Faculteit Managementwetenschappen Bachelors Geografie, Planologie en Milieu Semester 2.1 Cursusjaar 2012-2013 (start in september 2012)
Regionale Ontwikkeling (BCU293) Cursushandleiding Arnoud Lagendijk (coördinator) Peter Ache
1
Voorbereiding Voor de eerste cursusbijeenkomst dienen studenten het volgende voor te bereiden: - exemplaren aanschaffen van de twee cursusboeken (zie literatuur); - lees deze handleiding, en verzamel vragen en discussiepunten; neem de handleiding mee naar de bijeenkomst (geprint of digitaal); - overweeg op welk kennisdomein en wat voor soort regio je wilt richten (zie uitleg over rollen en taken hieronder); - zet alle cursusbijeenkomsten in je agenda – deelname is verplicht (zie onder deelname en toetsing); - neem bij individuele vragen en problemen contact op met de coördinator; het gaat dan om zaken die niet tot de eerste bijeenkomst kunnen wachten (zie onder docenten).
Introductie “(our) holistic approach (…) seeks to promote better awareness and balanced integration between the economic, social, political, ecological and cultural facets while acknowledging that trade-offs and conflicts may be involved.” (PIke et al., 2006, 257) De samenleving staat voor grote uitdagingen. Meer economische concurrentie,voortschrijdende globalisering en toenemende economische ongelijkheid vragen om een continue sociaaleconomische investeringen. Klimaatverandering en andere milieuproblemen vereisen innovatieve duurzaamheidstrategieën. Vergaande urbanisatie en concentratie van wonen, werken en andere ruimtelijke functies vragen om slim ruimtegebruik. Tenslotte vergt de aanpak van al deze problemen geëngageerde vormen van bestuur. Burgers, maatschappelijke organisaties, bedrijfsleven, overheid en kennisinstituten dienen samen te komen tot probleemanalyses, visievorming, beleidsontwikkeling en -uitvoering. Deze vier uitdagingen – economische ontwikkeling, sociale cohesie, duurzaamheid, ruimtelijke samenhang- vragen om een geïntegreerde aanpak, en om nieuwe vormen van beleid en bestuur (governance) Onder de label van ‘duurzame ontwikkeling’ is de afgelopen decennia veel ervaring opgedaan met zulke geïntegreerde aanpakken. Dit betreft niet alleen ‘Westerse’ landen, maar ook tal van initiatieven in andere delen van de wereld. Het schaalniveau van ‘duurzame ontwikkeling’ varieert van lokaal (buurtniveau) tot globaal (bijvoorbeeld initiatieven van de Verenigde Naties). Eén niveau is duidelijk dominant, met name waar het gaat om strategieontwikkeling, namelijk dat van de regio. Met regio wordt bedoeld een deel van een land, bestaande uit een stedelijke kern, of een aantal verbonden kernen, het omliggend stedelijk (suburbane) gebied en het ommeland. Zulke gebieden vertonen doorgaans een sterke functionele (economische, ecologisch en ruimtelijk, sociale en bestuurlijke samenhang (of hebben in ieder geval de potentie daartoe). Het regionale niveau is daarom bij uitstek geschikt om te werken aan duurzame ontwikkeling. In deze cursus staat regionale visievorming gericht op duurzame ontwikkeling centraal. Doel van de cursus is om voor een zelfgekozen regio een visie te ontwikkelingen vanuit een gezamenlijk ontwikkelde kennispool. Deze regio kan een Nederlandse of Europese regio betreffen, maar ook daarbuiten liggen; van belang is wel dat er voldoende informatie beschikbaar en bereikbaar is. Bij kennis gaat het enerzijds om algemene kennis over duurzame ontwikkeling, waarbij met name de 2
economische en ecologische dimensies centraal staan, en anderzijds om lokale gegevens, inzichten en ideeën. Een belangrijke uitdaging in de cursus is het combineren van ‘algemene’ en ‘lokale’ kennis, methoden en waarden. De cursus richt zich vooral op de inhoudelijke kant van duurzaam regionale ontwikkeling (de ‘wat’ vraag), en minder op de governance-aspecten (de ‘hoe’ vraag). De cursus bestaat uit plenaire bijeenkomsten (hoorcolleges en presentaties), groepswerk, en tutorials. Deze activiteiten vinden plaats op één hele dag in de week, met een flexibele programmering. Er zijn voor de werkgroepen en tutorials geen aparte zalen en tijden ingeroosterd. Deze zullen per keer op de collegedag worden gepland.
Docenten en contact Prof. dr. Peter Ache, kamer TvA 3.1., tel. (024-36), e-mail:
[email protected], website: http://www.ru.nl/gpm/ache/ (PA) Dr. Arnoud Lagendijk (coördinator) kamer TvA 3.1.67, tel. (024-36)16204, e-mail:
[email protected], website: http://www.ru.nl/gpm/lagendijk/ (AL) Het secretariaat is te bereiken op (024-36)12099. Tutorials vinden voor een deel plaats in de kantoren van de docenten. De docenten zijn een deel van de wekelijkse cursusdag beschikbaar voor individueel overleg. Mocht overleg gewenst zijn stuur dan van tevoren een mail met een korte uiteenzetting van de vraag. Voor urgente zaken (die niet kunnen wachten tot de volgende cursusdag) kunnen de docenten ook op andere dagen gecontacteerd worden, bij voorkeur via email. Een reactie volgt doorgaans binnen twee werkdagen. Ook afmeldingen en andere mededelingen dienen per email te worden verzonden. Vermeld in alle emails het cursusnummer (BCU293) in het onderwerp, en vermeld de naam van de docent in de aanhef; anders bestaat er gerede kans dat de mail in de spamfolder verdwijnt.
3
Doelstelling en kennisontwikkeling Het hoofddoel van de cursus is: op basis van inhoudelijke en methodische kennis een visie ontwikkelen op duurzame regionale ontwikkeling, vanuit zowel een sectorale als integrale insteek. Qua kennisverwerving is de doelstelling van de cursus tweeledig. Studenten doen in deze cursus • kennis op van het integrale begrip en object regio, en • ervaring op met het gebruiken van diverse soorten kennis en technieken om regionale ontwikkeling te onderzoeken en een regiovisie te ontwikkelen, zowel in het algemeen als voor een specifieke casus. Het eerste punt betreft integrale kennis die in de cursus wordt aangeleverd middels hoorcolleges. Het gaat hierbij om het concept van de regio, de context van regionale ontwikkeling (globalisering, lokale economische vervlechting, ruimtelijke afhankelijkheden, bestuurlijke reorganisatie, Europese politieke en bestuurlijke dimensie), en het begrip duurzaamheid. De integrale insteek omvat begrippen zoals schaal, identiteit, duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit, en sociale cohesie. Een inhoudelijk aandachtspunt hierbij is het Europees debat over regionale ontwikkeling en beleid (balanced/sustainable growth, smart specialisation, place-based development, territorial cohesion, ….). Op bepaalde punten zal worden ingezoomd op de Nederlandse situatie. Het tweede aspect betreft thematische (of domein) kennis. De thematische kennis dient grotendeels door de studenten zelf te worden verzameld, gepresenteerd, bediscussieerd en toegepast. De thematische insteek omvat een spectrum van relevante domeinen die van belang zijn voor duurzame regionale ontwikkeling. Zo’n domein bestaat uit een deelgebied van economische ontwikkeling, ruimtelijke ordening, of duurzaamheidvraagstukken. Meer specifieke voorbeelden zijn economische specialisatie door groei van lokaal bedrijfsleven, het aantrekken van externe ondernemingen, locatieontwikkeling, mobiliteit, natuur en milieu, en volkshuisvesting. De precieze lijst wordt in verleg met studenten samengesteld. Doel van kennisontwikkeling is niet zozeer het vergaren van thematische kennis, maar de wijze waarop deze kennis kan worden gebruikt en gecombineerd (als ‘script’) in het licht van regionale visievorming. Literatuur De basisliteratuur bestaat uit twee boeken die in hun geheel bestudeerd dienen te worden. De boeken zijn beschikbaar bij Studystore op de campus. • Pike, A. Rodriguez-Pose, J. Tomaney (2006), Local and Regional Development, Routledge, London and New York (P) • Whitehead, M. 2007. Spaces of Sustainability. Geographical perspectives on the sustainable society. Routledge, London and New York (W) Voor een overzicht van kennisvragen volgende uit deze literatuur, zie de bijlage. Tijdens de cursus zal hier nog een selectie van artikelen aan worden toegevoegd, voor gebruik in de visievorming. Zie bijvoorbeeld: Albrechts, L. (2010). More of the same is not enough! How could strategic spatial planning be instrumental in dealing with the challenges ahead? Environment and Planning B-Planning & Design, 37(6), 1115-1127.
4
Werkwijze en studententaken De werkwijze is studentactiverend. Iedere student neemt drie rollen op zich: • Allereerst, een rol als ‘strateeg’. Wat zijn de normatieve, ethische en kennisuitgangspunten voor duurzame regionale ontwikkeling? Op welke kernwaarden en –inzichten dient visievoming geënt te worden? Vanuit deze rol nemen studenten deel in plenair debat over de uitgangspunten en richtingen van duurzame regionale ontwikkelingen. Deze debatten zullen ook bijdragen bevatten van beleidsmakers en andere betrokkenen uit de praktijk. Vanuit de rol van ‘strateeg’ wordt ook een oordeel geleverd over de in de cursus ontwikkelde regionale visies. • Ten tweede, een rol als ‘expert’. Iedere student kiest een kennisdomein zoals hierboven uitgelegd. Voor het gekozen domein vergaart en organiseert de ‘expert’ relevante ‘algemene’ kennis, methoden en ervaringen, en verwerkt deze tot aanbevelingen en criteria voor visievorming. Deels dient hiervoor gebruik te worden gemaakt van academische literatuur, en deels van beleidsadviezen (‘green & white papers’) ontwikkeld op Europees en nationaal niveau. Ook kan worden teruggegrepen op eerdere vakken (zoals het vak stedelijke ontwikkeling). Op basis van de vergaarde kennis assisteren experts in het ontwikkelen van regionale visies en het leveren van een expertoordelen. • Ten derde, een rol als ‘activist’. Studenten werken in groepsverband aan een regionale visie voor een zelfgekozen regio. Het gaat bij de visie primair om de inhoud. De visie hoeft niet te passen bij lopend beleid en beschikbaar beleidsinstrumentarium. De visie dient wel nauw aan te sluiten bij expertinzichten op het gebied van duurzame ontwikkeling, en de concrete condities, ontwikkelingen en ambities van de gekozen regio. Deze rollen komen overeen met drie cursuscomponenten: (1) hoorcolleges, (2) werkcolleges over domeinkennis en (3) regiovisies.
(1) hoorcolleges De cursus bevat een stroom aan ‘klassieke’ hoorcolleges waarin de literatuur en belangrijke normatieve en strategische uitgangspunten worden besproken en bediscussieerd. De colleges betreffen de volgende integrale invalshoek en de introductie van het debat over regionale ontwikkeling. Kernthema’s zijn: • Cursusintroductie • Wat is een regio (geografisch, politiek, bestuurlijk), regionale identiteit en regio-marketing (bouwt voort op Stedelijke Ontwikkeling en Ruimtelijke Transformaties)? • De regio in een globaliserende wereld: plaats versus stroom/netwerk; lokale vervlechting versus internationalisering (bouwt voort op Economie van de Managementwetenschappen) • Regio als een manier om ruimtelijk-sociale complexiteit te bevatten en beheersen • Duurzaamheid en regionale visievorming marketing (bouwt voort op Stedelijke Ontwikkeling en Ruimtelijke Transformaties) • Europa en de regio: Cohesiebeleid van structuurfondsen tot ‘smart specialisation’ • Het maken van een regiovisie: van analyse naar strategie. Tijdens de colleges zullen studenten gevraagd worden een eigen normatieve invalshoek en ‘strategische’ positie te ontwikkelen, en op basis hiervan deel te nemen aan plenair debat. 5
(2) domeinspecifieke kennis (werkcolleges) Parallel aan de hoorcolleges worden(plenaire) werkcolleges en groepstutorials gehouden, waarbij studenten in groepsverband domeinspecifieke kennis vergaren, verwerken en presenteren. Dit bestaat uit een introductie door studenten, gevolgd door discussie en een review door de docenten en, waar mogelijk, gastdocenten uit de praktijk. Aanvullende literatuur wordt door de studenten zelf aangeleverd, in overleg met de docenten. Het werkplan is als volgt: Studenten verdelen zich over de sectorale domeinen in groepen van 5-6 (de exacte verdeling hangt af van het aantal studenten en het aantal beschikbare presentatiemogelijkheden). Studenten nemen de rol van expert op zich; op basis van literatuuronderzoek (academische literatuur en Europese/nationale beleidsstukken) benoemen studenten kernvragen die vanuit het perspectief van duurzame regionale ontwikkeling voor dit thema relevant zijn, destilleren daaruit de kennisbehoefte, inventariseren voorkennis (teruggrijpende op reeds gevolgde vakken) en kennis besloten in de verplichte literatuur, zoeken nieuwe literatuur (circa 150 pagina’s). De output bestaat uit een trefwoordenlijst (‘Glossary’) en is een geannoteerde bibliografie. Deze wordt in een groepstutorial met de docent besproken. De trefwoordenlijst wordt opgenomen via Blackboard. De verkregen inzichten worden verwerkt in een ‘regioscript’ (10 -15 p.). Dit script dient een hulpmiddel te zijn voor opstellers van regiovisies om voor de eigen regio de betreffende thematische lijn in te vullen. Het bevat een uitleg van de issue, onderliggende maatschappelijke en theoretische perspectieven, diverse oplossingsrichtingen, en een stappenplan voor hoe een regionale analyse kan worden gemaakt, keuzes gemaakt dienen te worden en hoe men tot strategiebepaling kan komen. Bij oplossingrichtingen dient nauwgezet bepaald te worden welk soort oplossing past bij welk soort regio en welke specifieke probleemsituatie. Het script bevat ook een criterialijst aan de hand waarvan een regiovisie kan worden beoordeeld. Tenslotte wordt een presentatie voorbereid. Deze worden gepresenteerd tijdens de vierde en vijfde bijeenkomst (ca. 20 min), gevolgd door discussie met studenten en eventuele (gast)docenten (ca. 20 min). Na afloop wordt de presentatie (PowerPoint of equivalent), eventueel in aangepaste vorm, met script en de geannoteerde bibliografie aan de docenten overhandigd. Dit resultaat wordt door de docenten beoordeeld. Het cijfer voor de visie vormt 20% van de totale beoordeling. De beoordeling is inclusief het gebruik van het script in de achtste bijeenkomst (zie onder). (3) Visievoming (werkcolleges en eindpresentaties) Het laatste deel van de cursus bestaat uit werkcolleges en presentatie- en discussiebijeenkomsten waarin wordt gewerkt aan regiovisies (bijeenkomsten 6-8). Voor de visievorming hebben de studenten zich aan het begin van de cursus georganiseerd in regioteams (6-8 personen). Hierbij is het van belang dat ieder team de relevante expertise bevat om een regiovisie samen te stellen. Dit hoeft niet volledig dekkend te zijn, maar wel belangrijke aspecten van economische ontwikkeling, duurzaamheid en ruimtegebruik te bevatten. Iedere student neemt één thema voor haar rekening. De regiovisie bestaat uit korte hoofdstukken met domeinspecifieke analyses, een integrale afweging en een strategiebepaling. -
De visies worden langs drie wegen ontwikkeld.
1.
door het gebruik van de eerder ontwikkelde regioscripts voor de gekozen thema’s.
2.
door een gezamenlijke standpuntbepaling omtrent de betekenis van ‘duurzame regionale 6
ontwikkeling’ voor de regio en de prioritering die daar uit volgt (gevoed door het college over duurzaamheid) 3. door het raadplegen van lokale inzichten en ervaringen ten aanzien van de thema’s alsmede bredere regionale ambities. Hiervoor is het van belang in een vroeg stadium lokale pers en websites te inventariseren en waar nodig contact op te nemen met vertegenwoordigers van maatschappelijke en bestuurlijke organisaties in de gekozen regio. De visies worden in de laatste bijeenkomst gepresenteerd en door de expertgroepen beoordeeld (peer review). Hiervoor worden de criteria gebruikt uit de scripts. Iedere expertgroep levert een beoordelingsformulier in voor iedere regio waarvoor het betreffende thema is uitgewerkt. Op basis hiervan maken de regioteams een eindtekst die de docenten worden ingeleverd, samen met alle beoordelingsformulieren. De regiovisie dient te voldoen aan de standaarden van een academische tekst zoals in AV geleerd, inclusief dekkende academische referenties, correctie vermelding van citaties, een complete bibliografie, en duidelijke verwijzingen naar andere bronnen. De eindversie van de regiovisie wordt beoordeeld door de docenten. Het deelcijfer voor de visie vormt 35% van de totale beoordeling. Ook de beoordelingsformulieren van de expertgroepen worden beoordeeld. Dit draagt bij aan het deelcijfer voor de scripts (zie boven)
Deelname en toetsing Deelname aan de bijeenkomsten is verplicht, en zal worden geregistreerd. Bij ziekte, medisch bezoek of een andere geldige reden voor afwezigheid volstaat het sturen van een email uiterlijk een dag voor de betreffende bijeenkomst. Bij vertraging dient een bericht te worden achtergelaten op het antwoordapparaat 0243616204. Naast de domeinstudie en de regiovisie wordt er een individuele toets afgenomen over de verplichte literatuur. Een deel van de toets bestaat uit meerkeuzevragen. Het cijfer voor de toets vormt 45% van de totale beoordeling. Het eindcijfer is gebaseerd op het script (20%), toets (45%) en regiovisie (35%) Dankwoord De docenten danken Gert-Jan Hospers voor zijn inbreng bij de ontwikkeling van de cursus
7
Rooster All sessions are scheduled for 9 – 17h (including lunch break)
Session
Theme
1 4 SEP
9 – 11h Introduction and overview on themes and objectives Introduction of the ‘region’
2 11 SEP
3 18 SEP
4 25 SEP
The lecture session will be followed by two student activities: - Students identify thematic interest and form thematic expert groups - Students develop a draft working plan - Students form working groups for the regional vision! Students start working on expert themes 9 – 11h Economic perspectives During the group work sessions and the for regional development tutoring, students will work on their thematic field. As a result of the day, a 11 – 13 Group Work glossary of key terms shall be presented. 14 – 15:30 Tutoring NB: Students should have prepared an 15:30 – 16:30 Presentation of annotated bibliography and continue GLOSSARIES working on that during groups work session. 9 – 11h The perspective of During the group work sessions and the sustainable regional tutoring, students will work on their development thematic field. In addition, students shall develop an ideal version regarding 11 – 13 Group Work sustainable regional development, 14 – 15:30 Tutoring elaborating essential concepts and 15:30 – 16:30 Presentation of providing some examples (web search). SUSTAINABLE REGIONS Expert Presentations I Guest Lecturers and commentators from practice field.
5 2 OCT
Tasks
Expert Presentations II Guest Lecturers and commentators from practice field.
Responsible Lecturer(s) AL & PA
AL
PA
Groups shall present their first thematic scripts, including an assessment sheet for the thematic reflection of the regional visions. Groups will be allocated to time slots!
AL & PA
Groups shall present their first thematic scripts, including an assessment sheet for the thematic reflection of the regional visions.
AL & PA
Groups will be allocated to time slots! 16 – 17h Lecture input on vision forming
8
6 9 OCT
7 16 OCT
8 23 OCT
Students start working on regional visions 9 – 11h Regional plan - a During the group work sessions and the spatial planning perspective tutoring, students will work on their regional vision. In addition, students shall 11 – 13 Group Work assess - in preliminary form - how fit their 14 – 15:30 Tutoring region is for a sustainable regional 15:30 – 16:30 Presentation of development vision. first assessment of regional vision 9 – 11 Multi-level governance – Students should try to explore the chosen from the EU to regional level region and provide factual insights into the regional condition. What do regional actors 11 – 13 Group Work or media say regarding possible regional 14 – 15:30 Tutoring futures and normative orientations? 15:30 – 16:30 Presentation of a ‘bottom-up’ view on the regional vision 9 – 17 Final Presentation of regional visions
The working groups will present their regional vision for specific regions. Presentations will be critically reflected by the expert groups and finally commented upon by AL & PA. Closing event
9
PA
AL
AL & PA
Bijlage: tentamenvragen. Hieronder volg een lijst van algemene kennisvragen naar aanleiding van Pike et al. (2006) en Whitehead (2007) (e.v.=en volgende). Deze vragen dienen ter ondersteuning van het bestuderen van de literatuur en ter voorbereiding van de toets. Onderstaande vragen kunnen in de huidige of gewijzigde vorm terugkomen in de toets. Let bij de beantwoording van de toetsvragen op de precieze formulering van de vraag. Die kan afwijken van onderstaande formulering. Wat is, volgens Pike et. al (2006) en Whitehead (2007), de crux van het kapitalisme? Welke ruimtelijke verschijningsvormen en –trends kent het kapitalisme? Welke veranderingen heeft kapitalisme recentelijk ondergaan (P7ev) Volgens Camagni (2002, P10) is regionale concurrentkracht gebaseerd op “the specific advantages strategically created by the single firms, territorial synergies and co-operation capability enhanced by an imaginative and pro-active public administration, externalities provided by local and national governments, the specificities historically built by a territorial culture”. Bij welke theoretische perspectieven sluit dit aan? Welke perspectieven passen hier niet bij? Welke veranderingen hebben plaats gevonden in vormen van ruimtelijke governance Welke verschuivingen hebben plaats gevonden in de benaderingen en instrumentalisering van ruimtelijk-economische beleid Wat is het verschil tussen ‘low road’ en ‘high road’ regionale ontwikkeling? Welke vormen van beleid passen hierbij Op welk schaalniveau heeft regionale ongelijkheid onder kapitalisme de neiging toe te nemen? Op niveau neemt het af? Welke type regio’s lijken het meest te profiteren van kapitalistische groei? Beschrijf in steekwoorden de positieve en negatieve werking van de volgende beleidsinstrumenten – en geef aan hoe, over het geheel genomen, de balans uitvalt. positief
negatief
balans (+/-/0)
weginfrastructuur vliegveld/ HST kennispark vestiging grote (staats) onderneming investeringssubsidies clusters training redistributie Wat is het voordeel van het regionale schaalniveau in het versterken van de economie ten opzichte van bovenregionale niveau? Wat is het verschil tussen ‘software’ en ‘orgware’ in regionale ontwikkeling (Pike et al, 2006, 17ev)? Wat bedoelen Pike et al. (2006, p.25) met de opmerking dat ‘ontwikkeling’ sociaal geconstrueerd of gedetermineerd is? In Pike et al. (2006) staan de vragen centraal ‘who governs’ en ‘what kind of development’? Welke grote verschuivingen hebben in de laatste decennia in antwoord op deze vragen plaatsgevonden? 10
Geef van de volgende theoretische perspectieven een beknopte beschrijving van de belangrijkste ideeën en beperkingen. Benadering Neoklassieke theorie
kern
beperkingen
Export base (Keynesiaans) Cumulative causation Productlevenscyclus Kondratieffgolven Radicale politieke economie en ‘ruimtelijke arbeidsverdeling Institutionele benaderingen Netwerkbenaderingen Innovation knowledge and learning Endogene groeitheorie clusters (Porter) Post-developmentalism Een belangrijke verschuiving is die van ‘government’ naar ‘governance’. Welke voor- en nadelen kent deze verschuiving? (Neo)liberale en Keyensiaanse perspectieven kennen een verschillende rol toe aan de staat in de aanpak van regionale ongelijkheid. Welke rollen zijn dat? Welke positie neemt de federale overheid van de VS in? En de Nederlandse overheid? Op welke manier kan ‘devolution’ (bestuurlijke decentralisatie) een bijdrage leveren aan regionale ontwikkeling? Wat zijn mogelijke beperkingen en nadelen? Pike et al (2006) benadrukken regelmatig dat regionale governance democratisch gevoed en gelegitimeerd dient te worden. In hoeverre draagt ‘devolution’ hier aan bij? Wat zijn belangrijke tegenkrachten? Hoe kan het democratisch gehalte van regionale governance verstrekt worden? . Pike et al. (2006) maken onderscheid tussen ‘endogene’ en ‘exogene’ ontwikkeling. Beschrijf in het kort de voor- en nadelen van beide benaderingen. Pike et al. (2006) spreken van ‘destructive entrepreneurship’; wat wordt hiermee bedoeld? Hoe is ‘destruction’ te voorkomen? Wat is het verschil tussen ‘branch plant’ en ‘performance plants’? Welke van deze twee types van vestiging is het meest stabiel, en hoe stabiel is dat? Pike et al. beschrijven de overgang van globale bedrijfsnetwerken naar ‘Global Production Networks’. Wat is het verschil? Wat zijn de consequenties voor regionaal beleid gericht op het aantrekken van buitenlandse ondernemingen? Pike et al. halen het volgende citaat van Glasmeier (2000: 575) aan: 11
“in the absence of discussion on the goals and purposes of economic development policy, we will remain in a period of policy formulation which favours interventions targeted toward either reducing the costs of doing business or improving the competency of firms. Such emphases will ensure that theory is invoked to justify current practice, further diverting attention from the deeper underlying bases of economic deprivation” Over welke ‘invoked theory’ heeft Glasmeier het hier? Wat is de relatie tussen ‘invoked theory’ en het fundamentele vraagstuk van ‘goals and purposes’? Welke theoretisch raamwerk, met welke ‘goals and purposes’ zou jouw voorkeur hebben voor het aanpakken van regionale ongelijkheid, en waarom? In hun zoektocht naar ‘algemene’ uitspraken over regionale ontwikkelingsstrategieën, stellen Pike et al. (2006, 259): “We reject a monolithic, ‘one-size-fits-all’ development” en houden een pleidooi voor “contextsensitive models (…) but with reference to more universal principles and values“. In hoeverre zijn “context-sensitive models” verenigbaar met “universal principles and values”? Waar is er mogelijk sprake van conflict? Gebruik in je antwoord typeringen of voorbeelden van modellen en waarden. In hoeverre valt Whiteheads (2007, p3) omschrijving van duurzaamheid onder “context-sensitive models (…)” dan wel “more universal principles and values”. Beargumenteer je antwoord. Globalisering wordt zowel door Pike et al. (2006) als Whitehead (2007)omschreven als een te beïnvloeden fenomeen, of een fenomeen waar weerstand tegen kan worden geboden. Wat zijn de gronden voor deze beïnvloeding en weerstand? Wat zijn, in jouw ogen, de grenzen aan beïnvloeding en weerstand?Wat betekenen de mogelijkheden voor beïnvloeding en weerstand voor duurzame regionale ontwikkeling? In hoeverre kan globalisering zelfs als handlanger van duurzaam regionale ontwikkeling worden gezien? . Whitehead (2007) maakt een onderscheid tussen drie interpretaties van globalisering: als conditie, als politiek project en als proces. In hoeverre zijn deze interpretaties met elkaar verenigbaar? Waar liggen de verschillen? Welke perspectieven op duurzaam regionale ontwikkeling komen met deze drie interpretaties overeen? ) Whithead (2007, 5) stelt dat “To consider the spatialities of the sustainable society (...) is to become aware of the stories, struggles and values which cut across the history of sustainable development. “ In hoeverre is duurzaamheid een ruimtelijk dan wel een historisch fenomeen? Wat draagt de ruimtelijke dimensie bij aan het begrip over duurzaamheid? Wat is het verschil tussen ‘ecological modernisation’ en meer radicale interpretaties van duurzaamheid? Bij welke interpretatie past het idee van eenpostindustriële samenleving? Whitehead benadrukt de rol van ‘sustainable heterotopias’. Wat zijn dat? Wat voor soort bijdrage leveren ‘sustainable heterotopias’ aan duurzaamheid?. Sinds de jaren zestig zijn er globale initiatieven genomen op gebied van duurzaamheid, met name door de VN. De resultaten zijn niet onverdeeld positief, met name waar het gaat om grondstoffengebruik en de uitstoot van broeikasgassen. Wat zijn de belangrijkste obstakels? Welk belang hecht je aan globale initiatieven in de toekomst? Hoe verhouden globale initiatieven zich tot lokale initiatieven (zoals ‘sustainable heterotopias’)? In hoeverre verschillen duurzaamheidinitiatieven in postsocialistische landen en ontwikkelingslanden van initiatieven in de Westerse wereld? In hoeverre kunnen huidige duurzaamheidsdiscoursen en 12
agenda’s worden gezien als een Westers product? In hoeverre draagt de Groene Revolutie bij aan een stabielere en duurzamere voedselproductie? Volgens critici is het effect van menselijk handelen op klimaatveranderingen gering. Wat betekent dit voor globale en regionale duurzaamheidsagenda’s? Whitehead (2006) beschrijft hoe een organisatie als de WWF regionale duurzaamheidstrategieën ontwikkelt die over landsgrenzen heen gaan. Op welke vormen van ‘governance’ stoelen dit soort initiatieven? Welke kansen en bedreigingen kennen dit soort grensoverschrijdende initiatieven? Volgens Whitehead vormt de regio een cruciale eenheid voor het ontwikkelen van regionale duurzaamheidstrategieën. Welke interpretatie van de regio hoort hierbij? Wat zijn de specifieke voordelen van het regionale niveau en regionale ‘governance’? Wat zijn mogelijke valkuilen? Hoe past een regionaal perspectief bij de globale aard van veel duurzaamheidsvraagstukken? . Ook steden worden een belangrijke rol toegekend in de ontwikkeling van duurzaamheidsagenda’s. Welke specifieke betekenis kent Whitehead to aan steden binnen huidige maatschappelijke ontwikkelingen? In hoeverre onderscheid het stedelijke niveau zich van het regionale niveau in het faciliteren van duurzaamheidstrategieën? Whitehead noemt drie karakteriseringen van ‘localities’. Beschrijft welke betekenis deze karakteriseringen hebben voor duurzaamheidstrategieën. Wat is het effect geweest van ‘Lokale Agenda 21’ voor de ontwikkeling van duurzaamheidsinitiatieven? Beschrijf voor- en nadelen. Whitehead beschrijft hoe interpretaties van burgerschap een andere benadering kunnen opleveren voor duurzaamheidsagenda’s. Wat betekent een ‘duurzaam burgerschap’? Wat zijn de mogelijke voor- en nadelen van zo’n benadering?
13