Kluwer Navigator documentselectie
Vermogende Particulieren Bulletin, (Reduceren) fiscale gevolgen overlijden bij pensioen in eigen beheer Klik hier om het document te openen in een browser venster Vindplaats: Auteur:
Vp-bulletin 2013/39 Drs. N.M.
Bijgewerkt tot:
20-08-2013
Ligthart[1]
(Reduceren) fiscale gevolgen overlijden bij pensioen in eigen beheer 1.Inleiding De aandeelhouder met een pensioen in eigen beheer (hierna: dga) heeft op het fiscale vlak de afgelopen meer dan tien jaar het nodige te verduren gehad. Het gaat daarbij niet alleen om de steeds verdergaande beperkingen in de mogelijke pensioenopbouw. Ook de toenemende (en beperkende) regelgeving voor de waardering van een pensioenvoorziening in eigen beheer, en de bijkomende complicerende factoren, maken dat het speelveld van een pensioen in eigen beheer voor de dga nauwelijks nog (of eigenlijk: niet meer) overzienbaar is. Wat wel overzienbaar ― maar niet voor iedereen even duidelijk ― is, is dat de belastingheffing ingeval van overlijden bij een pensioen in eigen beheer behoorlijk kan oplopen en op meer fronten plaatsvindt. De totale belastingdruk op het aanwezige pensioenvermogen bij overlijden kan tot wel 55% oplopen. In deze bijdrage staan de fiscale gevolgen van een pensioen in eigen beheer bij overlijden centraal, ingeval de pensioenaanspraken niet of slechts gedeeltelijk elders zijn verzekerd, maar via de vorming van een voorziening op de balans worden afgedekt (onderdeel 3). Meer in het bijzonder wordt gekeken naar een aantal mogelijkheden om de belastingdruk op het gevormde pensioenvermogen te verlagen (onderdeel 4). Daartoe ga ik eerst kort in op de voorwaarden waaronder een pensioen in eigen beheer mogelijk is (onderdeel 2). 2.Pensioen in eigen beheer 2.1 Mogelijkheid tot een pensioen in eigen beheer De mogelijkheid tot een pensioen in eigen beheer staat open voor werknemers, die ten minste 10% van de aandelen in hun werkgever bezitten.[2] Dit bezit kan men rechtstreeks in privé hebben (een direct belang), maar ook via een andere BV, zoals een persoonlijke holding-BV (een indirect belang). Daarbij geldt dat men (direct of indirect) zowel 10% van het geplaatste aandelenkapitaal moet bezitten als 10% van de stemrechten moet kunnen uitoefenen. Onder de huidige flex-BV-wetgeving bestaat de mogelijkheid om zowel winstrechtloze als stemrechtloze aandelen uit te geven. Bij gebruikmaking van deze mogelijkheden dienen de gevolgen voor het pensioen in eigen beheer derhalve goed in ogenschouw te worden gehouden. Zo kan de uitgifte van winstrechtloze aandelen bijvoorbeeld ertoe leiden dat een aandeelhouder weliswaar meer dan 10% van het geplaatst aandelenkapitaal bezit, maar niet (langer) 10% van de stemrechten kan uitoefenen. Hierdoor is (verdere) opbouw van een pensioen in eigen beheer uitgesloten. Ook wanneer de aandelen in de werkgever zijn gecertificeerd, is een pensioen in eigen beheer mogelijk. In dat geval is wel noodzakelijk dat de dga deel uitmaakt van het stichtingsbestuur en hierin voor tenminste 10% is vertegenwoordigd en de stichting tenminste 10% van de aandelen bezit.
2.2Vormgeving pensioen in eigen beheer De vennootschap die de pensioentoezegging aan de dga heeft gedaan (de werkgever-BV) kan de hieruit voortvloeiende
houden via de vorming van een passiefpost op de balans (de pensioenvoorziening).[3] De werkgever kan er echter ook v
bijkomende verplichtingen geheel of gedeeltelijk elders onder te brengen. Dit kan een derdepartij zijn, zoals een verzeke Dit document is gegenereerd op 10-09-2013. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl 1
Kluwer Navigator documentselectie
ongebruikelijk om de pensioenverplichting onder te brengen bij een (bovenliggende) holdingvennootschap of bij een apa
laatste geval kunnen de aandelen in de pensioen-BV in privé, maar ook via een holdingvennootschap worden gehouden
verdient een in privé gehouden pensioen-BV de voorkeur ten opzichte van een holdingvennootschap.[6] In het kader van belastingdruk biedt een via een holdingvennootschap gehouden pensioen-BV overigens meer mogelijkheden (zie onder Voorbeelden a. Pensioen in werkgever-BV
b. Pensioen in holding-BV
Dit document is gegenereerd op 10-09-2013. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl 2
Kluwer Navigator documentselectie
c. Pensioen in pensioen-BV (indirect)
Dit document is gegenereerd op 10-09-2013. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl 3
Kluwer Navigator documentselectie
d. Pensioen in pensioen-BV (direct)
3.Fiscale gevolgen bij overlijden Het overlijden van een dga met een pensioen in eigen beheer heeft gevolgen voor zowel de inkomsten-, de vennootschaps- als de erfbelasting. Deze gevolgen worden hieronder kort toegelicht. 3.1 Gevolgen VPB Bij overlijden van de dga vervalt de verplichting tot pensioenuitkering. Het overlijden van de dga brengt, ook wanneer een uitkeringsverplichting jegens een weduwe of wees blijft bestaan, daarmee een wijziging in de omvang van de gevormde pensioenvoorziening met zich. Dit geldt name wanneer bij overlijden van de dga de uitkeringsplicht voor de betreffende BV volledig komt te vervallen. In dat geval komt de pensioenvoorziening eveneens in z'n geheel te vervallen. Een vrijval doet zich ook voor wanneer niet de dga komt te overlijden, maar diens partner, en sprake is van een aanspraak op weduwepensioen. In dat geval komt het deel van de voorziening dat valt toe te rekenen aan het toegekende weduwepensioen vrij te vallen.[7] Dit geldt uiteraard niet wanneer het weduwepensioen extern is ondergebracht, bijvoorbeeld via een zogenoemde overlijdensrisicoverzekering die alleen tot uitkering komt bij overlijden van de dga. Hierbij wordt Dit document is gegenereerd op 10-09-2013. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl 4
Kluwer Navigator documentselectie
een overlijdensuitkering verzekerd, waaruit het weduwepensioen moet worden gefinancierd, veelal tegen een jaarlijkse (risico)premie. Aangezien het pensioenvermogen (als het goed is) in de loop der jaren toeneemt, wordt vaak een jaarlijks afnemende overlijdensuitkering verzekerd (een dalende risicoverzekering). Deze wijziging in de omvang van de pensioenvoorziening werkt door naar de verschuldigde vennootschapsbelasting. De pensioenvoorziening is in het verleden gevormd ten laste van de fiscale winst. Een afname, c.q. vrijval, van de pensioenvoorziening vormt logischerwijs een onderdeel van de fiscale winst. Over deze vrijvalwinst is 25% vennootschapsbelasting verschuldigd.[8] De winst na belasting komt ten goede van het eigen vermogen van de BV. Het overlijden van de dga leidt derhalve tot heffing van vennootschapsbelasting over de afname van de pensioenvoorziening op de fiscale balans. Voorbeeld Fiscale balans pensioen-BV vóór overlijden Beleggingen € 1.018.000 Eigen vermogen € 18.000 Pensioenvoorziening € 1.000.000 Fiscale balans pensioen-BV na overlijden Beleggingen € 1.018.000 Eigen vermogen € 768.000 Pensioenvoorziening € nihil Te betalen VPB € 250.000 Over de vrijgevallen pensioenvoorziening ad € 1.000.000 is 25% vennootschapsbelasting verschuldigd, zijnde € 250.000. Het eigen vermogen neemt toe met € 750.000. 3.2 Gevolgen IB Wanneer de dga komt te overlijden, heeft dit zoals hiervoor is aangegeven gevolgen voor de uitkeringsplicht van de BV, waar de pensioenverplichting is ondergebracht. Wanneer naast een ouderdomspensioen ook een weduwen- en/of wezenpensioen is toegezegd en bij overlijden een weduwe of wees wordt achtergelaten, eindigen de ouderdomspensioenuitkeringen. Hiervoor in de plaats komt een weduwe- of wezenpensioen tot uitkering. Deze zullen in beginsel lager zijn dan de ouderdomspensioenuitkeringen. Afhankelijk van de overige inkomsten van degene die de uitkeringen ontvangt, kunnen deze dan ook hoger of lager worden belast dan de beëindigde ouderdomspensioenuitkeringen. Belangrijker zijn evenwel de gevolgen van het overlijden voor de zogenoemde aanmerkelijkbelangheffing.[9] De aandelen in de BV, waarin de pensioenverplichting is ondergebracht, zullen bij de dga in beginsel tot box 2 (inkomen uit aanmerkelijk belang) behoren. Dit kan een direct of een indirect aanmerkelijk belang zijn.[10] Sinds 1 januari 2010 leidt het overlijden van een aanmerkelijkbelanghouder tot inkomstenbelastingheffing over het (directe) aanmerkelijk belang, tenzij sprake is van ondernemingsvermogen.[11] In dat geval kan onder voorwaarden om doorschuiving van de aanmerkelijkbelangclaim worden verzocht.[12] Belangrijkste voorwaarde is dat sprake is van een onderneming. Voor beleggingsvermogen geldt géén doorschuiving, waardoor direct 25% inkomstenbelasting is verschuldigd door de overleden dga (en te betalen door de erfgenamen). Een pensioen-BV die slechts voor één of enkele werknemers een pensioen in eigen beheer heeft gevormd, drijft blijkens de jurisprudentie géén onderneming in de hiervoor bedoelde zin.[13] Overigens blijft de heffing beperkt tot het (positieve) saldo van het aanwezige vermogen (de voor pensioen beschikbare bezittingen) minus de waarde van de eventueel nog aanwezige pensioenverplichting. Alleen dit deel wordt als beleggingsvermogen aangemerkt. Wanneer als gevolg van het overlijden de volledige pensioenverplichting komt te vervallen, zal derhalve ― aannemende dat verder géén onderneming wordt uitgeoefend ― het gehele aanwezige vermogen als beleggingsvermogen worden aangemerkt. In dat geval is Dit document is gegenereerd op 10-09-2013. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl 5
Kluwer Navigator documentselectie
over de volle waarde van de aandelen minus de fiscale verkrijgingsprijs van de overleden dga 25% inkomstenbelasting verschuldigd. Wanneer naast het pensioen in eigen beheer tevens sprake is van een onderneming, blijft de heffing beperkt tot het gedeelte dat valt toe te rekenen aan de bezittingen, die werden aangehouden ter dekking van de (vrijgevallen) pensioenverplichting. Kort gezegd, betekent dit dat het bedrag van de vrijgevallen pensioenvoorziening in de aanmerkelijkbelangheffing wordt betrokken.[14] Bij de bepaling van de omvang van de verschuldigde aanmerkelijkbelangheffing dient uiteraard nog rekening te worden gehouden met de over de afname van de pensioenvoorziening verschuldigde vennootschapsbelasting (zie 3.1 hiervoor). Het eigen vermogen neemt immers toe met het bedrag van de vrijvalwinst minus de verschuldigde vennootschapsbelasting. Voorbeeld Balans pensioen-BV vóór overlijden Beleggingen € 1.018.000 Eigen vermogen
€ 18.000
Pensioenvoorziening € 1.000.000 Balans pensioen-BV na overlijden Beleggingen € 1.018.000 Eigen vermogen € 768.000 Pensioenvoorziening € nihil Te betalen VPB € 250.000 Verschuldigde aanmerkelijkbelangheffing -
Waarde aandelen Af: verkrijgingsprijs (stel) Aanmerkelijkbelangwinst
-
Aanmerkelijkbelangheffing
€ €
768.000 18.000
-/€ €
750.000 x 25% 187.500
Tezamen met de € 250.000 vennootschapsbelasting is in totaal € 437.500 belasting verschuldigd. De totale belastingdruk (inkomsten- en vennootschapsbelasting) bedraagt derhalve 43,75% (€ 437.500/€ 1.000.000). 3.3 Gevolgen erfbelasting Bij het overlijden van een dga zullen de rechthebbenden tot diens nalatenschap in beginsel erfbelasting zijn verschuldigd over hetgeen wordt verkregen.[15] Daartoe behoren ook de aandelen in de BV, die de dga in privé bezat. Over de belaste verkrijging zijn verkrijgers die als partner of afstammeling in de rechte lijn kwalificeren 20% erfbelasting verschuldigd.[16] Dit betekent dat wanneer bij het overlijden van de dga de pensioenvoorziening (of een gedeelte ervan) komt vrij te vallen, en voor zover deze vrijvalwinst het eigen vermogen verhoogd, het overlijden leidt tot verschuldigde erfbelasting over de (vrijgevallen) pensioenvoorziening in eigen beheer. In het verleden trachtte men deze heffing te voorkomen door de aandelen in de BV met de pensioenvoorziening buiten de nalatenschap te houden. De aandelen in de pensioen-BV waren daarbij in handen van de partner of de kinderen. Bij het overlijden van de dga vielen de aandelen dan niet in de nalatenschap en de waardestijging van de aandelen uit hoofde van de vrijvalwinst (de sterftewinst ) kwam ten goede aan de betreffende aandeelhouder(s), zonder dat hierover erfbelasting was verschuldigd. Om dit te voorkomen is al weer enige tijd geleden een antimisbruikbepaling (art. 13a Successiewet (SW)) in het leven geroepen. Ingevolge deze bepaling wordt de waardestijging van aandelen die tot een aanmerkelijk belang behoren als fictieve erfrechtelijke verkrijging aangemerkt, mits deze waardestijging het gevolg is van het overlijden van de erflater en de aandeelhouder behoort tot een (gedefinieerde) familiegroep. Op deze wijze wordt de sterftewinst alsnog in de heffing betrokken. Voor de erfbelasting maakt het derhalve ― anders dan Dit document is gegenereerd op 10-09-2013. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl 6
Kluwer Navigator documentselectie
voor de inkomstenbelasting ― niet uit of de overleden pensioengerechtigde zelf (of via een andere vennootschap) de aandelen in de BV met de pensioenvoorziening hield of dat deze aandelen worden gehouden door de partner of kinderen.[17] Bij de waardering van de aandelen mag rekening worden gehouden met een eventueel doorgeschoven aanmerkelijkbelangclaim.[18] Voor zover daadwerkelijk dient te worden afgerekend voor de aanmerkelijkbelangheffing leidt de bijbehorende belastingschuld reeds tot een vermindering van de nalatenschap (en daarmee van de verschuldigde erfbelasting). Voorbeeld Balans pensioen-BV vóór overlijden Beleggingen € 1.018.000 Eigen vermogen € 18.000 Pensioenvoorziening € 1.000.000 Balans pensioen-BV na overlijden Beleggingen € 1.018.000 Eigen vermogen € 768.000 Pensioenvoorziening € nihil Te betalen VPB € 250.000 De waarde van de aandelen in de pensioen-BV bedraagt € 768.000. Deze waarde verhoogt de nalatenschap. Daarnaast is € 187.500 aanmerkelijkbelangheffing verschuldigd. Deze belastingschuld vermindert de nalatenschap. Verschuldigde erfbelasting -
Waarde aandelen Af: aanmerkelijkbelangheffing Saldo nalatenschap
-
Erfbelasting
€ 768.000 € 187.500
-/€ €
580.500 x 20% 116.100
Tezamen met de € 437.500 inkomsten- en vennootschapsbelasting is in totaal € 553.600 belasting verschuldigd. De totale belastingdruk (inkomsten-, vennootschaps- en erfbelasting) bedraagt derhalve ruim 55% (€ 553.600 / € 1.000.000). 4.Reduceren belastingheffing 4.1 Algemeen Zoals hiervoor is gebleken, kan de belastingheffing over een pensioenvoorziening in eigen beheer oplopen tot wel 55%. Bij in leven zijn zouden de pensioenuitkeringen bij de dga voor de inkomstenbelasting in box 1 (inkomen uit werk en woning) in aanmerking worden genomen. De heffing zou dan ook kunnen oplopen tot (maximaal) 52%. Daarbij moet echter worden bedacht dat uitkeringen pas bij een totaal belastbaar inkomen in box 1 van meer dan € 56.000 in de 52%-schijf worden belast. Over de eerste € 56.000 belastbaar bedraagt de gemiddelde belastingdruk nog geen 30% (vóór aftrek heffingskortingen).[19] Met de verplichte afrekening over in een BV aanwezig beleggingsvermogen voor dga's vanaf 2010 heeft de wetgever in feite het voordeel van de ingevoerde tariefsverlaging in de Successiewet[20] volledig teniet gedaan. Sterker nog, bij overlijden is in wezen het (gecombineerde) tarief verhoogd naar 40%.[21] Het moge duidelijk zijn dat dit voor dga's met een pensioen in eigen beheer reden genoeg is om op zoek te gaan naar mogelijkheden om deze belastingdruk te verlagen. Hieronder wordt een aantal mogelijkheden nader bezien, waarbij omwille van de overzichtelijkheid is gekozen voor een bespreking in hoofdlijnen. Voor de Dit document is gegenereerd op 10-09-2013. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl 7
Kluwer Navigator documentselectie
nuances verdient raadpleging van een ter zake deskundige adviseur zonder meer aanbeveling. 4.2 Contraverzekering Om de belaste vrijvalwinst bij overlijden te voorkomen, werd in het verleden wel gekozen voor het sluiten van een zogenoemde contraverzekering door de kinderen van de dga bij de pensioen-BV; een kapitaalverzekering (tegen premiebetaling) die tot uitkering komt bij overlijden van de pensioengerechtigde(n) en waarbij de uitkering veelal is afgestemd op de omvang van de aanwezige pensioenvoorziening, c.q. het aanwezige pensioenvermogen. Dit lijkt in belangrijke mate op een overlijdensrisicoverzekering. Een contraverzekering komt echter niet (direct of indirect) ten goede aan de pensioengerechtigde, maar aan een ander. Onder de Wet IB 2001 wordt een dergelijke kapitaalverzekering blijkens de parlementaire geschiedenis als een ‘ongebruikelijke terbeschikkingstelling’ gezien. Dit betekent dat de uitkering is belast in box 1 tegen het progressieve tarief. Hierdoor wordt weliswaar de vennootschapsbelastingheffing bespaard, maar neemt de inkomstenbelastingheffing toe (max. 52% ten opzichte van 25% aanmerkelijkbelangheffing). Doordat de contraverzekering de vrijvalwinst vermindert als gevolg van de uitkeringsverplichting, treedt in zoverre géén waardestijging van de aandelen op door het overlijden. In zoverre leidt het overlijden niet tot meer verschuldigde erfbelasting (zie 3.3 hiervoor).[22] Dit betekent overigens niet dat met een contraverzekering de toepassing van art. 13a SW kan worden voorkomen. In deze bepaling is namelijk expliciet aangegeven dat voor de berekening van de waardestijging van de aandelen géén rekening wordt gehouden met verplichtingen die in verband met het overlijden van de erflater zijn ontstaan (zoals bij een contraverzekering). Een contraverzekering leidt in het algemeen dan ook niet tot een verlaging van de belastingdruk over een pensioen in eigen beheer. 4.3 Pensioenstichting Het pensioen van een dga mag ook worden ondergebracht in een pensioenstichting. Een dergelijke stichting is evenals een pensioen-BV belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting. Belangrijk nadeel van een stichting is evenwel dat het aanwezige vermogen aan de stichting toebehoort en niet aan achterliggende participanten (zogenoemd vermogen in de dode hand). Dit betekent dat bij overlijden van een dga die zijn pensioen heeft ondergebracht bij, c.q. overgebracht naar, een aparte pensioenstichting vennootschapsbelasting is verschuldigd over de vrijvalwinst. Het resterende vermogen van de stichting kan echter niet zomaar aan de erfgenamen van de dga worden uitgekeerd. Uiteraard is het mogelijk om in de oprichtingsakte een goed doel aan te wijzen, waaraan de overwinst ten goede moet komen of kan worden bepaald dat de overwinst aan een algemeen nut beogende instelling in het algemeen ten goede moet komen. Wanneer dit niet de bedoeling is en de gelden ― evenals bij een pensioen-BV ― aan de erfgenamen ten goede moeten komen, heeft dit fiscale consequenties. Een uitkering aan de erfgenamen wordt als een belaste schenking aangemerkt. Een dergelijke schenking is belast tegen het hoogste tarief van 40%.[23] Dit komt op hetzelfde neer als een gecombineerde heffing van inkomstenbelasting (aanmerkelijkbelangheffing) tegen 25% en erfbelasting tegen 20%. In zoverre biedt een pensioenstichting géén bijzondere voordelen. Om dit nadeel te voorkomen, zou bij de pensioenstichting een contraverzekering kunnen worden gesloten. Op deze wijze zou het aanwezige vermogen bij overlijden van de dga zonder heffing van schenkbelasting aan de kinderen ten goede kunnen komen. Een dergelijke uitkering vormt géén schenking. Daarnaast blijft de heffing van vennootschapsbelasting beperkt tot het bedrag van de ontvangen premies voor de contraverzekering. De uitkering(sverplichting) vermindert immers de fiscale winst van de stichting, waardoor in zoverre géén vrijvalwinst ontstaat. Voor de vennootschaps- en erfbelasting biedt een pensioenstichting dus een mogelijkheid. De vraag is echter op welke wijze de uitkering dan wel bij de kinderen van de dga in de inkomstenbelasting worden betrokken. In een stichting kan men géén aanmerkelijk belang bezitten, waardoor de terbeschikkingstellingsregeling niet van toepassing kan zijn. Dit betekent dat (de waarde van) de contraverzekering[24] bij de kinderen in de rendementsgrondslag van box 3 (inkomen uit sparen en beleggen) valt. De uitkering zelf blijft onbelast en gaat na ontvangst in beginsel tot de Dit document is gegenereerd op 10-09-2013. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl 8
Kluwer Navigator documentselectie
rendementsgrondslag behoren. Dit betekent dat een pensioenstichting de fiscale voordelen kan bieden in vergelijking tot een pensioen-BV. Maar er kleeft ook een aantal nadelen aan een pensioenstichting.[25] Zo kan een pensioenstichting niet in een fiscale eenheid vennootschapsbelasting met de werkgever-BV worden opgenomen. Dit betekent dat in de opbouwfase de problematiek[26] met betrekking tot de verschillen in fiscale en commerciële waarde en de niet-aftrekbaarheid van o.a. indexatielasten en de lasten uit hoofde van de leeftijdsterugstellingen zich ten volle voordoen in het kader van de premiebetaling. Overigens zou deze problematiek kunnen worden voorkomen door pas op een later moment het pensioen onder te brengen in een pensioenstichting, bijvoorbeeld zodra het pensioen premievrij is of is ingegaan. Bij deze overdracht kan de overdragende vennootschap bij het bepalen van de fiscale winst rekening houden met de (hogere) waarde in het economische verkeer van de pensioenverplichting. Er geldt namelijk géén fiscale aftrekbeperking indien overdracht (en daadwerkelijk betaling) plaatsvindt aan een verzekeraar of pensioenfonds.[27] Een pensioenstichting wordt eveneens als een kwalificerend pensioenlichaam aangemerkt.[28] Volgens Hof 's-Hertogenbosch is dit echter niet het geval wanneer een contraverzekering is gesloten.[29] Door het sluiten van een contraverzekering komen de werkzaamheden van de pensioenstichting volgens het hof niet overeen met die van een pensioenfonds in de zin van de Pensioenwet. Hierdoor ontstaat bij de overdracht van een pensioen aan een pensioenstichting, waarmee een contraverzekering is gesloten, toch een beperking in de lastenneming bij de overdrager, maar wel fiscale winstneming bij de pensioenstichting. Onduidelijk is wat de gevolgen zijn wanneer de contraverzekering in een later jaar (na de overdracht) wordt gesloten. In dat geval lijkt het niet mogelijk om een correctie aan te brengen in de eerdere lastenneming. Het toetsmoment voor de aanwezigheid van een kwalificerend pensioenlichaam is het moment waarop de betaling plaatsvindt. Een ander nadeel is (of eigenlijk: kan zijn) dat de premies voor de contraverzekering op zakelijke basis moeten zijn vastgesteld. Daarnaast kan een medische keuring zijn vereist. Afhankelijk van de omvang van de uitkering en de leeftijd en gezondheid van de pensioengerechtigde kunnen de premies behoorlijk in omvang toenemen. Hierdoor bestaat de kans dat in de loop der jaren een aanzienlijk bedrag aan premies is betaald door de kinderen, terwijl zij uiteindelijk géén of slechts een geringe uitkering ontvangen. Een laatste aspect vormt het bestuur van de pensioenstichting. Deze dient bij voorkeur onafhankelijk te zijn. Hoewel het bestuur in principe ook zou moeten kunnen bestaan uit (bijvoorbeeld) de dga en zijn partner, mag het in dat geval niet zo zijn dat de gedragingen dusdanig zijn, dat men feitelijk over het pensioenvermogen beschikt. Alles overziend, kan de pensioenstichting in voorkomende gevallen weliswaar een interessant alternatief vormen voor een pensioen-BV, maar dient men zich vanwege de vele fiscale haken en ogen goed te laten adviseren. 4.4 Wijzigen aandeelhouderschap Wanneer een pensioenstichting niet raadzaam is, lijkt ook een wijziging van het aandeelhouderschap tot voordelen te kunnen leiden. Zo zouden de aandelen in een pensioen-BV, die in een huwelijksgoederengemeenschap vallen, bij in leven zijn kunnen worden toebedeeld aan één van de partners. Dit kan door de huwelijksgoederengemeenschap te wijzigen in huwelijksvoorwaarden.[30] Daarbij kan een beperkte gemeenschap van goederen worden aangegaan, waar de aandelen in de pensioen-BV buiten vallen. De partner aan wie de aandelen worden toebedeeld, krijgt hiervoor in de plaats een schuld aan de andere partner (die op zijn beurt een vordering verkrijgt). Voordeel hiervan is dat wanneer de laatstgenoemde partner als eerste overlijdt er géén aanmerkelijkbelangaandelen tot de nalatenschap behoren maar een vordering op de andere partner. Dit document is gegenereerd op 10-09-2013. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl 9
Kluwer Navigator documentselectie
Hierdoor blijft heffing van 25% inkomstenbelasting over de aandelen in de pensioen-BV (vooralsnog) achterwege. Uiteraard is een dergelijke wijziging alleen zinvol indien voorzienbaar is welke partner als eerste zal komen te overlijden.[31] Daarnaast moet worden bedacht, dat sprake is van uitstel en niet van afstel van aanmerkelijkbelangheffing. In voorkomende situaties kan de hiervoor beschreven methodiek echter tot lagere directe belastingheffing leiden. De 25% aanmerkelijkbelangheffing over de vrijgevallen pensioenvoorziening bij overlijden van de dga wordt ook voorkomen door de aandelen in de pensioen-BV door de kinderen te laten houden. Er geldt géén fictieregeling waarin is bepaald dat bij overlijden van de dga ook inkomstenbelasting is verschuldigd over door de kinderen gehouden aandelen in een BV met beleggingsvermogen. Daarbij geldt ― evenals bij de pensioenstichting (zie 4.3) ― dat dit bij voorkeur kan plaatsvinden bij een premievrij of ingegaan pensioen. Zo kunnen de aandelen worden overgedragen aan de kinderen op pensioeningangsdatum. Daarbij kunnen de aandelen in de pensioen-BV vóóraf worden gecertificeerd, waarbij de zeggenschap bij de dga en diens partner blijft. Door de certificaten van aandelen aan de kinderen te schenken, kan hieraan een uitsluitingsclausule worden gekoppeld. Hierdoor kunnen de certificaten buiten een gemeenschap van goederen of geregistreerd partnerschap van de kinderen worden gehouden. Het voordeel wordt groter, wanneer het eigen vermogen van de pensioen-BV als gevolg van een veel hogere commerciële waarde van de pensioenverplichting in feite negatief is. Dit is in de praktijk als gevolg van de lage marktrente zeker niet ondenkbaar. Alsdan zou het vermogen van de pensioen-BV kunnen worden aangezuiverd via een kapitaalstorting (in de vorm van agio) totdat het eigen vermogen, c.q. de waarde van de aandelen, € 1 bedraagt.[32] De (certificaten van) aandelen kunnen vervolgens voor € 1 worden overgedragen aan de kinderen. Dit is interessant wanneer de aandelen in de pensioen-BV door een holding-BV worden gehouden en deze holding-BV over liquiditeiten beschikt die als beleggingsvermogen kwalificeren (zie 2.2, situatie c). Dit beleggingsvermogen zou bij overlijden van de dga eveneens tot 25% aanmerkelijkbelangheffing leiden. Nu gaat het echter met betaling van een koopsom van € 1 over naar (de BV van) de kinderen en vindt hierover géén aanmerkelijkbelangheffing plaats bij overlijden van de dga. Wanneer de aandelen in de pensioen-BV in privé worden gehouden (zie 2.2, situatie d), zou inbreng van box 3-vermogen kunnen plaatsvinden. Dit biedt echter géén voordeel, aangezien op het box 3-vermogen géén aanmerkelijkbelangclaim van 25% rust.[33] Wanneer de pensioenvoorziening zich in de werkgever-BV (zie 2.2, situatie a) of holding-BV (zie 2.2, situatie b) bevindt, is de hiervoor beschreven overdracht niet zonder meer mogelijk. In dat geval dienen het pensioenvermogen en de pensioenverplichting eerst te worden afgesplitst (situatie a) of uitgezakt (situatie b) naar een nieuwe pensioen-BV, die onder de holding-BV komt te hangen. Daarbij is van belang dat deze overdracht, die bij voorkeur tegen een koopsom ter grootte van de commerciële waarde van de pensioenverplichting dient plaats te vinden, niet gepaard gaat met fiscale lasten- en winstneming. Bij een afsplitsing kan de overdracht fiscaal geruisloos plaatsvinden door gebruik te maken van de juridische splitsingsfaciliteit. [34] Het is wel raadzaam om een dergelijke afsplitsing aan de inspecteur vóóraf voor te leggen in verband met de onzakelijkheidsfictie bij vervreemding van de aandelen binnen drie jaar. De uitzak van de pensioenvoorziening kan plaatsvinden door een nieuwe vennootschap op te richten. Deze kan in een fiscale eenheid vennootschapsbelasting worden opgenomen met de holding-BV. Vervolgens vindt binnen de fiscale eenheid de pensioenoverdracht plaats, waarna de aandelen in de nieuwe pensioenBV kunnen worden verhangen.[35] Door de pensioenverplichting over te dragen binnen een fiscale eenheid wordt voorkomen dat bij de ontvanger sprake is van winstneming (zie 4.3 hiervoor). Voor wat betreft het moment van aandelenoverdracht aan de kinderen is art. 15 lid 7 Wet VPB 1969 nog van belang. Indien de fiscale eenheid is aangegaan en verbroken (door de aandelenoverdracht) in hetzelfde boekjaar, dan wordt de fiscale eenheid geacht niet tot stand te zijn gekomen.[36] Het is dus raadzaam om voldoende tijd te laten bestaan tussen het moment van aangaan van de fiscale eenheid en de Dit document is gegenereerd op 10-09-2013. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl 10
Kluwer Navigator documentselectie
verbreking ervan door overdracht van de aandelen in de pensioen-BV. Naar ik meen, leidt de verbreking van de fiscale eenheid er niet toe dat alsnog rekening dient te worden gehouden met winstneming bij pensioen-BV uit hoofde van de eerdere pensioenoverdracht. De pensioen-BV gaat als zelfstandig belastingplichtige immers verder met de fiscale boekwaarden direct voorafgaand aan de verbreking en het fiscale eenheidsregime geeft op dit vlak géén specifieke waarderingsregels. 5.Afsluiting Het overlijden van een dga met een pensioen in eigen beheer heeft op verschillende fronten fiscale gevolgen. De totale belastingdruk kan daarbij oplopen tot wel 55%. Het bijkomende nadeel is groter naar mate de pensioengerechtigde eerder overlijdt. Des te langer de pensioengerechtigde leeft, des te lager is het nog aanwezige pensioenvermogen. Een contraverzekering brengt geen extra voordelen met zich. Dit is anders wanneer het pensioen is ondergebracht in een aparte pensioenstichting. In specifieke gevallen kan een pensioenstichting een oplossing bieden. Maar de diverse aandachtspunten maken dat hier op deskundige wijze mee om moet worden gegaan. Door de aandelen in een pensioen-BV buiten de nalatenschap te houden, kan (aanmerkelijkbelang)heffing worden uitgesteld (bij omzetting van de huwelijksgoederengemeenschap) of voorkomen (bij overdracht aan de kinderen). Als gevolg van de lage marktrente kan in voorkomende gevallen een extra voordeel worden behaald door het negatieve vermogen van een pensioen-BV met vermogen aan te vullen, dat anders bij overlijden van de dga zou zijn belast met 25%. Ook hier geldt dat deskundig advies een vereiste is.
Voetnoten
Voetnoten [1] [2] [3] [4] [5] [6] [7] [8] [9] [10] [11] [12] [13] [14]
Drs. N.M. Ligthart is fiscaal partner bij Horlings Accountants & Belastingadviseurs, onderdeel van Nexia Nederland. In dat geval valt de dga niet onder de Pensioenwet. Het gaat hierbij om aandelen die ook op naam van de dga staan. De vraag of het mogelijk is om een pensioenvoorziening op de fiscale balans achterwege te laten en het omslagstelsel (uitkeringen ten laste van de winst) toe te passen, blijft hier verder onbesproken. In welk geval het pensioen nog steeds niet onder de Pensioenwet valt. In beide gevallen kan op deze wijze het pensioen in beginsel buiten de risicosfeer worden gehouden. O.a. in verband met een eventuele art. 403-verklaring (hoofdelijke aansprakelijkheid holding-BV) of bestuurdersaansprakelijkheid. Het is niet mogelijk om de volledige pensioenvoorziening in stand te houden met het oog op een mogelijke nieuwe partner (Hof Amsterdam, nr. 11/00398, V-N 2013/2.1.3). Afgezien van het opstaptarief van 20%. Afd. 4 Wet IB 2001. Al naar gelang de aandelen rechtstreeks in privé worden gehouden, dan wel via een persoonlijke holdingvennootschap. Art. 4.16 lid 1 onderdeel e jo. art. 4.17a Wet IB 2001. Tot 1 januari 2010 was doorschuiving van de aanmerkelijkbelangclaim de regel en kon men verzoeken om afrekening. Hof 's-Gravenhage 7 maart 2002, nr. 01/001326 en HR 9 juli 2010, 08/05311, BNB 2010/286.
[15]
Wanneer het pensioenvermogen is belegd in een vordering op een gelieerde BV kan als gevolg van consolidatie van de cijfers op het niveau van de holdingvennootschap de vordering wegvallen tegen de daarmee corresponderende schuld. In een dergelijk geval leidt de vrijval van de pensioenvoorziening zelf niet tot belast beleggingsvermogen. Afgezien van vigerende vrijstellingen.
[16]
Afgezien van de eerste € 118.254 (bedrag 2013) waarover 10% erfbelasting is verschuldigd. Voor
Dit document is gegenereerd op 10-09-2013. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl 11
Kluwer Navigator documentselectie
[17] [18] [19]
[20] [21] [22]
[23] [24] [25] [26] [27] [28] [29] [30] [31]
[32]
[33] [34] [35] [36]
afstammelingen in de tweede of verdere graad bedraagt het tarief 36% (en 18% over de eerste € 118.254). Wel kan bij de toepassing van art. 13a SW extra heffing (overkill) plaatsvinden, bijvoorbeeld wanneer de aandelen in een huwelijksgoederengemeenschap vallen. Via een belastinglatentie van 6,25% (art. 20 lid 6 onderdeel d SW). Dit komt vooral door het niet langer verschuldigd zijn van premies volksverzekeringen vanaf 65 jaar. Indien de pensioengerechtigde nog géén 65 is, bedraagt de gemiddelde belastingdruk 40%. NB De fiscale waarde van een pensioenvoorziening behorende bij deze uitkering bedraagt circa € 785.000 (man en vrouw (65 jaar), weduwepensioen 70% en sterftetafel GBM/GBV 2005-2010). Bij een belastingdruk van 55% bedraagt de verschuldigde belasting € 431.730. Dit komt overeen met de totale IB-heffing over € 56.000 gedurende ruim 25 jaar. Van maximaal 27% naar maximaal 20%. Te weten 25% aanmerkelijkbelangheffing plus 20% erfbelasting over de waarde minus de aanmerkelijkbelangheffing. De uitkering uit de contraverzekering blijft onbelast voor de erfbelasting, mits de premies niet ten laste van het vermogen van de erflater zijn gekomen (zie art. 13 SW). Wanneer de kinderen verzekeringnemer zijn en de premies geschonken hebben gekregen van de erflater, blijft art. 13 SW buiten toepassing (premieschenkings-arrest). Afgezien van de eerste € 118.254 (bedrag 2013) waarover 30% schenkbelasting is verschuldigd. Veelal te stellen op de in dat jaar betaalde premie. Afgezien van de instandhoudingskosten, administratiekosten, enz. maar die gelden ook voor een pensioenBV. Géén volledige aftrek bij de betaler en deels winstneming bij de ontvanger. Art. 3.26 jo. art. 3.27 Wet IB 2001. Zie art. 10 lid 2 Uitvoeringsregeling Wet IB 2001. Hof 's-Hertogenbosch 13 juni 2013, nr. 12/00329 en 12/00339, FutD 2013/1679. Sinds 1 januari 2012 kan dit zonder tussenkomst van de rechter. Waarbij de vraag is tot welk moment tot een dergelijke wijzing kan worden overgegaan, zonder dat de gevolgen hiervan fiscaal worden genegeerd. Denk daarbij aan een wijziging van de huwelijksgoederengemeenschap aan het sterfbed van één van de partners. De kapitaalinbreng kan ook worden schuldig gebleven en omgezet in een lening. In dat geval is een zakelijke rente vereist en moet rekening worden gehouden met eventuele renteaftrekbeperkende maatregelen. Wel geldt bij de huidige lage spaarrentes dat spaartegoeden thans lager belast worden in een BV dan in privé (box 3). Art. 14a Wet VPB 1969. De sanctiebepaling van art. 15ai Wet VPB 1969 is hierbij niet van toepassing. Volgens de wettekst geldt deze bepaling niet wanneer de pensioen-BV op de eerste dag van het boekjaar (en niet in de loop van het boekjaar) in de fiscale eenheid is opgenomen.
Dit document is gegenereerd op 10-09-2013. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl 12