EUROPESE COMMISSIE
Brussel, 6.10.2014 COM(2014) 617 final 2014/0286 (NLE)
Voorstel voor een RICHTLIJN VAN DE RAAD tot vaststelling van berekeningsmethoden en rapportageverplichtingen overeenkomstig Richtlijn 98/70/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de kwaliteit van benzine en van dieselbrandstof {SWD(2014) 295 final} {SWD(2014) 296 final}
NL
NL
TOELICHTING 1.
ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL
Het op 22 april 2009 door de Raad en het Parlement goedgekeurde klimaat- en energiepakket had tot doel de broeikasgasemissies tegen 2020 met 20 % terug te brengen. Het pakket omvatte onder meer een herziening van Richtlijn 98/70/EG1 betreffende de kwaliteit van benzine en van dieselbrandstof. De herziene richtlijn verplicht leveranciers2 de broeikasgasintensiteit gedurende de levenscyclus van voor gebruik in wegvoertuigen geleverde brandstoffen en andere (elektrische) energie en van voor gebruik in niet voor de weg bestemde mobiele machines geleverde brandstoffen aan het einde van de nalevingsperiode in 2020 met 6 % te hebben verminderd. Deze doelstelling zou het tevens eenvoudiger moeten maken voor de lidstaten om hun niet aan het emissiehandelssysteem gerelateerde doelstellingen te verwezenlijken. Dit nieuwe element is neergelegd in artikel 7 bis van de richtlijn, waarmee in feite een norm voor koolstofarme brandstoffen ("low carbon fuel standard") in de wetgeving van de Unie is opgenomen. Tevens verplicht de richtlijn de leveranciers met ingang van 2011 jaarlijks verslag uit te brengen aan de door de lidstaten aangewezen instanties over onder meer de broeikasgasintensiteit van de door hen geleverde brandstof. De reductie met 6 % kan waarschijnlijk worden bereikt door biobrandstoffen en elektriciteit te gebruiken en het affakkelen en ontluchten van gassen bij de winning van fossiele basismaterialen voor brandstoffen terug te dringen. In artikel 7 bis, lid 5, wordt bepaald dat de Commissie de voor de uitvoering van artikel 7 bis vereiste maatregelen overeenkomstig de regelgevingsprocedure met toetsing moet vaststellen. De Commissie is derhalve bevoegd uitvoeringsmaatregelen vast te stellen met betrekking tot het mechanisme voor de bewaking en vermindering van broeikasgasemissies. Met name is de Commissie verzocht na te denken over voorstellen voor: –
een methode voor de berekening van de broeikasgasemissies van brandstoffen en andere energie uit niet-biologische bronnen (elementen met betrekking tot de berekening van de broeikasgasemissies voor biobrandstoffen zijn reeds opgenomen in bijlage IV bij de richtlijn);
–
een methode voor de berekening van de als referentie voor het meten van de naleving van de doelstelling te gebruiken uitgangswaarde voor de broeikasgasintensiteit van fossiele brandstoffen;
–
de berekening en verificatie van de broeikasgasintensiteit van elektrische energie voor elektrische voertuigen;
–
alle regels die nodig zijn om uitvoering te geven aan het voorschrift dat twee of meer leveranciers uit een of meer lidstaten hun broeikasgasintensiteit gezamenlijk mogen rapporteren;
–
alle andere voor de toepassing van artikel 7 bis noodzakelijke maatregelen.
Deze ontwerprichtlijn heeft betrekking op alle vijf hierboven geschetste elementen. In artikel 7 bis, lid 1, van Richtlijn 98/70/EG worden de rapportageverplichtingen van de leverancier vastgesteld. Deze verplichtingen worden aangevuld met geharmoniseerde 1 2
NL
Richtlijn 2009/30/EG, PB L 140 van 5.6.2009, blz. 88. De entiteit die de brandstof of elektriciteit langs het punt voert waar accijns wordt geheven, bv. de olieraffinaderij.
2
NL
definities voor de gerapporteerde gegevens en rapportageverplichtingen die betrekking hebben op de rapportage door de lidstaten aan de Commissie van de broeikasgasprestaties van in de Unie verbruikte brandstoffen. Met name zullen deze rapportageverplichtingen het bijwerken van de in bijlage IV, deel C, punt 19, bij Richtlijn 98/70/EG en bijlage V, deel C, punt 19, bij Richtlijn 2009/28/EG bedoelde waarde voor de vergelijking met fossiele brandstof mogelijk maken, en zullen zij de krachtens artikel 8, lid 3, en artikel 9, lid 2, van Richtlijn 98/70/EG vereiste rapportage vereenvoudigen. 2.
RESULTATEN VAN DE RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDE PARTIJEN EN EFFECTBEOORDELING
In juli 2009 ging een openbare raadpleging van start3, die was gericht op de kwesties die in de ontwerprichtlijn aan bod moesten komen. In januari 2010 vond een vergadering met belanghebbenden plaats waaraan de fossielebrandstof- en de biobrandstofindustrie, de lidstaten en ngo's deelnamen. In maart 2010 hebben de diensten van de Commissie een discussienota met de lidstaten besproken met het oog op de ontwikkeling van de ontwerprichtlijn. Daarnaast heeft de Commissie zich bij het opstellen van dit voorstel gebaseerd op de volgende bronnen: –
het onderzoek van het JEC-consortium en met name de "bron tot wiel"-analyse ("Well-to-Wheels")4,
–
De Brandt-studie over natuurlijk bitumen5,
–
De Brandt-studie over olieschalie6,
–
De ICCT-studie over andere ruwe olieën7.
Het onderzoek van dr. A. Brandt is onderworpen aan externe collegiale toetsing, en de bevindingen daarvan zijn tijdens een openbare vergadering op 27 mei 2011 met de belanghebbenden besproken8. Het onderzoek van de ICCT is eveneens onderworpen aan externe collegiale toetsing, en de bevindingen daarvan zijn tijdens een openbare vergadering op donderdag 20 februari 2014 met de belanghebbenden besproken9. Nadat het overleg met het Comité voor de brandstofkwaliteit over de ontwerprichtlijn10 tot harmonisering van de methode voor de berekening van broeikasgasemissies van brandstoffen van niet-biologische oorsprong en elektriciteit in wegvoertuigen niet tot resultaten had geleid, heeft de Commissie in 2013 een effectbeoordeling opgesteld om alle voorgestelde uitvoeringsopties te evalueren. De aanpak die aan die beoordeling ten grondslag lag, is tijdens
3
4
5 6 7
8 9
https://circabc.europa.eu/faces/jsp/extension/wai/navigation/container.jsp voor zowel de vragen als de antwoorden. Het JEC-consortium wordt gevormd door het JRC, EUCAR en CONCAWE. Dat wil zeggen dat de Commissie, de automobielindustrie van de EU en de olie-industrie bij dit onderzoek zijn betrokken. http://iet.jrc.ec.europa.eu/about-jec/sites/aboutjec/files/documents/report_2013/wtt_report_v4_july_2013_final.pdf https://circabc.europa.eu/w/browse/9e51b066-9394-4821-a1e2-ff611ab22a2d https://circabc.europa.eu/w/browse/9ab55170-dc88-4dcb-b2d6-e7e7ba59d8c3
International Council on Clean Transportation (ICCT) https://circabc.europa.eu/w/browse/49f63fd8-7e27-4cf7-8790-3410ee8d308e https://circabc.europa.eu/w/browse/9e51b066-9394-4821-a1e2-ff611ab22a2d https://circabc.europa.eu/w/browse/75e69e4c-ded2-418c-a6e6-ee3fa3a93c6c
10
http://ec.europa.eu/transparency/regcomitology/index.cfm?do=search.dossierdetail&i4E3IvzV Ee6K7czhtRYFvHaI4f3TEUr8zQzZMBeU3winIDvf1TNPofuY6ToXhDSw
NL
3
NL
twee workshops van belanghebbenden, op 20 december 2012 en 15 april 2013, gepresenteerd11. Parallel daarmee heeft de Commissie getracht na te gaan of er vanuit de bedrijfstak behoefte was aan de opstelling van regels voor leveranciers die gezamenlijk aan hun reductiedoelstelling zouden kunnen voldoen. Ondanks verscheidene verzoeken daartoe heeft de bedrijfstak hier niet op gereageerd. De Commissie is derhalve tot de conclusie gekomen dat momenteel geen specifieke regels noodzakelijk zijn, afgezien van geharmoniseerde definities en een rapportagemechanisme. 3.
JURIDISCHE ELEMENTEN VAN HET VOORSTEL
De belangrijkste kenmerken van de ontwerprichtlijn met betrekking tot de methode voor de berekening van de broeikasgasemissies van brandstoffen en andere energie uit nietbiologische bronnen zijn: –
het gebruik van één gemiddelde standaardwaarde broeikasgasintensiteit per eenheid per soort brandstof;
voor
de
–
geharmoniseerde jaarlijkse rapportage door de leveranciers aan de lidstaten en door de lidstaten aan de Commissie, nodig voor de bewaking van de vermindering van broeikasgasemissies in de Unie en voor de aanpassing van de berekeningsmethoden aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang.
Totstandkoming van de gekozen berekeningsmethode en rapportageverplichtingen De werkzaamheden ter onderbouwing van de effectbeoordeling spitsten zich toe op het analyseren van de nauwkeurigheid van de geëvalueerde berekeningsmethoden voor broeikasgassen en de daarmee samenhangende nalevingskosten en administratieve lasten waarmee de leveranciers en de lidstaten te maken zouden krijgen bij het naleven van artikel 7 bis van Richtlijn 98/70/EG. Onnauwkeurige rapportage doet afbreuk aan de verwezenlijking van de doelstelling voor de broeikasgasintensiteit van de richtlijn brandstofkwaliteit en leidt tot een oneerlijke verdeling van de inspanningen over de brandstofleveranciers. De nauwkeurigheid van de berekeningsmethode hangt af van de gekozen methode en de nauwkeurigheid van de onderliggende gegevens. Methoden die gebaseerd zijn op een hogere mate van differentiatie van basismaterialen leveren nauwkeurigere resultaten op. De nauwkeurigheid van de gerapporteerde gegevens hangt eveneens nauw samen met informatie over de emissies waarmee de winning en verwerking van basismaterialen gepaard gaan ("upstreamemissies"). De gegevens12 die ten grondslag liggen aan de waarden in de met het Comité voor de brandstofkwaliteit besproken ontwerpmaatregel zijn gebaseerd op vrijwillige rapportage vanuit de International Association of Oil & Gas Producers (internationale vereniging van olie- en gasproducenten), betreffen minder dan de helft van de in de Unie geraffineerde ruwe olie, en bieden geen informatie over ingevoerde producten. De meest recente studies en gegevens over de basismaterialen die voor de productie van 6013 tot 90 %7 van de in de Unie verbruikte fossiele brandstoffen worden gebruikt, wijzen erop dat de gemiddelde emissies gedurende de levenscyclus ongeveer 5 % hoger liggen dan volgens de gegevens die in het voorstel uit 2011 aan het Comité voor de brandstofkwaliteit zijn voorgelegd. Dit heeft voornamelijk te maken met de aanzienlijk hogere en sterk wisselende upstream-CO2-emissies 11
https://circabc.europa.eu/w/browse/6893ba02-aaed-40a7-bf0d-f5affc85a619
12
http://iet.jrc.ec.europa.eu/about-jec/sites/aboutjec/files/documents/report_2013/wtt_report_v4_july_2013_final.pdf http://www.nrcan.gc.ca/sites/www.nrcan.gc.ca/files/energy/pdf/EU_FQD_Study_Final_Report.pdf
13
NL
4
NL
van fossiele brandstoffen. De upstreambroeikasgasintensiteit van conventionele basismaterialen varieert sterk, en de productie van niet-conventionele bronnen van olie gaat vaak gepaard met een hogere broeikasgasintensiteit. Harmonisering van de gegevensrapportage zal derhalve de nauwkeurigheid van de gerapporteerde emissies ten goede komen. De nauwkeurigheid van de berekeningsmethode hangt nauw samen met het aandeel basismaterialen met hoge intensiteit in de productie van de brandstof. Daarom moet de rapportage met betrekking tot de oorsprong14 en de plaats van aankoop15 van de brandstof worden geharmoniseerd. Die rapportage moet evenwel in overeenstemming zijn met de bestaande wetgeving van de Unie inzake de registratie van de invoer en leveranties van ruwe aardolie in de EU16. Volgens de analyse die aan dit voorstel ten grondslag ligt, lopen de totale extra kosten per liter brandstof voor alle overwogen berekeningsmethoden uiteen van 0,03 tot 0,04 eurocent. De grootste kostenstijging bleek zich voor te zullen doen als leveranciers verplicht zouden worden broeikasgaswaarden te rapporteren op basis van de specifieke emissies per leverancier of van het EU-gemiddelde van de emissies per gebruikt basismateriaal, in plaats van een EUgemiddelde per soort brandstof voor alle basismaterialen. Dit wijst erop dat de beste optie niet mag inhouden dat de leveranciers specifieke broeikasgaswaarden per basismateriaal moeten rapporteren. Volgens de voorgestelde methode moeten leveranciers daarom een EUgemiddelde van de broeikasgasemissie-intensiteit per brandstof rapporteren. In artikel 7 bis, lid 4, van Richtlijn 98/70/EG is bepaald dat een groep leveranciers, indien zij dit wensen, gezamenlijk aan de reductieverplichting van 6 % mogen voldoen, en op grond van artikel 7 bis, lid 5, onder c), van die richtlijn is het mogelijk "alle maatregelen die nodig zijn" om dit uit te voeren, vast te stellen. Om het gebruik van een gemeenschappelijke rapportageregeling voor leveranciers uit meerdere lidstaten die onderling hebben afgesproken gezamenlijk te rapporteren, te vergemakkelijken, is het daarom nodig de definities van de identificatie van de leverancier, het volume brandstof of energie, het soort brandstof of energie, de plaats van aankoop en de oorsprong van de in de handel gebrachte brandstof of energie te harmoniseren. Om ervoor te zorgen dat dubbeltelling wordt vermeden bij grensoverschrijdende, gemeenschappelijke rapportage door de leveranciers, is het bovendien passend de rapportage door de lidstaten aan de Commissie te harmoniseren, zodat de nodige informatie met betrekking tot iedere leverancier die tot een groep van twee of meer leveranciers uit een of meer lidstaten behoort, aan alle betrokken instanties in de lidstaten ter beschikking kan worden gesteld.
14
15
16
NL
Gedefinieerd als de handelsnaam van het basismateriaal. Informatie over ruwe olie wordt momenteel gerapporteerd op grond van Verordening (EEG) nr. 2964/95 van de Raad en driemaandelijks met inachtneming van strenge vertrouwelijkheidsmaatregelen en weglating van de handelsnaam toegezonden aan de Commissie. De rapportage van een niet nader omschreven "benaming" is daarbij vereist. De handelsnaam is een nauwkeurigere en meer algemeen herkenbare aanduiding die beter aan broeikasgasemissies te koppelen is. In de uitvoeringsmaatregel zal daarom een lijst met de handelsnamen van algemeen gebruikte soorten ruwe olie worden opgenomen. Gedefinieerd als het land en de naam van de verwerkingsinrichting. De lidstaten verkrijgen deze informatie nu al op grond van de wetgeving inzake douanerechten. Met name kan op grond van artikel 37 van Verordening (EG) nr. 450/2008 om alle benodigde informatie met betrekking tot het land van oorsprong van een product worden verzocht. De oorsprong wordt gedefinieerd als de plaats waar het product de laatste ingrijpende be- of verwerking heeft ondergaan. In de bijlagen 14 en 15 bij Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie zijn specifieke definities vastgesteld van be- en verwerkingen van brandstoffen. Verordening (EG) nr. 2964/95 van de Raad houdende instelling van een registratie in de Gemeenschap van de invoer en leveranties van ruwe aardolie; PB L 310 van 22.12.1995, blz. 5
5
NL
Teneinde de administratieve lasten te verminderen, is het passend dat de lidstaten de leveranciers toestaan te rapporteren aan de hand van gegevens die worden verzameld op grond van andere wetgeving van de Unie of nationale wetgeving, op voorwaarde dat de rapportage in overeenstemming met de voorschriften van bijlage IV plaatsvindt. Die wetgeving van de Unie omvat, maar is niet beperkt tot, Verordening (EG) nr. 684/2009 van de Commissie van 24 juli 2009 tot uitvoering van Richtlijn 2008/118/EG van de Raad wat betreft de geautomatiseerde procedures voor de overbrenging van accijnsgoederen onder schorsing van accijns17, Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek18, Verordening (EG) nr. 1099/2008 betreffende energiestatistieken19, Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG20 en de uitvoeringsbesluiten daarvan, Beschikking 2007/589/EG van de Commissie van 18 juli 2007 tot vaststelling van richtsnoeren voor de monitoring en rapportage van de emissies van broeikasgassen overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad21, alsmede Verordening (EG) nr. 2964/95 van de Raad houdende instelling van een registratie in de Gemeenschap van de invoer en leveranties van ruwe aardolie. Financiële gevolgen In de effectbeoordeling is ook het concurrentievermogen van de bedrijfstak van de Unie aan de orde gekomen. Er blijken geen significante gevolgen voor ondernemingen (met inbegrip van raffinaderijen) te worden verwacht. Dit vloeit voort uit het feit dat de prijsstijgingen aan de pomp naar verwachting verwaarloosbaar zullen zijn en dat volgens de effectbeoordeling vrijwel al deze kosten zullen worden afgewenteld.
17 18 19 20 21
NL
PB L 197 van 29.7.2009, blz. 24. PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1. PB L 304 van 14.11.2008, blz. 1. PB L 140 van 5.6.2009, blz. 16. PB L 229 van 31.8.2007, blz. 1.
6
NL
2014/0286 (NLE) Voorstel voor een RICHTLIJN VAN DE RAAD tot vaststelling van berekeningsmethoden en rapportageverplichtingen overeenkomstig Richtlijn 98/70/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de kwaliteit van benzine en van dieselbrandstof
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE, Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, Gezien Richtlijn 98/70/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 1998 betreffende de kwaliteit van benzine en van dieselbrandstof en tot wijziging van Richtlijn 93/12/EEG van de Raad22, en met name artikel 7 bis, lid 5, Gezien het voorstel van de Europese Commissie, Overwegende hetgeen volgt:
NL
(1)
De krachtens artikel 7 bis, lid 5, van Richtlijn 98/70/EG vast te stellen methode voor de berekening van broeikasgasemissies van brandstoffen en andere energie van nietbiologische bronnen moet een voldoende nauwkeurige rapportage opleveren om de Commissie in staat te stellen de prestaties van de brandstofleveranciers bij het naleven van hun verplichtingen uit hoofde van artikel 7 bis, lid 2, van die richtlijn kritisch te beoordelen. De berekeningsmethode moet zorgen voor meetnauwkeurigheid en daarbij terdege rekening houden met de complexiteit van de overeenkomstige administratieve voorschriften. Tegelijkertijd moet zij leveranciers stimulansen bieden om de broeikasgasintensiteit van de door hen geleverde brandstoffen te verminderen. Bijzondere aandacht moet tevens worden besteed aan de gevolgen van de methode voor raffinaderijen in de Unie. De berekeningsmethode moet derhalve worden gebaseerd op gemiddelde broeikasgasintensiteiten die overeenkomen met een voor de industrie typische gemiddelde waarde voor een bepaalde brandstofbron ("gemiddelde standaardwaarden"). Het voordeel hiervan is een geringere administratieve belasting voor leveranciers en lidstaten. In dit stadium mag de voorgestelde methode niet eisen dat de broeikasgasintensiteit van brandstoffen wordt gedifferentieerd naar de bron van de grondstoffen, aangezien dit nadelige gevolgen zou hebben voor de huidige investeringen in bepaalde raffinaderijen in de Unie.
(2)
In het kader van artikel 7 bis, lid 1, van Richtlijn 98/70/EG moeten de rapportageverplichtingen voor leveranciers die kleine of middelgrote ondernemingen (kmo's) zijn in de zin van Aanbeveling 2003/361 van de Commissie zoveel mogelijk worden beperkt. Evenzo moeten importeurs van buiten de EU geraffineerde benzine en diesel niet worden verplicht gedetailleerde informatie over de bronnen van de voor de productie van die brandstoffen gebruikte ruwe olie te verschaffen, aangezien die informatie wellicht niet beschikbaar of moeilijk te verkrijgen is.
(3)
Om stimulansen te bieden voor verdere broeikasgasemissiereducties, moeten besparingen die voor upstreamemissiereducties worden geclaimd, met inbegrip van
22
PB L 350 van 28.12.1998, blz. 58.
7
NL
besparingen bij het affakkelen en ontluchten, bij de berekening van de broeikasgasemissies gedurende de levenscyclus van de leveranciers worden inbegrepen. Om het de brandstofleveranciers gemakkelijker te maken om upstreamemissiebesparingen te claimen, moeten zij verschillende emissieregelingen voor de berekening en certificering van emissiereducties kunnen gebruiken. Alleen projecten voor upstreamreducties die na de datum van vaststelling van de uitgangswaarde, zoals bedoeld in artikel 7 bis, lid 5, onder b), van Richtlijn 98/70/EG, d.w.z. 1 januari 2011, van start gaan, moeten in aanmerking kunnen worden genomen.
NL
(4)
Gewogen gemiddelde standaardwaarden voor broeikasgassen vormen een eenvoudige methode waarmee brandstofleveranciers het broeikasgasgehalte van de door hen in de handel gebrachte brandstoffen kunnen bepalen. Dergelijke voor het aanbod van ruwe olie in de EU representatieve waarden zijn onder andere opgenomen in het door het JEC-consortium opgestelde "Well-to-Wheels"-rapport (versie 4), de in opdracht van de Europese Commissie uitgevoerde studies van dr. A. Brandt over natuurlijk bitumen en olieschalie, alsmede het onderzoek naar upstreamemissies dat de International Council on Clean Transportation voor de Europese Commissie in het kader van de "schatter van de broeikasgasemissies uit de olieproductie" ("oil production greenhouse gas emissions estimator") in verband met de in de EU verbruikte soorten ruwe olie heeft uitgevoerd.
(5)
Reducties van de broeikasgasemissies die verband houden met de aan olie en gas verbonden upstreamemissies moeten worden geschat en gevalideerd overeenkomstig de beginselen en normen die zijn neergelegd in internationale normen, en met name in ISO 14064, ISO 14065 en ISO 14066.
(6)
Overeenkomstig artikel 7 bis, lid 5 , onder b), van Richtlijn 98/70/EG moet een methode worden vastgesteld ter bepaling van de geaggregeerde broeikasgasintensiteit van de in 2010 in de Unie gebruikte brandstoffen van niet-biologische oorsprong (de "uitgangsnorm voor brandstoffen") Deze uitgangsnorm moet worden gebaseerd op de volumes van diesel, benzine, niet voor het wegverkeer bestemde gasolie, vloeibaar petroleumgas en samengeperst aardgas, met gebruikmaking van de in 2010 officieel overeenkomstig het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC) gerapporteerde gegevens. De uitgangsnorm voor brandstoffen mag niet de waarde voor de vergelijking met fossiele brandstof zijn die wordt gebruikt voor de berekening van de broeikasgasbesparingen van biobrandstoffen; laatstgenoemde moet zo blijven als in bijlage IV bij Richtlijn 98/70/EG is vastgesteld.
(7)
Aangezien de samenstelling van de relevante fossielebrandstoffenmix van jaar tot jaar maar weinig verandert, zal ook de geaggregeerde variatie in de broeikasgasintensiteit van de fossiele brandstoffen van jaar tot jaar gering zijn. Het is daarom passend de uitgangsnorm voor brandstoffen te baseren op de gemiddelde EU-verbruiksgegevens voor 2010 die door de lidstaten zijn gerapporteerd overeenkomstig het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering.
(8)
De uitgangsnorm voor brandstoffen voor 2010 moet een gemiddelde waarde voor de upstreambroeikasgasintensiteit en een gemiddelde waarde voor de broeikasgasintensiteit van complexe raffinaderijen voor fossiele brandstoffen weergeven. De uitgangswaarde moet daarom worden berekend aan de hand van de respectieve standaardwaarden voor brandstoffen. De waarde van de uitgangsnorm voor de emissies uit brandstoffen moet ongewijzigd blijven gedurende de periode tot 2020, om de brandstofleveranciers rechtszekerheid te bieden met betrekking tot hun
8
NL
verplichtingen om de broeikasgasintensiteit van de door hen geleverde brandstoffen te verminderen.
NL
(9)
Overeenkomstig artikel 7 bis, lid 5, onder d), van Richtlijn 98/70/EG moet een methode worden vastgesteld voor de berekening van de bijdrage van elektrische wegvoertuigen. Op grond van dat artikel moet die methode in overeenstemming zijn met artikel 3, lid 4, van Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad23. Om die verenigbaarheid te waarborgen, moet voor de efficiëntie van de aandrijflijn dezelfde aanpassingsfactor worden gebruikt.
(10)
Overeenkomstig artikel 7 bis, lid 1, van Richtlijn 98/70/EG kan voor gebruik in het wegverkeer geleverde elektrische energie door de leveranciers gerapporteerd worden in het kader van hun jaarlijkse verslag aan de lidstaten. Om de administratieve kosten te beperken, is het passend bij de vaststelling van de methode uit te gaan van het rapporteren door de leverancier van het elektriciteitsverbruik van elektrische wegvoertuigen of elektrische motorfietsen op basis van een schatting in plaats van een daadwerkelijke meting.
(11)
Het is passend een gedetailleerde aanpak op te nemen voor de schatting van de hoeveelheid en de broeikasgasintensiteit van biobrandstoffen in gevallen waarin de verwerking van een biobrandstof en een fossiele brandstof in hetzelfde proces plaatsvindt. Een specifieke methode is nodig omdat het resulterende volume biobrandstof niet meetbaar is, zoals bij gelijktijdige waterstofbehandeling van plantaardige oliën en een fossiele brandstof. In artikel 7 quinquies, lid 1, van Richtlijn 98/70/EG is bepaald dat de broeikasgasemissies gedurende de levenscyclus met het oog op de toepassing van artikel 7 bis en artikel 7 ter, lid 2, van die richtlijn, volgens dezelfde methode moeten worden berekend. De certificering van broeikasgasemissies in het kader van erkende vrijwillige regelingen is derhalve evenzeer geldig voor de toepassing van artikel 7 bis als voor de toepassing van artikel 7 ter, lid 2, van Richtlijn 98/70/EG.
(12)
De in artikel 7 bis, lid 1, van Richtlijn 98/70/EG vastgelegde rapportageverplichting van de leverancier moet worden aangevuld met een geharmoniseerd model voor en definities van de te rapporteren gegevens. Aangezien de gegevens belangrijke inputs vormen voor de geharmoniseerde methode overeenkomstig artikel 7 bis, lid 5, onder a), van Richtlijn 98/70/EG, is het nodig de definities van de gegevens te harmoniseren zodat de broeikasgasintensiteit in verband met de rapportageverplichtingen van een individuele leverancier correct kan worden berekend. Tot deze gegevens behoren de identificatie van de leverancier en het volume en de soort in de handel gebrachte brandstof.
(13)
De in artikel 7 bis, lid 1, van Richtlijn 98/70/EG bedoelde rapportageverplichting van de leverancier moet worden aangevuld met geharmoniseerde rapportageverplichtingen, een rapportagemodel en definities voor de rapportage door de lidstaten aan de Commissie met betrekking tot de broeikasgasprestaties van de in de Unie verbruikte brandstoffen. Met name zullen deze rapportageverplichtingen het bijwerken van de in bijlage IV, deel C, punt 19, bij Richtlijn 98/70/EG en bijlage V, deel C, punt 19, bij Richtlijn 2009/28/EG bedoelde waarde voor de vergelijking met fossiele brandstof mogelijk maken, de krachtens artikel 8, lid 3, en artikel 9, lid 2, van Richtlijn 98/70/EG vereiste verslaglegging vereenvoudigen, en het makkelijker maken
23
Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG (PB L 140 van 5.6.2009, blz. 16).
9
NL
om de berekeningsmethode aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang aan te passen, zodat deze aan het beoogde doel voldoet. Tot deze gegevens behoren het volume in de handel gebrachte brandstof of energie en de soort brandstof of energie, de plaats van aankoop en de oorsprong van de in de handel gebrachte brandstof of energie. (14)
Teneinde de administratieve lasten te verminderen, is het passend dat de lidstaten de leveranciers toestaan hun rapportageverplichtingen na te komen door terug te grijpen op gelijkwaardige gegevens die worden verzameld op grond van andere wetgeving van de Unie of nationale wetgeving, op voorwaarde dat de rapportage in overeenstemming met de voorschriften van bijlage IV en de definities van de bijlagen I en III plaatsvindt.
(15)
Ter vergemakkelijking van de rapportage door groepen leveranciers op grond van artikel 7 bis, lid 4, van Richtlijn 98/70/EG, is het op grond van artikel 7 bis, lid 5, onder c), van die richtlijn mogelijk alle maatregelen die nodig zijn vast te stellen. Het is wenselijk een dergelijke rapportage te vergemakkelijken om verstoring van fysieke verplaatsingen van brandstoffen te voorkomen, aangezien de afzonderlijke leveranciers andere brandstoffen met andere verhoudingen in de handel brengen en dus wellicht in verschillende mate middelen moeten inzetten om te voldoen aan de reductiedoelstelling voor broeikasgassen. Het is derhalve nodig de definities van de identificatie van de leverancier, het volume in de handel gebrachte brandstof of energie, de soort brandstof of energie, de plaats van aankoop en de oorsprong van de in de handel gebrachte brandstof of energie te harmoniseren. Om dubbeltelling te vermijden bij grensoverschrijdende, gemeenschappelijke rapportage door de leveranciers, is het bovendien passend de rapportage door de lidstaten aan de Commissie te harmoniseren, zodat de nodige informatie met betrekking tot iedere leverancier die tot een groep van twee of meer leveranciers uit een of meer lidstaten behoort, aan alle betrokken instanties van de lidstaten ter beschikking kan worden gesteld.
(16)
Overeenkomstig artikel 8, lid 3, van Richtlijn 98/70/EG moeten de lidstaten een jaarlijks rapport indienen met de nationale gegevens over de brandstofkwaliteit van het voorafgaande jaar, volgens het model dat is vastgesteld bij Beschikking 2002/159/EG van de Commissie van 18 februari 200224. Om te kunnen voldoen aan de door Richtlijn 2009/30/EG van het Europees Parlement en de Raad25 aangebrachte wijzigingen aan Richtlijn 98/70/EG en de daaruit voortvloeiende aanvullende rapportageverplichtingen van de lidstaten, is het omwille van de efficiëntie en de harmonisering nodig duidelijk te bepalen welke informatie uit hoofde van de rapportageverplichting inzake brandstofkwaliteit overeenkomstig artikel 8 van Richtlijn 98/70/EG gerapporteerd moet worden en bovendien een model vast te stellen voor het indienen van gegevens door de leveranciers en de lidstaten.
24
Beschikking 2002/159/EG van de Commissie van 18 februari 2002 betreffende een gemeenschappelijk model voor de indiening van samenvattingen van nationale gegevens over de brandstofkwaliteit (PB L 53 van 23.2.2002, blz. 30). Richtlijn 2009/30/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 tot wijziging van Richtlijn 98/70/EG met betrekking tot de specificatie van benzine, dieselbrandstof en gasolie en tot invoering van een mechanisme om de emissies van broeikasgassen te monitoren en te verminderen, tot wijziging van Richtlijn 1999/32/EG van de Raad met betrekking tot de specificatie van door binnenschepen gebruikte brandstoffen en tot intrekking van Richtlijn 93/12/EEG (PB L 140 van 5.6.2009, blz. 88).
25
NL
10
NL
(17)
Op 23 februari 2012 heeft de Commissie een ontwerpmaatregel voorgelegd aan het comité dat bij Richtlijn 98/70/EG is opgericht. Het Comité was niet in staat met de benodigde gekwalificeerde meerderheid een advies vast te stellen, en het is derhalve passend dat de Commissie krachtens artikel 5 bis, lid 4, van Besluit 2006/512/EG van de Raad een voorstel indient bij de Raad.
HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD: Artikel 1 Toepassingsgebied Deze richtlijn is van toepassing op brandstoffen die worden gebruikt voor de aandrijving van wegvoertuigen en niet voor de weg bestemde mobiele machines (met inbegrip van binnenschepen wanneer deze niet op zee varen), landbouw- en bosbouwtrekkers, en pleziervaartuigen wanneer deze niet op zee varen, en op elektriciteit voor gebruik in wegvoertuigen. Artikel 2 Definities Naast de reeds in Richtlijn 98/70/EG opgenomen definities wordt, voor de toepassing van deze richtlijn, verstaan onder:
26 27
NL
1)
"upstreamemissies": alle broeikasgasemissies die optreden voordat de grondstoffen een raffinaderij of een verwerkingsinrichting waar de brandstof, zoals bedoeld in bijlage I, is geproduceerd, binnenkomen;
2)
"natuurlijk bitumen als grondstof": een bron van raffinaderijgrondstoffen
–
die een API-dichtheid (zoals gedefinieerd door het American Petroleum Institute) van hoogstens 10 graden hebben, volgens testmethode D287 van de American Society for Testing and Materials (ASTM)26 gemeten in een reservoirformatie op de plaats waar zij worden gewonnen;
–
die een jaarlijkse gemiddelde viscositeit bij reservoirtemperatuur hebben die groter is dan de waarde berekend met de vergelijking: viscositeit (in centipoise) = 518,98e - 0,038T; waarbij T de temparuur in graden Celsius is;
–
die onder de definitie van bitumineus zand van GN-code 2714 overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad27 vallen; en
–
waarvan de bron door middel van mijnbouw of warmtegestimuleerde zwaartekrachtdrainage wordt ontsloten, waarbij de thermische energie hoofdzakelijk afkomstig is van andere bronnen dan de basismateriaalbron zelf;
3)
"olieschalie als grondstof": een bron van raffinaderijgrondstoffen die zich in een geologische formatie bevindt die vast kerogeen bevat en die valt onder de definitie van bitumineuze leisteen van GN-code 2714 overeenkomstig
American Society for Testing and Materials, http://www.astm.org/index.shtml Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 256 van 7.9.1987, blz. 1).
11
NL
Verordening (EEG) nr. 2658/8727. De grondstofbron wordt ontsloten door middel van mijnbouw of warmtegestimuleerde zwaartekrachtdrainage; 4)
"conventionele ruwe olie": raffinaderijgrondstoffen met een API-dichtheid van meer dan 10 graden, gemeten in een reservoirformatie op de plaats van oorsprong met testmethode D287 van de ASTM, en die niet vallen onder de definitie van GN-code 2714 overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 2658/8727. Artikel 3
Methode voor de berekening van de broeikasgasintensiteit van andere brandstoffen en energiedragers dan biobrandstoffen en rapportage door de brandstofleveranciers 1.
Met het oog op de toepassing van artikel 7 bis, lid 2, zien de lidstaten erop toe dat de brandstofleveranciers gebruikmaken van de in bijlage I beschreven methode om de broeikasgasintensiteit van de door hen geleverde brandstoffen te bepalen.
2.
Met het oog op de toepassing van artikel 7 bis, lid 1, tweede alinea, en artikel 7 bis, lid 2, van Richtlijn 98/70/EG verlangen de lidstaten van de leveranciers dat zij gegevens rapporteren met gebruikmaking van de definities en de berekeningsmethode in bijlage I. De gegevens worden jaarlijks gerapporteerd volgens het model in bijlage IV.
3.
De lidstaten passen de vereenvoudigde methode in bijlage I brandstofleveranciers die kleine en middelgrote ondernemingen zijn.
toe
voor
Artikel 4 Berekening van de uitgangsnorm voor brandstoffen en de broeikasgasintensiteitsreductie Met het oog op het verifiëren van het nakomen door de brandstofleveranciers van hun verplichting krachtens artikel 7 bis, lid 2, van Richtlijn 98/70/EG, verlangen de lidstaten van de leveranciers dat zij de door hen bereikte reducties van de broeikasgasemissies gedurende de levenscyclus van brandstoffen of elektrische energie vergelijken met de in bijlage II vastgestelde uitgangsnorm voor brandstoffen. Artikel 5 Rapportage door de lidstaten 1.
In de rapporten die de lidstaten overeenkomstig artikel 8, lid 3, van Richtlijn 98/70/EG bij de Commissie indienen, verschaffen zij de Commissie ook gegevens over de inachtneming van artikel 7 bis van die richtlijn, zoals vastgesteld in bijlage III bij deze richtlijn.
2.
De lidstaten maken voor de indiening van de in bijlage III vastgestelde gegevens gebruik van de ReportNet-instrumenten van het Europees Milieuagentschap die krachtens Verordening (EG) nr. 401/200928 ter beschikking worden gesteld. De
28
NL
Verordening (EG) nr. 401/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake het Europees Milieuagentschap en het Europees milieuobservatie- en -informatienetwerk (PB L 126 van 21.5.2009, blz. 13).
12
NL
lidstaten verzenden de gegevens, met gebruikmaking van het in bijlage IV vastgestelde en volgens die bijlage ingevulde model, via elektronische gegevensoverdracht naar het centrale gegevensarchief dat door het Europees Milieuagentschap wordt beheerd 3.
De gegevens worden jaarlijks in de in bijlage IV voorgeschreven vorm verstrekt. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de datum van de gegevensoverdracht en de naam van de contactpersoon bij de bevoegde instantie die verantwoordelijk is voor de controle en de rapportage aan de Commissie van de gegevens. Artikel 6 Sancties
De lidstaten stellen de regels vast voor de sancties die van toepassing zijn op inbreuken op krachtens deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen en nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze ten uitvoer worden gelegd. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op [twaalf maanden na vaststelling] van die bepalingen in kennis en stellen haar onverwijld in kennis van eventuele latere wijzigingen. Artikel 7 Omzetting 1.
De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op [twaalf maanden na vaststelling] aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede.
2.
Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.
3.
De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen. Artikel 8 Inwerkingtreding
Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie. Artikel 9 Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
NL
13
NL
Gedaan te Brussel,
Voor de Raad De voorzitter
NL
14
NL