Registratiehandleiding interne geneeskunde 2013 versie 1.6
Een handleiding voor internisten over het registreren in het DOT-tijdperk.
2 Inhoud: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10.
Wat moet worden geregistreerd? Algemene registratieregels Uitzonderingen op de afsluitregels voor interne geneeskunde Parallelle zorgtrajecten Medebehandeling of ICC Add-ons Scopieën Rijbewijskeuringen Continue glucosemeting Toelichting zorgproduct medische omschrijving
Bijlage 1. Bijlage 2. Bijlage 3 Bijlage 4. Bijlage 5 Bijlage 4.
Medicinale oncologische behandelingen Medicinale oncologische behandeling per infuus of per injectie bij acute leukemie Chronische zorg met dialyse Stamceltransplantatie Orgaantransplantatie Endoscopische zorgactiviteiten
3 Inleiding In de dagelijkse praktijk zal de internist bij het registreren van de zorg niet veel hoeven merken van de overgang naar DOT. Het zorgtype en de typerende diagnose moeten als voorheen worden geregistreerd. Nieuw in DOT is met name het belang van een goede registratie van de zorgactiviteiten (voorheen verrichtingen). Deze zorgactiviteiten moeten op de juiste wijze in het ziekenhuis informatiesysteem worden ingevoerd. Op basis van de zorgactiviteiten wordt het zorgproduct (en declaratie) door de “grouper” berekend: afgeleid. De behandel-as hoeft u in DOT niet meer te registreren, tenzij hier lokaal andere regels over zijn afgesproken. De gehele behandeling van een patiënt wordt weergegeven met de term “zorgtraject”. Dit zorgtraject kan bestaan uit één declarabel traject of meerdere declarabele trajecten. Deze worden “subtrajecten” genoemd. Bijvoorbeeld eerst een subtraject 11 (initiële of openings DBC), gevolgd door een subtraject 21 (vervolg DBC) vormen samen een zorgtraject. Het afsluiten van een zorg(sub)product gebeurt automatisch na verloop van het aantal dagen dat voor dat zorgproduct is bepaald. 1. Wat moet worden geregistreerd? Om een DBC-zorgproduct af te leiden moet het zorgtype, de typerende diagnose (uit typeringslijst interne geneeskunde) en de uitgevoerde zorgactiviteiten worden geregistreerd. Het is van essentieel belang dat de zorgactiviteiten aan de juiste zorgproducten worden gekoppeld, zodat bij met name parallelle zorgtrajecten de juiste DBC-zorgproducten worden afgeleid. Naast patiëntennummer, geslacht, leeftijd, zorgtrajectnummer, begin- en einddatum en behandelend specialisme moet bij een zorgtraject ook de verwijsgegevens worden vastgelegd. De verwijzing betreft een interne verwijzing (door een specialisme uit de eigen instelling) of een externe verwijzing, zoals de huisarts of een specialisme van een andere instelling. Nadere informatie: - Typeringslijst 0313 inwendige geneeskunde - Zorgactiviteitentabel en handboek voor gebruik van zorgactiviteiten 2. Algemene registratieregels Bij de introductie van DOT per 1 januari 2012 veranderen de registratieregels. Bij de DOT registratieregels zijn vooral de openings- en sluitingscriteria anders geformuleerd. In de onderstaande twee tabellen worden in het kort de openingsregels van een zorgtraject en de afsluitregels van een (sub)traject weergegeven. Openen Zorgtraject ZT 11 en ZT 21
Bij een nieuwe zorgvraag: Elk poortspecialisme mag een eigen zorgtraject openen. Parallel traject is toegestaan, mits combinatie van diagnose niet verboden is (zie ook paragraaf 4.)
ZT 13
Bij een intercollegiaal consult (ICC) voor een patiënt die klinisch is opgenomen (zie ook paragraaf 5). Een ICC mag alleen worden geregistreerd bij een klinische opname waarbij één of meer verpleegdagen en/of IC behandeldagen zijn geregistreerd.
ZT41
Bij een ondersteuning (overig zorgproduct) op verzoek van de 1 lijn of een specialisme werkzaam binnen dezelfde instelling voor welke de DBC-systematiek niet geldt. Indien het overige zorgproduct binnen één week na het moment van uitvoering leidt tot opening van een zorgtraject, kan er geen overig zorgproduct worden gedeclareerd. ZT4 wordt dan gewijzigd naar een ZT11.
e
4 ZT 51 en ZT 52
Bij opname op de IC-afdeling en voor een IC-intercollegiaal consult buiten de IC Bij ondersteuning van de hoofdbehandelaar (door anesthesist of door een poortspecialist in de rol van ondersteuner). Bijvoorbeeld de scopieën van de internist uitgevoerd op aanvraag van een chirurg.
Algemene Afsluitregels ZT 11 en Klinisch subtraject ZT 21
e
Op de 42 dag na ontslagdatum Wanneer binnen deze 42-dagen periode na (de laatste ontslagdatum nog een dagverpleging of operatieve ingreep plaatsvindt, dan wordt toch e afgesloten op de 42 dag na ontslag uit de kliniek. Wanneer binnen deze 42-dagen periode een klinische (her)opname plaatsvindt dan wordt e afgesloten op de 42 dag na de ontslagdatum van de laatste klinische opname.
Niet-klinisch subtraject met operatieve ingreep
e
Op de 42 dag na de datum dat de operatieve ingreep heeft plaatsgevonden. Wanneer binnen deze 42 dagen de patiënt opnieuw een operatieve ingreep ondergaat dan e wordt afgesloten op de 42 dag na de datum van de laatste ingreep.
Niet-klinisch subtraject met conservatieve behandeling
e
ZT11: op de 90 dag na de opening van het subtraject. e
ZT 21: op de 365 dag na de opening van het subtraject. Alle subtrajecten
Na 365 dagen, indien het subtraject na 365 dagen nog openstaat. Bij het afsluiten van het zorgtraject bij overlijden van de patiënt.
ZT 13
Bij het afsluiten van het bijbehorende zorgtraject 13, Een ZT 13 wordt afgesloten op het moment dat de patiënt uit de instelling wordt ontslagen.
ZT 41
Bij het afsluiten van het bijbehorende zorgtraject 41. Een ZT 41 wordt afgesloten direct na uitvoering van de (laatste) zorgactiviteit als onderdeel van het OVP.
5 ZT 51 en ZT 52
Opname IC-afdeling: op het moment dat de patiënt ontslagen wordt van de IC IC-intercollegiaal consult buiten de IC: op de dag van de uitvoering van het intercollegiaal consult. Ondersteunend zorg/subtraject:op het moment dat het subtraject van de hoofdbehandelaar wordt afgesloten.
Nadere informatie: - Registratieregels - Algemene toelichting op de registratieregels - Tabel niet toegestane parallelle DBC’s (zie paragraaf 4) 3. Uitzonderingen op de afsluitregels voor interne geneeskunde Voor de volgende behandelingen zijn uitzonderingen op de algemene afsluitregels van toepassing: - Medicinale oncologische behandelingen (bijlage 1). - Medicinale oncologische behandelingen bij acute leukemie (bijlage 2) - Chronische zorg met dialyse (bijlage 3). - Stamceltransplantatie (bijlage 4). - Orgaantransplantatie (bijlage 5). - Endoscopische zorgactiviteiten (bijlage 6). 4. Parallelle zorgtrajecten Een parallel zorgtraject bij eenzelfde specialisme mag alleen worden geopend indien er aantoonbaar, vanuit het medisch dossier, sprake is van een andere zorgvraag dan waar de patiënt voor wordt behandeld en voor deze zorgvraag een separaat zorgtraject (diagnosestelling en behandeling) noodzakelijk is. Daarbij geldt dat het subtraject van het parallelle zorgtraject een zorgprofiel heeft met eigen zorgactiviteiten met minimaal 1 zorgactiviteit uit zorgprofielklasse1, 2, of 3 of een zorgactiviteit uit de lijst operatieve (42-dagenregel zorgactiviteiten) verrichtingen (en/of een zorgactiviteit uit één van de groepen chronische thuisbeademing en/of, chronische dialyse en/of, verstrekking van oncologische medicatie per infuus of per injectie en/of, één zorgactiviteit voor gespecialiseerde technieken voor fertiliteitsbehandelingen. Daarnaast mag de combinatie van de (typerende) diagnoses van beide subtrajecten niet voorkomen in de diagnosecombinatietabel: Diagnosecode A 6 701 221 222 221 323
Omschrijving Analyse buikklachten zonder diagnose
Diagnose B
omschrijving
927
Maligniteit colorectaal
IJzergebreksanemie nno Diabetes Mellitus zonder secundaire complicaties Diabetes Mellitus met secundaire complicaties Diabetes Mellitus zonder secundaire complicaties Acute nierinsufficiëntie zonder dialyse
927
Maligniteit colorectaal
311
Hypertensie
311
Hypertensie Diabetes Mellitus met secundaire complicaties Chronische nierinsufficiëntie (geen dialyse) (20-40 ml/min)
222 324
Bij interne geneeskunde is het openen van parallelle zorgtrajecten met twee identieke diagnosen niet toegestaan.
6
Bij parallelle klinische zorgtrajecten kan slechts één klinisch zorgproduct gedeclareerd worden, het andere traject resulteert in een ambulant zorgproduct. 5. Medebehandeling of ICC Een zorgtraject met subtraject ZT13 (Intercollegiaal consult) wordt geopend wanneer een internist een kortdurend diagnostisch of screenend patiëntencontact uitvoert op verzoek van de hoofdbehandelaar tijdens een klinische opname voor een ander specialisme. Let op: registreer hierbij altijd de zorgactiviteit 190009 ICC. Wanneer naar aanleiding van een intercollegiaal consult de behandeling van de patiënt wordt overgenomen (of resulteert in een medebehandeling), dan wordt er geen nieuw zorgtraject geopend maar wordt zorgtype 13 omgezet naar zorgtype 11. Er is sprake van medebehandeling (zorgactiviteit 190017) wanneer een specialist de patiënt (die reeds onder behandeling is bij een ander specialisme) voor een eigen zorgvraag (bij zijn/haar specialisme) gaat behandelen. Bij medebehandeling opent elk betrokken poortspecialisme een eigen zorgtraject en registreert daar de zorgactiviteiten bij. De zorgactiviteit medebehandeling mag zo vaak geregistreerd worden als is uitgevoerd. Dus als de internist vaker tijdens de klinische opname langskomt, mag hij voor elk bezoek een zorgactiviteit 190017 registreren, zodat een zwaarder zorgproduct kan worden afgeleid. 6. Add-ons Dit zijn declarabele zorgproducten die additioneel bij het zorgproduct declarabel worden gedeclareerd. Het betreft zorg op de intensive care en de toediening van dure- en weesgeneesmiddelen. 7. Scopieën In tegenstelling tot voorgaande jaren maken scopieën geen onderdeel uit van het poorthonorarium. Ook de door internist uitgevoerde scopieën dienen dus in het B-segment gehonoreerd te worden conform het onderhandelde zorgprofiel en de lijst met maximumhonoraria. Over de hoogte van het ondersteunershonorarium zal dus van te voren met de zorgverzekeraars moet worden onderhandeld. 8. Rijbewijskeuringen Het komt steeds vaker voor dat internisten een medisch keuring voor het rijbewijs uitvoeren. Voorheen konden alleen de specialismen neurologie en cardiologie dit registreren met zorgactiviteit 119020 “Rijbewijs: rapporten op verzoek van het centraal bureau rijvaardigheidsbewijzen (CBR) in rekening te brengen aan de te keuren persoon”. Met ingang van 1 januari 2012 heeft de NZa en DBC-Onderhoud bepaald dat de zorgactiviteit 119020 niet meer beperkt is tot de specialismen neurologie en cardiologie en kunnen internisten deze zorgactiviteit ook registreren. 9. Continue glucosemeting Er zijn per 1 januari 2012 twee nieuwe zorgactiviteiten continue glucosemeting geïntroduceerd: 39575 Begeleiding van patiënten bij continue glucosemeting. 190351 Device voor real-time continue glucosemeting (RT-CGM). Daarnaast is er de reeds bestaande zorgactiviteit: 39641 Continue glucosesensor meting, gedurende 3 dagen, diagnostisch. Continue Glucosemeting (CGM ) wordt toegepast in de thuissituatie bij diabetes type I patiënten en wordt onder voorwaarden als verzekerde zorg beschouwd. Voor de registratie van het begeleidingstraject is een registratiecode (039575) aangemaakt zodat binnen de internistische diabetes zorgproducten inzicht ontstaat over hoeveel patiënten gebruik maken van deze monitoring, waarop nadere uitwerking van de afspraken tussen verzekeraars en aanbieders mogelijk is (in het kader van het B segment). Daarnaast is er een materiaalcode aangemaakt voor het gebruikte device (190351) waarop kostentoerekening kan plaatsvinden.
7 De code 039575 voor de begeleiding kan vanaf 1 mei 2012 niet meer worden geregistreerd. Deze code wordt afgesloten, omdat feitelijk alle zorg die in het kader van de device plaatsvindt opgenomen is in de code voor de device zelf. Kortom: voor kortdurende diagnostische glucosemetingen kan code 039641 worden vastgelegd. Bij langdurige glucosemeting (monitoring) kan code 190351 (alleen bij uitgifte van het materiaal) worden geregistreerd. De extra inspanning, die de continue glucosemeting van de internist vergt, wordt geregistreerd door frequentere controles en hierdoor wordt een “zwaarder DBC-zorgproduct” afgeleid. Het registreren van een kortdurende diagnostische glucosemeting (039641) levert het zorgproduct 040201004 (Diagnostisch zwaar/therapeutisch licht/endocrien diabetes) op, waarbij het aantal polikliniekbezoeken geen bepalende factor is voor het honorariumtarief. 10. Zorgproduct medische omschrijving Bij het vormgeven van de Latijnse omschrijving zijn onder andere de volgende uitganspunten gehanteerd: -
-
-
-
De omschrijving is opgebouwd uit minimaal twee onderdelen, de beschrijving van de behandeling en - altijd op de laatste positie - de verkorte naam van de zorgproductgroep. Wanneer er binnen een zorgproductgroep nog een verdere onderverdeling is gemaakt bijvoorbeeld op basis van diagnose(n) en/of specialisme(n) moet dit tot uitdrukking komen in de omschrijving. Voorbeeld: 020109013 - Prostaatmaligniteit | Oper open (zeer) zwaar | Met lymfklieroperatie | Nieuwv maligne gesl org/prostaat man Het 1e onderdeel is de zorgproductcode; het 2e de diagnose prostaatmaligniteit; het 3e een (zeer) zware open operatie; het 4e ‘in combinatie met een lymfklieroperatie’; met tenslotte als laatste onderdeel de verkorte beschrijving van de zorgproductgroep. Uit de naamgeving moet duidelijk zijn óf en zo ja, welk uitvalproduct het betreft. Bij een uitvalzorgproduct vormt het woord ‘Uitval’ altijd het eerste onderdeel van de naam In klinische zorgproducten wordt in het algemeen het volgende onderscheidt gemaakt: o klinisch kort: 1-5 dagen o klinisch middel:6-28 dagen o klinisch lang: meer dan 28 dagen De omschrijving “licht ambulant” duidt op de aanwezigheid van minimaal één en maximaal twee polikliniekbezoeken.
8 Bijlage 1 Medicinale oncologische behandelingen Voor de registratie rond medicinale oncologische behandeling geldt een aantal sluitregels welke strikt opgevolgd dienen te worden om een correcte (geautomatiseerde) afsluiting van de subtrajecten (en een tijdige aanbieding aan de grouper, dus declaratie) te laten plaatsvinden. Opmerking: Wanneer binnen één subtraject zowel medicinale oncologische behandeling per infuus of per injectie als orale medicinale behandeling plaatsvindt gelden de sluitregels voor medicinale oncologische behandeling per infuus of per injectie (klinisch of in dagopname, zie ook voorbeeld 10). Het criterium van < of > 2 uur dagbehandeling is hiermee dus vervallen. Bij toediening per infuus of per injectie is de setting van de dagverpleging niet meer relevant voor de afsluitregel. De volgende behandelingen vallen onder de definitie van medicinale oncologische behandelingen; - chemotherapie bij niet gemetastaseerde tumoren - chemotherapie bij gemetastaseerde tumoren - chemotherapie bij acute leukemie - chemo-immunotherapie - immunotherapie - hormonale therapie bij gemetastaseerde tumoren - hormonale therapie bij niet gemetastaseerde tumoren Toediening per infuus of per injectie Medicinale oncologische behandeling per infuus of per injectie (klinisch of in dagopname) wordt geregistreerd met de van toepassing zijnde verstrekkingscode voor deze zorgactiviteit: 039141 039142 039143 039144 039145 039146 039147
039148
Verstrekking chemotherapie per infuus of per injectie bij niet-gemetastaseerde tumoren. Verstrekking chemotherapie per infuus of per injectie bij gemetastaseerde tumoren. Verstrekking chemotherapie per infuus of per injectie bij acute leukemie. Verstrekking chemotherapie per infuus of per injectie bij niet-oncologische diagnosen Verstrekking chemo-immunotherapie per infuus of per injectie. Verstrekking immunotherapie per infuus of per injectie. Verstrekking hormoontherapie per infuus of per injectie bij niet-gemetastaseerde tumoren. Verstrekking hormoontherapie per infuus of per injectie bij gemetastaseerde tumoren.
Deze zorgactiviteiten worden geregistreerd per toediening. Gezien de wijze waarop de Grouper de zorgproducten afleidt is het dus van belang om deze activiteiten tijdig en consequent vast te leggen. Wanneer een patiënt op één kalenderdag één of meerdere verstrekkingen per infuus of per injectie krijgt, wordt slechts eenmaal de zorgactiviteit voor verstrekking vastgelegd. Hierdoor wordt voldoende weergegeven wat er die dag aan toediening is geweest. Het tweemaal vastleggen heeft bovendien geen invloed op het sluiten van het subtraject en de zwaarte van het zorgproduct.
9 Orale medicinale oncologische behandeling Orale medicinale oncologische behandeling wordt vastgelegd met de van toepassing zijnde begeleidingscode, voor deze zorgactiviteit: 039891 039892 039893 039894 039895 039896 039922 039923
Begeleiding tijdens de behandeling met chemotherapie, alle toedieningsvormen excl. per infuus of per injectie (zie 039141) bij niet-gemetastaseerde tumoren. Begeleiding tijdens de behandeling met chemotherapie, alle toedieningsvormen excl. per infuus of per injectie (zie 039142) bij gemetastaseerde tumoren. Begeleiding tijdens de behandeling met chemotherapie, alle toedieningsvormen excl. per infuus of per injectie (zie 039143) bij acute leukemie. Begeleiding tijdens de behandeling met chemotherapie, alle toedieningsvormen excl. per infuus of per injectie (zie 039144) bij niet-oncologische diagnosen. Begeleiding tijdens de behandeling met chemo-immunotherapie, alle toedieningsvormen excl. per infuus of per injectie (zie 039145). Begeleiding tijdens de behandeling met immunotherapie, alle toedieningsvormen excl. per infuus of per injectie (zie 039146). Begeleiding tijdens de behandeling met hormoontherapie bij niet gemetastaseerde tumoren. Begeleiding tijdens de behandeling met hormoontherapie bij gemetastaseerde tumoren. Daarnaast is er nog een extra code voor supportive care/palliatieve zorg, namelijk:
039928
Begeleiding van oncologie patiënten tijdens supportive care/palliatieve zorg zonder chemo- en/of hormoontherapie.
De zorgactiviteiten voor begeleiding van patiënten tijdens orale medicinale oncologische behandeling staan voor het gekozen behandelbeleid bij de patiënt. De zorgactiviteiten voor de begeleiding mogen alleen worden geregistreerd wanneer er sprake is van een face-to-face contact tussen patiënt en medisch specialist. Een face-to-face contact in deze situatie blijkt uit de aanwezigheid van een zorgactiviteit voor poliklinische, klinische of dagverplegingsetting. Per subtraject is het eenmalig vastleggen van de betreffende begeleidingscode - bij het eerste contact binnen het subtraject - in principe voldoende om het juiste zorgproduct af te leiden en het subtraject geautomatiseerd af te sluiten. In principe worden dergelijke subtrajecten na 42 dagen gesloten. Automatisch wordt aansluitend een vervolg subtraject geopend, waarbinnen de eventuele voortzetting van de orale medicinale behandeling (registratie m.b.v. begeleidingscode) valt. Dit geldt (voorlopig) niet voor de begeleidingscode supportive care/palliatieve zorg, deze wordt volgens de algemene regels afgesloten. Voor zorgproducten met een startdatum op of na 1 september 2012 geldt dat de verplichting tot het standaard openen van een vervolg subtraject is komen te vervallen. Een subtraject moet alleen vervolgd worden als de patiënt na het sluiten van een subtraject nog niet is uitbehandeld. Op het moment dat binnen 365 dagen na afsluiten van het voorgaande subtraject een zorgactiviteit wordt geregistreerd in het kader van de zorgvraag van het betreffende zorgtraject moet aansluitend op het voorgaande subtraject met ZT11 of ZT21 een vervolg subtraject worden geopend. Als in de periode na afsluiten van het voorgaande subtraject binnen 365 dagen geen zorgactiviteiten zijn geregistreerd in het kader van de zorgvraag van het betreffende zorgtraject, hoeft dus geen vervolg subtraject aansluitend te worden geopend.
10
Omdat het voor de medisch specialist niet altijd duidelijk zal zijn wanneer er sprake is van een nieuw (vervolg) subtraject, en dus opnieuw een begeleidingszorgactiviteit geregistreerd moet worden, kan er voor gekozen worden om bij elk contact in het kader van de orale behandeling de bijpassende begeleidingscode te registreren. Het is dus van belang dat, indien van toepassing, de begeleidingscode voor ieder subtraject (iedere kuur) vastgelegd wordt. Op deze wijze zal het juiste zorgproduct afgeleid worden en werkt het systeem van het geautomatiseerd openen en sluiten van subtrajecten. Het (diagnostisch) voortraject bij medicinale oncologische behandelingen binnen initiële subtrajecten Wanneer binnen een initieel (ZT11) subtraject besloten wordt tot een medicinale oncologische behandeling, dan wordt het subtraject afgesloten één dag voor de datum van de toediening per infuus of injectie en/of de begeleiding bij orale oncologische medicatie. Aansluitend wordt een volgend subtraject geopend en gaan de regels voor medicinale oncologische behandelingen binnen vervolg (ZT21) subtrajecten gelden. Het (diagnostische) voortraject valt dus buiten de subtrajecten waarbinnen de medicinale oncologische behandeling gegeven wordt. Klinische subtrajecten met medicinale oncologische behandeling Sluiten van klinische subtrajecten bij medicinale oncologische behandeling per infuus of per injectie Een klinisch subtraject met een medicinale oncologische behandeling per infuus of injectie wordt bij élke nieuwe toediening afgesloten. Dus zowel bij: - een nieuwe toediening tijdens dezelfde klinische opname, als bij - een nieuwe toediening tijdens een volgende klinische opname (heropname binnen 42 dagen) of - een nieuwe toediening in een niet-klinische setting (dagopname of polikliniek) Het subtraject wordt dan één dag voor de datum van de nieuwe toediening gesloten, waarbij aansluitend een nieuw subtraject geopend wordt. Bij iedere toediening dient dan opnieuw een verstrekkingscode te worden geregistreerd (zie het kopje: toediening per infuus of injectie) Voor het afsluiten van een klinisch subtraject met medicinale behandeling per infuus of injectie behalve bij acute leukemie - waarbij géén nieuwe toediening binnen 42 dagen na ontslag plaatsvindt gelden de algemene regels (i.e. sluiting op de 42e dag na ontslagdatum). Voorbeelden 1)
Patiënt A ligt opgenomen in het ziekenhuis en besloten wordt om wekelijks Taxol te geven. Patiënt krijgt op dag 2 de Taxol per infuus. Op dag 8 nog tijdens dezelfde opname krijgt patiënt voor de tweede maal chemotherapie per infuus. Het klinische subtraject wordt afgesloten op dag 7 en een nieuw klinisch subtraject wordt geopend op dag 8 (= dag 1 nieuwe subtraject).
2)
Patiënt A wordt 3 dagen na de tweede toediening ontslagen uit het ziekenhuis en wordt 3 dagen later heropgenomen. Op de tweede dag van de heropname krijgt hij wederom
11 chemotherapie per infuus. Het klinische subtraject wordt afgesloten op de dag voorafgaand aan deze nieuwe toediening en een nieuw (klinisch) subtraject wordt geopend op de dag van de toediening. 3)
Patiënt A wordt de dag na de toediening ontslagen en krijgt 6 dagen later, poliklinisch een volgende toediening per infuus. Het (klinische) subtraject wordt 1 dag voor deze nieuwe toediening afgesloten en er wordt een nieuw subtraject geopend op de dag van deze toediening.
4)
Patiënt B wordt ontslagen uit het ziekenhuis na klinische opname waarbij Taxol/carboplatin werd gegeven. 56 dagen na ontslag (na de interval-debulking) wordt patiënt B heropgenomen in verband met voortzetting van de medicinale oncologische behandeling. Patiënt B krijgt op de dag van opname chemo-immunotherapie per infuus toegediend. Het klinische subtraject waarbinnen de eerdere behandeling viel was reeds op basis van de algemene sluitregel e gesloten op de 42 dag na ontslag uit de kliniek. Aansluitend was 1 dag later een volgend subtraject geopend. Binnen dit volgende subtraject dient nu – op de dag van heropname – (de van toepassing zijnde) verstrekkingscode te worden vastgelegd en evenals nieuwe begeleidingscode
5)
Patiënt C krijgt een Folfox kuur, gedurende 48 uur 5Fu en daaraan voorafgaande oxaliplatin (1 uur). Voor de 5Fu wordt één verstrekkingscode vastgelegd voor de toediening van alle middelen die logischerwijs bij elkaar horen voor één kuur. Dus bij combinaties van middelen, voorspoelen, naspoelen etc. wordt één zorgactiviteit geregistreerd, ook al duurt de kuur 48 uur.
Sluiten van klinische subtrajecten bij orale medicinale oncologische behandeling Voor orale oncologische medicatie geldt de algemene regel dat het subtraject op de 42e dag na ontslag uit de kliniek afgesloten wordt. Alleen bij overgang naar een andere soort medicinale oncologische behandeling wordt het subtraject een dag voor de start van de andere therapie gesloten en een nieuw subtraject geopend op de dag van de andere therapie. Bijvoorbeeld als een hormonale therapie wordt gevolgd door chemotherapie. Deze andere therapie wordt vastgelegd met één (een andere) van de zorgactiviteitcodes (zie boven). Dus ook registratie van een andere begeleidingscode: immers hormonale therapie gemetastaseerd gaat over in chemotherapie gemetastaseerd. Voorbeelden 6)
Patiënt D wordt ontslagen uit het ziekenhuis na klinische opname waarbij hormonale therapie was gestart. 14 dagen na ontslag wordt het behandelbeleid gewijzigd van hormonale therapie (zorgactiviteit begeleidingscode 039923) naar orale chemotherapie (zorgactiviteit begeleidingscode 039892). Het (klinische) subtraject waarbinnen de hormonale therapie viel wordt gesloten op de dag voor de start met orale chemotherapie. Aansluitend wordt 1 dag later (op de dag van de start met orale chemotherapie) een volgend subtraject geopend.
7)
Patiënt E wordt ontslagen uit het ziekenhuis na opname met orale medicinale oncologische behandeling. 21 dagen na ontslag vindt een wijziging van het behandelbeleid – van orale chemotherapie (zorgactiviteit begeleidingscode 039892) naar hormonale therapie (zorgactiviteit begeleidingscode 039923) – plaats. Het (klinische) subtraject waarbinnen de orale
12 chemotherapie viel wordt gesloten op de dag voor de overgang op hormonale therapie. Aansluitend wordt 1 dag later (op de dag van de start met hormonale therapie) een volgend subtraject geopend. 8)
Patiënt F wordt ontslagen uit het ziekenhuis na opname met orale medicinale oncologische behandeling. 56 dagen na ontslag wordt patiënt opnieuw opgenomen voor voortzetting van de orale medicinale oncologische behandeling. Het klinische subtraject waarbinnen de eerste orale medicinale behandeling viel was reeds op basis van de algemene sluitregel gesloten op e de 42 dag na ontslag uit de kliniek. Omdat patiënt nog niet is uitbehandeld*, was aansluitend 1 dag later een volgend subtraject geopend. Binnen dit volgende subtraject valt de nieuwe orale medicinale oncologische behandeling. Op de dag van de start met deze behandeling wordt een (de van toepassing zijnde) begeleidingscode vastgelegd.
* Voor zorgproducten met een startdatum op of na 1 september 2012 Niet-klinische subtrajecten met medicinale oncologische behandeling Sluiten van niet-klinische subtrajecten bij medicinale oncologische behandeling per infuus of per injectie Een niet klinisch subtraject met medicinale oncologische behandeling per infuus of injectie wordt 42 dagen na openen van het subtraject afgesloten tenzij er een nieuwe toediening per infuus of per injectie binnen de 42 dagen plaatsvindt, ongeacht of dit klinisch dan wel niet-klinisch gebeurt (maar dus wel per infuus of injectie). Het subtraject wordt dan één dag voor de datum van de nieuwe toediening gesloten en een nieuw subtraject wordt geopend op de dag van de nieuwe toediening. De nieuwe toediening wordt vastgelegd met één van de zorgactiviteitcodes (zie boven). Voorbeelden 9)
Patiënt G wordt eenmaal in de 3 weken opgenomen op de dagverpleging in verband met FEC kuren. Het subtraject waarbinnen de (eerste) toediening valt wordt gesloten op de dag voor de nieuwe toediening. Aansluitend wordt 1 dag later (op de dag van de nieuwe toediening) een volgend subtraject geopend et cetera.
10)
Patiënt H wordt na 4 toedieningen op de dagverpleging (= 4 subtrajecten) – 3 weken na de 4 toediening – opgenomen in de kliniek waar op dag 6 een nieuwe toediening per infuus e plaatsvindt. Het subtraject waarbinnen de 4 toediening viel wordt gesloten op de dag voor de nieuwe toediening (dag 5 in de kliniek). Aansluitend wordt 1 dag later (op de dag van de nieuwe toediening) een volgend subtraject geopend.
11)
Patiënt I wordt eenmaal in de 3 weken opgenomen op de dagverpleging voor oxaliplatin. Tussentijds slikt hij gedurende 2 weken orale chemotherapie gevolgd door een rustperiode van een week. De subtrajecten worden telkens afgesloten op het moment van de nieuwe toediening (in deze casus 3 weken na de vorige toediening). De orale chemotherapie heeft in deze situatie geen invloed op het afsluitmoment.
e
13 Sluiten van niet-klinische subtrajecten bij orale medicinale oncologische behandeling Voor orale oncologische medicatie geldt dat het subtraject 42 dagen na de uitvoerdatum van de eerste begeleidingszorgactiviteit binnen het subtraject afgesloten wordt. Alleen bij overgang naar een ander soort orale medicinale oncologische behandeling wordt het subtraject een dag voor de start van de andere therapie gesloten en een nieuw subtraject geopend op de dag van de andere behandeling. Bijvoorbeeld als een hormonale therapie wordt gevolgd door chemotherapie. Deze andere therapie wordt vastgelegd met één (een andere) van de zorgactiviteitcodes (zie boven). Indien de orale therapie wordt voortgezet zal telkens 42 dagen na het registreren van de eerste begeleidingszorgactiviteit binnen het subtraject het subtraject worden gesloten. Als patiënt nog niet is uitbehandeld wordt aansluitend een volgend subtraject geopend. Ook wanneer tijdens dit subtraject de orale therapie wordt voortgezet, wordt het subtraject gesloten 42 dagen na de registratie van de eerste begeleidingszorgactiviteit binnen dat subtraject, et cetera. Voorbeelden 12) Patiënt J bezoekt wekelijks de polikliniek in verband met orale hormonale behandeling. Na 4 weken wordt het behandelbeleid gewijzigd van hormonale therapie (zorgactiviteit begeleidingscode 039923) naar orale chemotherapie (zorgactiviteit begeleidingscode 039892). Het subtraject waarbinnen de hormonale therapie viel wordt gesloten op de dag voor de start van de behandeling met orale chemotherapie. Aansluitend wordt 1 dag later (op de dag van de start met orale chemotherapie) een volgend subtraject geopend. 13) Patiënt K bezoekt wekelijks de polikliniek in verband met orale medicinale oncologische e behandeling (hormonale therapie). Het subtraject wordt afgesloten op de 42 dag na het eerste polikliniekbezoek in verband met de hormonale therapie (=de uitvoerdatum van de eerste begeleidingszorgactiviteit voor hormonale therapie). Als patiënt nog niet is uitbehandeld*, wordt aansluitend 1 dag later een volgend subtraject geopend. Bij het eerstvolgende face-to-face contact in verband met de hormonale therapie dient de begeleidingscode (zorgactiviteit 039923) opnieuw te worden vastgelegd. 14) Patiënt L bezoekt ieder half jaar de polikliniek in verband met langdurige hormonale therapie. Het subtraject wordt gesloten 42 dagen na het registreren van de eerste begeleidingscode binnen het subtraject. Aansluitend wordt een vervolgtraject geopend en op het moment dat patiënt de polikliniek wederom bezoekt voor de hormonale therapie (bijvoorbeeld na 4 maanden) wordt een begeleidingszorgactiviteit vastgelegd (in combinatie met het polikliniekconsult). 42 dagen na registratie van de begeleidingszorgactiviteit wordt het subtraject gesloten en als patiënt nog niet is uitbehandeld*, een volgend subtraject geopend. Het afgesloten subtraject heeft in deze situatie een looptijd van 4 maanden + 42 dagen. * Voor zorgproducten met een startdatum op of na 1 september 2012 Nadere informatie: -Toelichting medicinale oncologische behandeling DBC-O
14 Bijlage 2 Medicinale oncologische behandelingen bij acute leukemie Toediening per infuus of per injectie Medicinale oncologische behandeling per infuus of per injectie bij acute leukemie wordt geregistreerd met de van toepassing zijnde verstrekkingscode voor deze zorgactiviteit: 039143 Verstrekking chemotherapie per infuus of per injectie bij acute leukemie Deze zorgactiviteit wordt geregistreerd per toediening. Gezien de wijze waarop de Grouper de zorgproducten afleidt is het van belang deze activiteit tijdig en consequent vast te leggen. Orale medicinale oncologische behandeling Orale medicinale oncologische behandeling bij acute leukemie wordt vastgelegd met de van toepassing zijnde begeleidingscode, voor deze zorgactiviteit: 039893 Begeleiding tijdens de behandeling met chemotherapie, alle toedieningsvormen excl. per infuus of per injectie (zie 039143) bij acute leukemie De zorgactiviteiten voor begeleiding van patiënten tijdens orale medicinale oncologische behandeling staan voor het gekozen behandelbeleid bij de patiënt. De zorgactiviteiten voor de begeleiding mogen alleen worden geregistreerd wanneer er sprake is van een face-to-face contact tussen patiënt en medisch specialist. Een face-to-face contact in deze situatie blijkt uit de aanwezigheid van een zorgactiviteit voor poliklinische, klinische of dagverplegingsetting. Het is ook mogelijk een herhaalconsult via een videoconsult uit te voeren. Vanaf 2013 wordt dit videoconsult op dezelfde manier bekostigd als een fysiek herhaalconsult. Het eerste contact tussen medisch specialist en patiënt blijft wel altijd een fysiek consult. Sluiten van klinische subtrajecten bij medicinale oncologische behandeling bij acute leukemie per infuus of per injectie Bij een medicinale oncologische behandeling per infuus of injectie van acute leukemie wordt het e zorgtype 21 subtraject gesloten op iedere 30 behandeldag (klinisch dag respectievelijk dagverplegingsdag) of 42 dagen na de laatste behandeldag indien er minder dan 30 behandeldagen zijn geweest. Sluiten van klinische subtrajecten bij orale medicinale oncologische behandeling bij acute leukemie Voor orale oncologische medicatie bij acute leukemie geldt de algemene regel dat het subtraject op de 42e dag na ontslag uit de kliniek afgesloten wordt. Alleen bij overgang naar een ander soort medicinale oncologische behandeling wordt het subtraject een dag voor de start van de andere therapie gesloten en een nieuw subtraject geopend op de dag van de andere therapie. Medicinale oncologische behandeling ter voorbereiding op een stamceltransplantatie Indien medicinale oncologische behandeling ter voorbereiding op een stamceltransplantatie plaatsvindt, dient voor het stamceltransplantatietraject een parallel zorg/subtraject met dezelfde diagnose te worden geopend.
15 Bijlage 3 Chronische zorg met dialyse Er zijn voor Inwendige Geneeskunde een beperkt aantal diagnosen, welke betrekking hebben op chronische dialyse.Het betreft de diagnosen: 331 332 336 339
Continue ambulante peritoneale dialyse (CAPD) Automatische peritoneale dialyse (APD) Chronische hemodialyse thuis Chronische hemodialyse in instelling
Voor subtrajecten met deze diagnosen, in combinatie met een zorgactiviteit voor dialyse (zie tabel hieronder), geldt dat het subtraject telkens na een periode van zeven dagen wordt afgesloten. De openingsdatum van het subtraject is de eerste teldag. Voor chronische dialyse wordt een apart (zo nodig parallel aan de aandoening waaarvoor de dialyse wordt gegeven) zorgtraject geopend. Let op: Een zorgactiviteit voor dialyse mag maar eenmaal per dialyse worden geregistreerd. Deze zorgactiviteit wordt gekoppeld aan het zorgtraject waarvoor de dialyse wordt uitgevoerd. Indien de patiënt tijdelijk dialyseert in een andere instelling dan de instelling waar de patiënt regulier in behandeling is, mogen beide instellingen een eigen zorgtraject registreren. Tabel zorgactiviteiten voor dialyse: Zorgactiviteitcode 192048 192049 192051 192052 192053 192054 192055 192056 192058 192059 192061 192062 192063 192064 192065 192066 192067 192068 192069 192070
Omschrijving Nachtelijke hemodialyse. Nachtelijke hemodialyse met epo. Hemodialyse. Hemodialyse met EPO. Thuishemodialyse. Thuishemodialyse met EPO. Thuishemodialyse met verpleegkundige dialyse assistentie (VDA). Thuishemodialyse met EPO en VDA. Nachtelijke thuishemodialyse. Nachtelijke thuishemodialyse met epo. CAPD inclusief dialysemiddelen, excl. EPO. CAPD inclusief dialysemiddelen en EPO. CCPD inclusief dialysemiddelen, excl EPO. CCPD inclusief dialysemiddelen en EPO. Actieve centrum hemodialyse zonder EPO. Passieve centrum hemodialyse zonder EPO. Opleiding centrum hemodiayse zonder EPO. Actieve centrum hemodialyse met EPO. Passieve centrum hemodialyse met EPO. Opleiding centrum hemodialyse met EPO.
16 Bijlage 4 Stamceltransplantatie Voor stamceltransplantatie (bij ontvanger) wordt een apart zorgtraject geopend (zo nodig parallel aan het medicinale (cytostatica) behandeltraject). De volgende drie fasen worden bij stamceltransplantatie onderscheiden: - fase 1: selectie/afname; - fase 2: transplantatie; - fase 3: nazorg (posttransplantatie). Na iedere fase van de behandeling wordt het subtraject afgesloten één dag voor de dag dat de volgende deelbehandeling start. Wachten op het algemeen geldende sluitmoment (42, 90 of 365 dagen) is hier niet nodig. Wanneer de volgende deelbehandeling later dan de algemeen geldende afsluitmoment start gelden de algemene afsluitregels. Fase 3 wordt op de 365e dag na opening van het nazorgtraject afgesloten tenzij hertransplantatie (een nieuwe fase 1 en/of 2) plaatsvindt. In dat geval wordt het subtraject van fase 3 afgesloten één dag voor de dag dat fase 1 of fase 2 start. Een nadere toelichting en meer informatie over de registratieregels stamceltransplantatie is te vinden blz. 56 e.v. Algemene toelichting registratieregels.
17 Bijlage 5 Orgaantransplantatie Voor de begeleiding van ontvangers en van donoren rond orgaantransplantaties kan door ieder specialisme een eigen (eventueel parallel) zorg/subtraject worden geopend. Hierbij worden drie fasen van behandeling onderscheiden: - fase 1: pretransplantatie fase/screening ontvangers/donoren; - fase 2: transplantatiefase ontvangers/donoren; - fase 3: posttransplantatie fase/nazorg ontvangers/donoren. Na iedere fase van de behandeling die wordt gevolgd door een nieuwe/andere fase, maar ook bij het opnieuw starten van fase 1 of fase 2, wordt het voorafgaande transplantatie begeleidings subtraject afgesloten één dag voor de dag dat de volgende deelbehandeling start. Wachten op het algemeen geldende sluitmoment (42, 90 of 365 dagen) is hier niet nodig. Wanneer de volgende deelbehandeling later dan de algemeen geldende afsluitmoment start gelden de algemene afsluitregels. Er zijn nieuwe DBC's ontwikkelt voor orgaantransplantatie 070 t/m 081. Ook zijn er verschillende codes voor zorgactiviteiten screening/begeleiding/nazorg. Het is zaak om de juiste code te registreren. Bij screening van (pre)dialyse patiënten voor nier(pancreas)transplantatie zal een code voor screening geregistreerd moeten worden. Bij screening van donoren zal er ook een code geregistreerd moeten worden.
18 Bijlage 6 Endoscopische zorgactiviteiten Voor het specialisme Inwendige Geneeskunde (en MDL) is een aantal (endoscopische) zorgactiviteiten aangemerkt als operatieve verrichting. 034388 034389 034393 034394 034640 034688 034694 034695 034696 034697 035012
Endo-echografie ter beoordeling bovenbuikorganen, inclusief eventuele biopten. Endo-echografie ter beoordeling van tumoren in het distale colon, inclusief eventuele biopten. Behandeling Zenker-divertikel. Therapeutische endoscopie van oesofagus, maag of duodenum. Endoscopische mucosectomie. Capsule endoscopie Endoscopische retrograde (pancreatico-)cholangioscopie (ERCP). Enteroscopie (b.v. enkel- of dubbelballon) met behulp van een flexibele endoscoop inclusief eventuele biopten en poliepectomie. Endoscopisch plaatsen stent in tractus digestivus (proximaal of distaal). Interventie-coloscopie (behandeling bloeding, dilatatie) niet zijnde stentplaatsing (zie 034696). Electro-coagulatie of cryochirurgische behandeling rectumcarcinoom, iedere volgende behandeling binnen een jaar.
Dit betekent dat voor ambulante subtrajecten waarin minimaal één van deze zorgactiviteiten is vastgelegd de sluitregels voor niet-klinische subtrajecten met operatieve ingrepen gelden: Sluiten op de 42e dag na de datum dat de operatieve ingreep heeft plaatsgevonden Wanneer binnen deze 42 dagen de patiënt opnieuw een operatieve ingreep (of één van de specifiek genoemde endoscopische zorgactiviteiten) ondergaat dan wordt afgesloten op de 42e dag na de datum van de laatste ingreep.