Rapportage onderzoek opleiding tot circusbegeleider na de Tip-regeling Onderzoek naar de vorm waarin een circusopleiding voor trainers en docenten uit het jeugdcircus neergezet kan worden na afloop van het projectplan Toekomst In de Piste.
Uitgevoerd door Dana Linckens en Harry Vos in de periode maart tot en met juli 2012, in opdracht van Circomundo, belangenvereniging voor jeugdcircussen in Nederland.
Rapportage onderzoek opleiding tot circusbegeleider na de Tip-regeling
1
Samenvatting Voor u ligt een rapport met de uitkomsten van onderzoek, gedaan in opdracht van Circomundo. Onderzocht zijn de mogelijkheden van een circusopleiding na de periode van het projectplan “Toekomst in de piste”, met als doel inzicht te krijgen in de factoren (bijvoorbeeld arbeidsmarktrelevantie, certificering, betalingsbereidheid en financiering) die meespelen bij het opstarten en/of de continuering van een opleiding tot circusbegeleider. Circomundo wilde laten onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om circusbegeleiders op te leiden via reguliere opleidingen als MBO en HBO of d.m.v. opleidingen in eigen beheer zoals Begeleider in de Circuskunsten (BiC). De uitvoering van het onderzoek heeft een kwalitatief karakter en is gedaan op basis van drie domeinen: o Competenties o Markt en interesse o Organisatie Gedurende het onderzoek zijn twee verschillende onderzoeksvormen gebruikt: o Bureauonderzoek o Veldwerk: Interviews met jeugdcircussen Enquête Binnen het domein competenties is het niveau van de competenties die in de BiC aan de orde komen geanalyseerd. Hieruit blijkt dat het niveau van de BiC voor de meeste categorieën competenties overeenkomt met niveau 3 van het MBO. Veel jeugdcircussen wensen qua werk-/denkniveau en soms ook qua opleidingsniveau minimaal MBO niveau 4 of HBO. Het domein markt en interesse richt zich zowel op de werkgelegenheid voor circusbegeleiders als op de interesse in een opleiding. Uit de interviews blijkt dat de invloed van het volgen van een opleiding tot circusbegeleider op het werk en de betaling daarvan wisselt per jeugdcircus, onder andere omdat de eisen die worden gesteld medewerkers en freelancers per jeugdcircus verschillen. De aanname is dat circusbegeleiders ook buiten de jeugdcircussen werkzaam zouden kunnen zijn. Het gaat hier om de branches welzijn, onderwijs en cultuur, recreatie en persoonlijke dienstverlening. In deze branches wordt een dalende uitbreidingsvraag verwacht en daarmee mag gesteld worden dat het zicht op de inzet van (en de vraag naar) circus in deze branches waarschijnlijk ook verslechtert. Een belangrijke bevinding met betrekking tot de interesse in opleiding is dat het opleidingsniveau van de assistenten behoorlijk hoog (veelal minimaal HAVO niveau) is en dat de meeste assistenten (en trainers) dan ook niet geïnteresseerd zijn in een MBO-opleiding, ook niet om deze eventueel na een HBO/WO opleiding te doen. In een intensieve vorm van weekendbijscholing is meer interesse, maar hier vormt tijdsinvestering wel een probleem. Certificering van de cursus wordt positief beoordeeld, maar uit het onderzoek blijkt weinig interesse voor de certificeerbare eenheid. De betalingsbereidheid is sterk afhankelijk van de duur en kwaliteit van de opleiding, maar over het algemeen zijn zowel potentiële deelnemers als de jeugdcircussen wel bereid om bij te dragen aan de opleiding. Het laatste domein is organisatie. De opleiding wordt in dit onderzoek nog niet vormgegeven. Wel kunnen de voordelen en nadelen van verschillende manieren van vormgeven worden benoemd op basis van kenmerken en wensen van potentiële deelnemers en werkgevers. Deze zijn terug te vinden onder markt/interesse. De visie van de onderzoekers over de gevolgen die dit zou moeten hebben voor de vormgeving van de opleiding zijn terug te vinden in het advies. De minimale kostprijs voor een weekendbijscholing van 42 dagdelen is geraamd op €1737. Het beheer van een opleiding is in samenwerking met een ROC en/of de markt te vinden. Dit geldt ook voor financiering. Tot slot heeft dit rapport een aantal aanbevelingen opgenomen. Rapportage onderzoek opleiding tot circusbegeleider na de Tip-regeling
2
Inhoud Samenvatting........................................................................................................................................... 2 Inleiding ................................................................................................................................................... 5 1.
Onderzoeksopdracht ....................................................................................................................... 6
2.
Context ............................................................................................................................................ 7
3.
Verantwoording methode van onderzoek ...................................................................................... 8 Keuze voor drie onderzoeksdomeinen: .............................................................................................. 8 Twee onderzoeksvormen .................................................................................................................... 8 Bureauonderzoek ............................................................................................................................ 8 Veldwerk.......................................................................................................................................... 9
4.
Competenties ................................................................................................................................ 10 Huidige situatie.................................................................................................................................. 10 Niveau-aanduiding ............................................................................................................................ 10 Analyse: referentie ........................................................................................................................ 10 Analyse: over het niveau en de kerntaken ........................................................................................ 11 Conclusie over de competenties ....................................................................................................... 13
5.
Markt / interesse ........................................................................................................................... 14 De werkgelegenheid voor opgeleide circusbegeleiders.................................................................... 14 Arbeidsmarktrelevantie buiten het jeugdcircus............................................................................ 14 Arbeidsmarktrelevantie binnen het jeugdcircus ........................................................................... 15 Na de opleiding.............................................................................................................................. 15 Wie wil zo’n opleiding volgen? .......................................................................................................... 16 Fulltime opleiding .............................................................................................................................. 16 Cursus ................................................................................................................................................ 17 Certificering ....................................................................................................................................... 17 Investeringsbereidheid ...................................................................................................................... 17 Conclusies met betrekking tot markt en interesse ........................................................................... 18
6.
Organisatie .................................................................................................................................... 19 Beheer en relatie ROC ....................................................................................................................... 19 Kosten ................................................................................................................................................ 19 Financiering ....................................................................................................................................... 19 Conclusies met betrekking tot organisatie ........................................................................................ 20
7.
Conclusies ...................................................................................................................................... 21
8.
Aanbevelingen ............................................................................................................................... 22
Bijlagen .................................................................................................................................................. 23 A.
Aannames en begrippen ....................................................................................................... 24
B.
Overzicht bestudeerd materiaal............................................................................................ 25
Bibliografie ............................................................................................................................................ 25 Rapportage onderzoek opleiding tot circusbegeleider na de Tip-regeling
3
C.
Overzicht interviews .............................................................................................................. 26
D.
Opzet enquête ....................................................................................................................... 27
E.
Competenties huidige BiC ..................................................................................................... 31
F.
Kader EQF / NLQF: ................................................................................................................. 34
G.
Overzicht vergelijking niveaus ............................................................................................... 35
H.
Bijlage Kostenoverzicht ......................................................................................................... 40
Rapportage onderzoek opleiding tot circusbegeleider na de Tip-regeling
4
Inleiding Voor u ligt een rapport met de uitkomsten van onderzoek, gedaan in opdracht van Stichting Circomundo. Onderzocht zijn de mogelijkheden van een circusopleiding na de periode van het projectplan “Toekomst in de piste”, met als doel om inzicht te krijgen in de factoren (bijvoorbeeld arbeidsmarktrelevantie, certificering, betalingsbereidheid en financiering) die meespelen bij het opstarten/de continuering van een circusopleiding. Het rapport is als volgt opgesteld: - Om een beeld te verkrijgen waartoe dit onderzoek is bedoeld is een paragraaf opgenomen over de beschrijving van de ‘onderzoeksopdracht’ (deel 1); - Vervolgens is beschreven in welke ‘context’ (deel 2) dit onderzoek gelezen moet worden, waarna een deel is opgenomen over de wijze waarop het onderzoek is gedaan (‘verantwoording methode’, deel3); - De uitkomsten van het onderzoek worden in 3 domeinen beschreven (deel 4 t/m 6), waar na de conclusies opgenomen zijn (deel 7); - Op verzoek van de Circomundo is op basis van de conclusies een advies opgenomen (deel 8). We wensen u bij het lezen van de rapportage veel plezier toe.
Rapportage onderzoek opleiding tot circusbegeleider na de Tip-regeling
5
1. Onderzoeksopdracht Circomundo wil laten onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om circusbegeleiders op te leiden via reguliere opleidingen als MBO en HBO of d.m.v. opleidingen in eigen beheer zoals Begeleider in de Circuskunsten na afloop van de TIP-regeling. In 2012 wordt de laatste ronde uitgevoerd van de TIPregeling. De TIP-regeling maakt het voor elk individueel jeugdcircus mogelijk financiële ondersteuning aan te vragen voor de eigen ontwikkeling. De TIP-regeling wil een impuls geven aan de ontwikkeling van kwaliteit van de huidige organisatie met het oog op toekomst. Probleemstelling Circomundo ervaart het als een probleem dat de continuïteit voor het opleiden en trainen van begeleiders (Begeleider in de circuskunsten – NL, Reader, Versie : 28-04-2011) na de TIP-regeling in het geding is en wil laten onderzoek welk mogelijkheden er zijn om die continuïteit te waarborgen. Vraagstelling In dit onderzoek wordt gewerkt met de volgende vraagstelling: Hoe en in welke vorm kan een opleiding voor circusbegeleiders uit het jeugdcircus neergezet worden na afloop van het projectplan Toekomst In de Piste? Doelstelling Het doel van het onderzoek is inzicht te krijgen in factoren die als belangrijkste waarde meespelen in de wijze waarop een circusopleiding voor circusbegeleiders kan worden vormgegeven. Bovendien is ook uitdrukkelijk gevraagd om de arbeidsmarktrelevantie van de BiC te onderzoeken. Aanbevelingen Vanuit de conclusies van het onderzoek worden aanbevelingen gedaan over en op welke wijze een opleiding binnen en buiten het reguliere onderwijs het beste opgezet zou kunnen worden.
Rapportage onderzoek opleiding tot circusbegeleider na de Tip-regeling
6
2. Context De belangenvereniging voor jeugdcircussen Circomundo heeft een programma lopen om te komen tot een kwaliteitsimpuls (onder de titel Toekomst in de Piste, TIP) gericht op die basis van de ontwikkeling van de jeugdcircussen in Nederland opdat: het (jeugd)circus zich in de basis ontwikkelt; de (jeugd)circuspraktijk haar positie verstevigt en profileert; jeugdcircus als uniek ontwikkelingsmiddel en vrijetijdsbesteding breder toegankelijk wordt. (Circomundo, 2010) Het programma moet leiden tot betere circusdocenten, betere lessen in jeugdcircussen, betere lessen bij projecten op scholen, betere aansluiting van Nederlandse audiënten op de circusscholen, grotere veiligheid en tot slot natuurlijk een grotere bekendheid bij het publiek van de kwaliteit van jeugdcircus in het veld van vrijetijdsbesteding en kunsteducatie. Een van de activiteiten om deze doelen te bereiken is de voortzetting van de BiC NL (voor trainers/docenten vanaf 18 jaar), een traject van 20 lesdagen over een kalenderjaar verspreid. Het programma van het BiC richt zich op het ontwikkelen van pedagogische, methodische en creatieve competenties. Circustechniek wordt wel gegeven maar vooral als vehikel voor creativiteit en pedagogiek.
Rapportage onderzoek opleiding tot circusbegeleider na de Tip-regeling
7
3. Verantwoording methode van onderzoek Het uitvoering van het onderzoek heeft een kwalitatief karakter en is gedaan op basis van drie domeinen en twee onderzoeksvormen:
Keuze voor drie onderzoeksdomeinen: Er is gekozen voor een drietal domeinen. Hiermee wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende elementen die van belang zijn voor de wijze waarop scholing na de ‘TIP-periode’ een vervolg kan krijgen. Deze domeinen hebben ook richting gegeven aan het onderzoek. Voor de volgende domeinen is gekozen: A. Competenties. Dit onderzoek heeft de inzichten gebruikt van algemeen geldende uitspraken naar de inzet van competenties en de rol die ze kunnen spelen in leren en opleiden. In dit onderzoek wordt uitgegaan van de inzet van competenties bij de constructie van leeromgevingen. (Simons, P.R.J, 1990, 1995, 1997). Hiermee wordt aangegeven dat er beperkingen zijn met betrekking tot de beschrijving van de context waarbinnen het competentie zich voordoet. Er kunnen dezelfde competentiebeschrijvingen bestaan, maar deze kunnen verschillend worden gebruikt. Vragen zijn: a. Wat moet een gediplomeerd circusbegeleider kunnen en weten? b. Hoe verhoudt dit zich tot bestaande opleidingen? c. In welke categorieën kunnen deze competenties worden onderverdeeld? B. Markt / interesse. Dit onderzoek doet uitspraken over werkgelegenheid, doelgroep van degenen die de opleiding zou willen volgen, de investeringsbereidheid. Vragen zijn: a. Wat is de werkgelegenheid voor afgestudeerde circusbegeleiders? b. Wat is het verschil tussen voor en na het volgen van de opleiding: welk (aspect van het) werk kan iemand na de opleiding meer/beter dan daarvoor uitvoeren? c. Wie wil de opleiding volgen? d. Hoeveel en welke mensen buiten het jeugdcircusveld zouden zo’n opleiding willen volgen? e. Wat is men bereid te investeren (qua tijd en geld) om zo’n opleiding te kunnen (laten) volgen? C. Organisatie. Als het gaat om de financiering wordt in dit onderzoek gekeken naar twee soorten van bekostiging: zowel binnen (initieel, dwz opgenomen door bijvoorbeeld een ROC) als buiten de reguliere bekostiging. Vragen zijn: a. Wie/welke organisatie beheert de opleiding? b. Is het mogelijk om zo’n opleiding onder te brengen bij een ROC? c. Wat kost de opleiding (opgesplitst in componenten)? d. Wordt de opleiding gesubsidieerd?
Twee onderzoeksvormen Er is gekozen om een combinatie van veldwerk en bureauonderzoek uit te voeren. Hiermee kon op de meest zorgvuldige wijze kwalitatieve gegevens uit het veld worden gegenereerd. Bovendien konden gegevens uit de literatuur worden geconfronteerd met (uitspraken uit) de praktijk.
Bureauonderzoek Voor de opzet van dit deel van het onderzoek is gebruik gemaakt van bestaande literatuur en rapporten. Reden hiervoor is dat omtrent onderwerpen als arbeidsmarkt(relevantie), competenties en scholing, er sprake is van (veel) beschikbare informatie die voldoende inzicht geeft in de
Rapportage onderzoek opleiding tot circusbegeleider na de Tip-regeling
8
onderwerpen. Er is gebruik gemaakt van zoeksleutels die een verwantschap hebben met de deelvragen.
Veldwerk Voor het verzamelen van gegevens is gebruik gemaakt van veldwerk, en wel op twee manier: semigestructureerde interviews een enquête. Reden om deze interviews te houden was om de beleving van de geïnterviewde ten opzichte van allerlei aspecten van opleiding te achterhalen. Voor de enquête is gekozen om de onderwerpen die bij de interviews aan de orde zijn gekomen voor te leggen aan een grotere groep van jeugdcircussen en om de resultaten van het bureauonderzoek te confronteren met de praktijk.
Interview Richard Molenschot Er is met Richard Molenschot, adviseur Kunstfactor, een interview gehouden. Zijn opmerkingen zijn gebruikt om verscherping op de verschillende vraagstellingen te verkrijgen
Interviews jeugdcircussen Er zijn interviews gehouden met de leiding, trainers en assistenten van verschillende jeugdcircussen. Deze interviews zijn bedoeld om een eerste antwoord te vinden op de vraag welke gericht is op markt/interesse. De interviews zijn gehouden aan de hand van de topiclist (te vinden in bijlage X). Voor het eerste interview is er gewerkt met een voorlopige topiclist en op basis van dit interview is de topiclist aangepast voor verder gebruik. Die topiclist is vervolgens als richtlijn genomen voor alle verdere interviews. Er is gekozen voor een selecte steekproef onder de jeugdcircussen (zie bijlage X). Bij de selectie is geprobeerd de jeugdcircussen zo te kiezen dat er zo veel mogelijk informatie boven tafel komt. Hiervoor zijn de bij Circomundo bekende jeugdcircussen (leden en niet-leden) allereerst ingedeeld op grootte. Dit omdat de verwachting was dat de opleidingsbehoefte afhangt van onder meer de grootte van het jeugdcircus. De gemaakte indeling is als volgt: • klein: minder dan 40 leerlingen • middel: 40-99 leerlingen • groot: meer dan 100 leerlingen Opzet was om uit elke categorie minimaal één leiding, één trainer en één assistent te spreken, er heeft echter om diverse praktische redenen uiteindelijk geen interview plaats gevonden met een assistent van een klein jeugdcircus. Leiding en trainer worden in de praktijk vaak vertegenwoordigd in één persoon en sommige mensen zijn dan ook met betrekking tot deze beide rollen geïnterviewd.
Enquête Nadat de interviews waren afgerond is er een enquête opgesteld welke ook gericht was op de beantwoording van vraag 3. In de enquête is ingegaan op algemene gegevens van het jeugdcircus (aantal leerlingen, samenstelling team etc.), op de opleidingsachtergrond van het team, de interesse in verscheidene vormen van opleiding, op de betalingsbereidheid en op de eisen die er aan de opleiding van trainers worden gesteld. De volledige enquête is terug te vinden in bijlage X. Deze enquête is uitgezet onder de leiding van alle bij Circomundo bekende Nederlandse jeugdcircussen. Er is twee keer een reminder gestuurd en alleen de resultaten van volledig ingevulde enquêtes worden gebruikt. Bij de interpretatie van de resultaten van de enquête is het belangrijk om rekening te houden met het feit dat slechts een deel van de jeugdcircussen de enquête heeft ingevuld en dat er niet vanuit gegaan mag worden dat deze groep representatief is voor alle jeugdcircussen in Nederland.
Rapportage onderzoek opleiding tot circusbegeleider na de Tip-regeling
9
4. Competenties Voor wat betreft competenties zijn de volgende vragen relevant: - Wat moet een gediplomeerd circusbegeleider kunnen en weten? - Hoe verhoudt dit zich tot bestaande opleidingen? - In welke categorieën kunnen deze competenties worden onderverdeeld?
Huidige situatie De opleiding Begeleider in de Circuskunsten (BiC) is speciaal bedoeld voor circustrainers en circusassistenten die hun vaardigheden in het lesgeven willen uitbreiden. Voor jong en wat ouder. In de opleiding komen didactische vaardigheden aan de orde, naast verschillende methoden om bepaalde circustechnieken te trainen en een kennismaking met andere disciplines zoals theater, muziek en dans. Het gaat hier om een zogenaamde kadertraining met als doel kwaliteitsverbetering van circusbegeleiders binnen de jeugdcircussen van Nederland.
Niveau-aanduiding Een van de deelvragen van dit onderzoek omhelst de vraag in hoeverre een BiC opgenomen kan worden in/vergeleken kan worden met het huidige initiële opleidingsstelsel (bijvoorbeeld MBO). Hiertoe zijn twee onderzoeksactiviteiten ondernomen: - Inschatting van het niveau van de opleiding - Inschatting van de arbeidsmarktrelevantie Om een inschatting te kunnen maken van het niveau waarop deze opleiding is ingericht, wordt gebruik gemaakt van een referentiemodel. Dit model is ontwikkeld vanuit de volgende bestaande inzichten en afspraken in het initiële onderwijs. Hierbij is het MBO-niveau als uitgangspunt gekozen. Het referentiemodel is uit de volgende kwalificatiedossiers MBO opgebouwd: - Sociaal Cultureel werker - Sport- en bewegingsleider - Sport en Bewegen - Onderwijsassistent Deze dossiers hebben het meeste inhoudelijke verwantschap met circus. De analyse van de MBO kwalificaties is gebaseerd op het NLQF1, niveau 3 en 4 (MBO, niveau 3 en 4) . Zie bijlage F.
Analyse: referentie
EQF en NLQF Het gaat in het EQF en het NLQF niet alleen om de formele opleidingen als MBO (in NLQF niveau 1-4), bachelor (in NLQF niveau 6) of master (in NLQF niveau 7) maar juist ook om non-formele opleidingen zoals de BiC. Non-formele opleidingen zijn opleidingen die niet leiden tot een wettelijk erkend diploma maar doorgaans leiden tot een certificaat. Ze worden vaak door particuliere opleiders aangeboden, denk aan een praktijkopleiding boekhouden, een opleiding leiderschap of een opleiding projectmanagement. Het bijzondere van het framework is dat het niet naar studieinspanning of inhoud kijkt maar naar het leerresultaat ofwel wat iemand kan na de opleiding. Met het NLQF ontstaat een objectief systeem om te kijken op welk niveau iemand functioneert na afronding van de opleiding. Voor deelnemers aan opleidingen en hun werkgever is het belangrijk dat ze aantoonbaar op bijvoorbeeld niveau 6 ofwel bachelorniveau kunnen functioneren zonder dat ze een formeel bachelor diploma hebben gehaald. Het NLQF zal daarmee ook een bijdrage leveren aan transparantie in de opleidingenmarkt en stimuleren dat opleiders expliciet zijn over de leerresultaten die met een opleiding kunnen worden bereikt.
In het NLQF worden leerresultaten beschreven in termen van kennis, vaardigheden en zelfstandigheid en verantwoordelijkheid, alle binnen een vastgestelde beroepscontext. De contextbeschrijvingen van de niveaus zijn samen met de beschreven kennis bepalend voor de moeilijkheidsgraad van de vaardigheden. Kennis is in het NLQF gedefinieerd als het 1
Het EQF en meer in het bijzonder op het NLQF. Het EQF bestaat uit acht niveaus van leerresultaten (learning outcomes). Leerresultaten zijn beschrijvingen van wat iemand weet en kan doen na de voltooiing van een leerproces. Deze leerresultaten worden in het EQF beschreven in termen van kennis, vaardigheden en competenties. Om een goede koppeling van de Nederlandse kwalificatieniveaus aan het EQF mogelijk te maken, is – evenals in andere Europese landen – onderwijsbreed een nationaal kwalificatiekader ontwikkeld, het NLQF.
Rapportage onderzoek opleiding tot circusbegeleider na de Tip-regeling
10
geheel van feiten, beginselen, theorieën en manieren van werken dat verband houdt met een beroep of een kennisdomein. Bij vaardigheden gaat het om cognitieve vermogens (logisch, intuïtief en creatief denken) en praktische vermogens (psychomotorische vaardigheden in toepassing van methodes, materialen, hulpmiddelen en instrumenten) om binnen een gegeven context: - kennis te reproduceren, analyseren, integreren, evalueren, combineren en toe te passen in een beroep of kennisdomein; - problemen te onderkennen en op te lossen; - zich te kunnen ontwikkelen, zelfstandig of met begeleiding; - informatie te verkrijgen, verzamelen, verwerken, combineren, analyseren en beoordelen; - te communiceren op basis van de in de context geldende conventies. Zelfstandigheid en verantwoordelijkheid is het bewezen vermogen om samen te werken met anderen en de verantwoordelijkheid te dragen voor eigen werk- en studieresultaten en/of die van anderen. Als de beroepsgerichte beschrijvingen van NLQF niveau 3 en 4 en de competenties van de BiC met elkaar worden vergeleken, ontstaat er een gelijkschikkend overzicht. Dit overzicht is opgenomen in bijlage G.
Analyse: over het niveau en de kerntaken Een goede blik op de analyse en het overzicht biedt de volgende inzichten:
Vergelijking met het NLQF Wanneer een overzicht van competenties die verworven worden tijdens het opleiden van circusbegeleiders, vergeleken wordt met competenties en niveau-aanduidingen die meer algemeen geldend zijn geeft een tweetal gevolgtrekkingen: A. De huidige competentiebeschrijvingen van de (opleiding tot) circusbegeleider geven onvoldoende duiding om een algemene uitspraak te doen over het niveau. De beschrijvingen zijn daarvoor te divers en kennen een onvoldoende grondslag voor het werken in niveaus. B. Een beschrijving van het niveau is in het bestudeerde cursusmateriaal niet aangetroffen. In referenties en literatuur wordt steeds vaker de noodzaak van niveau aanduiding opgeworpen (zowel nationaal als internationaal).
Over het niveau Er kan hier redelijkerwijs worden gesteld dat de eindtermen BiC die gelden voor de functie circusbegeleider het niveau 4 van NLQF (gelijk aan MBO niveau 4) niet halen. Daarvoor zijn de volgende redenen te benoemen: Voor de context van de jeugdcircussen is het niveau 4 NLQF te zwaar; niveau 3 NLGF geeft meer duiding aan de activiteiten die een circusbegeleider onderneemt. Het kennisniveau van de beoogde eindtermen is onvoldoende om in aanmerking te komen voor niveau 3 NLQF. De termen voor reflectieniveau zijn op niveau 4 NLQF beschreven Er zijn geen eindtermen beschreven die een relatie hebben met communicatieve vaardigheden De eindtermen die beschreven zijn in het licht van verantwoordelijkheid en mate van zelfstandigheid zijn globaal beschreven, maar verhouden zich to niveau 3 NLQF
Over de kerntaken
Rapportage onderzoek opleiding tot circusbegeleider na de Tip-regeling
11
De eindtermen verhouden zich niet tot één beroep of een beroepsdomein zoals die zijn beschreven in kwalificatiedossiers voor het MBO. Ze verhouden zich wel tot sommige kerntaken van dat beroep: Sociaal cultureel werker (COLO Calibris, 2009): o Kerntaak 1: Opstellen van een plan van aanpak o Kerntaak 2: Uitvoeren van projecten en activiteiten o Kerntaak 3: Uitvoeren van organisatie- en professiegebonden taken Sport en bewegen (COLO Calibris, 2009): o Kerntaak 5: Aanbieden van SB-activiteiten aan specifieke (groepen) SB-deelnemers. Sport- en bewegingsleider (COLO, Calibris, 2012): o Kerntaak 1: Assisteren bij SB-activiteiten Onderwijsassistent (Calibris Beroepsonderwijs Bedrijfsleven, 2012): o Kerntaak 1: Assisteren bij het uitvoeren van onderdelen van het primaire proces o Kerntaak 2: Uitvoeren van taken rondom het primaire proces o Kerntaak 3: Uitvoeren van organisatie- en professiegebonden taken De EYCO Joblevel Descriptions (EYCO, Stef Huizer) hebben nauwelijks tot geen relatie met de uitgangspunten van de internationaal georiënteerde NLQF kwalificaties. Een inschatting van het niveau vanuit het objectief bedoelde EQF /NLQF kader is daarmee niet te maken.
Opleidingsniveau In het veldwerk is gekeken naar of en hoe de leiding van het jeugdcircus op grond van opleidingsniveau selecteert. De eisen van de leiding zullen samenhangen met de situatie op de arbeidsmarkt en welke opleidingen er bestaan (zie 3. Markt en interesse). In de interviews met leidinggevenden van vier jeugdcircussen is gevraagd of er bij het desbetreffende jeugdcircus werk zou zijn voor mensen die een volledige MBO-opleiding tot circusbegeleider hebben afgerond. Alle geïnterviewde leidinggevenden geven in hun antwoord op deze vraag aan dat ze het niveau van MBO-opleidingen over het algemeen vrij laag vinden en dat afgestudeerde MBO’ers bij hun jeugdcircus niet zonder meer aan de slag kunnen als trainer. Het lage niveau van MBOopleidingen is niet het enige bezwaar dat gegeven wordt. Verschillende leidinggevende geven aan dat trainers echt zelfstandig hun lessen moeten kunnen draaien en dat die zelfstandigheid vaak een probleem vormt bij mensen die van een MBO-opleiding komen/mensen met MBO werk- en denkniveau. Een ander argument dat wordt gegeven is dat MBO’ers vaak een verkeerde energie uitstralen. Ook geeft één van de leidinggevende aan dat complexe sociale processen een rol spelen in de circusles en dat inzicht daarin is belangrijk om een goede les te kunnen geven. Dit inzicht wordt vaker/sneller getoond door mensen met een hoger opleidingsniveau. Een voorbeeld dat diegene noemt is dat je een drama-oefening zelf vetter in moet zetten dan dat je hem wilt zien. Er worden dus vele bezwaren genoemd om MBO’ers zelfstandig voor de groep te zetten. Dit betekent bij de meeste jeugdcircussen echter niet dat er sowieso geen werkplek is voor MBO’ers. Het gaat volgens de geïnterviewden om de juiste kwaliteiten in de praktijk niet om het niveau van het diploma. Eén jeugdcircus geeft wel aan niet te verwachten mensen van een MBO opleiding tot circusbegeleider aan te stellen als zelfstandig trainer. Maar mocht er ooit een situatie ontstaan waarbij er meerdere lesgevers voor een groep staan (anders dan assistenten) dan zou er wel plek zijn voor MBO’ers. Andere jeugdcircussen geven aan er altijd te praten valt, ook over een functie als zelfstandig lesgever en dat mensen niet bij voorbaat worden uitgesloten worden op grond van opleidingsniveau. Bij verschillende jeugdcircussen zouden stageplekken beschikbaar zijn voor studenten van een opleiding tot circusbegeleider. Het ene jeugdcircus heeft positieve ervaringen met MBO-assistenten, een ander jeugdcircus is zelfs actief op zoek naar stagairs, andere geven aan niet in een overzicht van stageplekken te willen staan maar dat stagaires wel welkom zijn als ze zelf naar het jeugdcircus toekomen. Argument hiervoor is dat ze dan al de pro-actieve houding tonen die hoort bij een goede circusbegeleider.
Rapportage onderzoek opleiding tot circusbegeleider na de Tip-regeling
12
Uit de enquête komt een gevarieerd beeld naar voren wat betreft de eisen voor lesgevers op het gebied van opleiding. Bij sommige jeugdcircussen is het hebben van een bepaald opleidingsniveau een eis om zelfstandig voor een groep te mogen staan, voor twee jeugdcircussen gaat het om MBO niveau voor een derde is een afgeronde HBO opleiding een harde eis. Andere jeugdcircussen geven aan dat het draait om niveau, ervaring en de lesgeefhouding en dat een eventuele relevante opleiding mooi meegenomen is.
Conclusie over de competenties Binnen het domein competenties is het niveau van de competenties die in de BiC aan de orde komen geanalyseerd. Hieruit blijkt dat het niveau van de BiC voor de meeste categorieën competenties ongeveer overeenkomt met niveau 3 van het MBO. Veel jeugdcircussen wensen qua werk/denkniveau en soms ook qua opleidingsniveau minimaal MBO niveau 4 of HBO.
Rapportage onderzoek opleiding tot circusbegeleider na de Tip-regeling
13
5. Markt / interesse Van belang voor dit onderzoek is om aan de weet te komen of er een relatie bestaat tussen de wens om een opleiding te doen en de mogelijkheid die het behalen van een getuigschrift biedt op de arbeidsmarkt. Dit wordt het civiel effect genoemd. Gekeken is naar werkgelegenheid in verschillende branches, of er interesse bestaat voor een opleiding en in welke mate, de investeringsbereidheid en de betalingsbereidheid.
Wat is de werkgelegenheid voor afgestudeerde circusbegeleiders? Wie wil de opleiding volgen? Hoeveel en welke mensen binnen het jeugdcircusveld zouden zo’n opleiding willen volgen? Hoeveel en welke mensen buiten het jeugdcircusveld zouden zo’n opleiding willen volgen? Wat is men bereid te investeren om zo’n opleiding te kunnen (laten) volgen?
Bij interpretatie van de resultaten dient er rekening mee te worden gehouden dat in Nederland eenmalige bijscholingen (de zondagen en bijv. het luchtwerkweekend bij Windesheim) en een intensieve weekendbijscholing (de BiC) wel al bestaan, maar een module circus of certificeerbare eenheid in het MBO en een volledige MBO of HBO opleiding tot circusbegeleider/-docent niet. Momenteel zullen zulke opleidingen dus ook niet in de functie-eisen van jeugdcircussen voorkomen. Ook bij de beantwoording van vragen op het gebied van interesse in verschillende vorming van scholing kan het een rol spelen dat sommige opleidingsvormen al wel bestaan en sommige opleidingsvormen hypothetisch zijn.
De werkgelegenheid voor opgeleide circusbegeleiders Werkgelegenheid voor opgeleide circusbegeleiders kent verschillende aspecten. De interviews en enquête zijn ingezet om verschillende aspecten van deze werkgelegenheid te onderzoeken. Het gaat hier niet alleen om of het volgen van een opleiding bijdraagt aan het vinden van werk binnen de jeugdcircussen, maar ook of opleiding(sniveau) van invloed is op het type werkzaamheden dat iemand kan en mag uitvoeren en op de betaling van deze werkzaamheden.
Arbeidsmarktrelevantie buiten het jeugdcircus Om zicht te krijgen waartoe kan worden opgeleid is er onderzocht - op basis van gegevens uit branches waar naar verwachting circusbegeleiders terecht (kunnen) komen – welke relevantie voor werk er bestaat. Hierbij is uitgegaan van branches die relatie hebben met het opleidingsveld.
Branche zorg en welzijn De werkgelegenheid in de relatief kleine welzijnsector (+ 25% over 2004-2009) is tot 2009 gestegen. De verwachting is dat dit komende jaren vanwege de bezuinigingen andersom zal zijn. De laatste ontwikkelingen zijn dat welzijn gekort wordt met 15 tot 30% en in unieke gevallen (bijvoorbeeld Den Haag) met 50%. Voor de opleidingen MBO sociaal-pedagogisch en welzijn wordt een slechte positie voor werkzoekenden verwacht tot 2016 (Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt, 2011).
Branche Cultuur, Recreatie en persoonlijke dienstverlening Het aantal banen is de afgelopen jaren gestegen bij bijvoorbeeld culturele centra.
Rapportage onderzoek opleiding tot circusbegeleider na de Tip-regeling
14
Na een forse stijging in de deelsector sport daalde het aantal banen licht vanaf 2009. Hetzelfde geldt voor de deelsector amusement. In de deelsector recreatie blijft het aantal banen redelijk constant. Voor de creatieve beroepen (kunstenaars, grafische ontwerpers, taalkundigen, etc.) is de verwachte uitbreidingsvraag de komende jaren echter het meest negatief van alle beroepen. De werkgelegenheid neemt tot 2016 met gemiddeld jaarlijks 1,4% af. Met de kortingen op subsidies in de culturele sector is een daling van de werkgelegenheid goed te verklaren (Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt, 2011).
Branche Onderwijs Voor de pedagogische beroepen (Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt, 2011), wordt tot 2016 een negatieve uitbreidingsvraag verwacht, terwijl de werkgelegenheid tussen 2006 en 2010 nog steeg.
Arbeidsmarktrelevantie binnen het jeugdcircus Voor de werkgelegenheid voor afgestudeerden van een opleiding tot circusbegeleider is naast het niveau van de opleiding en de opvatting daartegenover van de jeugdcircussen ook van belang of er door de leiding van jeugdcircussen gekeken wordt naar de richting van de gevolgde opleiding van (toekomstig) personeel. Hierbij is er vanuit gegaan dat opleidingen in de richting van circus, welzijn, onderwijs en kunsten als relevant kunnen worden beschouwd. Bij drie van de onderzochte jeugdcircussen is het gevolgd hebben van een relevante opleiding een voorwaarde om aan de slag te kunnen, bij een deel van de jeugdcircussen heeft de opleiding invloed op de werkzaamheden en de betaling en weer bij andere jeugdcircussen heeft een opleiding geen invloed op werk en betaling. Een relevante opleiding is bij drie van de respondenten een voorwaarde om aan de slag te kunnen, in twee gevallen gaat het om een MBO-opleiding, bij één jeugdcircus is HBO vereist. Bij dat jeugdcircus hebben ook daadwerkelijk alle docenten een HBO-opleiding afgerond. Dit opleidingsniveau hangt waarschijnlijk samen met het feit dat dit jeugdcircus onderdeel is van een centrum voor kunsteducatie. Betaling is bij sommige jeugdcircussen functie-afhankelijk en het volgen van een cursus leidt dan alleen tot betere betaling als er wordt doorgegroeid naar een andere functie (assistent -> trainer of meewerkend docent ->hoofddocent). Andere jeugdcircussen betalen echter niet alle trainers met dezelfde functie hetzelfde tarief en dan hangt betaling naast functie vaak af van opleiding, ervaring of een combinatie hiervan. Daarnaast hangt betaling ook nog af van de wijze waarop ze aan het jeugdcircus verbonden zijn (‘vrijwilliger’, freelancer of medewerker) en welke functie ze bekleden. Dat de werkgelegenheid bij sommige jeugdcircussen niet afhangt van het gevolgd hebben van een relevante opleiding hoeft overigens niet automatisch te betekenen dat deze jeugdcircussen zo’n opleiding niet waardevol vinden, het kan ook zo zijn dat het jeugdcircus begeleiders sowieso niet betaalt of niet kan selecteren op opleiding in verband met het beperkte aanbod van begeleiders.
Na de opleiding In de interviews is ook gevraagd naar de gevolgen op de werkvloer van het volgen van een opleiding: mag iemand daarna meer en/of wordt iemand na het volgen van een opleiding beter betaald? Met opleiding wordt hier de BiC bedoelt, omdat dit momenteel in Nederland de enige opleiding is die volledig op de rol van circusbegeleider is geënt. Beeld van wat er op de werkvloer verandert na het volgen van de BiC is divers. De leiding bij het ene jeugdcircus hoopt dat de kwaliteit van de lessen omhoog gaan, maar geeft aan dat er verder niets verandert wat betreft werkzaamheden en betaling. Een ander is van mening dat het volgen van een cursus beloont moet worden, anders motiveert het niet. Een ander bevestigt dit en acht het ook belangrijk om op deze manier jongeren door te kunnen laten groeien naar de positie van docent, zodat er niet iemand van buitenaf gezocht hoeft te worden.
Rapportage onderzoek opleiding tot circusbegeleider na de Tip-regeling
15
Wie wil zo’n opleiding volgen? Net als voor de werkgelegenheid kan er voor het peilen van de interesse om een opleiding te volgen onderscheid worden gemaakt tussen twee groepen: mensen die reeds betrokken zijn bij een jeugdcircus en mensen van buiten de jeugdcircussen. In dit onderzoek is alleen de interesse van mensen die reeds betrokken zijn bij een jeugdcircus onderzocht, omdat de interesse daar buiten pas te peilen valt wanneer de vormgeving van een eventuele opleiding wat duidelijker is. Binnen het jeugdcircus zijn er twee groepen die mogelijk interesse hebben in (verdere) scholing tot circusbegeleider: assistenten en trainers. In alle interviews is gevraagd naar de interesse in verschillende vormen van scholing: een volledige fulltime opleiding tot circusbegeleider (MBO of HBO) en een cursus (zoals de BiC of een module binnen het MBO). Verder is er gevraagd naar de interesse van mensen in een gecertificeerde cursus.
Fulltime opleiding Allereerst is met behulp van interviews geprobeerd om te peilen of er interesse bestaat in een fulltime opleiding tot circusbegeleider. Dit onderzoek is gericht op assistenten omdat zij zich in de positie bevinden dat ze kiezen voor een fulltime opleiding. Trainers zijn vaak wat ouder en daarom niet meer in de positie om een fulltime opleiding te volgen. Uit deze interviews is naar voren gekomen dat veel van de huidige assistenten geen fulltime opleiding gericht op circus willen volgen. Dit geldt voor 5 van de 6 geïnterviewde assistenten en dit beeld wordt ook bevestigd door de leiding van de verschillende jeugdcircussen. Eén assistente zou wel graag een fulltime opleiding gericht op circus willen volgen, mits de opleiding van voldoende niveau is (minimaal HBO). Alle zes de geïnterviewde assistenten willen dus geen fulltime MBO-opleiding tot circusbegeleider doen, onder andere vanwege het niveau. Allen hebben scholing op HAVO of VWO niveau voltooid of zijn daarmee bezig zijn. Ze geven alle zes aan in ieder geval een HBO of WO studie te willen voltooien en evt. zich daarna nog willen bijscholen als circusbegeleider. De assistenten vinden een hele MBO-opleiding te lang en te duur om nog na hun HBO of WO opleiding te doen (geen studiefinanciering meer en wellicht instellingscollegegeld), maar een weekendbijscholing. Bovenstaande resultaten leiden tot de vraag of assistenten (potentiële kandidaten voor een opleiding tot circusbegeleider) in het algemeen een hoog opleidingsniveau hebben (minimaal HAVO) en dat het daarom aannemelijk is dat ze geen interesse hebben in een fulltime MBO-opleiding. Daarom is in de enquête ook geïnformeerd naar het opleidingsniveau van alle assistenten van het betreffende jeugdcircussen. Omdat het hier gaat om een onderzoek naar de mensen van binnen het jeugdcircusveld zijn de assistenten van Elleboog niet meegenomen in onderstaand overzicht. Elleboog werkt namelijk veel met stagiaires en omdat Elleboog een groot jeugdcircus is met veel assistenten zou dit het beeld sterk vertekenen. De assistenten van de overige geënquêteerde jeugdcircussen hebben het volgende opleidingsniveau (volgend of voltooid): VMBO: 9 MBO: 6 HAVO/VWO: 31 HBO/universiteit: 13 Ook Elleboog geeft aan dat peers/vrijwilligers (assistenten die zelf in een andere groep ook deelnemer zijn (geweest)) meestal HAVO of VWO doen. In de enquête wordt dus het beeld bevestigd dat het merendeel van de assistenten een opleiding doet of heeft voltooid op minimaal HAVO niveau. Een MBO-opleiding sluit hier qua niveau niet goed bij aan, een HBO-opleiding wel. Uit de enquête blijkt echter dat voor zowel een fulltime MBO- als voor een fulltime HBO opleiding tot circusbegeleider/-docent weinig interesse bestaat. Alleen bij de circussen Elleboog, Amersfoort (beide 1 tot 3 plaatsen voor zowel volledige MBO als HBO) en Nevermind (1 tot 3 plaatsen voor HBO) gaven in de enquête aan interesse te verwachten in deze vormen van scholing. Rapportage onderzoek opleiding tot circusbegeleider na de Tip-regeling
16
Cursus Naast de interesse voor een fulltime opleiding tot circusbegeleider of –docent is zowel in de interviews als in de enquête geïnformeerd naar interesse in (bij)scholing van kortere duur. In de interviews geven veruit de meeste assistenten trainers en leidinggevenden aan interesse te hebben om zich op een manier bij te scholen. De éénmalige bijscholingen zoals de workshopzondagen en de thematische weekenden (bijv. over luchtwerk bij Windesheim, (CircoMundo, 2011) worden erg gewaardeerd. Ook uit de enquête blijkt dat hier vanuit alle jeugdcircussen interesse voor bestaat. Vier jeugdcircussen verwachten 7 of meer opleidingsplekken te kunnen vullen, drie jeugdcircussen denken 4 tot 6 opleidingsplekken nodig te hebben en de andere 4 jeugdcircussen verwachten interesse voor 1 tot 3 opleidingsplekken. Ook voor een intensieve weekendbijscholing (zoals de BiC) bestaat interesse bij de meeste jeugdcircussen, maar wel aanzienlijk minder dan voor de eenmalige bijscholing. Assistenten en begeleiders/docenten geven vaak aan dat ze de tijd niet hebben om naast hun studie/werk zo’n intensieve vorm van bijscholing te volgen. Een deel van de assistenten denkt er na hun studie wel tijd voor te hebben of zou voor een andere vorm (bijv. een zomercursus) makkelijker tijd kunnen maken. Zeven van de elf geënquêteerde jeugdcircussen verwachten dat er in de komende 5 jaar vanuit hun jeugdcircus interesse zal zijn in een intensieve weekendopleiding. Het gaat hier over het algemeen om 1 tot 3 opleidingsplaatsen.
Certificering In de interviews is verder gevraagd naar welke waarde mensen hechten aan certificering van een cursus tot circusbegeleider. De meeste geïnterviewden ontvangen zien een meerwaarde in certificering van een cursus en/of denken dat potentiële kandidaten voor zo’n cursus daar een meerwaarde in zien. Eén BiC-deelnemer is specifiek afgehaakt omdat de cursus niet gecertificeerd in en ook anderen zouden eerder een gecertificeerde opleiding volgen omdat het dan meer toevoegt aan hun cv. Een ander argument dat voor certificering gegeven wordt is dat het ook goed zou zijn naar buiten toe, omdat het de sector professioneler maakt en het wellicht ook het regelen van diverse zaken vergemakkelijkt. Veel genoemd is wel dat er gewaakt moet worden voor bureaucratisering en het risico dat als je de laagdrempeligheid kwijt raakt je ook een deel van je docenten kwijt raakt. In de enquête is voor de intensieve weekendbijscholing niet gekeken naar een eventueel interesseverschil in een certificeerbare en een niet certificeerbare variant. Wel is in de enquête geïnformeerd naar de mogelijkheid van een certificeerbare cursus: de certificeerbare eenheid. Hiervoor bleek weinig interesse, slechts vanuit drie jeugdcircussen werd interesse verwacht. In een module of afstudeerrichting binnen het MBO verwachten deze drie jeugdcircussen ook interesse, evenals drie andere jeugdcircussen. Het gaat in alle gevallen om 1 tot 3 opleidingsplaatsen.
Investeringsbereidheid Voor het vormgeven van een opleiding is de bereidheid tot investering van tijd en geld van belang. Uit de interviews blijkt dat tijdsinvestering veelal een probleem vormt. Assistenten geven aan geen intensieve weekendbijscholing naast hun school/studie te kunnen doen; docenten kunnen niet zomaar wegblijven bij hun lessen die wel vaak in het weekend zijn. Ook bleek uit de interviews en de enquête dat maar weinig mensen interesse tonen in een fulltime opleiding tot circusbegeleider/docent. Een andersoortige opleiding krijgt voorrang (zie opleidingsniveau). Wat betreft betalingsbereidheid geven veel jeugdcircussen aan bij te willen dragen aan de scholing van assistenten en docenten. Ze geven aan dat dit hoort bij de professionele organisatie die ze willen zijn. De wat kleinere jeugdcircussen hebben hiervoor soms minder geld ter beschikking of ze zijn niet zo geïnteresseerd omdat ze maar enkele uren per week met circus bezig zijn. Uit de enquête blijkt dat voor een BiC-achtige opleiding die minimaal € 1737 (zie: Organisatie) kost de meeste jeugdcircussen bereid zijn tussen de 500 en 1000 Euro bij te dragen. Enkele jeugdcircussen geven aan niets bij te kunnen dragen omdat er geen geld voor is. Sommige van deze jeugdcircussen willen evt. wel een fondsaanvraag voor de deelnemer doen. Het merendeel van de jeugdcircussen vindt dat de deelnemers zelf ook een (financiële) investering moeten doen in de cursus. Genoemde reden is de Rapportage onderzoek opleiding tot circusbegeleider na de Tip-regeling
17
motivatie van de deelnemer. Onduidelijk is of het hier gaat om een blijk van motivatie vooraf, een stok achter de deur tijdens de cursus of een combinatie van beide. Assistenten en begeleiders geven aan zelf geld te willen investeren in hun ontwikkeling, maar ze kunnen niet zo goed aangeven hoe veel geld ze willen betalen. Dit hangt sterk samen met de vorm en kwaliteit van de opleiding en met hoeveel geld ze zelf beschikbaar hebben. Zo geven verschillende mensen aan dat de huidige BiC op zich niet duur is, maar het voor hen wel gaat om veel geld.
Conclusies met betrekking tot markt en interesse De branches waarin circusbegeleiders in de toekomst tewerk gesteld zouden kunnen worden kennen een naar verwachting dalende uitbreidingsvraag. Daarmee mag gesteld worden dat het zicht op de inzet van (en de vraag naar) circus in deze branches mede verslechtert. Het domein markt en interesse richt zich zowel op de werkgelegenheid voor circusbegeleiders als op de interesse in een opleiding. Uit de interviews blijkt dat de invloed van het volgen van een opleiding tot circusbegeleider op het werk en de betaling daarvan wisselt per jeugdcircus, onder andere omdat de eisen die worden gesteld medewerkers en freelancers per jeugdcircus verschillen. De aanname is dat circusbegeleiders ook buiten de jeugdcircussen werkzaam zouden kunnen zijn. Het gaat hier om de branches welzijn, onderwijs en cultuur, recreatie en persoonlijke dienstverlening. In deze branches wordt een daling van het aantal banen verwacht. Het opleidingsniveau van de assistenten is behoorlijk hoog (veelal minimaal HAVO niveau) en de meeste assistenten (en trainers) zijn dan ook niet geïnteresseerd in een MBO-opleiding, ook niet om eventueel na een HBO/WO opleiding te doen. In een intensieve vorm van weekendbijscholing is meer interesse, maar hier vormt tijdsinvestering wel een probleem. Certificering van de cursus wordt positief beoordeeld, maar uit het interesse onderzoek blijkt weinig interesse voor de certificeerbare eenheid. De betalingsbereidheid is sterk afhankelijk van de duur en kwaliteit van de opleiding, maar over het algemeen zijn zowel potentiële deelnemers als de jeugdcircussen wel bereid om bij te dragen aan de opleiding.
Rapportage onderzoek opleiding tot circusbegeleider na de Tip-regeling
18
6. Organisatie Dit deel beantwoordt de vragen binnen het domein van de organisatie. In dit onderzoek is het van belang, en in navolging van de hoofdvraag, het volgende beantwoord te krijgen: a. Wie/welke organisatie beheert de opleiding? b. Is het mogelijk om zo’n opleiding onder te brengen bij een ROC? c. Wat kost de opleiding (opgesplitst in componenten)? d. Wordt de opleiding gesubsidieerd?
Beheer en relatie ROC Het beheer van een mogelijke opleiding kan plaats vinden binnen verschillende constructies/organisaties: A. Door Circomundo, in feite een voortgang van de huidige situatie B. In het geval van een certificeerbare eenheid kan het beheer worden opgenomen door een ROC (Regionaal OpleidingsCentrum. In de markt bestaan ook andere vormen. Dit geldt met name voor CE’s die een publiek-privaat karakter hebben. C. In een volledig private constructie.
Kosten Allereerst is een bekostiging onderzocht op basis van kengetallen die Kunstfactor hanteert voor een kaderopleiding binnen de kunstensector (Ref. en advies: Dhr R. Baars, Kunstfactor). Kaderopleidingen zijn van vergelijkbare grootte als die van de huidige BiC. Het volgende overzicht geeft een berekening op basis van deze kengetallen. Het betreft hier een berekening op basis van de volgende elementen: - Contact met leerling - Administratie - Overleg - Reis- en verblijfkosten - Beoordeling - Kwaliteitszorg Op basis van reguliere onkosten, berekend aan de hand van dagdelen, lokatiekosten, personeelskosten, exclusief materiaal, afschrijving, representatie en diverse kosten komen de totale kosten, gebaseerd op 10 leerlingen en 42 dagdelen onderwijs, op € 1737 per leerling. (zie bijlage H). Hierbij zijn de mogelijke werkgeverslasten voor Circomundo, vaste kosten werkplek, netto productieve uren Circomundo buiten beschouwing gelaten.
Financiering Als het gaat om de financiering wordt in dit onderzoek antwoord gegeven op twee soorten van bekostiging: zowel binnen (initieel, d.w.z. opgenomen door bijvoorbeeld een ROC, zie beheer en relatie ROC) als buiten de reguliere bekostiging. Er bestaan de volgende mogelijkheden A. Door Circomundo, in feite een voortgang van de huidige situatie. Hierbij kan de financieringa alleen blijven bestaan bij voorbestaan van TiP-gelden. Dat valt buiten het kader van dit onderzoek. B. In het geval van een certificeerbare eenheid kan het beheer worden opgenomen door een ROC, echter worden de financiële middelen in de markt gevonden. Bij bestaande CE’s zijn al naar gelang de situatie een kostenstructuur gevonden tussen de € 500 en de € 1500 voor een cursus van weken van 6 leruren per week. C. In een volledig private situatie wordt de opleiding in de markt bekostigd.
Rapportage onderzoek opleiding tot circusbegeleider na de Tip-regeling
19
Conclusies met betrekking tot organisatie De opleiding wordt in dit onderzoek nog niet vormgegeven. Wel kunnen de voordelen en nadelen van verschillende manieren van vormgeven worden benoemd op basis van kenmerken en wensen van potentiële deelnemers en werkgevers. Deze zijn terug te vinden onder markt/interesse. De visie van de onderzoekers over de gevolgen die dit zou moeten hebben voor de vormgeving van de opleiding zijn terug te vinden onder het advies. De minimale kostprijs voor een weekendbijscholing van 42 dagdelen is geraamd op €1737. Het beheer van een opleiding is in samenwerking met een ROC en/of de markt te vinden. Dit geldt ook voor de financiering.
Rapportage onderzoek opleiding tot circusbegeleider na de Tip-regeling
20
7. Conclusies Dit onderzoek heeft als doel om de volgende vraagstelling te beantwoorden. Hoe en in welke vorm kan een opleiding voor circusbegeleiders uit het jeugdcircus neergezet worden na afloop van het projectplan Toekomst In de Piste? Voor de vormgeving van een opleiding zijn drie aspecten van groot belang voor het trekken van conclusies: competenties (waartoe wordt opgeleid), markt / interesse en de organisatie. -
Uit een analyse van de competenties en het niveau die in de BiC aan de orde komen blijkt dat het niveau van de BiC voor de meeste categorieën competenties overeenkomt met niveau 3 van het MBO. Dit komt niet overeen met de wensen van de jeugdcircussen. Veel jeugdcircussen wensen qua werk-/denkniveau en soms ook qua opleidingsniveau minimaal MBO niveau 4 of HBO. Dit kan een HBO-opleiding tot circusdocent zijn, maar niet alle jeugdcircussen vinden de richting van de opleiding belangrijk soms is enkel het niveau van belang. Te verwachten is dat assistenten (en trainers) dan ook niet geïnteresseerd zijn in een fulltime MBO-opleiding. Het opleidingsniveau van assistenten is behoorlijk hoog (veelal minimaal HAVO niveau). Er bestaat meer interesse in een intensieve vorm van weekendbijscholing, echter de investering in tijd vormt een probleem. Er bestaat weinig interesse in een certificeerbare eenheid.
-
Vanuit de optiek van markt en interesse voor een opleiding voor circusbegeleiders valt op te maken dat de invloed van het volgen van een opleiding tot circusbegeleider op het werk en de betaling daarvan wisselt per jeugdcircus. Per jeugdcircus verschillen de eisen die worden gesteld aan medewerkers en freelancers. De aanname is dat circusbegeleiders ook buiten de jeugdcircussen - namelijk in de branches welzijn, onderwijs en cultuur, recreatie en persoonlijke dienstverlening - werkzaam zouden kunnen zijn. Deze branches kennen een dalende uitbreidingsvraag, waardoor verwacht wordt dat het zicht op de inzet van (en de vraag naar) circus in deze branches ook verslechtert. Zowel potentiële deelnemers als jeugdcircussen zijn bereid om financieel bij te dragen aan een opleiding. De betalingsbereidheid is sterk afhankelijk van de duur en kwaliteit van de opleiding.
-
Op het gebied van organisatie zijn nog geen eenduidige conclusies te trekken omdat de opleiding niet is vormgegeven. Wel is de minimale kostprijs voor een weekendbijscholing van 42 dagdelen is geraamd op €1737. Het beheer van een opleiding is in samenwerking met een ROC en/of de markt te vinden. Dit geldt ook voor financiering. Wat opvalt is dat jeugdcircussen wel financieel willen bijdragen, maar het in veel gevallen niet of nauwelijks kunnen.
Rapportage onderzoek opleiding tot circusbegeleider na de Tip-regeling
21
8. Aanbevelingen A. Onderzoek in de markt, eventueel in samenwerking met een ROC, de mogelijkheden van een certificeerbare eenheid. Een certificeerbare eenheid kent arbeidsmarktrelevantie waarvoor een certificaat kan worden afgegeven. Iemand die een certificeerbare eenheid heeft behaald kan met dit certificaat aan de slag. Vaak bestaat voor zo'n eenheid een aparte functiebenaming (wellicht circusbegeleider). Een certificeerbare eenheid biedt onderwijsinstellingen de mogelijkheid om circusbegeleider, als toevoeging aan bestaande opleidingen, aan te bieden én te certificeren. De inhoud van een certificeerbare eenheid komt één op één overeen met een gedeelte van een bestaande uitstroom of van meerdere verwante uitstromen in een kwalificatiedossier. Vanuit de volgende kwalificatiedossiers heeft circusbegeleider een verwantschap: a. Sociaal cultureel werker b. Sport en bewegen c. Sport- en bewegingsleider d. Onderwijsassistent Deze aanbeveling kan worden onderbouwd door de stelling dat een certificeerbare eenheid zo in te richten is dat onderdelen ervan voor zowel vanuit de jeugdcircussen als vanuit andere branches interesse kan worden verkregen. Probeer dus een zodanig aanbod te creëren waardoor alle interessegebieden worden aangesproken. Een voorbeeld hiervan is de HBO-opleiding tot circus-docent. Deze voldoet aan de vraag van een aantal jeugdcircussen. Verder geven veel van de huidige/afgestudeerde studenten van de Nederlandse circusscholen wel les, maar hebben ze geen scholing gehad in het lesgeven. Onderwijs hierin zou bijdragen aan hun kwaliteiten als docent en zo wellicht ook hun kansen op werk vergroten. B. Sluit wat betreft niveau en competenties aan bij de eisen van de markt. Zorg dus dat de BiC aansluit bij bestaande opleidingsstandaarden, liefst op MBO-niveau 4. C. Richt je op een opleiding die naast studie of werk gedaan kan worden. Dit heeft voor mensen binnen het jeugdcircus sterk de voorkeur boven een fulltime opleiding. Dit hoeft niet te gelden voor mensen die buiten het circus werken, maar wel interesse kunnen hebben in een opleiding tot circusbegeleider. Ga uit van mensen die al een hoofdbezigheid (studie of werk) hebben, en die aanvullend onderwijs willen genieten. Dat is voor verschillende vormen een haalbare kaart. D. Zorg ervoor dat er normen gaan bestaan voor opleidingen (ongeacht de vorm van de opleiding). Mensen willen graag een certificaat ontvangen van gevolgd onderwijs. E. Voordat je start dien je een specifiek interesse-onderzoek te doen.
Rapportage onderzoek opleiding tot circusbegeleider na de Tip-regeling
22
Bijlagen Aannames en begrippen Overzicht bestudeerd materiaal Overzicht interviews Opzet enquête Competenties huidige BiC Kader EQF / NLQF: Overzicht vergelijking niveaus Bijlage Kostenoverzicht
Rapportage onderzoek opleiding tot circusbegeleider na de Tip-regeling
23
A. Aannames en begrippen De volgende begrippen zijn gebruikt bij de bestudering van verschillende documenten: - documenten gebruikt in het kader van de ontwikkeling van de BiC - documenten van onderwijskundige aard - achtergrondinformatie, voornamelijk relevante informatie met betrekking tot de begrippen ‘kwalificatie, niveau, competentie, certificeerbaarheid
Dit onderzoek hanteert de volgende begrippen als volgt: Circusbegeleider: Circomundo hanteert de volgende ‘definitie’: “een circusbegeleider bezit een aantal vaardigheden (competenties), die zorgen dat je les kunt geven binnen een jeugdcircus” (Begeleider in de circuskunsten – NL, Reader, Versie : 28-04-2011) Competentie: Begripsdefinitie: “een onderliggende vermogen (bestaande uit een samenhangend cluster van kennis, vaardigheden en houding) om taken in de (beroeps-)praktijk adequaat te verrichten (Berkel, A. van, e.a. (2003). Competentie-assessment, de ontwikkeling en toepassing van self-, peer- en expertassessment, Lemma Utrecht) Kwalificatie: “Het resultaat van een door een bevoegde instantie verricht beoordelingsproces, waarin wordt vastgesteld dat de door een individu behaalde leerresultaten aan vooraf bepaalde standaarden voldoen”. (Nederlands kwalificatiekader, leeswijzer, Nationaal Coördinatiepunt NLQF, Utrecht) Certificeerbare eenheid: “Voor de arbeidsmarkt herkenbare en relevante set van competenties, vormgegeven rond één of meer kerntaken. Aan een certificeerbare eenheid is een certificaat verbonden als bewijsstuk met civiele waarde.” (COLO Vereniging kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven) Niveau: het begrip niveau is hier vanuit twee invalshoeken geformuleerd: 1. Niveau: Kwalificaties worden ingeschaald in de niveaus van het NLQF (Nederlands kwalificatiekader, leeswijzer, Nationaal Coördinatiepunt NLQF, Utrecht) en krijgen daarmee een niveauaanduiding. Het NLQF is een nieuwe beschrijving van de Nederlandse kwalificatieniveaus. Het kader is ontwikkeld in opdracht van het ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschappen en tot stand gekomen in nauwe samenwerking met experts en stakeholders op het terrein van onderwijs en opleiding. 2. Niveaus in circusbegeleiding: Circomundo hanteert 5 niveaus (Begeleider in de circuskunsten – NL, Reader, Versie: 28-04-2011) waarin de beschrijving gekoppeld is aan leeftijd, mate van zelfstandig werken, algemene beschrijving van de uitvoering van de activiteiten. Functiebeschrijving: Een functiebeschrijving is een uitgebreid document over de inhoud van de functie en de daarbij behorende competenties en eisen. Met daarin: De doelstelling. De resultaatgebieden: waarvoor is de medewerker verantwoordelijk? De kerntaken: een vertaling van de resultaatgebieden in concrete taken. Arbeidsvoorwaarden: inschaling, secundaire arbeidsvoorwaarden Dit onderzoek gaat uit van het feit dat afzonderlijke jeugdcircussen verschillende functienamen kunnen hanteren.
Rapportage onderzoek opleiding tot circusbegeleider na de Tip-regeling
24
B. Overzicht bestudeerd materiaal Bibliografie Berkel, A. v. (2003). Competentie-assessment, de ontwikkeling en toepassing van self-, peer- en expertassessment. Utrecht: Lemma. Calibris Beroepsonderwijs Bedrijfsleven. (2012). Landelijke kwalificaties Onderwijsassistent. Utrecht: Calibris Beroepsonderwijs Bedrijfsleven. Cinop ( N. van der Plas en J. van Zwieten). (15 februari 2010). Een Kader dat niet knelt... Een verkenning van non-formele kwalificering in relatie tot een nationaal Kwalificatie Kader (NLQF). Den Bosch. Circomundo. (Versie: 28-04-2011). Begeleider in de circuskunsten, Reader. Utrecht: Circomundo. Circomundo. (2010). Toekomst in de piste 2010 – 2012, de TOP regeling. Amsterdam: Circomundo. Codarts; Hogeschool voor de Kunsten. (nb). Modulebeschrijvingen Prop. Fase Bachelor Circuskunsten. Rotterdam: Codarts. COLO Calibris. (2009). Landelijke kwalificaties MBO Sociaal Culturel Werk. Utrecht: COLO Calibris. COLO Calibris. (2009). Landelijke Kwalificaties Sport en Bewegen. Utrecht: COLO Calibris. COLO GOC. Doelmatigheid opleidingenaanbod MBO. COLO GOC. COLO, Calibris. (2012). Landelijke kwalificatie Sport - en bewegingsleider. COLO, Calibris, Ecabo, GOC. (2012). Landelijke kwalificatie Artiest. Commissie NLQF - EQF. (mei 2011). Advies Commissie NLQF – EQF + bijlagen I, II, III, IV, V, VI en VII. Den Bosch. Coördinatiepunt toetsing kwalificaties MBO. (september 2011). Versterking vakkennis en vaardigheden. Een notitie. Zoetermeer. Dicke, M. (2009). Jeugdcircus in Nederland. Utrecht: Kunstfactor. Ecole Supérieure des Arts du Cirque. (2006-2007). Ecole Supérieure des Arts du Cirque. Brussel: Ecole Supérieure des Arts du Cirque. European Council. (3 March 2011). Directive 2005/36/EC of the European parliament and of the Council of 7 September 2005 on the recognition of professional qualifications. Brussels: European Council. EYCO, Anne Timm. (nn). Job levels vocabulary. nn: nn. EYCO, Stef Huizer. Job Level Description. Galen, M. v., & Molenschot, R. (2011). Hoe maak je een opleidingsplan voor een jeugdcircus? Utrecht: Circo Mundo. HBO-raad en Kunstfactor. (2011). Veldgsprekken, op weg naar structurele uitwisseling tussen HBOkunstonderwijs & de amateurkunst en kunsteducatie. Den Haag, Utrecht: HBO-raad en Kunstfactor. Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt. (2011). De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2016. Maastricht: Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt. The Academy for Circus & Performance Art. (2007). Application for accreditation new bachelor degree. Tilburg: Fontys Hogeschool. UWV. (maart 2012). Brancheschets Zorg en Welzijn. Utrecht. UWV: Afdeling ArbeidsmarktinfAfdeling Arbeidsmarktinformatie en –advies. (2012). Brancheschets Cultuur, Recreatie en persoonlijke dienstverlening. Utrecht: UWV.
Rapportage onderzoek opleiding tot circusbegeleider na de Tip-regeling
25
C. Overzicht interviews Overzicht interviews: Datum, plaats 3 april, Pijnacker 16 april, Breda 21 april, Utrecht 21 april, Utrecht 21 april, Utrecht 28 april, Zwolle
Jeugdcircus Kwibus Woenzini Diedom Diedom Diedom Pavarini
Grootte Klein Middel Groot Groot Groot Middel
28 april, Meppel 28 april, Meppel
Okidoki Okidoki en Santelli
Middel Middel
geïnterviewde Elles Admiraal Robert van Woenzel Jasper Riedeman Leanne Staugaard Melissa Staugaard Caroline van de Burgt Marie Tiggelman Yentl, Roelinde (Santelli), Sander, Annemarie
Functie Leiding en trainer Leiding en trainer Leiding en trainer Assistent Assistent Leiding en trainer Trainer Assistent
Rapportage onderzoek opleiding tot circusbegeleider na de Tip-regeling
26
D. Opzet enquête 1. Welkom Welkom bij de enquête voor de leiding van Nederlandse jeugdcircussen ten behoeve van het onderzoek wat Dana Linckens en Harry Vos uitvoeren namens Circomundo (organisatie voor de circuskunsten). Op dit moment bestaat er een opleiding Begeleider in de Circuskunsten (BiC-NL), maar de vraag is of deze kan en moet blijven bestaan na afloop van het projectplan ‘Toekomst in de Piste’ (TIP). Verder is er de vraag of er daarnaast/in plaats van andere mogelijkheden moeten komen om als circusbegeleider geschoold te worden. Deze enquête is bedoeld om inzicht te verkrijgen in de opleidingsachtergrond van trainers en assistenten, in de eisen die er aan hen gesteld worden, in de interesse die zij hebben in verschillende vormen van scholing en in de houding van de leiding van het jeugdcircus ten opzichte van scholing. Het invullen van deze enquête neemt ongeveer 12 minuten in beslag. De uitkomst van het onderzoek wordt achteraf met u gedeeld. We danken u nu alvast voor uw deelname. 2. Informatie vooraf Voordat u aan deze enquête begint is het belangrijk om te weten wat met welke term bedoeld wordt. In het dagelijks gebruik willen de verschillende termen nog wel eens door elkaar gebruikt worden. Wij hanteren hier de volgende definities: - jeugdcircus waar wordt bedoeld jeugdcircus of circusschool - assistent waar wordt bedoeld: assistent van de begeleider of docent - begeleider waar wordt bedoeld: zelfstandig trainer of (circus-)begeleider - docent waar wordt bedoeld: docent of (circus-)docent - BiC staat voor de opleiding Begeleider in de Circuskunsten De begrippen docent en begeleider worden soms door elkaar gebruikt, wij houden hier een indeling aan gebaseerd op wat in het onderwijs gebruikelijk is. Daar wordt er vanuit gegaan dat een begeleider op MBO-niveau functioneert en een docent op HBO-niveau. 3. Algemene informatie jeugdcircus Omdat we de antwoorden van deze enquête graag willen kunnen indelen naar grootte en evt. ook regio van het jeugdcircus vragen we je om de volgende vragen in te vullen. *1. Naam Jeugdcircus Naam Totaal aantal leerlingen Totaal aantal assistenten / begeleiders / docenten *2. Aantal leerlingen Totaal aantal kinderen tot 6 jaar 6 tot 8 jaar 9 tot 11 jaar 12 tot 14 jaar 15 jaar of ouder
Rapportage onderzoek opleiding tot circusbegeleider na de Tip-regeling
27
Overige (geef nadere toelichting wanneer nodig) *3. Hoeveel mensen zijn er actief bij het lesgeven betrokken, in welke rol (hoeveel trainers, hoeveel assistenten) en in welk verband (vrijwillig, freelance of in dienst) (bij geen 0 invullen) Vrijwillig Freelance In dienst assistenten begeleiders Overige (geef nadere toelichting wanneer nodig) *4. Krijgen de trainers betaald en krijgen ze allemaal hetzelfde (per lesuur) of zit daar verschil tussen? Zo ja waar is dat verschil op gebaseerd? 4. Opleidingsniveau docenten, begeleiders en assistenten De volgende vragen zijn bedoeld om een beeld te krijgen het huidige opleidingsniveau van docenten, begeleiders en assistenten bij uw jeugdcircus. *5. Wat is het huidige opleidingsniveau van de assistenten die op dit moment bij uw jeugdcircus werkzaam zijn? Graag bij elk opleidingsniveau aangeven voor hoeveel van uw assistenten dit de hoogst genoten opleiding is (incl. nog niet afgeronde opleidingen). Aantal assistenten vMBO havo vwo MBO HBO universitair Overige (geef waar nodig nadere toelichting) *6. Welke opleidingen hebben de huidige docenten gevolgd? Graag het niveau erbij vermelden Genoten opleiding (sector) Niveau (volgend of behaald) Begeleider 1 Begeleider 2 Begeleider 3 Begeleider 4 Begeleider 5 Begeleider 6 Begeleider 7 Begeleider 8 Begeleider 9 Begeleider 10 Begeleider 11 Begeleider 12 Begeleider 13 Begeleider 14 Begeleider 15 Overige (geef nadere toelichting wanneer nodig) 5. Interesse (bij)scholing We willen graag weten hoeveel assistenten en docenten van uw jeugdcircus geïnteresseerd zijn in de hieronder genoemde vormen van scholing. Rapportage onderzoek opleiding tot circusbegeleider na de Tip-regeling
28
U kunt bij elke scholingsvorm aangeven: - van hoeveel assistenten en hoeveel begeleiders/docenten u verwacht dat zij in de komende 5 jaar deze scholingsvorm willen gaan volgen; - u mag één en dezelfde persoon bij meerdere vormen van scholing meetellen. Indien u bijvoorbeeld denkt dat iemand het liefst een fulltime opleiding tot circusbegeleider / circusdocent zou willen volgen, en als deze niet bestaat zou willen gaan voor een kortere vorm vragen wij u deze persoon bij beide vormen mee te tellen in het aantal geïnteresseerden. Bovendien wordt hieronder het begrip certificeerbare eenheid geïntroduceerd. Een certificeerbare eenheid is een voor de arbeidsmarkt herkenbare en relevante set van competenties (bekwaamheden), vormgegeven rond één of meer kerntaken van een beroep (bijvoorbeeld assistent onderwijs). Aan een certificeerbare eenheid is een certificaat verbonden als bewijsstuk met 'civiele waarde' (mag op de CV) . Het volgende willen we graag van u weten: *7. Van hoeveel (toekomstige) assistenten, begeleiders en docenten verwacht u dat zij in de komende 5 jaar interesse hebben in de volgende vormen van (bij)scholing? Voor assistenten: Aantal opleidingsplekken: Bijscholing: eenmalige weekenden in een specifiek onderwerp / techniek Module of afstudeervariant Circus binnen een bestaande MBO-opleiding (Sport & Bewegen of Sociaal Cultureel Werk) Intensieve bijscholing van +/- 40 dagdelen (vergelijkbaar met de huidige BiC, opleidingsdagen over het jaar verdeeld) Volledige MBO opleiding (combi van sociaal cultureel, didactisch, artiest) Certificeerbare eenheid 'Circus' voor MBO Fulltime HBO-opleiding tot circusdocent (4 jaar) Overige (geef nadere toelichting wanneer nodig) 6. Betalingsbereidheid Om de betalingsbereidheid te kunnen testen werken we hier met een voorbeeld van een particuliere opleiding. Dit voorbeeld is gebaseerd op een kostprijsberekening, in welke geen subsidies of andere externe bijdragen zijn meegenomen. Bij de beantwoording van de volgende vraag willen we graag dat u uitgaat van de volgende situatie: Een opleiding vergelijkbaar met de huidige BiC (een bijscholing van ongeveer 40 dagdelen) met een kostprijs van ongeveer €1750,- exclusief reis- en verblijfkosten. We willen u verzoeken voor de beantwoording van onderstaande vragen uit te gaan van dit rekenvoorbeeld. *8. Hoeveel is uw jeugdcircus bereid bij te dragen aan één opleidingsplaats bij de hierboven omschreven cursus (excl. bijkomende reis- en verblijfkosten): niets minder dan € 500 tussen € 500 - € 1000 Rapportage onderzoek opleiding tot circusbegeleider na de Tip-regeling
29
tussen € 1001 - € 1500 tussen € 1501 - € 2000 meer dan € 2000 Overige (geef nadere toelichting wanneer nodig) *9. Aanvullende vragen over betalingsbereidheid Indien uw jeugdcircus niet bereid is alle kosten te vergoeden hoe vindt u dan dat de rest van de kosten bij voorkeur gefinancierd moeten worden. Graag uw keuze kort toelichten. Is uw jeugdcircus ook bereid bij te dragen aan de reis- en verblijfkosten? Graag uw keuze kort toelichten. *10. De laatste vragen gaan over het aannamebeleid van uw jeugdcircus, gelieve kort en bondig te antwoorden. Welk opleidingsniveau, moeten uw zelfstandige lesgevers (begeleiders/docenten) bij voorkeur minimaal hebben? Het gaat hier enkel om het niveau, niet om de richting en ook nog niet afgeronde opleidingen tellen mee. Graag een indicatie van het niveau (bijv. maakt niet uit, VMBO, HAVO/VWO, MBO, HBO, WO) plus een korte toelichting. Hoe belangrijk vindt dat uw zelfstandige lesgevers het hierboven genoemde opleidingsniveau daadwerkelijk hebben? Graag uw keuze kort toelichten. Is het om bij uw jeugdcircus les te kunnen geven (in de rol van trainer/docent) wenselijk of noodzakelijk om een opleiding gericht op circus, een verwante discipline (bijv. dans of drama) of lesgeven/omgaan met kinderen en jongeren gevolgd te hebben? Graag uw antwoord kort toelichten. 8. Dank u wel! We danken u hartelijk voor het invullen van deze enquête. Zodra ons onderzoek is afgerond en gepresenteerd ontvangt u van ons een samenvatting van de uitkomsten. Met vriendelijke groet, mede namens Circomundo Dana Linckens en Harry Vos
Rapportage onderzoek opleiding tot circusbegeleider na de Tip-regeling
30
E. Competenties huidige BiC Circomundo, Versie: 28-04-2011 Tabel 1 Overzicht competenties huidige BiC
Pedagogisch/
psychologisch
Assistent trainer animator
Circusbegeleider
Algemeen Kan (onder begeleiding) een hele circusgroep goed plenair inlichten en instrueren:
Kan zelfstandig een circusgroep plenair inlichten en instrueren. Kan een workshopgroep zelfstandig begeleiden Kan zelfstandig een groep begeleiden in het maken van een act Kan gecompliceerde groepsprocessen herkennen, verwoorden en hanteren. Kan stimuleren en motiveren.
-Aandacht vragen, stimuleren -Hoe geef je een instructie (6x W; wie, wat, waar, welke manier, wanneer, wat daarna) Kan verschillende werkvormen hanteren (klassikaal, individueel, groepjes, stroomvorm) Kent doel en verschillende vormen van warming up (spelletjes) Kan met afgeleide verantwoordelijkheid werken met een groep van 6-8 kinderen Kan eenvoudige groepsprocessen herkennen, verwoorden en hanteren. Zelfhantering: Kan reflecteren op eigen handelen in een groep jonge kinderen Heeft inzicht in eigen grenzen Kent enkele handelingsalternatieven en kan deze toepassen Kan inschatten wanneer handelingsalternatieven nuttig zijn Kan het bovenstaande onder woorden brengen Is in staat feedback te geven en te ontvangen Veiligheid
Waarborgt veiligheid Kan in geval van een ongeluk volgens de vooraf besproken afspraken handelen; deze beperken zich tot in principe het hulp inroepen en zich eventueel ontfermen over de rest van de groep. Kent de veiligheidsnormen en hanteert deze, zowel wat betreft opstelling in de zaal, materiaal, als bij het aanleren van truuks Is in staat te signaleren waar zich problemen voordoen, fysiek en sociaal Is in staat tijdig adequate hulp in te roepen als problemen voor hem/haar niet meer te hanteren zijn.
Techniek
Basiskennis belangrijkste technieken en weet hoe die over te dragen op minstens één manier. Technieken zijn: Jongleren met 3 doekjes, met 3 balletjes, met 3 kegels Draaibordjes, meerdere manieren van opstarten Diabolo, aandrijven, corrigeren, opgooien en vangen, knopen Devil stick basis Koprollen voorwaarts / achterwaarts, handstand tegen de muur,radslag
Zelfhantering: Kan reflecteren op eigen handelen in een groep jonge kinderen Heeft inzicht in eigen grenzen Kent enkele handelingsalternatieven en kan deze toepassen Kan inschatten wanneer handelingsalternatieven nuttig zijn Kan het bovenstaande onder woorden brengen Is in staat feedback te geven en te ontvangen Begeleiding Kan assistent-docenten en collaga‟s adequaat feedback geven Kan (assistent-) docenten in opleiding adequaat feedback geven gericht op hun leerproces. Geeft leiding aan en stimuleert lesassistenten Creëert sociaal-veilig klimaat waarin deelnemers zich durven uit te spreken. Kan ongewenst gedrag benoemen en sturen. Is in staat te signaleren waar zich problemen voordoen, fysiek en sociaal. Kan deze problemen zelfstandig aanpakken. Kent de veiligheidsnormen en hanteert deze, ook bij uitvoering van truuks.
Rapportage onderzoek opleiding tot circusbegeleider na de Tip-regeling
31
Springen met de minitramp,Salto Ballopen Eenwielfietsen, opstappen, rondjes rijden linksom/rechtsom, afstappen Steltlopen, veiligheid, door de zaal lopen Koorddansen, hoe lopen Veilig werken in de trapeze en tissue Didaktisch/
Methodisch
Nadruk ligt op hoe je een kind in welke stappen iets leert: -Kan kinderen helpen het basisniveau te bereiken -Heeft kennis van de correlatie tussen fysieke ontwikkeling en leeftijd - Kan op een leeftijdsconforme manier uitleggen -Weet hoe circustechnieken adequaat kunnen worden aangeleerd -Kent de grenzen en mogelijkheden van jongere kinderen op circustechnisch gebied. Kan werken met schriftelijke opdrachten of leskaarten
Kan vanuit een curriculum een les didaktsch en methodisch schriftelijk voorbereiden en vertalen in leskaarten. Kan op een leeftijdsconforme manier uitleggen. Weet hoe circustechnieken adekwaat kunnen worden aangeleerd. Kent de grenzen en mogelijkheden van jongere kinderen op circustechnisch gebied. Kan hulp verlenen bijvoorbeeld in het ondersteunen in een sprong, kan vangen als het misgaat. Kent meerdere manieren om truuks aan te leren.
Artistiek
Met opdracht lesonderdelen aanbieden Kan een eenvoudige act maken met een opkomst, een gezamenlijk en individueel trucje en afsluiting Kan creativiteit en fantasie van kinderen aanboren, experimenteren met materialen ed. Heeft enig inzicht en vaardigheid in het werken met theatrale middelen: werken aan choreografie, lef en presentatie van kinderen, verbeeldingskracht, spanningsopbouw, experimenteren met materialen. Is in staat om te werken met opwarmingen en eenvoudige oefeningen om de verbeelding en creativiteit van de deelnemers te prikkelen. Weet hoe en waarom deze werkvormen gebruikt kunnen worden spanningsopbouw, experimenteren met materialen.
Kan creativiteit, fantasie van kinderen aanboren, experimenteren met materialen ed. Kan werken met opwarmingen en oefeningen om de verbeelding en creativiteit van de deelnemers te prikkelen. Kan een voorstelling of presentatie neerzetten als afsluiting van een jaar werken met een circusgroep of voor een andere gelegenheid . Kan een voorstelling maken waarin eigenheid en schoonheid naar voren komen en waarin een thematische verbinding verwerkt is. Heeft zicht op de ontplooiing van individu en groep, en kan de ontwikkeling van de eigenheid en creativiteit begeleiden en zichtbaar maken. Inspireert individu en groep. Heeft inzicht en vaardigheid in het werken met theatrale middelen: werken aan choreografie, lef en presentatie van kinderen, verbeeldingskracht, spanningsopbouw, experimenteren met materialen. Kan gerichte speloefeningen inzetten om de deelnemers meer theatrale vaardigheden bij te brengen. Hij of zij kan in de regie van voorstellingen deze inzichten hanteren.
Organisatie en beleid//
Kan functioneren in een team Is in staat inbreng in een team te hebben. Kent het eigen jeugdcircus.
Kan functioneren in een team. Is in staat inbreng in een team te hebben. Kennis en vaardigheden op grote lijnen op het gebied van artistieke ontwikkeling, pedagogiek en circustechniek. Aanmoediging/verplichting vakkennis bij te houden. Kan vanuit visie/missie/strategie vertaling naar activiteiten maken
Werkveld
Heeft enige kennis van het jeugdcircusveld van Nederland Heeft enige kennis van opleidingsmogelijkheden voor jonge artiesten en docenten
// Kent het jeugdcircusveld van Nederland. Kent opleidingsmogelijkheden voor jonge artiesten en docenten. Is in staat problemen en mogelijkheden (op het gebied van …) te signaleren en te benoemen. Is in staat actief en zelfstandig problemen en
Rapportage onderzoek opleiding tot circusbegeleider na de Tip-regeling
32
mogelijkheden aan te pakken. Speelt een actieve rol in de circusorganisatie Is in staat en bereid deeltaken op zich te nemen.
Rapportage onderzoek opleiding tot circusbegeleider na de Tip-regeling
33
F. Kader EQF / NLQF: Niveau 3
Niveau 4:
Rapportage onderzoek opleiding tot circusbegeleider na de Tip-regeling
34
G. Overzicht vergelijking niveaus Tabel 2 Overzicht vergelijking niveaus
Context
BiC eindtermen: Circusbegeleider Kan zelfstandig een circusgroep plenair inlichten en instrueren. Kan een workshopgroep zelfstandig begeleiden Kan zelfstandig een groep begeleiden in het maken van een act Kan gecompliceerde groepsprocessen herkennen, verwoorden en hanteren. Kan stimuleren en motiveren. Creëert sociaal-veilig klimaat waarin deelnemers zich durven uit te spreken. Kan ongewenst gedrag benoemen en sturen.
EYCO Managing the group. Being in charge of an introductory workshop and small circus projects (short term, low technical level projects) Managing a drop-in workshop. (The basic trainer. (level 2)
NLQF niveau 3 Een herkenbare, wisselende leefen werkomgeving.
NLQF niveau 4 Bezit brede of specialistische kennis van materialen, middelen, feiten, abstracte begrippen, theorieën, ideeën, methoden en processen van en gerelateerd aan een beroep en kennisdomein.
Bezit kennis van materialen, middelen, feiten, kernbegrippen, eenvoudige theorieën, ideeën,
Reproduceert en analyseert de kennis en past deze toe. Evalueert en integreert
Kan creativiteit, fantasie van kinderen aanboren, experimenteren met materialen ed.
Kennis
Heeft zicht op de ontplooiing van individu en groep, en kan de ontwikkeling van de eigenheid en creativiteit begeleiden en zichtbaar maken. Inspireert individu en groep. Kan vanuit visie/missie/strategie vertaling naar activiteiten maken Kent het jeugdcircusveld van Nederland. Kent opleidingsmogelijkheden voor jonge artiesten en docenten.
Rapportage onderzoek opleiding tot circusbegeleider na de Tip-regeling
Kennis en vaardigheden op grote lijnen op het gebied van artistieke ontwikkeling, pedagogiek en circustechniek.
Toepassen van kennis
Kan werken met opwarmingen en oefeningen om de verbeelding en creativiteit van de deelnemers te prikkelen. Kan een voorstelling of presentatie neerzetten als afsluiting van een jaar werken met een circusgroep of voor een andere gelegenheid . Kan een voorstelling maken waarin eigenheid en schoonheid naar voren komen en waarin een thematische verbinding verwerkt is. Kent de veiligheidsnormen en hanteert deze, ook bij uitvoering van truuks. Kan vanuit een curriculum een les didactisch en methodisch schriftelijk voorbereiden en vertalen in leskaarten. Kan op een leeftijdsconforme manier uitleggen. Weet hoe circustechnieken adequaat kunnen worden aangeleerd.
methoden en processen van en gerelateerd aan een beroep en kennisdomein.
The basic trainer possesses good group management skills. He has a sufficient knowledge to be in charge of an introductory workshop to circus arts.
gegevens en ontwikkelt strategieën voor het uitvoeren van diverse (beroeps)taken. Signaleert beperkingen van bestaande kennis in de beroepspraktijk en in het kennisdomein en onderneemt actie. Analyseert redelijk complexe (beroeps) taken en voert deze uit. Reproduceert de kennis en past Reproduceert en analyseert deze toe. de kennis en past deze toe. Signaleert beperkingen van Evalueert en integreert bestaande kennis in de gegevens en ontwikkelt beroepspraktijk en in het strategieën voor het uitvoeren kennisdomein en onderneemt van diverse (beroeps)taken. actie. Signaleert beperkingen van Voert (beroeps)taken die tactisch bestaande kennis in de en strategisch inzicht vereisen uit beroepspraktijk en in het met behulp van een eigen keuze uit kennisdomein en onderneemt en een combinatie van actie. standaardprocedures en methodes Analyseert redelijk complexe (beroeps)taken en voert deze uit.
Rapportage onderzoek opleiding tot circusbegeleider na de Tip-regeling
Probleemoplossende vaardigheden
Kent de grenzen en mogelijkheden van jongere kinderen op circustechnisch gebied. Kan hulp verlenen bijvoorbeeld in het ondersteunen in een sprong, kan vangen als het misgaat. Kent meerdere manieren om truuks aan te leren. Heeft inzicht en vaardigheid in het werken met theatrale middelen: werken aan choreografie, lef en presentatie van kinderen, verbeeldingskracht, spanningsopbouw, experimenteren met materialen. Kan gerichte speloefeningen inzetten om de deelnemers meer theatrale vaardigheden bij te brengen. Hij of zij kan in de regie van voorstellingen deze inzichten hanteren. Kan assistent-docenten en collega’s adequaat feedback geven Kan (assistent-) docenten in opleiding adequaat feedback geven gericht op hun leerproces. Geeft leiding aan en stimuleert lesassistenten Is in staat te signaleren waar zich problemen voordoen, fysiek en sociaal. Kan deze problemen zelfstandig aanpakken. Is in staat problemen en mogelijkheden (op het gebied van …) te signaleren en te benoemen.
Onderkent ingewikkelde problemen in de beroepspraktijk en in het kennisdomein. Lost deze planmatig op door gegevens te identificeren en te gebruiken.
Rapportage onderzoek opleiding tot circusbegeleider na de Tip-regeling
Onderkent en analyseert redelijk complexe problemen in de beroepspraktijk en in het kennisdomein. Lost deze planmatig en op creatieve wijze op door gegevens te identificeren en te gebruiken.
Leer- en ontwikkelvaardigheden
Informatievaardigheden
Is in staat actief en zelfstandig problemen en mogelijkheden aan te pakken. Speelt een actieve rol in de circusorganisatie Is in staat en bereid deeltaken op zich te nemen. Kan reflecteren op eigen handelen in een groep jonge kinderen Heeft inzicht in eigen grenzen Kent enkele handelingsalternatieven en kan deze toepassen Kan inschatten wanneer handelingsalternatieven nuttig zijn Kan het bovenstaande onder woorden brengen Is in staat feedback te geven en te ontvangen Aanmoediging/verplichting vakkennis bij te houden.
Vraagt ondersteuning bij verdere ontwikkeling na reflectie en beoordeling van eigen (leer)resultaten.
Ontwikkelt zich door reflectie en beoordeling van eigen (leer)resultaten.
Verkrijgt, verwerkt en combineert informatie over materialen, middelen, feiten, kernbegrippen, eenvoudige theorieën, ideeën, methoden en processen van en gerelateerd aan een beroep en kennisdomein.
Verkrijgt, verwerkt en combineert brede en specialistische informatie over materialen, middelen, feiten, abstracte begrippen, theorieën, ideeën, methoden en processen van en gerelateerd aan een beroep en kennisdomein. Communiceert op basis van in de context en beroepspraktijk geldende conventies met gelijken, leidinggevenden en cliënten. Werkt samen met gelijken, leidinggevenden en cliënten.
Communicatievaardigheden
Communiceert op basis van in de context en beroepspraktijk geldende conventies met gelijken, leidinggevenden en cliënten.
Verantwoordelij Kan functioneren in een team. k-heid en Is in staat inbreng in een team te hebben.
Werkt samen met gelijken, leidinggevenden en cliënten.
Rapportage onderzoek opleiding tot circusbegeleider na de Tip-regeling
zelfstandigheid
Draagt verantwoordelijkheid voor resultaten van een afgebakend takenpakket en studie. Draagt gedeelde verantwoordelijkheid voor het resultaat van het routinewerk van anderen
Rapportage onderzoek opleiding tot circusbegeleider na de Tip-regeling
Draagt verantwoordelijkheid voor resultaten van eigen activiteiten, werk en studie. Draagt gedeelde verantwoordelijkheid voor het resultaat van het werk van anderen.
H. Bijlage Kostenoverzicht
Administratie
inschrijving kennismaking, toelating certificering Overleg docenten coördinatie / hoofddocent evaluatie Reis- en verblijfkosten Contact leerling orientatie / toelating lessen Beoordeling Kwaliteitszorg raad van advies pdca Totalen
Kengetallen Nacalculatie
2 2 2 3
120 120 120 180
180 180 180 270
10 2
600 120
2 42 2 4 2 73
220 4620 120 240 120 6580
900 180 1460 300 6300 300 360 180 10790
al en To t
rs e Di ve
ng Te le f re oon pr , P e ta sen R, tie -
Af sc hr
ijv i
at e ko r iaa st len
M
Pe rs o k o ne e st ls en -
Su
Lo k
Da gd ee l
bc at e
go rie Ca te
op basis van 10 leerlingen at ko iest en
Kostendekkend
go rie
Integrale kostprijs BIC Kostenplaatsen:
900
2250
1460 11440
0
0
0
420 600 300 0 € 17.370,00
kostprijs vergaderkosten Vergaderlokatie voorbereidingsaantal per docent p dd p dd Les-lokatie p dd pdd kosten p dd dagdeel leerlingen leerling 150 90 110 60 3 10 1737,00 FTE totaal (in uren) FTE docenten FTE administratie FTE coördinatie 438,00 131 10,00 30,00
Verantwoording Advies: Robbert Baars, Kunstfactor Kengetallen: Kunstfactor Benchmarks: Hogeschool Utrecht, Hogeschool Rotterdam, ROC Midden Nederland, Kunstencentrum Groningen, Rotterdam centrum voor theater, Kunstbalie Brabant, Huis van Puck Methode ABC berekening (activity based), Peter Meyvis Buiten beschouwing: Werkgeverslasten CircoMundo, vaste kosten werkplek, netto productieve uren Circo Mundo,
Rapportage onderzoek opleiding tot circusbegeleider na de Tip-regeling