Richtlijn voor het schrijven van een zelfevaluatierapport voor een beperkte opleidingsbeoordeling
Versie 1.0.3, 1 mei 2012
QANU (Quality Assurance Netherlands Universities) Catharijnesingel 56 Postbus 8035 3503 RA Utrecht T F E I
2
030 230 3100 030 230 3129
[email protected] www.qanu.nl
QANU / Richtlijn voor het schrijven van een zelfevaluatierapport voor een beperkte opleidingsbeoordeling
0.
Over deze Richtlijn
Deze Richtlijn is bedoeld als handleiding voor bestaande opleidingen in het wetenschappelijk onderwijs die een beoordeling op basis van het Beoordelingskader voor de beperkte opleidingsbeoordeling van de NVAO uit laten voeren door QANU. Deze opleidingen stellen een zelfevaluatierapport op dat dient als basis voor de beoordeling. De Richtlijn schetst het accreditatiestelsel voor het hoger onderwijs in Nederland, beschrijft de procedures die QANU hanteert voor onderwijsvisitaties en gaat uitgebreid in op de eisen die het Beoordelingskader voor de beperkte opleidingsbeoordeling stelt aan zelfevaluatierapporten. Deze Richtlijn volgt de meest recente versie van de beoordelingskaders van de NVAO (gedateerd 22 november 2011). Bovendien bevat dit document de eisen die zijn vastgelegd in de richtlijn van de NVAO voor de beoordeling van afstudeerwerken (gedateerd 8 juli 2011). Deze eisen zijn niet verwerkt in de meest recente versie van de beoordelingskaders van de NVAO.
1.
Inleiding: accreditatie in het hoger onderwijs
Accreditatie is, volgens de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW), het “keurmerk dat tot uitdrukking brengt dat de kwaliteit van een opleiding positief is beoordeeld”. Accreditatie is van cruciaal belang: opleidingen die hun accreditatie verliezen, kunnen geen aanspraak maken op bekostiging door de overheid en verliezen het recht om erkende diploma’s uit te reiken. Studenten van een opleiding die niet geaccrediteerd is, komen niet in aanmerking voor studiefinanciering. De Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO) beslist of een opleiding wordt geaccrediteerd. Zij neemt een beslissing op basis van een beoordelingsrapport waarin het oordeel is vastgelegd van een commissie van externe onafhankelijke deskundigen (volgens de NVAO-terminologie: een visitatie- of een beoordelingspanel). De beoordeling is voor een belangrijk deel gebaseerd op een zelfevaluatierapport (of, volgens de NVAO-terminologie, een kritische reflectie) dat door de opleiding is opgesteld. Het wettelijke kader voor visitatie en accreditatie in Nederland is in 2010 op een aantal belangrijke punten aangepast. De NVAO heeft voor het nieuwe accreditatiestelsel beoordelingskaders ontwikkeld (voluit: Beoordelingskaders accreditatiestelsel hoger onderwijs) die vanaf 1 januari 2011 richtinggevend zijn voor het proces van beoordelen en accrediteren van opleidingen in Nederland. Het uitgangspunt van het accreditatiestelsel is en blijft dat accreditatie plaatsvindt op het niveau van de opleiding. Sinds 1 januari 2011 kunnen instellingen de NVAO vragen om een instellingstoets kwaliteitszorg uit te voeren. Wanneer de NVAO in die instellingstoets tot een positief oordeel komt over het systeem van kwaliteitszorg van een instelling, komen de opleidingen van die instelling in aanmerking voor een beoordeling op basis van het Beoordelingskader voor de beperkte opleidingsbeoordeling. Wanneer een instelling geen instellingstoets kwaliteitszorg laat uitvoeren of wanneer de NVAO in die toets niet tot een positief oordeel komt, moeten de opleidingen van die instelling een beoordeling ondergaan volgens het Beoordelingskader voor de uitgebreide opleidingsbeoordeling, dat sterk lijkt op het accreditatiekader voor bestaande opleidingen dat tot 1 januari 2011 van kracht was. Instellingen stellen volgens de beoordelingskaders zelf een visitatiecommissie samen en zoeken een secretaris voor de commissie aan. Zij kunnen eventueel ook een externe organisatie (volgens de NVAOterminologie: een evaluatiebureau) inschakelen om een commissie samen te stellen en de beoordeling uit te voeren. De samenstelling van de commissie moet in alle gevallen vooraf ter instemming aan de NVAO worden voorgelegd. De secretaris van de commissie moet gecertificeerd zijn door de NVAO. De commissie die de opleiding heeft beoordeeld, legt haar bevindingen vast in een beoordelingsrapport dat een instelling kan gebruiken om heraccreditatie voor de opleiding aan te vragen.
QANU / Richtlijn voor het schrijven van een zelfevaluatierapport voor een beperkte opleidingsbeoordeling
3
QANU is één van de organisaties die door instellingen kunnen worden ingeschakeld om een beoordeling van een opleiding uit te voeren. QANU mag volgens de regels van het nieuwe accreditatiestelsel alleen beoordelingen van bestaande opleidingen uitvoeren. De NVAO is volgens diezelfde regels de enige organisatie die een instellingstoets kwaliteitszorg en een toets nieuwe opleiding uitvoert.
2.
Stappenplan voor beoordelingen die worden uitgevoerd door QANU
Een beoordeling van een opleiding die door QANU wordt uitgevoerd kent de volgende stappen: • De instelling maakt afspraken met QANU over de uitvoering van de beoordeling. • De instelling stelt een visitatiecommissie samen en legt de commissie ter instemming voor aan de NVAO. De instelling kan ook QANU vragen om een commissie samen te stellen. • De te beoordelen opleiding schrijft een zelfevaluatierapport volgens het kader voor de beperkte opleidingsbeoordeling en stuurt dat rapport naar QANU. • QANU beoordeelt of het zelfevaluatierapport voldoende compleet, expliciet en informatief is. Als dat het geval is, verspreidt QANU het zelfevaluatierapport onder de leden van de visitatiecommissie. Als dat niet het geval is, vraagt QANU de opleiding om een aanvulling of om een aangepaste versie van het zelfevaluatierapport. • De visitatiecommissie bestudeert het zelfevaluatierapport en brengt een bezoek aan de instelling om de informatie in dat rapport te toetsen en te verifiëren. Zij voert tijdens dat bezoek gesprekken met vertegenwoordigers van de faculteit en de opleiding. • Op basis van de informatie uit het zelfevaluatierapport en de tijdens het bezoek gevoerde gesprekken komt de visitatiecommissie tot een oordeel over de kwaliteit van de opleiding en stelt zij vast of de opleiding voldoet aan de criteria voor accreditatie. • De visitatiecommissie legt haar oordeel vast in een conceptrapport. • QANU legt het conceptrapport voor aan de opleiding in het kader van de procedure hoor-wederhoor. • De opleiding stuurt haar reactie op het conceptrapport naar QANU, QANU legt de reactie voor aan de visitatiecommissie. • De visitatiecommissie beslist of zij de opmerkingen van de opleiding op het conceptrapport overneemt en stelt vervolgens de definitieve versie van het rapport vast. • QANU levert de definitieve versie van het rapport aan de instelling. Een instelling dient uiterlijk een jaar voor het vervallen van de accreditatie van een opleiding de aanvraag voor het hernieuwen van de accreditatie in bij de NVAO. Wanneer een instelling één enkele opleiding of een beperkt aantal opleidingen wil laten beoordelen, dient zij uiterlijk twee jaar voor het vervallen van de accreditatie afspraken met QANU te maken over de uitvoering van de beoordeling. In zulke gevallen wil QANU het zelfevaluatierapport zes tot acht maanden voor de uiterste inleverdatum van de aanvraag voor heraccreditatie ontvangen. Het bezoek van de visitatiecommissie kan zo’n twee maanden na het inleveren van het zelfevaluatierapport plaatsvinden. QANU maakt met instellingen die deelnemen aan een clustervisitatie nadere afspraken over de planning. De hierboven geschetste planning geldt in het algemeen niet voor zulke visitaties. QANU vraagt een opleiding om tien exemplaren van haar zelfevaluatierapport en de bijbehorende bijlagen aan te leveren en alle documenten in elektronische vorm, (ook) als Word-bestand, beschikbaar te stellen. De instelling ontvangt de definitieve versie van het rapport van de visitatiecommissie minimaal twee weken voordat zij de aanvraag voor heraccreditatie moet indienen bij de NVAO. Zij voegt het rapport van de commissie als bijlage bij deze aanvraag.
4
QANU / Richtlijn voor het schrijven van een zelfevaluatierapport voor een beperkte opleidingsbeoordeling
De NVAO beoordeelt het rapport en het daarin vastgelegde integrale oordeel over de opleiding en toetst het aan het beoordelingskader. De NVAO neemt binnen vier maanden na ontvangst van de aanvraag een besluit over het hernieuwen van de accreditatie. Wanneer het besluit van de NVAO positief is, wordt de opleiding opnieuw voor een periode van zes jaar geaccrediteerd.
3.
De functie van het zelfevaluatierapport
Een zelfevaluatierapport vervult een belangrijke functie in de visitatie van een opleiding. Het bevat informatie die beoogt aan te tonen dat de opleiding voldoet aan de criteria voor accreditatie. Het is het verslag van een kritische en systematische analyse van de keuzes die een opleiding gemaakt heeft bij het vaststellen van haar eindkwalificaties, bij het inrichten van het programma en de omgeving waarin het programma wordt verzorgd en bij het ontwerpen van de procedures voor de toetsing en beoordeling van de bereikte resultaten. Het bevat ook een sterkte-zwakteanalyse, waarin de opleiding beschrijft wat zij als haar positieve kanten beschouwt en welke aspecten in aanmerking komen voor verbetering (zie 7.1). De visitatiecommissie heeft als taak de informatie in het zelfevaluatierapport tijdens het bezoek aan de instelling te verifiëren en eventueel aan te vullen en, op basis van alle beschikbare informatie, te beoordelen of de opleiding voldoet aan de criteria voor accreditatie. In het Beoordelingskader voor de beperkte opleidingsbeoordeling van de NVAO wordt over het zelfevaluatierapport (de kritische reflectie) het volgende opgemerkt: De opleiding presenteert ten behoeve van de beoordeling door het visitatiepanel een kritische reflectie over de opleiding. De kritische reflectie dient de standaarden van het kader voor de beperkte opleidingsbeoordeling te volgen, waarbij de sterke en de zwakke punten van de opleiding worden beschreven. De opleiding maakt in de kritische reflectie melding van de wijze waarop zij student- en docenttevredenheid onderzoekt en doet verslag van de resultaten daarvan. Onderliggende documentatie wordt ter inzage gelegd voor het visitatiepanel. Tevens wordt aangegeven welke verbetermaatregelen zijn genomen naar aanleiding van de vorige visitatie. De kritische reflectie is een op zichzelf staand document, dat zelfstandig te lezen is. In het beoordelingskader voor de beperkte opleidingsbeoordeling is gekozen voor een opzet die veel ruimte laat voor de opleiding om haar eigenheid te benadrukken. In de kritische reflectie kan de opleiding van deze ruimte gebruik maken. De kritische reflectie is bij uitstek het handvat om docenten en ‘peers’ te laten spreken over de inhoud van de opleiding. Het moet dan ook een document zijn waarin docenten en studenten de opleiding herkennen. Het beoordelingskader biedt daarnaast de mogelijkheid om het gesprek tijdens de visitatie niet alleen te laten gaan over de in het verleden behaalde resultaten, maar ook over de ambities van de opleiding. Wat zijn de keuzes voor de toekomst, waar wil de opleiding heen? Om een dergelijk gesprek te kunnen voeren, wordt van het visitatiepanel verwacht dat het ook in staat is met de opleiding over haar toekomstplannen te reflecteren. Bij het schrijven van de kritische reflectie en bij de uitvoering van de visitatie is het van belang dat er geen overlap optreedt met de beoordeling in het kader van de instellingstoets kwaliteitszorg. Indien het nodig is te refereren aan instellings- of bijvoorbeeld facultair beleid, gaat het bij de beoordeling van de opleiding strikt om de ‘fitness for purpose’ van het beleid voor de desbetreffende opleiding. Randvoorwaardelijke zaken, zoals de opzet van de kwaliteitszorg of het personeelsbeleid van de instelling behoren hier niet toe, omdat deze onderwerp zijn van de instellingstoets kwaliteitszorg. (Uit: Beoordelingskaders accreditatiestelsel hoger onderwijs, NVAO, p. 21)
Het zelfevaluatierapport heeft dus een duidelijke, maar beperkte doelgroep: het is bedoeld voor de leden van de visitatiecommissie die de opleiding beoordelen en het behandelt uitsluitend aspecten die relevant zijn voor het verkrijgen van accreditatie. Het is belangrijk dat een opleiding zich bij het schrijven van een zelfevaluatierapport hiervan bewust is: het rapport moet in de allereerste plaats voor de leden van de visitatiecommissie helder, inzichtelijk, compleet en accuraat zijn en het kan zich beperken tot die aspecten van de opleiding waarover de commissie zich een oordeel moet vormen. Volgens de beoordelingskaders van de NVAO is de omvang van een zelfevaluatierapport voor een beperkte opleidingsbeoordeling maximaal 25 pagina’s (exclusief bijlagen).
QANU / Richtlijn voor het schrijven van een zelfevaluatierapport voor een beperkte opleidingsbeoordeling
5
4.
De indeling van het zelfevaluatierapport
QANU vraagt opleidingen om bij het opstellen van een zelfevaluatierapport de structuur en de eisen van het Beoordelingskader voor de beperkte opleidingsbeoordeling van de NVAO strikt te volgen. Een zelfevaluatierapport begint met een inleidend deel, waarin een opleiding relevante algemene gegevens opneemt, inclusief de door de NVAO gevraagde administratieve gegevens. QANU vraagt opleidingen om in het inleidende deel ook een korte beschrijving (een halve pagina A4) op te nemen van de structuur en organisatie van de faculteit die de opleiding aanbiedt. Vervolgens behandelt de opleiding in het tweede deel van het rapport de standaarden uit het beoordelingskader van de NVAO. Deze Richtlijn beschrijft welke informatie opleidingen voor de verschillende standaarden moeten of kunnen aanleveren en hoe zij kunnen onderbouwen dat zij voldoen aan de standaarden. Volgens het kader voor de beperkte opleidingsbeoordeling wordt van een opleiding verwacht dat zij in haar zelfevaluatierapport de volgende administratieve gegevens opneemt: Verplichte administratieve gegevens met betrekking tot de opleiding: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
naam van de opleiding (zoals vermeld in het CROHO); registratienummer in CROHO; oriëntatie en niveau van de opleiding (hbo-wo respectievelijk bachelor-master); aantal studiepunten (in EC); afstudeerrichtingen; locatie(s) waar de opleiding wordt aangeboden; variant(en) waarin de opleiding wordt aangeboden.
Een opleiding moet daarnaast de volgende administratieve gegevens over de instelling opnemen: Verplichte administratieve gegevens met betrekking tot de instelling: 1. 2. 3.
naam van de instelling; status van de instelling (bekostigd of rechtspersoon voor hoger onderwijs); resultaat instellingstoets kwaliteitszorg.
Een opleiding moet bovendien de volgende kwantitatieve gegevens opnemen in haar zelfevaluatierapport. Verplichte kwantitatieve gegevens met betrekking tot de opleiding: 1. 2. 3.
in-, door- en uitstroomgegevens van – zo mogelijk – de laatste 6 cohorten; de gerealiseerde docent-student ratio; het gemiddelde aantal contacturen per fase van de studie (een fase kan bijvoorbeeld aangegeven worden in reguliere studiejaren, de stage en de afstudeerperiode).
Vanaf 1 mei 2012 wordt van opleidingen verwacht dat zij in hun zelfevaluatierapport kwantitatieve gegevens opnemen die gebaseerd zijn op definities die zijn opgesteld door de NVAO. In het algemeen zullen de meeste van deze kwantitatieve gegevens gegenereerd en aangeleverd worden door een centrale directie of afdeling van een universiteit. De NVAO hanteert het uitgangspunt dat een opleiding alleen geaccrediteerd wordt wanneer alle varianten (voltijd, deeltijd, duaal) aan de eisen voor accreditatie voldoen. Een opleiding vermeldt in haar zelfevaluatierapport daarom expliciet of het programma verschillende varianten kent en levert voor alle varianten relevante informatie aan. Een visitatiecommissie moet voor elke variant tot een oordeel kunnen
6
QANU / Richtlijn voor het schrijven van een zelfevaluatierapport voor een beperkte opleidingsbeoordeling
komen. Wanneer een opleiding op meerdere locaties wordt aangeboden, eist de NVAO dat voor elke locatie wordt aangetoond dat de opleiding aan de eisen voor accreditatie voldoet.
5.
De centrale vragen in de beperkte opleidingsbeoordeling
In de beperkte opleidingsbeoordeling staan drie vragen centraal: 1. 2. 3.
Wat beoogt de opleiding? Hoe realiseert de opleiding dit? Worden de doelstellingen bereikt?
Een opleiding moet dus in een beperkte opleidingsbeoordeling laten zien dat zij erin slaagt de doelen die zij zichzelf gesteld heeft, te realiseren. Die doelen hebben volgens het Beoordelingskader voor de beperkte opleidingsbeoordeling betrekking op kennis, inzicht, vaardigheden, attitudes en/of competenties die studenten tijdens hun opleiding verwerven, zoals vastgelegd in de eindkwalificaties van de opleiding. Een visitatiecommissie die een beperkte opleidingsbeoordeling uitvoert, gaat daarom na welke eindkwalificaties een opleiding hanteert, wat zij doet om ervoor te zorgen dat studenten die eindkwalificaties verwerven, en of studenten de eindkwalificaties daadwerkelijk verwerven. De drie centrale vragen uit het Beoordelingskader voor de beperkte opleidingsbeoordeling zijn door de NVAO vertaald in drie standaarden. Een opleiding levert in haar zelfevaluatierapport voor elke standaard informatie aan die beoogt aan te tonen dat zij voor die standaard voldoet aan de eisen voor accreditatie.
6.
De standaarden uit het beoordelingskader voor de beperkte opleidingsbeoordeling
Het Beoordelingskader voor de beperkte opleidingsbeoordeling kent een opzet die veel ruimte biedt aan opleidingen om hun eigenheid te benadrukken. Opleidingen kunnen in hun zelfevaluatierapport van die ruimte gebruik maken om hun visie, hun profiel en hun inhoudelijke keuzes optimaal te belichten. De toelichting op de standaarden hieronder is nadrukkelijk niet bedoeld als format of blauwdruk. Opleidingen kiezen binnen de standaarden zelf welke informatie zij aanleveren en hebben zo de gelegenheid om zelf te bepalen waarover zij met de visitatiecommissie van gedachten willen wisselen. Het zelfevaluatierapport moet volgens het beoordelingskader een document zijn waarin docenten en studenten de opleiding herkennen.
6.1.
Standaard 1: Beoogde eindkwalificaties
Standaard 1: De beoogde eindkwalificaties van de opleiding zijn wat betreft inhoud, niveau en oriëntatie geconcretiseerd en voldoen aan internationale eisen. Toelichting: De beoogde eindkwalificaties passen wat betreft niveau en oriëntatie (bachelor of master; hbo of wo) binnen het Nederlandse kwalificatieraamwerk. Ze sluiten bovendien aan bij de actuele eisen die in internationaal perspectief vanuit het beroepenveld en het vakgebied worden gesteld aan de inhoud van de opleiding. Algemeen Om een oordeel voor deze standaard te kunnen geven heeft een visitatiecommissie een overzicht nodig van de eindkwalificaties van de opleiding. Volgens het Beoordelingskader voor de beperkte opleidingsbeoordeling voegt een opleiding haar eindkwalificaties als bijlage bij het zelfevaluatierapport. De commissie gebruikt het domeinspecifiek referentiekader dat de opleiding eveneens als bijlage bijvoegt bij het onderbouwen van haar oordeel voor deze standaard.
QANU / Richtlijn voor het schrijven van een zelfevaluatierapport voor een beperkte opleidingsbeoordeling
7
De eindkwalificaties van een opleiding bevatten volgens het beoordelingskader een concrete beschrijving van de inhoud, het niveau en de oriëntatie van een opleiding en voldoen aan internationale eisen. In de ogen van de NVAO voldoen de eindkwalificaties van een opleiding in het hoger onderwijs aan internationale eisen omdat een discipline of vakgebied per definitie een internationaal karakter heeft en omdat een opleiding studenten voorbereidt op een positie op een internationale arbeidsmarkt. De toelichting bij de standaard verwijst naar het Nederlands Kwalificatieraamwerk Hoger Onderwijs, een beschrijving van de structuur van het hoger onderwijs in Nederland waarin drie niveaus worden beschreven (bachelor, master, doctor) en waarin het onderscheid tussen wetenschappelijke (wo) en beroepsgeoriënteerde (hbo) opleidingen wordt uitgewerkt. Opleidingen kunnen de beschrijvingen uit dit raamwerk gebruiken voor hun onderbouwing, maar zijn daartoe volgens de NVAO niet verplicht. Inhoud De eindkwalificaties verwijzen volgens het Beoordelingskader voor de beperkte opleidingsbeoordeling naar de inhoud van de opleiding en dus naar de disciplines, theorieën, paradigma’s of benaderingen die in het programma aan de orde worden gesteld en naar vakspecifieke vaardigheden en attitudes die studenten verwerven. Een opleiding laat in haar zelfevaluatierapport dus zien dat de eindkwalificaties in inhoudelijke zin aansluiten bij de actuele eisen die in internationaal perspectief vanuit het vakgebied en de beroepspraktijk worden gesteld aan de inhoud van de opleiding. Een opleiding kan dat doen door de eindkwalificaties te vergelijken met die van vergelijkbare opleidingen in hetzelfde domein in binnen- of buitenland of met een internationaal geaccepteerde beschrijving van het domein (benchmarking). De vragen die de opleiding daarbij aan de orde kan stellen zijn bijvoorbeeld hoe zij zich profileert binnen het domein, welke inhoudelijke keuzes zij heeft gemaakt bij het opstellen van de eindkwalificaties, welke theorieën of benaderingen zij wel of juist niet behandelt en hoe zij zich dus vanuit inhoudelijk perspectief verhoudt tot vergelijkbare opleidingen. De opleiding kan daarnaast een verband leggen tussen de posities op de arbeidsmarkt waarvoor studenten worden opgeleid, de kennis, vaardigheden en attitudes zij daarvoor nodig hebben, en de eindkwalificaties. Zo kan een opleiding laten zien dat haar eindkwalificaties verwijzen naar kennis en vaardigheden die afgestudeerden van de opleiding nodig hebben op de arbeidsmarkt en dus aansluiten op de eisen van de beroepspraktijk. Domeinspecifiek referentiekader Een domeinspecifiek referentiekader is een beschrijving van de actuele stand van zaken binnen een domein en van de eisen die op basis daarvan gesteld mogen worden aan een opleiding binnen dat domein. Zo’n domeinspecifiek referentiekader kan mede bepaald worden door eisen die worden gesteld aan de beroepspraktijk waarin afgestudeerden terecht komen, al dan niet vastgelegd in wettelijke bepalingen. Een opleiding zal in het algemeen niet een heel domein of een hele discipline bestrijken, maar binnen een domein keuzes maken die gebaseerd zijn op het (gewenste) profiel van de opleiding of de instelling, de inhoudelijke expertise van de stafleden of de cultuur of traditie van de opleiding. Een opleiding kan haar inhoudelijke en strategische keuzes onderbouwen met behulp van het domeinspecifiek referentiekader. Het is niet altijd eenvoudig om het domein dat door een opleiding wordt bestreken, precies te beschrijven of te benoemen. Het is daarom soms lastig voor een opleiding om een domeinspecifiek referentiekader op te stellen. Dat geldt in het bijzonder voor inter- of multidisciplinaire opleidingen (die meerdere domeinen omvatten) en voor opleidingen die door één universiteit in Nederland worden aangeboden. Een referentiekader voor inter- of multidisciplinaire opleidingen zal verwijzen naar de disciplines die bijdragen aan de opleiding en een beschrijving geven van het snijvlak van die disciplines dat door de opleiding wordt bestreken. Unieke opleidingen kunnen zich alleen vergelijken met opleidingen van buitenlandse universiteiten en zullen dus eerder een referentiekader opstellen met een sterkere internationale oriëntatie. Opleidingen die in het kader van een clustervisitatie worden beoordeeld, kunnen gezamenlijk een domeinspecifiek referentiekader opstellen dat een beschrijving biedt van het domein dat in de visitatie
8
QANU / Richtlijn voor het schrijven van een zelfevaluatierapport voor een beperkte opleidingsbeoordeling
centraal staat en van de plaats van de verschillende opleidingen binnen dat domein. Individuele opleidingen kunnen in hun zelfevaluatierapport hun inhoudelijke en strategische keuzes relateren aan dat gemeenschappelijke referentiekader. Niveau Het niveau van een opleiding (bachelor of master) is volgens het Beoordelingskader voor de beperkte opleidingsbeoordeling geconcretiseerd in de eindkwalificaties. Het uitgangspunt daarbij is dat een bacheloropleiding een inleidend of basaal niveau heeft en een masteropleiding een meer gevorderd of specialistisch niveau. De eindkwalificaties van een bacheloropleiding brengen dus tot uitdrukking dat studenten zich kennis, inzicht, vaardigheden, attitudes en/of competenties op een basaal of inleidend niveau eigen maken, terwijl de eindkwalificaties van een masteropleiding verwijzen naar kennis, inzicht, vaardigheden, attitudes en/of competenties op een meer gevorderd of specialistisch niveau. Het gaat daarbij niet alleen om vakspecifieke vaardigheden die nodig zijn om verworven kennis en inzicht toe te passen, maar ook om algemene vaardigheden, zoals communicatieve vaardigheden en leervaardigheden. Een opleiding laat dus in haar zelfevaluatierapport zien dat haar eindkwalificaties het beoogde niveau weerspiegelen, dat zij vastleggen dat studenten kennis, inzicht en vaardigheden op een basaal dan wel een gevorderd niveau verwerven. Zij kan dat bijvoorbeeld doen door een nadere toelichting te geven op de manier waarop de eindtermen geformuleerd zijn of door te wijzen op eindkwalificaties die expliciet verwijzen naar het niveau (bijvoorbeeld, in het geval van een masteropleiding, naar een eindkwalificatie die verwijst naar een specialisatie binnen een vakgebied of naar verdieping van kennis). In een rapport waarin een bacheloropleiding en een aansluitende masteropleiding worden beschreven, kan het niveau van de opleidingen ook op een contrastieve, vergelijkende manier worden toegelicht. In de toelichting bij de standaard verwijst de NVAO naar het Nederlands Kwalificatieraamwerk Hoger Onderwijs, waarin het niveau van bachelor- en masteropleidingen wordt beschreven met behulp van de zogenaamde Dublin-descriptoren. Een opleiding kan bij de onderbouwing van dit deel van de standaard gebruik maken van de Dublin-descriptoren. Zij kan ook gebruik maken van andere erkende beschrijvingen van het niveau van een opleiding, zoals de criteria voor academische bachelor- en mastercurricula die zijn ontwikkeld door de technische universiteiten in Nederland. Oriëntatie Ook de oriëntatie van een opleiding (hbo of wo) is volgens het Beoordelingskader voor de beperkte opleidingsbeoordeling geconcretiseerd in de eindkwalificaties. De eindkwalificaties van een wetenschappelijke opleiding verwijzen volgens het Beoordelingskader voor de beperkte opleidingsbeoordeling naar algemene academische kennis en vaardigheden (op een basaal dan wel gevorderd niveau) die studenten verwerven. Tot algemene academische kennis behoort bijvoorbeeld kennis van de geschiedenis van de wetenschap in het algemeen of van een discipline in het bijzonder, kennis van wetenschapsfilosofie of van ethiek, logica of andere filosofische benaderingen, of kennis van (de plaats van de opleiding ten opzichte van) andere wetenschapsgebieden. Tot de academische vaardigheden behoren onder meer de vaardigheden waarover studenten moeten beschikken om onderzoek uit te voeren dat voldoet aan de toets der wetenschappelijke kritiek, maar ook vaardigheden die te maken hebben met reflectie, met het ter discussie stellen van eigen ideeën en overtuigingen, en met het in een groter kader plaatsen van de uitkomsten van onderzoek. Een opleiding laat dus in haar zelfevaluatierapport zien dat haar eindkwalificaties vastleggen dat studenten academische kennis en vaardigheden in het algemeen en onderzoeksvaardigheden in het bijzonder verwerven en zo de wetenschappelijke oriëntatie weerspiegelen. Zij kan dat doen door een nadere toelichting te geven op de manier waarop de eindtermen geformuleerd zijn of door te wijzen op eindkwalificaties die expliciet verwijzen naar de oriëntatie (bijvoorbeeld eindkwalificaties die betrekking hebben op het verwerven van onderzoeksvaardigheden of eindkwalificaties die verwijzen naar kritisch denken, reflecteren en bewustzijn van maatschappelijke gevolgen van onderzoek).
QANU / Richtlijn voor het schrijven van een zelfevaluatierapport voor een beperkte opleidingsbeoordeling
9
6.2.
Standaard 2: Onderwijsleeromgeving
Standaard 2: Het programma, het personeel en de opleidingsspecifieke voorzieningen maken het voor de instromende studenten mogelijk de beoogde eindkwalificaties te realiseren. Toelichting: De inhoud en vormgeving van het programma stellen de toegelaten studenten in staat de beoogde eindkwalificaties te bereiken. De kwaliteit van het personeel en van de opleidingsspecifieke voorzieningen is daarbij essentieel. Programma, personeel en voorzieningen vormen een voor studenten samenhangende onderwijsleeromgeving. Algemeen Om zich een oordeel over deze standaard te kunnen vormen heeft een visitatiecommissie een overzicht nodig van de inhoud van het programma van een opleiding, van het personeel dat voor de opleiding wordt ingezet en van eventuele opleidingsspecifieke voorzieningen. Volgens het Beoordelingskader voor de beperkte opleidingsbeoordeling nemen opleidingen in een bijlage bij het zelfevaluatierapport een schematisch overzicht op van het programma, waarin bijvoorbeeld wordt beschreven welke onderdelen van het programma verplicht zijn, of het een major-minorstructuur kent, en of het afstudeerrichtingen of specialisaties bevat. Opleidingen moeten, ook in navolging van het beoordelingskader van de NVAO, in een bijlage een beschrijving van de inhoud (op hoofdlijnen) van de onderdelen van het programma opnemen, met vermelding van de eindkwalificaties en leerdoelen per onderdeel, de gehanteerde werkvorm(en), de wijze van toetsing, de voorgeschreven literatuur, de docent(en) en het aantal studiepunten. Deze informatie is in veel gevallen opgenomen in de studiegids van de opleiding. Een opleiding kan dus in plaats van een bijlage ook haar studiegids bijvoegen. Opleidingen moeten verder in een aparte bijlage een overzicht opnemen van de docenten die bijdragen aan de opleiding, met voor alle docenten informatie over hun graad en functie, de omvang van hun aanstelling en hun inhoudelijke deskundigheid of specialisatie. De tweede standaard van het kader voor de beperkte opleidingsbeoordeling is bij uitstek de standaard die “veel ruimte laat voor de opleiding om haar eigenheid te benadrukken”. De NVAO heeft er bewust voor gekozen om deze standaard ruim en breed te formuleren en om geen expliciete eisen of richtlijnen op te stellen waaraan opleidingen zich moeten houden. Dat betekent dat een opleiding in haar zelfevaluatierapport moet laten zien dat haar studenten de gelegenheid hebben om de beoogde eindkwalificaties te verwerven, maar dat zij tot op grote hoogte zelf kan bepalen hoe zij dat doet. De standaard benoemt drie elementen van de onderwijsleeromgeving die eraan bijdragen dat studenten de eindkwalificaties kunnen verwerven: het programma, het personeel en de opleidingsspecifieke voorzieningen. Het ligt voor de hand dat een opleiding bij de behandeling van deze standaard aandacht besteedt aan deze elementen. Programma Studenten kunnen zich de eindkwalificaties van een opleiding alleen eigen maken wanneer het programma een adequate vertaling of concretisering van de eindkwalificaties is. Een opleiding kan dus in haar zelfevaluatierapport laten zien dat de eindkwalificaties op een adequate (evenwichtige, weloverwogen) manier in het programma aan de orde komen en dat studenten ze daadwerkelijk kunnen verwerven. Zij kan daarbij verwijzen naar de inhoud en de vormgeving van (de onderdelen van) het programma. De inhoud die in het programma aan de orde wordt gesteld, is gerelateerd aan de inhoud van de eindkwalificaties. Als de eindkwalificaties dus verwijzen naar een bepaalde theorie, een deeldiscipline of een specifiek paradigma, kan een opleiding, met een verwijzing naar de leerdoelen of de inhoud van een of meer onderdelen van het programma, laten zien dat studenten de kennis waarnaar de eindkwalificaties verwijzen, daadwerkelijk verwerven. Een opleiding kan hiervoor een expliciet verband leggen tussen de eindkwalificaties en (de leerdoelen van) de programmaonderdelen.
10
QANU / Richtlijn voor het schrijven van een zelfevaluatierapport voor een beperkte opleidingsbeoordeling
Vaak zal een eindkwalificatie in meerdere onderdelen van het programma aan de orde komen. Daarmee is niet alleen de inhoud van het programma van belang voor de vraag of studenten de eindkwalificaties kunnen verwerven, maar ook de structuur, de samenhang en de manier waarop de eindkwalificaties over het programma gespreid zijn. Een opleiding kan aantonen dat studenten een gestructureerd en samenhangend programma volgen door te laten zien dat het programma zorgvuldig is opgebouwd, dat het een duidelijke en doordachte structuur heeft, dat de studielast evenwichtig gespreid is, dat de werkvormen zorgvuldig gekozen zijn en dat de verschillende onderwerpen en thema’s op elkaar zijn afgestemd. De samenhang van een programma kan ook worden geïllustreerd door te verwijzen naar thematische lijnen in het programma of naar integrerende onderdelen waarin verschillende lijnen of thema’s bijeen worden gebracht. Zowel vanuit inhoudelijk perspectief als vanuit het oogpunt van vormgeving is het van belang dat het programma van een opleiding studeerbaar is, dat het geen onderdelen bevat die de studievoortgang belemmeren en dus tot studievertraging kunnen leiden, bijvoorbeeld omdat ze voorkennis veronderstellen waarover studenten niet beschikken of omdat ze een onevenredig hoge studielast hebben. Het wetenschappelijk karakter van een opleiding komt ook in het programma tot uitdrukking. Een opleiding kan het wetenschappelijk karakter onderbouwen door te beschrijven hoe studenten kennis maken met resultaten van wetenschappelijk onderzoek en hoe zij onderzoeksvaardigheden verwerven en toepassen. In de praktijk betekent dit dat de opleiding laat zien dat recente ontwikkelingen in het wetenschappelijk domein in het programma aan de orde worden gesteld en dat studenten zelf, bijvoorbeeld in onderzoekscolleges, opdrachten uitvoeren waarvoor zij een beroep doen op onderzoeksvaardigheden. In voorkomende gevallen kan een opleiding laten zien dat het programma een kennismaking met de beroepspraktijk biedt (bijvoorbeeld in de vorm van stages, werkcolleges, gastcolleges of excursies) en dat studenten ook relevante professionele vaardigheden ontwikkelen en gebruiken, bijvoorbeeld door opdrachten uit te voeren waarin de beroepspraktijk aan de orde komt. De visie van een opleiding op de inrichting van de onderwijsleeromgeving speelt een cruciale rol in het realiseren van de doelstellingen van de opleiding. Deze visie zal in sommige gevallen gebaseerd zijn op een expliciete keuze voor een onderwijsmethode (bijvoorbeeld probleemgestuurd onderwijs) en in andere gevallen eerder impliciet aanwezig zijn. De inrichting van de onderwijsleeromgeving bepaalt hoe het leerproces verloopt, op welke manier studenten kennis, inzicht en vaardigheden verwerven. Opleidingen hebben verschillende manieren om daarop invloed uit te oefenen: de manier waarop de stof wordt aangeboden, de gekozen werkvormen, de invulling van de zelfstudie, de verhouding tussen contacturen en zelfstudie, de spreiding van het onderwijs over de onderwijsperioden en de leermiddelen die gebruikt worden. Opleidingen kunnen voor deze standaard hun visie beschrijven en laten zien dat de verdere uitwerking daarvan studenten in staat stelt om de eindkwalificaties daadwerkelijk te verwerven. Het Beoordelingskader voor de beperkte opleidingsbeoordeling schrijft voor dat een opleiding kwantitatieve informatie in haar zelfevaluatierapport opneemt over het gemiddelde aantal contacturen voor elke fase van de studie. Als een opleiding nader wil ingaan op het gemiddelde aantal contacturen, kan zij dat onder deze standaard doen. Soms kent een programma relatief veel keuzeonderdelen of onderdelen die individueel worden ingevuld (zoals stages). In zulke gevallen kan het voor een opleiding lastig zijn om aan te tonen dat studenten in het verplichte deel van het programma alle eindkwalificaties verwerven en moet zij dus ook verwijzen naar onderdelen die per student een andere invulling hebben. Wanneer een opleiding zich in deze situatie bevindt, kan zij in haar zelfevaluatierapport ingaan op de procedures die worden gehanteerd bij het invullen en vaststellen van individuele programma’s van studenten. Zij kan zo aantonen dat die procedures garanderen dat studenten in alle gevallen de eindkwalificaties verwerven. Volgens het Beoordelingskader voor de beperkte opleidingsbeoordeling moet een opleiding ook kwantitatieve informatie in haar zelfevaluatierapport opnemen die betrekking heeft op de instroom en de doorstroom. Als die informatie een nadere toelichting vereist, kan een opleiding die onder deze standaard geven.
QANU / Richtlijn voor het schrijven van een zelfevaluatierapport voor een beperkte opleidingsbeoordeling
11
Van een opleiding wordt verwacht dat zij, voor zover van toepassing, toelatingseisen heeft opgesteld voor groepen studenten en dat zij over procedures beschikt om te bepalen of studenten daadwerkelijk aan die toelatingseisen voldoen, of zij beschikken over de startkwalificaties die overeenkomen met die eisen. Een opleiding kan in haar zelfevaluatierapport dus ook ingaan op de procedure op basis waarvan studenten worden toegelaten. Zij kan daarbij aandacht besteden aan eventuele aansluitingsproblemen, bijvoorbeeld blijkend uit het feit dat (sommige) studenten niet of in onvoldoende mate beschikken over de voorkennis die nodig is om het programma te volgen, en aan oplossingen voor zulke problemen. Personeel Een opleiding laat in haar zelfevaluatierapport zien dat de docenten die onderwijs verzorgen, beschikken over de expertise en de kwalificaties die nodig zijn voor het realiseren van de eindkwalificaties. Zij toont dus aan dat de docenten die een bijdrage leveren aan het programma, beschikken over de noodzakelijke inhoudelijke expertise en in staat zijn om onderwijs te verzorgen dat aansluit bij het niveau en de oriëntatie van de opleiding. Een opleiding kan in haar zelfevaluatierapport laten zien dat de inhoudelijke expertise die noodzakelijk is om het programma te verzorgen, binnen de staf vertegenwoordigd is door de inhoud van het programma te relateren aan de inhoudelijke specialisaties van de docenten. Een opleiding kan ook laten zien dat de staf in staat is om onderwijs te verzorgen dat aansluit bij de wetenschappelijke oriëntatie door te beschrijven in hoeverre de staf voldoet aan eisen die gelden voor wetenschappelijke opleidingen. Zij kan daarbij bijvoorbeeld verwijzen naar de samenstelling van de staf, het aantal stafleden dat gepromoveerd is, de participatie van stafleden in onderzoeksprogramma’s die regelmatig door externe experts beoordeeld worden of specifieke criteria die de opleiding hanteert bij de selectie van nieuwe docenten. Een opleiding beschikt in het algemeen niet over een eigen personeelsbeleid, inclusief beleid voor werving en selectie en voor scholing en professionalisering van docenten, maar volgt beleid dat op een hoger niveau (facultair, universitair) is vastgesteld. Een opleiding hoeft dus in haar zelfevaluatierapport geen aandacht te besteden aan haar personeelsbeleid, tenzij dat beleid opleidingsspecifieke elementen kent die een aanvulling vormen op het algemene beleid. Een opleiding hoeft ook geen informatie aan te leveren over de onderzoeksprestaties van individuele stafleden. Zij hoeft ook geen curricula vitae van individuele docenten op te nemen in het zelfevaluatierapport. Volgens het Beoordelingskader voor de beperkte opleidingsbeoordeling van de NVAO moet een opleiding in haar zelfevaluatierapport kwantitatieve gegevens opnemen over de staf-studentratio. Als die kwantitatieve gegevens een nadere toelichting vereisen, kan een opleiding die onder deze standaard geven. Opleidingsspecifieke voorzieningen Een opleiding maakt in het algemeen voor haar onderwijs gebruik van materiële en personele voorzieningen die ook door andere opleidingen worden gebruikt en beschikt slechts in beperkte mate over eigen, opleidingsspecifieke voorzieningen. Volgens het Beoordelingskader voor de beperkte opleidingsbeoordeling besteden opleidingen in hun zelfevaluatierapport alleen aandacht aan voorzieningen die opleidingsspecifiek zijn. Een opleiding hoeft materiële voorzieningen die zij deelt met andere opleidingen, zoals onderwijsruimten, zelfstudiefaciliteiten, computerzalen (met multimediavoorzieningen), bibliotheekvoorzieningen en een elektronische leeromgeving, niet te beschrijven. Datzelfde geldt voor personele voorzieningen, dat wil zeggen: ondersteunend personeel dat aangesteld is op een opleidingsoverstijgend (facultair) niveau en dat zich bijvoorbeeld bezighoudt met het adviseren, begeleiden en voorlichten van studenten, zoals studieadviseurs of -begeleiders, tutors of mentoren, voorlichters en coördinatoren voor stages of buitenlandse studieverblijven. Een opleiding die gebruik maakt van specifieke materiële of personele voorzieningen (zoals laboratoria, skills labs, talenpractica, dierverzorgers of werkgroepbegeleiders) kan die voorzieningen in haar
12
QANU / Richtlijn voor het schrijven van een zelfevaluatierapport voor een beperkte opleidingsbeoordeling
zelfevaluatierapport beschrijven en laten zien hoe zij eraan bijdragen dat studenten de eindkwalificaties verwerven.
6.3.
Standaard 3: Toetsing en gerealiseerde eindkwalificaties
Standaard 3: De opleiding beschikt over een adequaat systeem van toetsing en toont aan dat de beoogde eindkwalificaties worden gerealiseerd. Toelichting: Het gerealiseerde niveau blijkt uit de tussentijdse en afsluitende toetsen, de afstudeerwerken en de wijze waarop afgestudeerden in de praktijk of in een vervolgopleiding functioneren. De toetsen en de beoordeling zijn valide, betrouwbaar en voor studenten inzichtelijk. Algemeen Om een oordeel te kunnen geven over het systeem van toetsing heeft een visitatiecommissie inzicht nodig in de toetsen en toetsvormen die een opleiding hanteert en in de procedures, richtlijnen, criteria en eisen die gelden voor de beoordeling en toetsing. Een opleiding moet daarom volgens het Beoordelingskader voor de beperkte opleidingsbeoordeling de Onderwijs- en Examenregeling als bijlage bij het zelfevaluatierapport voegen en in de informatie over het programma voor elk onderdeel vermelden welke toetsvorm(en) zij gebruikt. Tijdens het bezoek zal de visitatiecommissie andere documenten bestuderen waarin de opleiding beschrijft hoe de toetsing en beoordeling verloopt en welke procedures en richtlijnen zij hanteert. Een visitatiecommissie zal daarnaast een aantal afstudeerwerkstukken (scripties, theses) van recent afgestudeerden bestuderen om zich een beeld te vormen van de daadwerkelijk gerealiseerde eindkwalificaties. De NVAO heeft de eisen die in het Beoordelingskader voor de beperkte opleidingsbeoordeling zijn opgenomen, aangescherpt. Volgens de richtlijn van 8 juli 2011 neemt een opleiding in haar zelfevaluatierapport een volledige lijst op van alle afgestudeerden van de laatste twee voltooide studiejaren. Die lijst bevat in ieder geval de naam van de student, het studentnummer, de afstudeerdatum, de titel van het afstudeerwerkstuk, de specialisatie of afstudeerrichting van de student (indien van toepassing), de naam van de eerste begeleider, de variant en de locatie van de opleiding (indien van toepassing) en de behaalde resultaten in de afstudeerfase (het cijfer voor het eindwerkstuk, maar eventueel ook het cijfer voor de mondelinge verdediging en het eindcijfer voor het afstuderen). De opleiding vermeldt ook of er per student ingevulde en ondertekende beoordelingsformulieren beschikbaar zijn. Het systeem van toetsing en beoordeling Het systeem van toetsing en beoordeling dat een opleiding hanteert is zo ingericht dat de opleiding kan vaststellen of studenten de kennis en vaardigheden die in een onderdeel aan de orde kwamen, hebben verworven en of ze zich daarmee het deel van de eindkwalificaties die in dat onderdeel aan de orde komen, eigen hebben gemaakt. De toetsvormen zijn dus afgestemd op de leerdoelen en de werkvormen van de verschillende programmaonderdelen. Bij het beantwoorden van de vraag of studenten de leerdoelen van een onderdeel hebben bereikt, is niet alleen de toetsing als zodanig van belang, maar ook de manier waarop de toetsen beoordeeld worden. De beoordeling is consistent en transparant, gebaseerd op duidelijke, vooraf vastgelegde criteria en dus inzichtelijk, ook voor studenten. Ook de organisatie van de toetsing is van belang: de regelingen voor herkansingen en de spreiding van toetsen zijn direct van invloed op de doelmatigheid van het systeem van toetsing en beoordeling. QANU vraagt opleidingen om in de beschrijving van het systeem van toetsing en beoordeling expliciet in te gaan op de manier waarop zij de kwaliteit van de toetsing bewaakt en op de rol daarin van de Examencommissie en om waar mogelijk te verwijzen naar regelingen of procedures voor bijvoorbeeld het beoordelen van opdrachten, werkstukken, presentaties of scripties.
QANU / Richtlijn voor het schrijven van een zelfevaluatierapport voor een beperkte opleidingsbeoordeling
13
De gerealiseerde eindkwalificaties De toetsing en de beoordeling van het afsluitende onderdeel van een programma nemen een bijzondere plaats in, omdat studenten daarin het eindniveau van de opleiding als geheel bereiken. Daarom bestudeert een visitatiecommissie voorafgaand aan een bezoek een aantal recente afstudeerwerkstukken en besteedt zij expliciet aandacht aan de manier waarop zo’n afsluitend onderdeel wordt getoetst en beoordeeld. Een opleiding beschrijft in haar zelfevaluatierapport hoe zij de kwaliteit van afstudeerwerkstukken bewaakt, welke inhoudelijke en formele eisen zij daaraan stelt en welke criteria en procedures zij hanteert bij het beoordelen ervan. Dat studenten die de opleiding hebben afgerond de eindkwalificaties hebben verworven, blijkt ook uit de mate waarin zij voorbereid zijn op de beroepspraktijk. Opleidingen kunnen in hun zelfevaluatierapport beschrijven in welke mate afgestudeerden voorbereid zijn op de arbeidsmarkt, of zij in staat zijn om op korte termijn een functie te vinden die aansluit bij de inhoud en het niveau van de opleiding. Wanneer een opleiding het systeem van toetsing en beoordeling zo heeft ingericht dat bepaalde eindkwalificaties niet in het afsluitende onderdeel, maar al in onderdelen in een eerdere fase van het programma voor het laatst worden getoetst, kan zij in haar zelfevaluatierapport aan die onderdelen extra aandacht besteden. Zo stelt zij een visitatiecommissie in staat om zich een compleet beeld te vormen van de manier waarop alle eindkwalificaties van de opleiding worden getoetst en beoordeeld. Een visitatiecommissie kan in zo’n geval naast een aantal afstudeerwerkstukken ook andere toetsen (papers, verslagen, opdrachten) opvragen om zich al voor haar bezoek een goed beeld te kunnen vormen van de gerealiseerde eindkwalificaties.
7.
Overige vragen uit het beoordelingskader voor de beperkte opleidingsbeoordeling
7.1.
Sterkte-zwakteanalyse
Een opleiding moet in haar zelfevaluatierapport volgens het Beoordelingskader voor de beperkte opleidingsbeoordeling verslag doen van een sterkte-zwakteanalyse: zij moet haar “sterke en zwakke punten” beschrijven (p. 21). QANU vraagt opleidingen daarom om een sterkte-zwakteanalyse op te stellen, maar laat het aan opleidingen over om dat per standaard dan wel voor de opleiding als geheel te doen. QANU vraagt opleidingen wel om de sterkte-zwakteanalyse expliciet te baseren op en te relateren aan de onderbouwing van de drie standaarden en dus in de sterkte-zwakteanalyse geen argumenten aan te halen die nog niet eerder vemeld zijn.
7.2.
Kwaliteitszorg
Volgens het Beoordelingskader voor de beperkte opleidingsbeoordeling (p. 21, hierboven aangehaald) moet een opleiding in haar zelfevaluatierapport vermelden hoe zij student- en docenttevredenheid onderzoekt en wat de resultaten van dat onderzoek zijn. Een opleiding moet ook aangeven welke verbetermaatregelen zij genomen heeft naar aanleiding van de vorige visitatie. Dit betekent niet dat een opleiding een uitgebreide beschrijving moet geven van het systeem van kwaliteitszorg dat zij hanteert. Dat systeem komt immers aan de orde in de instellingstoets kwaliteitszorg. Het is wel de bedoeling dat een opleiding kort beschrijft hoe zij nagaat in hoeverre studenten en docenten tevreden zijn over de opleiding en wat zij doet met de uitkomsten van evaluaties. Een opleiding hoeft dat niet onder een apart kopje te doen, maar kan haar beschrijving van voorbeelden van verbetermaatregelen integreren in de behandeling van de standaarden. Een opleiding kan bijvoorbeeld onder de tweede standaard ingaan op de vraag hoe zij de studeerbaarheid van het programma bevordert en maatregelen die zij genomen heeft om de studeerbaarheid te verbeteren in verband brengen met de uitkomsten van onderwijsevaluaties. Hetzelfde geldt voor eventuele adviezen
14
QANU / Richtlijn voor het schrijven van een zelfevaluatierapport voor een beperkte opleidingsbeoordeling
en suggesties van de vorige visitatiecommissie: een opleiding kan die ook verwerken in de behandeling van de standaarden.
8.
Bijlagen bij het zelfevaluatierapport
Volgens het Beoordelingskader voor de beperkte opleidingsbeoordeling van de NVAO moet een opleiding de volgende bijlagen bij haar zelfevaluatierapport voegen: 1. 2. 3. 4. 5. 6.
7. 8.
een domeinspecifiek referentiekader en de eindkwalificaties van de opleiding; een schematisch programmaoverzicht; een beschrijving van de inhoud (op hoofdlijnen) van de programmaonderdelen, met vermelding van de eindkwalificaties, de leerdoelen, de gehanteerde werkvorm(en), de wijze van toetsing, de voorgeschreven literatuur, de docent(en) en het aantal studiepunten; de Onderwijs- en Examenregeling (OER); een overzicht van het personeel dat voor de opleiding wordt ingezet, met per docent vermelding van naam, functie, omvang aanstelling, graad en deskundigheid; een volledige lijst op van alle afgestudeerden van de laatste twee voltooide studiejaren, met de naam van de student, het studentnummer, de afstudeerdatum, de titel van het afstudeerwerkstuk, de specialisatie of afstudeerrichting van de student (indien van toepassing), de naam van de eerste begeleider, de variant en de locatie van de opleiding (indien van toepassing) en de behaalde resultaten in de afstudeerfase; een overzicht van de contacten met het werkveld (indien relevant); het rapport van de instellingstoets kwaliteitszorg.
(Bijlagen 2 tot en met 4 zijn vaak opgenomen in een studiegids. Als dat het geval is, kan de opleiding de studiegids als bijlage meesturen.) QANU vraagt opleidingen nadrukkelijk om alleen de verplichte bijlagen uit de lijst hierboven bij het zelfevaluatierapport te voegen. Andere documenten die voor de commissie van belang zijn, kunnen tijdens het bezoek van de commissie ter inzage worden gelegd.
9.
Tot slot
Opleidingen die nog vragen hebben, die aanvullende informatie willen, die nadere afspraken willen maken of van mening zijn dat het bovenstaande, om welke reden dan ook, niet op hen van toepassing is, kunnen altijd contact opnemen met QANU. QANU probeert bij het maken van afspraken over de voorbereiding en de uitvoering van een visitatie zoveel mogelijk tegemoet te komen aan de vragen en de wensen van opleidingen en streeft ernaar maatwerk te leveren waar dat mogelijk is.
QANU / Richtlijn voor het schrijven van een zelfevaluatierapport voor een beperkte opleidingsbeoordeling
15