recente PRIMOS-prognose (IPB-Primos2012, referentiemodel) die de Provincie Gelderland voor alle Gelderse gemeenten heeft laten maken. Aandeel ouderen vanaf 75 jaar Ontwikkeling van het aandeel ouderen (vanaf 25 jaar) ten opzichte van het totaal aantal inwoners. Tot en met 2012 zijn de feitelijke ontwikkelingen weergegeven (bron: CBS). Vanaf 2013 tot en met 2030 is gebruikgemaakt van prognoses van de meest recente PRIMOS-prognose (IPB-Primos2012, referentiemodel) die de Provincie Gelderland voor alle Gelderse gemeenten heeft laten maken. Aandeel lage inkomens Het aandeel personen met een inkomen dat lager is dan het 40-procentpunt van de landelijke inkomensverdeling (bron: CBS, aantallen/percentages in betreffend jaar). Aandeel huishoudens met een inkomen onder de 101 procent van het sociaal minimum Het aandeel huishoudens dat rond moet komen van een inkomen dat m aximaal 101 procent van het sociaal minimum is. Het sociaal minimum is het wettelijk bestaan sminimum zoals dat in de politieke besluitvorming is vastgesteld (bron: CBS, aanta llen/percentages in betreffend jaar). Aandeel hoge inkomens Het aandeel personen met een inkomen dat hoger is dan het 60-procentpunt van de landelijke inkomensverdeling (bron: CBS, aantallen/percentages in betreffend jaar). Aandeel laag opgeleiden Het aandeel laag opgeleiden in de beroepsbevolking (15 -65 jaar) (bron: CBS). Aandeel hoog opgeleiden Het aandeel hoog opgeleiden in de beroepsbevolking (15 -65 jaar) (bron: CBS). Aandeel niet-westerse allochtonen Het aandeel niet-westerse allochtonen onder de bevolking (bron: CBS). Aandeel eenoudergezinnen Het aantal eenoudergezinnen als aandeel van het totaal aantal huishoudens (bron: CBS).
213
Aandeel sociale huurwoningen Het aantal woningen in de sociale huursector als aandeel van het totaal aantal woni ngen (bron: CBS).
Hoofdstuk 7: Voorzieningen Gemiddelde afstand tot dichtstbijzijnde huisarts De gemiddelde afstand van alle inwoners in een gemeente tot de dichtstbijzijnde huisartsenpraktijk, berekend over de weg (bron: CBS). Gemiddelde afstand tot dichtstbijzijnde basisschool De gemiddelde afstand van alle inwoners in een gemeente tot de dichtstbijzijnde basisschool, berekend over de weg (bron: CBS). Gemiddelde afstand tot dichtstbijzijnde middelbare school De gemiddelde afstand van alle inwoners in een gemeente tot de dichtstbijzijnde middelbare school, berekend over de weg (bron: CBS). Gemiddelde afstand tot dichtstbijzijnde supermarkt De gemiddelde afstand van alle inwoners in een gemeente tot de dichtstbijzijnde supermarkt, berekend over de weg (bron: CBS). Gemiddelde afstand tot dichtstbijzijnde restaurant De gemiddelde afstand van alle inwoners in een gemeente tot de dichtstbijzijnde restaurant, berekend over de weg (bron: CBS). Aantal vestigingen cultuur, sport en recreatie Het aantal vestigingen in de cultuur, sport en recreatie per 10.000 inwoners. Het gaat om een wijde range aan culturele en recreatieve activiteiten, zoals culturele voorste llingen, musea, sport en recreatieve activiteiten (bron: CBS). Nabijheid natuur De nabijheid van natuur is berekend op basis van de bodemstatistiek van het CBS. Berekend is hoe groot het oppervlak van grootschalige natuur (bos, water, duinen etc.) dat binnen een half uur reizen bereikbaar is, als aandeel van het totale oppe rvlak dat in diezelfde tijd bereikbaar is. Zo ontstaat een relatieve maat die aangeeft of vanuit een bepaalde gemeente relatief weinig o f veel natuur bereikbaar is (bron: Bodemstatistiek/CBS, bewerking RIGO).
214
Hoofdstuk 8: Milieu en gezondheid Gemiddeld concentratie NO2 Gemiddelde concentratie stikstofdioxide in de gemeente, zoals berekend door het RIVM in het kader van de Monitoringsrapportage NSL. Het gaat hier om modelmatige schattingen van de huidige en in 2015 verwachtte concentratie (bron: RIVM). Gemiddeld concentratie PM10 Gemiddelde concentratie fijnstof in de gemeente, zoals berekend door het RIVM in het kader van de Monitoringsrapportage NSL. Het gaat hier om modelmatige schattingen van de huidige en in 2015 verwachtte concentratie (bron: RIVM). Aandeel bewoners met veel gasverbruik 3
2
Per buurt is het gemiddelde gasverbruik per woning berekend (m gas per m woonoppervlak per buurt), gecorrigeerd voor kenmerken van de woning. Hiermee kunnen de buurten worden geïdentificeerd waar verhoudingsgewijs (gegeven de aard van de woningvoorraad naar grootte en woningtype) - veel gas wordt verbruikt. Voor deze indicator is vervolgens berekend hoeveel mensen in een buurt wonen met relatief 3 2 veel – gestandaardiseerd – gasverbruik. Als ondergrens is hiervoor 20 m per m woonoppervlak gebruikt: wat overeenkomt met woningen met energielabels F en G. (bron: Klimaatmonitor, bewerking RIGO, aantallen/percentages in betreffend jaar). Aandeel bewoners met een slechte of matige gezondheid Aandeel volwassen bewoners (19-65 jaar) dat in gezondheidsenquêtes van de GGD aangeeft met een slechte of matige gezondheid te kampen (bron: GGD). Aandeel bewoners met een (zeer) gezonde leefstijl Aandeel volwassen bewoners (19-65 jaar) dat in gezondheidsenquêtes van de GGD aangeeft een (zeer) gezonde leefstijl te hebben (bron: GGD). Gemiddeld aantal contactminuten huisartsenzorg (schatting) De vraag wordt niet rechtstreeks gemeten omdat daar geen gegevens over beschi kbaar zijn. Om de vraag weer te geven is gebruikgemaakt van kengetallen van de Vraag Aanbod Analyse Monitor (VAAM) van NIVEL. Deze kengetallen geven weer hoe de vraag naar zorg door huisartsenpraktijken samenhangt met de samenstelling van de bevolking (zoals leeftijdsverdeling, huishoudenstype, etniciteit en inkomenssituatie). Naarmate deze samenstelling verandert, verandert ook de vraag naar huisartsenzorg. De toenemende vergrijzing leidt bijvoorbeeld tot een toenemend beroep op huisar tsenzorg. Een ander voorbeeld is dat lage inkomensgroepen gemiddeld meer huisar tsenzorg nodig hebben dan hoge inkomensgroepen. Een concentratie van lage inkomensgroepen in een bepaalde gebied betekent gemiddeld genomen meer vraag naar huisartsenzorg. De score voor de vraag naar huisartsenzorg op buurtniveau is berekend op basis van de in de formules van NIVEL gehanteerde demografische gegevens die beschikbaar
215
zijn op dit niveau. Specifiek gaat het hier om het aantal bewoners van 0 tot 5 jaar, 5 tot 15 jaar, 15 tot 25 jaar, 25 tot 40 jaar, 40 tot 65 jaar, 65 tot 75 jaar en 75 jaar of ouder, het aantal vrouwen, het aantal eenpersoonshuishoudens, het aantal niet westerse allochtonen, het aantal inwoners met een lager inkomen (behorend tot de laatste vier decielgroepen qua inkomensverdeling) en de stedelijkheid (bron van alle variabelen is het CBS). De vraag wordt uitgedrukt in een totaal aantal contactminuten die de bewoners in de gemeente per jaar nodig hebben. Dit aantal contactminuten is geen weergave van het exacte aantal contactminuten per gemeente, maar is een modelmatige schatting op basis van de bevolkingssamenstelling. Als bijvoorbeeld door de crisis het aantal lage inkomens in een gemeente toeneemt, voorspelt dit model een toename van het aa ntal contactminuten in die buurt. Het is echter niet zeker dat deze toename ook daa dwerkelijk plaatsvindt, het is een voorspelde toename. In zijn algemeenheid geldt dat de leeftijdsverdeling het zwaarst doorweegt in het model. Dat betekent dat een ve rgrijzende gemeente meer (voorspelde) contactminuten met een huisarts nodig heeft. Omdat er in dit onderzoek (hoofdstuk zes) ook bevolkingsprognoses zijn gebruikt, konden deze worden ingezet om een voorspelling te doen van de ontwikkeling van de vraag naar huisartsenzorg. De prognoses van het aantal bewoners naar leeftijdscat egorie en het aantal huishoudens naar type die Primos oplevert zijn hiervoor gebruikt. Van een aantal sociaaleconomische kenmerken (aandeel lage inkomens en niet westerse allochtonen) en de stedelijkheid is dat niet bekend, en zijn de laatst beke nde aantallen constant gehouden naar de toekomst toe (bron: CBS/ PRIMOS, bewerking RIGO). Aandeel bewoners met geluidsoverlast Het aandeel bewoners dat te maken heeft met een geluidsbelasting van minimaal 65 dB (de kritische grens volgens het RIVM) in de directe woonomgeving (bron: PBL).
Indicatoren waar alleen data voor Gelderse gemeenten aanwezig zijn
Leegstand
Starters
Faillissementen
Werkloosheid
Jeugdwerkloosheid
Voortijdige schoolverlaters
Huishoudens
Alleenstaanden
Ouderen
Jongeren
216
Gezondheid
Leefstijl
Contactminuten huisarts
217
Bijlage 2: Overzicht scores en ontwikkelingen
218
15% 25% 41% 7% 5% 8% 8% 5% 3% 9% 8% -2% -0,60 0,05 8,9 -0,8 9,5 -3,6 65,3 1,0 84% -1,3% 10% -0,8% 24% 1,9% 8% -1,6% 12% -0,7% 7,3% 2,2% 180 45,3 4,7 2,2 0,78 63,8% -1,3% 8,6% 2,6% 5,4% 1,0% 4,4% 0,7% 9,5% 4,5% 1,3% -0,9% 14% 9,2% 53% 0,8% 32% -2,7% 6,3% 2,6% 55% -0,5% 9% 0,9% 28% 1,1% 27% 38% 13% 0,3% 6,2% 0,0% 43% -3,7% 79 23,6 0,6 0,0 0,6 0,0 0,8 0,1 0,6 -0,1 1,2 -0,1 0,13 24,9 -2,52 26,4 -3,73 4% 10% 66% 38,7 1,6 4,3% 0,3%
7% 17% 35% 6% 3% 16% 20% 7% 7% 9% 0% 0% 0,23 0,04 6,8 -0,3 9,4 -3,2 37 6,9 93% -1,8% 17% 0,0% 20% -1,4% 13% -0,3% 11% 0,2% 6,8% 2,7% 117 12,1 9,3 -0,2 1,42 71,1% 3,7% 5,7% 2,6% 2,6% 0,7% 2,2% 0,6% 6,7% 3,9% 1,2% -0,3% 12% 6,9% 32% 4,3% 28% -4,9% 7,6% 5,6% 38% -0,3% 6% 0,4% 41% 0,1% 35% 28% 6% 0,3% 6,1% 0,7% 30% -2,6% 50 15,4 0,9 -0,1 0,8 0,0 1,0 0,1 0,7 0,1 2,4 0,1 0,12 20,1 -2,47 25,5 -3,82 4% 11% 69% 36,8 3,9 1,1% -0,7%
4% 11% 16% 3% 1% 13% 20% 9% 3% 5% 0% 0% 0,20 -0,02 7,2 0,6 6,2 -4,0 40,8 7,3 78% -2,5% 14% -0,9% 18% 1,7% 7% -1,5% 10% -2,5% 4,8% 2,6% 182 34,5 2,5 -1,1 1,11 71,7% 4,7% 5,3% 1,9% 2,3% 0,6% 1,9% 0,5% 5,9% 4,1% 0,8% -0,7% 20% 19,2% 31% 1,6% 31% -1,2% 6,5% 4,0% 35% 1,2% 5% 0,9% 43% 0,4% 33% 28% 10% 0,3% 6,4% 0,6% 31% -2,1% 45 13,4 0,8 -0,3 0,7 0,0 0,7 0,0 0,6 0,0 1,7 0,0 0,34 21,0 -1,12 25,0 -3,7 6% 14% 70% 35,4 2,6 1,7% -9,3%
7% 15% 8% 6% 2% 14% 15% 9% 4% 9% 3% -1% -0,30 -0,00 8,9 -0,9 14,7 -2,1 59,8 14,5 86% 2,2% 18% 0,4% 16% -1,1% 10% -0,6% 14% 3,3% 3,3% -2,1% 133 -6,4 4,8 -1,9 1,07 66,7% -3,7% 9,6% 3,7% 3,7% 1,2% 2,9% 0,9% 6,9% 3,1% 0,8% -0,8% 14% 7,1% 32% 3,4% 31% -5,4% 5,7% 5,4% 38% 0,1% 7% 1,8% 41% 0,1% 38% 28% 15% 0,8% 7,4% 0,6% 39% -0,4% 39 5,4 0,8 -0,1 0,8 0,1 1,1 0,1 0,8 0,0 1,9 0,0 0,06 24,5 -2,15 26,5 -3,82 12% 16% 59% 35,9 3,6 0,5% -2,2%
5% 10% 33% 4% 4% 9% 13% 5% 4% 6% 1% -2% -0,02 0,10 7 -2,7 11,1 -9,0 36,3 1,2 74% -2,3% 15% 0,3% 19% -1,5% 8% -0,2% 7% -0,7% 9,1% 4,3% 151 -1,9 7,1 4,8 0,90 65,3% -0,6% 8,3% 3,5% 3,6% 0,7% 2,9% 0,5% 6,4% 1,0% 1,8% 0,4% 11% 3,8% 36% 1,7% 29% -3,5% 7,0% 6,4% 41% -0,1% 7% 0,9% 38% 0,5% 35% 29% 7% 0,1% 7,8% 0,5% 33% -3,3% 66 23,3 1,1 0,2 0,7 0,0 0,8 -0,1 0,6 0,2 1,4 0,2 0,20 20,6 -2,1 25,2 -3,73 11% 12% 66% 36,9 4,3 1,4% -1,7%
2% 3% 19% 2% 1% 11% 16% 1% 1% 4% 5% -2% -0,18 -0,00 5,9 -1,3 13,2 -7,4 45,1 -4,0 70% 0,1% 15% -0,3% 9% 1,6% 8% -1,2% 10% 0,5% 5,1% 1,1% 149 6,6 6,1 -2,2 1,09 65,6% 3,2% 8,8% 3,5% 3,0% 0,8% 2,3% 0,5% 7,4% 4,5% 1,0% 0,3% 17% 6,5% 31% 5,8% 31% -5,5% 6,0% 5,7% 35% 1,4% 5% 1,7% 46% -1,7% 38% 30% 13% 0,5% 7,1% 0,4% 30% -2,0% 71 21,7 1,0 -0,1 0,7 0,0 0,8 0,2 0,5 0,1 1,4 0,1 0,06 22,5 -1,79 26,6 -3,99 0% 14% 66% 35,4 3,8 0,5% -6,7%
1% 2% 0% 1% 0% 13% 29% 35% 4% 5% 0% -2% -0,25 0,11
15,1 -1,1 33,8 3,7 54% 0,5% 8% 0,0% 7% 0,3% 10% 0,0% 8% -1,3% 8,8% -3,1% 144 24,2 7,4 7,4 61,5% -1,8% 5,9% 1,0% 3,8% 0,8% 3,0% 0,5% 10,0% 3,4% 1,3% -1,2% 10% 7,3% 32% 5,2% 27% -8,1% 7,1% 10,5% 42% 2,7% 8% 1,9% 38% -3,1% 44% 17% 10% 0,4% 8,0% 0,9% 42% -2,2% 53 14,2 1,1 0,0 0,5 -0,2 1,0 0,4 0,7 0,0 5,6 0,0 0,21 20,3 -1,84 25,4 -3,94 0% 17% 64% 38,2 6,7 0,0% -0,9%
Zaltbommel
7% 12% 6% 2% 3% 11% 19% 26% 5% 5% 0% -1% 0,50 0,04 5,7 -1,2 6,4 -4,8 36,2 -3,8 79% 0,4% 15% 0,8% 16% 1,4% 8% -0,2% 12% -1,3% 6,9% 0,0% 153 33,3 5,0 0,9 1,07 65,4% -1,0% 4,5% 1,1% 2,0% 0,2% 1,5% 0,0% 3,0% 0,7% 1,0% -0,4% 14% 14,2% 33% 1,3% 33% -2,3% 7,3% 4,3% 36% 0,9% 6% 0,5% 44% -0,2% 33% 27% 7% 0,3% 5,3% 0,1% 23% -2,4% 43 14,8 1,0 0,0 1,1 0,0 1,1 0,1 0,7 0,1 2,8 0,1 0,38 22,9 -1,54 27,1 -3,68 15% 10% 66% 35,6 2,8 1,5% -0,9%
Winterswijk
17% 27% 20% 9% 7% 11% 9% 21% 3% 7% 11% -7% -0,68 0,14 10,7 -1,7 11,5 -6,7 65,7 -0,3 96% -2,2% 12% -0,3% 18% 0,1% 5% -0,6% 24% 0,5% 6,3% 0,7% 210 69,9 5,6 0,5 0,85 66,7% 0,5% 8,2% 1,7% 6,2% 1,0% 5,1% 0,6% 5,8% 1,7% 1,9% -0,7% 11% 10,6% 47% 0,6% 30% -0,5% 5,9% 2,3% 51% -0,6% 10% 0,8% 31% 1,3% 31% 35% 18% 0,4% 7,4% 0,3% 38% -4,9% 99 21,4 0,7 0,0 0,7 0,0 0,8 0,2 0,6 0,1 1,6 0,1 0,28 25,3 -2,19 26,4 -3,87 10% 14% 59% 38,4 1,5 5,0% -2,6%
Wageningen
4% 12% 21% 3% 2% 5% 7% 2% 2% 3% 1% -1% 0,25 0,02 6,8 0,2 9 -2,6 46,3 4,1 97% 2,7% 13% -0,8% 19% 1,7% 8% -0,7% 20% 3,2% 8,8% 3,1% 152 13,4 3,5 -1,5 0,91 67,6% 1,5% 6,6% 2,4% 2,9% 0,8% 2,2% 0,5% 7,3% 4,6% 1,2% -0,4% 6% 4,1% 33% 2,3% 28% -2,6% 8,0% 5,3% 38% -0,6% 6% 1,0% 42% 0,7% 36% 31% 8% 0,5% 6,5% 0,6% 31% -2,4% 61 16,9 0,8 0,1 0,8 0,0 0,8 0,0 0,6 0,0 2,0 0,0 0,44 21,3 -2,18 25,3 -4,02 26% 11% 70% 37,1 3,3 0,9% -2,1%
Doesburg
Culemborg
Milieu en gezondheid
Zutphen
Voorzieningen
Tiel
Sociaal profiel
Harderwijk
Demografie
Doetinchem
Participatie
Nijmegen
Economie
Ede
Leefbaarheid
Arnhem
Van stad naar ommeland
wonen werken onderwijs winkelen recreatie wonen werken onderwijs winkelen recreatie leefbaarheidsproblemenstand ontw. leefbaarheid stand ontw. geweldsmisdrijven stand ontw. vernielingen stand ontw. diefstal stand ontw. banen stand ontw. banen detailhandel stand ontw. banen gezondheidszorg stand ontw. banen industrie stand ontw. banen zakelijk stand ontw. winkelleegstand stand ontw. starters stand ontw. faillisementen stand ontw. bereikbaarheid stand arbeidsparticipatie stand ontw. werkloosheid stand ontw. bijstand stand ontw. langdurige bijstand stand ontw. jeugdwerkloosheid stand ontw. voortijdige stand schoolverlaters ontw. huishoudens00-12 ontwikkeling 12-30 alleenstaanden stand ontw. jongeren stand ontw. ouderen stand ontw. lagere inkomens stand ontw. sociaal minimum stand ontw. hogere inkomens stand ontw. laag opgeleid stand hoog opgeleid stand niet-westerse stand allochtonen ontw. eenoudergezinnen stand ontw. sociale huurwoningen stand ontw. vestigingen cultuur, stand sport en recreatie ontw. restaurants stand ontw. supermarkten stand ontw. huisartsen stand ontw. basisscholen stand ontw. middelbare scholen stand ontw. natuur no2 stand ontw. pm10 stand ontw. gasverbruik stand gezondheid stand leefstijl stand zorgvraag stand ontw. geluid stand ontw.
Apeldoorn
Van ommeland naar stad
3% 6% 6% 3% 2% 6% 6% 2% 2% 4% 0% 0% 0,09 -0,09 4,5 -2,7 8,3 -3,7 42,1 -2,6 70% 4,3% 8% 0,1% 9% 0,8% 2% 0,0% 23% 3,5% 4,7% 2,2% 121 25,0 2,3 0,6 1,03 69,2% 0,9% 4,2% 1,1% 2,2% 0,1% 1,7% -0,1% 3,6% 1,6% 1,9% 0,0% 17% 10,6% 60% -1,7% 33% -2,4% 6,9% 5,1% 54% -0,7% 7% 0,1% 31% 0,9% 27% 34% 12% -1,6% 4,3% 0,1% 39% -2,6% 58 23,8 0,8 0,0 0,6 0,0 0,8 0,0 0,6 0,5 1,7 0,5 0,24 22,4 -1,75 26,4 -3,85 0% 10% 69% 38,1 3,1 1,4% -0,8%
4% 7% 4% 3% 1% 7% 13% 8% 3% 6% 0% 0% 0,49 0,02 6,1 -1,1 6,8 -3,4 20,3 0,3 75% -1,2% 16% 0,5% 17% 2,5% 11% -2,1% 6% 0,2% 5,8% -0,7% 115 36,5 8,7 3,7 0,93 68,5% -1,1% 6,0% 2,1% 2,7% 0,8% 2,1% 0,6% 8,2% 4,7% 2,1% 1,0% 7% 5,7% 32% 2,2% 28% -4,2% 8,9% 4,9% 41% -0,2% 6% 0,0% 37% -0,1% 34% 25% 5% 0,4% 6,0% 0,8% 21% -2,6% 49 8,9 0,9 0,0 1,1 0,0 1,6 0,0 0,8 0,0 1,8 0,0 0,08 18,1 -3,07 25,0 -4,19 0% 12% 72% 38,3 3,4 0,4% 0,4%
2% 4% 8% 1% 1% 13% 18% 27% 1% 5% 0% 0% 0,30 -0,06 5,3 -0,5 9,2 -2,4 35,3 -1,0 81% -1,7% 17% 0,2% 6% 1,2% 7% -1,5% 16% -1,2% 4,8% 1,8% 152 -19,6 4,2 -5,0 1,42 68,0% 0,4% 5,1% 1,9% 1,5% 0,3% 1,2% 0,3% 4,4% 2,3% 0,9% -0,1% 9% 11,5% 26% 4,9% 33% -3,3% 6,1% 4,8% 33% 0,7% 5% 0,8% 47% -2,9% 41% 27% 5% 0,4% 5,9% 0,4% 25% -1,6% 55 8,4 1,3 0,0 0,9 0,0 1,2 -0,2 0,6 0,1 3,2 0,1 0,08 24,1 -2,41 26,6 -3,89 0% 11% 65% 34,4 3,0 0,7% -0,2%
219
Bijlage 3: Ontwikkeling niet-werkende werkzoekenden Aan het gebruik van het aandeel niet-werkende werkzoekenden zit het nadeel dat het om inschrijvingen bij het UWV Werkbedrijf gaat. Niet iedereen (zoals jongeren die soms nauwelijks kans op een uitkering hebben) is ingeschreven, maar er zijn ook mensen die zijn ingeschreven die niet echt op zoek zijn naar een baan (omdat ze bi jvoorbeeld een partner hebben die veel verdient) ofwel naar een baan op zoek zijn voor maar een paar uur of feitelijk niet beschikbaar zijn voor werk (bijvoorbeeld o mdat ze een opleiding of cursus volgen). Ook kunnen er mensen nog ingeschreven zijn die al een baan hebben (maar eerder niet in aanmerking kwamen voor een uitkering). De ontwikkeling van het aandeel niet-werkende werkzoekenden kan gebruikt worden om een indicatie van de ontwikkeling van de werkloosheid te krijgen, maar niet om de exacte omvang van de problematiek inzichtelijk te maken.
Ontwikkeling aantal niet-werkende werkzoekenden als aandeel van de potentiële beroepsbevolking (15-65 jaar); bron UWV.
220
Aantal niet-werkende werkzoekenden als aandeel van de potentiële beroepsbevo lking (15-65 jaar) in de Gelderse steden (juli 2013); bron UWV.
Ontwikkeling aantal niet-werkende werkzoekenden als aandeel van de potentiële beroepsbevolking (15-65 jaar) in de Gelderse steden (juli 2012-juli 2013); bron UWV.
221
Bijlage 4: Overzicht ommelanden Gelderse steden
Stad Apeldoorn
Arnhem
Culemborg Doesburg Doetinchem
Ede
Harderwijk
Ommeland Brummen Epe Nunspeet Voorst Doesburg Duiven Lingewaard Overbetuwe Renkum Rheden Rijnwaarden Rozendaal Westervoort Zevenaar Buren Geldermalsen geen Bronckhorst Doesburg Montferland Oude IJsselstreek Renkum Renswoude Wageningen Ermelo Nunspeet Zeewolde
Stad Nijmegen
Tiel
Wageningen Winterswijk Zaltbommel Zutphen
Ommeland Beuningen Cuijk Druten Gennep Grave Groesbeek Heumen Lingewaard Millingen aan de Rijn Mook en Middelaar Overbetuwe Ubbergen Wijchen Buren Neder-Betuwe Neerijnen West Maas en Waal Renkum Rhenen geen Neerijnen Maasdriel Bronckhorst Brummen Lochem
222