RIGO Research en Advies BV De bewoonde omgeving www.rigo.nl
Dat is het verschil! Een analyse van woonservicegebieden t.o.v. overige gebieden uit het WoON
De verantwoordelijkheid voor de inhoud berust bij RIGO Research en Advies. Het gebruik van cijfers en/of teksten als toelichting of ondersteuning in artikelen, scripties en boeken is toegestaan mits de bron duidelijk wordt vermeld. Vermenigvuldiging en/of openbaarmaking in welke vorm ook, alsmede opslag in een retrieval system, is uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van RIGO Research en Advies. RIGO Research en Advies aanvaardt geen aansprakelijkheid voor drukfouten en/of andere onvolkomenheden.
RIGO Research en Advies BV De bewoonde omgeving www.rigo.nl
Dat is het verschil! Een analyse van woonservicegebieden t.o.v. overige gebieden uit het WoON
Contactpersonen
Annika Janse en Froukje van Rossum
Uitgave
oktober 2011
Rapportnummer
IP 201133
RIGO Research en Advies BV ∙ De Ruyterkade 139 ∙ 1011 AC Amsterdam Telefoon 020 522 11 11 ∙ Fax 020 627 68 40 ∙ E -mail
[email protected] ∙ www.rigo.nl
Inhoud Hoofdstuk 1
Inleiding
1
1.1
Achtergrond
1
1.2
Definitie woonservicegebied
1
1.3
Zijn woonservicegebieden ‘bijzonder’?
1
Hoofdstuk 2
De resultaten
5
2.1
Bewoners
5
2.2
De woningen
9
2.3
Ligging
11
2.4
Leefbaarheid
11
2.5
Participatie
12
Hoofdstuk 3
Conclusie
15
3.1
De verschillen op een rij
15
3.2
Aanbevelingen voor nader onderzoek
16
Bijlagen Geen inhoudsopgavegegevens gevonden.
Inhoudsopgave
1
Hoofdstuk 1 Inleiding 1.1
Achtergrond Vanaf het begin van deze eeuw zijn veel gemeenten , woningcorporaties, zorgaanbieders en welzijnsorganisaties gestart met de ontwikkeling van woonservicegebieden. De gedachte: met elkaar werken aan een hoger voorzieningenniveau in wijken, buurten en dorpen, gericht op alle inwoners, maar zo dat ook mensen met een beperking zo lang mogelijk zel fstandig en in de wijk kunnen blijven wonen. RIGO heeft het initiatief genomen om de stand van zaken van woonservicegebieden te onde rzoeken. De aanleiding voor het onderzoek is dat RIGO in de praktijk heeft gemerkt dat veel gemeenten en hun samenwerkingspartners erg druk zijn rond het realiseren van woonservicegebieden, maar dat onduidelijk is wat hier nu het rendement van is. Daarnaast is er druk op de budgetten van alle partners in woonservicegebieden, wat aanleiding geeft voor een blik op de stand van zaken. RIGO wil graag een bijdrage leveren om het inzicht in de resultaten van woo nservicegebieden te vergroten, als startpunt voor verdere discussie en nader onderzoek . Zijn er verschillen te zien tussen woonservicegebieden en andere gebieden? Wat leveren woonservicegebieden op voor mensen mét en mensen zonder beperkingen? Zijn er indicaties dat ze inderdaad langer zelfstandig kunnen wonen in woonservicegebieden? In dit onderzoek heeft RIGO samengewerkt met Hugo van den Beld , zelfstandig adviseur. De onderzoeksresultaten zijn gepresenteerd op een studiemiddag in oktober 2011 in samenwerking met het Aedes-Actiz Kenniscentrum Wonen-Zorg.
1.2
Definitie woonservicegebied Het Aedes-Actiz Kenniscentrum Wonen-Zorg definieert een woonservicegebied als volgt: een woonservicegebied is een wijk in een stad of dorp waar kwetsbare mensen als ouderen en g ehandicapten zo zelfstandig mogelijk wonen. Binnen zo’n wijk is sprake van wonen, welzijn en zorg op maat, variërend van aanpassingen aan de woning tot 24-uurszorg. Gemeenten, corporaties, zorgorganisaties en welzijn- en bewonersorganisaties werken samen, en blijven dat doen, om tot een goed afgestemd aanbod te komen. Kenmerken van woonservicegebie den zijn:
1.3
gewoon woongebied waarin de zorg beslist niet domineert;
integrale zorg- en dienstverlening, georganiseerd in multifunctionele wijkcentra;
levensloopgeschikte woningen en woonomgeving met een goed voorzieningenniveau.
Zijn woonservicegebieden ‘bijzonder’? Door RIGO is een aantal verwachtingen geformuleerd over hoe woonservicegebieden en hun bewoners zouden kunnen verschillen van gemiddelde wijken en buurten in Nederland. De ve rwachtingen zijn dat:
Inleiding
2
ouderen in woonservicegebieden langer zelfstan dig kunnen blijven wonen;
woonservicegebieden een aantrekkende werking hebben op ouderen ;
ouderen in woonservicegebieden meer participeren in de samenleving ;
ouderen in woonservicegebieden tevredener zijn met de woonomgeving en de geb oden voorzieningen.
Om dit te toetsen zijn allereerst dertig bekende woonservicegebieden geselecteerd. Het gaat om de volgende gebieden: nr Naam woonservicegebied 1 De Uiterton
gemeente Lelystad
2 Woons.gebied Wierden-Oost
Wierden
3 Hilzorg St. Joseph
Hilversum
4 Woonservicewijk Westerkoog, Koog a/d Zaan 5 Skewiel Trynwalden
Zaanstad
6 Meerstede Emmermeer
Emmen
7 Steunstee Oldambt, Winschoten
Winschoten
Tytsjerksteradiel
8 Woonzorgzone Moerwijk Den Haag (Erasmusplein) 9 Servicezone Hoogvliet, Rotterdam Rotterdam 10 Vivera Nederhoven
Zwijndrecht
11 Woonzorgzonering Krimpen a/d IJssel 12 Servicepunt Zuid
Krimpen a/d IJssel
13 De Schans
Woudenberg
14 Meulenvelden, Didam
Montferland
15 Leenderhof, Leende
Heeze-Leende
16 Woonzorgzone Rundgraafpark
Veldhoven
17 Woonzorgzone Bolnes
Ridderkerk
18 Woonservicegebied Bonvie
Culemborg
Apeldoorn
19 Wijkservicecentrum Dijckstate De Bilt (Maartensdijk) 20 Levensloopbestendig Spijkenisse: Spijkenisse Paganinihof 21 Bilgaard (Omkeer 2.0) Leeuwarden 22 Woonzorgzone Dronten (De Regenboog) 23 Woonzorgzone Krakeel
Dronten
24 Wmo-innovatieproject MENS
De Bilt
25 Woonservicezone Zuid
Middelburg
26 woonz.zone Boeimeer/Ruiterbos
Breda
27 De Ankerplaats, Grashoek
Helden
28 Pannenhoef (Gerard de Nijshof), Kaatsheuvel 29 Woonservicegebied Wezep
Loon op Zand
30 Pluszone met wijksteunpunt BaLaDe
Waalwijk
Hoogeveen
Oldebroek
De invloedssfeer van de woonservicegebieden is ruimtelijk afgebakend . De kern van het woonservicegebied is bepaald aan de hand van beschikbare informatie van de databank van het Aedes-Actiz Kenniscentrum Wonen-Zorg. Per woonservicegebied is een gebied getekend met natuurlijke grenzen bij een straal van ongeveer 250 meter rondom het centrum van de woonserv i1 cegebieden. Vervolgens zijn in de WoON-onderzoeken uit 2006 en 2009 respondenten geselec-
1
Dat is het verschil!
Het Woononderzoek Nederland (WoON) vindt plaats in opdracht van het Rijk. Om de 3 of 4 jaar wordt ruim 40.000 mensen gevraagd naar onder andere hun woonwensen, de samenstelling van hun huisho uden, woonlasten en woonomgeving. Het databestand is beschikbaar voor (wetenschappelijk) onde rzoek.
3
teerd die binnen deze gebieden wonen. Dat bleken er (voor beide jaren samen) 562 te zijn. Hoewel dat geen grote groep is, is de groep van voldoende omvang om er betrouwbare uitspr aken mee te kunnen doen over bewoners en hun woningen in woonservicegebieden ‘in het a lgemeen’. Over afzonderlijke woonservicegebieden zijn vanzelfsprekend geen uitspraken mog elijk. De kans dat eenzelfde respondent in beide jaartallen voorkomt is zeer klein. De respondenten in de woonservicegebieden zijn vrijwel alle zelfstandige huishoudens in een woning. Slechts vier respondenten zijn gehuisvest in een zogenaamde zelfstandige woonee nheid en één in een onzelfstandige wooneenheid. De uitkomsten kunnen dan ook worden geï nterpreteerd als betrekking hebbend op zelfstandig wonende huishoudens. In de analyses wordt de groep bewoners van woonservicegebieden steeds vergeleken met het gemiddelde in Nederland. Omdat het soms om kleine aantallen gaat, worden - waar relevant voor de groep bewoners van woonservicegebieden betrouwbaarheidsmarges gegeven. Voor het Nederlands gemiddelde is dat niet nodig omdat – beide jaren van het WoON samen nemend – dit zoveel respondenten betreft (ruim 140.000) dat de nauwkeurigheid van die uitkomsten erg groot is. Door betrouwbaarheidsmarges in de vergelijking te betrekken, wordt getoond of de verschillen betekenis hebben of eerder ‘toevallig’ zijn.
Inleiding
4
Dat is het verschil!
5
Hoofdstuk 2 De resultaten 2.1
Bewoners
2.1.1 Leeftijd Een belangrijk doel van de woonservicegebieden is dat ze ouderen in staat stellen om langer zelfstandig te blijven wonen. Dat brengt met zich mee dat zou mogen worden verwacht dat in de woonservicegebieden het aandeel zelfstandig wonende ouderen hoger ligt dan gemiddeld in Nederland. Dat blijkt het geval te zijn ( figuur 1 ). In de woonservicegebieden ligt het aandeel zelfstandig wonende 65-plussers hoger dan gemiddeld in Nederland. Het aandeel jongeren (onder de 25 jaar) ligt er lager. figuur 1
Leeftijdsverdeling in woonservicegebieden en gemiddeld in Nederland
25%
20% 15% 10%
NL- gemiddeld
5%
woonservicegebieden
0% 18-24 jaar
25-34 jaar
35-44 jaar
45-54 jaar
55-64 jaar
65-74 75 jaar jaar en ouder
Er wonen dus gemiddeld meer ouderen zelfstandig in woonservicegebieden dan elders. Maar wonen deze mensen ook langer zelfstandig? De vraag is of deze ouderen ook allemaal zelfstandig hadden kunnen wonen als zij niet in een woonservicegebied hadden gewoond. Deze vraag kan niet met behulp van het WoON worden beantwoord. In elk geval trekken de woonservicegebieden ook veel ouderen. Van de recente vestigers (na 2000) in deze gebieden is bijna 30% 55 jaar of ouder ( marge: 23-36%). Gemiddeld in Nederland is het aandeel 55-plussers dat zich recent ergens heeft gevestigd 18%. In de woonservicegebi eden wonen dus niet alleen relatief veel ouderen, er vestigen zich ook relatief veel ouderen. Van de afzonderlijke leeftijdsklassen is het grotere aandeel vestigers in de woonservicegebieden tussen de 65 en 74 jaar betekenisvol.
De resultaten
6
figuur 2
Leeftijdsverdeling van recent verhuisden in woonservicegebieden en gemiddeld in Nede r2 land
aandeel van de recent verhuisden
20% 18% 16% 14% 12%
10% NL- gemiddeld
8% 6%
woonservicegebieden
4% 2% 0% 45-54 jaar
55-64 jaar
65-74 jaar
75 jaar en ouder
leeftijd recent verhuisden na 2000
2.1.2 Gezondheid en beperkingen Langer zelfstandig blijven wonen is niet alleen een kwestie van leeftijd. Het gaat ook om g ezondheid en beperkingen. Verwacht zou mogen worden dat mensen met een slechte gezon dheid of met beperkingen in dagelijks functioneren in woonservicegebieden zelfstandig kunnen blijven wonen, terwijl ze dat elders minder makkelijk kunnen. Op de vraag of men last heeft van een of meer langdurige ziekten, aandoeningen of handicaps antwoordt een kwart (26%) van de respondenten in het WoON bevestigend. In de woonservicegebieden is dat 35%. Gecontroleerd voor inkomen en leeftijd, is het aandeel bewoners met een langdurige ziekte, aandoening of handicap wel wat lager (32%), maar het blijven er significant meer dan gemiddeld in Nederland. Mensen die in woonservicegebieden wonen, voelen zich ook minder gezond dan gemiddeld in Nederland. In de woonservicegebieden geeft 29% van de bewoners aan dat men de eigen g ezondheid minder dan ‘goed’ vindt, tegenover 20% gemiddeld in Nederland. Dit hangt sterk s amen met leeftijd. Maar ook als wordt gecontroleerd voor leeftijd (en inkomen) blijkt er een significant verschil te bestaan tussen de ervaren gezondheid van bewoners van woonserviceg ebieden en de gemiddelde ervaren gezondheid (van mensen met eenzelfde leeftijd en inkomen ). In de woonservicegebieden heeft 26% van de bewoners een minder dan goede (ervaren) g ezondheid. Gemiddeld in Nederland is dat 20%. In het WoON wordt van een behoorlijk aantal dagelijkse activiteiten gevraagd of men die kan, of men die met moeite kan, alleen met hulp of zelfs helemaal niet. In de woonservicegebieden blijkt vooral het aandeel mensen dat veel van deze activiteiten ‘met moeite’ kan groter. Dat geldt voor de 65-plussers (zie tabel 1 ), maar ook bij de respondenten onder de 55 is het aandeel met beperkingen in de woonservicegebieden groter. In het bijzonder is het aandeel 55-minners dat met moeite kan traplopen, geen half uur kan zitten of staan zonder pijn en dat geen of met moeite klussen kan doen met een huishoudtrap, in woonservicegebieden groter dan elders in Nederland.
2
Dat is het verschil!
De marges zijn hier relatief groot omdat de recente vestigers een subgroep van de bewoners zijn.
7
tabel 1
Aandeel respondenten van 65 jaar en ouder met beperkingen, gemiddeld in Nederland en in de woonservicegebieden Gemiddeld NL
Woonservicegebieden
traplopen - met moeite
24%
30%
traplopen - met hulp
7%
9%
half uur staan/zitten - met moeite
22%
31%
half uur staan/zitten - niet
10%
9%
gaan zitten staan - met moeite
16%
24%
gaan zitten/staan - met hulp
1%
0%
woning verlaten/binnen gaan - met moeite
8%
11%
woning verlaten/binnen gaan - met hulp
2%
1%
wassen - met moeite
5%
9%
wassen - met hulp
4%
3%
10 minuten lopen - met moeite
17%
21%
10 minuten lopen - met hulp
6%
3%
dagelijkse boodschappen - met moeite
12%
15%
dagelijkse boodschappen - niet
10%
12%
klussen met huishoudtrap - met moeite
11%
13%
klussen met huishoudtrap - niet
31%
36%
* significante verschillen zijn gemarkeerd
Dit suggereert dat de woonservicegebieden niet alleen aantrekkelijk zijn voor ouderen in het bijzonder maar ook voor jongere huishoudens met beperkingen. Dat wordt bevestigd als wordt gekeken naar het aandeel recente vestigers in de woonservicegeb ieden met een langdurige ziekte, aandoening of handicap. Van de recente vestigers tot 65 jaar in de woonservicegebieden heeft 38% (marge: 30-46%) een langdurige ziekte, aandoening of handicap. Gemiddeld in N ederland ligt dat voor deze groep op 21%. Ofwel, de woonse rvicegebieden trekken niet alleen ouderen. Er vestigen zich ook relatief veel mensen met een langdurige ziekte, aandoening of handicap die nog geen 65 jaar zijn. Voor de 65-plussers die zich in de woonservicegebieden hebben gevestigd geldt overigens niet dat zij vaker dan normaal voor deze leeftijdsgroep een langdurige ziekte, aandoening of handicap hebben.
2.1.3 Hulp en zorg Bewoners van woonservicegebieden ontvangen vaker minimaal een keer per week huishoud elijke hulp (15% versus 11% gemiddeld in Nederland). D at hangt echter weer sterk samen met de leeftijd. Als per leeftijdsklasse wordt vergeleken zijn de verschillen beperkt. Alleen in de lee ftijdsklasse 65-74 jaar lijkt het aandeel met huishoudelijke hulp in de woonservicegebieden wat hoger (20% versus 15% gemiddeld). Door het beperkte aantal waarnemingen is dat echter niet significant. Nader onderzoek zal moeten uitwijzen of ouderen in woonservicegebieden ook significant meer huishoudelijke zorg ontvangen dan ouderen elders in Nederland.
De resultaten
8
figuur 3
Aandeel huishouden met minimaal wekelijks huishoudelijk hulp gemiddeld in Nederland en in de woonservicegebieden
aandeel met huishoudelijke hulp
60% 50% 40% 30%
NL-gemiddeld
20% woonservicegebieden
10% 0% 18-24 jaar
25-34 jaar
35-44 jaar
45-54 jaar
55-64 jaar
65-74 75 jaar jaar en ouder
In de woonservicegebieden wordt de huishoudelijke hulp wat vaker betrokken van een thui szorgorganisatie (56% versus 45% landelijk) of van een vrijwilliger via een instelling of organis atie (7% versus 4%). In de woonservicegebieden wordt minder beroep gedaan op mantelzorg (10% versus 21%) dan gemiddeld in Nederland. Het is de vraag wat hiervan de achterliggende oorzaak is: trekken vooral mensen zonder mantelzorgers naar woonservicegebieden of ontva ngen bewoners van woonservicegebieden minder mantelzorg omdat er voldoende professionele hulp aanwezig is? Of is er misschien nog iets anders aan de hand? Dit vraagt om nader onderzoek. We kijken hier in elk geval nog naar de invloed van stedelijkheid op het gebruik van ma ntelzorg in woonservicegebieden. De geselecteerde woonservicegebieden liggen vooral in de middenklasse voor wat betreft de mate van stedelijkheid. tabel 2
M a t e v a n s t e d e l i j k h e id NL
woonservicegebieden
1 Zeer sterk stedelijk
20%
10%
2 Sterk stedelijk
28%
37%
3 Matig stedelijk
20%
24%
4 Weinig stedelijk
20%
26%
5 Niet stedelijk
12%
2%
totaal
100%
100%
Splitsing in twee groepen stedelijkheid (meer gaat niet vanwege kleine aantallen) levert een constant lager percentage mensen met huishoudelijk hulp in de woonservicegebieden dat deze via mantelzorg krijgt. De invloed van de mate van stedelijkheid op het gebruik van mantelzorg in woonservicegebieden is zeer beperkt. Hoewel stedelijkheid wel samenhangt met het ontvangen van mantelzorg, verklaart stedelijkheid niet het verschil in ontvangen mantelzorg tussen woonservicegebieden en Nederland.
Dat is het verschil!
9
tabel 3
O n t v a n g t h u i s h o u d e li j k e h u lp v a n m a n t e lz o rg e rs NL
Woonservicegebieden
(Zeer) sterk stedelijk
19%
9%
Matig stedelijk t/m niet stedelijk
22%
11%
Gebruik van particulier ingekochte hulp verschilt niet veel tussen woonservicegebieden en de rest van het land (29% versus 34%). Voor wat betreft overige zorg en diensten zijn er onvoldoende respondenten die hebben aa ngegeven er een beroep op te doen om een zinvolle vergelijking mee te kunnen maken. De algemene indruk is echter dat de verschillen wat dit betreft tussen de bewoners van woonserv icegebieden en de rest van het land beperkt zijn. Dat is gezien de vraagstelling overigens ook niet vreemd omdat de vragen alleen zijn gesteld aan mensen die wonen in een woning die b ehoort bij een verzorgings- of verpleeghuis of dienstencentrum.
2.2
De woningen De meeste woningen (ongeveer twee derde) in de woonservicegebieden zijn ‘gewone’ woni ngen. Een aantal – en meer dan gemiddeld in Nederland - is doelgroepgericht. Zo is het aandeel 3 woningen dat door de respondenten in het WoON als ‘verzorgd wonen’ wordt gelabeld beduidend groter in de woonservicegebieden dan gemiddeld in Nederland (12% versus 6%). Ook het aandeel ‘overige ouderenwoningen’ ligt hoger in de woonservicegebieden dan gemiddeld in Nederland. Voor de overige onderscheiden zijn de verschillen niet significant. Hoewel het grote aandeel ‘verzorgd wonen’ als tautologisch zou kunnen worden gezien is dat toch niet helemaal terecht. Immers, het betreft oordelen van bewoners. Daarmee is de (mog elijkheid tot) levering van verpleging en verzorging meer dan een theoretische: het wordt blij kbaar ook als zodanig waargenomen door de bewoners.
3
Er wordt gesproken van ‘verzorgd wonen’ bij:
zelfstandige of onzelfstandige woonruimten (door de respondenten) gelabeld als specifiek geschikt voor ouderen,
waar volgens de respondent verpleging of verzorging geleverd kan worden vanuit een nabij de woning gelegen steunpunt, verzorgingshuis of dienstencentrum,
exclusief de intramurale woonruimten (bejaardenoorden, verzorgingshuizen etc.).
De resultaten
10
figuur 4
Aandeel ‘doelgroepwoningen’ gemiddeld in Nederland en in de woonservicegebieden
20% 18% 16% 14% 12% 10%
NL-gemiddeld
8% 6%
woonservicegebieden
4% 2% 0%
De woningen in de woonservicegebieden zijn vaker huurwoningen (54%) dan gemiddeld in N ederland het geval is (45%). Het aandeel eengezinswoningen is gelijk aan het gemiddelde in Nederland, maar de woningvoorraad is er wel wat eenzijdiger qua bouwperiode. Vooral het aa ndeel woningen uit de naoorlogse periode tot 1970 – en in mindere mate uit de periode 19701989 ligt wat hoger in de woonservicegebieden . Vooral vooroorlogse woningen maar ook meer recente woningen komen er wat minder frequent voor dan gemiddeld in Nederland. Daarmee betreft het gebieden waarin de aanwezigheid van corporatiebezit herkenbaar is. figuur 5
Bouwperiode woningvoorraad, gemiddeld in Nederland en in de woonservicegebieden
50% 45% 40% 35% NL-gemiddeld
30%
woonservicegebieden
25% 20% 15% 10% 5% 0% vooroorlogs 1940-1969
Dat is het verschil!
1970-1989
1990-2000 2000 of later
11
2.3
Ligging De geselecteerde woonservicegebieden liggen – in woonmilieutermen – wat vaker buiten de stedelijke centra in de zogenaamde ‘buiten -centrum-milieus’. Daarnaast zijn ze wat vaker te vinden in de centrum-dorpse milieus. In landelijk gebied (logischerwijs), maar ook in centrum stedelijk gebied zijn de gelabelde woonservicegebieden ondervertegenwoordigd.
2.4
Leefbaarheid 4
In termen van de geobjectiveerde leefbaarheid van woongebieden (de Leefbaarometer ) zijn de woonservicegebieden relatief vaak te vinden in gebieden die vallen in de categorieën ‘matig positief’ en ‘positief’ en juist minder vaak in ‘zeer positief’. Hoewel de woonservicegebieden (of beter: de invloedssferen van de woon servicegebieden) daarmee niet overwegend liggen in gebieden met leefbaarheidsproblemen, is de gemiddelde leefbaarheid er daardoor wel wat lager dan gemiddeld in Nederland. figuur 6
Verdeling van huishoudens over leefbaarheidsklassen, gemiddeld in Nederland en in de woonservicegebieden
45% 40%
35% 30%
NL- gemiddeld
25% woonservicegebieden
20% 15% 10% 5% 0% zeer negatief matig negatief
matig positief zeer uiterst positief positief positief
Naast de verwachting dat woonservicegebieden mensen in staat stellen om langer zelfstandig te blijven wonen – ondanks met leeftijd en gezondheid toenemende beperkingen - wordt ook verwacht dat men dit naar tevredenheid doet en dat er meer wordt deelgenomen in de same nleving dan door ouderen in een vergelijkbare situatie buiten de woonservicegebieden. Het oordeel over de leefbaarheid van bewoners in woonservicegebieden ligt gemiddeld gen omen niet hoger dan gemiddeld in Nederland. Sterker, het ligt significant lager. Voor een deel komt dat door de specifieke samenstelling van de woningvoorraad (meer huurwoningen bi jvoorbeeld) en de situatie van bewoners (meer lage inkomens en meer mensen met gezon dheidsklachten en beperkingen). Maar ook als daarvoor wordt gecorrigeerd, is het gemiddelde oordeel van bewoners over de leefbaarheid in woonservicegebieden minder gunstig. Als ook wordt gecontroleerd voor de geobjectiveerde leefbaarheid (die gemiddeld iets lage r is in de woonservicegebieden) zijn de verschillen niet meer significant.
4
De Leefbaarometer is door RIGO ontwikkeld in opdracht van het ministerie van VROM. Deze monitor berekent de leefbaarheidsscore aan de hand van 49 indicatoren. Zie www.leefbaarometer.nl.
De resultaten
12
Het enige aspect waarover bewoners van de woonservicegebieden significant tevredener zijn dan gemiddeld, zijn de winkels in de buurt. Dat geldt voor alle leeftijden met uitzonderin g van de groep onder de 25 jaar. Per leeftijdsgroep zijn de verschillen niet significant vanwege de kleine aantallen, maar over de gehele linie en voor de groep 55 -plussers is het verschil wel betekenisvol.
% zeer tevreden met winkels in de buurt
figuur 7
Aandeel bewoners dat (zeer) tevreden is met de winkels in de buurt, naar leeftijdsklasse
60% 50% 40%
NL- gemiddeld
30% woonservicegebieden
20%
10% 0% 18-24 jaar
2.5
25-34 jaar
35-44 jaar
45-54 jaar
55-64 jaar
65-74 75 jaar jaar en ouder
Participatie Over het algemeen ligt het niveau van deelname aan allerlei ‘maatschappelijke’ activiteiten onder de oudere bewoners van de woonservicegebieden in dezelfde orde van grootte als bij de ouderen in de rest van het land. Als er al sprake is van een trend, dan is die dat de deelname aan activiteiten iets lager ligt en het contact met buurtgenoten, familieleden en vrienden en kennissen iets hoger. De orde van grootte van de verschillen is echter niet dusdanig dat hier in dit onderzoek betekenis aan kan worden gehecht ( tabel 4 ). Wel kan het als aanleiding gezien worden voor nader onderzoek waarbij verder wordt ingezoomd op deze aspecten. tabel 4
Dat is het verschil!
Deelname aan activiteiten en contact van 65 -plussers gemiddeld in Nederland en in de woonservicegebieden NL
woonservicegebieden
veel contact met buren
60%
57%
veel contact met buurtgenoten
48%
49%
wekelijks contact met familieleden
84%
89%
wekelijks contact met vrienden en kennissen
73%
76%
wekelijks verenigingsleven
34%
30%
uren tv per week
21
23
uren sport per week
4,6
4,1
gaat op vakantie
52%
49%
interesse in politiek (tamelijk tot zeer)
56%
50%
13
NL
woonservicegebieden
kerkbezoek (wekelijks)
31%
27%
autobezit
62%
62%
volgt opleiding/cursus
3%
3%
heeft werk
5%
3%
partner volgt opleiding/cursus
3%
0%
partner heeft werk
4%
1%
Om te kunnen controleren voor andere invloeden dan leeftijd op de participatiegraad berekenen we een samengestelde score uit de verschillende activiteiten. Deze participatiegraad wordt groter als men:
werkt;
een cursus volgt;
deelneemt aan sport;
deelneemt aan verenigingsleven;
een kerk bezoekt;
op vakantie gaat.
De maximale score is dan zes en de minimale nul. We controleren voor het hebben van een langdurige ziekte, aandoening of handicap, voor leeftijd en voor inkomen. Het resultaat is weergegeven in figuur 8 op de volgende bladzijde. Daaruit blijkt dat er betekenisvolle verschillen zijn in participatiegraad tussen ouderen en jongere huishoudens en tussen bewoners met en zonder handicap of aandoening. Tussen bewoners van woonservicegebieden en gemiddeld Nederland zijn de verschillen beperkt. Voor ouderen is er geen betekenisvol verschil. Voor bewoners van woonservicegebieden onder de 65 jaar ligt de participatiegraad zowel voor bew oners met een aandoening/handicap als voor bewoners zonder zo’n handicap iets lager dan g emiddeld in Nederland. Er kan dan ook niet worden geconcludeerd dat het wonen in een woo nservicegebied bijdraagt aan de participatie in de samenleving.
De resultaten
14
Figuur 8
Participatiegraad naar leeftijd en het hebben van een aandoening/handicap voor bew oners van woonservicegebieden en gemiddeld in Nederland, gecontroleerd voor inkomen 3,5
participatiegraad (0-6)
3 2,5 2 1,5
NL- gemiddeld
1 woonservicegebieden
0,5 0 <65
65-plus
langdurige aandoening/handicap
<65
65-plus
geen langdurige aandoening of handicap
*Participatiegraad wordt weergegeven voor een inkomen van € 32.800
Dat is het verschil!
15
Hoofdstuk 3 Conclusie 3.1
De verschillen op een rij Uit het onderzoek komt naar voren dat woonservicegebieden op een aantal punten significant afwijken van het gemiddelde in Nederland.
De woonservicegebieden huisvesten relatief veel ouderen en bewoners met een lan gdurige aandoening, handicap of beperking.
In woonservicegebieden vestigen zich meer ouderen en mensen met een langdurige aandoening, handicap of beperking.
In woonservicegebieden voelen meer mensen zich minder gezond, ook als gecorrigeerd wordt voor leeftijd en inkomen.
In woonservicegebieden ontvangen minder bewoners mantelzorg bij huishoudelijke hulp.
De woningen in woonservicegebieden zijn meer dan gemiddeld in Nederland doe lgroepgericht, zoals verzorgd wonen.
Woonservicegebieden hebben naar verhouding veel huurwoningen.
In woonservicegebieden zijn de bewoners tevredener over het winkelaanbod.
In woonservicegebieden is het gemiddelde oordeel over de leefbaarheid lager dan gemiddeld in Nederland.
De participatiegraad van bewoners jonger dan 65 jaar in woonservicegebieden is lager dan van deze leeftijdsgroep elders in Nederland. Bij 65-plussers is die ongeveer hetzelfde.
De woonservicegebieden lijken in een behoefte te voorzien waar het voorzieningen, diensten, en verzorging betreft die mensen in staat stelt om zelfstandig te wonen waar dat anders problematisch zou kunnen zijn. Met name de combinatie van de eerste drie constateringen is een indicatie dat ouderen en mensen met beperkingen in woonservicegebieden wel eens langer zelfstandig zouden kunnen wonen dan elders in Nederland. Hierbij wordt nog geen antwoord gegeven op de vraag of en zo ja welke interventies en arrangementen een gunstige uitwerking hebben op het langer zelfstandig wonen van ouderen en mensen met een beperking. Misschien woonden er al veel ouderen en waren er al veel voorziening en en is daar zonder verdere inspanningen het etiket woonservicegebied op deze gebieden geplakt. Als dat zo is, dan zijn de keuzen voor de geselecteerde woonservicegebieden in elk geval goed gemaakt. Voor de meer afgeleide doelen van de woonservicegebieden - betrekking hebbend op een grotere tevredenheid met de woonomgeving en een hogere participatiegraad - kan geen bevestiging worden gevonden. Bewoners van woonservicegebieden hebben – als wordt gecontroleerd voor de geobjectiveerde leefbaarheid van de gebieden - geen positiever oordeel over hun woonomgeving dan andere mensen in vergelijkbare omstandigheden. Alleen het oordeel over het winkelaanbod in de buurt is positiever. Dat werkt echter maar beperkt door in het algem ene oordeel. De participatiegraad van bewoners van woonservicegebieden ligt lager dan gemi ddeld in Nederland. Voor een deel komt dat door de gemiddeld hogere leeftijd en het feit dat er
Conclusie
16
meer mensen met een langdurige ziekte, aandoening of beperking wonen. Wanneer daarvoor wordt gecontroleerd, geldt dat de bewoners van de woons ervicegebieden in gelijke mate deelnemen in de samenleving als mensen in vergelijkbare omstandigheden elders in het land. Alleen mensen jonger dan 65 jaar in woonservicegebieden participeren naar verhouding significant minder dan vergelijkbare bewoners elders.
3.2
Aanbevelingen voor nader onderzoek Uit het onderzoek komen aanwijzingen naar voren dat ouderen en mensen met een beperking mogelijk langer zelfstandig kunnen blijven wonen in woonser vicegebieden. In elk geval wonen er meer mensen uit deze doelgroepen en vestigen zij zich in woonservicegebieden ook meer. Het is niet ondenkbaar dat deze ouderen en mensen met beperkingen elders niet allemaal zelfstandig hadden kunnen blijven wonen. In vervolgonderzoek zou hier meer duidelijkheid over moeten komen om de woonservicegebieden op hun resultaten te kunnen beoordelen. Een andere vraag is waardoor in woonservicegebieden naar verhouding veel zelfstandig wonende ouderen wonen vergeleken met de rest van Nederland . Het kan zijn dat deze gebieden ook voordat zij officieel tot woonservicegebied zijn bestempeld al bepaalde kenmerken hadden waardoor hier relatief veel ouderen zelfstandig wonen, zoals geschikte woningen, adequate voorzieningen en bouwjaar van de wijk. Het kan ook zijn dat de interventies van de samenwe rkingspartners in dit woonservicegebied tot dit resultaat hebben geleid. Bij een aantal woonservicegebieden zullen beide factoren een rol spelen. In welke mate elke factor heeft bijgedragen is relevant vervolgonderzoek. In maart 2012 worden de resultaten van de proeftuinen woo nservicegebieden van de SEV verwacht, die in elk geval op dit onderwerp dieper ingaan. Een opvallende uitkomst is dat bewoners in woonservicegebieden minder huishoudelijke hulp van mantelzorgers ontvangen dan bewoners elders in Nederland. Dit vraagt om nader onderzoek om de achterliggende oorzaken hiervan de achterhalen: neemt mantelzorg af zodra bewoners in woonservicegebieden gaan wonen of trekken mensen die niet over mantelzorg be schikken juist naar woonservicegebieden? Of spelen er nog andere factoren een rol? Omdat het overheidsbeleid erop gericht is om meer mantelzorg te bewerkstelligen is dit punt van groot belang en urgent.
Dat is het verschil!