Reisvoorbereiding Ivar ONRUST
Op ruim water is een andere voorbereiding nodig dan voor het varen op plassen en rivieren.
Men heeft hier dan ook een andere uitrusting nodig van schip en bemanning
•
Sinds 1998 zijn alle nieuwe schepen voorzien van een CE-markering, die naast bouwvoorschriften ook aangeeft voor welk vaargebied het schip geschikt is.
•
Voor ruim water kennen we indeling A tm C. – CE-A:Oceaan, windkracht > 8 Bft en golfhoogte > 4 meter. – CE-B:Zee, windkracht < 8Bft en golfhoogte tussen 2 en 4 meter. – CE-C:Kust, kustwateren, baaien, riviermondingen, meren en rivieren, windkracht tussen 4 en 6 Bft en golfhoogte t/m 2 meter. – CE-D:Beschut op kleine meren, rivieren en kanalen, windkracht t/m 4 Bft en golfhoogte t/m 0,5 meter.
• • • • • • • •
De CE-keur let onder andere op de volgende punten: sterke romp kuiplozing afsluiters reling noodbesturing antislipdek lenspomp
Uitrusting aan boord •
•
Aan boord van een schip op ruim water is niet alleen een almanak en een ANWB waterkaart nodig. Belangrijk is om een gedetailleerde, zogenaamde hydrografische, kaart te hebben van het totale vaargebied. Met daarop de aanloop routes van havens en kanalen. Op de kaart staat een legenda, met daar in uitleg van de symbolen, de naam van het vaargebied en schaal , datum van uitgifte, schaalverdeling en de noorderbreedte, oosterlengte.
ZEEKAARTEN Algemeen Er bestaat één soort kaart die geschikt is voor watersport op zee, de wadden-zee en het IJsselmeer. Dat is de zeekaart. uitgegeven door Chef Hydrografie op A2 formaat. Deze kaart wordt ieder jaar opnieuw uitgegeven. Ieder zeegebied heeft een nummer. Op de kaart is aangegeven t/m welke datum Berichten Aan Zeevarenden (B.A.Z.) in de kaart zijn verwerkt. Berichten aan Zeevarenden worden ook door de Ch Hy uitgegeven. Er zijn 2 uitgaven: Iedere week. Gratis ter inzage Ieder kwartaal. Tegen verkoopprijs
bij de agenten bij de agenten
Tevens worden de Berichten gepubliceerd in de betere watersportbladen De Berichten zijn te allen tijde verkrijgbaar bij de erkende agenten: Harri, Amsterdam Datema, Delfzijl Observator, Rotterdam.
Op zeekaarten zie je wat op en onder water gefixeerd is. Tevens worden een aantal belangrijke Landkenmerken ook getoond. Op een zeekaart kun je redelijk ook de weg op land vinden. Algemeen kenmerk van de zeekaart: Hoe donkerder de kleur, hoe ondieper het water.
ZEEKAARTEN Algemeen kenmerk van de zee: Getij: eb en vloed. Kortom, de diepte op de kaart is nooit de diepte die er werkelijk is als je er toevallig vaart. Het dieptecijfer geeft uitsluitend een indicatie over de diepte ter plekke met eb. Aardig om te weten als er 10 staat, toch wel eng als er 1 staat. De cijfers geven altijd de diepte of de hoogte in meters aan. Bij diepten, hoogten kleiner dan 5 meter worden ook de decimeters vermeld. Wat is nu de werkelijke diepte op enig moment? Zonder al te veel te theoretiseren: U moet uitgaan van 2 begrippen -Het reductievlak -Laag/laagwaterspring (LLWS) Laag/laagwaterspring is het gemiddelde van alle laagwaterstanden bij springtij van de laatste vijf jaar. Er kunnen dus nog lagere waterstanden voorkomen! Lagere waterstanden betekent
ondieper dan op de kaart aangegeven!
ZEEKAARTEN De laagste waterstanden treden op bij: harde oostelijke wind
En hoge barometerstanden En spring tij Bij zo’n situatie kan de waterspiegel soms bijna 1 meter lager staan dan LLWS. LLWS loopt dus als een rechte lijn door het reliëf van geulen en banken.
Deze rechte lijn noemt men het reductievlak. Alle getallen in een zeekaart worden ten op zichtte van dit vlak aangegeven. LLWS is dus hetzelfde als het reductievalk!! NB. LLWS is
niet
hetzelfde als N.A.P.!!
Getijdenbeweging De zon en maan zorgen voor een grote golf over de zeeën en oceanen. Deze veroorzaakt hoog- en laagwater. Van hoog- naar laagwaterstand noemt men eb. Van laagwater naar hoogwater noemt men vloed. In West-Europa hebben we per dag ongeveer twee keer hoogwater en twee keer laagwater. Ongeveer 2 keer want een maansdag is 24u 50m. Tussen twee keer hoogwater zit dus 12 uur en 25 minuten. Dus in 1 maansdag zit: 2x hoogwater 2x laagwater dus 4x eb en vloed
Getijdenbeweging Een praktijkgeval. Met mooi weer vaart u door een geul. Het is bijna laagwater. U ankert in de geul en waadt naar de nabije bank. Het water is kniediep en u meet de diepte op de bank. Uw loding is 4 dm. Volgens de kaart steekt de bank 2 dm boven het reductievlak uit. Het reductievlak ligt op deze dag bij eb dus 6 dm onder water. Een loding in de geul bevestigt dit. De kaart geeft als diepte 1,9 en u loodt 2,5 meter. Tussen twee haakjes, loden doet men met een dieplood (voor grotere diepten) of een slaggaard (pikhaak) voor dieptes tot 3 m.
Loding
Loding
Getijdenbeweging Veel vraagstukken op het examen gaan over deze problematiek. Maar om die goed op te kunnen lossen moeten we nog iets weten over springtij , doodtij en verval. Het Verval is het verschil tussen HW en het daarop volgend LW. (hoog water en Laag water) Springtij komt voor enige etmalen na VM of NM. (volle maan en nieuwe maan) Doodtij komt voor, enige etmalen dagen na EK of LK. (eerste kwartier en laatste kwartier) Er is dus om de 14 dagen springtij en om de 14 dagen doodtij Bij springtij is het hoogwater hoger en het laagwater lager dan normaal. Bij doodtij is het laagwater hoger en het hoogwater lager dan normaal. De werkelijke situatie ten opzichte van uw kaart is dus bij hoogwater (vloed) springtij het gunstigste.
Getijdenbeweging Er staat dan veel meer water dan de gemelde diepten.De tijden van HW en LW alsmede uurstanden en rijzing vindt u in “Waterstanden en Stromen langs de Nederlandse kust en aangrenzend gebied". Hierin staat ook een beperkte stroomatlassen uitgegeven door Ch Hydrografie. Er verschijnt ieder jaar een nieuwe uitgave. Dit is de goedkoopste “alles in een” boek op gebied van getij en stromen
De tijden van alleen HW en LW vindt u in diverse boekwerken. De bekendste zijn - Almanak voor het watertoerisme, dl 2 - Enkhuizer almanak
De vorm van veel examenvraagstukken is als volgt: U heeft een schip met een gegeven diepgang en u wilt door een bepaalde geul of naar een bepaalde haven. Hoeveel water heeft u onder de kiel? Meestal vaart u in vraagstukken enige dagen na EK of LK. Dus doodtij! Voorbeeld: U wilt in de haven van Burghsluis aanleggen. In de kaart ziet u bij de haven het dieptecijfer 2,6. Het is 2 dagen na maanstand EK. Uw schip steekt 1,5 m diep. Hoeveel water zal er nog onder de kiel staan bij laagwater? a. 5 dm b. 15dm c. 17dm Gem. HW
Getijgegevens:
Gem. LW
Springtij
Doodtij
Springtij
Doodtij
3,7 m
3,0
0,3
0,6
Uitwerking: Bepaal: Springtij of doodtij? In dit vraagstuk: doodtij Teken het reductievlak Teken het dieptecijfer van 2,6 reductievlak (=Diepte van de haven) Teken de doodtijstand van 0,6 reductievlak (=Waterspiegel) Stippel de lijn die 1,5 waterspiegel ligt (=Diepgang) Nogmaals de stapsgewijze uitwerking: Bepaal: Springtij of doodtij? Teken het reductievlak Teken het bodemreliëf t.o.v. het reductievlak (positief of negatief; dus GEUL of BANK) Teken de waterspiegel (gem. LW of HW BOVEN reductievlak uit tabel) Bepaal het verschil tussen waterspiegel en bodem, de LODING Bepaal het verschil tussen LODING en DIEPGANG
Opgave:
In de kaart van de Waddenzee vindt u de volgende getijgegevens: Hoogte van gemiddeld HW boven reductievlak: Bij springtij 2,40 meter Bij doodtij 2,10 meter U wenst op 17 maart een wantij te passeren, waarbij in de kaart als hoogtecij-fer staat vermeld +1,2. In de getijtafel vindt u 15 maart maansfase NM. 1: Als de diepgang van uw schip 160 cm bedraagt en u passeert juist met HW deze ondiepte, hoeveel water heeft u dan nog onder de kiel wanneer in Harlingen bij HW i.v.m. harde westelijke wind een verhoging van omstreeks een halve meter wordt voorspeld? a. omstreeks 10 cm b. omstreeks 50 cm c. schip stoot op de bodem 2: Vaart u, met het resultaat van vraag a, over dit wantij?