RIGO Research en Advies BV De bewoonde omgeving www.rigo.nl
Van kwantiteit naar kwaliteit De effecten van krimp in Overijssel
De verantwoordelijkheid voor de inhoud berust bij RIGO Research en Advies. Het gebruik van cijfers en/of teksten als toelichting of ondersteuning in artikelen, scripties en boeken is toegestaan mits de bron duidelijk wordt vermeld. Vermenigvuldiging en/of openbaarmaking in welke vorm ook, alsmede opslag in een retrieval system, is uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van RIGO Research en Advies. RIGO Research en Advies aanvaardt geen aansprakelijkheid voor drukfouten en/of andere onvolkomenheden.
RIGO Research en Advies BV De bewoonde omgeving www.rigo.nl
Van kwantiteit naar kwaliteit De effecten van krimp in Overijssel
Opdrachtgever
Provincie Overijssel
Auteurs
Johan van Iersel
Uitgave
18 november 2010
Rapportnummer
P16120
RIGO Research en Advies BV ∙ De Ruyterkade 139 ∙ 1011 AC Amsterdam Telefoon 020 522 11 11 ∙ Fax 020 627 68 40 ∙ E -mail
[email protected] ∙ www.rigo.nl
Inhoudsopgave Hoofdstuk 1
Een brede verkenning
7
1.1
Het kader
7
1.2
Deze effectverkenning
8
1.3
Prognoses en feiten
9
Hoofdstuk 2
Demografische veranderingen
11
2.1
Inleiding
11
2.2
Trendvolgend buitenlands migratiesaldo
11
2.3
Binnenlandse migratie: stabiliteit met grote lokale variatie
14
2.4
Selectiviteit in de verhuisstromen
16
2.5
Natuurlijke ontwikkelingen
19
2.6
De toekomstige ontwikkelingen
23
Hoofdstuk 3
Het wonen
30
3.1
Van kwantiteit naar kwaliteit
30
3.2
Nieuwbouw en herstructurering
31
3.3
Geschikte woningen
35
3.4
Beleid en economie
38
3.5
Plancapaciteiten en financiën
40
3.6
Ruimtelijke kwaliteit en ordening
43
Hoofdstuk 4
Het leven
45
4.1
Voorzieningen in het algemeen
45
4.2
Onderwijs
47
4.3
Zorg
49
4.4
Mobiliteit
51
Hoofdstuk 5
Werken
54
5.1
De Overijsselse economie
54
5.2
De potentiële beroepsbevolking
57
5.3
Toenemende behoefte aan cure en care
58
5.4
Vergrijzing in specifieke sectoren
59
Geraadpleegde literatuur
Inhoudsopgave
6
Hoofdstuk 6
Resumé
61
6.1
Krimp in Overijssel
61
6.2
Wonen
63
6.3
Leven
65
6.4
Werken
67
6.5
Afsluitend
68
Bijlage 1
Geraadpleegde literatuur
73
Bijlage 2
Woningmarktverkenning
74
2.1
Woningmarktsimulatie op basis van het WoON 2009
74
2.2
Projectiemethode
74
2.3
Correctie ouderen
74
Bijlage 3
Raming aantal zorgbehoevenden
77
Bijlagen
7
Hoofdstuk 1 Een brede verkenning ‘Bevolkingskrimp’ is binnen korte tijd een belangrijk beleidsthema geworden. Ook binnen de provincie Overijssel is het thema opgepakt, via een brede verkenning. D eze verkenning moet het belang van ‘bevolkingskrimp’ voor verschillende terreinen bevestigen dan wel ontkrachten. Dit rapport levert daarvoor bouwstenen. Vervolgens is het zaak voor de provincie – en andere belanghebbenden – om al dan niet gezamenlijk een strategie te bepalen.
1.1
Het kader Krimpen met kwaliteit November 2009 is het Interbestuurlijk Actieplan Bevolkingsdaling ‘Krimpen met kwalitei t’ gereedgekomen. Belangrijke hoofdlijnen uit dit actieplan zijn (a) bewustwording van de demogr afische omslag, (b) het tijdelijk komen tot een gezamenlijke aanpak en (c) het aanpassen van regelgeving aan de nieuwe demografische werkelijkheid. In het verle ngde van dit actieplan hebben de provincies toegezegd het thema krimp nader uit te diepen. Een brede verkenning In het Overijsselse is deze toezegging opgepakt met een brede verkenning. Doel van deze ve rkenning is:
Inzicht krijgen in demografische veranderingen en de effecten hiervan op de korte en lange termijn in de provincie Overijssel;
Inzicht krijgen in de verschillende belangen en standpunten die er in Overijssel zijn rond deze ontwikkeling;
Het leveren van een bijdrage aan de tijdige bewustwording va n deze gevolgen en daarmee ook het verkrijgen van commitment bij een bovenlokale aanpak.
Bij de verkenning wordt een vernieuwende aanpak voorgestaan, waarover later meer. De ve rkenning past ook binnen de traditie van de provincie om vooruit te kijken, onde r meer door de verkenningen van Trendbureau. En de verkenning beoogt ook input te leveren aan zaken die al op de agenda van de provincie staan, zoals de midterm review van de prestatieafspraken met gemeenten die in 2012 op de agenda staat. Deze prestatieafspraken tussen gemeenten en provincie hebben aan belang gewonnen, doordat het nieuwe kabinet het woonbeleid en de rui mtelijke ordening meer dan voorheen bij de provincie legt en de regionale samenwerking op het vlak van wonen volledig vrijlaat. En natuurlijk kunnen partijen met de vergaande inzichten hun voordeel doen bij het debat ter voorbereiding op de Statenverkiezingen in maart 2011. Na de verkiezingen is de verkenning een van de bouwstenen van het komende bestuursakkoord (voorjaar 2011).
Een brede verkenning
8
Vernieuwende aanpak De provincie heeft er bewust voor gekozen om de kracht buiten haar organisatie te organiseren en dit te verbinden met binnen. Inzet is om alle betrokken partijen zich bewust te laten worden van de demografische verandering en dat zij een gedeeld gevoel van urgentie ontwikkelen en samen uiteindelijk achter een koers gaan staan. Om deze reden zijn en worden er tijdens het proces gebiedstafels georganiseerd om met elkaar in gesprek te komen over dit thema. Daarnaast is er een denktank van externe professionals en bestuurders die elkaar en de provin1 2 cie adviseert op dit dossier. En uiteraard is er intern een integraal projectteam dat toeziet op de kwaliteit van het product en de relaties tussen spelers en de verschillende invalshoeken van beleid. Dit projectteam is provinciebreed en heeft samen met de denktank bijgedragen aan de totstandkoming van de effectstudie.
1.2
Deze effectverkenning De voorliggende effectverkenning moet in bovenstaande context worden beschouwd. Het is een van de eerste concrete resultaten van de bredere verkenning. In deze effectverkenning is grotendeels op basis van bestaand materiaal een beeld gegeven van de effecten van krimp op uiteenlopende terreinen. Er is gebruikgemaakt van en voortgeborduurd op eerdere studies van het Trendbureau, de omgevingsvisie, de prestatieafspraken, de databank Overijssel etc. Er is voor gekozen de effecten van de demografie in de volledige breedte te belichten. Hie rmee kan de rapportage bijdragen aan het nader prioriteren in vervolgfasen van de brede verkenning en uiteindelijk het beleid. Ook is ervoor gekozen de rapportage te ontdoen van zoveel mogelijk jargon en de krimpproblematiek op een eenvoudige, begrijpelijke wijze op te schri jven. Dit om een breed publiek te kunnen bereiken. Beide keuzen (een bredere focus en een breed publiek) hebben als consequentie dat niet alle subthema’s in deze rapportage tot in detail zijn onderzocht en uitgewerkt. Eventueel kunnen op dit punt na een nadere prioritering nog stappen worden gezet. De keuze om grotendeels t e werken met bestaand materiaal, heeft ook tot gevolg gehad dat in de drieluik wonen, leven en werken het thema wonen de meeste ruimte opeist. Dit gegeven moet echter nadrukkelijk niet worden gezien als een weerspiegeling van het inhoudelijk/beleidsmatig b elang. Op elk van de drie terreinen zal de demografische omslag de komende decennia forse effecten hebben. Ook heeft het werken met bestaand materiaal tot gevolg gehad dat gemeenten het laatste ge ografische schaalniveau vormen. Gegeven de bestuurlijke positie van de provincie is dat natuur-
1
2
De denktank kent de volgende vaste leden: A.G.J. Bosch (OVKK), Alfred Peterson (Gemeente Steenwijkerland), Arnoud Olie (Buro B+O architecten), Bart Dunsbergen (Ministerie BZK), Bas van der Veen (Saxion Hogeschool), Eddy Diekema (Provincie Drenthe), Eddy Veenstra (Woningstichting SWZ), Frans Jorna (Hoogleraar openbaar bestuur), Gaston Sporre (KvK Oost-Nederland), Gratia van Hooijdonk (NVM), Hans Cok (Ministerie van VROM), Arno van Dijk (MKB), Hans Peter Benschop (Trendbureau Overijssel), , Harald Krebs (Euregio), Harry Aalderink (BNG Gebiedsontwikkeling Regio Noord-Oost), Henk van Voornveld (RBT Vechtdal-IJsseldelta), Jan Bart Wilschut (leider Denktank), Jan Salverda (Woningcorporatie Domijn), Jan van Dijk (VNO-NCW Midden), Lex de Boer (SEV), Liesbeth van Asten (Woningstichting Rentree), Linda van Asselt (Regio Twente), Lucas va n Eijsden (Provincie Drenthe), Marian Tomasini (Variya), Marjo de Greef - Moes (MEE IJsseloevers), Pauline Zwart (Regiopolitie Twente), Wi lliam Segers (Ministerie BZK), Wimjoost Licht (Gemeente Hengelo). Het projectteam bestaat uit de volgende leden: Bertie Hendriks, Eibe Karssenberg, Hans van der Werf, Harrie ten Heggeler, Henk Harms, Martin Tijhuis, Jolande Scholten (opdrachtgever, agendalid), Jolande Zijlstra, Liesbeth Engelsman (projectleider), Marieke Vinke, Marleen Volkers, Nelly Benning Achterbergh (projectsecretaris), Peter Tommassen, Taner Demir, Tom Gronheid, Ysbrand Tromp.
Van kwantiteit naar kwaliteit
9
lijk geen probleem, maar inhoudelijk gezien geldt dat de effecten van krimp zich vaak op een lager schaalniveau manifesteren: in de kernen en buurten.
1.3
Prognoses en feiten Het heden en verleden bieden een stevige basis Dat de bevolkingssamenstelling zich zal blijven ontwikkelen staat niet ter discussie. Omdat slechts een deel van de bevolking verhuist, wordt de richting van deze ontwikkeling voor een belangrijk deel bepaald door de huidige bevolkingssamenstelling, die sterk doorwerkt naar de toekomst. Hierdoor kennen demografische prognoses een vrij grote zekerheid. Toch geldt dat ook demografische prognoses met onzekerheden zijn omgeven. Geboorte en sterfte zijn met een redelijk hoge betrouwbaarheid te voorspellen en zijn ook nauwelijks te beïnvloeden. Ook de vergrijzing zien we van verre aankomen en is niet tegen te houden. Minder voorspelbaar zijn binnenlandse en buitenlandse migratiestromen en huisho udenvorming. Deze verlopen slechts deels langs structurele patronen en zijn voor een belangrijk deel onvoorspelbaar. In de jaren zeventig werden demografen bijvoorbeeld verrast door het langer alleen blijven wonen van jongeren, met de nodige gevolgen voor de woningbehoefte. Buitenlandse migratie is erg onvoorspelbaar, maar toch ook deels beïnvloedbaar: als in de Tweede Kamer wordt besloten tot een ander migratiebeleid dan kunnen de buitenlandse migratiestromen anders gaan verlopen dan in het verleden. Hoe lager het schaalniveau, hoe groter de onzekerheid Over het algemeen geldt: hoe lager het schaalniveau hoe groter de onzekerheid. Op lokaal n iveau kan de sluiting of vestiging van een groot bedrijf en/of de realisatie van een nieuwbou wwijk een flinke impact hebben. Zeker binnen regio’s is het hierdoor deels koffiedik kijken waar de groei (of krimp) neerslaat. Om deze reden en omdat het gaat om een provinciale studie rapporteren we vooral op regionaal niveau. Toch ontkomen we er niet aan ook uitspraken te doen over het gemeentelijk niveau of zelfs een niveau lager, dat van de verschillende kernen en dorpen. Het is dit lage schaalniveau waarop de effecten van de demografische ontwikkelingen het eerst zichtbaar worden. Populaire kernen met een aantrekkelijk woonklimaat zullen mensen blijven aantrekken, maar zodra de wonin gmarkt ontspant kunnen minder aantrekkelijke kernen het lastig krijgen. De bemoeienis van de provincie op dit schaalniveau zal waarschijnlijk beperkt zijn, maar toch adresseren we deze problemen. Er zijn in Nederland geen demografische prognosemodellen voorhanden waari n dit kwaliteitsaspect goed is verwerkt. Daartoe was ook nooit een noodzaak: veelal gold dat alle woningen zonder meer werden afgezet of verhuurd, waardoor de netto-uitbreiding veelal sturend was voor de migratie. In de toekomst zal de kwaliteit door de afnemende groei zeker op lagere schaalniveaus een steeds grotere rol gaan spelen. De voorliggende verkenning richt zich niet op dit schaalniveau, maar lokale deskundigen weten vaak wel om welke gebieden het hier gaat. Elke prognose is een effectverkenning Bij lezing van deze studie moet men continu in het achterhoofd hebben dat , waar het gaat om de toekomst, er geen waarheden en feiten zijn. Feitelijk is elke prognose een effectverkenning, op basis waarvan ‘als dit, dan dat’-uitspraken kunnen worden gedaan. Niet zelden wordt bij demografische prognose alleen gekeken naar het ‘dat’: de uitkomsten van de prognose. Feit elijk is het ‘dit’ – de aannamen die aan de prognose ten grondslag liggen – minstens zo belangEen brede verkenning
10
rijk voor een zinvolle presentatie. Er zijn altijd andere scenario’s denkbaar en de betere demograaf presenteert uitkomsten dan ook altijd met specifieke aandacht voor de achterliggende aannamen. In deze studie is ervoor gekozen eerst uitgebreid stil te staan bij het ‘dit’. In hoofdstuk twee wordt uitgebreid stilgestaan bij onzekerheden die gelden bij demografische prognoses. Voor de verschillende demografische componenten (natuurlijke ontwikkeling, migratie, huishouden svorming) wordt in beeld gebracht welke aannamen zijn gedaan en welke onzekerheden hierbij gelden. Zo wordt duidelijk gemaakt hoe het ‘dat’ – de resultaten van de Primos-prognose 2009 – moet worden geïnterpreteerd. De effecten van demografie In de daarop volgende hoofdstukken wordt duidelijk gemaakt wat de consequenties zijn van de demografische ontwikkelingen volgens de Primos-prognose 2009 op verschillende inhoudelijke terreinen. Telkens hier de denklijn: demografisch gebeurt er dit en dat heeft deze conseque nties. Het gaat hier deels om dezelfde terreinen die eerder in hoofdstuk twee zijn besproken. De ontwikkeling van werkgelegenheid, bijvoorbeeld, is van invloed op de migratiestromen. Omg ekeerd geldt echter dat de bevolkingsontwikkeling voor werkgelege nheid zorgt. Dit soort ‘de kip en het ei’-problemen zijn in deze studie niet op te lossen. Wel gaan we er consequent mee om en geven we duidelijk aan waar dit probleem speelt. In deze rapportage staan de effecten van demografie centraal. Op veel terreinen is de demogr afie niet de enige invloedsfeer van belang en vaak zijn er zelfs andere invloed sferen van groter belang. Ook dit wordt bij de diverse onderwerpen helder aangegeven, uiteraard zonder elke invloedsfeer tot in detail uit te diepen.
Van kwantiteit naar kwaliteit
11
Hoofdstuk 2 Demografische veranderingen Overijssel staat aan het begin van een periode met demografische veranderi ngen. Door de intredende vergrijzing neemt het aantal en aandeel ouderen sterk toe. Ook zal de bevolkingsgroei langzaam afnemen en vanaf 2035 mogelijk o mslaan in een daling. Dit alles parallel aan de landelijke trend. In het oosten zullen de ontwikkelingen enigszins versneld optreden. Met name in Twente zijn nu de eerste t ekenen van de demografische omslag al zichtbaar (een afnemende beroepsbevolking, neg atieve migratiesaldi etc.). Belangrijke onzekerheid bij het bepalen van het moment waarop de bevolkingsg roei omslaat in een daling is vooral het verloop van de buitenlandse migratie. De binne nlandse migratie is naar huidige inzichten van minder grote invloed. Binnen de provincie is de groei wat sterker in het westen dan in het oosten. Binnen de regio’s komt de grootste bevolkingsgroei naar verwachting terecht in de steden, terwijl deze op het platteland beperkt is. De regio Twente vormt mogelijk een uitzondering op deze regel.
2.1
Inleiding Een analyse van het heden en recente verleden geeft veel houvast bij het voorspellen van de toekomst. Dit geldt zeker voor de demografische ontwikkelingen . Voor een belangrijk deel worden deze immers bepaald door de natuurlijke ontwikkeling van de huidige bevolking (ouder worden, geboorte en sterfte). En ook voor de verhuizingen van en naar Overijssel geldt dat bestaande patronen houvast bieden bij het uitspreken van verwachtingen voor de toekomst. In dit hoofdstuk worden voor Overijssel zowel de ontwikkelingen in het verleden besproken als de verwachtingen voor de toekomst. Bij deze verwachtingen voor de toekomst wordt aangesloten op de Primos-prognose van 2009. Deze wordt niet als zaligmakend beschouwd, maar als een van de mogelijke toekomstscenario’s. Door dit scenario te plaatsen binnen een bredere context wordt inzicht geboden in de bandbreedten die hierbij gelden. Bij deze ‘bredere context’ gaat het in eerste instantie om het historisch perspectief waarbinnen de ontwikkelingen worden geplaatst. Daarnaast gaat het erom de ontwikkeli ngen in Overijssel niet op zichzelf te beschouwen, maar ook oog te hebben voor de ontwikke lingen in de rest van het land, met name in de aangrenzende gebieden.
2.2
Trendvolgend buitenlands migratiesaldo Een dip in de migratiesaldi Het buitenlands migratiesaldo van Overijssel volgt de afgelopen jaren vri j nauwgezet de landelijke trend (zie ook figuur 2-1). Vanaf 2000 is dit saldo gedaald en in 2003 is het omgeslagen in Demografische veranderingen
12
een negatief saldo. Vanaf 2008 is het saldo weer positief. De ‘dip’ in het migratiesaldo gedurende het afgelopen decennium kende verschillende oorzaken. De immigratie van mensen zo nder Nederlands paspoort daalde, mede door het strenge migratiebeleid. In aantal van vrijwel gelijk belang was echter de toenemende uitstroom van personen met een Nederlandse nationaliteit. Deze werd met name in de grensstreken mede gestimuleerd doordat de hypotheekrenteaftrek 1 januari 2001 ook buiten de landsgrenzen ging gelden. figuur 2-1
H e t b u i t e n l a n d s m ig ra t ie s a ld o g e d u r e n d e d e p e r io d e 1 9 8 8 - 2 0 0 9
migratiesaldo als percentage van de totale bevolking
0,40%
Nederland Overijssel (PV)
0,30%
Gelderland (PV)
Limburg (PV) 0,20%
0,10%
0,00%
-0,10%
-0,20%
1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009
-0,30%
Bron: CBS / RIGO
In 2008 is de uitstroom van Nederlanders afgeremd en de instroom van personen zonder de Nederlandse nationaliteit toegenomen. Het saldo van personen met een Nederlandse national iteit was anno 2009 nog altijd negatief, -17.000 (Overijssel -800), maar in 2005 bedroeg dit saldo –42.000 (Overijssel -1.900). Het saldo van personen zonder Nederlandse nationaliteit is altijd positief gebleven, maar terwijl het saldo in 2000 + 57.000 bedroeg (Overijssel + 2.700) lag het saldo in 2005 op + 17.000 (Overijssel + 600). Een onderschatting op de korte termijn In 2008 bedroeg het overall saldo landelijk + 25.000 personen (+ 1.500 in Overijssel). In 2009 is dit saldo verder toegenomen tot + 35.000 (+ 1.900 in Overijssel). De CBS -bevolkingsprognose ging voor 2009 echter uit van een daling naar + 4.000, gevolgd door een gelijke stijging tot 13.000 in 2015 en 15.000 in 2035. Op deze CBS -prognose is ook de Primos-prognose 2009 gebaseerd. In 2009 zat deze prognose er – voor wat betreft de buitenlandse migratie – flink naast. Hiermee is niet gezegd dat de prognose ook op de langere termijn ernaast zit, het kan zijn dat de werkelijke ontwikkeling en de geprognosticeerde ontwikkeling nog naar elkaar toegroeien. Wel is duidelijk dat de buitenlandse migratie met veel onzekerheden omgeven is en daardoor lastig te voorspellen.
Van kwantiteit naar kwaliteit
13
Regionale spreiding In de grensregio’s is het effect van Nederlandse regelgeving uiteraard het grootst. Voor de i nwoners van de grensstreek (aan beide kanten) is het immers een relatief kleine stap om over de landsgrens te verhuizen. Dit blijkt ook duidelijk uit de buitenlandse migratiesaldi naar gemee nte (zie ook figuur 2-2). Aan de Belgische grens in Zeeland en Brabant en met nam e in Limburg zijn de grootste negatieve saldi te noteren. Hoewel ook aan de oostgrens van ons land negatieve saldi voorkomen, is het patroon veel minder eenduidig en zijn de aantallen minder groot dan in Zeeland, Brabant en Limburg. In Twente zijn bijvoorb eeld wel negatieve saldi zichtbaar, maar deze zijn minder groot dan aan de zuidgrens en bijvoorbeeld gelijkwaardig aan grote delen van Friesland. Daarbij moeten we bedenken dat over de grens van Zeeland, Brabant en Limburg behoorlijk dichtbevolkte en welvarende gebieden liggen, met naast aantrekkelijke woningen ook een bijbehorend aanbod van kwalitatief hoogstaande voorzieningen (winkels, scholen). Wie bij Twente de grens oversteekt komt in een dunbevolkt agrarisch gebied terecht. Dit maakt de stap naar het buitenland in Twente kennelijk toch minder vanzelfsprekend dan die naar Brasschaat of Lanaken. Raalte kleurt in de kaart als enige Overijsselse gemeente rood. Dit heeft waarschijnlijk mede te maken met de sluiting van het asielzoekerscentrum in 2007. figuur 2-2
H e t b u i t e n l a n d s m ig ra t ie s a ld o g e d u r e n d e d e p e r io d e 2 0 0 4 - 2 0 0 9 (g e m id d e ld
per jaar)
Bron: CBS / RIGO
Grote onzekerheden In de afgelopen decennia heeft de invloed van de buitenlandse migratie geschomme ld tussen -0,3% en + 0,3% per jaar. De marges en onzekerheden rondom de migratiestromen zijn dan ook groot. In de CBS- en Primos-prognose wordt uitgegaan van een saldo van 0,05% in het eerstvo lDemografische veranderingen
14
gend decennium en 0,11% in de periode daarna. Het gaat hier om zeer voorzichtige aannamen. Aan de andere kant geldt dat als het komend decennium het saldo stabiliseert rond de +0,3% het aantal inwoners in Nederland in 2020 2,5% boven de prognose van het CBS zal liggen. Als Overijssel de trend blijft volgen gelden hier gelijke verhoudingen.
2.3
Binnenlandse migratie: stabiliteit met grote lokale variatie Stabiliteit op provinciaal niveau Het binnenlands migratiesaldo van Overijssel kent een lange historie van stabiliteit. Grote gebeurtenissen, zoals het sluiten van de mijnen in Limburg in de jaren 60 of de enorme uitbreidingen in Flevoland vanaf de jaren 80 zijn Overijssel bespaard gebleven. Het migratiesaldo schommelt dan ook al jaren rond de nul. In de twee meest recente jaren was het migratiesaldo negatief, in de zes jaar daarvoor positief. In het verleden zijn er vaker perioden geweest met een negatief migratiesaldo, maar het is hierbij altijd gegaan om geringe percentages over een beperkt aantal jaren. f i g u u r 2 - 3 H e t b u i t e n l a n d s m i g ra t ie s a ld o g e d u re n d e d e p e rio d e 1 9 8 8 - 2 0 0 9 (d ri e j a a r li j k s gemiddelden) 0,4%
Overijssel (PV) Gelderland (PV)
0,3%
Limburg (PV)
0,2%
Drenthe (PV) 0,1%
Groningen (PV)
0,0% -0,1% -0,2% -0,3%
-0,4% -0,5%
2009
2008
2007
2006
2005
2004
2003
2002
2001
2000
1999
1998
1997
1996
1995
1994
1993
1992
1991
1990
1989
1988
-0,6%
Bron: CBS / RIGO
De in- en uitstroom kennen elk hun eigen kenmerken en motieven. Bij de uitstroom uit Overij ssel gaat het relatief vaak om jongere huishoudens die de prov incie verlaten om elders te gaan werken of studeren. Ook bij de instroom is werk het belangrijkste verhuismotief, maar daa rnaast spelen vooral sociale motieven een rol (dichter bij familie en vrienden wonen). Een deel van de jongeren die vertrekken om elders te gaan studeren of werken, keert op latere leeftijd dus weer terug. Huishoudens die binnen de provincie, over kortere afstanden, willen verhuizen doen dit vooral om de woonsituatie te verbeteren. Op provinciaal niveau is de buitenlandse migratie in kwa ntitatieve zin veel belangrijker dan de binnenlandse migratie. Immers: de buitenlandse migratie heeft een effect van tussen de -0,3%
Van kwantiteit naar kwaliteit
15
en 0,3% terwijl de binnenlandse migratie schommelt tussen de 0% en -0,1%. Op lokaal niveau zorgt de binnenlandse migratie echter hier en daar voor uitschieters. f i g u u r 2 - 4 D e v e r h u i s r e d e n e n v a n h u is h o u d e n s d ie d e p ro v in c ie O v e r i j s s e l w i l le n v e r la t e n , z i c h e r w i l l e n v e s t i g e n o f b i n n e n d e p ro v in c ie w i l le n v e rh u iz e n 0%
Overijssel uit Overijssel in
5%
10%
15%
20%
25%
30%
35%
40%
45%
50%
woning
Binnen Overijssel de woonomgeving werk dichter bij familie, vrienden of kennis gezondheid of behoefte aan zorg studie andere reden
Bron: WoON 2009 / RIGO
Regionale verschillen Helaas worden landelijk de migratiestromen alleen in aantal personen geregistreerd. Dit is een van de redenen waarom ook een stad als Amsterdam negatieve saldi vertoont. Personen trekken hier op jonge leeftijd (als alleenstaande) naartoe en verlaten de stad in de gezinsfase (als paar, vaak met kinderen). Een dergelijk verhuispatroon levert een negatief migratiesaldo in aantal personen, maar een positief saldo in aantal huishoudens. Het negatieve migratiesaldo in steden als Hengelo en Almelo impliceert dus niet per definitie dat er ook meer huishoudens vertrekken dan zich vestigen. Landelijk gezien hebben vooral Rotterdam, de Drechtsteden, delen van het Groene Hart en Friesland het moeilijk bij het behouden van inwoners. Met na me uit deze gebieden trekken mensen weg om elders hun heil te zoeken (vaak in de Noordvleugel van de Randstad of Utrecht). De situatie in Overijssel valt wat dit betreft reuze mee. Zwartewa terland en Staphorst kennen negatieve saldi in aantal personen, maar het gaat hier om aantrekkelijke woongemeenten dus in aantal huishoudens valt het waarschijnlijk mee. Wel geldt dat de aantrekkelijkheid verschilt per kern. Deze negatieve saldi uit het verleden bieden hier waarschijnlijk geen goede houvast bij voorspellingen naar de toekomst.
Demografische veranderingen
16
figuur 2-5
H e t b i n n e n l a n d s m ig ra t ie s a ld o g e d u r e n d e d e p e r io d e 2 0 0 4 - 2 0 0 9 (g e m id d e ld
per jaar)
Bron: CBS / RIGO
2.4
Selectiviteit in de verhuisstromen Gering effect op provinciaal niveau Migratiestromen – binnenlands of buitenlands – hebben niet alleen effect op de omvang van de bevolking als geheel. Omdat ze selectief zijn naar leeftijdsklasse, bepalen ze ook de bevolking ssamenstelling. Voor Overijssel als geheel geldt dat het effect van de selectieve migratie beperkt is. Er vertrekken iets meer jongeren dan er zich vestigen en er vestigen zich iets meer gezinnen met kinderen en ouderen. Het gaat hier echter om niet meer dan enkele honderden personen op jaarbasis (zie ook figuur 2-6). De stad in, en later weer uit Het meest eenduidig is het migratiepatroon van jongeren. In figuur 2-7 is te zien dat het saldo voor 15- tot 30-jarigen voor vrijwel elke Nederlandse gemeente negatief is, met uitzondering van de (studenten)steden. In Overijssel trekken alleen de studentensteden Zwolle, Deventer en Enschede deze groep aan, terwijl alle andere gemeenten een negatief saldo kennen.
Van kwantiteit naar kwaliteit
17
figuur 2-6
H e t a a n t a l I n O v e r ij s s e l g e v e s t ig d e e n v e rt ro k k e n p e rs o n e n n a a r l e e f t ij d , g e -
10.000
800
7.500
600
gevestigd
5.000
400
saldo
2.500
200 0
85 jaar of ouder
65 tot 85 jaar
50 tot 65 jaar
-800 40 tot 50 jaar
-10.000 30 tot 40 jaar
-600 25 tot 30 jaar
-7.500 20 tot 25 jaar
-400
15 tot 20 jaar
-5.000
10 tot 15 jaar
-200
5 tot 10 jaar
-2.500
vertrokken
migratiesaldo
0
0 tot 5 jaar
vertrek <---> vestiging
m i d d e l d p e r j a a r i n d e p e r i o d e 2 0 0 4 - 2 0 0 9 e n h e t m i g ra t ie s a ld o ( re c h t e r y - a s )
Bron: CBS / RIGO
figuur 2-7
H e t b i n n e n l a n d s m ig ra t ie s a ld o v o o r 1 5 - t o t 3 0 - j a r i g e n g e d u re n d e d e p e rio d e
2004-2009 (gemiddeld per jaar)
Bron: CBS / RIGO Demografische veranderingen
18
Zodra de jongeren een partner vinden en kinderen krijgen verlaten velen de stad weer. In figuur 2-8 is te zien dat Zwolle, Deventer, Almelo en Hengelo alle vier een negatief saldo kennen voor inwoners tussen de 0 en 15 jaar. De kinderen verhuizen met hun ouders naar de omliggende meer landelijke gemeenten. Van de Overijsselse steden weet Ensched e als enige deze gezinnen met kinderen binnen de gemeentegrenzen te behouden. figuur 2-8
H e t b i n n e n l a n d s m ig ra t ie s a ld o v o o r 0 - t o t 1 5 - j a r ig e n g e d u re n d e d e p e rio d e
2004-2009 (gemiddeld per jaar)
Bron: CBS / RIGO
Drenthenieren De welvarende ouderen uit de Randstad worden vaak als kansrijke doelgroepen gezien voor de meer landelijke provincies. In dit kader wordt ook wel gesproken over ‘Drenthenieren’. En het is inderdaad ook Drenthe dat (naast Flevoland) de afgelopen jaren een positief migratiesaldo heeft weten te realiseren voor 50-plussers. Het gaat overigens om verhuisstromen van kleine omvang, 50-plussers zijn over het algemeen honkvast. Desalniettemin laat figuur 2-9 duidelijk zien dat veel gemeenten in de Randstad inderdaad o udere inwoners ‘verliezen’. Deels aan enkele gemeenten in de Randstad die voor deze groep wel aantrekkelijk zijn en deels aan andere provincies. Als ouderen verhuizen, dan spelen ook sociale redenen vaak een rol, zoals de wens dichter bij de (klein)kinderen te gaan wonen. Binnen Overijssel verliezen vooral de gemeenten rondom Zwolle, het middengebied (inclusief Almelo) en Hengelo ouderen. De andere gemeenten trekken juist ouderen aan.
Van kwantiteit naar kwaliteit
19
figuur 2-9
H e t b i n n e n l a n d s m ig ra t ie s a ld o v o o r 5 0 - p lu s s e rs g e d u re n d e d e p e r io d e 2 0 0 4 -
2009 (gemiddeld per jaar)
Bron: CBS / RIGO
2.5
Natuurlijke ontwikkelingen De babyboom en babybust De binnenlandse en (met name) buitenlandse migratiestromen kunnen de toekomstige dem ografische ontwikkelingen nog bijsturen. De belangrijkste ontwikkeling wordt hier echter niet door beïnvloed: het verouderen van de generatie die tussen 1945 en 1970 is geboren. Deze veroudering heeft met name grote effecten omdat vanaf 1970 de gezinnen in Nederland snel kleiner zijn geworden. De meeste paren vonden het na een of twee kinderen wel voldoende. De generaties van na 1970 (jonger dan 40 jaar) zijn daardoor kleiner in aantal. De generaties voor 1945 (ouder dan 65) zijn kleiner in aantal door de Eerste en Tweede Wereldoorlog. Vandaar dat de generaties 1945-1970 een soort bult vormen in de leeftijdsopbouw. In relatie tot vergrijzing die gaat komen wordt vaak ook gesproken over ontgroening. Toch hebben we de echte ontgroening van de bevolking al enige tijd achter de rug. In figuur 2 -10 is te zien dat begin jaren 70 het aantal levendgeborenen sterk afnam. Deze heeft in de jaren 70 g ezorgd voor een afname van het aantal kinderen onder de 10 jaar, in de j aren 80 voor een afname van het aantal jongeren onder de 20 jaar en in de jaren 90 voor een afname van het aantal personen onder de 30. Sinds de jaren 70 heeft het aantal levendgeborenen wat geschommeld. En het is de verwachting dat dit in de toekomst zo zal blijven. Geen grote structurele ontgroening dus, maar golfbewegingen. Het probleem is dus niet zozeer een afname van het aantal jongeren, maar de eno rme toename van het aantal ouderen. De verhouding tussen jongeren en ouderen en de wer kzame bevolking en de niet-werkzame bevolking zal de komende decennia fors veranderen. Demografische veranderingen
20
f i g u u r 2 - 1 0 D e o n t w i k k e l i n g v a n h e t a a n t a l le v e n d g e b o re n e n in N e d e rla n d e n O v e ri j s s e l 150% Nederland 140%
indexcijfers (2010 = 100%)
Overijssel (PV) 130%
120%
110%
100%
1950 1954 1958 1962 1966 1970 1974 1978 1982 1986 1990 1994 1998 2002 2006 2010 2014 2018 2022 2026 2030 2034 2038
90%
Bron: CBS/ Pearl (CBS/PBL) / RIGO
Dichtbij het landelijk gemiddelde In figuur 2-11 is deze bult duidelijk zichtbaar. U it de figuur blijkt ook dat de leeftijdsopbouw in Overijssel vrijwel gelijk is aan die van Nederland als geheel. Opvallend is wel dat het aantal inwoners in de leeftijd van 40 tot 60 jaar relatief wat laag is, hetgeen betekent dat de vergrijzing naar de toekomst toe wat lager uit zal vallen dan het landelijk gemiddelde. Ook valt het relatief hoge aantal kinderen op, hetgeen te verklaren is door de r elatief grote gezinnen in Overijssel (vooral in de zogenoemde Bijbelgordel). Vergrijzing en een in aantal afnemende potentiële beroepsbevolking De ‘bult’ in de leeftijdsopbouw schuift de komende 20 jaar op van de leeftijdsgroep 40 - tot 65jarigen, naar 60- tot 85-jarigen. Deze toename van het aantal ouderen noemen we de vergri jzing. In figuur 2-12 is deze vergrijzingsgolf duidelijk weergegeven. De vergrijzing gaat samen met een afname van de groep tussen de 35- tot 60-jarigen. Beneden de 35 jaar verandert er niet zo heel erg veel in de bevolkingsomvang, omdat het effect van de babybust zoals eerder aangegeven is uitgewerkt. Het aantal kinderen blijft tamelijk constant en hetzelfde geldt voor het aantal jongeren en het aantal personen in de leeftijd dat men een start maakt met de maatschappelijke en wooncarrière. De belangrijkste demografische ontwikkelingen naar de toekomst zijn dus: (a) een toename van de groep 60 -plussers en (b) een afname van de groep 35- tot 55-jarigen.
Van kwantiteit naar kwaliteit
21
f i g u u r 2 - 1 1 D e l e e f t i j d s o p b o u w v a n d e b e v o lk in g p e r 1 j a n u a ri 2 0 1 0 in O v e ri j s s e l e n N e derland 1,8%
overijssel
1,6%
nederland
1,4% 1,2% 1,0% 0,8% 0,6%
0,4% 0,2%
92 jaar
88 jaar
84 jaar
80 jaar
76 jaar
72 jaar
68 jaar
64 jaar
60 jaar
56 jaar
52 jaar
48 jaar
44 jaar
40 jaar
36 jaar
32 jaar
28 jaar
24 jaar
20 jaar
16 jaar
12 jaar
8 jaar
4 jaar
0 jaar
0,0%
Bron: CBS
De verhoudingen op provinciaal niveau Volgens Primos neemt het aantal 65-plussers in de provincie de komende twee decennia met zo’n 104.000 toe. Ten opzichte van het huidige aantal van 173.000 betekent dit een toename van 60%. Een enorme toename dus, waar de effecten van de migratie , maximaal zo’n 0,3% per jaar (voor alle leeftijden samen) en dus maximaal zo’n 7 à 8% over 20 jaar, enigszins bij in het niet vallen. De migratie heeft dus wel invloed, maar de veranderde samenstelling van de bevo lking als gevolg van de vergrijzing is bijna een factor 10 zo groot qua impact. Regionale verschillen De geboorte- en sterftecijfers van de afgelopen jaren worden uiteraard voor een belangrijk deel bepaald door de leeftijdsopbouw van de bevolking. Daar waar veel vrouwen in de vruchtbare leeftijd woonden werden veel kinderen geboren, daar waar veel ouderen woo nden kwamen veel mensen te overlijden. In figuur 2-13 is te zien dat er in Overijssel zeker in vergelijking met de aangrenzende Drentse en Gelderse regio’s relatief veel kinderen zijn geboren. Met de aanwas van kinderen zat het – in tegenstelling tot Limburg, delen van Groningen maar ook Brabant – in Overijssel dus de afgelopen jaren wel goed en van vergaande ontgroening is geen sprake. In figuur 2-14 is te zien dat ook het aantal sterfgevallen– vooralsnog –relatief meevalt. Dit geldt zeker voor het westen van de provincie, het oosten is wat meer vergrijsd.
Demografische veranderingen
22
f i g u u r 2 - 1 2 H e t a a n t a l i n w o n e rs in O v e r ij s s e l n a a r le e f t i j d in 2 0 1 0 e n 2 0 3 0
100.000
2010
90.000
2030
80.000 70.000 60.000
50.000 40.000 30.000
20.000 10.000
95 jaar en ouder
90 tot 94 jaar
85 tot 89 jaar
80 tot 84 jaar
75 tot 79 jaar
70 tot 74 jaar
65 tot 69 jaar
60 tot 64 jaar
55 tot 59 jaar
50 tot 54 jaar
45 tot 49 jaar
40 tot 44 jaar
35 tot 39 jaar
30 tot 34 jaar
25 tot 29 jaar
20 tot 24 jaar
15 tot 19 jaar
10 tot 14 jaar
5 tot 9 jaar
0 tot 4 jaar
0
Bron: Primos 2009
f i g u u r 2 - 1 3 H e t a a n t a l g e b o o r t e n p e r 1 . 0 0 0 in w o n e rs n a a r g e m e e n t e g e d u re n d e d e p e r i o d e 2 0 0 4 - 2 0 0 9 ( g e m i d d e l d e n p e r j a a r)
Bron: CBS / RIGO
Van kwantiteit naar kwaliteit
23
f i g u u r 2 - 1 4 H e t a a n t a l s t e r f g e v a l le n p e r 1 . 0 0 0 in w o n e rs n a a r g e m e e n t e g e d u r e n d e d e periode 2004 -2009 (gemiddelden per jaar)
Bron: CBS / RIGO
2.6
De toekomstige ontwikkelingen Bevolkingskrimp? De afgelopen jaren is krimp hoog op de politieke agenda kome n te staan. De problemen in enkele regio’s van Nederland (Zeeuws-Vlaanderen, Parkstad Limburg en Noordoost Groningen) kunnen niet langer worden ontkend. Ook in andere regio’s ontstaat de angst voor krimpverschijnselen als leegstand, wegtrekkende voorzieningen etc. Het is de vraag in hoeverre deze angsten gerechtvaardigd zijn. Provinciale bevolkingsgroei Alleen in Limburg en in Zeeland neemt de bevolking de komende decennia in aantal af ( zie ook figuur 2-15, dat Groningen niet ‘krimpt’ heeft vooral te maken met de populariteit van de stad 3 Groningen). In Overijssel neemt – volgens de Pearl-prognose – het aantal inwoners tot 2035 nog met zo’n 4% toe. Daarna volgt mogelijk een afname, maar of deze daadwerkelijk zal optr eden is uitermate onzeker en afhankelijk van het verloop van de binnenlandse en (vooral) bu itenlandse migratie. Valt deze laatste hoger uit, dan kan de bevolking best nog wel eens een jaar
3
In figuur 2-15 en figuur 2-16 is gebruikgemaakt van de meest recente Pearl-prognose van het CBS en het PBL. Dit omwille van de vergelijkbaarheid van Overijssel met andere provincies. Bij prognoses op l agere schaalniveaus wordt in deze studie aangesloten op de Primos-prognose 2009. Op provinciaal niveau komt deze prognose uit op soortgelijke aantallen als de Pearl-prognose. Demografische veranderingen
24
of tien langer blijven groeien. Wel zal de groei langzaam minder worden en zal uiteindelijk – doordat de generatie 1945-1970 komt te overlijden – de bevolking in aantal afnemen. f i g u u r 2 - 1 5 D e b e v o l k i n g s o n t w i k k e l in g in N e d e rla n d , O v e r ij s s e l e n e n k e le re f e r e n t ie p r o vincies voo r de periode 2010-2040
indexcijfers (2010 = 100%)
108% 106%
Nederland
104%
Overijssel (PV)
102%
Groningen (PV)
100%
Gelderland (PV)
98%
Drenthe (PV)
96%
Friesland (PV)
94%
Zeeland (PV)
92%
Limburg (PV)
2040
2038
2036
2034
2032
2030
2028
2026
2024
2022
2020
2018
2016
2014
2012
2010
90%
Bron: Pearl (CBS/PBL) / RIGO
f i g u u r 2 - 1 6 D e h u i s h o u d e n s o n t w ik k e li n g in N e d e rla n d , O v e r ij s s e l e n e n k e le re f e re n t i e p r o vincies voor de periode 2010 -2040
115%
Nederland
indexcijfers (2010 = 100%)
110%
Overijssel (PV)
Gelderland (PV) 105%
Drenthe (PV) Friesland (PV)
100% Groningen (PV) Zeeland (PV)
95%
Limburg (PV)
Bron: Pearl (CBS/PBL) / RIGO
Van kwantiteit naar kwaliteit
2040
2038
2036
2034
2032
2030
2028
2026
2024
2022
2020
2018
2016
2014
2012
2010
90%
25
f i g u u r 2 - 1 7 D e r e l a t i e v e o n t w i k k e lin g v a n h e t a a n t a l in w o n e rs p e r g e m e e n t e v o lg e n s P r i m o s ( b o v e n ) e n v o l g e n s d e r e g io n a le o n t w ik k e lin g (o n d e r )
Bron: Primos 2009 / RIGO
Demografische veranderingen
26
Huishoudensgroei Door de individualisering en gezinsverdunning neemt het aantal huishoudens de komende d ecennia veel sterker toe dan het aantal inwoners. In tegenstelling tot de jaren zeventig, toen de gezinsverdunning vooral werd veroorzaakt door gedragsverandering van jongeren, zijn in de toekomst de ouderen ongewild verantwoordelijk voor de gezinsverdunning. Veel ouderen komen alleen te staan door overlijden van hun partner. Tegelijkertijd komen er nog jonge huishoudens bij. Pas als de vergrijzing zo ver is voortgeschreden dat ook de laatst e leden van huishoudens overlijden is er kans op afname van het aantal huishoudens. Zo ver is het nog lang niet. In Overijssel neemt het aantal huishoudens tot 2035 nog met ruim 12 % toe. Qua verwachte ontwikkeling van het aantal huishoudens ligt Overijsse l – net als buurprovincie Gelderland - dicht bij het landelijk gemiddelde (zie ook figuur 2-16). Regionale verschillen Het aantal inwoners en het aantal huishoudens dat in de provincie Overijssel woont zal voorlopig nog toenemen. Verschillende prognoses ontlopen elkaar op dit punt weinig. U iteraard zijn er wel regionale verschillen en kan het zijn dat in delen van Overijssel we l afnamen gaan optreden. Vooral inzake het aantal inwoners geldt dat hier in de landelijke gemeenten een reële kans toe bestaat. Sterker nog, in sommige kernen en buurten is deze nu al zichtbaar, maar op het gemeentelijk niveau – waar deze studie op focust – worden de verschillen tussen kernen en buurten op gemeentelijk niveau uitgemiddeld. Deze afnamen hebben een direct verband met de vergrijzing, deze is in het landelijk gebied sterker. De sterke toename van het aantal ouderen betekent dat de verhouding tussen jong en oud (werkend en niet-werkend) fors verandert. Eerder is al aangegeven dat op het lage schaalniveau van gemeenten met name de binnenlan dse migratie voor veel onzekerheid zorgt. Als de groei afneemt en de woningmarkt ontspant zal de consument steeds meer keuzen krijgen en daarmee wint de woonkwaliteit in gemeenten aan belang. In het verleden bepaalde in prognosemodellen de geplande nieuwbouw of men in de ene of de andere gemeente terechtkwam. In de toekomst zal dat steeds vaker de kwaliteit van het woonklimaat zijn, hetgeen prognosemakers voor een nieuwe uitdaging stelt. Bij het woonklimaat gaat het niet alleen om de woningen en openbare ruimte, maar ook om de bereikbaa rheid van (publieke en private) voorzieningen en werkgelegenheid. Het zwaardere gewicht van kwaliteit boven kwantiteit vergroot de noodzaak tot afstemming tussen gemeen ten. In bestaande demografische prognosemodellen komt deze kwaliteitscomponent nog te weinig tot zijn recht. Om deze reden is het niet altijd even zinvol de prognoseresultaten op gemeent elijk niveau te beschouwen, de feitelijke verdeling van de bevolking b innen een regio hangt af van zaken die in de prognose niet zijn meegenomen. Dit geldt echter alleen voor de binne nlandse migratie, de autonome ontwikkeling van de bevolking is wel goed op gemeentelijk n iveau te voorspellen (het merendeel van de inwoners blijft in de gemeente wonen waar men woont). In deze studie is aangesloten op de Primos-prognose 2009. Omdat deze prognose – als elke prognose – op lage schaalniveaus meer onzekerheden kent dan op provinciaal niveau, presenteren we de uitkomsten op twee manieren. In sommige gevallen geven we direct de prognos eresultaten van Primos weer. In andere gevallen presenteren we per gemeente de ontwikkelingen in de betreffende regio. Hierbij definiëren we ‘regio’ als zijnde het cluster van gemeenten dat binnen een straal van 15 kilometer rondom het geografisch middelpunt van de betreffende gemeente grondbezit heeft. Verhuizingen over een afstand van 15 kilometer hebben over het algemeen verbetering van de woonsituatie als motief (zie ook figuur 2-4). Het gaat niet om een andere bevolkingsprognose, maar om een andere verdeling van de bevolking over de gemeen-
Van kwantiteit naar kwaliteit
27
ten in een regio. Deze verdeling is puur theoretisch en wordt gebruikt om de aannamen die bij Primos zijn gebruikt te verduidelijken. In figuur 2-17 is de relatieve ontwikkeling van het aantal personen weergegeven volgens Primos en volgens deze methode. In figuur 2-18 staat de relatieve ontwikkeling voor wat betreft het aantal huishoudens weergegeven. De eerste figuur laat duidelijk zien dat Primos vooral in het landelijke hart van de provincie een bevolkingsdaling voorspelt. De inwonersaantallen van de steden blijven groeien. Bij een meer regionale benadering vallen de verschillen tussen gemeenten grotendeels weg, omdat de a fstanden tussen gemeenten beperkt zijn. Van regionale bevolkingsdaling is dus slechts beperkt sprake, maar binnen de regio’s zullen sommige (stedelijke) gemeenten groeien en a ndere (landelijke) gemeenten krimpen. De tweede figuur laat zien dat voor de huishouden sontwikkeling grotendeels hetzelfde geldt. Bekeken vanuit een regionale bril zijn er weinig verschillen tussen de huishoudensontwikkeling in gemeenten, maar wel blijft er een verschil tussen de regio rondom Zwolle (waar een relatief sterke groei plaatsvindt) en de rest van de provincie. De verschillen tussen de Primos-prognose en de uitkomsten van de meer regionale benadering bieden inzicht in de achterliggende aannamen van Primos. Dit in die zin dat kan worden b epaald welke gemeenten van de huishoudensgroei in de regio een relatief groot of een relatief klein deel krijgen toebedeeld in de Primos-prognose. Binnen Primos wordt deze verdeling bepaald door de huidige bevolkingsopbouw, (structurele) migratiestromen en voorgenomen nieuwbouw. Deels zijn dit soort zaken vrij hard, zoals de huidige bevolkingsopbouw en het ve rtrek van jongeren naar de stad. Deels ook zijn met beleid de verdelingen die uit Primos naar voren komen in de toekomst nog bij te sturen. In figuur 2-19 staan de verschillen weergegeven voor wat betreft de huishoudensontwikkeling. Voor alle duidelijkheid: het gaat hier om het verschil tussen de percentages zoals weerg egeven in het onderste en bovenste deel van figuur 2-18. Hieruit blijkt dat bij de Primos-prognose ook in de toekomst de steden een belangrijk deel van de regionale opgaven blijven opvangen. Zwo lle en Deventer nemen duidelijk een aanzienlijk deel van de regionale huishoudensgroei voor hun rekening. In de regio Twente is dit anders. In deze regio zijn het juist gemeenten als Borne, Oldenzaal en Haaksbergen waar een relatief groot deel van de regionale huishoudengroei terechtkomt. Dit heeft zoals gezegd deels te maken met de huidige bevolkingsopbouw en de m igratiepatronen uit het verleden – die Primos mede als basis neemt – en deels ook met de aangenomen spreiding van de nieuwbouw in deze regio. Ook valt op dat volgens Primos de gemeente Zwartewaterland zowel qua aantal inwoners als qua aantal huishoudens gaat krimpen. Voor wat betreft het aantal huishoudens is het voor de periode 2010-2030 de enige gemeente waarvoor dit geldt (in Hellendoorn en Twenterand neemt het aantal huishoudens over de periode 2020-2030 volgens Primos ook af). Deze uitkomsten illustreren hoe riskant het is om prognoses op gemeenteniveau zonder meer voor waar aan te nemen zonder te kijken naar de regionale context. De afname in Zwartewaterland is een rechtstreeks gevolg van het doortrekken van trends uit het recente verleden. Eerder is immers aangegeven dat Zwartewaterland de afgelopen jaren een sterk negatief migratiesaldo kende. Hierbij is ook aangegeven dat de ervaringen uit het verleden niet alt ijd een goed houvast bieden voor de toekomst. In de praktijk vindt altijd enige regionale uitwisseling plaats.
Demografische veranderingen
28
f i g u u r 2 - 1 8 D e r e l a t i e v e o n t w i k k e l in g v a n h e t a a n t a l h u is h o u d e n s p e r g e m e e n t e v o lg e n s P r i m o s ( b o v e n ) e n v o l g e n s d e re g io n a le o n t w i k k e l i n g (o n d e r )
Bron: Primos 2009 / RIGO
Van kwantiteit naar kwaliteit
29
f i g u u r 2 - 1 9 H e t v e r s c h i l i n d e re la t ie v e o n t w ik k e l in g in a a n t a l h u is h o u d e n s v o lg e n s P r i mos en de regionale benadering
Bron: Primos 2009 / RIGO
Krimp in een gemeente is een overtuigend verhaal als ook in alle buurgemeenten krimp wordt voorspeld, maar het is erg onwaarschijnlijk dat een gemeente structureel krimpt terwijl de omliggende regio nog groeit. In dit licht bezien is een sterke afname van het aantal huishou4 dens in Zwartewaterland niet te verwachten. Het belang van kwaliteit en de veranderende samenstelling Op gemeentelijk niveau valt het al met al de komende decennia mee met de krimp. Wel is het tempo van bevolkingstoename lager dan voorheen en zal – naarmate de woningmarkt ontspant – de kwaliteit van het woonklimaat steeds belangrijker worden. In bepaalde wijken of kernen binnen gemeenten kan bij een gebrekkige kwaliteit wel krimp ontstaan. Op de mogelijke neg atieve gevolgen hiervan voor de leefbaarheid komen we in hoofdstuk 4 nog terug. Ook op het schaalniveau van gemeenten, kernen en wijken is de verandering van de samenstelling van de bevolking (meer ouderen in kleine huishoudens) naar verwachting van groter belang dan de verandering van de aantallen. Ook hier komen we in de hoofdstukken die gaan volgen nog op terug.
4
Onderzoeksbureau ABF dat de Primos-prognose opstelt, heeft dit in nieuwe prognoses voor de periode tot 2020 ook al aangepast. Demografische veranderingen
30
Hoofdstuk 3 Het wonen De komende decennia neemt de uitbreidingsbehoefte van de woningvoorraad af. Dit betekent niet dat er geen nieuwbouw meer nodig is, maar steeds vaker zal het gaan om vervangende nieuwbouw. In andere woorden: om kwaliteitsverbetering in plaats van kwantitatieve toevoeging. Een belangrijk kwaliteitskenmerk is de toe - en doorgankelijkheid van de woning. Door de vergrijzing is dit voor steeds meer men sen van belang. Er is in Overijssel geen gevaar voor grootschalige leegstand en ook prijsd alingen als gevolg van de demografische ontwikkelingen zijn niet te verwachten. Ec hter: lokale partijen kunnen zelf wel voor problemen op deze terreinen zorgen, door meer te bouwen dan demografisch gezien benodigd. In bepaalde gebieden is sprake van een overcapaciteit aan plannen die aandacht vergt. Bijstellen van plannen kan financiële consequenties hebben die via een ander traject nader worden uitgediept. Waar voor wonen geldt dat een omslag moet worden gemaakt van kwantitatief naar kwalitatief, geldt voor de ruimtelijke ordening dat deels een slag van een ‘toelating splanologie’ naar een ‘ontwikkelingsplanologie’ moet worden gemaakt in combinatie met goede monitoring van de bevolkingsontwikkeling en woningbouw.
3.1
Van kwantiteit naar kwaliteit Nadruk op uitbreiding Op het beleidsterrein wonen ging het sinds de Tweede Wereldoorlog bovenal om het inlopen van het woningtekort. Kwantiteit stond voorop. Met de nota Mensen Wensen Wonen kwam daar begin deze eeuw deels een einde aan. Het kwaliteitsdenken kwam meer centraal te staan. De context bleef echter woningschaarste, waarbij vrijwel elke woning vanzelf werd afgezet. De kwantiteit bleef in de aandacht staan. Sinds begin deze eeuw zijn we door de crisis al weer toe aan de tweede dip in de bouwproductie. Rond 2005 werd de oorzaak nog vooral gezocht in knelpunten als regelgeving, personele capaciteiten, bodemverontreiniging etc. De markt was het probleem niet, er waren externe beperkingen die de productie belemmerden. Op dit moment is de situatie omgedraaid: er zijn allerlei regelingen om de productie te stimuleren, maar de markt wil niet. Er lijkt langzaam maar zeker een einde te komen aan het groeidenken; het wordt vervangen door het streven naar een duurzame ontwikkeling. Afnemende groei De huidige dip in de productie leidt tot oplopende druk op de markt. Deze toenemende krapte kan leiden tot uitgestelde huishoudensvorming. Jongeren bli jven langer bij hun ouders wonen, scheidingen worden uitgesteld of gescheiden alleenstaanden trekken weer bij hun ouders in. Deze situatie kan echter niet te lang blijven duren. U iteindelijk zal de markt wel weer aantre kken, te beginnen bij de koopstarters, en zullen de woningen wo rden gebouwd die nodig zijn om
Van kwantiteit naar kwaliteit
31
alle huishoudens te accommoderen. Bekeken over een langere termijn is het einde van de groei nog niet in zicht, maar de groei wordt wel steeds minder. In de afgelopen tien jaar nam het aantal huishoudens in Overijssel nog met 41.000 toe, in d e komende tien jaar met 34.000 en in de periode 2020-2030 met 20.000. In dit laatste decennium is de groei dus gehalveerd ten o pzichte van wat partijen nu gewend zijn. Belangrijk hierbij is ook het perspectief dat na 2030 de groei – naar huidige inzichten – helemaal zal opdrogen (zie ook figuur 3-1). Daarmee ontstaat over twee decennia mogelijk een situatie die nog nooit eerder vertoond is. figuur 3-1
D e j a a r l i j k s e t o e n a m e v a n h e t a a n t a l h u is h o u d e n s o v e r d e p e r io d e n 2 0 0 0 - 2 0 1 0
( w e r k e l i j k e c i j f e r s ) e n 2 0 1 0 - 2 0 4 0 (p ro g n o s e ) n a a r p r o v in c ie
5
Overijssel (PV)
4
Groningen (PV)
3 Drenthe (PV)
2 1
Friesland (PV)
0
Zeeland (PV)
-1 Limburg (PV)
-2 -3
2000 2002 2004 2006 2008 2010 2012 2014 2016 2018 2020 2022 2024 2026 2028 2030 2032 2034 2036 2038
jaarlijkse toename aantal huishoudens (x 1.000)
6
Bron: CBS / Pearl (CBS/PBL) / RIGO
3.2
Nieuwbouw en herstructurering Toenemende vervangingsopgaven Ook nadat de huishoudengroei in 2035 volgens de voorspellingen stopt, blijft nieuwbouw noodzakelijk. De bestaande woningvoorraad veroudert en zal vervangen moeten blijven wo rden. Parallel aan de vergrijzingsgolf krijgt de woningvoorraad te maken met een veroudering sgolf. Van met name de vroegnaoorlogse bouw (grofweg van voor 1970) wordt verwacht dat deze bouwtechnisch maar vooral ook woontechnisch snel veroudert. Deze veroudering zal sne ller verlopen naarmate het welvaartsniveau in Nederland blijft toenemen. De komende dece nnia zal steeds vaker sprake zijn van vervangende nieuwbouw en steeds minder van uitbreiding snieuwbouw. De vervangingsopgave zal ook steeds meer door de markt worden afgedwo ngen. Ook in een stabiele of krimpende markt zijn nieuwe producten nog wel afzetbaar. Vraa guitval treft vooral de verouderde voorraad aan de onderkant van de markt. Nieuwbouw en herstructurering gaan door ontspanning van de markt steeds vaker samen. In combinatie kunnen zij worden ingezet om de voorraad aan te passen aan de veranderende s amenstelling van de bevolking. Om de consequenties van de veranderende bevolkingssamenste l-
Het wonen
32
ling inzichtelijk te maken is op basis van het WoON 2009 een effectverkenning uitgevoerd. Voor de technische toelichting wordt verwezen naar de bijlage. Per saldo een blijvende toename van grondgebonden koopwoningen In zijn algemeenheid geldt dat de huishoudensgroei uitbreiding van de voorraad zeker tot 2030 noodzakelijk maakt. Het is daarbij een veel voorkomend misverstand te denken dat vergrijzing betekent dat er ook gebouwd zal moeten worden voor senioren. Ouderen hebben namelijk allemaal al een woning. Nieuwgevormde huishoudens zijn, met uitzondering van scheidingsgevallen, altijd jonge huishoudens. En ondanks dat per saldo het aantal jonge huishoudens niet toeneemt, worden er wel voortdurend nieuwe gevormd. Als ouderen allemaal blijven zitten in hun huidige woningen zijn het toch de jonge huishoudens voor wie gebouwd moet worden. Veel van die jonge huishoudens willen een eengezinshuis. Een tweede, hiermee samenhangend misverstand is dat de toename van het aantal ouderen vooral gaat leiden tot een toenemende behoefte aan appartementen in het huursegment. Dit is maar in zeer beperkte mate het geval. De ouderen van de toekomst zijn van een heel andere generatie dan de huidige. Over het alg emeen woont men in een (grondgebonden) koopwoning en wil men hierin blijven wonen. En steeds vaker is deze woning hier ook toe geschikt (of geschikt te maken). Om een indruk te geven van de gevolgen van de demografische ontwikkelingen voor de w oningmarkt is door RIGO een toekomstverkenning uitgevoerd. Voor de technische toelichting wordt verwezen naar de bijlage. Het gaat om een onderzoeksmatige exercitie waarbij we veronderstellen dat huishoudens – naar type, leeftijd en inkomen – in de Overijsselse gemeenten in de toekomst ongeveer gelijk zullen willen wonen als hun soortgenoten anno 2010. Voor de meeste huishoudens geldt dat dit ook het geval is, maar voor ouderen zoals gezegd niet. Bij de ouderen van de toekomst gaat het om een geheel andere generatie. Als we corrigeren voor generatieverschillen bij senioren en er voorts van uitgaan dat de woningbehoefte per huishouden (naar leeftijd, type en inkomen) de komende decennia gelijk zal blijven, dan ontstaat voor de provincie Overijssel als geheel een netto-uitbreidingsbehoefte zoals weergegeven in figuur 3-2. Het gaat hier dus om de per saldo gewenste verandering van de voorraad, te bereiken door een gecombineerde inzet van nieuwbouw en herstructurering. De nadruk in de netto-uitbreidingsbehoefte blijft liggen op de grondgebonden koopwoningen. Als huur en koop worden samengenomen bestaat de opgave van 2010 tot 2030 voor zo’n 55% uit grondgebonden woningen en 45% uit appartementen. Het gaat hier om de invulling van de netto-uitbreidingsopgave. Over de periode 2010-2030 gaat het om een uitbreiding van in totaal zo’n 12%. De bestaande voorraad – met veel ouderen in koopwoningen – blijft dus dominant. Het aandeel appartementen lijkt wellicht wat hoog, maar moet worden gezien in de wetenschap dat van de totale toename van het aantal huishoudens (ruim 61.000) in dezelfde per iode er 67% alleenstaand is. Het percentage van 45% appartementen betekent dus nog altijd een forse toename van het aantal alleenstaanden in grondgebonden wo ningen. Appartementen nieuwe stijl? Hoewel de nadruk in de uitbreidingsbehoefte blijft liggen bij de grondgebonden woningen, betekent een aandeel van 45% appartementen een flinke omslag. Sinds 2004 is het aandeel appartementen in de nieuwbouw toegenomen van 13% naar 28% in 2009, maar een percentage van 45% netto is vooralsnog niet binnen bereik. Dit heeft mede te maken met het feit dat o ndanks de via bewonersonderzoeken aangetoonde behoefte aan appartementen, de afzet van projecten vaak moeizaam verloopt. Het blijkt lastig mensen (in toenemende mate ouderen) ook daadwerkelijk te verleiden tot een verhuizing naar een appartement. Het is in de projecton twikkeling nog zoeken naar het juiste product (met de juiste prijs -kwaliteitsverhouding) voor deze groep. Misschien zijn ouderen wel te verleiden met geheel nieuwe woonconcepten . Vast
Van kwantiteit naar kwaliteit
33
staat dat het om een kritische groep gaat. Dit vraagt ook om nieuwe vormen van intera ctieve productontwikkeling, met inbreng van de toekomstige bewoners. Vernieuwingen kunnen de vraag twee richtingen op sturen: door meer geschikt grondgebonden aanbod kan de behoe fte aan appartementen afnemen, maar door nieuwe appartementen kan de vraag juist naar dit segment toe worden geleid. Het is zaak in de projectontwikkeling steeds beter naar de klant te luisteren. De huishoudengroei wordt hier uiteraard niet door beïnvloed: meer bouwen om de krimp tegen te gaan is niet aan de orde. figuur 3-2
D e s a m e n s t e l l i n g v a n d e u it b re id in g s b e h o e f t e in O v e r ij s s e l n a a r w o n in g t y p e
en eigendom
aandeel uitbreidingsbehoefte (2010-2030)
60% 50% 40%
30% 20% 10% 0% grondgebonden
appartementen
koop
grondgebonden
appartementen
huur
Bron: RIGO
Lokale bandbreedten U iteraard zijn er verschillen in opgaven tussen gemeenten. Zoals in hoofdstuk 2 uitgebreid b esproken zijn demografische prognoses op gemeentelijk niveau met meer onzekerheden omg even dan op provinciaal niveau, met name ook vanwege de invloed van nieuwbouwprojecten. Vandaar dat we er in deze studie voor hebben gekozen om op twee manieren de lokale uitbre idingsopgaven te berekenen: (a) op basis van de Primos-prognose en (b) op basis van een meer regionale benadering die in paragraaf 2.6 nader is toegelicht. In de praktijk zal in de gemeenten en regio’s zelf moeten worden bezien welk programma wordt uitgevoerd. Dit mede op basis van specifieke kwaliteiten van beschikbare locaties. De twee doorgerekende varianten kunnen hie rbij als globale bandbreedten gelden. Grote bandbreedten in landelijke gemeenten In figuur 3-4 staat het aandeel appartementen in de netto-uitbreidingsbehoefte weergegeven en in figuur 3-3 het aandeel koopwoningen. Wat vooral opvalt zijn de grote verschillen tussen de beide varianten in met name de landelijke gemeenten. Deze worden mede veroorzaakt doordat de achterliggende kwantitatieve opgaven sterk verschillen. Het wonen
34
figuur 3-3
H e t a a n d e e l k o o p w o n in g e n in d e u it b re id in g s b e h o e f t e n a a r g e m e e n t e v o lg e n s
P r i m o s ( b o v e n ) e n v o l g e n s d e re g io n a le o n t w i k k e l i n g (o n d e r )
Bron: RIGO
Van kwantiteit naar kwaliteit
35
Gemeenten als Zwartewaterland, Olst-Wijhe, Twenterand en Dinkelland kennen binnen Primos een zeer beperkte groei, die vooral bestaat uit een toenemend aantal ouderen. Vandaar dat hier het aandeel koopwoningen in de uitbreidingsopgave relati ef laag is en het aandeel appartementen relatief hoog. Op het moment dat deze gemeenten een groter deel van de regionale behoefte zouden opva ngen, veranderen deze aandelen flink. Dit overigens zonder dat het om enorme aantallen gaat. De grote verschillen maken vooral duidelijk hoe belangrijk het vooral voor de landelijke g emeenten is de woningbouw regionaal af te stemmen (zowel kwantitatief als kwalitatief). Het in deze gemeenten benodigde bouwprogramma wordt relatief gezien sterk beïnvloed door de regiogemeenten. Daarbij is steeds minder sprake van ‘behoefte’ in kwantitatieve zin en gaat het meer om de vraag naar de optimale positionering in de regionale markt. De steden Alleen al vanwege de omvang is de samenstelling van de uitbreidingsbehoefte in steden v eel minder veranderlijk. Wel valt vooral ten aanzien van de appartementen op dat dit aandeel to eneemt bij een meer regionale benadering. Primos gaat er meestal van uit dat de ouderen in de toekomst vooral blijven wonen in de gemeente waar zij nu wonen. Als zij, meer dan Primos verwacht, naar de (voorzieningen) in de steden verhuizen zal het aandeel benodigde appart ementen in de steden (en centrale kernen) mogelijk hoger uitpakken. Om een goed beeld te krijgen van dit soort processen is een goed e monitoring van de woonwensen, verhuisbewegingen en verhuismotieven essentieel.
3.3
Geschikte woningen Ouderdom komt met gebreken Een bekend spreekwoord luidt ‘ouderdom komt met gebreken’. Met de toename van het aantal ouderen, neemt ook de groep met specifieke eisen qua toegankelijkheid van de woning toe. Het is in Nederland gebruikelijk deze toegankelijkheid te duiden via de term nultreden. Hie rmee wordt gedoeld op woningen waarbij (a) er van buiten toegang tot de woonkamer van de woning is zonder trappen te hoeven lopen en (b) eenmaal in de woonkamer gearriveerd alle andere primaire vertrekken (keuken, toilet, bad of douchegelegenheid en ten minste een slaapkamer) zonder traplopen te bereiken zijn. Nultredenwoningen ku nnen zowel appartementen als grondgebonden woningen zijn. In sommige berekeningen wordt deze behoefte aan nultredenwoningen bepaald aan de hand van kengetallen. Per 1.000 75-plussers is er een Y aantal nultredenwoningen nodig, is dan het uitgangspunt. U it een dergelijke benadering komen steevast forse opgave n naar voren. En niet zelden wordt door gemeenten naar de corporaties gekeken om deze opgave op te pakken. Hie rbij wordt echter voorbijgegaan aan het feit dat de vergrijzingsgolf die eraan zit te komen een vergrijzingsgolf van eigenaar-bewoners is en dat is geen doelgroep van de corporaties. Een verjongende huursector? In figuur 3-5 is de leeftijdsopbouw uitgesplitst naar huurders en eigenaar-bewoners. Binnen de huursector is er in Overijssel op dit moment al sprake van vergrijzing: er zijn relatief veel huurders in de leeftijd van 70 tot 85 jaar. Deze relatieve oververtegenwoordiging is landelijk over igens niet zichtbaar. Er zijn geen indicaties dat de oververtegenwoordiging te maken heeft met het feit dat Overijsselse eigenaar-bewoners op latere leeftijd relatief vaak naar een huurwoning verhuizen.
Het wonen
36
figuur 3-4
H e t a a n d e e l a p p a rt e m e n t e n in d e u i t b r e id in g s b e h o e f t e n a a r g e m e e n t e v o l -
g e n s P r i m o s ( b o v e n ) e n v o l g e n s d e re g io n a le o n t w i k k e lin g (o n d e r)
Bron: RIGO
Van kwantiteit naar kwaliteit
37
figuur 3-5
D e l e e f t i j d s o p b o u w v a n d e b e w o n e rs v a n k o o p - e n h u u rw o n in g e n in O v e r ij s s e l
14% koop
12%
huur
10% 8% 6% 4% 2%
85 jaar e.o.
80 tot 85 jaar
75 tot 80 jaar
70 tot 75 jaar
65 tot 70 jaar
60 tot 65 jaar
55 tot 60 jaar
50 tot 55 jaar
45 tot 50 jaar
40 tot 45 jaar
35 tot 40 jaar
30 tot 35 jaar
25 tot 30 jaar
20 tot 25 jaar
tot 20 jaar
0%
Bron: WoON 2009 / RIGO
Het is dus waarschijnlijk dat het hier vooral gaat om een groep huurders die hun leven lang hebben gehuurd. Als deze groep in de komende jaren komt te overlijden, komen er huurwoni ngen vrij die langdurig bezet zijn geweest, maar waar de aanstormende groep bab yboomers waarschijnlijk geen belangstelling voor zal hebben. Dit schept ruimte voor herpositionering of verkoop (of incidenteel sloop).Het zou zo maar eens kunnen zijn dat de huursector in Overijssel als gevolg van het overlijden van de huidige groep oudere huurders verjongt, in plaats van ver grijst. Vergrijzing heeft betrekking op de eigenaar-bewoners Zoals in hoofdstuk 2 uitgebreid besproken, wordt de vergrijzing bovenal veroorzaakt door de groep die op dit moment tussen de 40 en 65 jaar is. Het gaat hier vooral om eigenaar bewoners. Het is dan dus ook de koopsector waar de behoefte aan aanpassingen van de woningvoorraad het grootst zal zijn. De uitbreidingsbehoefte in Overijssel bestaat dan ook voor bijna 45% uit nultredenwoningen in de koopsector (en voor ruim 20% uit nultredenwoningen in de huursector). Het gaat hier niet per definitie om een nieuwbouwbehoefte. Integendeel, de ouderen van de toekomst wonen relatief vaak in grond gebonden woningen en willen hier vaak blijven wonen. Door aanpassing (een andere indeling of een traplift) kunnen dergelijke woni ngen indien noodzakelijk worden opgekrikt tot de status nultreden. In de nieuwbouw blijft er dan nog ruimte voor niet-nultredenwoningen, hoewel het natuurlijk ook in nieuwbouw geen kwaad kan om aanpasbaar te bouwen. Vergrijzing in het landelijk gebied Terwijl voor de provincie als geheel de per saldo uitbreidingsbehoefte voor 65% uit nultrede nwoningen bestaat, ligt dit aandeel in vrijwel elke landelijke gemeente boven de 80% (zie ook de bovenste kaart in figuur 3-7). Omdat de vergrijzing zich met name in het landelijk gebied sterk Het wonen
38
manifesteert, geldt dit in de toekomst ook voor de aanpassingsbehoefte van de woningvoo rraad. In de onderste kaart van figuur 3-7 is te zien dat het hier bovenal gaat om opgaven in de koopsector. In vrijwel het gehele landelijke gebied bestaat de uitbreidingsopgave aan nultr edenwoningen voor meer dan 70% uit koopwoningen. Omdat in landelijke gemeenten veel nieuwbouw via kavelverkoop verloopt is het n iet altijd mogelijk hier rechtstreeks in te sturen. Wel kan gewerkt worden aan bewustwording onder de zelfbouwers van het belang van leven sloopbestendig bouwen. Of dit nodig is, is overigens maar de vraag. Wellicht bouwt men nu ook al levensloopbestendig. figuur 3-6
D e s a m e n s t e l l i n g v a n d e u it b re id in g s b e h o e f t e in O v e r ij s s e l n a a r a l d a n n ie t
n u lt r e d e n e n e i g e n d o m
aandeel uitbreidingsbehoefte (2010-2030)
60%
50% 40% 30% 20%
10% 0% nultreden
niet nultreden koop
nultreden
niet nultreden huur
Bron: RIGO
3.4
Beleid en economie De demografische ontwikkelingen geven aanleiding tot enkele koerswijzigingen op het beleidsveld wonen. De nadruk zal verschuiven van kwantiteit naar kwaliteit en de geschiktheid van woningen wint aan belang. Maar voorlopig blijft uitbreiding van de voorraad van belang en zijn prijsdalingen in de koopsector niet te verwachten (althans, niet als gevolg van de demografie, als er te veel gebouwd wordt ontstaat er een ander verhaal waarover later meer ). Naast demografie zijn er andere invloedsferen waarvan een minimaal gelijk of zelfs groter e ffect mag worden verwacht. Te denken valt aan stelselherzieningen in beleid. Deze staan in de landelijke politiek weer volop in de aandacht, zowel voor wat betreft de koopwoningmarkt (de hypotheekrenteaftrek) als de huurmarkt (het woningwaarderingsstelsel en de huurprijsregul ering). Dergelijke beleidsmaatregelen kunnen de woningmarkt flink gaan beïnvloeden (maar uiteraard niet de huishoudengroei).
Van kwantiteit naar kwaliteit
39
figuur 3-7
H e t a a n d e e l n u l t r e d e n w o n in g e n in d e u it b re id in g s b e h o e f t e n a a r g e m e e n t e
v o l g e n s P r i m o s ( b o v e n ) e n h e t a a n d e e l v a n d e z e u i t b re id in g s b e h o e f t e a a n n u lt re d e n w o n i n g e n d a t e e n k o o p w o n i n g is (o n d e r )
Bron: RIGO Het wonen
40
Hetzelfde geldt – zeker voor de korte termijn - voor de economische ontwikkelingen. De crisis heeft ertoe geleid dat (a) het bestedin gsvermogen van huishoudens is aangetast (bijvoorbeeld door het verlies van een baan), (b) het leenvermogen is aangetast (onder andere doordat ba nken strengere eisen stellen), (c) de overwaarde op de huidige koopwoning is afgenomen en (d) de investeringsbereidheid van huishoudens is afgenomen (vanwege de onzekerheid over de toekomst). Door dit soort patronen is de koopwoningmarkt van 2010 een heel andere dan die van 2005. In dit rapport staat de invloed van de demografie centraal, maar het is goed te beseff en dat er andere invloedsferen zijn die ook zwaar wegen.
3.5
Plancapaciteiten en financiën Monitoring Provincie Overijssel heeft een monitor waarmee de plancapaciteit en de grondposities van g emeenten jaarlijks in kaart worden gebracht. Op basis van het via de ze monitor vergaarde materiaal kan worden bekeken in hoeverre in gemeenten wordt voorgesorteerd op de opgaven die voortkomen uit de demografische veranderingen. In de voorliggende studie kijken we voo ral naar de plancapaciteiten in gemeenten: het aantal wo ningen waarvoor plannen in de maak zijn. Hierbij wordt harde plancapaciteit apart onderscheiden. Huishoudengroei en plancapaciteit Als de totale huishoudengroei over de periode 2010 -2030 wordt vergeleken met de beschikbare plancapaciteit (zoals opgegeven door de gemeenten) dan blijkt er overcapaciteit aan (harde en zachte) plannen van 40%. De voorspelde huishoudengroei bedraagt 55.000 tot 2030 terwijl de gemeenten gezamenlijk capaciteit hebben voor 78.000 woningen. Het gaat hier om alle capac iteit, dus ook de minder harde capaciteit. Deze overcapaciteit hoeft niet per definitie een probleem te zijn. Een dergelijke overcapaciteit kan zelfs gewenst zijn, om de benodigde flexibiliteit in de plannen te behouden. De gemeenten hebben gezamenlijk een harde capacite it van 48.000 woningen. Dit is getalsmatig een ruim voldoende aantal om de komende jaren vooruit te ku nnen, al weten we uiteraard niet of de locaties ook geschikt zijn om de (lokaal) gewenste kwal iteit te realiseren. Van de zachte capaciteit van zo’n 30.000 zal, als alle harde capaciteit wordt benut, slechts 7.000 hoeven te worden benut om de voorspelde hui shoudengroei op te vangen. Tekorten en overschotten op lokaal niveau Er is een aantal gemeenten dat een gebrek aan plancapaciteit heeft. Zij moeten dus op zoek naar extra locaties om de vooralsnog doorzettende huishoudengroei te kunnen accomm oderen. Het gaat hier om de gemeenten Enschede, Losser en Tubbergen in het oosten en Dalfsen, Raalte en Zwolle in het westen. Het is uiteraard niet zo dat bij een beperkte capaciteit, de capaciteit die er wel is automatisch kan worden benut. De kwaliteit van de locatie , de grondprijzen en de prijskwaliteitsverhouding zijn hierbij (in toenemende mate) doorslaggevend. Er zijn ook gemeenten die een plancapaciteit hebben die de groei van de behoefte ver overstijgt.
Van kwantiteit naar kwaliteit
41
figuur 3-8
D e v e r h o u d i n g t u s s e n d e t o t a le p la n c a p a c it e it e n d e t o e n a m e v a n h e t a a n t a l
h u is h o u d e n s o v e r d e p e r i o d e 2 0 1 0 - 2 0 3 0 v o lg e n s P r im o s (b o v e n ) e n v o lg e n s d e re g io n a le ontwikkeling (onder)
Bron: Provincie Overijssel / RIGO Het wonen
42
figuur 3-9
D e v e r h o u d i n g t u s s e n d e h a rd e p la n c a p a c i t e it e n d e t o e n a m e v a n h e t a a n t a l
h u is h o u d e n s o v e r d e p e r i o d e 2 0 1 0 - 2 0 3 0 o p b a s is v a n d e re g i o n a le h u is h o u d e n s o n t w ik k e ling
Bron: RIGO
Een zekere overmaat is hierbij overigens wenselijk, omdat er altijd sprake is van planuitval en extra benodigde capaciteit omdat elders woningen aan de voorraad worden onttrokken. Maar in veel vooral landelijke gemeenten is de plancapaciteit een factor twee groter dan de huisho udenaanwas. Hier is dus echt sprake van overcapaciteit. Lang niet in alle gevallen gaat het hier om harde plancapaciteit, die alle juridische procedures al heeft doorlopen. Bij zachte plancapaciteit is het vaak al lastig deze voor een andere functie te bestemmen, maar voor harde capaciteit geldt dat de plannen nog veel moeilijker kunnen worden teruggedraaid. Vooral in de keten van gemeenten rondom de Hof van Twente: RijssenHolten, Wierden, Almelo, Borne, Hengelo en Haaksbergen is er een overmaat aan harde pla ncapaciteit (figuur 3-9). Als deze plancapaciteit wordt verzilverd kan het leiden tot problemen in de voorraad en/of ongewenste concurrentie met buurgemeenten. Het is echter maar de vraag of het in de huidige en toekomstige woningmarkt lukt om deze locaties in ontwikkeling te n emen en de woningen op deze locaties af te zetten. Als blijkt dat een locatie niet in ontwikkeling gebracht kan worden, moet de optie om de locatie te herbestemmen toch in overweging wo rden genomen. Grondposities Het terugbrengen van de nieuwbouwaantallen is vaak niet eenvoudig. Partijen met grondpos ities zien de waarde van hun investering afnemen als de grond geen woonbestemm ing krijgt. Soms gaat het hierbij om speculaties van particulieren en ingecalculeerde risico’s. In andere gevallen zijn er door een gemeente al toezeggingen gedaan en/of is het geen private partij met
Van kwantiteit naar kwaliteit
43
grondposities maar een corporatie of de gemeente zelf. De kans op concrete toezeggingen is uiteraard groter als de capaciteit hard is. Aanpassing van de nieuwbouwaantallen kan in een dergelijk geval de lokale verhoudingen tussen ontwikkelaars en gemeente op scherp zetten. Wanneer de gemeente eigenaar is van de grond kan het zijn dat de grondwaarde moet worden afgeboekt, wat mogelijk gevolgen heeft voor de gemeentebegroting. Iedereen die investeert loopt een bepaald risico. Dat is altijd zo en heeft niet veel te maken met de demografie. Wel geldt dat de risico’s tegen de achtergrond van een afnemende huishoudengroei groter zijn dan wellicht verwacht en derhalve vaker zu llen leiden tot problemen. Als het probleem niet aangepakt wordt, zal de overproductie bij een on tspannende markt meer dan ooit tot afzetproblemen leiden. Er ontstaat concurrentie tussen nieuwbouwplannen, waa rvan er zeker enkele nooit gerealiseerd gaan worden. En er ontstaan afzetproblemen in de ve rouderde voorraad, die kunnen leiden tot leegstand en verloedering.
3.6
Ruimtelijke kwaliteit en ordening Geen krimpgerelateerde leefbaarheidsproblemen In de echte krimpgebieden van Nederland leidt de bevolkingsafname tot leegstand. Deze lee gstand zorgt op haar beurt voor leefbaarheidsproblemen en prijsdalingen. In bepaalde mate kan dan ook worden gesproken van een negatieve spiraal. Dit soort processen zien we in Nederland alleen optreden in de echte krimpregio’s als Parkstad en Zeeuws Vlaanderen. In Overijssel blijft het aantal huishoudens de komende decennia groeien, al verschilt de mate waarin sterk per gemeente. Hier kan nog geanticipeerd worden op de veranderende bevolking om dit type pr oblemen te voorkomen. Laatste fase uitbreiding De komende twee decennia zal op het vlak van woningbouw de laatste belangrijke uitbreiding sslag plaatsvinden. In de periode daarna blijft nieuwbouw van belang, maar zal het steeds vaker om vervanging gaan. Dit betekent dat er niet alleen ruimte voor de nieuwbouw wordt g evraagd, maar dat er ook ruimte vrijkomt door sloop. Als er sprake is van verdunning , dan zal de ruimte voor de nieuwbouw groter zijn dan de ruimte die vrijkomt door sloop. Er is bij vervangende nieuwbouw dus wel extra ruimte nodig, maar minder dan bij uitbreidingsnieuwbouw. Dit betekent dat de ‘toelatingsplanologie’ aan belang inboet. De druk van de rode fun cties (van het wonen, maar waarschijnlijk ook vanuit de andere rode functies) op de groene ruimte zal afn emen. Dit in ieder geval overall, lokaal kan de druk groot blijven. Steeds belangrijker wordt het vernieuwen van gebieden in een gelijke en/of veranderende f unctie. In dit soort ontwikkelingen ligt een belangrijke uitdaging en vandaar dat men steeds vaker spreek t over een ‘ontwikkelingsplanologie’ als aanvulling op de ‘toelatingsplanologie’. Met de omgevingsvisie is Overijssel deze weg overigens al ingeslagen. Andere invloedsferen In studies naar de gevolgen van de demografische ontwikkeling op het ruimtegebruik wordt veelal geconcludeerd dat deze beperkt zijn. Hiermee wordt de relatie tussen demografie en ruimtegebruik niet ontkracht, maar in een breder kader geplaatst. Bij de meeste ruimtelijke ontwikkelingen zijn zaken als economische ontwikkelingen en/of sociaal -culturele ontwikkelingen van groter belang dan de demografie. Vooralsnog leek wonen hierop een uitzondering, vanwege de directe link tussen het aantal woningen en het aantal huishoudens en inwoners. De trend is echter dat naarmate het naoorlogs woningtekort wordt ingelopen, ook bij het wonen andere aspecten een rol gaan spelen. De kwaliteit van het woonklimaat in brede zin wordt b epalend voor waar men gaat wonen, en niet langer het toegestane bouwcontingent. Bovendien Het wonen
44
laten tweede woningen zich helemaal niet demografisch sturen, maar kunnen worden b eschouwd als consumptiegoed. Kortom, wat voor andere terreinen al langer gold, geldt ook steeds vaker voor het wonen: de invloed van demografie is belangrijk, maar er zijn andere invloedsferen met een gelijk belang.
Van kwantiteit naar kwaliteit
45
Hoofdstuk 4 Het leven De toename van het aantal ouderen zorgt voor een toenemend beroep op de zorg(gerelateerde) voorzieningen. De ouderen van de toekomst wonen minder vaak geclusterd in bepaalde complexen, maar steeds meer verspreid over de gemeenten, kernen en buurten. Dit maakt dat het van belang is een sluitend netwerk aan zor gvoorzieningen en –diensten uit te rollen over de gehele provincie. Voor an dere voorzieningen geldt dat er naast demografie andere belangrijke(re) invloedsferen zijn. Mogelijk wint de aan- of afwezigheid van voorzieningen aan belang bij demografische patronen van vestiging en vertrek. Vooral kleine kernen zouden door de afw ezigheid van voorzieningen onaantrekkelijk kunnen worden voor bepaalde groepen. Met name in de landelijke gemeenten is dit een belangrijk aandachtspunt. De mobil iteit blijft toenemen, ook onder ouderen. Maar voor die groep die minder mobiel is, is de bereikbaarheid van essentiële voorzieningen een belangrijk aandachtspunt.
4.1
Voorzieningen in het algemeen Demografie is niet de boosdoener Wie het heeft over krimp heeft het al snel over het afkalvende voorzieningenniveau in kleine kernen. Er wordt door velen een direct verband gelegd tussen het sluiten van de Spar of bakker en het afnemende aantal inwoners. Ook in de kernen van Overijssel is deze trend van wegtre kkende voorzieningen zichtbaar, maar niet alleen vanwege de demografische ontwikkelingen . De afname van het voorzieningenniveau heeft veel meer te maken met sectorale ontwikkeli ngen, met de toenemende mobiliteit en met veranderingen in leefstijl. De dagelijkse boodschappen om de hoek hebben plaatsgemaakt voor de tweewekelijkse autorit naar de megamarkt. Veranderingen in winkelgedrag en bijbehorende schaalvergroting spelen al tientallen jaren en treffen naast de dorpswinkel ook de buurtsupers in de steden. Recent is daar nog het online winkelen bijgekomen. In de kleinste kern kunnen mensen vanuit hun stoel de mees t uiteenlopende artikelen gewoon aan huis laten bezorgen. Voorzieningen als motief voor vestiging of vertrek Dit gezegd hebbende, kan het wel zo zijn dat het afnemend e voorzieningenpeil in buurten en kernen aanleiding vormt voor mensen om te vertrekken of zich niet te vestigen. Daar waar dit het geval is, kan sprake zijn van een zichzelf versterkend effect: de afwezigheid van voorzieni ngen leidt tot vertrek van mensen waardoor het draagvlak verder afneemt en er n og minder voorzieningen komen. Echter, veel studies wijzen op het feit dat er in Nederland een dermate fijnmazig netwerk is van voorzieningen en infrastructuur dat een dergelijke krimpspiraal niet op zal treden. Aan de andere kant is het niet meer dan logisch dat huishoudens bij een verhuizing reken ing houden met de aan- of afwezigheid van relevante voorzieningen en diensten. De mate waarin Het leven
46
hierbij welke typen voorzieningen voor welke typen huishoudens doorslaggevend zijn, is echter nauwelijks onderzocht. Voor huishoudens met kinderen kan het ontbreken van een basisschool een reden zijn om zich niet te vestigen. Het gebrek aan winkelvoorzieningen zal echter lang niet door iedereen als problematisch worden ervaren. Als mensen die bakker om de hoek echt zo belangrijk vonden, dan gingen ze daar wel vaker brood halen. Eigenlijk is alleen voor ouderen die een bepaalde zorg in de nabijheid nodig hebben vastgesteld dat er een relatie is. Maar deze ouderen hadden dan ook lange tijd geen enkele keuze dan te verhuizen. In de toekomst kunnen zij door het mobieler worden van de zorg mogelijk wel blijven wonen waar zij wonen. figuur 4-1
H e t a a n t a l h u i s a r t s p o s t e n b in n e n e e n s t ra a l v a n 3 k i lo m e t e r in d e O v e r ij s s e ls e
gemeenten
Bron: CBS / RIGO
Kleine kernenproblematiek De grenswaarde qua draagvlak voor een voorziening om al dan niet te blijven voortbestaan, wordt zoals gezegd veelal bepaald door sectorale ontwikkelingen. Over het algemeen geldt dat deze grenswaarden door schaalvergroting steeds verder omhoog worden bijg esteld. Los van de exacte hoogte van de grenswaarden, is het zeker dat deze het eerst in kleine kernen wordt b ereikt. In grote kernen kan het aantal voorzieningen afnemen, maar in kleine kernen betekent de sluiting van die ene voorziening vaak dat er niets meer overblijft. In dit kader wordt vaak gesproken over de ‘kleinekernenproblematiek’. Het gaat hier om een aanduiding van bovenstaand fenomeen, waarbij de voorzieningen in de kern worden gesloten en de kern hierdoor voor specifieke groepen minder aantrek kelijk wordt. De oplossing voor deze kleinekernenproblematiek moet uiteraard niet worden gezocht in het laten groeien van de betreffende kern. Getalsmatig is het onmogelijk om het inwonertal van alle kleine kernen zod a-
Van kwantiteit naar kwaliteit
47
nig op te krikken dat overal de drempelwaarde voor voorzieningen wordt bereikt. En zelfs al zou het lukken om één kleine kern te laten groeien, dan zou dat ten koste gaan van alle omli ggende kernen. De inwoners moeten immers ergens vandaan worden gehaald. Wat wel kan is het concentreren van voorzieningen en zorgen voor een goede bereikbaarheid. Ook zijn er voorbeelden van kleinschalige voorzieningen en diensten die het vertrek van (fysieke) voorzi eningen compenseren. Zo zijn er voorbeelden van ouders die zelf het initiatief nemen om klei nschalige kinderopvang te organiseren en initiatieven voor kleinschalig openbaar vervoer geko ppeld aan specifieke voorzieningen. Het zijn dit soort kleinschalige initiatieven die in de to ekomst het leefklimaat in kleine kernen kunnen verbeteren.
4.2
Onderwijs Sectorale ontwikkelingen De ontwikkelingen in het onderwijs zijn divers. Onder het motto ‘een leven lang leren’ gaan mensen gedurende hun loopbaan steeds vaker terug naar de schoolbanken of volgen een cu rsus. Internet zorgt voor steeds meer mogelijkheden via ande re wegen te leren dan via de boeken en schoolbanken. Schaalvergroting in het voortgezet onderwijs heeft geleid tot grote inste llingen en ook in het basisonderwijs heeft schaalvergroting plaatsgevonden. figuur 4-2
H e t a a n t a l b a s i s s c h o le n b in n e n e e n s t ra a l v a n 3 k il o m e t e r in d e O v e r i j s s e ls e
gemeenten
Bron: CBS / RIGO
Veel van dit soort trends vinden hun doorgang onafhankelijk van de demografie. Hoewel het aantal jongeren in Nederland stabiliseert, verwachten bijvoorbeeld universiteiten en hogescholen een forse toename van het aantal studenten. Deels gaat het om buitenlandse studenten, Het leven
48
maar daarnaast nemen ook de deelnamepercentages onder de Nederlandse jeugd toe. Het opleidingsniveau van de Nederlandse jeugd blijft toenemen. Bijgevolg zullen ook de Overijsselse steden jongeren blijven aantrekken. Studentensteden als Enschede (en Maastricht, Wageningen etc.) slagen er vaak wel in jongeren aan te trekken, maar niet te behouden. Dit heeft mede te maken met de werk gelegenheid, waarover meer in het volgende hoofdstuk. Voor de vitaliteit van de Regio Twente is het zeker wenselijk meer jong eren te binden. In de buurt Iedereen die in het landelijk gebied woont, beseft dat men mogelijk een paar kilometer moet fietsen of met het OV moet reizen om bij een instelling voor voortgezet onderwijs te komen. De bereikbaarheid van deze instellingen is wel van belang, maar de directe nabijheid veel minder. Anders is dit voor de basisschool. Veel ouders hechten er nog altijd aan dat de kinderen als ze wat ouder zijn zelf naar school kunnen fietsen. Andere ouder s hebben er minder moeite mee de kinderen naar school te brengen en/of profiteren van specifieke vormen van openbaar ve rvoer zoals een schoolbus. figuur 4-3
H e t a a n d e e l p e r s o n e n m e t e e n le e f t i j d o n d e r d e 1 5 j a a r in 2 0 1 0 e n d e o n t w i k -
k e l i n g v a n d i t a a n d e e l o v e r d e p e r io d e 2 0 1 0 - 2 0 3 0
ontwikkeling aandeel jonger dan 15 jaar 20102030
1,0%
Enschede
0,0%
Zwolle Ommen
-1,0%
Staphorst
Borne
-2,0% Losser
-3,0% -4,0% -5,0%
Twenterand Olst-Wijhe Tubbergen
Hof van Twente
Zwartewaterland
-6,0% Dinkelland -7,0% 15%
17%
19%
21%
23%
25%
27%
aandeel jonger dan 15 jaar 2010 Bron: Primos / RIGO
Hoewel het aanbod aan basisscholen vaak in direct verband wordt gebracht met de d emografische ontwikkelingen, geldt dat dit vooral een historisch verband is. Vooral eind jaren tachtig nam het aantal kinderen in de basisschoolleeftijd sterk af. Mede als reactie op deze trend is een schaalvergroting ingezet die later weer deels is teruggedraaid. De afgelopen decennia is het aantal kinderen in de basisschoolleeftijd veel minder sterk afgenomen. De veranderingen die in het basisonderwijs hebben plaatsgevonden, hebben dan ook andere oorzaken dan alleen de demografie.
Van kwantiteit naar kwaliteit
49
Voor de komende 20 jaar geldt dat het aantal kinderen onder 15 jaar in Overijssel volgens Pr imos met zo’n 6% af zal nemen, van 213.000 in 2010 tot 200.000 in 2030. Hierbij is het belan grijk te beseffen dat van structurele ontgroening geen sprake is, maar dat er sprake is van schommelingen. In de komende jaren neemt het aantal geboorten naar verwachting toe om vervolgens weer af te nemen. Regionale verschillen In 2010 is 18,9% van de inwoners van Overijssel 15 jaar of jonger. In 2030 is dat volgens Primos nog 17%. Het aandeel neemt dus af met 1,9%. Dit percentage is in figuur 4-3 genomen als grenswaarde voor de x-as en de 18,9% als grenswaarde voor de y-as. Ten opzichte van deze provinciale gemiddelden zijn de scores van de Overijsselse geme enten weergegeven. De figuur maakt duidelijk dat in de steden van een wezenlijke afname van het aantal kinderen geen spr ake is. Dit geldt wel voor enkele landelijke gemeenten. Met name in Hof van Twente, Olst -Wijhe, Dinkelland, Twenterand, Tubbergen en Zwartewaterland neemt het (thans relatief hoge) aandeel kinderen sterk af. In deze gemeenten kan deze afname er mede toe leiden dat basisscholen worden gesloten en in figuur 4-2 is te zien dat het aanbod nu al vrij beperkt is. Daar waar het de laatste school in een kern is, kan overwogen worden de bereikbaarheid van een school in de omgeving via kleinschalig openbaar vervoer bereikbaar te maken. Wat voor het basisonderwijs geldt, geldt in zekere zin ook voor andere v oorzieningen specifiek voor kinderen, zoals de kinderopvang, peuterspeelzalen en BSO. De behoefte aan dit type voo rzieningen wordt echter naast demografie ook beïnvloed door het beleid en de arbeidsparticip atie van beide ouders.
4.3
Zorg Langer leven, maar niet altijd gezonder De afgelopen decennia is de levensverwachting van de Nederlandse bevolking vooral onder mannen flink toegenomen. In de periode 1987 -2007 is de levensverwachting van 65-jarige mannen met 2,7 jaar toegenomen. In 1987 hadden mannen op hun 65ste nog 14,7 jaar te leven en in 2007 17,4 jaar. De gezonde levensverwachting is gedurende deze zelfde periode voor mannen van 65 met 2,2 toegenomen. Voor vrouwen van die leeftijd is de gezonde levensverwachting gedurende deze periode gelijk gebleven. De N ederlandse bevolking leeft dus weliswaar steeds langer, maar het gaat lang niet altijd om gezonde levensjaren. Het aandeel pers onen per leeftijd met bepaalde gebreken, is in de tijd dan ook vrij constant gebleven. En de ve rwachting is dat dit ook in de toekomst het geval zal zijn. Deze situatie maakt dat het aan de hand van kengetallen goed mogelijk is het aantal personen met beperkingen in de toekomst te 5 ramen. De woonsituatie van mensen met beperkingen Het aantal personen met beperkingen is goed te ramen met kengetallen, omdat sprake is van (a) een duidelijke relatie tussen leeftijd en beperking en (b) deze relatie in de tijd redelijk co nstant is. Hoe ouderen in de toekomst zullen (willen) wonen is echter niet zo gemakkelijk te voorspellen. Al te gemakkelijk wordt vergrijzing vertaald naar meer alleenstaanden in huura p-
5
Over verschillen in gezondheid (en woningbehoefte) tussen verschillende etnische groepen is weinig bekend. Wel is van belang op te merken dat het aantal ouderen met een niet-Nederlandse achtergrond steeds groter wordt. Welke consequenties deze toename heeft is niet bekend. Nader onderzoek maar vooral monitoring zal dit duidelijk moeten maken. Het leven
50
partementen. Dit beeld zal echter snel moeten worden bijgesteld. Toekomstige ouderen zullen langer samen wonen (doordat mannen langer leven) en vaker in een koopwoning wonen. Extramuralisering De nieuwe generatie ouderen woont vaker in een koopwoning en wil hier ook vooral zo lang mogelijk blijven wonen. Het beleid is erop gericht deze wens te faciliteren. Verzorgingshuizen worden ontmanteld en in de plaats daarvan worden zorgposten opgezet en wordt de thuiszorg geprofessionaliseerd. Deze trend zal de komende jaren naar verwachting doorzetten. Op de consequenties voor de arbeidsmarkt (het aantal arbeidskrachten in de zorgsector) komen we in het volgend hoofdstuk nog terug. De trend is dat ouderen langer zelfstandig blijven wonen. We hebben echter ook geconcludeerd dat het aandeel in een bepaalde leeftijdsklasse met beperkingen constant is. Ouderen met b eperkingen zullen alleen zelfstandig kunnen blijven wonen als de woning fysiek voldoet en als (formeel of informeel) de benodigde zorg geleverd kan worden. En dan nog geldt dat er een moment komt dat zelfstandig wonen door de ernst van de beperkingen simpelweg onmogelijk wordt. Dit is het geval als men 24-uurszorg en/of -toezicht nodig heeft (en men geen gezonde partner heeft om mantelzorg te leveren). Een afnemend of toenemend intramuraal aanbod De behoefte aan woonvormen waar een dergelijk zorgniveau geleverd kan worden zal de k omende decennia toe gaan nemen. Traditioneel zijn dat de verpleeghuize n en in de afgelopen jaren zijn er diverse kleinschalige beschermde woonvormen ontwikkeld. Er is in het land de nodige discussie over de vraag of deze zorg al dan niet ook in gewone woningen kan worden gegarandeerd. Het Ministerie van VWS gaat ervan uit dat dit voor een belangrijk deel het geval zal zijn. Dit uitgangspunt is mogelijk deels ingegeven door bezuinigingen, want bij een dergelijk uitgangspunt kan de intramurale capaciteit (relatief) afnemen. Anderen gaan ervan uit dat dit niet mogelijk zal zijn, omdat er (a) een fysieke verbinding nodig is tussen de zorgpost en de woonruimte en (b) een bepaalde concentratie van zorgbehoevenden nodig is om deze zorgpost rendabel 24 uur te bemensen. Nader onderzoek op dit vlak is wenselijk zo niet noodzakelijk. Het aantal ouderen met beperkingen gaat straks dusdanig snel toenemen, dat men zich nu al moet beraden op een passend antwoord op deze toenemende zorgbehoefte. Mocht het scenario van VWS overigens bewaarheid worden, dan betekent dit dat het aantal huishoudens in de Pearl-prognose en de Primos-prognose licht omhoog zal moeten worden bijgesteld. In deze prognoses is er namelijk van uitgegaan dat het aandeel van de ouderen dat intramuraal woont (en dus volgens de definities geen huishouden vormt) vanaf 2015 gelij k zal blijven. Het aantal zorgbehoevenden Het aantal huishoudens met (een lid met) een bepaalde beperking en zorgbehoefte kan zoals gezegd worden bepaald op basis van kengetallen. Het is in Nederland de gewoonte hierbij o nderscheid te maken in twee zorgniveaus: (1) huishoudens met beperkingen die ervoor zorgen dat er op afroep zorg beschikbaar moet zijn en (2) huishoudens met beperkingen die 24 -uurstoezicht en/of -begeleiding nodig maken. Naast deze twee zorgniveaus kan zorg op a fspraak benodigd zijn, maar op afspraak zorg (gaan) ontvangen is overal mogelijk. Het AAK heeft kengetallen ontwikkeld om het aantal huishoudens met een bepaalde zorgb ehoefte te berekenen. Deze zijn aanvankelijk berekend voor een gemiddelde wijk met 10.000 inwoners. RIGO heeft deze leeftijdsspecifiek gemaakt. In de bijlage staat een nadere toelic hting. In tabel 4-1 staat de ontwikkeling van het aantal huishoudens in Overijssel weergegeven. In totaal neemt het aantal huishoudens met een behoefte aan zorg op afroep met 3.300 toe in
Van kwantiteit naar kwaliteit
51
de periode 2010-2020 en met nog eens 3.900 in de periode 2020-2030. In totaal neemt het aantal huishoudens in deze categorie met 58% toe in de periode 2010 -2030. Door deze toename zal het beroep op de informele zorg en de thuiszorg met een soortgelijk percentage gaan toenemen. In het volgende hoofdstuk komen we terug op de betekenis van deze trend voor het aantal vacatures in de (thuis)zorg. Huishoudens met dit niveau van zorgbehoefte woonden in het verleden vaak i n verzorgingshuizen of aanleunwoningen. In de toekomst zullen deze huishoudens steeds vaker blijven wonen waar ze nu wonen. De woningen waar zij wonen zijn hiervoor steeds vaker geschikt (of geschikt te maken) en er is vaker sprake van een partner die een deel van de zorgtaak op zich kan nemen. Ouderen zijn ook steeds welvarender en kunnen diensten (en zorg) inkopen. Daarnaast geldt dat doordat de zorg steeds mobieler wordt er in steeds meer woningen professionele zorg geboden kan worden. Het intensiveren van dit netwerk aan zorgvoorzieningen is een belangrijke opgave voor de toekomst. tabel 4-1
H e t a a n t a l h u i s h o u d e n s m e t b e p e rk in g e n d ie le id e n t o t e e n b e h o e f t e a a n e e n
bepaald zorgniveau (x 1.000)
ouderen
24 uurs toezicht en/of begeleiding zorg in directe omgeving overige doelgroepen 24 uurs toezicht en/of begeleiding zorg in directe omgeving totaal 24 uurs toezicht en/of begeleiding zorg in directe omgeving
2010 6,4 12,4 2,2 1,8 8,6 14,2
2020 7,9 15,7 2,3 1,8 10,2 17,6
2030 2010-2020 2020-2030 10,3 1,6 2,3 19,6 3,3 3,9 2,3 0,0 0,0 1,8 0,0 0,0 12,6 1,6 2,3 21,5 3,4 3,9
Bron: RIGO
Voor de groep huishoudens met een behoefte aan 24 -uurstoezicht en -begeleiding geldt, zoals eerder vermeld, dat het onzeker is in hoeverre zij in de reguliere woningvoorraad gehuisvest kunnen worden. Ervan uitgegaande dat dit slechts beperkt het geval is, neemt de behoefte aan specifieke woonvormen voor deze groep toe met 1.600 in de periode 2010 -2020 en 2.300 in de periode 2020-2030. Het gaat hier om een enorme fysieke opgave. Regionale spreiding Het zijn zoals bekend met name de plattelandsgemeenten die ver grijzen. Voor de steden geldt dat het aantal ouderen wel toeneemt, maar zeker relatief gezien in veel mindere mate. In figuur 4-4 is de ontwikkeling van het aantal 60-plussers weergegeven tezamen met het aandeel 60-plussers onder de huidige bevolking. De vergrijzing zal over de gehele provincie effecten sorteren, maar in Hof van Twente, Olst-Wijhe en Dinkelland zullen de effecten het grootst zijn.
4.4
Mobiliteit Toenemende mobiliteit, ook in krimpgebieden Volgens het Kennisinstituut Mobiliteit (Kim) neemt in de regio Noordoost-Groningen – een belangrijke krimpregio – het autogebruik als gevolg van de demografische krimp met maximaal 8% af. Door andere factoren neemt het autogebruik echter toe met zo’n 30%. Per saldo leve rt dit dus een groei van 22%. Dit voorbeeld maakt duidelijk dat demografie van beperkte invloed is op de mobiliteit, die sterk toe zal blijven nemen. Ook in Overijssel blijft de mobiliteit de k omende jaren toenemen. Dit overigens niet zozeer door een toena me van het aantal verplaatsingen, maar wel door de afstand die men aflegt.
Het leven
52
figuur 4-4
H e t a a n d e e l p e r s o n e n m e t e e n le e f t i j d b o v e n d e 6 0 j a a r in 2 0 1 0 e n d e o n t w i k -
k e l i n g v a n d i t a a n d e e l o v e r d e p e r io d e 2 0 1 0 - 2 0 3 0
ontwikkeling aandeel 60-plussers 2010-2030
25% Olst-Wijhe
20%
Dinkelland
Zwartewaterland
15%
Hof van Twente 10% Borne Zwolle
5%
Enschede
Staphorst
0% 15%
17%
19%
21%
23%
25%
27%
29%
aandeel 60-plussers 2010 Bron: Primos / RIGO
Onzekerheden inzake het woon-werkverkeer Als het aantal werkenden afneemt, zal ook het aantal pendelbewegingen afnemen. Het kan vervolgens zo zijn dat mensen geneigd en bereid zijn om steeds verder van hun werk te gaan wonen en dus meer kilometers te maken, maar het kan ook goed zijn dat internetwerken deze toename weer tenietdoet. Kortom: we weten niet exact hoe het woonwerkverkeer zich zal gaan ontwikkelen. De potentiële beroepsbevolking neemt weliswaar met zekerheid af, maar de mate waarin het aantal actieven afneemt is nog onduidelijk. Hierbij is de arbeidsparticipatie (en werkgelegenheid) uiteraard ook van belang. Meer hierover in het volgende hoofdstuk. Mobiliteit onder ouderen De toekomstige generatie ouderen is veel meer dan de voorgaande een autogeneratie. Het autogebruik voor sociaal-recreatieve doeleinden zal dus sterk blijven groeien. Ouderen gebruiken slechts in beperkte mate het openbaar vervoer. Daar waar bevolkingsaantallen afnemen kan het lastig zijn voldoende draagvlak voor openbaar vervoer te behouden. Dit is zeker het geval in gebieden waar het aantal jongeren (d ie relatief vaak van OV gebruikmaken) afneemt. De toename van het aantal ouderen, leidt ook tot een sterke toename van het vrijetijdsverkeer door diezelfde ouderen. Dit vindt voor een groot deel, maar niet volledig, buiten de spits plaats. De absolute toename van de verkeersdeelname door ouderen, zal dus zowel per auto, als per openbaar vervoer plaatsvinden, maar zeker ook, bij goede weersomstandigheden, met de fiets. Aangezien ouderen in het verkeer een kwetsbare groep vormen, is de verwachting dat met de toename van het aantal ouderen ook het aantal verkeersslachtoffers in die categ orie zal toenemen.
Van kwantiteit naar kwaliteit
53
Maatwerk in openbaar vervoer Het kwaliteitsniveau van het openbaar vervoer is deels een beleidsmatige keuze. De provincie streeft naar een goed netwerk, vanuit de kernen naar de nabijgelegen steden. De normen hie rvoor staan grotendeels vast en als deze worden verlaten, is dat een beleidsmatige koerswijz iging en niet een door demografie ingegeven verandering. Zeker in kleine kernen zal steeds vaker maatwerk qua openbaar vervoer moeten worden geb oden. Ouderen die geen auto meer kunnen rijden, zullen speciale vormen van vervoer nodig hebben. En voor kinderen die afgelegen wonen, kan een initiatief als een schoolbus uitkomst bieden. De bereikbaarheid van essentiële voorzieningen kan via dit soort initiatieven gewaa rborgd worden. Infrastructurele werken In deze studie staat de vraag centraal wat de effecten van d emografie zijn en niet zozeer hoe de demografie gestuurd kan worden. Toch kan onder het kopje mobiliteit de koppeling tussen b ereikbaarheid en demografie niet ontbreken. De bereikbaarheid is zowel voor bedrijven als voor personen een belangrijk vestigingsmotief. Het is dan ook niet voor niets dat de gemeenten die het eerst te maken krijgen met bevolkingsdaling, ook de minder goed bereikbare gemeenten zijn. Door grootschalige infrastructurele werken kan – mits juist uitgewerkt - dus wel degelijk een impuls worden gegeven aan de lokale economie en bevolkingsontwikkeling. Dit overigens zonder de structurele demografische ontwikkelingen op hogere schaalniveaus zoals weergegeven in hoofdstuk 2 te beïnvloeden.
Het leven
54
Hoofdstuk 5 Werken De komende decennia neemt de potentiële beroepsbevolking sterk in aantal af. Hoe deze afname de economie exact zal gaan beïnvloeden is niet te zeggen, want daarbij spelen ook andere krachten een rol zoals de arbeidsproductiviteit en de technol ogische ontwikkelingen. De afname van de beroepsbevolki ng (en de vergrijzing daarbinnen) is echter dusdanig, dat er hoe dan ook een wezenlijke invloed vanuit zal gaan. Enkele zaken waarbij dit evident is, zijn: (a) het zal enorm lastig worden de toenemende vraag naar specifieke arbeidskrachten, vooral in de cu re en care-sectoren, te stillen en (b) de vergrijzing van het personeelsbestand in specifieke sectoren als het onderwijs en de gezondheidszorg zorgt voor een uitstroom die moeilijk te co mpenseren is. Op dit soort thema’s zal onder meer door arbeidsmarktbel eid een antwoord moeten worden gevonden.
5.1
De Overijsselse economie Nadruk op de (maak)industrie In figuur 5-1 staat de samenstelling van de arbeidsmarkt in Overijssel afgezet tegen de landeli jke verdeling. De figuur maakt duidelijk dat het aandeel arbeidsplaatsen in sectoren als zakelijke dienstverlening (SBI-code K), het openbaar bestuur (L) en vervoer, opslag en communicatie (I) in Overijssel relatief laag is. De Overijsselse economie rust daarentegen meer op de (maak)industrie en de bouwnijverheid. Binnen Overijssel geldt dat traditioneel in het oosten van de provincie (rond Enschede) voo ral deze maakindustrie te vinden was en in het westen (rond Zwolle) de (zakelijke) dienstverl ening. Dit beeld gaat nog altijd op, maar de verschillen zijn kleiner geworden (zie ook figuur 5-2). Belangrijk verschil tussen Twente en Zwolle is de mate van concentratie van banen. Zwolle vervult een echte centrumfunctie in de regio terwijl in Twente de werkgelegenheid veel meer verdeeld is over de verschillende gemeenten. Dit laatste geldt ook voor Deventer en haar Gelderse buu rgemeenten. Deze situatie, de historie en de ligging, maken Twente een economisch kwetsbare regio. U it de sectorale opbouw blijkt dit weliswaar nauwelijks, maar als we kijken naar de werkeloosheidsci jfers wordt dit wel direct duidelijk. In figuur 5-3 is duidelijk te zien dat deze in de regio Twente fors hoger liggen dan in Zwolle en omgeving.
Van kwantiteit naar kwaliteit
55
figuur 5-1
H e t a a n d e e l a r b e i d s p la a t s e n n a a r d e t i e n g ro o t s t e S B I - s e c t o r e n in N e d e r la n d
en Overijssel (2008) 25%
Nederland Overijssel
20% 15% 10%
C Winning van delfstoffen
E Productie en distributie van en handel in electriciteit, aardgas,…
A+B Landbouw, bosbouw, visserij
J Financiële instellingen
O Milieudienstverlening, cultuur, recreatie en overige diensten
H Horeca
I Vervoer, opslag en communicatie
F Bouwnijverheid
M Onderwijs
D Industrie (geen aardolie-, cokes-)
N Gezondheids- en welzijnszorg
G Reparatie van consumentenartikelen en handel
K VH en handel in onroerend goed en zakelijke dienstverlening
0%
L Openbaar bestuur, overheidsdiensten en verplichte…
5%
Bron: CBS / RIGO
Demografie en economie De relatie tussen demografie en economie is een complexe. Een in aantal afnemende bevolking betekent een afname van de afzetmarkt en een afname van de pote ntiële beroepsbevolking. Maar er zijn andere invloedsferen die de remmende invloed die van deze ontwikkeling uitgaat kunnen compenseren. Hierbij kan gedacht worden aan toenemende consumptie, toenemende arbeidsparticipatie en een toenemende arbeidsproductiviteit. In dit rapport worden vooral de effecten van de demografie op de economie verkend. Ook het omgekeerde effect kan echter niet onbenoemd blij ven. De echte krimpregio’s in Nederland (Parkstad, Zeeuws Vlaanderen, Noord-Oost Groningen) zijn niet geheel toevallig perifeer gelegen regio’s met een zwakke economische structuur. En: de sterkste demografische groeiregio van Nederland - de noordvleugel van de Randstad – heeft niet voor niets een sterke economische structuur. Economische groei en demografische groei hangen dus met elkaar samen. Vanuit dit perspe ctief vergt vooral de situatie in Twente aandacht. In hoofdstuk twee is toegelicht dat werk een belangrijke verhuisreden is, dat Twente met moeite jongeren aan zich bindt en uit figuur 5-3 blijkt dat Twente kampt met een hoge werkloosheid. Hoewel van echte bevolkingskrimp in deze regio geen sprake is, kan bij beperkte economische groei het vertrek uit de regio wel toen emen. Een integrale analyse en aanpak ligt hier (en ook in andere regio’s) dan ook voor de hand.
Werken
56
f i g u u r 5 - 2 H e t a a n t a l a r b e i d s p la a t s e n n a a r s e c t o r e n g e m e e n t e (b o v e n ) e n h e t a a n d e e l a r b e i d s p l a a t s e n p e r g e m e e n t e in d e in d u s t ri e (o n d e r)
Bron: Provincie Overijssel / E’til / RIGO
Van kwantiteit naar kwaliteit
57
figuur 5-3
H e t a a n d e e l n i e t - w e rk e n d e w e rk z o e k e n d e n n a a r O v e r ij s s e ls e g e m e e n t e in
2009
Bron: CBS / RIGO
Banen als trekpleister? Binnen sectoren als onderwijs en gezondheidszorg is de vraag legitiem of de vacatures niet opgevuld kunnen worden door mensen van elders aan te trekken. Bij een dergelijke vraag is niet de demografie leidend zoals in deze studie, maar wordt gezocht naar oplossingen voor een specifiek probleem. Bij het beantwoorden van deze vraag kan worden bekeken in hoeverre het mogelijk is bepaalde beroepsgroepen naar de provincie toe te trekken. In andere woorden: in hoeverre is het mogelijk de demografie op dit terrein te sturen? Ook op andere terreinen kan deze vraag worden gesteld. In welke mate zullen de toenemende mogelijkheden van het internet vestigingspatronen van mensen en bedrijven gaan beïnvlo eden? Hoe kunnen jongeren aan studentensteden als Enschede gebonden worden? In deze st udie hebben de effecten van demografie op diverse terreinen centraal gestaan , maar de omgekeerde relatie is ook relevant. Al is het een illusie om te denken dat de in hoofdstuk 2 ge schetste robuuste trends kunnen worden gekeerd.
5.2
De potentiële beroepsbevolking Een forse afname van de potentiële beroepsbevolking De potentiële beroepsbevolking in Overijssel neemt de komende 20 jaar met zo’n 6 procent af van 670.000 naar 630.000. Het gaat om een forse afname, maar toch hoeft deze afname niet direct te betekenen dat het economisch minder zal gaan. Een toenemende arbeidsparticipatie
Werken
58
van bijvoorbeeld vrouwen en ouderen (al dan niet ingegeven door verhoging van de AOW leeftijd) kan ervoor zorgen dat het aantal werkenden op peil blijft. En zelfs al neemt het aantal werkenden af, dan kan dit door een toenemende arbeidsproduct iviteit (mede ingegeven door de technische vooruitgang) worden gecompenseerd. In het verl eden is de toename van de arbeidsparticipatie en de arbeidsproductiviteit van een grotere i mpact geweest voor de economie dan fluctuaties in de omvang van de potentiële beroepsbevo lking. Het exacte effect van de in aantal afnemende potentiële beroepsbevolking laat zich daa rom moeilijk inschatten. De samenstelling van de beroepsbevolking Het gaat niet alleen om de aantallen, maar vooral ook om de kwaliteiten. Vraag en aanbod moeten ook op de arbeidsmarkt met elkaar matchen. En: bij een kleinere populatie is deze match steeds moeilijker te maken. In het beleid was tot voor kort vaak aandacht voor kwetsbare groepen, waarvoor de afstand tot de arbeidsmarkt (via scholing) wordt verkleind. In de to ekomst zal steeds vaker sprake zijn van herscholing, ook onder hoogopgeleiden. Deels zijn dit processen die vanzelf gaan, maar deels ook kunnen deze worden gestuurd. V ia een arbeid smarktbeleid kan zo worden bijgedragen aan een goede match tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt. figuur 5-4
D e o n t w i k k e l i n g v a n d e p o t e n t i ë le b e ro e p s b e v o lk in g e n d e (in d ic a t ie v e ) o n t -
w i k k e l i n g v a n h e t a a n t a l v a c a t u re s in d e t h u is z o rg
800
thuishulp (x10) 750
20-65 jarigen (x 1.000)
700 650 600 550 500 450
2030
2028
2026
2024
2022
2020
2018
2016
2014
2012
2010
400
Bron: Primos / RIGO
5.3
Toenemende behoefte aan cure en care In figuur 5-4 staat de ontwikkeling van de potentiële beroepsbevolking afgezet tegen de te ve rwachten behoefte aan thuiszorg. De figuur maakt op treffende wijze het probleem van de k omende jaren duidelijk: het aantal arbeidsplaatsen in de zorg neemt sterk toe, maar er zijn steeds minder mensen voorhanden om deze arbeidsplaatsen in te nemen. De figuur laat zien
Van kwantiteit naar kwaliteit
59
dat er in totaal bijna 2.000 krachten in de thuiszorg bij moeten komen (een toename van 35%), zo’n 100 extra krachten gemiddeld per jaar. Deze berekening is gemaakt op basis van een kengetal dat het beroep op de thuiszorg naar leeftijd aangeeft. In dit kengetal is geen rekening gehouden met het feit dat ouderen als gevolg van de extramuralisering steeds langer zelfstandig blijven wonen. Deze trend kan ertoe leiden dat de behoefte nog sterker toe gaat nemen dan hier is weergegeven. De mate waarin de extramuralisering zal worden doorgezet is hierbij van groot belang (zie ook hoofdstuk 3 voor deze discussie). Aan de andere kant kan toename van de mantelzorg het beroep op de professionele zorg overigens doen verminderen. Parallel aan de thuiszorg neemt ook de behoefte aan andere specialismen sterk toe. Voor alle beroepsgroepen in de cure en care die zich relatief veel met ouderen bezighouden geldt dat het alsmaar lastiger zal worden vacatures in te vullen omdat de beroepsbevolking in aantal afneemt.
Vergrijzing in specifieke sectoren De toenemende behoefte aan arbeidskrachten in de zorg is een extra probleem, als in oge nschouw wordt genomen dat de bestaande beroepspopulatie sterk is vergrijsd. In figuur 5-5 is voor een aantal sectoren de leeftijdsopbouw weergegeven. Gezondheid is na het onderwijs en de industrie de meest vergrijsde sector van Nederland. De uitstroom uit de gezondheidzorg zal hierdoor bovenmatig groot zijn. Er is hier dus mogelijk sprake van een stapeling van problemen: (a) de behoefte neemt sterk toe, (b) de uitstroom versnelt en (c) het wordt steeds lastiger vo ldoende instroom te creëren. figuur 5-5
D e l e e f t i j d s o p b o u w v a n h e t p e rs o n e e l n a a r S B I - c o d e ( 2 0 0 8 )
20% M Onderwijs
18%
D Industrie
16%
14%
N Gezondheids- en welzijnszorg
12%
G Reparatie van consumentenartikelen ..
10%
K VH en handel in onroerend goed, ..
8%
A-O Alle economische activiteiten ..
6% 4% 2%
75 jaar of ouder
65 tot 75 jaar
60 tot 65 jaar
55 tot 60 jaar
50 tot 55 jaar
45 tot 50 jaar
40 tot 45 jaar
35 tot 40 jaar
30 tot 35 jaar
25 tot 30 jaar
20 tot 25 jaar
15 tot 20 jaar
0%
jonger dan 15 jaar
5.4
Bron: CBS / RIGO
De laatste twee punten gaan in versterkte mate op voor het onderwijs. De vergrijzing in het onderwijs is nog sterker dan in de zorg en bijgevolg zullen steeds meer leraren d e komende jaren met pensioen gaan. Op dit moment is landelijk maar liefst 51% van de in het onderwijs werkzame beroepsbevolking ouder dan 45 jaar (in de gezondheidszorg ligt dit percentage op Werken
60
42%). Deze gaan dus zo’n beetje allemaal de komende 20 jaar met pensioen. Het zal lastig worden deze vacatures te vervullen, want de beroepsbevolking neemt zoals gezegd in aantal af. Van ontgroening van de bevolking is nauwelijks sprake, dus de behoefte aan krachten in het onde rwijs blijft nagenoeg gelijk (zie ook hoofdstuk 4). Ook in de industrie is er sprake van flinke vergrijzing. Hier is landelijk 43% ouder dan 45 jaar. Dit is een aandachtspunt want deze sector is in Overijssel van relatief groot belang (zie ook figuur 5-1). Mogelijk kan hier (meer dan bij onderwijs en zorg) de technologie een deel van de afname aan arbeidskrachten compenseren.
Van kwantiteit naar kwaliteit
61
Hoofdstuk 6 Resumé Overijssel staat aan de vooravond van grote demografische veranderingen. De in aantal personen omvangrijke generatie die tussen 1945 en 1970 geboren is, zal de komende decennia steeds ouder worden. Deze generatie stopt met werken, vraagt steeds meer zorg en stelt specifieke eisen aan de woningen waarin zij woont. Uiteindelijk komt deze generatie te overlijden en vanaf dat moment gaat de bevolking in aantal afnemen. Dit laatste zorgt in Nederland en Overijssel vanaf 2035 voor echte krimp in de zin van teruglopende bevolkingsaantallen. In de jaren daar naartoe zal in de geh ele provincie de bevolkingssamenstelling sterk verandere n en in bepaalde gebieden zal de bevolkingsafname al eerder intreden. Deze veranderingen hebben hun uitwe rking op uiteenlopende terreinen als wonen, leven en werken. Hoewel in veel geva llen geldt dat er naast demografie andere belangwekkende invloedsferen zijn, geldt dat de impact van de demografische omslag (in potentie) enorm is. In dit afsluitende hoofdstuk vatten we de eerdere hoofdstukken samen en geven aan welke co nclusies de provincie hieraan mogelijk kan verbinden.
6.1
Krimp in Overijssel Babyboom en babybust Het thema bevolkingskrimp vertoont verschillende parallellen met het thema klimaatverand ering. De eerste parallel is dat het een sluimerend probleem is, we weten dat het er aan zit te komen, maar omdat we het nu nog niet voelen is het moeilijk ernaa r te handelen. De tweede parallel is dat degenen die het thema op de agenda proberen te krijgen de problemen vaak ongenuanceerd neerzetten. Bevolkingskrimp is het simpele gevolg van de babyboom na de Tweede Wereldoorlog en het kleiner worden van gezinnen (de babybust) vanaf de jaren 70. Door beide bewegingen is er een duidelijke bult ontstaan in de leeftijdsopbouw van de Nederlandse bevolking. Op dit m oment bevindt deze bult zich tussen de leeftijd van 40 en 65 jaar. Deze generatie wordt de k omende decennia ouder en zal uiteindelijk overlijden. Gevolg: een afnemend inwoneraantal in grote delen van Nederland, inclusief Overijssel, vanaf medio 2035. Veel belangrijker dan deze kwantitatieve afname is de verandering van de samenstelling van de bevolking in de komende decennia. Het gaat hier om de toename van het aantal ouderen maar ook om de in aantal afnemende beroepsbevolking en ontgroening in bepaalde gebieden. Vrijwel overal in Nederland zal een antwoord moeten worden gevonden op de aankomende verandering van de samenstelling van de bevolking.
Resumé
62
Regionale differentiatie In het landelijke hart van Overijssel en delen van Twente neemt het aantal inwoners volgens Primos 2009 in veel gemeenten af in de periode 2010 -2030. Het aantal huishoudens blijft in deze periode nog licht toenemen. Er zijn geen regio’s in Overijssel die te vergelijken zijn met echte krimpgebieden zoals Noordoost Groningen, Parkstad Limburg en Zeeuws-Vlaanderen. In deze in de periferie gelegen gebieden worden de gevolgen van de babyboom en babybus t versterkt doordat veel mensen er (nu en in het verleden) wegtrekken naar meer centraal gelegen gebieden. Het zijn deze krimpgebieden waar naast een afname van het inwoneraantal ook bi nnen afzienbare termijn een afname van het aantal huishoudens wordt ver wacht. Dit betekent dat ook de woningmarkt hier zal ontspannen. In Overijssel zal van een dergelijke afname structureel geen sprake zijn, maar er zijn al kernen en buurten waar wel krimp optreedt. Binnen Overijssel groeit het aantal huishoudens in de regio rondom Zwolle sterker dan elders in de provincie. In het oosten is de groei minder sterk, maar er blijft sprake van een toename van het aantal huishoudens. De grensregio rondom Twente heeft minder te kampen met concurre ntie over de grens dan echte krimpregio’s als Limburg en Zeeuws-Vlaanderen. Voor laatstgenoemde regio’s geldt dat er steden als Aken en Antwerpen aan de andere kant van de grens liggen. In het geval Twente is er aan de andere kant van de grens vooral periferie. Een stad als Enschede kan van dit achterland eerder profiteren dan dat zij concurrentie vormt. In Twente zal de bevolkingskrimp waarschijnlijk eerder zichtbaar worden dan in de rest van de provincie. Een aandachtspunt voor de regio Twente lijkt vooral de economische structuur te zijn. De werkloosheid in de regio is relatief hoog en uit recent woningmarktonderzoek blijkt werk een belangrijke vertrekreden te zijn. Met het woonklimaat in de regio zit het verder wel goed. De universiteit in Enschede blijft jongeren aantrekken en met voldoen de werkgelegenheid kan wellicht een groter deel voor de regio behouden blijven. Hiermee kan mogelijk een wat evenwichtiger bevolkingssamenstelling worden gerealiseerd. Maar tegelijkertijd moet het effect hiervan niet overdreven worden. De vergrijzing blijf t in de regio doorzetten en de huidige trend is qua migratie helemaal niet zo heel negatief. Voor elke regio geldt dat de exacte verdeling van de bevolkingsgroei of -krimp over de gemeenten deels ongewis is. Daar kan nog wat in gestuurd worden. De stralenb enadering – zie hoofdstuk twee – maakt de bandbreedten die hierbij gelden deels inzichtelijk. Dat de prognoseresu ltaten op lokaal niveau sterk gevoelig zijn voor de achterliggende aannamen, betekent in de praktijk dat het erg belangrijk is voor gemeenten om met omliggende gemeenten het te voeren beleid af te stemmen. V indt er geen afstemming tussen gemeenten plaats, dan is het aannemelijk dat lokaal de negatieve effecten van krimp versterkt optreden. Lokale onzekerheden Op landelijk niveau is vooral de buitenlandse migratie een grote onzekerheid voor de toekomst. Dan hebben we het niet over migratie met buurlanden, maar om migratie met de rest van de wereld. Afhankelijk van het landelijk beleid en de ontwikkelingen in Europa kan de bevolking sontwikkeling op provinciaal niveau anders uitpakken. Qua binnenlandse migratiestromen kent Overijssel een vrij stabiel beeld en er zijn vooralsnog geen redenen om te veronderstellen dat dit gaat veranderen. Op lokaal niveau zijn er veel meer en grotere onzekerheden qua be volkingsprognoses. Ook is op dit schaalniveau de beleidsmatige invloed groter. Naarmate de woningmarkt meer ontspant en woningzoekenden meer keuzeopties krijgen, zal de woonkwaliteit (in brede zin) steeds zwaa rder gaan tellen bij de vraag waar men zich vestigt. In bestaande prognosemodellen speelt kwaliteit slechts een beperkte rol, waardoor het steeds lastiger wordt op basis van deze pro gnoses te bepalen waar al dan niet gebouwd moet worden. Meer hierover in de volgende par agraaf.
Van kwantiteit naar kwaliteit
63
In de komende jaren zal de huishoudengroei over de gehele provincie afnemen. Er zijn dus steeds minder huishoudens, werknemers, woningen etc. over gemeenten te verdelen. Hie rdoor zal vaker sprake zijn concurrentie tussen gemeenten en wint regionale afstemming aan belang. Het bewerkstelligen van deze afstemming is door het nieuwe kabinet meer dan voorheen een provinciale taak geworden. Zowel de ruimtelijke ordening als het woonbeleid zijn van het rijk naar de provincie gedecentraliseerd en daarnaast is de samenwerking van gemee nten op het vlak van wonen vrijblijvend gemaakt. Ook de midterm review van de prestatieafspraken heeft hierdoor aan belang gewonnen. De kwaliteit van het wonen kan flink verschillen tussen kernen en buurten in een gemeente. Op regionaal en gemeentelijk niveau is nog nauwelijks krimp te verwachten, maar specifieke buurten en kernen met een beperkte woonkwaliteit kunnen wel met leegloop te maken krijgen. Nader onderzoek op een lager schaalniveau zou duidelijk kunnen maken om welke buurten en kernen het hier gaat. Ook maakt een doorkijk op een lager schaalniveau duidelijk dat in die kernen en buurten de krimp ook anno 2010 al pregnanter in beeld kan zijn dan op gemeentelijk en regionaal niveau is te doorzien.
6.2
Wonen
6.2.1 Inhoudelijk Beperkte invloed van demografie De woningmarkt in Overijssel wordt beïnvloed door veel factoren. De komende tijd is het vooral spannend wat er in Den Haag gebeurt. Wordt de hypotheekrente afgeschaft en/of de huurw oningmarkt deels geliberaliseerd? Dat soort stelselwijzigingen kan grote gevolgen hebben voor de Overijsselse woningmarkt. Daarnaast heeft de economische crisis haar effect gehad , stagneert hierdoor de woningbouw en stijgen de koopprijzen nauwelijks nog (of dalen zelfs). Deze turbulente tijden op de woningmarkt hebben met demografie wei nig te maken. Wel vinden ze plaats tegen een achtergrond van een afnemende bevolkingsgroei. Sommigen hebben hierdoor de angst dat de woningbouw blijvend in zal storten en de koopprijzen blijven dalen. Deze angsten zijn echter grotendeels onterecht: er blijft behoefte aan meer woningen en vooral ook aan meer koopwoningen. Tenminste, dat mag op basis van de demografische ontwikkeli ngen worden verwacht. Andere eisen aan de voorraad leiden tot een forse aanpassingsbehoefte De demografische ontwikkelingen zorgen er vooral voor dat er andere eisen gesteld worden aan de woningvoorraad. Door het toenemend e aantal ouderen neemt het belang van de toe- en doorgankelijkheid van woningen toe. Deze ontwikkeling is van belang voor de nieuwbouw, maar zorgt vooral ook voor een aanpassingsbehoefte van de bestaande voorraad. De aanpassingsb ehoefte zal zich bovenal manifesteren in de koopsector, in de huursector zal deze beperkt zijn. Daarnaast blijft er onder jongeren behoefte aan eengezinshuizen, onder meer omdat o uderen de eengezinshuizen in de voorraad bezet houden. Onder invloed van de vergrijzing zal de behoefte aan appartementen de komende jaren relatief sterk toenemen. De relatieve toename is overigens vooral groot omdat het aantal apparteme nten nu zeer beperkt is. Het is evenwel nog zoeken naar de juiste kwaliteit (en prijs) van deze appartementen, want het gaat om een nieuwe, kritische doelgroep. Bij kwaliteit gaat het dan niet alleen om de woning, maar ook om de woonomgeving en de aanwezige voorzieningen en diensten. Productontwikkeling voor (en in samenspraak met) ouderen vergt meer maatwerk dan tot nu toe gebruikelijk was. Resumé
64
Regionale coördinatie wint aan belang De landelijke gebieden vergrijzen relatief sterk. Hier zal de aanpassingsbehoefte en behoefte aan appartementen zich dan ook vooral manifesteren. Binnen kleinere gemeenten en kernen is het vaak lastiger om het benodigde draagvlak voor voorzieningen te creëren. Ook passen a ppartementen (met lift) lang niet altijd in het straat- of dorpsbeeld. Enige mate van concentratie in centrumkernen en/of nabijgelegen steden ligt dan ook voor de hand. Zeker voor de landelijke gemeenten geldt dat regionaal afstemmen van het voorraadbeleid van belang is. Een net iets ander beleid in de regiogemeenten kan grote gevolgen hebben voor het eigen beleid. Zeker in gebieden met beperkte huishoudengroei kan een gebrekkige afstemming leiden tot afzetproblemen van nieuwbouw (plannen komen niet van de grond) en tot problemen in de bestaande voorraad. In het ergste geval kan er dan leegstand on tstaan en/of kunnen prijsdalingen plaatsvinden. Dit zal alleen gebeuren in die kernen en/of wijken met een geringe woonkwaliteit. Woningbehoefteprognoses nieuwe stijl Op terreinen als voorzieningen en economie is al langer bekend dat demog rafie van beperkte invloed is. Maar op het vlak van wonen geldt dat, zeker op het terrein van de kwantiteiten, de directe relatie groot was. Op basis van demografische prognoses werd lange tijd bepaald ho eveel woningen er waar gebouwd mochten worden. In deze prognosemodell en speelt kwaliteit van het woon- en leefklimaat echter slechts een zeer beperkte rol. In perioden van schaarste was dat ook niet nodig. In de komende jaren wint kwaliteit aan belang. En dan gaat het om de woonkwaliteit in brede zin. Op gemeentelijk schaalniveau blijft het mogelijk uit te rekenen hoeveel woningen van wel k type nodig zijn voor de eigen bevolkingsaanwas. Op basis hiervan kan in theorie een soort minimale bouwopgave worden bepaald. Voor alle andere woningbouw geldt dat op regionaal n iveau zal moeten worden bezien welke kwaliteit benodigd is en vervolgens welke locaties hierbij het beste passen. Voor wat betreft de regionale kaders geldt dat bestaande prognoses een goed eerste houvast bieden. Echter, het is ook van belang te beseffen dat er niet één waarheid is waar het gaat om de toekomst. Er bestaat een kans dat met bepaalde profilering en/of het aantrekken van b epaalde werkgelegenheid de demografie beïnvloed wordt. Groter is de kans dat landelijke en/of Europese ontwikkelingen leiden tot andere migratiepatronen en dat de demografische ontwi kkeling daardoor anders uitvalt. Hoe dan ook, het is van belang te beseffen dat exacte aantallen niet te berekenen zijn en dat dus in de planvorming een bepaalde flexibiliteit moet worden betracht. Een ander type afspraak? Een andere omgang met prognoses betekent ook een andere sturing door de provincie. Tot nu toe worden op het vlak van wonen nog altijd afspraken gemaakt tussen gemeenten en provi ncie over het aantal woningen dat gebouwd mag worden. Hierbij wo rdt één prognose als uitgangspunt genomen. Het ligt voor de hand in de toekomst meer afspraken te maken over de diverse doelgroepen waarvoor gebouwd kan worden en de positionering van gemeenten en kernen in regionaal verband. Daar waar het gaat om de opvang van de eigen huishoudenaanwas kunnen gemeenten dan deels hun eigen gang gaan. Maar bij dat deel van de opgave met een regionale dimensie zou regionale afstemming ge vraagd kunnen worden. Daarnaast zou een deel van de opgaven niet in harde aantallen, maar in ambities kunnen worden verwoord. Dit om recht te doen aan de onzekerheden die gelden bij de prognoses. De coördinerende rol van de provincie wint zoals gezegd aan belang, door de decentralisatie van taken van de rijksove r-
Van kwantiteit naar kwaliteit
65
heid en het vrijblijvender maken van de regionale samenwerking door gemeenten. Dit vormt een extra reden om de (werking van de) prestatieafspraken bij de midterm review goed onder de loep te nemen. Overcapaciteiten en grondposities De Overijsselse gemeenten hebben gezamenlijk ruim voldoende plancapaciteit om de uitbreidingsopgaven van de komende decennia op te vangen. Een belangrijk deel hiervan is hard en heeft dus alle procedures doorlopen. Er zijn verschillende gemeenten met een overcapaciteit aan plannen en in een aantal gemeenten vormt dit een concreet risico. Het gaat hier dan vooral om de gemeenten die grenzen aan het Hof van Twente. Hier over treft zelfs de harde plancapaciteit de behoefte en als de capaciteit wordt benut leidt dit dus tot overproductie. In de praktijk zal de wal het schip deels keren, omdat een deel van de productie nooit van de grond zal komen, maar voor een ander deel zal de overproductie leiden tot vraaguitval in de voorraad. Het terugbrengen van de nieuwbouwaantallen is vaak lastig vanwege ingenomen grondposi ties. De waarde van grond met een woonbestemming is immers veel hoger dan de waarde van grond met bijvoorbeeld een agrarische functie. Zeker als er door de gemeente al toezeggingen zijn gedaan (en dat zal bij harde capaciteit vaak het geval zijn) lijden partijen dus verlies als de woonbestemming wordt weggenomen. In een enkel geval kan het ook de gemeente zelf zijn die de grond in bezit heeft. Ruimtelijke ordening Voor het ruimtegebruik in Nederland geldt dat de demografische ontwikkeling slechts van b eperkte invloed is. Er zijn andere invloeden die zwaarder wegen. Toch geldt dat het naderende einde van de bevolkingsgroei wel betekent dat de wijze van sturing wellicht aanpassing b ehoeft. In het verleden werd vooral gestuurd met rode contouren en/of bouwcontingenten. Het gaat er hierbij vooral om waar de rode functies wel en waar niet de ruimte krijgen om te groe ien. Naarmate de groei van rode functies afneemt, verliest ook deze ‘toelatingsplanologie’ aan belang. Immers, je kunt wel iets toelaten, maar als er geen markt voor is blijft dit een papieren tijger. Het zal steeds meer gaan om de kwalitatieve inrichting van de ruimte. In dit kader wordt ook wel gesproken over de opkomst van de ‘ontwikkel ingsplanologie’. Met het omgevingsplan heeft Overijssel overigens al een flinke stap in deze richting gezet.
6.3
Leven Voorzieningen als verhuismotief Over de rol van voorzieningen in de omgeving bij de keuze van een bepaalde woning is weinig bekend. Lange tijd was het zo dat voorzieningen volgden op de nieuwbouw van wonin gen en in veel grote uitbreidingslocaties is dat nog steeds het geval. Het woningaanbod was vaak de bepalende factor en de voorzieningen volgden. Nu de uitbreiding aan belang inboet en op termijn de markt ontspant zal de kwaliteit van het woonklimaat, incl usief de voorzieningen, aan belang gaan winnen. Helaas weten we niet precies welke voorzieningen voor welk type huishouden op welke wijze van doorslaggevend belang zijn bij de woningkeuze. Kleine kernenproblematiek Het feit dat het voorzieningenniveau in veel kleine kernen is teruggelopen is geen direct gevolg van de demografie. Vaak is de combinatie van het streven naar eff iciëntie en een toenemende mobiliteit van de gebruikers de motor achter de schaalvergroting. Door deze schaalvergroting neemt vooral het aantal voorzieningen in de kleine kernen af. Dit is minder problematisch dan wel eens wordt voorgesteld. Bewoners werken er immers zelf aan mee door het winkelgedrag. Resumé
66
Er zijn twee manieren om het voorzieningenniveau toch op peil te houden: (a) door de be reikbaarheid van de voorzieningen in de omgeving te borgen (zie ook onder mobiliteit) en (b) door vernieuwende kleinschalige initiatieven. Van beide wegen zijn binnen en buiten Overijssel go ede voorbeelden te vinden. Met name in het landelijk gebied winnen dit soort initiatieven aan belang. Basisscholen Het aantal kinderen in de basisschoolleeftijd neemt in Overijssel de komende 20 jaar in totaal met 6% af. Het gaat hier evenwel niet om een structurele afname, het aantal basisschoollee rlingen zal in de tijd schommelen. Dat vergt dus enige flexibiliteit en beleid en capaciteit van scholen. Binnen Overijssel zijn er grote verschillen tussen gemeenten, zo wel voor wat betreft het huidige aantal kinderen als de toekomstige ontwikkelingen. Vooral in gemeenten als Hof van Twente, Olst-Wijhe, Twenterand en Dinkelland neemt het aantal kinderen sterk af. Het zijn ook juist deze gemeenten waar de vergrijzing sterk is en de zorgbehoefte to eneemt. Een sluitend netwerk aan zorgvoorzieningen Het toenemende aantal ouderen is zonder twijfel de belangrijkste demografische trend voor de toekomst. Hoewel de levensverwachting in Nederland vooral onder mannen de afgelopen jaren is toegenomen, geldt dat het hier niet altijd om gezonde levensjaren gaat. De correlatie tussen leeftijd en beperkingen is een tamelijk constante en dus zorgt de vergrijzing voor een toen emende zorgbehoefte. Wel blijft gelden dat het merendeel van de ouderen gezond is. Daarnaast geldt dat ouderen ondanks de zorgbehoefte steeds vaker blijven wonen waar men woont. Men is hiertoe in staat omdat (a) de woning geschikt is (of geschikt te maken) , (b) men vaker een partner heeft die een deel van de zorgtaak op zich kan nemen en (c) op steeds meer plekken een steeds hoger zorgniveau kan worden genoten omdat de zorg steeds mobieler is. Om tegemoet te komen aan de wens van ouderen om in de eigen woning te blijven wonen is het van belang ervoor te zorgen dat deze laatste trend doorzet. Over de gehele provincie is een slu itend netwerk aan zorgvoorzieningen gewenst, zodat op elke locatie een minimaal niveau aan zorg en dienstverlening kan worden geleverd. De grenzen aan zelfstandig wonen Er komt bij sommige ouderen een moment dat het niet meer mogelijk is om zelfstandig te bli jven wonen. Het exacte moment waarop deze grens is bereikt is niet geheel duidelijk. Sommigen stellen dat de zorg in reguliere woningen van een dermate hoog niveau kan zijn, dat alleen de meest extreme gevallen in een verpleeghuis en beschermde woonvorm terecht zullen komen. Anderen wijzen op het feit dat een fysieke verbinding tussen zorgpost en woonruimte vaak essentieel is (en dus een specifieke woonvorm benodigd is) en dat een bepaalde mate van concentratie benodigd is om een zorgpost efficiënt te runnen. Nader onderzoek is gewenst om te bepalen wie gelijk heeft. Mobiliteit in algemene zin De mobiliteit blijft de komende decennia toenemen. Andere invloedsferen , zoals het toenemende autobezit en de technologie, zijn daarbij bepalender dan de demografie. U iteraard zorgt de demografische verandering wel voor veranderingen in de verplaatsingspatronen. Hoewel de potentiële beroepsbevolking met zekerheid fors afneemt, is nog niet zeker in hoeverre dit geldt voor het aantal actieven. Hierbij is de arbeidsparticipatie (en werkgelegenheid) uiteraard ook van belang. Als het aantal werkenden afneemt, zal parallel aan deze afname ook het woo nwerkverkeer in omvang afnemen. Daar staat mogelijk tegenover dat mensen geneigd en bereid zijn om steeds verder van hun werk te gaan wonen en dus meer kilometers te maken. Aange-
Van kwantiteit naar kwaliteit
67
zien ouderen in het verkeer een kwetsbare groep vormen, is de verwachting dat met de toen ame van het aantal ouderen ook het aantal verkeersslachtoffers in die categorie zal toenemen. Meer sociaal-recreatief verkeer De toekomstige generatie ouderen is meer dan de voorgaande een autogeneratie. Het autogebruik voor sociaal-recreatieve doeleinden zal dus sterk groeien. Voor het grootste deel vindt dit plaats buiten de spits (maar niet volledig) en zal dus slechts in beperkte mate leiden tot extra congestie op de snelwegen. U iteraard gaan ouderen niet altijd met de auto en zal ook het aa ntal verkeersbewegingen met het openbaar vervoer en de fiets toenemen. Maatwerk in openbaar vervoer Zeker in kernen waar de bevolkingsaantallen afnemen kan het draagvlak voor openbaar vervoer afnemen. Of een dergelijke afname leidt tot een afname van de kwaliteit van het ope nbaar vervoer, is vooral een beleidsmatige keuze. De provincie streeft naar een goed netwerk, vanuit de kernen naar de nabijgelegen steden. De no rmen hiervoor staan grotendeels vast. In kleine kernen waar het voorzieningenniveau afneemt wint de bereikbaarheid van elders g elegen voorzieningen aan belang. In dit soort kernen zal steeds vaker maatwerk qua openbaar vervoer moeten worden geboden. Ouderen die geen auto meer kunnen rijden, zullen speciale vormen van vervoer nodig hebben. En voor kinderen die afgelegen wonen, kan een initiatief als een schoolbus uitkomst bieden. De bereikbaarheid van essentiële voorzieningen kan via dit soort initiatieven gewaarborgd worden.
6.4
Werken Afnemende potentiële beroepsbevolking De potentiële beroepsbevolking neemt de komende jaren in aantal af. Of deze afname ook leid t tot een afname van het aantal werkenden en/of een afname van de economische groei is o nduidelijk. Bij een toenemende arbeidsparticipatie (bijvoorbeeld onder ouderen en vrouwen) en/of een toenemende productiviteit hoeft dit niet het geval te zijn. Het is dan ook afwachten in hoeverre de demografische veranderingen effect zullen hebben op de economische ontwi kkelingen in Overijssel. En andersom: hoe de afname van de beroepsbevolking een rem gaat vormen op de economische groei. Vraag en aanbod In het verleden stonden in het arbeidsmarktbeleid vooral de zwakkeren centraal. Voor hen werd door middel van scholing de stap naar de arbeidsmarkt vergemakkelijkt. In de toekomst zal het over de gehele linie lastig worden vraag en aanbod te matchen. Herscholing op latere leeftijd zal steeds vaker plaatsvinden, ook onder hoger opgeleiden. Bij een in aantal afnemende beroepsbevolking wordt het steeds moeilijker de juiste match te vinden. Toenemende behoefte aan specifieke beroepsgroepen De komende jaren zal de behoefte aan specifieke beroepsgroepen sterk gaan toenemen. Het gaat hier dan met name om de cure en care-sectoren. Voor deze over het algemeen arbeidsintensieve sectoren geldt dat de in aantal afnemende beroepsbevo lking wel een probleem kan zijn, dat slechts deels met scholing is op te lossen. Bijvoorbeeld in de thuiszorg neemt het aantal vacatures dermate toe, dat terecht de vraag wordt gesteld hoe deze ingevuld kunnen worden. Bij bijvoorbeeld cardiologen gaat het om kleinere aantallen, maar ook bij dit soort speci alismen zal het lastig worden de vacatures te vullen.
Resumé
68
Vergrijzende sectoren De personeelsproblemen in de gezondheid szorg worden verder versterkt doordat de huidige beroepspopulatie bovenmatig vergrijst. De uitstroom uit de gezondheidzorg zal hierdoor bijzonder groot zijn. Er is hier dus mogelijk sprake van een stapeling van problemen: (a) de b ehoefte neemt sterk toe, (b) de uitstroom versnelt en (c) het wordt steeds lastiger voldoende instroom te creëren. De laatste twee punten gaan in versterkte mate op voor het onderwijs. De vergrijzing in het onderwijs is nog sterker dan in de zorg en bijgevolg zullen steeds meer leraren de komende jaren met pensioen gaan. Het zal lastig worden deze vacatures te vervullen, want de beroep sbevolking neemt zoals gezegd in aantal af. Van ontgroening van de bevolking is nauwelijks sprake, dus de behoefte aan krachten in het onderwijs blijft nagenoeg gelijk. Werkgelegenheid en demografie Bovenstaande problemen in specifieke sectoren roepen de vraag op hoe het benodigde pers oneel dan wel kan worden aangetrokken. Bij een dergelijke vraag is niet de demografie leidend zoals in deze studie, maar wordt gezocht naar oplossingen voor een specifiek probleem. Bij het beantwoorden van deze vraag kan worden bekeken in hoeverre het mogelijk is bepaalde b eroepsgroepen naar de provincie toe te trekken. In andere wo orden: in hoeverre het mogelijk is de demografie op dit terrein te sturen. Hierbij moet uiteraard wel worden beseft dat (zeker in Nederland) het aantal regio’s dat nog wel groeit, zeer beperkt is. Ook op andere terreinen kan deze vraag worden gesteld: in welke mate zullen de toenemende mogelijkheden van het internet vestigingspatronen van mensen en bedrijven gaan beïnvlo eden? Hoe kunnen jongeren aan studentensted en als Enschede gebonden worden? En, omgekeerd: in hoeverre zal het uitblijven van passende werkgelegenheid in Twente leiden tot extra vertrek? In deze studie hebben de effecten van demografie op diverse terreinen centraal gestaan. In mogelijke vervolgstudies kunnen dit soort vragen verkend worden. Van belang is echter te co ncluderen dat de vergrijzingsgolf niet is tegen te houden en een dermate grote impact heeft, dat de in deze studie aangegeven effecten zeer serieus moeten worden genomen.
6.5
Afsluitend Iemand met spookbeelden inzake bevolkingskrimp zal na lezing van dit rapport naar verwac hting gerustgesteld zijn. Iemand die met de gedachte leeft dat hij of zij weinig zal merken van de veranderende bevolkingssamenstelling zal waarschijnlijk flink geschrokken zijn. Het rapport beoogt de benodigde nuancering aan te brengen in discussies over krimp, maar tegelijkertijd gaat er een alarmerende functie van uit: De afname van het aantal jongeren is beperkt ….. maar de verhouding tussen jong en oud trekt flink scheef. Het aantal inwoners in de provincie blijft tot 2035 toenemen …. maar in bepaalde gemeenten neemt het aantal inwoners de komende jaren af. Het aantal huishoudens blijft toenemen ….. maar het aantal woningen neemt in sommige gebieden mogelijk nog sneller toe. De behoefte aan nultredenwoningen neemt enorm toe …. maar vooral onder eigenaar-bewoners, de opgaven voor corporaties zijn beperkt. Ouderen blijven steeds langer leven en zelfstandig wonen ….
Van kwantiteit naar kwaliteit
69
maar de behoefte aan intramurale woonvormen neemt desalniettemin flink toe. Schaalvergroting is geen gevolg van de demografie …. maar demografie bepaalt wel het draagvlak voor voorzieningen. Van een echte krimpspiraal is geen sprake …. maar in het landelijk gebied bepalen voorzieningen wel of mensen zich al dan niet vestigen. De mobiliteit blijft ook onder ouderen toenemen …. maar voor specifieke voorzieningen is de bereikbaarheid een aandac htspunt. Demografie is niet allesbepalend voor de economische groei … maar op de arbeidsmarkt wordt het steeds meer passen en meten. Er ontstaan veel banen in de zorgsector …. maar er zijn geen mensen beschikbaar om de vacatures in te vullen. En dit is nog maar een greep uit de vele onderwerpen die in dit onderzoek de revue zijn gepa sseerd.
Resumé
71
Bijlagen
Resumé
73
Bijlage 1 Geraadpleegde literatuur
bel ei d overi js s el
rui mtel i jke kwa l i tei t en wonen
bedri jve n terrei ne n en a rbei ds ma rkt
x
x x
Trendverkenni ng demogra fi e Overi js s el
2008 Trendburea u Overi js s el
Demogra phi c cha nce i n pl a a ts va n demogra phi c cha nge
2007 Regi o Twente
De s ta a t va n Overi js s el
2009 provi nci e Overi js s el
x
Pres ta ti ea fs pra ken met a l l e gemeenten
2009 provi nci e Overi js s el
x
Overi js s el werkt!
2008 provi nci e Overi js s el , a fdel i ng EMT
Ra mi ng s tedel i jke verni euwi ngs opga ve 2010-2015
2009 RIGO i ov provi nci e Overi js s elx
Omgevi ngs vi s i e Overi js s el
2009 provi nci e Overi js s el
Toekoms tgeri chte woonconcepten Toezi chts chema 2010 'grondexpl oi ta ti e'
2009? regi o Twente 2010 provi nci e overi js s el
x
berei kb a a rhei d en l eefba a mobi l i t rhei d ei t en zorg x x
voorzi e ni ngen en onderwi js
grond en gemeen tefi na nc i en
x
x
x
x x
x
x
x
x
x
x
Kri mpen met kwa l i tei t: Interbes tuurl i jk a cti epl a n bevol ki ngs da2009 l i ng Bi Za , VNG en IPO
x
x
Woon-werkdyna mi ek i n Nederl a nds e gemeenten
x
x
x
onderzoek kri mp en demogra fi e 2008 PBL
De kri mpende s ta d: ontgroeni ng, vergri jzi ng, kri mp en de gevol2006 gen da NICIS a rva n voor de l oka l e economi e Ka ns en voor een kri mpend pl a ttel a nd
2009 RLG
x
Kri mpgebi ed = Ka ns gebi ed
2010 NVM
x
Bevol ki ngs da l i ng geen pa ni ek
2009 COELO (i n B&G)
x
x
x
x
x
x
x
x
Wi e i k ben en wa a r i k ga : a dvi es over de effecten va n vera nderi 2010 ng i nRademogra a d voor fi Verkeer e en l eefs en Wa ti jl en tersop ta mobi a t l i tei t
x
Kri mp en rui mte
2006 Pl a nburea u voor de l eefomgevi x ng
x
Advi es bevol ki ngs da l i ng
2008 ROB en RFV
Va n groei na a r kri mp
2009 NIDI
Convena ntbedri jventerrei nenWordtFl op
2010 Ha n Ol den
x
Convena ntBedri jventerrei nen2010-2020
2009 Ri jk, VNG en IPO
x
x
x
x x
Ka ns en voor Kwa l i tei t: een ontwi kkel i ngs s tra tegi e voor bedri jventerrei 2009 Ta snen kforce (her)ontwi kkel i ng bedri jventerrei x nen Begroti ngs s ta a t gemeentefonds 2010 i ncl Peri odi ek onderhouds 2009 ra pport Mi ni s teri e va n Fi na nci en
x
De toekoms t va n bedri jventerrei nen: va n ui tbrei di ng na a r hers2009 tructureri Pl a nburea ng u voor de l eefomgevi ng
x
Gri js op rei s
2008 Kenni s i ns ti tuut voor Mobi l i tei ts bel ei d
x
Overwegend onderweg
2008 Soci a a l en Cul tureel Pl a nburea u
x
voorbeel den Kri mp en Groei
2010 provi nci e Fri es l a nd
x
x
x
x
kri mp a l s s tructureel probl eem
2009 Toptea m Kri mp Groni ngen x
x
x
x
x
x
Cons equenti es va n demogra fi s che ontwi kkel i ng i n Zeel a nd
2009 Toptea m Kri mp Zeel a nd
x
x
x
x
x
kri mp a l s s tructureel probl eem
2009 Toptea m Kri mp Pa rks ta d
x
x
x
x
x
MKBA hers tructureri ngs a a npa k Pa rks ta d
2010 RIGO i ov VROM
x
Demogra fi s che voors prong: kwa l i tei ts s l a g onderwi js
2008 Provi nci e Li mburg
Regi ona l e a rbei ds ma rkti nforma ti e Li mburg (RAIL)
2010 Berens chot, Eti n Advi s eurs en burea uxLouter
Onverkende pa den
2008 provnci e Zeel a nd
x x
x
x
x
x
x
x
Resumé
Bijlage 2 Woningmarktverkenning In hoofdstuk 3 zijn de resultaten gepresenteerd van een woningmarktsimulatie en een proje ctiemethode. Deze zijn door RIGO uitgevoerd om meer grip te krijgen op de consequenties van de bevolkingsontwikkelingen op de woningbehoefte. In deze bijlage lichten we de hierbij gehanteerde methode nader toe.
2.1
Woningmarktsimulatie op basis van het WoON 2009 Het WoonOnderzoek Nederland 2009 (WoON 2009) is een landelijk enquêteonderzoek dat om de drie jaar wordt uitgevoerd in opdracht van VROM. Op basis van dit onderzoek kunnen op provinciaal niveau direct uitspraken worden gedaan, maar op gemeentelijk niv eau zijn er lang niet altijd voldoende cases beschikbaar om representatieve uitspraken te doen. RIGO heeft de situatie in gemeenten gesimuleerd door het bestand per gemeente te verrijken met cases uit referentiegemeenten. Vervolgens is het bestand per geme ente herwogen op basis van de werkelijke randtotalen voor wat betreft de woningvoorraad (bron: provincie) en de huishoudensamenstelling (bron: CBS). Zo is voor elke gemeente een raming gemaakt van de woonsituatie van de huishoudens die er wonen.
2.2
Projectiemethode Het herwogen WoON-bestand heeft als basis gediend voor de projectiemethode. Bij de proje ctiemethode is gebruikgemaakt van de woningbehoefte. Deze bestaat uit de optelsom van gewenste woningen van de verhuisgeneigde huishoudens en de h uidige woonsituatie van de nietverhuisgeneigden.De projectmethode gaat ervan uit dat per huishoudentype (naar inkomen, leeftijd en type) de woningbehoefte in de toekomst gelijk blijft. De toekomstige huishoudensamenstelling is bekend uit Primos 2009 , waarop is aangesloten. Qua inkomensontwikkeling is uitgegaan van een daling van de koopkracht gedurende de peri ode 2010-2015 van gemiddeld een half procent per jaar. Voor de periode 2015 -2025 is uitgegaan van een percentage van 0,75% en na 2025 is uitgegaan van 0%. Vervolgens is voor elke gemeente berekend hoe de voorraad er in 2030 uit zou moeten zien om huishoudens – naar type, leeftijd en inkomen – naar wens te kunnen laten wonen. Het gaat hier om een onderzoeksmatige exercitie uitgevoerd om een indruk te geven van de te v erwachten ontwikkelingen aan de vraagzijde van de woningmarkt.
2.3
Correctie ouderen Bij bovenstaande methode wordt er in principe van uitgegaan dat huishoudens – gegeven een bepaalde leeftijd, samenstelling en inkomen – in de toekomst een gelijke woningbehoefte zullen hebben als hun soortgenoten op dit moment. Voor de meeste huishoudens is dit een reali stische aanname. Echter, voor de ouderen geldt dat deze steeds vaker een ander verleden he bben en de erfenis hiervan meedragen. Een steeds groter aandeel oudere n woont in een koopwoning en een belangrijk deel in een eengezinswoning,
Van kwantiteit naar kwaliteit
75
De figuur B-1 laat per cohort de woonsituatie zien naar huur-koop en naar eengezins-meergezins. De figuur maakt duidelijk dat (1) als huishoudens voor hun 45e jaar nog geen w oning hebben gekocht het zeer onwaarschijnlijk is dat zij in hun verdere leven nog een woning kopen en (2) slechts een heel klein deel van de ouderen die in het verleden wel gekocht hebben nog terugverhuizen naar de huursector. Wel maken enkelen de stap van een ee ngezinswoning naar een meergezinswoning, maar men blijft hierbij binnen de koop - of huursector. Het aandeel huishoudens in de koopsector en een eengezinswoning naar leeftijdscohort 90%
koop 2002
80%
koop 2006
70%
eengezins 2002
60%
eengezins 2006
50% 40% 30% 20% 10% 1911 t/m 1914
1915 t/m 1918
1919 t/m 1922
1923 t/m 1926
1927 t/m 1930
1931 t/m 1934
1935 t/m 1938
1939 t/m 1942
1943 t/m 1946
1947 t/m 1950
1951 t/m 1954
1955 t/m 1958
1959 t/m 1962
1963 t/m 1966
1967 t/m 1970
1971 t/m 1974
1975 t/m 1978
0% 1979 t/m 1982
figuur B-1
cohort (geboortejaar)
Bron: WoON 2006
De wetenschap dat mensen op oudere leeftijd slechts in beperkte mate de stap van koop naar huur maken gecombineerd met het feit dat het aandeel eigenwoningbezit onder ‘aankomende ouderen’ nog nooit zo hoog is geweest, leidt tot de conclusie dat het aandeel ouderen in de koopsector de komende decennia toe zal gaan nemen. De mate waarin dit gebeurt is door RIGO bepaald op basis van cohortanalyses. Voor elk leeftijdscohort is de verandering van woonsitu atie per 4-jaarsperiode bepaald op basis van de over 2002 -2006 geconstateerde mutaties naar leeftijd. In de volgende figuur is per leeftijdscohort aangegeven welk aandeel in verschillende jaargangen in de koopsector woont. Voor degenen die nu tussen 76 en 80 jaar oud zijn (cohort 1923-1926) geldt dat rond de 33% in een koopwoning woont. In 2026 is het cohort 1947-1950 tussen de 76 en 80 jaar oud en van hen woont dan 53% nog altijd in een koopwoning.
Resumé
figuur B-2
Het aandeel huishoudens in de koopsector naar leeftijdscohort en jaargang (2002, 2006, 2010, 2018 en 2026)
80%
2002 2006
70%
2010 2018
60%
2026 50% 40% 30%
1911 t/m 1914
1915 t/m 1918
1919 t/m 1922
1923 t/m 1926
1927 t/m 1930
1931 t/m 1934
1935 t/m 1938
1939 t/m 1942
1943 t/m 1946
1947 t/m 1950
1951 t/m 1954
1955 t/m 1958
1959 t/m 1962
1963 t/m 1966
20%
cohort (geboortejaar)
Bron: WoON 2006
In de toekomst wonen ouderen dus steeds vaker in een koopwoning. In figuur B -3 staat dit fenomeen nog eens aangegeven per leeftijdsklasse. In de projectmethode zijn de uitkomsten van de cohortanalyses als volgt verwerkt. Per jaargang (2010, 2015, 2015, 2020 en 2025) is bekeken wat de woonsituatie naar huur-koop en eengezins-meergezins is, volgens het negatieve scenario op basis van economische en demografische correctie (omdat dit scenario het dichtst bij de ontwikkelingen in de periode 2002-2006 ligt). Deze kruistabel is naast de uitkomsten van de cohortanalyse geplaatst en per 5-jaarsleeftijdsklasse is per segment een correctiefactor ber ekend. figuur B-3
Het aandeel ouderen in de koop sector in 2002, 2006, 2010 en 2020
70%
2002 2006
60%
2010 2020
50%
40%
30%
20%
10%
0% 60 tot 65
65 tot 70
70 tot 75
Bron: WoON 2006
Van kwantiteit naar kwaliteit
75 tot 80
80 tot 85
77
Bijlage 3 Raming aantal zorgbehoevenden In mei 2004 heeft het AAK (Aedes-Arcares Kenniscentrum Wonen-Zorg) planologische kengetal6 len voor wonen en zorg gepubliceerd. Het gaat hier om een herziening van de ken getallen die het IWZ in maart 2002 publiceerde. Het kenniscentrum had verschillende redenen om de kengetallen te herzien. De belangrijkste is dat de transformatie van de zorgsector langzamer ve rloopt dan in 2002 gedacht. Hierdoor zijn de streefgetallen van het IWZ voor 2015 in de Nederlandse context haast onhaalbaar gebleken. Ook zijn in de nieuwe publicaties de definities aa ngepast aan de definities zoals door VROM en VWS worden gehanteerd. In de nieuwe publicatie worden twee scenario’s gepresenteerd voor wat betreft de verwachte extramuralisering. Deze scenario’s onderscheiden zich niet doordat zorgbehoevenden met een verschillend zorgniveau worden bediend, het verschil tussen de scenario’s betreft de mate waarin dit ‘in de wijk’ gebeurt. Een voorbeeld: een dementerende oudere krijgt in beide gevallen de benodigde verzorging en geniet 24-uurstoezicht en -begeleiding. In het scenario ‘andante’ gebeurt dit in een – kleinschalige - groepswoning voor dementerende ouderen ‘in de wijk’. In het scenario ‘presto’ krijgt deze oudere dezelfde zorg, maar dan in een verpleeghuis. Dit laatste scenario ‘presto’ is grotendeels 7 gebaseerd op studies die door ABF in opdracht van VROM en VWS zijn verricht. tabel 6-1
totaal
benedenwijks
bovenwijks
D e A A K - k e n g e t a l l e n v o o r e e n w ij k m e t 1 0 . 0 0 0 in w o n e rs (2 0 1 5 )
beschermd wonen verzorgd wonen wonen met thuiszorg totaal wonen met zorg beschermd wonen verzorgd wonen wonen met thuiszorg totaal wonen met zorg beschermd wonen verzorgd wonen wonen met thuiszorg totaal wonen met zorg
wijk met 10.000 inwoners andante presto 80 80 170 170 250 250 500 500 20 50 110 130 210 210 340 390 60 30 60 40 40 40 160 110
Nederland totaal andante presto 136.000 136.000 288.000 288.000 424.000 424.000 848.000 848.000 34.000 85.000 187.000 220.000 356.000 356.000 576.000 661.000 102.000 51.000 102.000 68.000 68.000 68.000 271.000 187.000
De kengetallen in tabel 6-1 geven de totale behoefte aan combinaties van wonen en zorg weer: voor alle zorgbehoevenden (mensen met een psychiatrische, verstandelij ke en/of lichamelijke beperking al dan niet als gevolg van ouderdom). In zijn publicatie geeft het AAK een toelichting op de achterliggende differentiatie naar doelgroep. Op basis van deze toelichting is tabel 6-2 geconstrueerd, waarin de ouderen met beperkingen zijn gescheiden van de andere mensen met beperkingen.
6
7
Toekomstscenario’s en planologische kengetallen wonen en zorg: AAK-kengetallen, AAK, Utrecht, mei 2004. Regionale analyses wonen en zorg, ABF research, Den Haag, januari 2003, en: Nationale analyse zorg en wonen, ABF Research, Den Haag, oktober 2003.
Resumé
tabel 6-2
totaal
D e A A K - k e n g e t a l l e n n a a r d o e lg ro e p ( 2 0 1 5 )
beschermd wonen verzorgd wonen
benedenwijks
beschermd wonen verzorgd wonen
bovenwijks
beschermd wonen verzorgd wonen
gehandicapten ouderen gehandicapten ouderen gehandicapten ouderen gehandicapten ouderen gehandicapten ouderen gehandicapten ouderen
wijk met 10.000 inwoners andante presto 20 20 60 60 20 20 150 150 5 15 15 35 20 20 90 110 15 5 45 25 0 0 60 40
Nederland totaal andante presto 33.000 33.000 103.000 103.000 32.000 32.000 256.000 256.000 11.000 22.000 23.000 63.000 32.000 32.000 154.000 188.000 22.000 11.000 80.000 40.000 0 0 102.000 68.000
De vergrijzing slaat niet in elke gemeente en/of regio in gelijke mate toe. Vandaar dat RIGO de kengetallen – voor wat betreft de doelgroep ouderen – heeft gespecificeerd naar leeftijd. De resultaten hiervan staan weergegeven in tabel 6-3. Bij de specificatie is het aantal ouderen in 2015 ontleend aan de meest recente CBS-bevolkingsprognose. De woonsituatie van deze oud eren in de toekomst is geschat op basis van de huidige verdeling van ouderen over de verschi llende woonvormen. tabel 6-3
65-70 jaar 70-75 jaar 75-80 jaar 80-85 jaar 85 jaar e.o. totaal 65+
D e A A K - k e n g e t a l l e n v o o r d e d o e lg ro e p o u d e re n , n a a r le e f t i j d (2 0 1 5 ) Nederland ( x 1.000) Per 10.000 inwoners Leeftijdspecifieke kengetallen aantal woonvormen aantal woonvormen aantal woonvormen inwoners beschermd verzorgd inwoners beschermd verzorgd inwoners beschermd verzorgd 1.001 6 36 600 3 21 250 1 7 699 11 52 420 6 31 250 4 21 516 16 49 310 9 29 250 7 23 360 23 47 220 14 27 250 16 31 299 47 71 180 28 42 250 39 59 2.876 103 256 1.730 60 150
Bij de interpretatie van de uitkomsten van de kengetallenmethodiek is het van groot belang te beseffen dat het niet gaat om een voorspelling van woningen en/of wooneenheden, maar om het aantal huishoudens met een persoon met een bepaalde zorgbehoefte. Er zijn steeds meer mogelijkheden voor een dergelijk huishouden om in deze behoefte te voorzien.
Van kwantiteit naar kwaliteit