Religieuze vervolging van christenen, een terreinverkenning Ron van der Spoel, adjunct-directeur Kerk & Theologie, Open Doors Nederland Hoofdstuk 3 Wanneer was er vervolging Om de terreinverkenning van christenvervolging compleet te maken kijken we na het ‘wat’, ‘wie’ en ‘waar’ van de vervolging nu naar het ‘wanneer’ van de vervolging: wanneer vond in de geschiedenis christenvervolging plaats? De eerste keer dat in de geschiedenis sprake is van christenvervolging lezen we in het Bijbelboek Handelingen. Dit boek is geschreven door Lukas en heet sinds de tweede eeuw ‘Handelingen (Acta) der Apostelen’. In de begintijd van de kerk ontstonden vele Acta, boeken waarin leven en leer van bekende kerkleiders en gelovigen werden beschreven. De meeste van hen waren martelaren, zodat de Acta bijna synoniem werden met de martelaarsgeschiedenissen. Het Bijbelboek ‘Handelingen der Apostelen’ staat aan het begin van deze traditie1. Ook in dit Bijbelboek gaat het over christenvervolging en over martelaren. Maar het doel van Lukas was breder. Hij beschrijft uiteindelijk hoe het evangelie van Jezus’ redding voor alle mensen wordt verspreid “in Jeruzalem, in heel Judea en Samaria tot aan de uiteinden van de aarde”2. In Handelingen volgt hij de route waarlangs het evangelie zich wereldwijd heeft verspreid, waarbij al snel vervolging plaats vond. Die vervolging begint al in hoofdstuk 4, als de eerste gemeente nog maar net ontstaan is. Haar leiders Petrus en Johannes worden op een avond gevangen genomen en de volgende dag ondervraagd3. Een historisch markeringspunt uit de begintijd van de gemeente en van de christenvervolging is de steniging van de diaken Stefanus in hoofdstuk 7 met als direct gevolg de vervolging van de gemeente in Jeruzalem:”Nog diezelfde dag brak er een hevige vervolging los tegen de gemeente in Jeruzalem, zodat allen verspreid werden over Judea en Samaria, met uitzondering van de apostelen”(Handelingen 8:1). Dit is de eerste keer dat er in de kerkgeschiedenis specifiek over vervolging wordt gesproken. Opvallend is daarbij dat de gemeenteleden vluchtten en verspreid werden over Judea en Samaria, maar dat de apostelen kennelijk in Jeruzalem bleven. De vraag is of zij de enigen waren die bleven. Er is namelijk ook sprake van vrome mannen die Stefanus met gevaar voor eigen leven begraven en een luide dodenklacht voor hem houden. Dit duidt erop dat zij, evenals de groep apostelen, Joden zijn. Er wordt door een aantal exegeten verondersteld dat het joodse deel van de eerste gemeente in Jeruzalem bleef en dat met name de Grieken van de gemeente werden opgejaagd en verspreid4 . Vervolgens neemt de beschrijving van Paulus reizen het grootste deel van de Handelingen der Apostelen in beslag5. Ook daarin speelt vervolging een grote rol, zoals al door Jezus werd aangekondigd aan Ananias in een visioen:”Ik zal hem tonen hoezeer hij moet lijden omwille van mijn naam”6. Dat ‘tonen’ gebeurde door de Heilige Geest, iedere keer als hij een stad binnen ging. In zijn afscheidstoespraak tot de oudsten van Efeze zegt Paulus “…. dat de heilige Geest me in iedere stad verzekert dat gevangenschap en vervolging mijn deel zullen zijn”7. Dit lijden omwille van Christus is voor Paulus een van de fundamenten van zijn theologie geworden, zoals we verderop zullen zien.
1
Susan A. Ashbrook Harvey and David G.Hunter, The Oxford Handbook of Early Christian Studies, Oxford z.j., p.604 Handelingen 1:8 3 Handelingen 4:3 en 5 4 John R.W. Stott, The Message of Acts, Leicester 1990, p.145 5 Handelingen 13-28 6 Handelingen 9:16 7 Handelingen 20:23 2
Niet alleen Paulus, ook de andere apostelen hebben direct of indirect met vervolging te maken gehad. Ze dienden een vervolgde gemeente, werden zelf vervolgd en schreven aan vervolgde broeders en zusters. De brieven van Petrus en Johannes staan vol verwijzingen naar de vervolgingen die hun lezers moeten doorstaan, het boek Openbaring verwijst er voortdurend naar. Martelaren De manier waarop Lukas de dood van Stefanus en de vervolging van de apostelen beschrijft, werd gevolgd door een grote hoeveelheid “Actes” (over het heldhaftig gedrag van de martelaren), “Passiones” (gedetailleerde beschrijving van het lijden wat christenen moesten doorstaan bij het volharden in het belijden van hun geloof) en “Martyria” (over het getuigenis wat de gelovigen gaven bij hun ondervragingen)8. Deze geschriften waren niet bedoeld als historisch betrouwbare beschrijvingen, maar als eerbetoon, als voorbeeld en als promotie van het christelijk geloof. Een ander doel van de martyriologieën was om door middel van de martelaarsverhalen de bestaande sociale Romeinse orde uit te dagen9. De Romeinen wilden van het lijden en sterven van de christenen volksvermaak maken, maar door de manier waarop de martelaren hun gruwelijke dood tegemoet traden, raakten velen diep onder de indruk. Zo werd de ondergang van de martelaar in de geschriften beschreven als een overwinning voor Christus. Al vroeg in haar geschiedenis verzamelde de Vroege Kerk deze martyriologieën, met als bekendste voorbeeld de “Historia Ecclesiastica” die Eusebius van Caesarea in 324 publiceerde. Dit is in zijn eigen woorden ‘een verzameling van de Vroege Martelaren’ (synagogeton archaion martyron). Deze verzameling bevat niet alleen historische verslagen, maar ook verhandelingen over het christelijk geloof10. Een martelaar is letterlijk een ‘getuige’ (martus). Bij Lukas betekent het een ooggetuige van Jezus, in Johannes’ evangelie wordt getuige zijn iemand die van zijn geloof getuigt en in Openbaring 2:13 wordt ‘getuige’ al verbonden met de dood als we lezen over “Antipas, mijn trouwe getuige, die gedood werd bij u …”. In de tweede eeuw was getuige al synoniem voor martelaar11. Er waren niet veel martelaren, omdat de meeste christenen die vervolgd werden op de vlucht sloegen of hun geloof afzwoeren. Degenen die het wel volhielden, werden dan ook als geloofshelden gezien en de waardering voor hen was zeer groot in de Vroege Kerk. We zien dat al in de eerste martyriologie de we kennen, de Martelingen van Polycarpus (165/6). Dit is een brief van de kerk van Smyrna aan de kerk van Philomelium in Frygië waarin ze vertelt over de gevangenneming, het getuigen voor de overheid en de dood van haar bisschop, die leerling was van de apostel Johannes. Daarbij verhaalt de brief de beroemde woorden van Polycarpus tot de gouverneur:”Gedurende 68 jaar heb ik Christus gediend en Hij heeft me nooit kwaad gedaan; hoe kan ik dan mijn Koning en Verlosser bespotten?”12. Dit geschrift laat zien waar het in het beschrijven van de martelaren om ging. Er is voortdurend in de woorden van Polycarpus een vergelijking met wat Jezus heeft geleden. Hij noemt het sterven “de beker van Christus drinken”13. De dood van Polycarpus werd in de Vroege Kerk gezien als een voorbeeld van hoe het martelaarschap op een Bijbelse manier werd ingevuld. Hij zocht het martelaarschap niet, verheerlijkte het lijden niet zoals velen in die dagen wel deden en zichzelf aangaven bij de autoriteiten. Toen hij wist dat hij gezocht werd, stopte hij met zijn werk en verborg zich voor de autoriteiten, maar toen hij gevonden werd en gevangen en gemarteld, onderging hij dit lijden en sterven waardig en getuigend van zijn Heiland.
8
Claudio Moreschini and Enrico Norelli, Early Greek and Latin Literature, A Literary History, Vol.1, p.213 Ashbrook Harvey and Hunter, idem, p.606 10 Claudio Moreschini and Enrico Norelli, idem, p.215 11 Everett Ferguson, Encyclopedia of Early Christianity, Second Edition, New York/London 1997, p.724 12 Everett Ferguson, idem, p.729 13 Markus 10:38,39 9
Er waren in die eerste drie eeuwen dus grote verschillen in de manier van omgaan met vervolging. Er waren de mensen die probeerden het te ontvluchten of te voorkomen en er waren er die het verheerlijkten en bijna opzochten. Een bekend voorbeeld van deze laatste groep is misschien wel de bekendste martelaar van de Vroege Kerk, bisschop Ignatius van Antiochië. Ignatius van Antiochië Deze bisschop schreef een groot aantal brieven naar de gemeenten die onder zijn hoede vielen en die zijn deels bewaard gebleven. Ze geven ons een goed beeld van hoe de kerk zich in zijn dagen in het Oosten ontwikkelde en hoe hij persoonlijk omging met vervolging en de dreigende marteldood. Hij schreef deze brieven op zijn reis als gevangene van Antiochie in Syrie naar Rome. Omdat hij een bekende en geliefde bisschop was, werd hij streng bewaakt en was hij dag en nacht geketend met tien kettingen aan tien soldaten14. Tijdens die laatste reis kwamen vertegenwoordigers van gemeenten naar hem toe, spraken met hem, discussieerden soms ook over leerstellige zaken of bemoedigden hem. Uit de brieven en uit andere bronnen kunnen we reconstrueren hoe zijn gevangenneming verliep en hoe hij dat beleefde15. Ignatius geeft nergens de indruk dat hij verraden is. Integendeel, hij beschrijft zijn gevangenneming als vereenzelviging met het lijden en sterven van Jezus. Daarom wil hij ook absoluut niet dat andere christenen pogingen zullen doen om hem vrij te krijgen. Hij schrijft:”I am writing to al the communities and impressing upon them that I die freely for God, provided that you do not prevent it”16. De vraag is of Ignatius het martelaarschap bewust heeft opgezocht of dat het hem is overkomen. In zijn dagen kwam het zelfgezochte martelaarschap vaak voor. Tertullianus vermeld een groep christenen in Azië die zich 185 n.Chr. meldden bij de Romeinse gouverneur met het verzoek hen ter dood te veroordelen17. De conclusie in het proefschrift van Henk Bakker luidt dat Ignatius bewust de weg van Jezus wilde gaan, waarbij het hem niet ging om de martelaarsdood an sich, maar om een offer voor God te worden, een relatie met Jezus te hebben, gebaseerd op hetzelfde lijden en sterven. In die weg wilde hij meer en meer op Jezus gaan lijken. Daarnaast deed hij het voor de eenheid van de kerk. Er was strijd, ook tegen hem, in Antiochië. Deze strijd ging zoals meestal in de eerste christen gemeenten over de vraag in hoeverre joodse gebruiken moesten worden gehandhaafd in de christelijke gemeenschap. Ignatius ging hieronder gebukt en wilde niets liever dan dat de kerk tot boete en berouw zou komen. De diepste reden voor zijn zelfopoffering en martelaarschap ligt hier: de kerk een voorbeeld geven van overgave aan Gods wil, van boete doen voor haar zonden. Zo zal de kerk Gods toorn kunnen afwenden. Hij ziet zichzelf als een lijdende profeet, die sterft voor het volk. Bakker verwoordt het zo:”With his death, he attempts to effect Christ’s grace vicariously and to avert judgement by taking the punishment on himself”18. In het martelaarschap in de Vroege Kerk zat dus sterk de notie van het plaatsvervangend lijden en sterven voor de gemeente, zoals ook Christus had gedaan. Zocht hij het martelaarschap? Ja, hij wilde graag de marteldood sterven om dichterbij Jezus te zijn en om zijn kerk te redden. Ignatius is een voorbeeld van een radicale discipel van Jezus. Zo waren er meer in de tweede eeuw na Christus. Maar lang niet alle christenen dachten en deden als hij. Er werd in die periode door christenen verschillend gedacht over de vanzelfsprekendheid van de vervolging. De een paste zich aan de omringende heidense cultuur, de ander ging er openlijk tegenin. Deze laatste vielen op. Zij verlangden naar kerkelijke vernieuwing, omdat het al snel was gaan kabbelen in de Vroege Kerk. Geloven werd iets gewoons voor de gelovigen en als men zich op de vlakte hield, had men niets van de overheden te vrezen (een situatie die nog steeds zo is in veel landen waar christenen vervolgd worden). Er was dus de tegenstelling tussen hen die rustig en onopvallend christen wilde 14
Josef Ton, Suffering, Martyrdom and Rewards in Heaven, Wheaton 1997, p.325 H.A. Bakker, Exemplar Domini, Ignatius of Antioch and His Martyrological Self-Concept, Katwijk aan Zee 2003, p.22 vv. 16 Rom. 4:1 geciteerd in H.A. Bakker, idem, p.23 17 Idem, p.25 18 Idem, p.124 15
zijn en hen die in het kader van de navolging van Jezus actief het evangelie gingen verkondigen en doorgeven. Door deze missionaire activiteiten groeide de kerk hard en dat maakte haar voor de autoriteiten tot potentieel gevaar. Het christelijk enthousiasme botste met de gevestigde orde19. Dat blijkt ook uit de beschuldigingen die tegen de christenen werden geuit en op grond waarvan ze werden veroordeeld tot de marteldood. Christenen mochten in het Romeinse rijk Jezus wel vereren, maar niet exclusief. Het moest zijn: Jezus en Jupiter en de keizer. De belangrijkste aanklacht tegen christenen was dat zij het compromis niet aangingen20. Ze waren echter niet alleen radicaal in hun geloofsovertuiging, maar ook in hun daden. Ze predikten liefde en bewezen liefde in de vorm van armenzorg, ziekenzorg en gevangenenzorg. Vandaar dat een vroegchristelijk anoniem geschrift aan Diognetus spreekt over:”Ze hebben lief, maar worden vervolgd”21. Apologeten Naast de voorbeelden van de martelaren werden gelovigen ook gestimuleerd om te volharden door het onderwijs van de apologeten. Ook zij vormen, samen met martelaren, een typisch kenmerk van de vervolgde kerk uit de eerste drie eeuwen. Met name in de tweede eeuw schreven bisschoppen en andere kerkelijke leiders uitvoerige verdedigingen van het christelijk geloof tegenover de beschuldigingen die geuit werden vanuit de heidense en filosofische omgeving. Daarmee probeerden zij niet alleen het christelijk geloof te verdedigen, maar ook vervolging te voorkomen. Tegelijkertijd onderwezen ze hiermee de christenen in de grondbeginselen van het christelijk geloof. Clemens van Alexandrië was een van de bekendste Grieks sprekende apologeten, Tertullianus was de meest bekende Latijn sprekende geloofsverdediger. Concluderend kunnen we zeggen dat de vervolgingen in de eerste drie eeuwen de rode draad vormden in de beschrijving van de jonge christelijke kerk. Niet dat de kerk constant vervolgd werd, maar naast daadwerkelijke vervolging bestond voortdurend de dreiging van geweld tegen christenen. Men hield er dagelijks rekening mee22. Een kerk die van buitenaf miskend en bedreigd werd en die van binnenuit te maken had met theologische twisten in haar zoektocht naar christelijke identiteit. Voor velen stonden in die dagen de martelaren met hun radicale navolging van Jezus symbool voor die christelijke identiteit23. Daarbij moet gezegd dat sommigen provoceerden en de marteldood opzochten, dat anderen vluchtten of christen zijn verborgen hielden, maar dat de overgrote meerderheid van de kerk vond dat het martelaarschap niet gezocht mocht worden, maar dat als men werd opgepakt, men trouw moest blijven. De apologetiek hielp hen hun geloof ook tegenover de vervolgers te verdedigen. Een nieuwe tijd: staatskerk Met het aantreden van de jonge keizer Constantijn, afkomstig uit een christelijk gezin, als heerser over het westen en z’n zwager Licinius als heerser over het Oosten brak een totaal andere tijd aan voor de kerk. Beide mannen vaardigden in 313 het edict van Milaan uit dat de kerk onbeperkte vrijheid van godsdienst verschafte en zelfs teruggave van de afgenomen bezittingen. Toen Constantijn later z’n zwager versloeg en alleenheerser werd van het totale Romeinse rijk ging hij nog verder met het bevoorrechten van de kerk. Hij smeedde kerk en staat zo nauw mogelijk aaneen, hetgeen eindigde met het uitroepen van de christelijke kerk tot staatskerk in 380 onder keizer Theodosius24. De ommekeer van Constantijn had meerdere motieven. Naast zijn persoonlijk geloof, gevoed door z’n ouders en de voorbeelden van geloofsvertrouwen bij de martelaren, lag er ook een strategisch motief aan ten grondslag. Net als de keizers voor hem had hij een sterke
19
Henk Bakker, “Ze hebben lief, maar worden vervolgd”, Radicaal christendom in de tweede eeuw en nu, Zoetermeer e 2007, 3 dr., p.25 20 Idem, p.29 21 Idem, p.11 22 E.Ferguson, Encyclopedia of Early Christianity, second edition, New York/London 1997, p.725 23 Henk Bakker, Idem, p.141 24 H.Berkhof en O.de Jong, Geschiedenis der Kerk, Nijkerk 1967, p.56
staatgodsdienst nodig om de eenheid in het Rijk te bewaren. Het christendom bleek een jonge en onuitroeibare godsdienst te zijn. Mede daarom koos hij voor de christelijke kerk als staatskerk25. Het gevolg was een totaal andere kerk dan in de eerste drie eeuwen. De kerk kreeg macht, werd op allerlei manieren bevoordeeld en werd dus ook steeds rijker. In plaats van een ondergrondse en eenvoudige kerk vol geestelijk leven, werd het een machtig instituut met steeds meer pracht en praal en met een mix van christelijke en heidense elementen in haar godsdienstige uitingen. De radicaliteit van de eerste eeuwen die de kerk zo getuigend maakte, verdween achter talloze compromissen. De keizer werd het hoofd van de kerk, de kerk was een middel tot politieke eenheid en het hele rijk werd gekerstend. Dit wordt het “corpus christianum” genoemd. Overigens bleek de hoop op eenheid door de ene staatgodsdienst tevergeefs te zijn, want de kerk ontwikkelde zich in twee richtingen en groeide daardoor uit elkaar: er was een westerse Rooms Katholieke kerk met Rome als centrum en een Oosters Orthodoxe kerk, met haar centrum in Constantinopel. Oosterse Kerk De oosterse Kerk, naast de Orthodoxen bestaand uit nestorianen26 en jacobieten, kreeg stevig voet aan de grond in Azië en het Midden-Oosten. De enorme zendingsdrang van de nestoriaanse christenen bracht velen tot geloof in God. Vanuit Antiochië reisde men via de bekende handelsroutes naar het Oosten en Noorden en bereikte men de uiteinden van het Perzische Rijk: Zuid-India, Bagdad, Teheran, Uzbekistan, China. Een enorm gebied werd bereikt met het evangelie. In 300 werd Armenië de eerste christelijke staat ter wereld!27. Tegelijkertijd was er ook in het Oosten sprake van ernstige vervolging. Toen Rome het centrum van het christendom werd, werden de christenen in het Oosten geassocieerd met de vijand, het Romeinse Rijk. De Perzen vervolgden daarop de christenen en doodden honderden geestelijken en hun bisschoppen. In de vierde eeuw werden in een periode van slechts veertig jaar ten minste 16.000 christenen gedood28 . Toch groeide het christendom in het Oosten tegen de Perzische vervolging in. In de 7e eeuw werd de Perzische overheersing langzaam maar zeker overgenomen door de opkomende Islam. De Oosterse Kerk was eeuwen lang de meerderheid, maar dat begon in de periode tussen de 7e en de 13e eeuw te kantelen. In Egypte was de Islam in de 9e eeuw in de meerderheid, in Syrië in de 10e eeuw. De druk van de Islam als overheersende godsdienst was groot. In de loop van enkele eeuwen gingen bijna ongemerkt steeds meer christenen over tot de Islam. Soms uit zakelijke overwegingen, soms vanwege een relatie, vanwege politieke belangen of omdat het gewoon makkelijker was. Sommigen geloofden echt dat de Islam de laatste en definitieve openbaring van God was, want hoe zouden de moslims anders bijna de hele toenmalige wereld kunnen veroveren? Anderen volgden gewoon de lokale leiders die overgingen van christendom naar Islam, zoals ze vroeger ook christen geworden waren. Tegelijkertijd wordt in de loop van de tijd door de Islamitische overheid de dhimmi ingevoerd voor alle niet-moslims. Zij moesten ook andere kleding dan de moslim bevolking dragen en mochten zich alleen per ezel voortbewegen. Als er een moslim in de buurt kwam, moesten ze afstijgen uit respect29.
25
L.Praamsma, De kerk van alle tijden, deel 1, Franeker 1979, p.70,71 De nestorianen geloofden dat de goddelijke en menselijke natuur van Jezus strikt gescheiden zijn. Tussen het Woord en Jezus bestond geen wezenseenheid, maar een wilseenheid. God woonde in hem als in een tempel. Zie Berkhof en De Jong, idem, p.66 27 Philip Jenkins, The Lost history of Christianity, The Thousand-Year Golden Age of the Church in the Middle East, Africa and Asia, New York 2008, p.54 28 Idem, p.57 29 Philip Jenkins, idem, p.126 26
Deze eerste fase van de teloorgang van de Oosterse kerk is dus de fase waarin de kerk tussen 600 en 1200 een minderheid wordt, met steeds meer onderdrukking van de moslim meerderheid. De tweede fase duurt van 1300-1900. Dit is de periode waarin het christendom bezwijkt onder de druk van de Islam. Waar de eerste fase vooral heel geleidelijk en ongemerkt ging, is hier een duidelijke oorzaak aan te wijzen. Door klimatologische verandering werd het Noorden steeds kouder en trokken hele volken naar het Zuiden. Dit waren met name Turken en Mongolen. Zij namen grote delen van het Midden-Oosten in en de Turken bezetten uiteindelijk zelfs Jeruzalem, hetgeen aanleiding is om de Westerse christenen te hulp te roepen om Jeruzalem te ontzetten: het begin van de kruistochten. De Turken, en na hen de Mongolen, doodden of deporteerden zo veel mogelijk christenen. Binnen een paar eeuwen was ook de minderheid die nog over was gebleven van de christenen in Azië en het Midden-Oosten, bijna geheel verdwenen. Wat eens zo groot en indrukwekkend en levend was aan christelijk geloof, was in een relatief korte tijd verdwenen of aangepast en daardoor bijna onzichtbaar geworden. De aanhoudende toestroom van moslims onder invloed van klimaat verandering en pest epidemieën en de steeds zwaardere vervolging brachten de kerk op de rand van de afgrond. Ze is tot op deze dag nauwelijks nog zichtbaar aanwezig in deze werelddelen. Westerse Kerk Als het gaat om grootschalige vervolging brak er in de kerk in het Westen gedurende de Middeleeuwen juist een lange periode aan van rust. De kerk werd Rooms Katholieke Kerk, de pausen en de vorsten streden regelmatig met elkaar om de politieke macht, maar de christenen werd verder geen strobreed in de weg gelegd. De theologie kon zich daarom steeds verder ontwikkelen met als bekendste theoloog Augustinus in Noord-Afrika. Al snel na de begintijd van de Westerse Kerk traden ook in haar gebied grote veranderingen op. Ook hier was het een volksverhuizing die de bestaande politieke verhoudingen op haar kop zette. De Germanen trokken naar het Oosten en Zuiden, de Westgoten naar Spanje, de Vandalen naar Noord-Afrika, de Bourgondiërs uit Noord-Duitsland naar Midden-Frankrijk en de Oostgoten van de Zwarte Zee vestigden zich in Italië. Hierdoor brokkelde de Romeinse macht in hoog tempo af en verdween de dragende cultuur voor de Rooms Katholieke Kerk. Toch bleek dit juist goed uit te pakken voor de kerk. Omdat de politieke eenheid was weggevallen, was de geestelijke eenheid van de oorspronkelijke bewoners juist des te belangrijker. De leider van de Westerse Kerk, de paus van Rome, belichaamde deze eenheid. De mensen ervoeren hem als de onofficiële keizer van het Rijk30. Hij breidde zijn invloed gestaag uit, zij het vooral naar het Noorden. In het Zuidelijk deel van de Westerse Kerk, dus in Noord-Afrika, kwam de Islam met kracht opzetten en veroverde binnen korte tijd deze hele regio. Ontstaan rond 600 ging de Islam als een storm over grote delen van de toenmalige wereld. In 638 veroverden moslims Jeruzalem al. Rond 700 vormde de Islam een halve maan die zich uitstrekte van de Pyreneeën via Noord-Afrika tot aan de Kaukasus. Zo had ze de christelijke wereld in de tang. Zonder steun van de overheid kwijnde de kerk al snel weg in deze gebieden. De zendingsdrang van de Westerse Kerk was dan ook vooral gericht op het Noorden. Patrick trok naar Ierland in 432, abt Augustinus arriveerde in 596 in Engeland, Willibrord landde in Friesland in 690 en Bonifatius, z’n opvolger, werd in 754 in Dokkum vermoord. Zij kerstenden de Noordelijke gebieden van Europa. Wat volgde was dat wereldse vorsten weer de macht gingen grijpen. Karel de Grote ging zijn spoor trekken en kwam daarmee in conflict met de machtige pausen. Die hadden zich inmiddels zo verrijkt en hadden zoveel macht, dat ze zich gedroegen als vorsten en koningen in plaats van als kerkelijke leiders die hun gemeenten dienen. Terwijl de pausen zich wentelden in luxe en macht, kwam er van onderaf een tegenbeweging op gang in de Westerse Kerk. Groepen als de Katharen in Zuid-Frankrijk en de Waldenzen rond Lyon riepen op tot terugkeer naar het evangelie, naar een leven in armoede om Christus’ wil en naar boete doen. Ze probeerden zo 30
Berkhof en De Jong, idem, p.82
Bijbels mogelijk te leven. Binnen de kerk ontstonden rond 1200 bedelorden, o.a. de orde der franciscanen, volgelingen van Franciscus van Assisi31. Zo kwamen de eerste scheuren in het bolwerk van een op macht en rijkdom beluste kerk. De roep om hervorming van de kerk werd luider en luider en de protesten tegen pauselijke misstanden werden steeds feller. John Wiclif in Oxford en Johannes Hus in Praag vormden geduchte tegenstanders van de gecorrumpeerde Katholieke Kerk. En toen kwam Luther. De monnik Maarten Luther werd sinds zijn gelofte aan God en zijn wijding tot priester in 1507 innerlijk beheerst door de vraag: “Hoe krijg ik een genadig God?”. Al studerend en docerend ontdekte hij steeds meer dat de leer van de goede werken, het vasten, waken, bidden en de zelfkastijding hier niets toe konden bijdragen. Hoe meer hij probeerde, hoe onrustiger hij werd. Na jaren zoeken en studeren in de Bijbel ontdekte hij, waarschijnlijk in 151432, aan de hand van Romeinen 1 dat de rechtvaardigheid niet door onze werken, maar door het geloof in Jezus’ volbrachte werk aan het kruis is. Dit inzicht veranderde zijn geloof, zijn leven en dus ook zijn staan in de Rooms Katholieke Kerk, die helemaal ingericht was op goede werken en menselijke heilsbemiddeling. Het kwam tot een botsing tussen Luther en zijn kerk door de aflaathandel die welig tierde. Vergeving kopen, dat was precies het omgekeerde van wat Luther in de Schrift had ontdekt. Hij preekte tegen de aflaathandel en kreeg daardoor de paus tegen zich. Die begon een ketterproces, waarin Luther zich beriep op de Schrift als enige absolute gezagsbron en dus niet de paus of de geestelijken. Luther werd in een pauselijke bul beschuldigd van ketterij op basis van 41 van zijn uitspraken. De beslissing over zijn lot werd echter niet in Rome genomen, maar op de Rijksdag te Worms waar Karel V de keurvorsten van Duitsland verzamelde om een oordeel over Luther en zijn inmiddels brede beweging te vellen. Dit vond plaats op 18 april 1521. Na deze rijksdag vaardigde Karel V een edict uit waarin Luther en zijn aanhang in de rijksban werden gedaan en hun geschriften moesten worden verbrand. Dit maakte Luther en de zijnen vogelvrij. Na eeuwen was er in de Westerse kerk weer sprake van vervolging, maar dit keer vervolgde de Kerk haar eigen ‘kinderen’. De ene christen die de andere christen vervolgt, ook dat is iets wat we vandaag nog steeds zien. Maar ook nu zien we weer hetzelfde patroon als overal waar vervolging plaatsvindt: de Kerk groeit tegen de verdrukking in. De hervormingsbeweging die Luther was begonnen ging als een lopend vuur door West-Europa. Omdat de hervorming niet te stuiten bleek, werd in 1555 de godsdienstvrede van Augsburg gesloten, waarbij de evangelische geloofsbeleving evenveel recht kreeg als de Rooms Katholieke Kerk. Degenen die in die relatief korte periode van vervolging het meest hadden geleden waren de zogenaamde anabaptisten. Deze doperse stroming had een groot heiligheidideaal, wilde in alle opzichten naar het evangelie leven, benadrukte het werk van de Geest en men liet zich ‘overdopen’(ana betekent opnieuw). Doordat ze geen enkel compromis wilden sluiten, werden ze heviger dan anderen uit de hervorming vervolgd. Ze trokken zich zoveel mogelijk terug in hun eigen gemeenschappen. Een bekende anabaptist was Menno Simons. In deze tijd werden in Europa ook de Franse Waldenzen vervolgd. De katholieke Franse koning Frans I joeg hen op tot diep in de Frans-Italiaanse Alpen. Rond Lyon verzamelden zich steeds meer gemeenten onder de naam Hugenoten. Veel Hugenoten waren van adel en vormden daarmee een bedreiging voor de rest van de Franse edelen. Ze stonden theologisch onder leiding van Calvijn en waren goed georganiseerd als kerk. Door hun adellijke positie waren ze echter ook een politieke factor geworden. In de nacht van 23 op 24 augustus 1572 waren veel adellijke Hugenoten bij elkaar voor het huwelijk van de zus van de koning. Die nacht vielen katholieke edelen 31 32
Berkhof en de Jong, idem, p.108 Idem, p.141
de Hugenoten aan en doodden hen. Deze nacht heet de Batholomeusnacht. In de weken daarna werden nog eens tienduizenden andere Hugenoten gedood of verjaagd. Tot op de deze dag is het protestantisme in deze regio’s een kleine minderheid. Na deze periode in de 16e eeuw is er van grootschalige vervolging geen sprake meer geweest in de kerk van het Westen. Als we deze samenvatting van de geschiedenis van de vervolging overzien, kunnen we een aantal conclusies trekken: 1. Aanvankelijk was vervolging iets wat in golven over de Kerk heenging. Er waren perioden van rust en perioden van felle vervolging. Dat kwam mede omdat het vervolging door machthebbers was en die wisselen steeds van positie. Later, met name bij vervolging onder de Islam of andere religies, is het meer een constante factor voor de kerk die daardoor kwetsbaar blijft. 2. Vervolging wordt vaak veroorzaakt door een combinatie van factoren: sociale factoren, natuurverschijnselen en religieuze factoren. Volksverhuizingen onder invloed van klimatologische veranderingen, maar ook economische migraties kunnen de situatie in een gebied drastisch veranderen. De bevolkingssamenstelling verandert en daarmee ook het godsdienstig karakter van een gebied. Een andere godsdienst wordt meerderheidsgodsdienst en gaat de oorspronkelijke godsdienst onderdrukken. Dit gebeurt tot in onze tijd aan toe. 3. Vervolging begint meestal voorzichtig en onopvallend om vervolgens te exploderen. Er is, als je de verschillende situaties uit het verleden op een rijtje zet, een bepaalde volgorde te herkennen. Ron Boyd-MacMillan heeft die als volgt beschreven33: Er moet een machtsvacuüm zijn waarin de extremisten naar het centrum van de samenleving kunnen opschuiven Er moet een man of vrouw zijn die als ‘architect’ de strategie bedenkt om dit voor elkaar te krijgen Men creëert een leugen om de meerderheid achter zich te krijgen tegen een bepaalde minderheidsgroep Men mobiliseert de massa om iedereen onder de indruk en bang te maken en zo het protest de kop in te drukken Men heeft een statement dat voortdurend zo luid en nadrukkelijk mogelijk gecommuniceerd wordt zodat ieder er in gaat geloven. 4. Vervolging treft met name radicale gelovigen die zich niet willen aanpassen. Hier lag vanaf het begin van de kerk een gevoelig punt binnen de vervolgde kerken. Niet iedere gelovige ging op dezelfde manier met vervolging om. Sommigen vluchtten, anderen pasten zich zoveel mogelijk aan hun niet-gelovige omgeving aan en de radicale christenen kwamen openlijk voor hun geloof uit, sommigen daagden zelfs uit. Tot op de huidige dag is dit een punt van discussie binnen de kerken die vervolgd worden. 5. De bekende uitspraak van Tertullianus (2e eeuw Noord-Afrika) “Semen est sanguis Christianorum”(vrij vertaald: het bloed van de martelaren is het zaad van de kerk) blijkt onverminderd waar te zijn34. Door de geschiedenis heen is geprobeerd om de kerk of de 33
Ron Boyd-MacMillan, Faith that Endures, p.48-57. In het Nederlands uitgebracht onder de titel ‘Volharden in geloof’, Uitgeverij Boekencentrum Zoetermeer. 34 David J.Bosch, The Vulnerability of Mission, Occasional Paper 10, Birmingham 1991, p2
geloofsgemeenschappen in bepaalde regio’s uit te roeien, maar altijd bleek dat er ondergronds een deel bleef voortbestaan die groeide en vrucht droeg. Dat is ook vandaag nog zo: in Noord-Korea, in Noord-Afrika, op het Arabisch Schiereiland, in de Golfregio, overal is de kerk van Christus en groeit zij tegen de verdrukking in.