Opdrachten 4HAVO v1: 0295; v2: 0895: v3: 0696; v4: 0999; v5: 0801; v6: 0805; v7: 1309
naam: .................................................................................
• Termen die in deze series opdrachten cursief gedrukt zijn (al of niet vet), moet je op den duur kennen en kunnen gebruiken. Je kunt er informatie over vinden in REFLECTIE, met name in de hoofdstukken Beeldende aspecten, Materialen en Technieken. • Waar de eindwerkstukken op worden beoordeeld staat bij iedere opdracht in de rubriek Wat is belangrijk?
Opdrachten 4HAVO, serie 1
REALISTISCH -‐> ABSTRACT -‐> GEABSTRAHEERD
Opdracht 1 Voorwerp natekenen In deze opdracht teken je een voorwerp na naar aanschouwing. Dat doe je eerst in omtreklijn, daarna voeg je licht-‐ en schaduwwerking toe. • FORMAAT • MATERIAAL • GEREEDSCHAP • TECHNIEK
1/4 (25 x 32,5 cm) potlood HB puntenslijper, eventueel gum, potlood
• TIJD • I NLEVERDATUM • BUITEN DE LES
4 lesuren, 1 uur buiten de les ............................................................................. deze opdracht afmaken: 1 uur
_______ WERKPLAN Bestudeer eerst met TIPS VOOR NATEKENEN en over SCHADUW EN TEXTUUR. 1 Zet/leg een voorwerp voor je neer op tafel. De tekening moet je thuis afmaken, dus het voorwerp moet mee naar huis kunnen. Het voorwerp mag niet te plat zijn (zoals bijvoorbeeld een kam) maar moet echt ruimtelijk zijn (bijvoorbeeld je schoen). 2 Teken het voorwerp na. Let op het volgende: – begin de voortekening heel dun met potlood HB – maak de voortekening in omtreklijnen (contouren) – let op de vorm en vormverhoudingen: teken eerst in ver-‐ eenvoudigde vormen. Benadruk daarbij vooral de richtingen van de contouren van de vormen. Daardoor wordt het voorwerp eerst wat hoekiger. Dat is prima. 3 Laat de voortekening zien aan de docent. 4 Verwerk de aanwijzingen van de docent en verbeter de vorm van het voorwerp. Teken nog steeds dun. 5 Bespreek de vorderingen met de docent. 6 Teken nu de licht-‐schaduwwerking: de plastiek van het voorwerp. Om dat te bereiken moet je het oppervlak van het voorwerp met verschillende grijstinten (= tonen) 'inkleuren', precies zoals je het ziet. Dat gaat het beste als je: – zorgt dat het voorwerp alleen zijlicht krijgt, dan zie je de eigenschaduwen beter – door je oogharen naar het voorwerp kijkt (dan vallen de licht-‐donkercontrasten beter op) en vervolgens op dezelf-‐ de manier naar je tekening. De licht-‐schaduwwerking en licht-‐donkercontrasten van je tekening moet kloppen met de werkelijkheid. Probeer zoveel mogelijk de omtreklijnen van de voortekening weg te werken in de toontekening. In het eindresultaat mag je liefst geen omtreklijnen meer zien.
7 Zorg voor een goede stofuitdrukking door de textuur op een juiste manier na te tekenen: een glimmende schoen moet glimmen, een gympie is misschien van stof. 8 Teken tot slot de slagschaduw. Die zie je het beste als je het voorwerp op een wit stuk papier (bijvoorbeeld je map) zet/legt. De slagschaduw: – de slagschaduw is donkerder vlak bij het voorwerp en wordt verder weg al snel lichter – de slagschaduw is scherper vlak bij het voorwerp, wordt verder weg al snel vager van vorm en heeft geen omtreklijn – slagschaduw heeft een gladde textuur. _______ WAT IS BELANGRIJK? (beoordelingscriteria) • Hoe verhoudt zich het ingeleverde werk tot de werktijd? • Is de voortekening opgezet in dunne omtreklijnen? • Klopt de vorm en de vormverhouding? • Heb je voldoende details getekend? • Klopt de ruimtelijke constructie (let bijv. op de ellipsen)? • Is de plasticiteit door eigenschaduw overtuigend gelukt? • Zijn contouren in het eindresultaat onzichtbaar weggewerkt? • Is de vorm daardoor toch niet te vaag geworden? • Is de stofuitdrukking goed gelukt? • Klopt de vorm van de slagschaduw? • Begint de slagschaduw bij het voorwerp scherp en donker? • Eindigt de slagschaduw licht en vaag, zonder omtreklijn? • Is de plaatsing van het voorwerp op het vlak goed? • Hoe is de verzorging van het werkstuk?
2
Opdracht 2 Abstraheringsproces (studies) In deze opdracht maak je een aantal studies waarbij je het voorwerp van opdracht 1 abstraheert. • FORMAAT • MATERIAAL • GEREEDSCHAP • TECHNIEK
1/4 (25 x 32,5 cm), soms 1/2 (50 x 32,5) potlood HB en zwarte viltstift/fineliner gum, puntenslijper viltstifttekening
_______ WERKPLAN Bestudeer eerst over ABSTRAHEREN. Pas het geleerde toe in onderstaande opdracht. 1 Trek de buiten-‐ en binnencontouren van de tekening van opdracht 1 allemaal nauwkeurig met potlood HB over op formaat 1/4, (indien nodig op formaat 1/2), zodat je een te-‐ kening in omtreklijnen krijgt. Herhaal dit nog tweemaal, tel-‐ kens op een apart blaadje of maak twee schrale kopieën. Je hebt nu drie voortekeningen. Let op: Wanneer je vormen overtrekt worden ze al snel slap. Vermijd dat zoveel mogelijk. 2 Begin met een zwarte fineliner de eerste van deze voorte-‐ keningen te abstraheren. Gebruik daarbij de volgende vier mogelijkheden allemaal: -‐ zwarte lijnen -‐ zwarte vlakken -‐ witte lijnen -‐ witte vlakken. 3 Bespreek het resultaat met de docent. 4 Omdat ontwerpen een zoekproces is, maak je op zijn minst nog twee studies. Doe dat zo: – Nummer de studies in volgorde van ontstaan. – Het eindresultaat moet geabstraheerd zijn, maar het voor-‐ werp uit opdracht 1 moet herkenbaar blijven. – Je moet voldoende details gebruiken. – De vlakverdeling mag niet als los zand aan elkaar hangen, maar moet een evenwichtige compositie van lijnen en vlakken worden. – Abstraheer het voorwerp. Dit betekent niet dat je het voorwerp uit je hoofd moet gaan zitten tekenen, maar dat je het voorwerp, zoals je die uit de natuur hebt nagetekend, abstracter maakt. Meer over abstraheren vind je in . – Werk zonder plan, dus zonder vooraf een beeld in je hoofd te hebben. Zoek met je ogen naar de beste oplossing voor de zwart-‐witindeling.
• TIJD • I NLEVERDATUM • BUITEN DE LES
4 lesuren, 1 uur buiten de les ................................................................................. deze opdracht afmaken
– Speel vrij met lijn en vlak, vorm en restvorm, voor-‐ en achtergrond. – Je mag, als het noodzakelijk is voor de compositie, een of twee vlakken op de achtergrond zelf verzinnen. Ze mogen echter niet al te bepalend voor het eindresultaat worden, ze mogen ook geen versierende toevoeging zijn, maar ze moeten voorkomen uit de vorm van het voorwerp zelf. Zie . 5 Bespreek de eindresultaten met de docent. _______ WAT IS BELANGRIJK? (beoordelingscriteria) • Hoe verhoudt zich het ingeleverde werk tot de werktijd? • Compositie: is de verhouding zwart-‐wit en lijn-‐vlak goed? • Laten je studies daadwerkelijk een zoekproces zien? • Hoe is de verzorging van de studies? • Heb je de studies genummerd in de volgorde van ontstaan? • Heb je minimaal drie studies gemaakt en daarbij gebruikt: 1. witte lijnen; 2. zwarte lijnen; 3. witte vlakken; 4. zwarte vlakken,? • Is de zwart/wit-‐indeling ‘bedacht/verstandelijk’ (bijvoorbeeld een schaakbordpatroon) of ‘op het gevoel' gemaakt? Het laatste is de bedoeling! • Komen de eventuele vlakken in de achtergrond voort uit de vorm van het voorwerp, of zijn ze te bepalend voor de vormgeving geworden, of heb je teveel als ‘versiering’ ge-‐ bruikt? • Zijn de achtergrond vlakken belangrijker geworden dan het voorwerp zelf? Dat is niet de bedoeling! • Is de compositie ‘los zand’ geworden? Dat is niet de bedoeling! • Is het eindresultaat een evenwichtige compositie? • Is het eindresultaat voldoende abstract? • Heb je voldoende details gebruikt? • Is het eindresultaat ook weer niet te druk?
3
Opdracht 3 Nette uitvoering abstrahering In deze opdracht maak je van de beste studie uit opdracht 2 een nette uitvoering. • FORMAAT • MATERIAAL • GEREEDSCHAP
1/4 potlood HB, plakkaatverf tekenhaak, geodriehoek, passer, tegenmallen, palet, penseel, trekpen
• TECHNIEK • TIJD • I NLEVERDATUM • BUITEN DE LES
plakkaatverfschildering 4 lesuren, 1 uur buiten de les ................................................................................ stap 3, 4 en deze opdracht afmaken
_______ WERKPLAN WERKEN MET TREKPEN EN TEKENHAAK leer je in . Oefen eerst op kladpapier! TIPS VOOR NETJES SCHILDEREN vind je in . 1 Maak een zeer nette uitvoering van het beste eindresultaat van opdracht 2. Doe dat zo: – teken op formaat 1/4 opnieuw en nu uiterst nauwkeurig en dun een voortekening met potlood HB – teken alle details – zorg dat de ruimtelijke constructie klopt – als je daarbij vormen op het raam overtrekt, bedenk dan dat vormen hierdoor al snel slap worden. Vermijd dat. 2 Bespreek de voortekening met de docent. 3 Werk de tekening uit met dekkende, iets verdunde, zwarte plakkaatverf uit. Doe dat zo: – trek van een vorm steeds eerst de omtreklijn met penseel na. Gebruik voor lijnen die je langs linialen enzovoort trekt geen penseel, maar een trekpen. Dat werkt nog veel preciezer. – vul daarna de vorm in met een penseel. Doe dat egaal, dekkend en met zwarte plakkaatverf. 4 Gum de voortekening voorzichtig uit.
_______ WAT IS BELANGRIJK? (beoordelingscriteria) • Hoe verhoudt zich het ingeleverde werk tot de werktijd? • Heb je de beste studie van opdracht 2 exact overgenomen? • Heb je de voortekening weer heel nauwkeurig in dunne omtreklijnen met potlood getekend? • Klopt ook de ruimtelijke constructie weer? • Is de vorm precies en met voldoende details geschilderd? • Schilderen met zwarte plakkaatverf: – zijn de vormverlopen, waar nodig, vloeiend? – heb je dekkend geschilderd? – heb je egaal en zonder vlekken geschilderd? – zijn de vormen strak en zonder bibberrandjes? • Is de plaatsing op het vlak goed? • Hoe is de verzorging van het werkstuk? • Heb je de voortekening bijvoorbeeld uitgegumd?
Opdracht 4 Rust-‐beweging In deze opdracht maak je met vormen, die je hebt ontleend aan de tekening uit opdracht 3, twee abstracte collages. • FORMAAT • MATERIAAL • GEREEDSCHAP • TECHNIEK
twee vellen 1/4 gekleurd papier (25 x 32,5 cm) potlood HB, diverse kleuren gekleurd papier gum, puntenslijper, schaar, lijm collage
• TIJD • I NLEVERDATUM • BUITEN DE LES
4 lesuren, 1 uur buiten de les ................................................................................. stap 2, 3 en 7
_______ WERKPLAN Bestudeer eerst en over COMPOSITIE en RUST EN BEWEGING. Pas het geleerde toe in onderstaande opdracht. In deze opdracht maak je twee abstracte collages, één moet RUST verbeelden en de andere BEWEGING. 1 Kies 3 tot 4 kleuren gekleurd papier die je goed vind passen bij RUST en 5 tot 6 die passen bij BEWEGING. Bespreek de twee kleurverzamelingen met de docent. 2 Maak de vormen voor RUST zo: – kies uit het eindresultaat van opdracht 3 drie (rest)vormen die volgens jou het beste passen bij RUST. – teken ze alle drie in drie maten na, allemaal op de verschillende kleuren papier die je uitkoos voor RUST: klein (bijv. 3-‐5 cm), middel (bijv. 7-‐10 cm) en groot
(bijv. 15-‐25). Zorg dat één vorm groter is dan 30 cm. Knip de vormen uit. Je hebt nu samen 9 vormen voor RUST. 3 Maak de vormen voor BEWEGING zo: – kies uit het eindresultaat van opdracht 3 vier vormen die volgens jou passen bij BEWEGING. – teken ze alle vier in drie maten na, allemaal op de verschil-‐ lende kleuren papier die je uitkoos voor BEWEGING: klein (3-‐5 cm), middel (7-‐10 cm) en groot (15-‐25). Zorg ook voor een vorm groter dan 30 cm. Knip de vormen uit. Je hebt nu samen 12 vormen voor BEWEGING. 4 Maak twee composities. Doe dat zo: – kies een stuk gekleurd papier van 25 x 32,5cm, dat je goed vindt passen bij RUST en een die past bij BEWEGING. – leg op de een een compositie die RUST verbeeldt. Leg op de
4
ander een compositie die BEWEGING uitstraalt. Gebruik hiervoor de vormen die je bij stap 2 en 3 hebt gemaakt. Plak de vormen nog niet vast! – de achtergrond mag niet één kleur blijven, maar moet óók ingedeeld zijn, dus minstens uit twee vlakken/kleuren bestaan – gebruik afsnijding en overlapping. – gebruik bij BEWEGING het contrast (tamelijk) vol – (tamelijk) leeg. – pas de regeltjes die je hebt geleerd in toe: let op de richtingen, aandachtsplek, symmetrie enzovoort. – zorg er daarbij voor dat RUST niet saai wordt en BEWEGING niet chaotisch. 5 Bespreek het resultaat met de docent. 6 Pas als jullie het eens zijn plak je alle vormen vast en schrijf je je naam klein op de voorkant van beide werkstukken. 7 Beantwoord onderstaande vragen over je collages. Doe dat met potlood HB, dan kun je de antwoorden nog verbeteren. VRAGEN Hoe komt het dat jouw RUST-‐collage rust uitstraalt en jouw BEWEGING-‐collage beweging? Vergelijk beide collages op onderstaande punten. a Noem één oorzaak van de bedoelde uitstraling die te maken heeft met kleurcontrasten. RUST:
................................................................................................. ................................................................................................. BEWEGING:
................................................................................................. ................................................................................................. b Noem één oorzaak van de bedoelde uitstraling die te maken heeft met de gebruikte vormen. RUST:
................................................................................................. ................................................................................................. BEWEGING:
................................................................................................. ................................................................................................. c Geef nog twee andere oorzaken van de bedoelde uitstraling: OORZAAK 1: RUST:
................................................................................................. .................................................................................................
BEWEGING:
................................................................................................. ................................................................................................. OORZAAK 2 RUST:
................................................................................................. ................................................................................................. BEWEGING:
................................................................................................. ................................................................................................. _______ WAT IS BELANGRIJK? (beoordelingscriteria) • Hoe verhoudt zich het ingeleverde werk tot de werktijd? • Is het direct duidelijk wat RUST is en wat BEWEGING? • ACHTERGRONDEN Heb je ook de achtergronden vormgegeven? Ze mochten niet uit één kleur bestaan. • KLEUREN – heb je weinig kleuren (34) gebruikt voor RUST? – en wat meer kleuren (56) voor BEWEGING? – heb je voor RUST rustige kleuren uitgezocht? – en voor BEWEGING beweeglijke kleuren? • VORMEN – heb je weinig vormen (78) gebruikt voor RUST? – heb je wat meer vormen (912) gebruikt voor BEWEGING? – heb je voor RUST rustige vormen genomen? – heb je voor BEWEGING beweeglijke vormen genomen? • COMPOSITIE – is RUST saai geworden (symmetrie, te weinig vormen enzovoort), of te druk? Dat is niet goed. – is BEWEGING chaos geworden, of te rustig? Dat is niet goed. – heb je het contrast vol–leeg gebruikt bij BEWEGING? – heb je geen (duidelijke) aandachtsplek gebruikt bij RUST? – heb je een duidelijk aandachtsplek gebruikt bij BEWEGING en ligt dat niet in het midden? – heb je overwegend rustige richtingen gebruikt voor RUST? – en beweeglijke richtingen voor BEWEGING? • Heb je randafsnijding en overlapping gebruikt? • Hoe is de verzorging van de werkstukken? • Heb je de vragen van stap 7 goed beantwoord?
5
Opdracht 5 Weer figuratief (geabstraheerd) In deze opdracht maak je van een van de abstracte collages uit opdracht 4 een werkstuk met een vrij onderwerp, dat weer figuratief is. • FORMAAT • MATERIAAL • GEREEDSCHAP • TECHNIEK
1/4 potlood HB en plakkaatverf gum, punteslijper , penselen en palet plakkaatverfschildering
• TIJD • I NLEVERDATUM • BUITEN DE LES
12 lesuren, 4 uur buiten de les ................................................................................ mogelijk: de hele opdracht
_______ WERPLAN Bestudeer eerst over de KLEUR VAN SCHADUW en over ABSTRAHEREN. Pas het geleerde toe in onderstaande opdracht. 1 Bij deze stap heb je je fantasie nodig: draai de composities van opdracht 4 net zo lang rond tot je in een van de twee een voorstelling herkent. 2 Trek van die collage de contouren nauwkeurig over met potlood HB op een tekenvel formaat 1/4. Doe dat dun. 3 Bespreek het resultaat met de docent. 4 Verduidelijk de voorstelling van de potloodtekening zo: – het is niet de bedoeling dat het super-‐realistisch wordt, als alle abstracte vormen maar een herkenbare voorstelling krijgen. Vervormd figuratief, bijvoorbeeld op de manier van Picasso, is heel geschikt! – maak alle (of een aantal) dingen plastisch door de eigen-‐ schaduw te tekenen. De tekening hoeft ruimtelijk niet te 'kloppen'. Sterker nog: het is bij deze opdracht beter om naar spanning in de ruimtelijkheid te streven. – teken stofuitdrukking, de ‘huid’ van de vormen (steen, veren, haren enzovoort). – teken eventueel de slagschaduw van de dingen. – teken voldoende details, vooral die, welke tot herkenning leiden, zoals ogen, oren enzovoort. 5 Bespreek het resultaat met de docent. 6 Schilder de voortekening (of een overgetrokken versie) met min of meer dekkende plakkaatverf. Doe dat zo: – alle punten genoemd bij stap 4 blijven gelden (vervormd figuratief, plastiek, stofuitdrukking, details) – meng originele kleuren, zodat een persoonlijke kleurstelling wordt bereikt. Gebruik geen voor de handliggende 'potjeskleuren'. – het eindresultaat moet voldoende uitgewerkt zijn. 7 Bespreek het resultaat van tijd tot tijd met de docent. 8 Geef je werkstuk een passende titel en vermeld die netjes op de voorkant.
_______ WAT IS BELANGRIJK? (beoordelingscriteria) VOORTEKENING • Heb je een van de werkstukken van opdracht 4 gekozen en de contouren nauwkeurig overgetrokken? • Heb je de compositie precies aangehouden? • Heb je van alle overgetrokken abstracte vormen iets ge-‐ maakt met een ‘vervormd figuratieve’ voorstelling? • Heb je, om de voorschets realistischer te maken: – op (een aantal van) de vormen eigenschaduw getekend, zodat ze plastisch zijn geworden? – eventueel slagschaduwen getekend? – stofuitdrukking, huid getekend? – voldoende details aan de tekening toegevoegd? EINDRESULTAAT • Hoe verhoudt zich het ingeleverde werk tot de werktijd? • Heeft het eindresultaat voldoende fantasie/originaliteit? • Is elke abstracte vorm iets geworden met een voorstelling? • Is het eindresultaat voldoende realistisch geschilderd? • Heb je hiervoor toegepast: – licht-‐schaduwwerking (plasticiteit)? – een goede stofuitdrukking? • Is het eindresultaat voldoende uitgewerkt, of oppervlakkig? • Zijn de kleuren origineel. Is de kleurstelling persoonlijk … • … of heb je voor de handliggende kleuren gebruikt? (‘potjeskleuren’, alleen maar zuivere kleuren, enzovoort). • Passen de kleuren bij elkaar? • Heeft de schilderwijze een persoonlijke uitstraling. • Of is de schilderwijze technisch onvoldoende, saai of braaf? • Heb je je werkstuk een passende titel gegeven en die op de voorkant vermeld? • Hoe is de verzorging van het werkstuk? EINDE
6
Opdrachten 4HAVO, serie 2
SCHILDEREN
Opdracht 6 Landschap naschilderen In deze opdracht schilder je een afbeelding van een landschap zo schilderachtig mogelijk na. • FORMAAT • MATERIAAL • GEREEDSCHAP • TECHNIEK
1/2 (50 x 32,5 cm), 1 (50 x 65 cm) mag ook houtskool, plakkaatverf fixatief, fixeerspuitje, kwasten, penselen, palet plakkaatverfschildering
• TIJD • I NLEVERDATUM • BUITEN DE LES
10 lesuren, 4 uur buiten de les ................................................................................. voorbereidend: zoek een paar geschikte afbeel-‐ dingen met landschappen, die op een schilderach-‐ tige manier nageschilderd kunnen worden
_______ WERKPLAN Bestudeer eerst over RUIMTE IN EEN LANDSCHAP. Pas het geleerde toe in onderstaande opdracht.
Vormen kunnen nauwelijks een probleem voor je worden bij deze opdracht. Je hoeft ze niet zelf te verzinnen, want je werkt naar een foto van een landschap. Het doel van deze opdracht is simpel: zo schilderachtig mogelijk leren schilderen en daarbij de ruimtelijke werking niet vergeten. 1 Bespreek de afbeeldingen van de landschappen die je als huiswerk hebt uitgekozen en meegenomen naar school. Kies samen met de docent de geschiktste. 2 Teken de voorstelling van jouw afbeelding met houtskool na op een vel, formaat 1/2. Voorstelling en compositie moeten voldoende overeenkomen. 3 Bespreek het resultaat met de docent. 4 De houtskooltekening kun je een beetje fixeren. 5 Welke sfeerkleur overheerst in de afbeelding? Schilder verschillende kleuren plakkaatverf transparant en schilderachtig door elkaar over de hele houtskoolvoortekening, zodat de sfeerkleur goed wordt getroffen. Deze laag heet de onderschildering. 6 Schilder de voorstelling in min of meer dekkende plak-‐ kaatverf over de onderschildering. Let op het volgende: – schilder zo schilderachtig mogelijk (gebruik vegen, toetsen, vloei een natte verflaag af zodat textuur ontstaat, teken met de achterkant van een penseel in de nog natte verf enz.) – zorg dat het eindresultaat een goede ruimtelijke werking heeft. Gebruik de manieren van ruimtesuggestie die je in
jouw foto ziet (zie ): schilder geleidelijke lichtdon-‐ ker-‐ of kleurovergangen in de grotere horizontale vlakken, schilder plasticiteit in de bomen, bergen enzovoort, schilder vooraan dekkender, schilder transparanter bij de horizon, gebruik overlapping, verkleining, verkorting, vervaging, kleurperspectief enzovoort indien aanwezig. – werk niet té dik: zorg dat de onderschildering nog meewerkt in de kleuren in het eindresultaat. _______ WAT IS BELANGRIJK? (beoordelingscriteria) • Hoe verhoudt zich het ingeleverde werk tot de werktijd? • Heb je de grote lijnen van een foto met een landschap na-‐ getekend met houtskool op formaat 1/2 (of 1)? • Kloppen de voorstelling en de compositie nog voldoende? • Is op elk plekje meer dan één kleur merkbaar? • Heb je de voortekening op zo schilderachtig mogelijke wijze geschilderd met plakkaatverf? • Welke technieken heb je daarbij gebruikt: – doorzichtige onderschildering in één laag, die nog door-‐ werkt in het eindresultaat – vooraan dekkender, transparanter bij de horizon – vegen, toetsen – afvloeien zodat textuur is ontstaan – met een stokje getekend in de nog natte verf • Heb je geleidelijke lichtdonker-‐ of kleurovergangen geschilderd in de grote horizontale vlakken? • Heb je plasticiteit in de bomen, bergen enz. geschilderd? • Heb je op andere wijze ruimtesuggestie verkregen?
Opdracht 7 Voorlopig zonder titel Omdat het toeval een rol speelt in deze opdracht, wordt de titel nog niet verklapt. Je begint met vlekken waarin je iets probeert te zien. Wanneer je van te voren al weet waar het heen moet met die vlekken, is van echt toeval geen sprake meer.
• FORMAAT • MATERIAAL • GEREEDSCHAP • TECHNIEK • TIJD
1/2 (50 x 32,5 cm) plakkaatverf, potlood HB kwasten, penselen, palet, afvloeipapier, gum vouwdruk en schildering 6 lesuren, 2 uur buiten de les
• I NLEVERDATUM • BUITEN DE LES
................................................................................. – voorbereidend: verzamel afbeeldingen met wateroppervlakken en landschappen met bomen, struiken, bergen en rotsen enzovoort – mogelijk: stap 15
7
_______ WERPLAN VLEKKEN MAKEN 1 Vouw het vel dubbel (vouw evenwijdig met korte zijde). 2 Leg het papier in staand formaat voor je. 3 Maak verschillende, sterk onzuivere kleuren plakkaatverf aan op het palet. Verdun de kleuren flink, zodat de verf niet-‐ dekkend wordt. 4 Breng met een heel grote kwast op de bovenste helft van het vel grillige vlekken in verschillende kleuren aan. 5 Vouw het papier dubbel, zodat een afdruk op de onderste helft ontstaat. Als de verf halftransparant is, krijg je een rijke structuur in de verflaag. Is dit niet het geval, dan is de verf te dun of te dik aangemaakt. 6 Herhaal dit proces van vlekken maken en dubbelvouwen. Let daarbij op het volgende: – schilder de vlekken over elkaar heen, zodat een rijke, gelaagde kleur ontstaat – vouw het papier steeds dubbel, zodat er structuren in de verflagen ontstaan – zorg ervoor dat de geschilderde vormen open zijn en grillige uitlopers hebben. In dit soort vormen zie je eerder een voorstelling dan in gesloten vormen (bijv. ei-‐vormen) – vermijd symmetrie in de vlekkencompositie – zorg met name (dus niet alleen) voor horizontale vlekken die van links naar rechts over het hele papier lopen – werk tot over de rand van het papier, anders ontstaan ‘dooie plekken’ aan de randen en krijg je geen afsnijding – bedek de bovenste helft van het papier overal met meer dan één kleurlaag. VAN VLEKKEN NAAR EEN VOORSTELLING Nu wordt het tijd om de titel te verklappen. Deze luidt: ‘Landschap weerspiegeld in water’. Boven de vouw wordt land, onder de vouw een water. 7 Probeer een landschap te ontdekken in de vlekken van het bovenste deel. Als het saaier van structuur is dan de onderste helft, draai het papier gewoon om. Lukt het jou en de docent niet om in de vlekken een landschap te zien, begin dan opnieuw. Van de eerste poging heb je veel geleerd. 8 Nu komt het moeilijkste gedeelte. Van de verzameling vlekken moet op overtuigende wijze een landschap worden gemaakt. Werk als volgt: – maak het landschap duidelijker. De belangrijkste hulpmid-‐ delen daarbij zijn het aanbrengen van contrastwerking en plasticiteit/licht-‐schaduwwerking. – een ruimte-‐indeling in plans is handig. – pas ook de regels toe van en . Begin met de lucht, breng het lucht-‐landcontrast aan. Schilder vervolgens de schaduwwerking – het is belangrijk dat je gebruik maakt van verfstructuren en vlekvormen die er al staan en dat je op een passende manier aanvullingen in het landschap maakt. Laat nieuwe dingen uit vlekken en structuren ontstaan. Schilder ze dus niet 'opzettelijk'. – vouw het werkstuk alleen nog dubbel als je totaal nieuwe vormen in het landschap hebt geschilderd, anders ben je steeds de details kwijt die je langzamerhand aanbrengt. Heb je toch nog verfstructuren nodig, vloei het werkstuk dan af met papier, teken er in met een houtje enzovoort.
– LET OP! liggend water (sloten, meren) in het landschap wordt niet weerspiegeld in het wateroppervlak op de onderste helft van het werkstuk. Watervallen die uitmonden in de onderste helft weerspiegelen wel. 9 Stoffeer het landschap met extra details als wolken, huisjes, hekjes, mensen, dieren enzovoort. Let er op dat het landschap het belangrijkste onderwerp blijft. 10 Schilder tot slot het water. Bijvoorbeeld met doorzichtig wit. Bij de scheiding land-‐water mag de verf wat dekkender zijn. Naar voren wordt het water wat doorzichtiger, dus don-‐ kerder. Schilder over de gehele breedte van het werkstuk. Rimpelingen in het water mag je ook aanbrengen. Doe dat met wat dekkender verf. Denk om de verkleining van de golfjes in de verte. Gebruik je voorbeeld-‐foto's: kijk er naar! 11 Laat het werkstuk van tijd tot tijd zien aan de docent. DE EIGEN TOEVOEGING 12 Verzin een TOEVOEGING vooraan in de schildering, aan deze kant van het water. Het is het beste als deze toevoeging een belangrijke invloed op de compositie van het totaal heeft. Om de compositie goed te krijgen teken je de toevoeging met een potlood op een nieuw vel papier 1/2. De grote lijnen van het landschap teken je er even bij. 13 Bespreek je voorstudie van de toevoeging met de docent. 14 Breng verbeteringen aan en teken de toevoeging dan met potlood in je schildering. 15 Schilder de toevoeging vervolgens met wat dikkere verf op een manier die goed past bij de rest, dus inclusief licht-‐ schaduwwerking en schilderachtige texturen. _______ Wat is belangrijk? (beoordelingscriteria) • Hoe verhoudt zich het ingeleverde werk tot de werktijd? LANDSCHAP • Is er een duidelijk landschap ontstaan? • Zijn alle vlekken herkenbare dingen geworden? • Is er een duidelijk land-‐luchtcontrast ontstaan? • Heb je met plans gewerkt? • Heb je alle dingen in het landschap plastisch gemaakt door de licht-‐schaduwwerking ervan te schilderen? • Zijn de volgende manieren van ruimtesuggestie toegepast: – overlapping; – afsnijding; – verkleining; – licht-‐ schaduwwerking/plasticiteit; – atmosferisch perspectief (ook in de lucht); – kleurperspectief? • Heb je gras, gebladerte, bomen, struiken enzovoort ‘laten ontstaan’ uit vlekken en verfstructuren … • … of heb je toch ‘opzettelijk’ geschilderd? • Welke technieken heb je daarbij gebruikt: – doorzichtige onderschildering die doorwerkt in het eind-‐ resultaat – vooraan dekkender, transparanter bij de horizon – vegen/toetsen – afvloeien zodat textuur ontstaat – met een stokje getekend in de nog natte verf – anders, nl:........................................................................... • Klopt van de eventuele gebouwen het lijnperspectief en het standpunt ongeveer? • Heb je het landschap ‘gestoffeerd’?
8
WATER • Hoe is het water gelukt: de stofuitdrukking (golfjes, rimpe-‐ ling, nog iets zichtbaar van de spiegeling?) TOEVOEGING • Heb je een eigen toevoeging op de voorgrond verzonnen? • Is deze toevoeging voldoende fantasievol/origineel? • Past de toevoeging qua schilderwijze bij de rest?
Opdrachten 4HAVO, serie 3
• Levert de TOEVOEGING een opvallende bijdrage aan de compositie, of is de TOEVOEGING onopvallend of te simpel? • Heb je licht-‐schaduweffecten geschilderd in de toevoeging? • Is de toevoeging duidelijk vóórgrond geworden? EINDE
LIJNPERSPECTIEF
Opdracht 8 De ontdekking van het graf van … In deze opdracht maak je een pentekening van de ontdekking van het graf van een Egyptische farao. Je mag als dode ook zelf een favoriet invullen, als je aan de attributen die te zien zijn in de grafkamer maar kunt zien om wie het gaat. Een Powe rPoint pre senta ti e over deze opdracht 8 vind je op de website van tekenen of de ELO > GrafkamInter_lijnp_1vp • FORMAAT • MATERIAAL • GEREEDSCHAP • TECHNIEK • TIJD
voorstudie: 1/4; eindwerkstuk: 1/4: een kader op 2 cm van de rand mag. Het hoeft dus niet potlood HB, O.i.inkt punteslijper, gum, liniaal, omsteekpen pentekening 7 lesuren, 4 uur buiten de les
_______ WERKPLAN Lees, leer en maak eerst de opdrachtjes van over LIJNPERSPECTIEF MET ÉÉN VLUCHTPUNT. Overleg met de docent als je iets niet snapt. Laat de opdrachtjes controleren. Begin dan pas aan onderstaande opdracht. In vind je informatie over het maken van pentekeningen.
1 Neem het tekenvel in liggend formaat voor je. 2 Voor de vier voorstudies die je gaat maken geldt: – je tekent ze in dunne omtreklijnen, met potlood HB – het standpunt in elke studie is normaal (dus van een op de grond staande persoon) – je past lijnperspectief toe met één vluchtpunt.
• I NLEVERDATUM • BUITEN DE LES of
– voorbereidend huiswerk: .................................... – stap 8: .................................................................. – stap 10: ................................................................ – eindwerkstuk: ..................................................... 1. voorbereidend: zoek voldoende afbeeldingen met voorwerpen uit Egyptische koningsgraven, met voorwerpen die je voor de zelfverzonnen grafkamer kunt gebruiken 2. lezen, leren en maken 3. mogelijk: stap 7 t/m eind
Teken door het midden van het papier een verticale en een horizontale lijn. Je hebt nu vier vakken gekregen om vier voorstudies te maken. Teken in het eerste vak (linksboven) de eerste voorstudie. Doe dat zo: – teken iets boven het midden van dit vak een dunne hori-‐ zontale lijn. Deze lijn stelt de (onzichtbare) horizon voor – teken een rechthoek die ongeveer 2 tot 3 cm onder de ho-‐ rizon en 3 tot 4 cm boven de horizon uitkomt. Deze recht-‐ hoek vormt de achterwand van het interieur dat je tekent. Plaats de rechthoek niet in het midden. Dat zal de leven-‐ digheid van de compositie verhogen – kies het oogpunt op de horizon binnen de rechthoek, maar niet in het midden van het papier of de rechthoek – teken de wijkende lijnen van het vertrek door de hoekpunten van de rechthoek met het oogpunt te verbinden. Stippel de onzichtbare gedeelten van deze lijnen of laat ze weg. Je hebt nu een basis-‐interieur getekend vergelijkbaar met dat van de afbeelding hiernaast (die komt overeen met fig.8, , p.20). 3 Bespreek dit basis-‐interieur met de docent. ‹ Eerste voorstudie: voorbeeld van een ‘basis-‐interieur’
lees verder op de volgende pagina u
9
4 Verander het basis-‐interieur naar eigen smaak en vermogen: je kunt de achterwand gedeeltelijk naar voren of achter verplaatsen, gangen laten uitkomen in het vertrek, trappen, naar boven of beneden laten gaan, het plafond gedeeltelijk verhogen/verlagen, zuilen neerzetten, openingen in plafond of wanden maken enzovoort. Hoe ingewikkelder je het basis-‐interieur weet te krijgen hoe beter, maar het lijnperspectief en het standpunt (dat van een staande persoon) moeten blijven kloppen. Zie de fig. hierboven. 5 Bespreek het resultaat met de docent. Op basis van zijn/haar adviezen maak je nog drie nieuwe voorstudies in de drie overgebleven lege vakken van je papier. 6 Kies samen met de docent de beste voorstudie en vergroot deze op formaat 1/4. Teken dun, in omtreklijn, met potlood HB. Je mag een kader van 2 cm breed aanhouden, zodat het eindwerkstuk wat kleiner wordt (het hoeft dus niet). 7 De ingewikkelde ruimte die je hebt getekend wordt een grafkamer met de tombe van een Egyptische farao die na eeuwen wordt gevonden door een archeoloog. Natuurlijk moet de grafkamer nog worden 'aangekleed'. Hierbij maak je gebruik van afbeeldingen die je zelf verzameld hebt en be-‐ sproken met de docent. Teken meubels, gebruiksvoorwerpen, beelden, wandschilderingen enz. die passen bij het onderwerp. Deze voorwerpen moeten met lijnperspectief getekend worden en de juiste verhouding met de mens hebben. In plaats van een Egyptische farao mag je ook zelf iemand bedenken van wie de grafkamer wordt ontdekt. Bespreek je plan met de docent. Natuurlijk moet je zelf wel op tijd andere afbeeldingen hebben gezocht die nodig zijn voor de inrichting! 8 Schrijf je keuze in de kantlijn onder de tekening. 9 Bespreek de voortekening met de docent. 10 De grafkamer is erg donker. Hij wordt slechts verlicht
door de zaklantaarn van de archeoloog die hem ontdekt. Teken heel dun en precies de vorm van de eigen-‐ en slag-‐ schaduwen in de voortekening. Doe dat met potlood HB. 11 Bespreek de voltooide voortekening met de docent. 12 Zet de voortekening om in een pentekening. Let op: – oefen eerst wat met pen en O.i.inkt op een kladblaadje, zodat je fijne penstructuren in donkere (meerdere lagen) en lichte tonen kunt maken. Bespreek die met de docent – je mag in de pentekening slechts penstructuren toepassen (handig is om arceringen te gebruiken) – je mag dus geen omtreklijnen in inkt trekken of vlakjes zwart invullen!! – hoe fijner de penstructuren zijn, hoe beter – het eindresultaat moet een donker, geheimzinnig vertrek worden, waarin toch veel te zien is als je ogen eenmaal gewend zijn aan de duisternis – de allerlichtste plek in de tekening mag je wit laten – het is verstandig om met inkt te beginnen op de plek die het donkerst moet worden. Laat deze plek voorlopig wat te licht: donkerder kan altijd nog – gum de voortekening uit als de inktlijnen droog zijn. _______ WAT IS BELANGRIJK? (beoordelingscriteria) VIER VOORSTUDIES IN POTLOOD • Heb je vier voorschetsjes op schaal, in potlood gemaakt? • Wordt de ruimte ieder voorschetsje ingewikkelder? VOORTEKENING IN POTLOOD • Heb je een interieur met één vluchtpunt getekend? • Klopt het lijnperspectief van het interieur en de inrichting? • Is het standpunt normaal (= op de grond staande mens)? • Is het vertrek en alles wat zich erin bevindt in de juiste ver-‐ houding met de maat van de mens getekend? • Is het vertrek voldoende ingewikkeld? • Heb je een inrichting verzonnen met voorwerpen die passen bij het graf van een farao of van je eigen held? • Heb je voldoende werk gemaakt van de inrichting? • Heb je afbeeldingen geraadpleegd voor de inrichting? • Heb je de globale licht-‐schaduwwerking, veroorzaakt door (slechts) een zaklantaarn, juist aangegeven? PENTEKENING • Hoe verhoudt zich het ingeleverde werk tot de werktijd? • Staat onder je werk wiens grafkamer je hebt getekend? • Is de licht-‐schaduwwerking juist en overtuigend gelukt? • Is het een duister interieur geworden? • Heb je alleen met arceringen of andere penstructuren ge-‐ werkt, heb je dus geen omtreklijnen in inkt getekend? • Zijn de penstructuren voldoende fijn (dunne lijnen)? • Hoe is de verzorging? Is bijv. het potlood uitgegumd?
10
Opdracht 9 Bouwwerk met twee vluchtpunten Je maakt een bouwwerk met behulp vanlijnperspectief met twee vluchtpunten. en die zet je in een omgeving naar keuze. Verder zorg je voor een kloppende licht-‐schaduwwerking door zonlicht en een geode stofuitdrukking. • FORMAAT • MATERIAAL • GEREEDSCHAP • TECHNIEK
1 (50 x 65 cm). potlood HB. tekenhaak, liniaal, tekendriehoek, gum en puntenslijper. potloodtekening.
• TIJD • I INLEVERDATUM • BUITEN DE LES
_______ WERKPLAN Lees, leer en maak eerst de opdrachtjes van over lIJNPERSPECTIEF MET TWEE VLUCHTPUNTEN. Overleg met de docent als je iets niet snapt. Laat de opdrachtjes controleren. In leer je hoe je papier moet 'aanleggen' en hoe je werkt met een tekenhaak en tekendriehoeken. BOUWWERK IN LIJNPERSPECTIEF Werk de hele opdracht met een zeer scherp potlood HB. De figuren verwijzen naar .
3 cm
1 Neem het papierformaat 1 in liggend formaat voor je. Neem de maten van bovenstaande schema zeer nauwkeurig over, maar je mag links en rechts ook spiegelen. 2 Laat je werk controleren door de docent. 3 Punt A komt overeen met punt A uit fig.12 en is het startpunt van je tekening. Het makkelijkste dat je kunt doen is een huis maken zoals in fig.12, maar dan met twee verdiepingen. Voor zo'n tekening krijg je hooguit een 6. Construeer je een ingewikkelder bouwwerk, dan kun je een hoger cijfer halen. Hoe dan ook, de lijnperspectief moet aan het volgende voldoen: – je maakt gebruik van twee vluchtpunten. – je zet de tekening op vanuit punt A en tekent eerst de plattegrond van het bouwwerk – het standpunt is normaal (dus van een op de grond staande persoon). Alle verhoudingen moeten hiermee kloppen. – de startmaten stemmen overeen met die van de afbeelding hierboven. Hoe groot de tekening uiteindelijk wordt bepaal je zelf, maar de minimummaat is 25 x 32,5 cm (= het kleine kader in bovenstaande afbeelding).
10 lesuren. 4 uur buiten de les ................................................................................. – en lezen, leren en maken – eventueel deze opdracht afmaken.
– het bouwwerk construeer je zeer dun in omtreklijn met potlood HB. Construeren is: heel precies tekenen met gebruikmaking van liniaal, passer, tekenhaak en tekendriehoeken, zoals bij meetkunde. Het maximumformaat is 50 x 65 cm. 4 Overleg regelmatig met de docent. 5 Breng ramen, deuren en andere details aan. Geef alle dingen dikte. 6 Bespreek de tekening met de docent. OMGEVING EN TEXTUUR 7 Teken een passende en leuke omgeving bij het bouwwerk. De maten moeten overeenstemmen met die van een normaal standpunt. Teken voldoende details. 8 Breng textuur aan (bomen, struiken, dakpannen riet enz. interieur Bespreek de tekening met de docent. TOON: LICHT EN SCHADUW 10 Kies een zonnestand: zon in beeld of zon evenwijdig aan het beeldvlak. Het laatste geval is vaak het eenvoudigste, vooral als je de zonnestralen onder een hoek van 45o met het aardoppervlak laat invallen. Overleg met de docent. 11 Construeer heel dun de bij de gekozen zonnestand pas-‐ sende slagschaduwen. Zorg ervoor dat: – de vorm van slagschaduw kloppen – de slagschaduw bij het gebouw scherp en donker begint – de slagschaduw lichter en vager, zonder omtreklijn eindigt. 12 Laat je werk controleren door de docent. 13 'Kleur' de slagschaduwen in de juiste grijstinten. 14 Breng de eigenschaduwen op het bouwwerk egaal aan. Ze moeten kloppen met de zonnestand. Zorg dat de licht-‐ donkercontrasten groot genoeg zijn. 15 Teken de maat van het uiteindelijke kader rondom je tekening, maar knip je tekening niet uit het grote formaat. 16 Bespreek het resultaat met de docent snij je werkstuk uit. _______ WAT IS BELANGRIJK? (beoordelingscriteria) • Hoe verhoudt zich het ingeleverde werk tot de werktijd? LIJNPERSPECTIEF: BOUWWERK IN OMTREKLIJN • Is je tekening begonnen als de figuur links en opgezet als in fig.12, ? • Heb je een huis getekend met minimaal twee verdiepingen, of heb je een ingewikkelder gebouw bedacht, ook met minimaal twee verdiepingen? • Heb je lijnperspectief met twee vluchtpunten toegepast? • Kloppen standpunt en verhoudingen met die van een op de grond staande mens (= normaal standpunt)?
11
• Heb je ‘geconstrueerd’, dus uiterst precies getekend (als bij meetkunde) met passer, liniaal, tekenhaak, tekendriehoeken en scherp potlood HB)? • Hebben alle dingen dikte? • Heb je, op zijn minst, ramen en deuren aangebracht? • Heb je nog andere details getekend? OMGEVING EN TEXTUUR • Heb je in voldoende mate een omgeving bij het gebouw getekend? • Kloppen standpunt en maten met die van een op de grond staande mens (normaal standpunt)? • Heb je, waar nodig, textuur getekend in de omgeving? TOON: LICHT EN SCHADUW • Heb je een consequente zonnestand gekozen (zijlicht of zon in beeld)? • Heb je de eigenschaduwen op het bouwwerk egaal aan-‐ gebracht, passend bij de gekozen zonnestand? • Zijn de licht-‐donkercontrasten tussen de diverse vlakken groot genoeg? • Heb je de slagschaduw geconstrueerd? • Klopt de vorm van de slagschaduw? • Begint de slagschaduw bij het gebouw scherp en donker? • Eindigt de slagschaduw lichter en vager, zonder omtreklijn? • Hoe is de verzorging van het werkstuk?
EINDE