Regionaal economisch beleid voor Noord-Nederland
drs. drs. drs. drs.
D. Bleeker P. Gibcus N.G.L. Timmermans W.H.J. Verhoeven
Zoetermeer, mei 2010
Dit onderzoek is gefinancierd door het Samenwerkingsverband Noord-Nederland (SNN).
De verantwoordelijkheid voor de inhoud berust bij EIM bv. Het gebruik van cijfers en/of teksten als toelichting of ondersteuning in artikelen, scripties en boeken is toegestaan mits de bron duidelijk wordt vermeld. Vermenigvuldigen en/of openbaarmaking in welke vorm ook, alsmede opslag in een retrieval system, is uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van EIM bv. EIM bv aanvaardt geen aansprakelijkheid voor drukfouten en/of andere onvolkomenheden.
The responsibility for the contents of this report lies with EIM bv. Quoting numbers or text in papers, essays and books is permitted only when the source is clearly mentioned. No part of this publication may be copied and/or published in any form or by any means, or stored in a retrieval system, without the prior written permission of EIM bv. EIM bv does not accept responsibility for printing errors and/or other imperfections.
Inhoudsopgave
1
Inleiding
5
1.1
Achtergrond
5
1.2
Doelstelling
6
1.3
Leeswijzer
6
2
Het regionaal economisch beleid
7
2.1
Inleiding
7
2.2
Schets van het economisch beleid in Noord-Nederland
7
2.3
Inspelen op future challenges en kracht van de regio
9
2.4
Rol lokale overheden op het gebied van innovatie
9
3
Ontwikkeling faseverschil Noord-Nederland
13
3.1
Inleiding
13
3.2
Werkloosheid
13
3.3
Werkgelegenheid
14
3.4
Bruto Regionaal Product
14
3.5
Participatiegraad
16
3.6
Sectorstructuur en diversificatie
17
3.7
Stuwende karakter
19
3.8
Ondernemerschap
20
3.9
Uitkeringen
21
3.10
Inkomens
23
3.11
Conclusie
23
4
Effecten regionaal economisch beleid
25
4.1
Inleiding
25
4.2
Ontwikkeling aantal banen
25
4.3
Decompositie analyse effecten
26
4.4
Bruto-netto werkgelegenheidseffecten
29
4.5
Conclusie
30
5
Versterking innovativiteit van Noord-Nederland
31
5.1
Inleiding
31
5.2
Investeringen in R&D
31
5.3
Octrooiaanvragen
32
5.4
Innovatie in het MKB
35
5.5
Omslag naar een kenniseconomie
36
5.6
Conclusie
37
6
Conclusie
39
3
4
1
Inleiding
1.1
Achtergrond R e g i on a a l E c o n o m i s ch B e l e i d i n No o r d - N e d e r la n d Gedurende geruime tijd wordt in Noord-Nederland (Groningen, Fyslân en Drenthe) regionaal economisch beleid gevoerd. Oorspronkelijk was de achtergrond hiervan de constatering in het eind van de jaren negentig van de vorige eeuw dat het Noorden een achterstand heeft opgelopen op de rest van Nederland in ruimtelijk-economisch opzicht 1 . De drie noordelijke provincies Groningen, Fryslân en Drenthe, verenigd in het Samenwerkingsverband Noord-Nederland (SNN), gaven met het uitvoeringsprogramma ‘Kompas voor het Noorden’ richting aan de ontwikkeling van het Noorden. Dit programma liep van 2000 tot 2006 en was gericht op het verkleinen van het faseverschil (verschil in arbeidsparticipatie) tussen het Noorden en de rest van Nederland. Het inlopen van het faseverschil wordt gemeten in termen van werkgelegenheid. Kwantitatief is de hoofddoelstelling vertaald naar 13.300 tot 22.700 extra banen, waarvan er tussen de 9.500 en 17.700 voor rekening moeten komen van het regionaal economisch beleid. In het Jaarprogramma 2006 is deze doelstelling uiteindelijk vastgesteld op 15.049 volledige additionele arbeidsplaatsen (netto-effect). In 2004 verscheen de kabinetsnota ‘Pieken in de Delta’. Hierin werd aangekondigd dat het beleid gericht op het wegwerken van het faseverschil met ingang van 2007 zou worden beëindigd. Bij het regionale beleid werd gekozen voor het benutten van kansen: het versterken van activiteiten waar de regio goed in is. In 2005 is door SNN hierop vooruitlopend reeds ingespeeld door bij projecten te kiezen voor een proactieve aanpak in een aantal kennisintensieve sleutelsectoren 2 , generieke stimulering van het MKB en menselijk potentieel. Voor de periode 2007-2013 heeft SNN vervolgens een Strategische Agenda opgesteld, voortbouwend op bestaand beleid en waarin aansluiting wordt gezocht bij de Lissabonagenda, met een sterke nadruk op de ontwikkeling van kennis en innovatie. Het programma had als titel ‘Koers Noord, op weg naar pieken’.
I n z ic h t i n r e l e v a n t ie e n e ff e ct e n v a n he t b e le i d SNN kijkt steeds vooruit, anticiperend op ontwikkelingen in de Noordelijke economie en maatschappij, maar ook op de Europese en nationale budgetcycli. Omdat het einddoel tot nu toe noch in termen van het verkleinen van het faseverschil noch in termen van het gewenste kennis- en innovatiepeil is bereikt, wil het SNN dat het regionaal economisch beleid wordt voortgezet. Om de hiervoor benodigde Europese en nationale middelen te kunnen verwerven, wil het SNN graag aantonen dat het gevoerde beleid in voldoende mate succesvol is geweest. Het SNN heeft EIM gevraagd inzicht te verschaffen in de relevantie en de effectiviteit van het gevoerde beleid.
1
In 1997 kwam de Commissie Langman tot de conclusie dat het Noorden een relatieve achterstand had van 43.000 arbeidsplaatsen.
2
Als sleutelsectoren zijn aangemerkt: energie, water, sensortechnologie, agribusiness en healthy ageing.
5
1.2
Doelstelling De doelstelling van het onderzoek is tweeledig: 1
Inzicht verschaffen in de ontwikkeling van de economie van het Noorden en de mate waarin het faseverschil tussen Noord-Nederland en de rest van Nederland is verkleind, en de mate waarin het regionaal economisch beleid daaraan heeft bijgedragen.
2
Inzicht verschaffen in de ontwikkeling van het kennis- en innovatiepeil in Noord-Nederland, afgezet tegen de ontwikkeling in de rest van het land. Het gaat hierbij vooral om de vraag of met het uitgevoerde beleid een basis is gelegd met betrekking tot kennis en innovatie voor de invulling van de Lissabonagenda.
De ontwikkeling van de economie van het Noorden en het faseverschil zijn met behulp van een economische verkenning geanalyseerd. Daarbij zijn zoveel mogelijk de ontwikkelingen in Noord-Nederland in een breder – macro-economisch – kader geplaatst. De analyse is primair gebaseerd zijn op bestaande nota’s en rapportages. In de MTR van Kompas uit 2003 en de Update MTR uit 2007 is hier uitgebreid aandacht aan besteed. Bij de tweede doelstelling gaat het primair om de vraag in welke mate door het gevoerde regionale beleid, met betrekking tot kennis en innovatie, in de periode 2000-2006 al een stevige basis is gelegd voor de invulling van het Lissabonakkoord. Bijvoorbeeld door het ondersteunen van initiatieven die hebben geleid tot de totstandkoming van de huidige keyclusters.
1.3
Leeswijzer De opzet van dit rapport is al volgt. In hoofdstuk 2 wordt de rol van het regionaal economisch beleid uiteengezet. In hoofdstuk 3 wordt de ontwikkeling van het faseverschil tussen Noord-Nederland en Nederland in kaart gebracht op basis van tien indicatoren. In hoofdstuk 4 worden de effecten van het regionaal economisch beleid in kaart gebracht en verklaard door middel van een decompositie-analyse en een bruto-netto werkgelegenheidschatting. In hoofdstuk 5 staat de versterking van de innovativiteit in Noord-Nederland centraal. De conclusies worden gepresenteerd in Hoofdstuk 6.
6
2
Het regionaal economisch beleid
2.1
Inleiding In 1997 kwam de Commissie-Langman tot de conclusie dat het Noorden een relatieve achterstand had van 43.000 arbeidsplaatsen. Om de achterstand weg te werken hebben de provincies Groningen, Fryslân en Drenthe, verenigd in het Samenwerkingsverband Noord-Nederland (SNN), in samenwerking met het kabinet in 1998 een akkoord gesloten over de ruimtelijk-economische ontwikkeling van het Noorden. Sindsdien hebben de noordelijke provincies gezamenlijk regionaal economisch beleid gevoerd. Vervolgens heeft het SNN een uitvoeringsprogramma opgesteld dat bekend staat onder de naam ‘Kompas voor het Noorden’ (het Kompas).
2.2
Schets van het economisch beleid in Noord-Nederland Het huidige beleid is momenteel gericht op het versterken van de activiteiten waar het Noorden goed in is en het bevorderen van kennis en innovatie om zo de Noordelijke economie te versterken.
K o m p a s v o o r h e t N o or d e n Het Kompas voor het Noorden (het Kompas) is het ruimtelijk-economische ontwikkelingsprogramma met maatregelen voor Noord-Nederland voor de periode 2000-2006. Hoofddoelstelling was ‘Het verkleinen van het faseverschil (tussen het Noorden en de rest van Nederland) door een versterking van de economische groei in samenhang met behoud en versterking van de natuurlijke, landschappelijke en milieuwaarden.’ Het totale budget voor het gehele Kompasprogramma bedroeg 2,27 miljard euro. Dit bedrag is beschikbaar gekomen via Nederlandse en Europese subsidieprogramma’s en uit investeringen in infrastructuur. Een bedrag van 575 miljoen euro is door het ministerie van Economische Zaken beschikbaar gesteld. Het bedrag vormt de basis voor cofinanciering van projecten die mede gedragen moeten worden door provincies, gemeenten, maatschappelijke organisaties en de markt. De investeringen uit het programma moeten met de cofinanciering leiden tot meer banen voor het Noorden. Kwantitatief is de hoofddoelstelling vertaald naar 13.300 – 22.700 extra banen, waarvan er tussen de 9.500 en 17.700 voor rekening moeten komen van Kompas. In 2004 is door de Tweede kamer geconstateerd dat het faseverschil nog niet was weggewerkt en dat de economie zich moest ontwikkelen naar een meer kennisintensieve economie.
K o e r s N oo r d In 2005 werd door de drie Provinciale Staten de Strategische Agenda voor Noord-Nederland 2007-2013 vastgesteld, waarin het SNN een visie neerlegde voor nieuwe activiteiten na de Kompasperiode. Op basis hiervan werden de uitvoeringsprogramma’s Pieken in de Delta, het Operatoneel Programma EFRO en structuurfonds Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP) opgesteld. De doelstellingen van de programma’s waren op grond van Europese en nationale ontwikkelingen (Lissabonagenda) aangepast. Het ruimtelijk-economische beleid kreeg een ruimere invulling met meer oog voor aspecten als duurzame ontwikkeling, woon-
7
klimaat, leefbaarheid en bereikbaarheid. ‘Noord-Nederland zet in op een dynamische kenniseconomie, sterke steden en een vitaal platteland’. Kortom, de doelstelling van 1998 stond nog recht overeind, maar de invulling kreeg naast een kwantitatieve doelstelling (faseverschil) ook een kwalitatieve component (kennis en innovatie). Het programma ‘Koers Noord: op weg naar Pieken’ (Koers Noord) richt zich in de periode 2007-2010 op de versterking van de ruimtelijke economische structuur van Noord-Nederland. Het belangrijkste doel van het Koers Noordprogramma is het versterken van de (inter)nationale concurrentiekracht van de regio langs drie lijnen: (1) het uitbouwen van economische pieken van nationaal belang; (2) het bewerkstelligen van een transitie naar een meer kennisintensieve en innovatief bedrijfsleven in regionaal belangrijke sectoren (regionale speerpunten); (3) het realiseren van een algehele transitie naar een meer hoogwaardige, kennisintensieve economie.
N o r d c o n ne ct De agenda “Pieken in de Delta” (de Pieken) wordt gecoördineerd door het ministerie van Economische Zaken en heeft als doel het scheppen van economische kansen en het verbeteren van het ondernemersklimaat. Met de Pieken wordt beoogd de internationale concurrentiekracht van Nederland te verbeteren en zowel de nationale als de regionale economie te versterken. In de nota worden de volgende pieken onderscheiden: internationaal concurrerende mainports, economische kerngebieden, topprojecten bedrijventerreinen, prioritaire hoofdverbindingsassen, gebiedsgericht innovatiebeleid en stedelijke economie & toerisme 1 . Binnen deze agenda wordt Noord-Nederland gezien als de schakel tussen de Randstad en Noord-Europa. De economische opleving van voormalige Oostbloklanden zorgt voor nieuwe kansen voor Noord-Nederland. Verder sluit de sectorstructuur in Noord-Nederland aan bij de sectorstructuur van de Noord-Europese landen 2 . Het thema hiervoor op dit gebied in de periode 2002-2013 is Nordconnect. Onderdeel van dit thema is het organiseren van gezamenlijke evenementen, het opzetten van gezamenlijke projecten en het stimuleren van kennisuitwisseling. Maar eerst en vooral door overheden, organisaties, bedrijven, kennisen culturele instellingen met elkaar in contact te brengen en informatie te laten delen. Zo bouwt Nordconnect aan de uitbreiding van (handels)relaties en kennisnetwerken op de Noordelijke Ontwikkelingsas.
I n te r r e g Het volgende programma, Interreg , is een structuurprogramma gericht op internationaal regionale samenwerking. Het project wordt op Europees niveau uitgezet en wordt (mede) gefinancierd door het Europees Fonds voor de Regionale Ontwikkeling (EFRO) 3 .
P l a t te l a n d so n t w i k k e l ing s p r o g r a mm a In het kader van de plattelandsontwikkeling is er het structuurfonds Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP). Het Plattelandsontwikkelingsprogramma Nederland (POP-1 beslaat de periode 2000-2006 en POP-2 de periode 2007-2013) is de
8
1
Bron: Operationeel Programma Noord-Nederland 2007-2013.
2
Gebiedsagenda Noord-Nederland, 19 oktober 2009.
3
www.snn.nl
uitwerking van het Nederlandse aandeel van het EU plattelandsontwikkelingsbeleid en vormt de tweede pijler van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB). Het Plattelandsontwikkelingsprogramma is een Europees subsidieprogramma dat gericht is op: − versterking van de concurrentiekracht van de land- en bosbouwsector; − het verhogen van de kwaliteit van natuur en landschap; − de verbetering van de leefbaarheid op het platteland en diversificatie van de plattelandseconomie. Met het POP wil Nederland een goed evenwicht bereiken tussen de kwaliteit van natuur en landschap en het gebruik daarvan voor wonen, recreatie, gezondheid en persoonlijk welbevinden. Ook wordt geld ingezet voor de versterking van de concurrentiekracht van de land- en bosbouwsector.
2.3
Inspelen op future challenges en kracht van de regio Momenteel is Brussel bezig met de inrichting van het Europese beleid voor de periode 2014-2020. Leidend hiervoor zijn een aantal uitgekozen thema’s/uitdagingen om algemene doelen als slimme groei (investeringen in R&D), duurzame groei (CO2-reductie, hernieuwbare energie, energie-efficiëntie) en sociale groei (participatiegraad, tegengaan voortijdig schoolverlaten, armoedebestrijding) te bereiken. De relevante ‘future challenges’ zijn: − globalisering (best draaiende economie ter wereld: duurzaamheid, innovatie, werkgelegenheid) − demografische ontwikkelingen (vergrijzing, krimp) − klimaatsverandering (zeespiegelrijzing, adaptatie) − energie (reductie, alternatieve energie, besparing). In de afgelopen jaren is het SNN bezig geweest om reeds op deze uitdagingen in te spelen en meer aan te sluiten bij de Lissabondoelstellingen. Er worden in de Lissabon Strategie vijf regionale innovatie pijlers onderscheiden: 1. Innovatie bij bestaande bedrijven 2. Aantrekken nieuwe innovatieve bedrijven, inclusief spin-offs 3. Excelleren in onderwijs en onderzoek 4. Matchen arbeidsmarkt met regionaal economische basis 5. Organisatiekracht In de komende periode zullen deze uitdagingen veel nadrukkelijker de agenda bepalen. Het SNN heeft in het verlengde hiervan uitgangspunten geformuleerd, redenerend vanuit de kracht van de regio: − handhaven structuurfondsen/voorzetting inzet op ‘keyclusters’ (energie, water, sensortechnologie, agribusiness en healthy ageing) − compenseren afname landbouwsteun − voortzetting partnerschap regio – Europa (sturing en zeggenschap).
2.4
Rol lokale overheden op het gebied van innovatie De rol van de lokale overheid is het lokaliseren van de krachten in een regio. De overheid kan een goed overzicht hebben waar de kansen binnen haar regio liggen. De lokale overheid kan hierdoor als initiator optreden en een voortrekkersrol nemen om innovatie te stimuleren en partijen bijeen te brengen. Met name in de eerste fase is hierbij een rol weggelegd voor de (lokale) overheid. Naarmate
9
het programma zich in een verdere fase bevindt, neemt de bemoeienis van de overheid af. 1 Vrijwel elke regio in Nederland heeft een krachtige stimulerende sector waarbij de lokale overheid een voortrekkersrol kan vervullen. Binnen Pieken in de Delta worden vijf clusters van nationaal belang onderscheiden op het gebied van kennis en innovatie 2 : − Energie − Water − Sensortechnologie − Agribusiness − Healthy ageing. Energie Noord-Nederland is de regio waar kennis over duurzame energie samenkomt. De concentratie van gasindustrie en een groeiende positie in de elektriciteitsproductie geven Noord-Nederland een leidende rol op het gebied van duurzaam energie- en klimaatbeleid. Door bedrijven wordt er de komende periode ongeveer 22 miljard euro geïnvesteerd in de energiesector in Noord-Nederland (Energy Valley regio). Met Energy Valley richt Noord-Nederland zich de komende jaren op een onderscheidend en (inter-)nationaal sterk opererend energiecluster. De ambitie is Energie Valley uit te bouwen tot belangrijke energy-mainport op Europees en mondiaal niveau. Daarnaast wil Noord-Nederland een sleutelpositie innemen op het terrein van duurzame energie. Het betreft een breed pakket aan projecten in bijvoorbeeld olie- en gasexploitatie, de bouw van centrales, groen gasproductie en windenergie. Het speerpunt Energie maakt deel uit van het Energie Akkoord Noord-Nederland (o.a. afvang en opslag CO2, 100.000 woningplan, 100.000 voertuigenplan, groen gas, van 25 naar 33% noordelijke bijdrage aan de nationale elektriciteitsproductie). Water Het is de ambitie van Noord-Nederland uit te groeien tot een internationale topregio voor kennis en toepassingen op het gebied van watertechnologie. Het aandeel van de watersector in het BBP van Noord-Nederland stijgt van circa 2% (2002) naar 4% in 2020, vooral door een sterke stijging van de export. De top van de Nederlandse expertise op het gebied van watertechnologie bevindt zich in Noord-Nederland met het Technologisch Topinstituut Watertechnologie Wetsus als belangrijk middelpunt. Wetsus groeit hierbij uit tot een Europees topinstituut rond welk een sterk cluster van watertechnologiebedrijven en- instellingen ontstaat, dat in Noord-Nederland ontwikkelde technologie, producten en diensten met name in het buitenland afzet. De samenwerking tussen bedrijfsleven en onderzoeksinstellingen leidt tot tastbare innovatieve oplossingen voor wereldwijde watervraagstukken. Sensortechnologie Het beleid is gericht op het ontwikkelen van Noord-Nederland tot toonaangevende kennisregio in de wereld op het gebied van intelligente sensornetwerken in
10
1
Interprovinciaal Provinciaal Overleg (IPO) en Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) (2009), De Lissabon Strategie in Nederlandse Regio’s en Gemeenten: Hoe de Nederlandse regio’s en gemeenten hun arbeidsproductiviteit verhogen in de overgang naar een duurzame kenniseconomie, IPO, Den Haag, p. 61.
2
Samenwerkingsverband Noord-Nederland en Ministerie van Economische Zaken (2007), Koers Noord op weg naar pieken.
een periode van tien jaar. De uitdaging is om op basis van deze positie een innovatie en bedrijvigheidscluster rondom Multifunctional Wide Area Sensornetworktechnology (multisensing) te ontwikkelen. Sensortechnologie maakt het mogelijk om grote hoeveelheden gegevens in korte tijd uiterst nauwkeurig te monitoren, registreren of te verwerken. Noord-Nederland heeft een internationaal vermaarde positie in de ontwikkeling van de technologie. De toepassing is niet alleen te vinden bij de ontwikkeling van (grote) radiotelescopen, maar ook bij het gebruik van deze technologie bij het beheer van dijken en bij toepassingen op onder andere het gebied van fossiele en duurzame energie, mobiliteit, water en geluid. Een voorbeeld van sensortechnologie is SKA: een radiotelescoop met een diameter van 3000 kilometer die zal worden gesitueerd in West-Australië of ZuidAfrika. Noord-Nederland vervult een leidende rol bij de ontwikkeling en positioneert zich ook voor het huisvesten van de Euraziatische controlroom van SKA. Agribusiness Doelstelling van het beleid is de nummer 1 regio te zijn op het terrein van de groene life sciences, het snijvlak tussen life sciences en de agribusiness. De agrarische sector moet ondersteund worden bij de omschakeling naar duurzame productie en een zelfstandige positie op de wereldmarkt, mede vanwege de mogelijke korting van de directe inkomenssteun uit het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid. Om basis te blijven behouden voor de economische belangrijke agrisector is het van belang om binnen de hele agriketen te werken aan innovatieve productiemethoden, nieuwe producten en nieuwe merken. Kennis moet snel gevaloriseerd worden. Noord-Nederland zet sterk in op de relatie tussen de landbouwsector en de agribusiness. Een voorbeeld hiervan is de innovatieve kracht op het gebied van koolhydraathoudende biomassa die wordt gebundeld via het Carbohydrate Competence Center (CCC) en een belangrijke rol speelt in de transitie naar een ‘bio based economy’. Healthy ageing Healthy Ageing Network Northern Netherlands (HANNN) biedt in Europa de meest geïntegreerde aanpak van gezond ouder worden. Overheid, bedrijfsleven en kennisinstellingen in Noord-Nederland maken, samen met partners uit Europa, van de geïntegreerde Healthy Ageing-aanpak een economische groeimotor. Medisch onderzoek, waaronder ‘care & cure’, en innovatieve ontwikkelingen in de food sector, die erop gericht zijn om de mens gezond ouder te laten worden, moeten gestimuleerd worden. Door de vergrijzing in de samenleving enerzijds en de vergroening anderzijds is het nodig om mensen langer gezond in het arbeidsproces werkzaam te laten zijn.
11
3
Ontwikkeling faseverschil Noord-Nederland
3.1
Inleiding De vraag is hoe de economie in het Noorden zich heeft ontwikkeld ten opzichte van Nederland als geheel en in hoeverre deze ontwikkeling het gevolg is van de sectorstructuur van de economie, dan wel het gevolg is van de ontwikkeling van de bedrijven zelf (ontwikkeling faseverschil). Op basis van tien indicatoren wordt in kaart gebracht hoe het faseverschil tussen Noord-Nederland en Nederland zich heeft ontwikkeld. Dit zijn: 1
Werkloosheid
2
Werkgelegenheid
3
Bruto Regionaal Product
4
Participatiegraad
5
Sectorstructuur
6
Diversificatie
7
Stuwende karakter
8
Ondernemerschap
9
Uitkeringen
10 Inkomens In de volgende paragrafen bespreken we ieder van deze indicatoren. De indicatoren sectorstructuur en diversificatie presenteren we gezamenlijk. Telkens zijn het jaar 2000 (start van het Kompas), het meest recente jaar waarvoor gegevens voorhanden zijn en de tussenliggende jaren gepresenteerd. Bij de ene indicator is het meest recente jaar 2007 en bij de andere indicator 2008 of 2009.
3.2
Werkloosheid De werkloosheid als percentage van de beroepsbevolking is in Noord-Nederland hoger dan in Nederland. Zo was in 2008 de werkloosheid in Noord-Nederland 5,0% en in Nederland 3,9%. Zoals Tabel 1 laat zien is het verschil tussen NoordNederland en Nederland op het gebied van werkloosheid kleiner geworden in de afgelopen jaren. Tabel 1
Werkloosheid als percentage van de beroepsbevolking, 2000; 2003; 2005-2008
2000
2003
2005
2006
2007
2008
Noord-Nederland
5,4
6,6
8,4
6,6
5,8
5,0
Nederland
3,8
5,2
6,5
5,5
4,5
3,9
Regionaal verschil (in %-punt)
1,6
1,4
1,9
1,1
1,3
1,1
Bron: CBS.
13
3.3
Werkgelegenheid In de periode 2000-2009 is de werkgelegenheid in Noord-Nederland met 9,6% in gelijke mate toegenomen als in Nederland (zie Tabel 2). Ook in de tussenliggende jaren was de werkgelegenheidsgroei in Noord-Nederland redelijk in evenwicht met de groei in Nederland. Tabel 2
Werkgelegenheid in banen, 2000 en 2009
2000
2009
Ontwikkeling
709.070
776.830
+9,6%
7.330.320
8.032.080
+9,6%
Noord-Nederland Nederland Bron: LISA.
In Tabel 3 staat het opleidingsniveau van de werkzame beroepsbevolking weergegeven voor Noord-Nederland en Nederland voor de jaren 2000 en 2009. Opleidingsniveau is ingedeeld in laag, middelbaar en hoog. De tabel laat zien dat de werkzame beroepsbevolking in Noord-Nederland in 2009 verhoudingsgewijs minder vaak hoog opgeleid is (27%) dan de Nederlandse werkzame beroepsbevolking (32%), maar juist vaker middelbaar opgeleid. Ten opzichte van 2009 is het aandeel hoog opgeleiden toegenomen en het aandeel van laagopgeleiden afgenomen. Nederland laat een vergelijkbaar beeld zien. Tabel 3
Opleidingsniveau (laag, middelbaar en hoog) van de werkende beroepsbevolking (%)
2000
2009
2000
2009
2000
2009
Laag
Laag
Middel
Middel
Hoog
Hoog
Noord-Nederland
29
24
48
48
23
27
100
Nederland
28
24
44
43
27
33
100
1
0
4
5
-4
-6
Regionaal verschil (%-punt)
Totaal
Bron: CBS.
3.4
Bruto Regionaal Product De ontwikkeling van de werkgelegenheid wordt vaak gebruikt als indicatie van het economisch functioneren van een regio, maar het Bruto Regionaal Product (BRP) geeft de beste indicatie van het presteren van het bedrijfsleven. Deze indicator geeft de totale omvang van de toegevoegde waarde die het bedrijfsleven (of een sector hiervan) jaarlijks realiseert. Om een vergelijking te kunnen maken met andere regio’s wordt deze vaak uitgedrukt per hoofd van de bevolking (per inwoner). Het BRP per hoofd van de bevolking is gepresenteerd in (Figuur 1).
14
Figuur 1
Ontwikkeling Bruto Regionaal Product per hoofd van de bevolking (in euro), 2000-2007
BRP per hoofd van de bevolking (in euro)
37.500 35.000 32.500 30.000 27.500 25.000 22.500 20.000 2000
2001
2002
2003
Noord-Nederland
2004
2005
2006
2007
Nederland
Bron: CBS, Jaarprogramma.
In Noord-Nederland en in Nederland is het BRP per hoofd van de bevolking toegenomen in de periode 2000-2007. Het BRP per hoofd van de bevolking in Noord-Nederland is lager dan in Nederland. Noord-Nederland heeft tussen 2000 en 2007 iets van de achterstand goedgemaakt. Het BRP per hoofd van de bevolking in Noord-Nederland groeide met 36,4% in deze periode. In Nederland was de toename met 32,3% lager (zie Tabel 4). Het verschil tussen Nederland en Noord-Nederland was ongeveer 9%-punt in 2000 en dit verschil was afgenomen tot ongeveer 6%-punt in 2007. Tabel 4
Bruto Regionaal Product (BRP) per hoofd van de bevolking, 2000 en 2007 (in euro)
2000
2007
Ontwikkeling
Noord-Nederland
23.909
32.605
+36,4%
Nederland
26.245
34.713
+32,3%
-8,9%
-6,1%
Regionaal verschil Bron: CBS, Jaarprogramma.
In vergelijking met Nederland heeft de sector delfstofwinning in Noord-Nederland een relatief grote invloed op het BRP per hoofd van de bevolking. Wanneer het BRP per hoofd van de bevolking wordt bepaald exclusief delfstofwinning dan bedraagt het verschil tussen Noord-Nederland en Nederland ongeveer 20%-punt in 2007 (dit verschil is, zoals boven vermeld, ongeveer 6%-punt inclusief delfstoffenwinning). Het verschil tussen Noord-Nederland en Nederland exclusief delfstoffenwinning is stabiel, wat blijkt uit een constant verschil van circa 20%-punt sinds 2000. Hieruit blijkt dat delfstoffenwinning wat betreft het BRP een zeer belangrijke rol speelt in het verkleinen van het verschil tussen Noord-Nederland en Nederland.
15
3.5
Participatiegraad De netto participatiegraad is het aandeel van de werkzame beroepsbevolking 1 in de potentiële beroepsbevolking 2 . Uit Figuur 2 is af te lezen dat de netto participatiegraad in Noord-Nederland in de periode 2000-2008 is toegenomen. Ook landelijk is de netto participatiegraad in deze periode toegenomen. De toename verloopt in Noord-Nederland echter sneller dan landelijk, waardoor het verschil kleiner is geworden. Figuur 2
Ontwikkeling netto participatiegraad, 2000-2008
70%
Netto participatiegraad
68%
65%
63%
60%
58%
55% 2000
2001
2002
2003
2004
Noord-Nederland
2005
2006
2007
2008
Nederland
Bron: CBS, Economie in het Noorden.
De toename in de netto participatiegraad in Noord-Nederland was 5% in de periode 2000-2008. Nederland liet een toename van 3,0%. De achterstand in netto participatiegraad is door deze gunstige ontwikkeling van Noord-Nederland ten opzichte van Nederland teruggelopen van 4,2%-punt naar 2,2%-punt (Tabel 5). Tabel 5
Netto participatiegraad, 2000 en 2008
2000
2008
Ontwikkeling (%)
Noord-Nederland
60,3%
65,3%
+5,0%
Nederland
64,5%
67,5%
+3,0%
Regionaal verschil (%-punt)
-4,2%
-2,2%
Bron: CBS, Economie in het Noorden.
16
1
Personen die in Nederland wonen en betaald werk hebben van twaalf uur of meer per week. Bron: CBS.
2
Het deel van de bevolking dat gelet op zijn leeftijd in aanmerking komt voor deelname aan het arbeidsproces. Bron: CBS.
3.6
Sectorstructuur en diversificatie In deze paragraaf beschrijven we de sectorstructuur op basis van werkgelegenheid en op basis van toegevoegde waarde. Tegelijkertijd presenteren we ook de diversificatie ofwel de verscheidenheid aan economische activiteiten in NoordNederland en Nederland. O p b a s i s v an w e r k g e le g e n he i d De sectorstructuur op basis van werkgelegenheid laat zien in welke mate sectoren binnen een bepaald gebied voor werkgelegenheid zorgen. In de regio Noord zijn in 2009 vooral de sectoren zorg, handel, industrie en zakelijke diensten dominant (Tabel 6). Ten opzichte van 2000 zijn in Noord-Nederland vooral de zorg, maar ook de zakelijke diensten relatief groter geworden. De werkgelegenheid in de industrie is verhoudingsgewijs afgenomen. Deze ontwikkelingen waren ook landelijk zichtbaar, waardoor de sectorstructuur niet significant anders is geworden. Tabel 6
Sectorstructuur op basis van werkgelegenheid (in percentages), 2000 en 2009 Noord-Nederland
Nederland Ontwik-
Diversi-
2000
2009
keling
2000
2009
keling
ficatie
6,3
5,1
-1,2
3,9
3,0
-0,9
++
15,5
12,6
-2,9
13,5
10,6
-2,9
++
Nutsbedrijven
0,9
1,0
+0,1
0,9
0,8
-0,1
++
Bouw
6,8
6,7
-0,1
6,5
6,4
-0,1
+
16,4
16,0
-0,4
18,6
17,6
-1,0
-
Transport en communicatie
7,2
6,3
-0,9
9,1
8,4
-0,7
--
Horeca
4,1
4,2
+0,1
4,2
4,2
0
-
Financiële instellingen
2,8
2,4
-0,4
3,5
3,1
-0,4
--
10,2
11,6
+1,4
12,5
14,2
+1,7
-
Overheid
6,5
5,6
-0,9
5,8
5,6
-0,2
o
Onderwijs
6,8
7,2
+0,4
6,0
6,6
+0,6
+
13,3
17,5
+4,2
12,0
15,2
+3,2
+
Overige diensten
3,3
3,8
+0,5
3,7
4,0
+0,3
-
Totaal
100
100,0
100
100,0
OntwikSector Landbouw en visserij Industrie
Handel
Zakelijke diensten
Zorg
`
* Diversificatie: Noord-Nederland ten opzichte van Nederland in 2009. ++ = oververtegenwoordiging, + lichte oververtegenwoordiging, o = gelijke vertegenwoordiging, - lichte ondervertegenwoordiging, -- ondervertegenwoordiging ten opzichte van Nederland. Bron: LISA, bewerking EIM, 2010.
Als de sectorstructuur van Noord-Nederland in 2009 wordt vergeleken met de landelijke sectorstructuur in 2009 (diversificatie) dan valt op dat vooral de sectoren landbouw en visserij, industrie en nutsbedrijven zijn oververtegenwoordigd in het Noorden. Transport en communicatie en financiële instellingen zijn ondervertegenwoordigd in Noord-Nederland. In vergelijking met de landelijke sectorstructuur heeft het Noorden een meer traditionele sectorstructuur.
17
Mede als gevolg van de traditionele sectorstructuur is Noord-Nederland minder zwaar getroffen door de kredietcrisis in vergelijking met Nederland als geheel. De financiële sector, de transportsector en de handel kregen te maken met de sterkste terugval. Deze sectoren zijn relatief klein in Noord-Nederland en dus was de klap minder voelbaar voor de Noord-Nederlandse economie. De sector industrie werd ook zwaar getroffen, maar is in Noord-Nederland minder gericht op export dan de landelijke industrie. 1 Verder hebben de grote aandelen van de zorg, onderwijs en de overheid een dempend effect op de economische crisis. Deze sectoren zijn minder conjunctuurgevoelig en zijn in 2009 zelfs gegroeid in termen van werkgelegenheid.
O p b a s i s v an t o e ge v oe g d e w a a r d e De sectorstructuur op basis van toegevoegde waarde laat zien in welke mate sectoren binnen een bepaald gebied toegevoegde waarde bijdragen. In 2007 waren vooral de sectoren delfstoffenwinning, zakelijke diensten en industrie in Noord-Nederland dominant (Tabel 7). Landelijk gezien waren de grootste sectoren op basis van toegevoegde waarde achtereenvolgens zakelijke diensten, industrie en handel. Tabel 7
Sectorstructuur op basis van toegevoegde waarde (in percentages), 2000 en 2007 Noord-Nederland
Nederland Ontwik-
Diversi-
2000
2007
keling
2000
2007
keling
ficatie
4,1
3,3
-0,8
2,6
2,1
-0,5
++
Delfstoffenwinning
12,8
16,7
+3,9
2,4
3,1
+0,7
++
Industrie
16,5
15,4
-1,1
16,9
15,9
-1
-
5,6
5,3
-0,3
5,6
5,5
-0,1
-
Handel
10,2
8,7
-1,5
13,9
13,1
-0,8
--
Horeca
1,7
1,5
-0,2
2,0
1,8
-0,2
-
Transport en communicatie
5,8
4,7
-1,1
7,1
7,0
-0,1
--
Financiële instellingen
4,4
4,0
-0,4
6,1
5,8
-0,3
--
15,8
16,3
+0,5
21,2
22,1
+0,9
--
Overheid
6,8
6,6
-0,2
7,0
6,9
-0,1
-
Onderwijs
4,5
4,7
+0,2
4,1
4,3
+0,2
+
Zorg
8,4
9,8
+1,4
7,3
8,7
+1,4
+
Overige diensten
3,4
3,2
-0,2
3,7
3,7
0
-
100,0
100,0
0
100
100
0
OntwikSector Landbouw en visserij
Bouw
Zakelijke diensten
Totaal
* Diversificatie: Noord-Nederland ten opzichte van Nederland in 2007. ++ = oververtegenwoordiging, + lichte oververtegenwoordiging, o = gelijke vertegenwoordiging, - lichte ondervertegenwoordiging, -- ondervertegenwoordiging ten opzichte van Nederland. Bron: CBS, Regionale Rekeningen, bewerking EIM, 2010.
1
18
L.T. Schudde, L. Broersma, J. Van Dijk: “Noordelijke Arbeidsmarktverkenning 2009”. Oorspronkelijke bron ‘Gevolgen van de kredietcrisis voor Noord-Nederland’,
Ten opzichte van 2000 zijn in Noord-Nederland vooral de sectoren delfstoffenwinning en zorg belangrijker geworden en levert de sector handel relatief minder sterk bij aan de toegevoegde waarde. Landelijk heeft de zorg ook een groter aandeel in de toegevoegde waarde gekregen. In iets mindere mate geldt dit ook voor zakelijke diensten, delfstoffenwinning en onderwijs. Als de sectorstructuur van Noord-Nederland in 2007 wordt vergeleken met de landelijke sectorstructuur in 2007 (diversificatie) dan valt op dat vooral de sectoren landbouw en visserij en delfstoffenwinning zijn oververtegenwoordigd in het Noorden. Handel, transport en communicatie, financiële instellingen en zakelijke diensten zijn ondervertegenwoordigd in Noord-Nederland. Een exacte vergelijking van de sectorstructuur in termen van werkgelegenheid en toegevoegde waarde is moeilijk omdat de beschikbare jaren voor de twee indicatoren van elkaar verschillen (2009 versus 2007). Grofweg kunnen we stellen dat de sectorstructuur in termen van toegevoegde waarde een vergelijkbaar beeld geeft als de sectorstructuur in termen van werkgelegenheid.
3.7
Stuwende karakter Stuwende sectoren zijn naar buiten gerichte sectoren. Het gaat om productie en dienstverlening met een uitstraling naar andere regio’s. Als ruwe maatstaf wordt ook wel gehanteerd dat minimaal 50% van de omzet buiten de eigen regio, in dit geval Noord-Nederland, gerealiseerd moet worden. In deze studie worden de volgende sectoren als stuwend aangemerkt 1 : − Industrie − Groothandel − Zakelijke dienstverlening − Vervoer en opslag − Informatie en communicatie. Tussen 2000 en 2006 is het aandeel van de stuwende sectoren zowel landelijk als in Noord-Nederland afgenomen. In 2007 klom dit aandeel iets op en bevindt zich sindsdien op ongeveer hetzelfde niveau (zie Tabel 8). Gegeven de vergelijkbare ontwikkeling in het Noorden als in Nederland, is het regionale verschil in stand gebleven. Tabel 8
Aandeel stuwende sectoren in economie (in %), 2000, 2005-2009
2000
2005
2006
2007
2008
2009
Noord-Nederland
37,6
35,3
35,5
36,2
36,4
36,1
Nederland
40,3
38,2
38,3
38,7
39,1
38,7
Regionaal verschil (in %-punt)
-2,7
-2,9
-2,9
-2,5
-2,7
-2,6
Bron: CBS, LISA.
1
De sectoren zijn overgenomen van “het jaarprogramma 2006 kompas van het Noorden”.
19
3.8
Ondernemerschap Ondernemerschap is in kaart gebracht aan de hand van het aantal vestigingen, maar ook het saldo van oprichtingen en opheffingen (bedrijvendynamiek).
V e s t i gi n g e n In Figuur 3 is ondernemerschap in termen van bedrijvigheid gepresenteerd. Daarbij is een index ontwikkeld van het aantal vestigingen in Noord-Nederland en Nederland. Van 2000 tot 2009 is het aantal vestigingen sterk toegenomen in Noord-Nederland. Figuur 3
Index aantal vestigingen (2000=100), 2000-2009
140
Index aantal vestigingen
130
120
110
100 2000
2001
2002
2003
2004
Noord-Nederland
2005
2006
2007
2008
2009
Nederland
Bron: LISA, CBS, bewerking EIM, 2010.
Het aantal vestigingen in Noord-Nederland is in de periode 2000-2009 toegenomen met 31%. Hoewel de bedrijvigheid op landelijk niveau met 26% ook sterk toegenomen is de toename in de noordelijke provincies beduidend sterker geweest (zie Tabel 9). Tabel 9
Aantal vestigingen
Noord-Nederland Nederland Bron: LISA, CBS.
20
2000
2009
Ontwikkeling
87.650
114.820
+26,4%
844.260
1.067.890
+30,7%
Bedrijvendynamiek De oprichtingsquote (oprichtingen 1 in % aantal vestigingen) in Noord-Nederland is over de periode 2000-2009 gemiddeld lager dan het landelijke gemiddelde. Er zijn in Noord-Nederland relatief minder vestigingen opgericht. Hier staat tegenover dat de opheffingsquote (opheffingen in % van aantal vestigingen) in NoordNederland gemiddeld lager is dan het landelijk gemiddelde. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de bedrijvendynamiek in Noord-Nederland relatief laag is. Een verklaring hiervoor kan gevonden worden in de sectorstructuur van NoordNederland. Met name de landbouw en de industrie zijn relatief zwaar vertegenwoordigd. Dit terwijl de sectoren met veel toe- en uittredingen (ICT en overige zakelijke dienstverlening) zijn ondervertegenwoordigd in Noord-Nederland. Figuur 4
Oprichtings- en opheffingsquote, 2003-2009*
Netto participatiegraad
20%
15%
10%
5%
0% 2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
Oprichtingsquote Noord-Nederland
Opheffingsquote Noord-Nederland
Oprichtingsquote Nederland
Opheffingsquote Nederland
* Eerdere jaren niet beschikbaar. Bron: Kamer van Koophandel, bewerking EIM, 2010.
3.9
Uitkeringen Het aandeel uitkeringen in het kader van de Werkloosheid (WW) is in NoordNederland afgenomen, terwijl dit aandeel op landelijk niveau juist licht toegenomen is (zie Figuur 5). Het aandeel WW-uitkeringen ligt in Noord-Nederland nog wel hoger dan landelijk. Het aandeel arbeidsongeschiktheidsuitkeringen als percentage van de potentiële beroepsbevolking is in Noord-Nederland teruggelopen van 9,4% naar 7,2% en in Nederland van 8,7% naar 6,6%. Noord-Nederland is nauwelijks ingelopen op Nederland. Dit komt doordat in Noord-Nederland het aandeel Wajong uitkeringen fors is toegenomen (zie Figuur 6).
1
Starters en overige oprichtingen (nevenvestigingen en dochterbedrijven).
21
Figuur 5
Uitkeringen in het kader van de Werkloosheidswet (WW) in Noord-Nederland en Nederland als percentage van de beroepsbevolking, 2000 en 2008
10%
8%
6%
4% 5,4%
5,0%
2%
3,9%
3,8%
0% 2000
2008
2000
Noord-Nederland
2008 Nederland
WW
Bron: CBS, jaarrapportage en berekening EIM, 2010.
Figuur 6
Arbeidsongeschiktheidsuitkeringen in Noord-Nederland en Nederland als percentage van de potentiële beroepsbevolking, 2000 en 2009
10% 0,8% 8%
0,5% 1,5%
1,2% 0,4% 0,3%
6%
4%
2,3%
1,7%
7,1%
7,0% 4,6%
4,5%
2%
0% 2000
2009
2000
Noord-Nederland WAO
2009 Nederland
Wajong
WAZ
WAO = Wet op de arbeidsongeschiktheidverzekering 1 ; Wajong = Wet op de arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten WAZ = Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen 2 Bron: CBS, jaarrapportage en berekening EIM, 2010.
22
1
Vanaf 1 januari 2004 kunnen werknemers, die op of na die datum ziek worden, geen aanspraak meer maken op een WAO-uitkering. Deze werknemers kunnen, nadat de werkgever het loon twee jaar heeft doorbetaald, per 1 januari 2006 een uitkering aanvragen in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Voor de mensen, die al een WAO-uitkering hebben, verandert er niets. De aantallen uitkeringen in het kader van de WIA zijn niet in de tabel opgenomen.
2
Vanaf 1 augustus 2004 kunnen zelfstandigen, die op of na die datum ziek worden, geen aanspraak meer maken op een uitkering in het kader van de WAZ. Voor de mensen, die al een WAZuitkering hebben, verandert er niets.
3.10 Inkomens Het gemiddeld besteedbaar inkomen per inwoner is in Figuur 7 gepresenteerd voor het Noorden en Nederland als geheel. Hieruit blijkt dat het gemiddeld besteedbaar inkomen per inwoner in Noord-Nederland in de periode 2001-2007 lager is dan het landelijke gemiddelde. Noord-Nederland laat een gelijke ontwikkeling zien als Nederland: een toename tot 2002, stabilisatie tussen 2002 en 2004 en vanaf 2004 weer toename. Het verschil is gelijk gebleven. Figuur 7
Gemiddeld besteedbaar inkomen per inwoner (x 1.000 euro), 2001-2007
Gemiddeld besteedbaar inkomen per inwoner (x 1.000 euro)
15
14
13
12
11
10 2001
2002
2003
Noord-Nederland
2004
2005
2006
2007
Nederland
Bron: CBS.
3.11 Conclusie
Faseverschil is afgenomen, maar is niet verdwenen.
Geconcludeerd kan worden dat het faseverschil is afgenomen, maar nog niet is verdwenen. Het faseverschil met Nederland is afgenomen op het gebied van werkloosheid, het bruto regionaal product, en het aantal uitkeringen. Ook op het gebied van werkgelegenheid zijn er positieve ontwikkelingen waarneembaar. Weliswaar is de absolute groei van de werkgelegenheid gelijk aan die van Nederland, het faseverschil voor de netto participatiegraad is kleiner geworden. Een uitzondering is het gemiddelde inkomen. Noord-Nederland is op dit gebied niet ingelopen op het landelijke gemiddelde. Het faseverschil voor het gemiddelde inkomen is de laatste jaren gelijk gebleven. Ook de sectorstructuur is vrij stabiel. Deze is de afgelopen jaren weinig veranderd. In Noord-Nederland ligt de nadruk ten opzichte van Nederland vooral op de sectoren landbouw, industrie en nutsbedrijven. Tenslotte ontwikkelt Noord-Nederland zich ook goed als vestigingsplaats. Het aantal vestigingen is de laatste jaren procentueel sterker gegroeid dan in Nederland.
23
4
Effecten regionaal economisch beleid
4.1
Inleiding Voor het inschatten van de effectiviteit van regionaal economisch beleid worden drie indicatoren onderzocht. Als eerste wordt gekeken naar de ontwikkeling van het aantal banen in Noord-Nederland in vergelijking met het landelijk gemiddelde (paragraaf 4.2). Vervolgens worden in paragraaf 4.3 de prestaties van de Noordelijke provincies verklaard door middel van een decompositie-analyse. Tot slot wordt in paragraaf 4.4 door middel van een bruto-netto berekening geschat hoeveel banen het regionaal economisch beleid netto heeft opgeleverd.
4.2
Ontwikkeling aantal banen De ontwikkeling van het aantal banen in Noord-Nederland is gepresenteerd in Tabel 10. Over de periode 2000 tot en met 2009 heeft de werkgelegenheid in banen in Noord een vergelijkbare groei doorgemaakt als het landelijk gemiddelde, namelijk 9,6%. Tabel 10
Ontwikkeling werkgelegenheid in banen 2000-2009
Sector
Noord-Nederland
Nederland
Landbouw en visserij
-12,4%
-15,1%
Industrie
-10,6%
-14,2%
22,4%
2,9%
Bouw
6,8%
8,2%
Handel
6,7%
3,7%
Vervoer en opslag
-6,8%
-0,6%
Horeca
12,2%
11,7%
0,4%
8,4%
Financiële instellingen
-3,5%
-0,3%
Zakelijke diensten
25,4%
24,5%
Overheid
-4,7%
6,2%
Onderwijs
16,6%
22,2%
Zorg
44,2%
39,0%
Overige diensten
26,4%
18,7%
9,6%
9,6%
Nutsbedrijven
Informatie en communicatie
Totaal Bron: LISA, CBS.
De ontwikkeling van het aantal banen laat per sector grote schommelingen zien. Het aantal banen in de landbouwsector in Noord-Nederland is in de periode 2000-2009 afgenomen met 12%. De afname in het aantal banen in deze sector is een fractie lager vergeleken de afname op landelijk niveau (15%). Opvallend is de sterke toename van het aantal banen in de nutssector in de regio NoordNederland (22%) ten opzichte van Nederland (3%).
25
Wanneer de banencreatie van de eerste periode (2000-2005) wordt vergeleken met de tweede periode (2005-2009) dan kan geconcludeerd worden dat de groei in het Noorden voornamelijk in de tweede helft heeft plaatsgevonden. Tussen 2000 en 2005 is het aantal banen in Noord-Nederland toegenomen met 2,8 %, terwijl op landelijk niveau het aantal banen in deze periode met 3,1 % is gegroeid. De ontwikkeling van het aantal banen verschilt echter sterk per sector. In Noord-Nederland is het aantal banen in landbouw en visserij, industrie, vervoer en opslag en informatie en communicatie sterk afgenomen in deze periode. De sectoren onderwijs en zorg dragen daarentegen positief bij aan de banencreatie in Noord-Nederland. In de tweede helft (2005-2009) is het aantal banen in Noord-Nederland toegenomen met 6,6%. De banencreatie ligt hiermee boven het landelijk gemiddelde in deze periode (6,3%). Sectoren die in Noord-Nederland een sterke groei realiseerden zijn nutsbedrijven, bouwsector, informatie en communicatie, zakelijke diensten en zorg.
4.3
Decompositie analyse effecten Door middel van decompositie analyse wordt de werkgelegenheidsontwikkeling in Noord-Nederland onderverdeeld in drie componenten, namelijk de trendmatige groei, het sector effect en het regionale effect. De trendmatige groei is de gemiddelde ontwikkeling van het aantal banen in Nederland. Vervolgens wordt onderzocht of verschillen in werkgelegenheidsontwikkeling tussen het Noorden en de rest van Nederland verklaard kunnen worden door sectorale verschillen. Wanneer de werkgelegenheid van een sector sterk terugloopt en deze sector oververtegenwoordigd is in Noord-Nederland, dan zorgt deze ontwikkeling voor een negatief sector effect. In andere woorden: Noord-Nederland wordt relatief zwaar getroffen vanwege haar sectorstructuur. Ook wanneer een sector een sterke groei doormaakt, maar deze sector ondervertegenwoordigd is in de regio, dan zorgt dit voor een negatief sector effect. Het regio effect geeft aan of de sectoren in de regio relatief beter presteren in vergelijking met de rest van Nederland. De resultaten van de decompositie zijn weergegeven in Tabel 11. Tabel 11
Decompositie werkgelegenheid Noord-Nederland
groeicomponent
2000-2005
2005-2009
2000-2009
3,1%
6,3%
9,6%
sector effect
-0,2%
-0,5%
-0,7%
regio effect
-0,1%
+0,7%
+0,7%
2,8%
6,6%
9,6%
trendmatige groei 15
totale groei Noord-Nederland Bron: LISA, EIM bewerkingen, 2010.
Voor de hele periode van 2000 tot en met 2009 wordt de werkgelegenheidsontwikkeling in Noord-Nederland grotendeels bepaald door de algemene trend. De sectorstructuur in Noord-Nederland heeft een negatief effect op de ontwikkeling
15
26
Gemiddelde groei van het aantal banen in Nederland.
van het aantal banen. De sectoren die trendmatig een relatieve slechte ontwikkeling vertonen op het gebied van baancreatie zijn relatief zwaar vertegenwoordigd in de noordelijke provincies. Het regio effect draagt positief bij aan de banencreatie in Noord-Nederland. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de sectoren in het Noorden van het land relatief meer banen creëren in vergelijking met het landelijk gemiddelde. Wanneer de twee periodes, 2000-2005 en 2005-2009, met elkaar vergeleken worden dan is af te lezen dat Noord-Nederland de sterkste groei in de tweede helft heeft doorgemaakt. In de eerste periode, 2000-2005, is zowel het sector effect als het regio effect van Noord-Nederland negatief. In deze periode is de banencreatie in Noord-Nederland negatief beïnvloed door de sectorstructuur, maar ook doordat de sectoren gemiddeld minder presteerden vergeleken het landelijk gemiddelde. In de tweede periode, 2005-2009, heeft het Noorden een sterke groei ingezet waardoor zelfs een positief regio effect is ontstaan en groei van het aantal banen in Noord-Nederland hoger ligt in vergelijking met het landelijk gemiddelde. Een mogelijke verklaring is het regionaal economische beleid dat na enkele jaren nu zijn vruchten afwerpt. De decompositie van het aantal banen in Noord-Nederland verschilt sterk per sector. In de sectoren landbouw en visserij, industrie en zakelijke diensten is het sector effect negatief voor Noord-Nederland. In de landbouwsector en de industrie neemt het aantal banen landelijk gezien sterk af en deze sectoren zijn in Noord-Nederland relatief sterk vertegenwoordigd. De sector zakelijke dienstverlening zorgt daarentegen voor een toename in het aantal banen en deze sector is ondervertegenwoordigd in Noord-Nederland. De sector overheid heeft een opvallend negatief regio effect. Hoewel het aantal banen in deze sector landelijk over de periode 2000-2009 is toegenomen, is het aantal banen in deze sector in het Noorden in deze periode afgenomen. Sectoren met een positief regio effect zijn daarentegen industrie, handel en zorg. Een overzicht van de sector en regio effecten per sector zijn weergegeven in Figuur 8.
27
Overige diensten Zorg Onderwijs Overheid Zakelijke diensten
Financiële instellingen
Informatie en Communicatie Horeca
regio effect
sector effect
trend
Vervoer en Opslag
Bron: LISA, bewerkingen EIM, 2010.
Handel Bouw Nutsbedrijven Industrie
Landbouw en Visserij
28
Decompositie werkgelegenheid Noord-Nederland, 2000-2009 Figuur 8
2,5%
2,0%
1,5%
1,0%
0,5%
0,0%
-0,5%
-1,0%
4.4
Bruto-netto werkgelegenheidseffecten Een indicator voor het bepalen van de effectiviteit van het gevoerde beleid is de netto gecreëerde werkgelegenheid. De bruto-werkgelegenheidscijfers geven een indruk van de werkgelegenheidseffecten van de projecten die binnen het Kompas uitgevoerd zijn. De werkgelijke werkgelegenheidsimpact op de economie zal in de praktijk lager zijn. Met een aantal aspecten is bij de bruto-cijfers geen rekening gehouden, zowel positief als negatief. De aspecten die een negatieve uitwerking hebben zijn deadweight, displacement substitutie en dubbeltellingen. Positieve aspecten zijn de uitstralingseffecten en de indirecte effecten. Door de bruto gecreëerde werkgelegenheid te corrigeren voor de positieve en negatieve aspecten kan men komen tot de netto gecreëerde werkgelegenheid 16 . Correcties om te komen tot netto-effecten −
Projecten hebben effecten naar toeleveranciers die leveren aan de projectbetrokkenen, de indirecte effecten.
−
Als gevolg van bijvoorbeeld een verbetering van het image kunnen uitstralingseffecten optreden. Een regio wordt aantrekkelijk om zich er te vestigen.
−
Er treden dubbeltellingen op, bijvoorbeeld wanneer bedrijven een IPR-premie ontvangen en daarnaast steun ontvangen als zij zich door het kompas ondersteund bedrijventerrein vestigen.
−
Bij deadweight gaat het om economische effecten die ook zouden hebben plaatsgevonden zonder de uitvoering van het programma.
−
Bij displacement gaat het om het economische effecten in een gebied in NoordNederland die ten koste gaan van een ander gebied in Noord-Nederland.
−
Bij substitutie gaat het om economische effecten bij bedrijven en/of personen die ten koste gaan van andere bedrijven en/of personen.
Voor het bepalen van de netto gecreëerde werkgelegenheid in deze studie wordt gebruik gemaakt van de resultaten uit de Mid Term Review kompas voor het Noorden: Update 2007. De (bruto) werkgelegenheidscijfers van Noord-Nederland zijn afkomstig uit de Jaarrapportage 2008 van het SNN. Door middel van extrapolatie is de gecreëerde netto werkgelegenheid van het Kompas programma tot 2008 geraamd. De netto-werkgelegenheidseffecten als gevolg van het Kompas voor de periode 2000-2008 worden geschat tussen 19.794 en 26.847 banen. Het aandeel van de door het Kompas gecreëerde werkgelegenheid bedraagt gemiddeld 3%. Het kompas heeft sterk positief bijgedragen aan de groei van het aantal banen. Zonder het Kompas was de werkgelegenheidsontwikkeling tussen de 5,8% en 6,8% geweest, terwijl de groei nu op 9,6% is uitgekomen. De additionele groei als gevolg van het kompas wordt geschat op 3%-punt.
16
Bron: P. Gibcus en W.H.J. Verhoeven (2007), Mid Term Review Kompas voor het Noorden: Update 2007, EIM, Zoetermeer, onder auspiciën van het SNN en het Ministerie van Economische Zaken.
29
Tabel 12
Netto gecreëerde werkgelegenheid Noord-Nederland
Noord-Nederland Kompas Kompas t.o.v. Noord-Nederland
Noord-Nederland zonder Kompas Ontwikkeling 2000-2008 Extra groei door het Kompas
Ondergrens
Bovengrens
776.830
776.830
19.794
26.847
2,5%
3,5%
757.036
749.983
6,8%
5,8%
2,8%-punt
3,8%-punt
Bron: SNN, Jaarrapportage 2008, bewerkingen EIM, 2010.
4.5
Conclusie
Het regionaal beleid heeft effect gehad.
Door rekening te houden met de sectorstructuur kan geconcludeerd worden dat het regionale beleid van Noord-Nederland gunstige effecten heeft gehad op de werkgelegenheid. De absolute groei van de werkgelegenheid is in NoordNederland gelijk aan de landelijke groei van de werkgelegenheid. NoordNederland heeft deze groei echter bewerkstelligd ondanks een tamelijk ongunstige sectorstructuur, waarin bijvoorbeeld een traditionele sector als landbouw & visserij oververtegenwoordigd is. De reden hiervoor is dat het bedrijfsleven bovengemiddeld goed presteert. Netto heeft het regionale economische beleid tussen 19.794 en 26.847 banen opgeleverd, een extra groei van het aantal banen van ongeveer 3%.
30
5
Versterking innovativiteit van Noord-Nederland
5.1
Inleiding Dit hoofdstuk kijkt in hoeverre de innovativiteit van Noord-Nederland is versterkt. Om hier een beeld van te krijgen, zetten we indicatoren voor het innovatievermogen en innovatieprestaties onderzocht voor Noord-Nederland af tegen de landelijke scores. Eerst wordt er gekeken naar het volledige bedrijfsleven: investeringen in R&D personeel (paragraaf 5.2) en het aantal octrooiaanvragen vanuit de regio (paragraaf 5.3). Dit zijn de zogenaamde ‘harde’ innovatieindicatoren. Vervolgens worden het vermogen en de prestaties van het MKB onderzocht 17 (paragraaf 5.4). Om hier een beeld van te krijgen, bespreken we het aandeel innovatie MKB-bedrijven, het aandeel MKB-bedrijven dat zelf R&D doet, het aandeel MKB-bedrijven dat samen werkt met bedrijven of instellingen. Dit zijn de zogenaamde ‘zachte’ innovatie-indicatoren. Paragraaf 5.5 beschrijft of Noord-Nederland een omslag heeft kunnen maken naar een kenniseconomie.
5.2
Investeringen in R&D In Noord-Nederland werd in 2007 meer uitgegeven aan R&D personeel dan in 2002 (Tabel 13). Werd er in 2002 nog 208 miljoen euro uitgegeven aan R&D personeel, in 2007 was dit 245 miljoen. De procentuele toename in de uitgaven (18%) is weliswaar aanzienlijk, echter zwakker dan in Nederland (21%). Ook toont Noord-Nederland meer fluctuatie in de verrichte R&D-uitgaven in de tussenliggende jaren dan Nederland. Tabel 13
Verrichte R&D-uitgaven door bedrijven: eigen personeel (in mln euro), 2002, 2003, 2005 en 2007*
Noord-Nederland Nederland
2002
2003
2005
2007
Ontwikkeling
208
278
231
245
+ 17,8%
4.543
4.804
5.169
5.495
+ 21,0%
* Andere jaren zijn niet beschikbaar. Bron: CBS.
Ook het aantal arbeidsjaren dat beschikbaar is voor R&D is toegenomen in het Noorden tussen 2002 en 2007 (Tabel 14). Hier staat tegenover dat het aantal arbeidsjaren gericht op R&D landelijk procentueel sterker toenam in die periode. Tabel 14
Arbeidsjaren: eigen R&D personeel (%), 2002, 2003, 2005 en 2007*
Noord-Nederland Nederland
2002
2003
2005
2007
Ontwikkeling
2.262
2.233
2.273
2.354
+ 4,1%
47.034
44.485
48.587
49.246
+ 4,7%
* Andere jaren zijn niet beschikbaar. Bron: CBS.
17
Op basis van de EIM-dataset Monitor Determinanten Bedrijfsprestaties.
31
Het Noorden is dus aanzienlijk meer gaan investeren in R&D personeel. Landelijk is er echter ook veel aanacht voor innovatie en groeien de investeringen in R&D personeel nog harder. Wat hier mogelijk een rol speelt is dat er in NoordNederland relatief weinig gebruik wordt gemaakt van landelijke innovatieregelingen. In Noord-Nederland wordt relatief vaak vertrouwd op regionale regelingen die mogelijk minder kapitaal voor R&D investeringen toelaten 18 .
5.3 5.3.1
Octrooiaanvragen A a n t a l o c t r o o i a a n v r a ge n Het innovatieve karakter van een regio kan worden vastgesteld aan de hand van het aantal octrooiaanvragen dat afkomstig is van bedrijven uit de betreffende regio. Als de mate van innovatie wordt gemeten aan de hand van het aantal octrooiaanvragen moet er wel enige voorzichtigheid in acht worden genomen. De reden hiervoor is dat de meting van octrooiaanvragen gebeurt op basis van de hoofdvestiging van bedrijven. Een regio met relatief weinig hoofdvestigingen van bedrijven, zoals Noord-Nederland, krijgt daardoor automatisch minder octrooiaanvragen toegewezen. De gegevens voor octrooiaanvragen zijn beschikbaar voor de periode 2003 tot en met 2007 en worden uitgesplitst naar grootteklasse, sector, technologiegebied en kernzones. Ten opzichte van 2003 nam in 2004 het aantal octrooiaanvragen in Nederland toe (zie Figuur 9). Sindsdien is het aantal octrooiaanvragen constant. Figuur 9
Ontwikkeling octrooiaanvragende bedrijven Noord-Nederland 2003-2007 (index 2003=100)
140 130 120 110 100 90 80 70 60 Noord-Nederland 2003
Nederland 2004
2005
2006
2007
Bron: EIM o.b.v. Octrooicentrum Nederland: Octrooien in Noord-Nederland; regionale analyse naar innovatiekracht.
18
32
Zie het rapport “Innovatie en duurzaamheid in het EPD Noord-Nederland 2000-2006”.
In Noord-Nederland nam ten opzichte van 2003 het aantal octrooiaanvragen in 2004 relatief sterker toe dan in Nederland. Sindsdien is er sprake van een dalende trend. Het totale aantal octrooiaanvragen in Noord-Nederland lag op 913 in de periode 2003-2007, wat 2,6% is van alle octrooiaanvragen in Nederland in deze periode (zie Tabel 15). In Tabel 15 is ook de octrooidichtheid berekend (Tabel 15). In deze indicator wordt binnen een regio het aantal octrooiaanvragen afgezet tegen het aantal bedrijven. De octrooidichtheid is in Noord-Nederland lager dan in Nederland. Met een octrooidichtheid van 0,33% scoort de regio Noord-Nederland het laagst van alle Nederlandse regio’s. Voor een deel kan deze lage score verklaard worden door de meetmethode: het aantal octrooiaanvragen is vastgesteld per hoofdvestiging en het aantal hoofdvestigingen is relatief laag in Noord-Nederland. Tabel 15
Aantal octrooiaanvragen en octrooidichtheid 2003-2007
Aantal octrooiaanvragen
Octrooidichtheid
913
0,33%
34.874
0,42%
Noord-Nederland Nederland Bron: EIM o.b.v. KvK/Octrooicentrum Nederland, 2010.
5.3.2
O c t r o oi a a n v r a g e n n a a r g r o o t te k l a ss e e n se c t or In Figuur 10 is het aantal octrooiaanvragen en het aantal octrooiaanvragende bedrijven verdeeld naar grootteklasse. Uit de figuur kan opgemaakt worden dat de octrooidichtheid in Noord-Nederland deels bepaald wordt door de grootteklassestructuur. Ten eerste is te zien dat het profiel van octrooiaanvragende bedrijven (minimaal één maal aanvragen van een octrooi in een periode) in NoordNederland vrijwel identiek is aan die van Nederland. Binnen de groep octrooiaanvragende bedrijven zien we dat het aandeel van bedrijven kleiner is naarmate het bedrijf groter is. Er zit echter een groot verschil in de grootteklasseverdeling van het aantal octrooiaanvragen. In Nederland ligt dit het aandeel van het grootbedrijf in het aantal octrooiaanvragen op 70% en in Noord-Nederland op 25%. Het grote aandeel van het grootbedrijf in de landelijke verdeling impliceert dat grote bedrijven relatief vaak octrooiaanvragen doen in een periode. Het landelijke beeld is dus dat het MKB vaak octrooi aanvraagt en dat het grootbedrijf veel octrooi aanvraagt. Het grootbedrijf is relatief slecht vertegenwoordigd in de regio Noord wat waarschijnlijk ten grondslag ligt aan het relatieve kleine aandeel van het grootbedrijf (25%) in het aantal octrooiaanvragen. De octrooidichtheid in het Noorden wordt dus negatief beïnvloed door de ondervertegenwoordiging van het grootbedrijf.
33
octrooiaanvragende bedrijven
Figuur 10 Octrooiaanvragen en octrooiaanvragende bedrijven naar grootteklasse
Noord Nederland
57%
Nederland
58%
39%
20%
12%
16%
6% 2%
12%
23%
6%
4%
25%
1%
octrooiaanvragen
Noord Nederland
19%
Nederland
15%
8%
Micro (0-9)
6%
70%
Klein (10-49)
Middel-groot (50-199)
1%
Groot (200+)
Onbekend
Bron: EIM o.b.v. KvK/Octrooicentrum Nederland, 2010.
De verdeling van het aantal octrooiaanvragen per sector is in Noord-Nederland globaal vergelijkbaar met de verdeling in Nederland. Opvallend is wel dat het aandeel van de sector industrie hoger is in Noord-Nederland dan in Nederland (38% ten opzichte van 29%). 5.3.3
O c t r o oi a a n vr a g e n v a n pa r t i c u li e r e n Naast bedrijven vragen ook particulieren (zijnde niet-ondernemers/bedrijven) octrooi aan. Het aantal ligt op 208 in de periode 2003-2007 (zie Tabel 16). De octrooidichtheid op basis van particulieren is in Noord-Nederland relatief laag in vergelijking met andere Nederlandse regio’s. De octrooidichtheid op basis van particulieren is hierbij weergegeven met het aantal octrooiaanvragen per 10.000 inwoners. Tabel 16
Aantal octrooiaanvragen en octrooidichtheid van particulieren 2003-2007
Octrooidichtheid (octrooien Aantal octrooiaanvragen
per 10.000 inwoners)
208
1,2
3.146
1,9
Noord-Nederland Nederland
Bron: EIM o.b.v. KvK/Octrooicentrum Nederland, 2010.
34
5.4 5.4.1
Innovatie in het MKB I n n o v at i e : p r e s t a ti e s In deze paragraaf wordt innovatie in het MKB onderzocht aan de hand van enquêtegegevens van ondervraagde MKB-bedrijven 19 . Het aandeel innovatieve MKB-bedrijven in een regio is een maat voor innovatieprestaties. Dit geldt zeker voor Noord-Nederland gezien de relatief sterke vertegenwoordiging van het MK B in deze regio. Een bedrijf wordt in deze aangemerkt als innovatief als het in d e afgelopen drie jaar aan product- of procesinnovatie heeft gedaan. Het aandeel innovatieve bedrijven is vastgesteld voor de jaren 2000 en 2009 (Tabel 17). Het aandeel innovatieve bedrijven in Noord-Nederland (46%) in 2009 kleiner is dan het aandeel in 2000 (61%). De afname van het aandeel innovatieve bedrijven is in Noord-Nederland minder sterk dan in Nederland. Dus ondanks de afname in innovativiteit kan geconcludeerd worden dat het faseverschil in het aandeel innovatieve bedrijven tussen Noord-Nederland en Nederland kleiner is geworden. Tabel 17
Aandeel innovatieve bedrijven in het MKB
2000
2009
Ontwikkeling (in %-punt)
Noord-Nederland
61%
46%
-15%
Nederland
73%
52%
-21%
-12%
-6%
Regionaal verschil (in %-punt)
Bron: EIM, Monitor Determinanten Bedrijfsprestaties.
Het aandeel innovatie bedrijven is de afgelopen jaren afgenomen door de enorme toetreding van bedrijven in sectoren met een laagdrempelig karakter, zoals de zakelijke diensten en de handel. Bedrijven in deze sectoren behoren veelal tot het MKB, maar zijn doorgaans minder innovatief. Dit heeft een drukkend effect op het totale aandeel van innovatieve bedrijven in het MKB. 5.4.2
Innovatievermogen Een voldoende groot innovatievermogen is een voorwaarde voor succesvolle innovatie. Dit kan gemeten worden aan de hand van de mate waarin bedrijven zélf aan R&D doen, samenwerken bij innovaties en gebruik maken van een extern netwerk. Hoewel er modellen bestaan voor het inrichten van R&D activiteiten- en functies komt systematische organisatie van R&D activiteiten vrij weinig voor in het MKB. Het aandeel MKB-bedrijven dat zélf aan R&D doet is in de periode 2006-2009 afgenomen in Noord-Nederland. Deze afname is gelijk aan de landelijke afname waardoor het verschil tussen Noord-Nederland en Nederland gelijk is gebleven.
19
Op basis van de EIM-dataset Monitor Determinanten Bedrijfsprestaties.
35
Tabel 18
Aandeel MKB-bedrijven dat zelf aan R&D doet, 2006 en 2009
2006
2009
Ontwikkeling (in %-punt)
Noord-Nederland
26%
23%
-3%
Nederland
26%
23%
-3%
0%
0%
Regionaal verschil (in %-punt)
Bron: EIM, Monitor Determinanten Bedrijfsprestaties.
Het zelfstandig kennis vergaren om innovatiekansen te verzilveren is vaak een moeilijke opgave voor ondernemingen die beperkt zijn in omvang. Hierdoor kunnen zij afhankelijk zijn van samenwerkingsverbanden. Het is dan ook belangrijk dat dergelijke samenwerkingsverbanden tot stand komen en daadwerkelijk worden gebruikt om bij te dragen aan het innovatievermogen. In Noord-Nederland zijn MKB-bedrijven in ongeveer dezelfde mate blijven samenwerken met bedrijven of instellingen bij vernieuwingsprojecten (Tabel 19). Landelijk is het aandeel MKB-bedrijven waarvoor dit geldt ietwat afgenomen. Het resultaat is dat het faseverschil hier is ingelopen. Tabel 19
Samenwerking met bedrijven of instellingen bij vernieuwingsprojecten in het MKB (%), 2000 en 2009
Ontwikkeling (in %2006
2009
punt)
Noord-Nederland
28%
29%
+1%
Nederland
32%
29%
-3%
Regionaal verschil (in %-punt)
-4%
0%
Bron: EIM, Monitor Determinanten Bedrijfsprestaties.
5.5
Omslag naar een kenniseconomie Het regionaal economisch beleid in Noord-Nederland is er onder meer op gericht om kennis en innovatie te bevorderen om zo de Noordelijke economie te versterken. De in de voorgaande paragrafen gepresenteerde cijfers laten een wisselend beeld zien als het gaat om de versterking van de innovativiteit. De cijfers geven een beeld tot en met 2007 of tot en met 2009. Het Pieken in de Deltaprogramma is in 2007 voor Noord-Nederland vertaald in ‘Koers Noord: op weg naar pieken’ 20 (zie ook paragraaf 2.2) met daarin de focus op de clusters energie, water, sensortechnologie, agribusiness en healthy ageing (zie paragraaf 2.3). Op basis van de aanwezige cijfers is het nog niet mogelijk aan te geven of de gekozen aanpak werkt en zorgt voor de omslag naar een kenniseconomie in Noord-Nederland. Om zicht te krijgen op de gekozen aanpak in het kader van Koers Noord-programma is in het veld gevraagd naar de ervaringen met he t programma. De volgende drie punten kwamen naar voren:
20
Samenwerkingsverband Noord-Nederland en Ministerie van Economische Zaken (2007), Koers Noord op weg naar pieken.
36
1. Identificeren van sterke punten vergroot focus Het programma is gericht op vijf clusters. Noord-Nederland heeft bewust gekozen voor punten waarop het sterk is en nog sterker wil worden. Er wordt niet extra energie gestoken in minder sterke punten. Deze focus maakt het mogelijk om ook daadwerkelijk de progressie te boeken die wordt beoogd. 2. Samenwerking bedrijfsleven en kennisinstellingen leidt tot generieke kennis De financieringsstructuur waarin bedrijfsleven en kennisinstellingen in gelijke mate bijdragen leidt tot een passende opbrengst. Kennisinstellingen en industrie bepalen samen de agenda die leidt to generieke kennisontwikkeling. Dit is wat de region nodig heeft. In landelijke en Europese projecten wordt er vaak gevraagd om zeer hoogwaardige wetenschappelijke kennisontwikkeling die, vanuit de regio, gezien nogal eens verder gaat dan nodig. De regionale samenwerkingsverbanden zorgen voor kennisontwikkeling op maat. 3. Coördinatie en afstemming werkt doeltreffend De provincie is verantwoordelijk voor de subsidieaanvragen. Alle betrokken partijen moeten dus intensief afstemmen en samenwerken om tot een samenhangende aanvraag te komen. Deze werkwijze is erg intensief maar maakt het ook mogelijk om omvangrijke projecten met veel partijen op een geordende wijze uit te voeren. Dit leidt tot grote stappen op het gebied van kennis en innovatie.
5.6
Conclusie
Versterking innovativiteit geeft een wisselend beeld.
Het is door dit wisselende beeld op dit moment niet mogelijk om vast te stellen of Noord-Nederland daadwerkelijk een omslag heeft gemaakt naar een kennisorienterende economie. Qua ‘harde’ innovatie-indicatoren is Noord-Nederland niet ingelopen op Nederland. In Noord-Nederland zijn de investeringen in R&D personeel de afgelopen stevig toegenomen. Desondanks blijft de relatieve groei in het Noorden achter bij de landelijke groei. Desalniettemin heeft het aantal octrooiaanvragen in de regio Noord zich niet slechter ontwikkeld dan in Nederland. Qua octrooidichtheid blijft Noord-Nederland wel achter bij de landelijke score. Hier moet echter rekening worden gehouden met de invloed van de ongunstige grootteklassestructuur. In Noord-Nederland zetelen overwegend MKB-bedrijven die in verhouding tot grote bedrijven vrij weinig octrooiaanvragen doen. Qua ‘zachte’ innovatie-indicatoren blijft het MKB in Noord-Nederland niet achter bij het landelijke MKB. Hoewel het aandeel MKB bedrijven in de periode 20002009 is afgenomen, is deze afname minder sterk dan van het landelijke aandeel. Het aandeel MKB-bedrijven dat zelf R&D verricht is gelijk gebleven. De samenwerking tussen MKB-bedrijven bij vernieuwingsprojecten ligt in Noord-Nederland nauwelijks lager dan in Nederland. Het verschil is de afgelopen jaren kleiner geworden. Het Pieken in de Delta-programma vertaald naar Noord-Nederland in Koers Noord wordt in het veld gezien als een stimulans voor kennis en innovatie. Het programma wordt gezien als een bijdrage aan focus op sterke regionale punten. Verder wordt de samenwerking tussen kennisinstellingen en bedrijfsleven gezien
37
als een structuur die generieke kennis oplevert die goed bij de regio past. Bovendien eist het Pieken in de Delta-programma verregaande afstemming tussen partijen waardoor er grote projecten op touw worden gezet die anders mogelijk niet tot stand zouden zijn gekomen.
38
6
Conclusie
De relevantie en effectiviteit van het gevoerde regionale economische beleid in Noord-Nederland staan in dit rapport centraal. De doelstelling van het onderzoek was tweeledig: 1
Inzicht verschaffen in de ontwikkeling van de economie van het Noorden en de mate waarin het faseverschil tussen Noord-Nederland en Nederland is verkleind, en de mate waarin het regionaal economisch beleid daaraan heeft bijgedragen.
2
Inzicht verschaffen in de ontwikkeling van het kennis- en innovatiepeil in Noord-Nederland, afgezet tegen de landelijke ontwikkeling. Het gaat hierbij vooral om de vraag of met het uitgevoerde beleid een basis is gelegd met betrekking tot kennis en innovatie voor de invulling van de Lissabonagenda.
Op basis van het verrichte onderzoek kunnen we het volgende concluderen:
− Het faseverschil is afgenomen… − …maar is niet verdwenen. − Het regionale beleid heeft effect gehad. − De versterking van de innovativiteit laat een wisselend beeld zien.
We lichten deze conclusies in het onderstaande verder toe. Met betrekking tot de eerste doelstelling kan geconcludeerd worden dat het faseverschil is afgenomen, maar nog niet is verdwenen. Het faseverschil met Nederland is afgenomen op het gebied van werkloosheid, het bruto regionaal product, en het aantal uitkeringen. Ook op het gebied van werkgelegenheid zijn er positieve ontwikkelingen waarneembaar. Weliswaar is de absolute groei van de werkgelegenheid gelijk aan die van Nederland, het faseverschil voor de netto participatiegraad is kleiner geworden. Een uitzondering is het gemiddelde inkomen. Noord-Nederland is op dit gebied niet ingelopen op het landelijke gemiddelde. Het faseverschil voor het gemiddelde inkomen is de laatste jaren gelijk gebleven. Ook de sectorstructuur is vrij stabiel. Deze is de afgelopen jaren weinig veranderd. In Noord-Nederland ligt de nadruk ten opzichte van Nederland vooral op de sectoren landbouw, industrie en nutsbedrijven. Tenslotte ontwikkelt Noord-Nederland zich ook goed als vestigingsplaats. Het aantal vestigingen is de laatste jaren procentueel sterker gegroeid dan in Nederland. Door rekening te houden met de sectorstructuur kan ook geconcludeerd worden dat het regionale beleid van Noord-Nederland gunstige effecten heeft gehad op de werkgelegenheid. De absolute groei van de werkgelegenheid is in NoordNederland gelijk aan de landelijke groei van de werkgelegenheid. NoordNederland heeft deze groei echter bewerkstelligd ondanks een tamelijk ongunstige sectorstructuur, waarin bijvoorbeeld een traditionele sector als landbouw & visserij oververtegenwoordigd is. De reden hiervoor is dat het bedrijfsleven bovengemiddeld goed presteert. Netto heeft het regionale economische beleid tus-
39
sen 19.794 en 26.847 banen opgeleverd, een extra groei van het aantal banen van ongeveer 3%. De versterking van de innovativiteit in Noord-Nederland laat een wisselend beeld zien. Het is daardoor op dit moment niet mogelijk om vast te stellen of NoordNederland daadwerkelijk een omslag heeft gemaakt naar een kennisoriënterende economie. Qua ‘harde’ innovatie-indicatoren is Noord-Nederland niet ingelopen op Nederland. In Noord-Nederland zijn de investeringen in R&D personeel de afgelopen stevig toegenomen. Desondanks blijft de relatieve groei in het Noorden achter bij de landelijke groei. Desalniettemin heeft het aantal octrooiaanvragen in de regio Noord zich niet slechter ontwikkeld dan in Nederland. Qua octrooidichtheid blijft Noord-Nederland wel achter bij de landelijke score. Hier moet echter rekening worden gehouden met de invloed van de ongunstige grootteklassestructuur. In Noord-Nederland zetelen overwegend MKB-bedrijven die in verhouding tot grote bedrijven vrij weinig octrooiaanvragen doen. Qua ‘zachte’ innovatie-indicatoren blijft het MKB in Noord-Nederland niet achter bij het landelijke MKB. Hoewel het aandeel MKB-bedrijven in de periode 20002009 is afgenomen, is deze afname minder sterk dan van het landelijke aandeel. Het aandeel MKB-bedrijven dat zelf R&D verricht is gelijk gebleven. De samenwerking tussen MKB-bedrijven bij vernieuwingsprojecten ligt in Noord-Nederland nauwelijks lager dan in Nederland. Het verschil is de afgelopen jaren kleiner geworden.
40