Rapportage effectiviteit en efficiency beleid en uitvoering m.b.t. re-integratie gemeente Best in de periode 2004 - 2011
Rekenkamercommissie de Groene Rand Januari 2013
2
Inhoudsopgave A.
BESTUURLIJK DEEL
1.
Inleiding
7
1.1. 1.2. 1.3. 1.4. 1.5. 1.6.
Aanleiding Casuïstiek Doel van het onderzoek, centrale onderzoeksvraag en afgeleide vragen Onderzoeksaanpak Maatstaf voor het effect van het re-integratiebeleid Leeswijzer
7 7 9 10 11 12
2.
Conclusies en aanbevelingen
13
2.1. 2.2. 2.3. 2.4. 2.5. 2.6.
Kaderstelling Uitvoering Kosten Informatievoorziening en controle Resultaten Vergelijking met andere gemeenten
13 14 16 17 18 19
3.
Toekomst
21
3.1 3.2 3.3. 3.4.
Inleiding WWNV en Participatiewet Literatuuronderzoek Meedenken over de toekomst
21 21 23 23
4.
Bestuurlijke reactie en nawoord rekenkamercommissie
29
B.
ONDERZOEKSRAPPORTAGE
5.
Kaderstelling
37
5.1. 5.2. 5.3. 5.4. 5.5. 5.6. 5.7.
Inleiding Coalitieprogramma Nota Werk en Inkomen Verordening Overige beleidsstukken Programmabegrotingen Betrokkenheid van de gemeenteraad
37 37 37 39 40 40 41
3
6.`
Uitvoering
43
6.1. 6.2. 6.3. 6.4. 6.5. 6.6. 6.7. 6.8. 6.9.
Inleiding Organisatie Klantmanagement en klantregistratie Inzet en inkoop van instrumenten Werkgeversbenadering Gesprekken met re-integratiebedrijven Instrumentarium ten behoeve van de klantmanagers Diverse rapporten met betrekking tot de bedrijfsvoering Uitvoering in de toekomst
43 43 45 46 48 48 49 50 53
7.
Kosten
55
7.1. 7.2. 7.3. 7.4.
Inleiding I-budget W-budget/participatiebudget Totale kosten in de periode 2004 tot en met 2011
55 55 56 58
8.
Informatie en controle
61
8.1. 8.2. 8.3. 8.4.
Inleiding Inhoud Managementinformatie Raadsinformatie Afronding
61 61 62 63
9.
Resultaten/effectiviteit van beleid
65
9.1. 9.2. 9.3. 9.4. 9.5. 9.6. 9.7. 9.8.
Inleiding Uitstroom in verband met aanvaarding van arbeid Management-informatie Re-integratiepositie Selectie uitstroom Rapporten over effectiviteit Dossieranalyse Interviewresultaten
65 65 66 67 68 69 70 72
10.
Vergelijking Best met andere gemeenten
10.1. 10.2. 10.3. 10.4. 10.5. 10.6. 10.7.
Inleiding Impressie van het cliëntenbestand van Best Verloop aantal huishoudens met een bijstandsuitkering in Noord Brabant Rapport Stimulansz Kosten van re-integratie vergeleken met verloop van het aantal huishoudens Vergelijking van Best met vijf vergelijkbare gemeenten Vergelijking van Best met de andere vier “rekenkamergemeenten”
C.
BIJLAGEN
73 73 74 74 75 75 76
Zie website: www.degroenerand.nl
4
DEEL A: BESTUURLIJK DEEL
5
6
1.
Inleiding
1.1.
Aanleiding
Op 9 januari 2012 had de rekenkamercommissie een overleg met alle fractievoorzitters van gemeente Best. Aan de orde was onder andere de keuze voor onderzoeksonderwerpen voor het jaar 2012 en 2013. In dit gesprek kwam onder andere de wens van (veel) fracties naar voren naar een onderzoek naar re-integratie. In de toelichting hierop door de fractievoorzitters stond de behoefte centraal om met het onderzoek het re-integratiebeleid te evalueren met het oog op het leveren van bouwstenen voor de toekomst. De rekenkamercommissie voerde ter oriëntatie op 3 februari 2012 een gesprek met het afdelingshoofd Gemeentewinkel a.i. en de teamcoördinator klantmanagers re-integratie. Tevens nam de rekenkamercommissie kennis van het interne rapport inzake de samenwerking van Best met stichting de Omslag op het terrein van re-integratie. De Rekenkamercommissie heeft op grond van het gesprek met de fractievoorzitters en aanvullende oriëntatie besloten een onderzoek uit te voeren naar de effectiviteit en efficiency van het re-integratiebeleid in de gemeente Best over de periode 2004 t/m 2011, gericht op het aan het werk helpen van mensen met een bijstandsuitkering. 1.2.
Casuïstiek
Sinds 2004 zijn gemeenten zelf financieel verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wet Werk en Bijstand (WWB). In 2008 is door de modernisering van de WSW ook de financiering van de WSW direct naar gemeenten gegaan. Het is aan gemeente zelf om te bepalen welke instrumenten in het kader van re-integratie en participatie worden ingezet. Ook de verdeling van re-integratie inspanningen over verschillende cliënten en doelgroepen kan zelf bepaald worden. Voor de uitvoering kunnen zij ervoor kiezen dit zelf uit te voeren of in een gemeenschappelijke regeling te doen. Na de invoering van de WWB bleek dat landelijk het bijstandsbestand snel daalde met inzet van slechts een gedeelte van de beschikbare re-integratiemiddelen. Sinds de economische crisis en recessie in 2008 is het bijstandsniveau weer aan het oplopen en blijken ook steeds meer gemeenten het volledige re-integratiebudget (inclusief reserves) te besteden. Daarnaast heeft Den Haag aangekondigd fors te zullen bezuinigen op de re-integratiemiddelen. Voor de gemeente is het dus zaak om met minder middelen toch een goed resultaat op het terrein van re-integratie en participatie te boeken. Vragen die beantwoord moeten worden zijn onder meer: Voor wie zetten we nog re-integratiemiddelen in en voor wie niet meer? Is ons instrumentarium nog te betalen en hoe gaan we om met de sociale werkvoorziening? Welke aanpak werkt voor welke doelgroepen en voor wie en hoe heeft gemeente Best het de afgelopen jaren gedaan? Om antwoord te krijgen op deze vragen voert de rekenkamercommissie een onderzoek uit naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van het re-integratiebeleid.
7
De invoering van de Wet Werk en Bijstand (WWB) in 2004 heeft de uitvoering en verantwoordelijkheden van de bijstandsverlening en re-integratie bij gemeenten neergelegd. Kerngedachte van de WWB is dat iedere Nederlander in zijn of haar eigen bestaan moet voorzien. (“werk boven inkomen”). Pas wanneer dat niet lukt, is een uitkering mogelijk. Voor gemeenten betekende de invoering van de WWB meer financiele verantwoordelijkheid, maar ook meer beleidsvrijheid. Zo mogen gemeenten zelf keuzes maken met betrekking tot het in te zetten re-integratiebeleid en het aanbod van re-integratievoorzieningen. Sinds 2006 hebben de gemeenten hier de vrijheid bij gekregen om zelf re-integratietaken uit te voeren. Bij de uitvoering van de WWB worden twee budgetten door het Rijk beschikbaar gesteld. Het gaat hier om het zogenaamde inkomensdeel en het participatiebudget. De hoogte van deze budgetten wordt voor grotere gemeente (groter dan 40.000 inwoners) bepaald aan de hand van een verdeelmodel waarin op basis van sociaal economische kenmerken een verdeelsleutel wordt toegepast bij de verdeling van het macrobudget over de individuele gemeenten. Voor gemeenten met minder dan 25.000 inwoners geldt het historisch verdeelmodel. Hierbij geldt dat het budget volledig bepaald wordt door het historisch aandeel in de bijstandsuitgaven van het jaar t-2. Best valt tussen beide groottegroepen en krijgt budget toegekend deels op basis van objectieve criteria en deels op grond van historische cijfers. Inkomensdeel Het inkomensdeel is het budget dat bestemd is voor de verstrekking van uitkeringen. Eventuele overschotten mogen gemeenten vrij besteden, maar eventuele tekorten moeten ook zelf worden opgevangen. Wanneer een gemeente in een bepaald jaar een tekort heeft op het inkomensdeel van meer dan 10% dan kan zij onder voorwaarden aanspraak maken op een Incidentele Aanvullende Uitkering (IAU). De IAU geeft een compensatie voor de tekorten boven de 10%. De eerste 10% is altijd voor rekening van de gemeente. Voor gemeenten met minder dan 40.000 inwoners is de voornaamste voorwaarde voor het ontvangen van de IAU dat er naast een tekort van meer dan 10% sprake moet zijn van een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt. Participatiebudget Het participatiebudget is een geoormerkt budget dat een uitkering bevat voor onder andere reintegratievoorzieningen (SZW-deel). Daarnaast zijn er middelen voor inburgering en educatie. Dat het budget geoormerkt is betekent dat gemeenten het budget alleen aan deze taken mogen besteden. Tot 2010 mochten gemeenten van eventuele overschotten 75% overhevelen naar het volgende jaar. Vanaf 2010 mogen gemeenten nog maar 25% van het budget meenemen. Het SZW-deel van het participatiebudget mogen gemeenten inzetten voor allerlei zaken die betrekking hebben op re-integratie en/of participatie. Uitvoeringskosten mogen niet uit het budget betaald worden. Dit dient betaald te worden uit het Gemeentefonds en andere eigen middelen.
8
1.3.
Doel van het onderzoek, centrale onderzoeksvraag en afgeleide vragen
Het is van belang een scherp beeld te krijgen in de beste inzet van middelen uit het participatiebudget gelet op de aankomende nieuwe wet Werken naar Vermogen per 1 januari 20131 en de forse budgetkortingen die daarmee gepaard gaan. Hierbij staat de vraag centraal wat de gemeente Best heeft bereikt met haar re-integratiebeleid, met de daarbij behorende uitvoering en inzet van instrumenten en trajecten en tegen welke kosten, om vervolgens aanbevelingen te kunnen doen voor toekomstig beleid en uitvoering met beperktere middelen. Als centrale onderzoeksvraag heeft de rekenkamercommissie geformuleerd: Onderzoek in hoeverre het re-integratiebeleid in Best doelmatig en doeltreffend wordt uitgevoerd. Geef hierbij aan welke verworvenheden uit het verleden behouden moeten blijven en geef bouwstenen voor de toekomst. Hiervan zijn de volgende zeven thema’s en bijbehorende vragen afgeleid Kaderstelling • Welke beleidsdoelstellingen streeft de gemeente Best met het re-integratiebeleid in het kader van de Wet werk en bijstand (Wwb) na? • Zijn deze doelen (voldoende) SMART geformuleerd? • In welke mate is de gemeenteraad vanuit dualistisch oogpunt betrokken bij de bepaling van het arbeidsmarkt-, werkgelegenheids- en re-integratiebeleid volgens de Wwb? Uitvoering • Op welke wijze vindt de uitvoering van het beleid in de praktijk plaats? • Welke middelen (personeel, inhuur, uitbesteding) worden ingezet en welke maatregelen worden genomen om de toeleiding van klanten naar (duurzaam) werk of één van de tussendoelen (zoals sociale activering) te vergroten? • Welke partijen spelen een rol bij de uitvoering van het beleid? • Welke rollen en verantwoordelijkheden hebben de verschillende partijen? Kosten • Wat zijn de totale kosten van het gemeentelijk re-integratiebeleid • Wat is het financiële effect op het niveau van de Wwb als geheel (inclusief het inkomensdeel)? Informatievoorziening en controle • Hoe is de informatievoorziening over het re-integratiebeleid en de resultaten daarvan van het college aan de raad te kwalificeren in termen van tijdigheid, volledigheid en juistheid? • Op welke wijze geeft de gemeenteraad invulling aan zijn controlerende taken voor wat betreft het re-integratiebeleid? • Vormt de door het college verstrekte informatie hiervoor voldoende basis?
1
Ten tijde van de uitvoering van het onderzoek is komen vast te staan dat de Wet Werken naar Vermogen controversieel is verklaard en (voorlopig) niet doorgaat.
9
Resultaten • Wat zijn de concrete resultaten van het gemeentelijk re-integratiebeleid in het licht van de beleidsdoelen? • Welke inzet, welke instrumenten/trajecten zijn effectief geweest? • Wat is de mate van duurzaamheid van deze resultaten? (doeltreffendheid) ook in het licht van de actuele (landelijke) ontwikkelingen? (bezuinigingen). Best in vergelijking tot andere gemeenten • • • •
Hoe ziet het cliëntenbestand van Best eruit? Hoe ziet de ontwikkeling van het aantal uitkeringsgerechtigden in Best eruit, in vergelijking tot andere gemeenten? Maakt Best, in verhouding tot andere gemeenten, meer of minder kosten in verband met re-integratie? Hoe verhoudt de effectiviteit van Best zich tot die van vergelijkbare gemeenten/ gemeenten in het gebied van rekenkamer de groene rand?
Toekomst • Welke leerpunten resulteren er uit het onderzoek mede gericht op een toekomstige uitvoering die met veel minder middelen moet plaatsvinden. 1.4.
Onderzoeksaanpak
Het onderzoek richt zich op de periode 2004-2011. In het kader van het onderzoek zijn de volgende werkzaamheden uitgevoerd: Deskresearch Om een beeld te krijgen van het (voorgenomen) beleid van gemeente Best zijn in eerste instantie alle relevante (beleids-)documenten bestudeerd. Het gaat dan onder meer over het collegeprogramma, beleidsnota’s, verordeningen, managementrapportages, diverse evaluaties, interne rapporten met betrekking tot het functioneren van sociale zaken, aanbestedingen, raadsmededelingen en P&C-instrumenten. Interviews met in de gemeente Best actieve personen Er zijn gesprekken gevoerd met (financiële) beleidsmedewerkers, (oud-) managers, bestuurders en uitvoerders binnen de gemeente Best. Deze gesprekken geven een beeld van de inhoud van het beleid, het uitvoeringsproces en de wijze waarop de informatiehuishouding en -voorziening is ingericht. Interviews met maatschappelijk en re-integratiepartners Ook zijn (afzonderlijke) gesprekken gevoerd met vertegenwoordigers van de (belangrijkste) partijen waarmee Best samenwerkt op het terrein van re-integratie maakten deel uit van het onderzoek. Hiermee werd getracht een beeld te krijgen van de wijze van samenwerking tussen Best en haar maatschappelijke partners. Dit betreft: • • •
Stichting de Omslag P.O.R. W.S.D.
10
Voor een opsomming van de personen waarmee de rekenkamercommissie in het kader van dit onderzoek heeft gesproken wordt verwezen naar bijlage 1 bij dit rapport. Analyse financiële informatie De in de boekhouding voorhanden gegevens inzake de jaren 2004 tot en met 2011 zijn opgevraagd om zicht te krijgen op zaken als: • Uitgaven en inkomsten Participatiebudget • Uitgaven en inkomsten I-budget • Participatiebudget uitgaven per re-integratiepartner • Uitgaven per individuele klant Benchmark Vergelijking met andere gemeenten vond plaats door gebruikmaking van landelijk beschikbare gegevens van het CBS en Stimulansz. 1.5.
Maatstaf voor het effect van het re-integratiebeleid
Om het effect van het re-integratiebeleid vast te kunnen stellen, zijn in de loop der jaren na de invoering van de Wwb de volgende maatstaven ontwikkeld en toegepast: a)
inhoudelijke maatstaf
Omdat de doelstelling van het beleid is mensen uit de uitkering te halen, wordt de mutatie in het aantal bijstandsgerechtigden als maatstaf voor de effectiviteit van het beleid genomen. Daarvan kennen we twee varianten, te weten: a1)
de smalle maatstaf
Als maatstaf voor het effect van het beleid wordt de uitstroom naar werk genomen en van deze groep alleen de cliënten, die in de begeleiding hebben gezeten en die langer dan 12 maanden een baan hebben. a2)
de brede maatstaf
De discussie over de effectiviteit heeft geleid tot het inzicht dat het effect van de ingezette middelen niet uitsluitend aan de uitstroom moet worden afgemeten omdat de weg naar een baan vaak over meerdere stappen c.q. trajecten gaat en dat kost tijd. Daarom moet breder naar de effecten worden gekeken en moeten alle stappen die cliënten vooruit zetten op weg naar uitstroom worden geregistreerd. Voor de bredere maatstaf is de re-integratiepositie ontwikkeld. Daarbij worden als maatstaf voor het effect van de re-integratiemaatregelen alle bewegingen van cliënten omhoog en omlaag op de re-integratiepositie genomen. Door over de effecten vooraf een prestatienorm af te spreken kan achteraf vastgesteld worden of door het beleid de beoogde doelstelling is gerealiseerd. In die zin is dan sprake van een effectief beleid en kunnen zowel gemeenteraad als college de aan het toegedachte rollen van kaderstelling, uitvoering en controle op beleid spelen.
11
b)
de financiële maatstaf
Daarnaast is er de financiële, uit de wet voortkomende, maatstaf die bepaalt dat het wenselijk is dat de gemeente met de uitgaven voor bijstand onder het inkomensdeel blijft. Het is geen absolute maatstaf, maar als de inspanningen om bijstandsgerechtigden aan werk te helpen niet leiden tot een aansluiting bij de door het Rijk veronderstelde ontwikkeling, is het I-deel niet toereikend en is er alle aanleiding om het beleid nog eens kritisch te bezien. Dat geldt zeker in een tijd dat de centrale overheid omvangrijke bezuinigingen op de sociale uitgaven heeft aangekondigd. In dit rapport wordt de brede maatstaf en de financiële maatstaf gehanteerd. Dit houdt in dat niet alleen wordt gekeken naar uitstroom maar ook naar migraties op de re-integratiepositie. Daarnaast wordt gekeken naar de uitgaven van het inkomensdeel. 1.6.
Leeswijzer
Dit rapport valt uiteen in een bestuurlijk deel en een onderzoeksrapportage. In de hoofdstukken 2 en 3 (bestuurlijk deel) komen de conclusies en aanbevelingen resp. de bestuurlijke reactie van het college en het nawoord van de rekenkamercommissie aan bod. De indeling van het onderzoeksrapport is analoog aan de zeven thema’s zoals hierboven verwoord. Aan het eind van ieder hoofdstuk worden afzonderlijke conclusies getrokken. Hiermee wordt de toegankelijkheid van het rapport voor de lezer vergroot
12
2.
Conclusies en aanbevelingen
2.1.
Kaderstelling
Conclusies Doelstellingen vastgelegd in beleidsdocumenten De rekenkamercommissie stelt vast dat de doelstellingen (voldoende) in kaart gebracht zijn. De doelstellingen die gemeente Best nastreeft met het re-integratiebeleid zijn vastgelegd in het coalitieprogramma 2010-2014, de beleidsnota Werk en Inkomen 2011, diverse beleidsregels, de begroting en de verordening Wet werk en bijstand van 2009. Deze doelstellingen hebben betrekking op het brede scala waaruit het re-integratiebeleid uiteenvalt. Aan bod komen zowel jeugdigen als volwassenen, uitstroom en stijging op de reintegratiepositie, handhaving, het verrichten van tegenprestaties in de vorm van maatschappelijk nuttige taken etc. SMART formuleringen De doelstelling zoals die in Best zijn geformuleerd zijn voldoende SMART2, voor zover deze zijn opgenomen in de Beleidsnota Werk en inkomen en in de programmabegroting. De doelstellingen volgens het coalitieprogramma zijn voornamelijk kwalitatief uitgedrukt en hebben vooral betrekking op de inspanningen die terzake moeten worden verricht. Gesproken wordt over “bevorderen”, “inspanningen verrichten”, “stimuleren” en “hard optreden”. In de nota Werk en Inkomen wordt gebruik gemaakt van SMARTe indicatoren. Hier wordt gewerkt met percentages (stijgen/dalen) en met absolute aantallen. Dit zelfde geldt voor de programmabegrotingen. Bij al deze indicatoren worden de jaartallen genoemd waarin de gewenste effecten moeten zijn gerealiseerd. Opvallend is dat in de verantwoordingsinformatie niet op alle in de beleidsnota’s genoemde indicatoren wordt ingegaan cq. dat in deze rapportages andere indicatoren worden gebruikt. Hierdoor is er (deels) sprake van een mismatch tussen het formuleren van gewenste resultaten aan de “voorkant” en het rapporteren over het behalen van deze resultaten aan de “achterkant”. Betrokkenheid Gemeenteraad bij het totstandkomen van beleid De gemeenteraad is volgens de Rekenkamercommissie voldoende betrokken (geweest) bij het formuleren van de beleidsnota Werk en Inkomen in 2011. Voor het totstandkomen van deze nota was er overigens helemaal geen sprake van expliciet beleid. Het is thans zaak dat de raad ook betrokken is en blijft bij het monitoren van het behalen van de resultaten van dit beleid en dat de raad tevens betrokken wordt bij het formuleren van nieuw beleid, dat als reactie op toekomstige ontwikkelingen, zal moeten worden geformuleerd. Aanbevelingen RAAD: actualiseer en verbeter het beleidskader De (verantwoording over de) kaderstelling dient verder aangescherpt te worden om de raad beter inzicht te geven in de effecten van beleid. Voor de raad zijn de ontwikkelingen in de toekomst (forse afname van het budget c.q. nieuwe wet- en regelgeving: de “Participatiewet”) een goed moment om voor het onderdeel re-integratie het beleidskader te actualiseren en te verbeteren. Neem hierbij de in het volgende hoofdstuk (toekomst) geformuleerde adviezen en denkbeelden als uitgangspunt. Neem in het nieuwe beleid ten minste het volgende op: 2
Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch, Tijdgebonden
13
• • •
SMART geformuleerde doelstellingen met betrekking tot de migraties op de participatieladder/re-integratiepositie De beleidsindicatoren die een beoordeling van het beleid mogelijk maken De wijze en de tijdstippen waarop de resultaten van het beleid worden teruggekoppeld naar de raad.
RAAD & COLLEGE: stel nieuwe kaders Stel -met het oog op de ontwikkelingen in de toekomst- nieuwe kaders op die aangeven wat de gemeentelijke invulling van het re-integratiebeleid is. Dat kan bijvoorbeeld met de volgende stappen: •
• • • • • 2.2.
Bepaal wat het doel is van de gemeente Best in het kader van de re-integratie. Waar moeten de prioriteiten liggen? Alleen bij uitstroom of meer dan dat? Hoe moet het bestand zich ontwikkelen, uitgedrukt in stappen op de zogenaamde participatieladder/re-integratiepositie? Bepaal hoe dit doel bereikt moet worden (bijvoorbeeld door inzet van externen of door zelf doen) Stel de gewenste/maximale inzet van middelen (personeel/geld) vast Stel vast welke doelgroepen in dit beleid moeten worden geholpen (doelgroep prioritering) Bepaal welke soort instrumenten hieraan moeten bijdragen Bepaal hoe de gemeenteraad geïnformeerd wordt over de resultaten van dit beleid Uitvoering
Conclusies Klantmanagement Al vanaf 2003 maakt gemeente Best gebruik van klantmanagement re-integratie. Gedachte hierachter is dat de klant centraal staat en dat klantmanagers de ontwikkelingen van bijstandsgerechtigden monitoren en bijsturen. Met andere woorden; zij moeten de regie voeren over de inzet van de re-integratietrajecten. Zij moeten de diagnose (laten) stellen, besluiten tot inzet van trajecten, tussentijds de resultaten monitoren en eventueel bijsturen cq. trajecten beëindigen. Medio 2010 heeft gemeente Best een afzonderlijke Jobhunter in dienst genomen. Vanaf medio 2012 is deze functie vervallen. Re-integratietrajecten Vanaf 2004 zijn re-integratietrajecten ruimschoots ingekocht bij diverse bureaus. Uit interviews met een aantal bedrijven is gebleken dat de diagnosestelling door de gemeente vaak te wensen overliet en dat er tussen de gemeente en het betrokken bureau/bedrijf geen afspraken werden gemaakt over de door de bureau’s/bedrijven te bereiken resultaten. Vanaf medio 2012 zullen de werkzaamheden die voorheen door de Omslag werden uitgevoerd, voor een groot deel worden uitgevoerd door Het Goed. De Omslag is met ingang van 1 juli 2012 ontmanteld.
14
Bedrijfsvoering De bedrijfsvoering c.q. de aanpak van re-integratietrajecten is jarenlang aandachtspunt van het management van gemeente Best geweest. Er werden in de periode 2004 tot en met 2008 vier rapporten over geschreven. Opvallend daarbij was dat de kwesties die reeds in 2004 aan de orde kwamen in 2008 wederom, zij het anders geformuleerd, wederom aan de orde kwamen. Aanbevelingen COLLEGE: Inrichting administratie Na vaststelling van de verbeterde kaders moet de administratie zodanig worden ingericht dat het college periodiek kan toetsen of het afgesproken beleid ook wordt uitgevoerd en het via de re-integratiepositie zichtbaar wordt gemaakt. COLLEGE: Tevredenheidsonderzoek Het verdient aanbeveling om periodiek een tevredenheidsonderzoek onder de cliënten te houden en indien de resultaten daarvan daartoe aanleiding geven, het beleid bij te stellen. COLLEGE: Outputfinanciering Maak zakelijke afspraken met bureaus en bedrijven die worden ingehuurd voor reintegratietrajecten. Pas outputfinanciering toe (bijvoorbeeld “no cure, less pay” of zelfs “no cure no pay”), hetgeen inhoudt dat een bedrijf/bureau minder/niet betaald krijgt, indien het gewenste effect (bijvoorbeeld uitstroom naar arbeid) niet (tijdig) wordt bereikt. COLLEGE: Samenwerking het Goed Evalueer de samenwerking met het Goed over drie jaar (30 nov. 2015: einde contract) en ook tussentijds (na ieder jaar). COLLEGE: Eigen medewerkers Maak, voor zover mogelijk, gebruik van de capaciteiten van medewerkers met betrekking tot arbeidsbemiddeling, sollicitatietrainingen etc. Daar waar men kennis en vaardigheden tekort komt moet er opgeleid worden. COLLEGE: Kader voor de werkvloer Ontwikkel beleidsregels en uitvoeringsafspraken ten behoeve van de werkvloer, zodat een uniforme aanpak van re-integratie-inspanningen beter wordt geborgd. . COLLEGE: Social return De rijksoverheid neemt met ingang van 1 juli 2011 bij inkopen en aanbestedingen 'social return' als contractvoorwaarde op. Deze maatregel houdt in dat het Rijk bij aanbestedingen boven de 250.000 euro in het contract opneemt dat er bij de uitvoering van de opdracht ook mensen moeten worden ingezet met een grote(re) afstand tot de arbeidsmarkt. Social return heeft als doel om de uitstroom naar werk te bevorderen voor mensen die zonder reintegratieondersteuning niet aan het werk komen. Neem als gemeente Best het goede voorbeeld van de rijksoverheid over en laat de klantmanagers het opnemen van de voorwaarden c.q. de naleving ervan monitoren. Volgens het inkoop- en aanbestedingsbeleid wordt reeds (in een aantal gevallen systematisch) van social return gebruik gemaakt bij grond- weg- en waterbouwprojecten. Ga na of deze handelswijze ook bij andere projecten/inkopen kan worden toegepast en ga over tot het formuleren van beleidsregels terzake.
15
2.3.
Kosten
Conclusies Kosten in verband met inkoop van re-integratietrajecten In de periode 2004 tot en met 2011 is in totaal € 3.658.000 uitgegeven aan de inzet van reintegratiebedrijven. Dit is gemiddeld € 450.000 per jaar. De meeste uitgaven werden in die jaren gedaan aan Stichting de Omslag, WSD en De Wig. De gemiddelde re-integratie uitgaven per persoon bedroegen circa € 7.000. De kosten per individu verschillen echter aanzienlijk van € 10 tot € 56.000. Inkomensdeel en Werkdeel De kosten met betrekking tot de verstrekte uitkeringen (Inkomensdeel) zijn in Best vanaf 2007 (meer dan 10%) hoger dan de toegekende budgetten. Over de jaren 2007 tot en met 2010 is derhalve een Incidentele Aanvullende Uitkering aangevraagd en ontvangen. In deze jaren, maar ook in de jaren daarna, is dus gebleken dat met het van het rijk verkregen budget niet kon worden volstaan. Ook voor de re-integratie-uitgaven (Werkdeel) heeft gemeente Best een aanvullende (ESF-)subsidie aangevraagd en ontvangen. De komende jaren zal het Werkdeel met minstens 50% worden gereduceerd. Vraag is of en in hoeverre gemeente Best in de toekomst eigen middelen ter beschikking wil stellen om er zo voor te zorgen dat overschrijdingen van de uitgaven uit het Inkomensdeel tot een minimum kunnen worden beperkt. Aanbevelingen COLLEGE: monitor de uitgaven uit het inkomensdeel Houd de uitgaven van het Inkomensdeel nauwkeurig bij. Probeer deze, door een gerichte inzet van het Werkdeel zoveel mogelijk te reduceren, zodat er niet geld op moet worden toegelegd maar er geld overblijft. Stuur dus nauwkeurig op de I-uitgaven en maak nadrukkelijke keuzes voor wat betreft de inzet van het Werkdeel. COLLEGE: uitgaven werkdeel versus uitgaven inkomensdeel Confronteer de kosten van het re-integratiebeleid (rijksbudget, middelen van de gemeente en de uitvoeringskosten) met de opbrengst (mutatie in het Inkomensdeel) zodat antwoord gegeven kan worden op de vraag wat de extra inzet in jaar t heeft opgeleverd voor het volume aan bijstand in jaar t+1 COLLEGE: maatwerk m.b.t. de inzet van middelen Bepaal op individueel en collectief niveau de benodigde inzet van middelen, stel vast hoeveel rijksmiddelen hiertegenover staan en bepaal expliciet de prioriteiten: wat doen we wel en wat doen we niet en hoelang wordt een re-integratietraject voortgezet cq. verlengd? COLLEGE: bepaal de efficiency en effectiviteit van re-integratietrajecten Maak inzichtelijk wat de eigen kosten van de gemeente zijn voor re-integratie en welke kosten bij externe bedrijven gemaakt worden. Hierbij is ook van belang welke resultaten voor welke groepen cliënten behaald zijn. Is eigen inzet effectiever en/of efficienter of is uitbesteden efficienter en/of effectiever. Bepaal voor elke soort re-integratietraject wat de voorkeur verdient: in eigen huis uitvoeren of uitbesteden?
16
2.4.
Informatievoorziening en controle
Conclusies Managementinformatie Tot en met 2010 was er in Best sprake van -gedetailleerde- management-informatie die ook ter informatie werd voorgelegd aan de gemeenteraad. Thans is er geen sprake meer van deze rapportages. Ambtelijk wordt weer gewerkt aan een nieuwe rapportage. Kwaliteit van de P&C-informatie In de begroting, tussentijdse informatie en jaarstukken wordt (alleen) ingegaan op het aantal uitkeringsgerechtigden en de te realiseren cq. gerealiseerde uitstroom. Informatie omtrent reintegratie, zoals het aantal trajecten, uitstroom in verband met trajecten, stijging op de reintegratiepositie etc. worden aan de raad onthouden. Hierdoor kan de raad onvoldoende zijn kaderstellende en controlerende rol uitoefenen. Aanbevelingen RAAD: Bepaal uw informatiebehoefte Geef als raad aan op welke wijze u geïnformeerd wilt worden, opdat u kunt sturen op hoofdlijnen. RAAD: Inrichting van de informatievoorziening De inrichting van de informatievoorziening kan veel beter. Het is belangrijk dat de raad meer bij het beleid wordt betrokken en zich meer met het beleid bemoeit. Daaraan kan invulling worden gegeven door periodiek goede sturingsinformatie over het beleidskader en de daarin geformuleerde doelstellingen naar de raad te zenden. Daarbij zou aan de volgende kengetallen gedacht kunnen worden: • • • • • • • •
Het aantal uitstromers naar werk binnen twee jaar na het begin van de re-integratieondersteuning (een norm van de Raad voor Werk en Inkomen) Het aantal cliënten op de onderscheiden treden op de re-integratiepositie en de mutaties (steigers en dalers) daarin in de verslagperiode Het percentage of aantal cliënten dat blijkbaar de goede diagnose heeft gekregen en op passende wijze / succesvol een traject heeft afgerond De toename van het aantal cliënten met een startkwalificatie De gemiddelde uitkeringsduur De gemiddelde kosten per uitkering (hoe lager, hoe meer er sprake is van deeltijdwerk) Het aantal personen dat, na een re-integratietraject, binnen een jaar weer in de bijstand terugkeert (duurzaamheid van de uitstroom) De resultaten van een klanttevredenheidsonderzoek, de daaruit voortvloeiende maatregelen en het tijdstip van effectuering daarvan
17
2.5
Resultaten
Conclusies Meting uitstroom De resultaten van beleid zijn te meten aan de hand van de gerealiseerde uitstroom (al dan niet door aanvaarding van werk en al dan niet veroorzaakt/beïnvloed door re-integratietrajecten) en door gerealiseerde stijgingen (en dalingen) van de re-integratiepositie. De rekenkamercommissie heeft vastgesteld dat in Best meting van deze variabelen op verschillende manieren plaatsvindt maar heeft geen onderlinge aansluiting aangetroffen tussen deze verschillende metingen. Dit doet uiteraard vragen rijzen omtrent de betrouwbaarheid en (daarmee) de bruikbaarheid van de beschikbare informatie omtrent zaken als het aantal uitkeringsgerechtigden en de uitstroom (al dan niet vanwege het aanvaarden van betaalde arbeid). Kosten in relatie tot de re-integratiepositie Het aantal personen dat in de periode 2009 tot en met 2011 in Best steeg op de reintegratiepositie was iets talrijker zijn dan het aantal personen dat daalde. De gemiddelde reintegratiekosten voor de “stijgers” bedroegen € 6.000 tegenover € 5.500 voor de “dalers”. Het maakt kennelijk niet veel uitmaakt of en hoeveel er aan individuen wordt uitgegeven. Hiermee is overigens niet gezegd dat re-integratie-uitgaven, in het algemeen, helemaal geen zin hebben. Interne rapportages met betrekking tot effectiviteit In de loop der jaren zijn er twee interne rapporten opgesteld waarbij de effectiviteit van de reintegratie centraal stond. Uit beide rapporten valt op te maken dat het hiermee matig gesteld is/was. Gebleken is dat klantmanagers re-integratie duidelijker dan voorheen hun rol als opdrachtgever moeten oppakken en de regie van de trajecten naar zich toe moeten trekken. De verantwoordelijkheid voor trajecten is te veel neergelegd bij de re-integratiebedrijven. Er werd door klantmanagers niet ingegrepen als trajecten werden ingezet zonder duidelijk doel en logische opbouw. Er werd weinig gestuurd op de duur van trajecten, waardoor kosten uit de hand zijn gelopen. Ook werden er geen/ nauwelijks maatregelen opgelegd als klanten hun verplichtingen niet nakwamen. Wat betreft de re-integratiebedrijven zijn de belangrijkste conclusies dat: • Er te veel verlengingen van leerwerktrajecten hebben plaatsgevonden zonder duidelijk doel, tijdspad en resultaat • Er te weinig aandacht was voor het uitplaatsen van klanten naar (regulier) werk3 • Er ingezet is op dure instrumenten, terwijl alternatieven voorhanden waren • Een klein aantal klanten een heel groot deel van het werkdeel opsouperen
3
De re-integratiebedrijven hadden hier ook geen belang bij. Bij aanvaarding van regulier werk zouden ze de klant verliezen.
18
Andere manier van werken In de loop van 2009 is in Best overgegaan op een andere manier van werken. Sindsdien is er sprake van een kritischer inzet van instrumenten en het wijzigen van verlengingen van leerwerktrajecten naar leerwerkplekken (een minder kostbaar instrument). Vanaf begin 2010 wordt gewerkt met een nieuwe methodiek met een uitgebreide diagnose van de klant en een indeling van klanten op de re-integratieladder. Er is meer zicht op de verschillende doelgroepen en de beschikbare middelen. Een door de rekenkamercommissie uitgevoerd dossieronderzoek bevestigt dat de effectiviteit van de trajecten die zijn uitgevoerd in 2009 en 2010 tot een (procentueel) beter resultaat leiden dan daarvoor. Aanbevelingen COLLEGE: Meer dan uitstroom alleen Breng ook andere resultaten dan uitstroom in beeld. Wat is gedaan voor de klanten die géén traject hebben gevolgd? Hebben deze een tijdelijke ontheffing of wordt er in het kader van participatie wel wat voor hen gedaan? Ook dit zijn resultaten van beleid. COLLEGE: Inzicht in dynamiek Probeer meer inzicht te krijgen in de dynamiek in het bijstandsbestand, want dit biedt aanknopingspunten voor beleid. Op datgene dat de gemeente kan beïnvloeden moet dan sterker worden ingezet. Natuurlijk zijn er externe factoren die de ontwikkeling van het bestand bepalen. Deze kunnen dan wellicht worden ingebed in het beleid of het beleid kan hier meer op worden afgestemd. COLLEGE: Draaideurklanten Houd bij hoeveel/welke klanten kort (bijvoorbeeld 6 of 12 maanden) na uitstroom weer instromen. Lever managementinformatie terzake, ter beantwoording van de vraag: “hoe duurzaam is de uitstroom eigenlijk”? Zorg ervoor dat uitgestroomde cliënten ook uitgestroomd blijven. Pas daar waar noodzakelijk ook nazorg toe bij uitgestroomde cliënten. 2.6
Vergelijking met andere gemeenten
Conclusies Cliëntenbestand Best Het uitkeringsbestand van gemeente Best wijkt op een aantal punten af van de bestanden van andere, vergelijkbare, gemeenten. Dit heeft geleid tot een honorering van een incidentele aanvullende uitkering voor het I-deel (IAU) in de jaren 2007 tot en met 2010. Het verloop van het aantal huishoudens met een uitkering is in Best ongunstiger dan bij de andere Noord Brabantse gemeenten (zowel steden als platteland), waaronder de gemeenten in het rekenkamergebied4. Ook ten opzichte van landelijke cijfers scoort gemeente Best minder gunstig.
4
Heeze-Leende, Nuenen c.a., Son & Breugel en Waalre
19
Ontbreken relatie tussen uitgaven en resultaat Uit een analyse van landelijk beschikbare cijfers is de rekenkamercommissie gebleken dat er geen causaal verband lijkt te bestaan tussen re-integratie-uitgaven enerzijds en de ontwikkeling van het aantal uitkeringsgerechtigden anderzijds. Gemeenten met een daling van het aantal huishoudens met een bijstanduitkering geven (per huishouden met een bijstandsuitkering) even veel geld uit aan re-integratie als gemeenten die een stijging van dit aantal huishoudens kennen. Aanbevelingen COLLEGE: Vergelijking van Best “met zichzelf” en met andere gemeenten Het is van belang dat in de informatie omtrent de effectiviteit van het beleid ook cijfers met betrekking tot in- en uitstroom over meerdere jaren worden gegeven en dat deze cijfers worden vergeleken met regionale en/of landelijke ontwikkelingen waardoor de gegevens in het juiste conjuncturele perspectief komen te staan. COLLEGE: W- en I-deel in verhouding tot andere gemeenten Analyseer het percentage overschot/tekort op het beschikbare Werk- en Inkomensdeel in Best in vergelijking met gemeenten in dezelfde grootteklasse.
20
3.
Toekomst
3.1.
Inleiding
In dit hoofdstuk wordt de volgende onderzoeksvraag beantwoord: “Welke leerpunten kunnen uit het onderzoek worden gehaald, mede gericht op een toekomstige uitvoering die met veel minder middelen kan plaatsvinden”. Ter beantwoording van deze vraag wordt voornamelijk gebruik gemaakt van landelijke onderzoeken. 3.2.
WWNV en Participatiewet
WWNV De Wet Werken naar Vermogen (WWNV) zou, bij vaststelling in het parlement, op 1 januari 2013 van kracht worden. Met de val van het Kabinet en het controversieel verklaren van deze Wet werd invoering in 2013 hoogst onwaarschijnlijk. De WWNV was een uitwerking van de breed gedragen wens voor één, meer activerende, regeling aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Eveneens gaf deze wet invulling aan de behoefte dat meer mensen de arbeidscapaciteit die zij wél hebben, zouden benutten. Ook gaf de WWNV gedeeltelijk invulling aan de bezuinigingen op sociale zekerheid die voor 1,8 miljard onderdeel uitmaakten van de eerste bezuinigingsronde waarin landelijk 16 miljard bezuinigd werd. De WWNV vormde het laatste vangnet van de sociale zekerheid. In de WWNV zouden de Wet sociale werkvoorziening (Wsw), een deel (alleen zij met arbeidsvermogen) van de Wet arbeidsinschakeling jonggehandicapten (Wajong) en de Wet werk en bijstand (Wwb) worden samengevoegd. De Wet investering in jongeren (Wij) was al per 1 januari 2012 aan de Wwb toegevoegd. Het huidige regime van de Wwb zou leidend worden. De middelen voor re-integratie van mensen in de bijstand zijn ten opzichte van 2009 in 2012 meer dan gehalveerd. Deze bezuiniging was al ingeboekt en blijven dus ook overeind omdat die geen onderdeel uitmaakte van de WWNV. Van het volgende is zeker dat het doorgaat: 1. De landelijke bezuiniging van 400 miljoen (nagenoeg halvering) op het werkdeel uit het Participatiebudget blijft overeind. 2. De verlaging van de rijkssubsidie van € 1.000,- per arbeidsplaats binnen de Sociale Werkvoorziening in 2012 blijft overeind. De geplande verlaging van 2013 is voorlopig van de baan. Met het controversieel verklaren van het wetsvoorstel Werken naar Vermogen gaat niet door: 1. De toets op het huishoudinkomen die sinds januari 2012 in de Wwb is opgenomen 2. De beperking van de instroom Wsw tot enkel beschut werk. 3. De volumereductie binnen de Wsw door de invoering van het principe drie eruit en één erin. 4. De herstructurering bedrijfsvoering Wsw 5. De instroom jonggehandicapten in de bijstand per 1 januari 2013 (Wajong). 6. De samenvoeging van het Wsw budget en het Participatiebudget tot één ontschot re-integratiebudget. 7. De invoering van het instrument loondispensatie.
21
Bezuinigingen zijn grotendeels ingeboekt. Gemeenten moeten hun beleid en uitvoering aanpassen. Algemeen wordt erkend en ondersteund dat de beweging die het wetsvoorstel Werken naar Vermogen wilde maken, gelet op de huidige arbeidsmarkt, gelet op de forse budgetkortingen en gelet op de wijze waarop we naar burgers en hun talenten willen kijken wel de juiste is. Dus: • • • •
Iedereen werkt zo regulier mogelijk Financiële onafhankelijkheid is het hoogste doel De lat ligt voor iedereen anders maar wel zo hoog mogelijk Burgers, werkgevers en overheid maken het samen tot een succes
Participatiewet Na het ambtelijk hoor en wederhoor kwam het regeerakkoord tot stand. In dit regeerakkoord wordt niet meer gesproken over de nieuwe wet Werken naar Vermogen maar over de participatiewet. Diverse bronnen schrijven hierover het volgende: Er komt één Participatiewet die de Wet werk en bijstand, Wet sociale werkvoorziening en een deel van de Wajong samenvoegt. De nieuwe wet vervangt het wetsvoorstel Werken naar Vermogen en moet op 1 januari 2014 ingaan. Het kabinet ontwerpt een quotumregeling voor het in dienst nemen van arbeidsgehandicapten door grotere werkgevers. Deze regeling wordt vanaf 1 januari 2015 in zes jaar stapsgewijs ingevoerd. Er komt een uitzondering voor bedrijven met minder dan 25 werknemers. De herbeoordeling voor jongeren die al een Wajong-uitkering hebben en de verlaging van deze arbeidsongeschiktheidsuitkering gaat niet door. Sociale werkvoorzieningen krijgen met een efficiencykorting te maken, verspreid over zes jaar. De instroom in de sociale werkvoorziening in zijn huidige vorm stopt met ingang van 1 januari 2014. Gemeenten krijgen ruimte om uiteindelijk 30.000 werkplekken te realiseren tegen honderd procent van het wettelijk minimumloon. Naarmate het aantal Wsw-plaatsen afneemt, neemt het aantal reguliere plaatsen voor arbeidsgehandicapten toe. Hierbij helpt de quotumregeling die gaat gelden voor grotere werkgevers (> 25 werknemers) om arbeidsgehandicapten in dienst te nemen. Het quotum wordt vanaf 1 januari 2015 stapsgewijs in zes jaar ingevoerd en loopt uiteindelijk op tot 5%. Een bedrijf dat niet aan het quotum voldoet wordt beboet met 5.000 euro per werkplaats voor een arbeidsgehandicapte.
22
In zes jaarlijkse stappen wordt op de SW een efficiencykorting toegepast. Met ingang van 1 januari 2014 stopt de instroom in de Wsw in zijn huidige vorm. Gemeenten krijgen binnen de wettelijke kaders ruimte om zelf beschut werk als een voorziening te organiseren. Uiteindelijk blijft er geld over voor dertigduizend beschutte werkplekken tegen honderd procent van het wettelijk minimumloon. Werknemers werken hooguit tijdelijk onder WML-niveau en krijgen een aanvullende uitkering. Hoe dit precies gebeurt, wordt mede op basis van de ervaringen met de pilots loondispensatie besloten. 3.3.
Literatuuronderzoek
Voor aanbevelingen omtrent de toekomstige aanpak van re-integratie heeft de rekenkamercommissie gebruik gemaakt van de volgende vijf toonaangevende documenten: • • • • •
Rapport kosten en resultaten van re-integratie dd. juni 2010 Rapport gemeentelijk re-integratiebeleid vergeleken dd. februari 2011 Rapport Dynamiek in uitkering en werk dd. mei 2012 Brief Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de tweede kamer dd. 20 juli 2012 inzake effectiviteit re-integratiebeleid en handhaving Brief Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de tweede kamer dd. 16 augustus 2012 inzake aansluiting vraag en aanbod laaggeschoold werk.
Al deze vijf documenten gaan op het vraagstuk van hoe re-integratie in de toekomst aan te pakken, gezien de ervaringen met re-integratie in het verleden en gezien het feit dat reintegratiebudgetten in de (nabije) toekomst fors gaan afnemen. Op basis van deze vijf documenten komt de rekenkamercommissie tot aanbevelingen die niet alleen op de gemeente Best van toepassing zijn, maar op alle Nederlandse gemeenten. Voor een uitvoerige uiteenzetting van bovengenoemde vijf documenten wordt verwezen naar bijlage 12 bij dit rapport. 3.4.
Meedenken over de toekomst
Op basis van literatuuronderzoek en ervaring in en informatie van andere gemeenten, geeft de rekenkamercommissie u de volgende overwegingen mee voor de toekomst. Op basis van literatuuronderzoek en ervaring in en informatie van andere gemeenten, geeft de rekenkamercommissie u de volgende overwegingen mee voor de toekomst. 3.4.1. Waar ligt de focus? Zorg voor betaald werk Het is dè sociale opgave als gemeente om te zorgen dat mensen die wél betaald kunnen werken -ook al is het niet volledig- ook daadwerkelijk betaald werken. Alléén zo kan de gemeente de steeds schaarser wordende middelen binnen de sociale zekerheid inzetten voor de ondersteuning aan hen die echt niet zonder kunnen. Doet de gemeente dat niet, dan kun je voor de ´zwaksten´ steeds minder doen als overheid. De middelen voor toeleiding naar de arbeidsmarkt zijn nu al beperkt, de verwachting is dat deze beperking in de toekomst alleen maar groter wordt. Tegelijkertijd staat het inkomensvangnet onder druk. Het inkomensdeel Wwb blijft namelijk taakstellend voor het aantal te betalen uitkeringen en door toenemende aantallen neemt ook het financiële risico voor de gemeente toe. 23
Accepteer dat volledige uitstroom niet mogelijk is U zult moeten accepteren dat een groot deel van de Wwb-ers langdurig is aangewezen op een bijstandsuitkering. Dit komt mede doordat werkgevers hen niet zonder meer een arbeidscontract zullen bieden. Ook niet op tijdelijke basis. Het risico is voor hen te groot. Volledige uitstroom naar betaald werk en daarmee langdurige onafhankelijkheid van de gemeente is niet voor iedereen binnen deze groep mogelijk. Maak afspraken met werkgevers Betaald werk is de enige remedie om boven het bestaansminimum uit te stijgen. Het huidige economische klimaat helpt daarin niet mee. Ook voor de toekomst wordt verwachten we dat werkgelegenheid die ontstaat maar in beperkte mate past bij de vaardigheden en vermogens van de groep Wwb-ers en Wsw-ers. Daarom juist moeten de gemeente met lokale en regionale werkgevers in zowel de private als (semi)publieke sector afspraken maken, om kansen te creëren voor deze groep. Ga uit van wat mensen wél kunnen Organiseer, samen met werkgevers, werk dat iemand wél kan uitvoeren. Doe dat zo regulier mogelijk. In de nieuwe aanpak staat het vinden en organiseren van passend werk voorop. Opleiding en ontwikkeling zijn altijd gekoppeld aan de werkplek en afgestemd met de werkgever. Inzet loont Zorg ervoor dat actiever worden altijd loont. Dat betekent dat elke stap die een uitkeringsgerechtigde hoger op de ‘werkladder’ zet, wat oplevert voor die persoon. Dit komt tot uiting in de vorm van extra inkomsten, bijvoorbeeld een premie bovenop de uitkering als iemand gaat werken met behoud van uitkering. Een ander voorbeeld is de inzet van extra scholing of opleiding. Aan de andere kant blijkt uit verschillende studies dat negatieve financiële prikkels sterker werken dan positieve. Laat het niet nakomen van verplichtingen en het niet nemen van verantwoordelijkheden in de regel leiden tot een financiële korting op de uitkering. Basisvaardigheden voor iedereen Basisvaardigheden als taal, rekenen en digitale vaardigheden zijn nodig om überhaupt mee te kunnen doen in onze maatschappij. Borg dat volwasseneducatie gericht op het verkrijgen van deze basisvaardigheden breed toegankelijk blijven. Gerichte inzet Zorg ervoor dat de inzet van de gemeente terechtkomt bij hen die de ondersteuning het hardst nodig hebben en waar de inzet (het meest) loont. Dat betekent matig inzetten op mensen die dicht bij de arbeidsmarkt staan. Onderzoeken wijzen erop dat deze mensen vaak zelf in staat zijn om terug aan het betaald werk te gaan. Te veel ondersteuning werkt bij deze groep zelfs averechts, omdat mensen geneigd zijn wat meer te leunen als zij worden geholpen bij hun reintegratie. Dit wordt ook wel het zogenaamde ‘lock in effect’ genoemd.
24
Beperk de inzet richting werk voor mensen bij wie het perspectief op werk eigenlijk ontbreekt. Zet voor deze groep in op een vorm van maatschappelijke participatie. Zorg ervoor dat deze mensen wel regelmatig spreekt en tegelijkertijd afstemt met andere organisaties die ondersteuning bieden aan die persoon. Concentreer de inzet op toeleiding naar betaald werk op de groep mensen met een substantiële afstand tot de arbeidsmarkt, die nog wel in staat is om (gedeeltelijk) te werken. Het verwachte effect van deze inzet is bij deze groep op de (middel) lange termijn het grootst. Geef jongeren prioriteit Jongeren zonder startkwalificatie zijn kwetsbaar. Ze hebben meer moeite om een baan te vinden. In economisch slechte tijden lopen zij een groot risico om als eerste hun baan te verliezen. Ook profiteren jongeren zonder startkwalificatie nauwelijks als de economie aantrekt en de kansen op de arbeidsmarkt toenemen. De arbeidsmarkt stelt steeds hogere eisen aan het opleidingsniveau, competenties en vaardigheden. Er is een toenemende behoefte aan arbeidskrachten op MBO/HBO niveau. Het is daarom van groot belang dat jongeren, die nog aan het begin staan van een ‘werkend en verdienend’ leven, gekwalificeerd de arbeidsmarkt betreden. Scholing zorgt voor de beste kans op succesvolle arbeidsparticipatie. Dat betekent dat regulier onderwijs en werken in combinatie met leren, hogere prioriteit hebben dan enkel het vinden van betaald werk. Geen gesubsidieerde arbeid Gelet op de afnemende budgetten kunt u het zich niet langer veroorloven om langdurig veel geld aan de ondersteuning van een beperkt aantal mensen te bieden. Het gaat dan om situaties waarin u als gemeente langdurig met het participatiebudget de loonkosten van een persoon betaalt, zonder dat er perspectief is op een betaalde dienstbetrekking. Het feit dat u als gemeente de loonkosten betaalt zorgt er namelijk voor dat u voor die persoon van het Rijk geen uitkeringsbudget meer ontvangt. De persoon in kwestie werkt immers. Een uitzondering hierop is de wettelijk geregelde Wsw. Brede social return opgave Het principe van social return is dat organisaties (net als de gemeente) bij het geven van opdrachten voor levering van diensten, werken of goederen een sociale tegenprestatie van de opdrachtnemer verwachten. Bijvoorbeeld door mensen die op afstand van de arbeidsmarkt staan een kans te bieden in hun organisatie. Op een goede wijze inspelen op de social return opgaven zorgt ervoor dat u veel kansen creëert voor de mensen in de doelgroep. Regionale samenwerking Kies voor een samenhangende regionale aanpak. Deze aanpak biedt u schaalvoordelen op de thema’s beleidsontwikkeling, dienstverlening aan uitkeringsgerechtigden, werkgeversbenadering en inkoop. Benut en ontwikkel de komende jaren de mogelijkheden van samenwerking en afstemming tussen de gemeenten en Sw-bedrijven.
25
Partnerschappen met werkgevers Samen met werkgevers is het de opgave om te zorgen voor voldoende vacatures, werkplekken, opdrachten, leerbanen/stages of plekken voor vrijwilligerswerk voor de doelgroep. Zonder dit alles zullen mensen langdurig en zonder actief te zijn in de bijstand blijven. Dat betekent strategisch samenwerken met werkgevers, resultaatgericht (gericht op de match tussen de werkzoekende en de werkgever) zijn in de contacten en, gezien het feit dat de grenzen van de arbeidsmarkt niet ophouden bij de gemeentegrenzen, samenwerken met de regio. De benadering van werkgevers moet leiden tot voldoende vacatures, leer-werkplekken en opdrachten ten gunste van de werkzoekenden. Voorkomen van bijstand (Preventie en Poortactiviteiten) Richt de nieuwe aanpak op het voorkomen van uitkeringsafhankelijkheid door mensen al in een heel vroeg stadium naar werk te laten zoeken en hen te bemiddelen. De werkgeversbenadering speelt hier al vroeg een rol in het verwerven van vacatures. Doe ook grondig onderzoek naar het recht op uitkering. Niemand mag immers ten onrechte een uitkering ontvangen. Werk samen met het UWV ten aanzien van de mensen die na hun WW periode door dreigen te zakken naar de bijstand. Weten wat mensen kunnen (Diagnose) Alleen als de ondersteuning goed aansluit bij iemands mogelijkheden en beperkingen is deze effectief. Richt de diagnose niet alleen in op het thema werk. De ervaring leert dat breder kijken naar andere levensdomeinen nodig is om goede afwegingen te maken. Richt de diagnose zo in dat je kunt bepalen wat iemand wél kan. De uitkomst van de diagnosefase is bepalend voor de mate en vorm van ondersteuning die de persoon wordt geboden. Uitkeringenverstrekking en handhaving Maak de wijze van uitkeringsverstrekking en handhaving/fraudebestrijding, dienend aan het proces van het vinden van werk. Dat betekent dat de uitkeringsverstrekking flexibeler moet worden en daarmee aansluit bij de snelle veranderende situatie van de uitkeringsgerechtigde. Zet handhaving in over twee sporen. Handhaaf indien hij/zij zijn/haar verantwoordelijkheid niet neemt. Het niet nakomen van verantwoordelijkheden leidt daardoor, afhankelijk van de zwaarte, tot inhouding of ontzegging van de uitkering. Uiteraard wordt de mate van handhaving afgestemd op verwijtbaarheid. Het tweede spoor van handhaving is een permanente fraudeopsporing. Op die manier bewaakt u ook de rechtmatigheid van de uitkeringsverstrekking. 3.4.2 Welke soorten werk horen daarbij? Trek verschillende werksoorten voor verschillende typen werkzoekende uit elkaar. Ga bij elke vorm uit wat de persoon wél kan. Regulier werk Een groot deel van de doelgroep heeft een beperkte afstand tot de arbeidsmarkt. Zij hebben voldoende vaardigheden en competenties om betaald te werken, maar het is hen om uiteenlopende redenen tijdelijk niet gelukt om betaald werk te vinden. Deze groep is in staat om binnen afzienbare tijd aan het werk te zijn. Vraag van deze mensen een grote eigen inzet en biedt beperkte ondersteuning. Vanuit hun eigen commerciële belang zijn uitzendbureaus een interessante samenwerkingspartner voor de groep mensen die naar betaald werk kan.
26
Georganiseerd werk gericht op uitstroom Een aanzienlijke groep uitkeringsgerechtigden kan wel betaald werken maar komt toch niet aan een baan. Voor een deel van de groep Wsw’ers geldt dit ook. Werkgevers zijn om diverse redenen huiverig om deze mensen aan te nemen, waardoor zij alsnog in de uitkering blijven. Om deze mensen toch naar betaald werk te krijgen, moeten er eerst werk georganiseerd worden. De drempel voor werkgevers moet worden verlaagd. Organiseer dit werk samen met werkgevers. Dat betekent dat u het werkgevers aantrekkelijk moet maken om iemand werk te bieden. Dit aantrekkelijk maken is per definitie tijdelijk om ophoping in het bestand en verdringing op de arbeidsmarkt te voorkomen. U kunt het werkgevers aantrekkelijk maken door hen tijdelijk te compenseren in loonkosten maar ook door te detacheren of op andere wijze werkgeversrisico’s weg te nemen. Ook behoort een korte periode van (onbetaald) werken met behoud van uitkering tot de mogelijkheden. De nadruk ligt in deze vorm van werk altijd op uitstroom naar betaald werk. Het invullen van social return opgaven vormt een grote bron voor het organiseren van werk. Georganiseerd werk gericht op ontwikkeling Indien een Wwb’er of Wsw’er een grote afstand tot de arbeidsmarkt heeft doordat hij/zij lange tijd niet gewerkt heeft, weinig of geen werkervaring of een arbeidshandicap heeft zal een werkgever hem/haar nagenoeg nooit regulier in dienst nemen, ook niet na een gewenningsperiode. Het verschil met “georganiseerd werk gericht op uitstroom” is dat mensen in deze vorm onvoldoende competenties en vaardigheden hebben om betaald -voor een salaris- te werken. Dat betekent dat deze mensen zich eerst, al werkend, moeten ontwikkelen. Dat kan - conform de Wwb - door middel van werk met behoud van uitkering. Werken met behoud van uitkering is gericht op ontwikkeling en niet zozeer op uitstroom. Scholing en ontwikkeling worden altijd gekoppeld aan de werkplek en worden in de regel ingezet. Ook het voorkomen van sociaal isolement en andere negatieve effecten van inactiviteit zijn redenen om iemand met behoud van uitkering te laten werken. Daarmee is het ook een vorm van werk die voor langere tijd uitkomst biedt voor mensen die nooit regulier zullen gaan werken. Het werk wordt bij voorkeur uitgevoerd bij een werkgever. Beschut werken Waar de nieuwe aanpak wél onderscheid maakt tussen Wwb’ers en Wsw’ers is bij het onderdeel beschut werken. Dit is een vorm van werk die niet gericht is op uitstroom of ontwikkeling maar wel arbeidstrots en –vreugde biedt. Beschut werk blijft beschikbaar voor hen die echt niet bij een werkgever kunnen werken en is alleen toegankelijk voor mensen in de Wsw. Onderzoek of beschut werk slimmer georganiseerd kan worden door de verbinding te maken met de (arbeidsmatige) dagbesteding uit de Awbz. Maatschappelijke tegenprestatie Ook in dit onderdeel van de nieuwe aanpak zit er verschil tussen Wwb’ers en Wsw’ers. Er is namelijk naast de groep Wsw’ers die in beschut werken terechtkomen, ook een groep mensen binnen de Wwb die helemaal geen perspectief op werk heeft. Zij kunnen ook niet werken in georganiseerd werk of zijn om andere redenen (bijv. zorg voor een ziek kind of eigen ziekte) ontheven van arbeidsplicht. Dat kan tijdelijk maar ook permanent zijn. Zet bij deze groep niet in op het organiseren of vinden van werk maar vraag hen dat ze op een passende wijze actief zijn en, zo mogelijk, een bijdrage leveren aan de samenleving. Met andere woorden: vraag toch een (maatschappelijke) tegenprestatie voor een uitkering.
27
Die tegenprestatie heeft voor iedereen een andere intensiteit en invulling. Ter illustratie, voor de ene persoon is dit de zorg voor een familielid die zij toch al bieden. Voor een ander is dit een aantal uren vrijwilligerswerk bij een vereniging. Deze tegenprestatie is bedoeld om negatieve effecten van het leven met bijstand te voorkomen maar ook vanuit het principe van wederkerigheid. “Je doet iets terug voor je uitkering”.
28
4.
Bestuurlijke reactie en nawoord rekenkamercommissie
De reacties van de rekenkamercommissie zijn in dit hoofdstuk omkaderd opgenomen, in de tekst van de bestuurlijke reactie. Algemeen Het college heeft kennisgenomen van de rapportage over de effectiviteit van beleid en uitvoering met betrekking tot re-integratie in de periode 2004 – 2011. Op enkele punten gaan wij hieronder nader in. De rekenkamer merkt op dat de gemeente Best vergeleken met andere gemeenten in de periode tot 2010 minder goed scoort. De rekenkamer stelt terecht de vraag of dit ligt aan het gemeentelijke beleid en de uitvoering daarvan of dat andere factoren zoals de samenstelling van het bestand of de situatie op de arbeidsmarkt hiervan de oorzaak zijn. Voorts merkt de rekenkamer op dat deze vraag niet, dan wel zeer moeilijk te beantwoorden is. Desondanks concludeert de rekenkamer dat met ingang van 2010 een aantal wijzigingen is doorgevoerd dat de effectiviteit ten goede is gekomen. Het feit dat met ingang van 2010 een aantal wijzigingen is doorgevoerd die de effectiviteit ten goede komt, botst niet met de constatering dat gemeente Best vergeleken met andere gemeenten in de periode tot 2010 minder goed scoort. Dit zijn naar de mening van de RKC twee verschillende constateringen die geen relatie met elkaar hoeven te hebben. De conclusie dat in de periode na 2010 de effectiviteit is verbeterd is gebaseerd op eigen waarneming door de rekenkamercommissie. Door het uitvoeren van een dossieranalyse heeft de rekenkamer vastgesteld dat bij de cases na 2010 meer resultaten (in de vorm van uitstroom) zijn behaald dan in de periode voor 2010. Dit betreft overigens een vergelijking van Best “met zichzelf” en niet met andere gemeenten. Betrokkenheid raad De betrokkenheid van de raad wordt in de rapportage vanuit twee invalshoeken beschreven. Enerzijds de materiële betrokkenheid. Dit betreft de inhoud van de informatie die aan de raad wordt verstrekt. Anderzijds de formele betrokkenheid. Dit betreft de vorm waarin de informatie aan de raad wordt verstrekt. Met betrekking tot de materiële betrokkenheid concludeert de rekenkamercommissie dat in de verantwoordingsinformatie aan de raad niet op alle in de beleidsnota’s genoemde indicatoren wordt ingegaan. Tevens wordt geconcludeerd dat in de verantwoordingsinformatie andere indicatoren gebruikt worden dan in de beleidsnota’s zijn opgenomen. Hierdoor zou er (deels) sprake zijn van een mismatch tussen het formuleren van gewenste resultaten aan de ‘voorkant’ en het rapporteren over het behalen van deze resultaten aan de ‘achterkant’. Dit maakt volgens de rekenkamercommissie dat de raad onvoldoende zijn kaderstellende en controlerende rol kan uitoefenen.
29
De constatering dat niet op alle in de beleidsnota’s genoemde indicatoren wordt ingegaan is juist. Er is namelijk met instemming van de gemeenteraad een bewuste keuze gemaakt om het aantal indicatoren te beperken. Enerzijds vanuit kostenoverwegingen. Een beperkt aantal indicatoren komt de efficiëntie van de begrotingscyclus immers ten goede. Anderzijds juist vanuit de overtuiging dat de kaderstellende en controlerende rol van de raad beter vervuld kan worden door te verantwoorden op een beperkt aantal indicatoren. De hoeveelheid en de formulering van de indicatoren biedt naar de mening van zowel college als raad dan ook voldoende sturingskader voor de gemeenteraad. Daarnaast wordt bewust gewerkt met effect- en prestatie-indicatoren. Met de term ‘beleidsindicator’ zoals de rekenkamer hanteert, wordt niet gewerkt. De beoordeling van beleid blijkt uit de programmarekening en dat is het juiste instrument daartoe. Daarnaast blijft het altijd mogelijk om periodiek (bijvoorbeeld eens in de vier jaar) middels een beleidsnota de doelen te evalueren en actualiseren. Dat, in overleg met de raad met zo min mogelijk indicatoren wordt gewerkt c.q. wordt gemonitord, acht de RKC verdedigbaar. Vanzelfsprekend moet de gemeenteraad niet overladen worden met informatie. De, zo min mogelijk, indicatoren moeten de gemeenteraad, zo veel mogelijk wezenlijke informatie verschaffen. De RKC heeft er echter moeite mee indien in beleidnota’s, programmabegrotingen, jaarstukken etc. voortdurend andere c.q. verschillende indicatoren worden gebruikt. Dit leidt er immers uiteindelijk toe dat over geen van de vooraf benoemde indicatoren verantwoording achteraf plaatsvindt, dat er vooraf geen nulmeting heeft kunnen plaatsvinden en dat ook de scores op de indicatoren niet ieder jaar gevolgd kunnen worden, waardoor eventuele trens kunnen worden waargenomen. De rekenkamer concludeert verder dat de formele betrokkenheid van de gemeenteraad beperkt blijft tot het kennisnemen van de informatie opgenomen in de reguliere Planning & Controlcyclus (programmabegroting, tussentijdse rapportages en programmarekening) en dat een inhoudelijk debat amper gevoerd wordt. Deze conclusie delen wij niet. De gemeenteraad neemt niet alleen kennis van de stukken rondom de Planning & Controlcyclus, maar stelt deze ook vast. De vaststelling geschiedt daarbij uitdrukkelijk met de mogelijkheid van een daaraan voorafgaand inhoudelijk debat. Daarnaast heeft de raad in september 2011 gedebatteerd over de Nota Werk en Inkomen (en de daaraan voorafgaande Visienota Maatschappelijke Ondersteuning en Participatie) en deze vervolgens vastgesteld. De rekenkamer concludeert dit overigens zelf ook. De reactie van het college is juist. De RKC heeft met haar bewoordingen niet willen suggereren dat de gemeenteraad de P&C-stukken niet ook vaststelt. De rekenkamer heeft willen duiden dat van een inhoudelijk debat naar aanleiding van de P&C nauwelijks sprake is. Bovendien is er met instemming van de gemeenteraad een bewuste keuze gemaakt om het aantal rapportages te beperken. Met de gemeenteraad is afgesproken dat hiervoor de gebruikelijke Planning & Controlcyclus wordt gehanteerd. Dit betekent per jaar drie maal een terugkoppeling (twee tussentijdse rapportages en de programmarekening) aan de gemeenteraad.
30
Wij kunnen ons in deze aanpak vinden. Wij attenderen u er wel graag op dat, wil een goed debat over re-integratie mogelijk zijn, het noodzakelijk is dat de P&C-informatie ook zodanig moet zijn dat een goed debat mogelijk wordt gemaakt. Om een dergelijke debat mogelijk re maken dient de P&C-informatie naar onze mening verbeterd te worden. De rekenkamer merkt op dat in de loop der jaren diverse rapporten vervaardigd zijn over het functioneren van de afdeling Sociale Zaken en dat deze nimmer het college noch de gemeenteraad hebben bereikt. Hier kan ten onrechte de indruk ontstaan dat deze rapporten bewust niet aan college en raad zijn voorgelegd. Dit is niet het geval. De rapporten waren op de eerste plaats bestemd voor bijsturing op managementniveau. Op de tweede plaats is in college- en raadsvoorstellen in de loop der jaren veelvuldig geciteerd uit de diverse rapporten. De RKC heeft niet de indruk willen wekken dat deze rapporten overgelegd hadden moeten worden aan de gemeenteraad. Het gaat hier immers over rapporten die primair betrekking hebben op de bedrijfsvoering. Dergelijke rapporten gaan primair het college en het management aan. Effectiviteit en kosten Het hoofdonderwerp van het onderzoek betreft de effectiviteit van het re-integratiebeleid. Met betrekking hiertoe concludeert de rekenkamer dat uit het feit dat de gemeente Best (met name) vanaf 2007 nog eigen middelen moet toeleggen blijkt dat de effectiviteit van de reintegratieactiviteiten niet van dien aard is dat met het van het Rijk verkregen budget voor het verstrekken van uitkeringen (I-deel) kan worden volstaan. Gemeente Best legt geld toe op het uitkeringenbudget, ondanks het feit dat Best al een aanvullende uitkering van het Rijk ontvangt. Hoewel wij erkennen dat er een verband bestaat tussen de effectiviteit van (de uitvoering van) het re-integratiebeleid en de kosten van uitkeringsverstrekking, is de conclusie van de rekenkamer te gemakkelijk. Het tekort op het I-deel is namelijk ook veroorzaakt door een gewijzigde verdeelsystematiek vanaf 2007 en het Bestuursakkoord 2007-2011. De verdeelsystematiek op grond waarvan gemeenten de rijksbijdrage voor het verstrekken van uitkeringen ontvangen, staat al jaren ter discussie. Een en ander heeft ertoe geleid dat het Rijk wil komen tot een verbeterde of nieuwe verdeelsystematiek. Het nieuwe systeem moet in 2014 in werking treden. Het gebrekkige functioneren van de verdeelsystematiek werd met name in 2007 flagrant zichtbaar. Een aanpassing binnen de systematiek leidde er in 2007 toe dat gemeenten met minder dan 30.000 inwoners (waaronder Best) ten opzichte van 2006 tot 17% minder budget ontvingen. Dit verklaart veel sterker dat Best vanaf 2007 een zogenaamde ‘nadeelgemeente’ is geworden. Daarnaast is als gevolg van het Bestuursakkoord 2007-2011 voor de jaren 2008 tot en met 2011 geen correctie op het toegekende budget op grond van autonome ontwikkelingen meer doorgevoerd. Op grond van het bestuursakkoord zou het macrobudget pas worden aangepast voor conjuncturele ontwikkelingen als een bepaalde bandbreedte zou worden overschreden. Deze afspraken gelden in voor- en tegenspoed. Van een economische crisis was destijds nog geen sprake. Bij de vaststelling van het rijksbudget is dan ook geen rekening gehouden met de effecten van de crisis op het uitkeringgerechtigden bestand. Als gevolg hiervan is de gemeente Best voor de jaren 2008-2011 een ‘nadeelgemeente’ gebleven. 31
Met ingang van 2012 zijn de bijzondere afspraken uit het Bestuursakkoord 2007-2011 niet meer van toepassing. Het macrobudget 2012 wordt vastgesteld conform de systematiek die vóór 2007 gold; dus op basis van het aantal werkelijke uitkeringen en de kosten daarvan. De verwachting is dat de gemeente Best voor 2012 voldoende budget heeft ontvangen om de uitgaven te dekken. Daarnaast verdient de opmerking dat de gemeente geld toelegt op het budget ondanks dat een aanvullende uitkering (IAU) wordt ontvangen, nadere toelichting. Een gemeente is in geval van een tekort altijd aansprakelijk voor een bedrag van 10% van het toegekende budget. Het meerdere boven deze eigen bijdrage kan door het Rijk gecompenseerd worden met een aanvullende uitkering. De aanvulling is echter aan strikte voorwaarden gebonden. De gemeente moet immers voldoen aan een zogenaamd arbeidsmarktcriterium. Hierbij wordt de gemeentelijke in- en uitstroomontwikkeling afgezet tegen de landelijke in- en uitstroomontwikkeling. In de jaren 2007 tot 2011 voldeed de gemeente aan dit criterium en is een aanvullende uitkering toegekend. In 2011 is geen IAU aangevraagd omdat de wet slechts een beperkt aantal jaren achtereen een IAU toestaat. Wel zou in 2011 een zogenaamde Meerjarige Aanvullende Uitkering kunnen zijn aangevraagd. De gemeente heeft omwille van het feit dat met een dergelijke aanvraag een fors verantwoordingsregiem gemoeid is, afgezien van een dergelijke aanvraag. De rekenkamer adviseert vervolgens om de kosten van het re-integratiebeleid (rijksbudget, middelen van de gemeente en de uitvoeringskosten) te confronteren met de opbrengst (mutatie in het I-deel), zodat antwoord gegeven kan worden op de vraag wat de extra inzet in een bepaald jaar heeft opgeleverd inzake reductie van het bestandsvolume. Gezien het bovenstaande is de voorgestelde confrontatie te beperkt. Er zijn zoals gezegd immers meer factoren van invloed op de bestandsontwikkeling dan enkel (de uitvoering van) het reintegratiebeleid. De rekenkamer stelt uiteindelijk terecht de vraag of en in hoeverre de gemeente Best in de toekomst eigen middelen ter beschikking wil stellen om er zo voor te zorgen dat overschrijdingen van de uitgaven uit het I-deel tot een minimum kunnen worden beperkt. Wij onderschrijven deze vraag en zijn van mening dat het beantwoorden van deze vraag door de raad een van de belangrijkste aanbevelingen aan de gemeenteraad dient te zijn. De RKC betreurt het dat bovenstaande duiding niet met haar is teruggekoppeld tijdens het ambtelijk hoor en wederhoor. Bovenstaande informatie was de RKC tijdens de uitvoering van haar onderzoek niet bekend. Ware dit wel het geval geweest dan zou de duiding van de feitelijkheden (van de jaren 2007 t/m 2012) door de RKC anders zijn geweest. Overigens merken wij op dat, ongeacht of het “gat” tussen uitgaven en rijksmiddelen voornamelijk is veroorzaakt door de achter de verdeling van de rijksmiddelen liggende systematiek, de inspanningen van de gemeente van dien aard is, dat dit gat zo gering mogelijk wordt gehouden.
Uitvoering
32
De rapportage gaat diverse malen in op de uitvoering van het re-integratiebeleid door de afdeling Gemeentewinkel. Zo zou uit interviews blijken dat de klantmanagers van de vakgroep Sociale Zaken vrijwel geen beschikking hebben over een ‘gereedschapskist’ aan de hand waarvan een re-integratietraject kan worden vormgegeven. Volgens de rekenkamercommissie zouden de klantmanagers enkel beschikken over het document Diagnose WWB (voor het stellen van een diagnose) en het document Trajectplan (voor het opstellen van een trajectplan). De klantmanagers beschikken echter wel degelijk over een gereedschapskist. Naast de genoemde instrumenten wordt immers ook gebruik gemaakt van de DPS-matrix en de Reintegratiepositie. De DPS-matrix geeft inzicht in het klantenbestand met betrekking tot kansen op participatie en risico’s op regelovertreding. De vaardigheden en omstandigheden van de klant komen volledig in beeld zodat ook actief aandacht aan arbeidsperspectief, schuldenproblematiek, armoedebeleid en zorgaspecten kan worden gegeven. De reintegratiepositie geeft daarnaast inzicht in de afstand van een persoon tot de reguliere arbeidsmarkt. De re-integratiepositie wordt bepaald bij het begin van een traject en bij het begin en het einde van elke verslagperiode tijdens het traject. De rekenkamer noemt beide instrumenten, maar rekent deze vreemd genoeg niet tot het instrumentarium van de klantmanagers. Dit terwijl naar onze mening de klantmanagers met de vier instrumenten tezamen juist wel over een voldoende geoutilleerde gereedschapskist beschikken. Tevens wordt gebruikgemaakt van externe expertise waarover na diverse aanbestedingsprocedures kan worden beschikt. Bij het begrip “gereedschapskist” heeft de RKC een enge definitie gehanteerd, te weten: zijn er standaardbrieven, documenten, rapporten, formats etc. waarvan de klantmanagers gebruik maken. Deze formats zijn bet behulp van kantoorautomatisering vervaardigd. Vanzelfsprekend maken de klantmanagers ook gebruik van functiespecifieke softwareapplicaties. Daarnaast adviseert de rekenkamercommissie om periodiek een tevredenheidonderzoek onder de klanten te houden en indien de resultaten daarvan daartoe aanleiding geven, het beleid bij te stellen. Dergelijke onderzoeken worden echter reeds langere tijd elke twee jaar uitgevoerd. De RKC deed tijdens haar interviews ook navraag over het bestaan van tevredenheidsonderzoeken. Hiervan was, aldus de door de RKC geïnterviewden geen sprake van. Kennelijk heeft de RKC deze vraag niet aan de juiste personen gesteld. Uiteraard juicht de RKC het bestaan van dergelijke onderzoeken toe.
Beleidsontwikkeling 33
Een groot deel van de rapportage gaat in op beleidsontwikkeling. Zo wordt ondermeer geadviseerd om te bepalen wat het doel is van de gemeente Best in het kader van de reintegratie en hoe en waarmee dit doel moet worden bereikt. Zo gesteld, lijkt het alsof voorstellen van deze aard binnen de gemeentelijke beleidsontwikkeling ontbreken. Dit is echter allerminst het geval. Zoals de Rekenkamercommissie zelf constateert heeft de gemeenteraad op 26 september 2011 de visienota Maatschappelijke Ondersteuning en Participatie 2012-2015 vastgesteld. Het doel van de genoemde nota is om op grond van een visie en binnen aangegeven kaders te besluiten wat de gemeente Best wil bereiken op ondermeer het gebied van maatschappelijke participatie. De visienota vormt de grondslag voor de uitwerking in diverse uitvoeringsnota’s, waaronder de nota Werk en Inkomen. In deze nota zijn de doelstellingen uit de visienota uitgewerkt in concrete resultaten en is aangegeven wat de gemeente in het kader van de Wet Werk en Bijstand en aanverwante regelingen gaat doen om de resultaten bij de thema’s uit de visienota te behalen. In de nota zijn 36 actiepunten opgenomen. De meeste van deze actiepunten zijn opgepakt in het kader van het opstellen van het project Wet Werken naar Vermogen. De door de rekenkamercommissie genoemde adviezen maken vrijwel allemaal deel uit van het project. In verband met het controversieel verklaren van de Wet Werken naar Vermogen wordt dit project momenteel omgevormd in het project Werk en Inkomen. Vanuit dit project zal in de loop van 2013 in ieder geval een uitgangspuntennotitie over de herstructurering van het sociaal domein en later een definitieve nota daaromtrent aan de raad worden voorgelegd. De RKC heeft, evenals het college vastgesteld dat veel van de door haar verstrekte adviezen ook reeds onderkend zijn binnen de eigen organisatie. Dit kan de RKC alleen maar toejuichen. Thans is het zaak, zoals ook het college stelt, om zaken op te pakken. De RKC roept dan ook het college op om de adviezen en actiepunten op te pakken en om de raad te betrekken bij de afhandeling ervan, mede in het licht van de op 1 januari in te voeren Participatiewet.
34
DEEL B: ONDERZOEKSRAPPORTAGE
35
36
5.
Kaderstelling
5.1.
Inleiding
In dit hoofdstuk worden de volgende onderzoeksvragen beantwoord: • • •
Welke beleidsdoelstellingen streeft de gemeente Best met het re-integratiebeleid in het kader van de Wet werk en bijstand (Wwb) na? Zijn deze doelen (voldoende) SMART geformuleerd? In welke mate c.q. op welke wijze is de gemeenteraad vanuit dualistisch oogpunt betrokken bij de bepaling van het arbeidsmarkt-, werkgelegenheids- en reintegratiebeleid volgens de Wwb?
Achtereenvolgens komen in dit hoofdstuk het coalitieprogramma, de beleidsnota werk en inkomen, de programmabegroting, de verordening en de overige beleidsstukken aan de orde. Hiermee wordt zicht gekregen op de verschillende beleidsdoelstellingen die (volgens deze documenten) worden nagestreefd en het “SMART-gehalte” van deze doelstellingen. Tot slot wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de rol die de gemeenteraad met betrekking tot het vaststellen van deze doelstellingen speelt cq. heeft gespeeld. 5.2.
Coalitieprogramma 2010-2014
In het coalitieprogramma 2010-2014 zijn omtrent sociale zekerheid/re-integratie de volgende doelstellingen en actiepunten opgenomen: 1. Primair: bevorderen werkgelegenheid. Werk is de beste vorm van sociale zekerheid en biedt mensen, naast een eigen inkomen, sociale contacten en mogelijkheden om zich te ontplooien in de samenleving. 2. Bevorderen uitstroom uit de sociale zekerheid (bijv. uitkeringsgerechtigden) en instroom naar werk. 3. In het kader van het gemeentelijk economisch beleid: inspanningen verrichten om mensen met een bijstandsuitkering en een beperking aan werk te helpen 4. Effectieve organisatie van doorstroming van WSW-geïndiceerden naar passend werk op de normale arbeidsmarkt 5. Bevorderen maatschappelijke inzet van uitkeringsgerechtigden (maatschappelijke stage voor jongeren e.d) waarmee tevens inhoud kan worden gegeven aan goed burgerschap 6. Bevorderen re-integratie door het beschikbaar stellen van subsidies. De vraag van het bedrijfsleven moet daarbij leidend zijn. 7. Stimulering voorlichting van belanghebbenden m.b.t. bestaande regelingen 8. Tegen misbruik moet hard worden opgetreden door duidelijk vast te stellen maatregelen en monitoring van effecten 9. Het belang van de voedselbank wordt onderkend. 5.3.
Beleidsnota Werk en Inkomen Gemeente Best 2011
Op 26 september 2011 heeft de gemeenteraad de visienota Maatschappelijke Ondersteuning en participatie 2012-2015 vastgesteld. Het doel van de genoemde nota is om op grond van een visie en binnen aangegeven kaders te besluiten wat de gemeente Best wil bereiken op de volgende thema’s:
37
• • • • •
Ontwikkeling en ontplooiing volwassenen Zelfredzaamheid volwassenen Maatschappelijke participatie Maatschappelijke inzet Sociale samenhang en leefbaarheid
De visienota vormt de grondslag voor de uitwerking in diverse uitvoeringsnota’s, waaronder de nota Werk en Inkomen. In deze nota Werk en Inkomen, eveneens daterend van september 2011) zijn de doelstellingen uit de visienota uitgewerkt in concrete resultaten en is aangegeven wat de gemeente in het kader van de Wet Werk en Bijstand (Wwb) en aanverwante regelingen gaat doen om de resultaten bij de thema’s uit de visienota te behalen. Vervolgens is het de bedoeling dat er begin 2012 een uitvoeringsnota wordt geschreven waarbij acties die in de nota Werk en Inkomen zijn benoemd, verder geconcretiseerd worden. Voor een uiteenzetting van deze nota wordt verwezen naar bijlage 2 bij dit rapport. In de nota Werk en Inkomen wordt onderscheid gemaakt tussen ontwikkeling en ontplooiing van jeugdigen (tot 27 jaar) enerzijds en zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie van volwassenen. Aangaande de jeugdigen luiden de te bereiken doelstellingen als volgt: •
•
•
•
Jeugdigen die (ondanks de inspanningen op andere beleidsterreinen) zonder startkwalificatie de school verlaten, gaan als zij er niet in slagen om via werk zelfstandig een inkomen te verwerven alsnog een startkwalificatie halen. Resultaat: Van de jongeren tot 27 jaar bekend bij de vakgroep Sociale Zaken in genoemde situatie en die in staat zijn om een startkwalificatie te behalen, heeft in 2012 50% reële afspraken daarover en ieder volgend jaar 5% erbij. Alle schoolgaande jeugdigen in Best hebben voldoende mogelijkheden om hun vrije tijd zinvol in te vullen, hun talenten te ontplooien en te genieten. Resultaat: Met ingang van 2012 kunnen alle kinderen van uitkeringsgerechtigden die onderdeel uitmaken van het gezin van de uitkeringsgerechtigde, deelnemen aan één of meer vrijetijdsactiviteiten al dan niet met steun van de Regeling Stimulering Maatschappelijke Deelname. Alle jeugdigen in Best groeien op tot inwoners die verantwoordelijkheid voelen voor anderen, hun sociale omgeving en hun eigen leven. Resultaat: Op 31 december 2012 verrichten 75% van alle uitkeringsafhankelijke jongeren een tegenprestatie in de vorm van maatschappelijk nuttige taken. Jeugdigen in Best worden zo min mogelijk in hun gezondheid bedreigd. Resultaat: Van de uitkeringsgerechtigden met kinderen tot 18 jaar, heeft in ieder jaar minimaal 75% een aanvullende ziektekostenverzekering, al dan niet via de gemeente.
De doelstellingen met betrekking tot de volwassenen luiden als volgt: 1.
Inwoners dragen hun steentje bij aan de samenleving. Op dit terrein willen we de komende jaren de volgende resultaten behalen: • Van de uitkeringsgerechtigden neemt het percentage dat betaalde of onbetaalde arbeid verricht jaarlijks toe met 5% per jaar tot 75% ervan uitgaande dat ongeveer 25% niet in staat is te werken. Nulmeting op 1 januari 2012. • Indien uitkeringsgerechtigden zich niet houden aan de regels en afspraken die gesteld zijn (in het trajectplan) volgt in 100% van de gevallen handhaving op grond van de Maatregelenverordening. 38
2.
• • • • • 3. • • • • •
Inwoners beschikken over voldoende kwalificaties om deel te kunnen nemen aan de arbeidsmarkt en belemmeringen om betaalde arbeid te verrichten worden opgeheven hetgeen betekent dat er zo min mogelijk een beroep op een uitkering wordt gedaan. Voor 2012 zijn een aantal resultaten benoemd (conform programbegroting 2012): Het bevorderen en realiseren van de uitstroom uit de uitkering: Aantal uitkeringsgerechtigden (Wwb, WIJ, IOAW, IOAZ, Bbz) dat in 2012 uitstroomt naar betaalde arbeid is groter of gelijk aan 60. Aantal uitkeringsgerechtigden (Wwb, WIJ, IOAW, IOAZ, Bbz) dat in 2012 gedeeltelijk uitstroomt naar betaalde arbeid is groter of gelijk aan 20. Het percentage uitkeringsgerechtigden dat minimaal één positie stijgt op de reintegratiepositie is 50%. Voor de programmabegroting 2013 wordt bepaald of deze indicatoren voldoen. Inwoners die niet over voldoende inkomen beschikken ontvangen een uitkering, c.q. bijstand conform de landelijke normering (conform programbegroting 2012). Aantal uitkeringsgerechtigden (Wwb, WIJ, IOAW, IOAZ, Bbz) is in 2012 kleiner of gelijk aan 414 (doelt op het gemiddeld aantal verstrekkingen per maand) Aantal bijdragen op grond van de Regeling Maatschappelijke Deelname is in 2012 groter of gelijk aan 330. Aantal bijdragen op grond van de regeling Chronisch zieken, gehandicapten en ouderen is in 2012 groter of gelijk aan 270. Aantal verstrekkingen langdurigheidstoeslag is in 2012 groter of gelijk aan 160. Aantal deelnemers in de Collectieve ziektekostenverzekering is groter of gelijk aan 400.
In de beleidsnota zijn in hoofdstuk 5 36 actiepunten opgenomen. De meeste van deze actiepunten zijn opgepakt in het kader van het opstellen van het projectplan Wet werken naar Vermogen. In verband met het controversieel verklaren van deze zet is dit projectplan inmiddels omgevormd in het project “werk en inkomen”. Documenten terzake waren ten tijde van dit onderzoek nog in de maak. 5.4.
Verordening
Voor de gehele verordening wordt verwezen naar de website van de gemeente Best. In de verordening, die dateert van 1 januari 2009, worden zaken geregeld als: doel van de ondersteuning. doelgroep, aanspraak op ondersteuning, verplichtingen verbonden aan het recht op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en aan de verstrekking van voorzieningen, criteria ontheffing arbeidsverplichting, work first, leerwerkstages, detacheringsbanen, loonkostensubsidie gericht op re-integratie en op participatie, scholing (in het kader van participatieplaatsen), inkomstenvrijlating, premies (in het kader van participatieplaatsen), overige vergoedingen, persoonsgebonden re-integratiebudget, voorzieningen gericht op nazorg en sociale activering
39
5.5.
Overige beleidsstukken
De volgende beleidsstukken werden aan de rekenkamercommissie overhandigd: • • • • 5.6.
Beleidsregels huisbezoeken cluster sociale zaken dd. 1 november 2006 Beleidsregels gesubsidieerde arbeid en re-integratievergoedingen gemeente Best, dd. 1 januari 2007 Beleidsregels activeringspremies gemeente Best dd. 1 januari 2008 Beleidsregels participatie niet-uitkeringsgerechtigden en Anw-gerechtigden gemeente Best dd. 1 januari 2009 Programmabegrotingen
Gewenste resultaten volgens de programmabegrotingen 2008-2012 Re-integratie komt in de programmabegroting van Best ieder jaar aan de orde in het programma “werk en inkomen”. Ieder jaar wordt, tekstueel en in cijfers (Euro’s) uitvoerig op re-integratie ingegaan. Daarnaast wordt in ieder begroting melding gemaakt van streefwaarden, te weten: Begroting 2008 Volgens deze begroting dienen in totaal 50 bijstandsgerechtigden uit te stromen naast de uitstroom door niet gerichte re-integratieactiviteiten”. Volgens de kernkaarten bedroeg de uitstroom naar werk in 2008 20 huishoudens. Volgens de management-informatie (paragraaf 9.3.) bedroeg de uitstroom naar werk 45 uitkeringsgerechtigden. Het volgens de begroting 2008 gestelde doel is daarmee niet gehaald. Begroting 2009 In totaal dienden volgens deze begroting 50 bijstandsgerechtigden geheel of gedeeltelijk uit te stromen naar werk (arbeid in dienstbetrekking of zelfstandig ondernemerschap). Binnen de ambtelijke organisatie zouden tenminste 5 leer- werkplekken worden gecreëerd voor uitkeringsgerechtigden en/of Nuggers”. Volgens de managementinformatie bedroeg de uitstroom naar werk in 2009 37 uitkeringsgerechtigden. Ook in 2009 is daarmee het gestelde doel niet bereikt. Begroting 2010 Volgens deze begroting zou de afhankelijkheid van bijstandsuitkering niet hoger mogen worden dan gemiddeld 390 huishoudens over het jaar 2010”. Volgens de managementinformatie bedroeg het gemiddeld aantal uitkeringsgerechtigden in 2010 meer dan 400. Onduidelijk is of in 2010 het oorspronkelijke doel is bereikt. Begroting 2011 Het aantal uitkeringsgerechtigden dat uitstroomt naar betaalde arbeid moet volgens deze begroting groter zijn dan 60. Het aantal uitkeringsgerechtigden moet kleiner zijn dan 441. Volgens de managementinformatie bedroeg het aantal uitkeringsgerechtigden eind 2011 424. Het tweede doel is gehaald en onduidelijk is of het eerste doel is bereikt.
40
Begroting 2012 Het aantal uitkeringsgerechtigden dat uitstroomt naar betaalde arbeid moet groter zijn dan 60. Het aantal uitkeringsgerechtigden kleiner dan 414. Uit interviews is de rekenkamercommissie gebleken dat voor wat betreft de geplande uitstroom van minimaal 60 uitkeringsgerechtigden, gemeente Best ten tijde van het onderzoek op koers lag, met dien verstande dat het aantal van 60 fulltime uitstroom niet gehaald zal worden maar dat er ook veel uitkeringsgerechtigden parttime uitstromen. Deze parttime uitstroom is zodanig dat deze de gewenste fulltime uitstroom in 2012 overtreft. Het aantal uitkeringsgerechtigden zal, aldus informatie verkregen op basis van interviews, eind 2012 niet geheel gehaald worden, maar gemiddeld genomen duikt het aantal uitkeringsgerechtigden in 2012 onder de 414. Resumé De doelstelling volgens de begrotingen worden wisselend omschreven variërend van aantal uitkeringsgerechtigden, aantal huishoudens afhankelijk van een uitkering tot het aantal uitstromers met betaalde arbeid. Ieder jaar worden er andere doelen geformuleerd. Deze doelen worden in de jaren 2008 tot en met 2010 niet gehaald. In 2011 en 2012 is dit (waarschijnlijk) wel het geval. 5.7.
Betrokkenheid gemeenteraad
De betrokkenheid van de raad blijft, aldus verkregen uit informatie verstrekt tijdens interviews, beperkt tot het kennisnemen door de raad van de informatie opgenomen in de reguliere Planning & Controlcyclus (begroting, tussentijdse rapportages en jaarverslag). Daarnaast is in de raad een debat gevoerd naar aanleiding van de behandeling van de nota werk en inkomen, in september 2011. De raad heeft, vanzelfsprekend, ook de verordening in 2009 vastgesteld.
41
42
6.
Uitvoering
6.1.
Inleiding
In dit hoofdstuk worden de volgende onderzoeksvragen beantwoord: • • • •
Op welke wijze vindt de uitvoering van het beleid in de praktijk plaats? Welke middelen (personeel, inhuur, uitbesteding) worden ingezet en welke maatregelen worden genomen om de toeleiding van klanten naar (duurzaam) werk of één van de tussendoelen (zoals sociale activering) te vergroten? Welke partijen spelen een rol bij de uitvoering van het beleid? Welke rollen en verantwoordelijkheden hebben de verschillende partijen?
Ter beantwoording van deze onderzoeksvragen wordt allereerst in dit hoofdstuk ingegaan op de oude organisatie (van voor september 2009) en de huidige organisatie. Vervolgens wordt ingegaan op zaken als klantmanagement en klantregistratie, inkoop van instrumenten en de werkgeversbenadering. Met drie externe partijen zijn tijdens in het kader van dit onderzoek gesprekken gevoerd. Op de belangrijkste resultaten wordt in dit hoofdstuk stilgestaan. Tevens wordt ingegaan op de instrumenten die de klantmanagers ter beschikking staan, Het gaat het voornamelijk om diagnose-instrumenten en trajectplannen. Ee groot deel van dit hoofdstuk is gewijd aan een samenvatting van de rapporten die met betrekking tot de uitvoering van de reintegratie, in de loop der jaren in Best zijn vervaardigd. Afgesloten wordt met de vraag hoe in de toekomst een belangrijk deel van de re-integratietrajecten zal worden opgepakt. Hierbij staat de positie van “Het Goed”centraal. 6.2.
Organisatie
6.2.1. Huidige organisatie De huidige organisatie van Best bestaat uit de volgende lijnafdelingen: • • • • • • •
Regie & Ontwikkeling Gemeentewinkel Ondersteuning Intern Advies Beheer Uitvoering Financien
Medewerkers die te maken hebben met sociale zaken zijn te vinden in de afdelingen Gemeentewinkel, Regie & Ontwikkeling en Financien. De volgende medewerkers zijn direct of indirect belast met re-integratie in gemeente Best: Klantmanagers re-integratie: Dit is een team bestaande uit zeven personen, functioneel aangestuurd door de Senior medewerker gemeentewinkel,, gesitueerd in de afdeling gemeentewinkel.
43
Jobhunter: Deze medewerkster was in Best actief tussen medio 2010 en medio 2012. Betrokkene maakte deel uit van het team klantmanagers. De Jobhunter was belast met het onderhouden van contacten met potentiële werknemers en met het “binnenhalen” van vacatures die mogelijkerwijs door cliënten van sociale zaken van Best zouden kunnen worden ingevuld. Beleidsmedewerker: Betrokkene valt onder de afdeling Regie en Ontwikkeling en is belast met het formuleren van het beleid met betrekking tot sociale zaken, het verzorgen van B&W- en raadsnota’s en met zaken als aanvragen van ESF- en overige subsidies en rijksbijdragen. Kwaliteitsmanager Betrokkene viel voorheen onder het stafteam Kwaliteit en Control. Thans maakt betrokkene deel uit van de gemeentewinkel. Betrokkene is vooral belast met het toetsen van besluiten op juridische kwaliteit. Medewerker financiën Betrokkene valt onder de afdeling Financiën. De rekenkamercommissie gebruikte de registraties van betrokkene met betrekking tot de totaaluitgaven en -inkomsten inzake W-deel en re-integratie en de uitgaven op detailniveau (per individu, per jaar) Applicatiebeheerder sociale zaken Betrokkene valt onder de afdeling gemeentewinkel en is belast met het functioneel beheer van de applicaties waarvan (o.a.) de klantmanagers gebruik maken. Betrokkene is belast met het borgen van de juistheid en volledigheid van de in de systemen opgenomen informatie en met het verzorgen van informatie uit deze applicaties. 6.2.2. Oude organisatie In de organisatie van vóór september 2009 was sprake van een dienst Inwoners, waaronder een afdeling sociale zaken viel die als volgt was ingedeeld: • • • •
Clustermanager Stafafdeling (beleidsmedewerker, admin.juridisch medewerker, kwaliteitsmedewerker/ toetser, interne controle) Team administratie, terugvordering & verhaal, applicatiebeheer (aangestuurd door een teamleider) Team werk, zorg en inkomen (aangestuurd door een teamleider)
6.2.3. Wisselingen in het management in het verleden In de periode 2004 tot en met 2011 vonden diverse wisselingen plaats in het management. De clustermanager sociale zaken (oude organisatie) verliet medio 2007 gemeente Best. Zij is niet meer opgevolgd. Aansturing van de twee teamleiders vond vanaf dat moment plaats door de directeur inwoners zelf. De functies van directeur inwoners en de teamleider werk, zorg en inkomen en teamleider administratie sociale zaken kwamen in de nieuwe organisatie niet meer terug. In de nieuwe organisatie kende de gemeentewinkel een afdelingsmanager tot medio 2011. Daarna werd deze functie ingevuld door een interimmer. Ten tijde van dit onderzoek is het nieuwe hoofd benoemd.
44
6.3.
Klantmanagement en klantregistratie
Collegebesluit tot invoering van klantmanagement dd. 25 februari 2003 Het besluit om tot invoering van klantmanagement over te gaan dateert in Best al van 2003. In het collegebesluit terzake wordt onder andere het volgende opgemerkt: “Het is belangrijk om de methodiek klantmanagement te implementeren met een vaste groep medewerkers. Dit is om de volgende redenen belangrijk: • • •
de klantmanager moet zijn klanten kennen de klanten, omgekeerd, moeten een vast aanspreekpunt hebben de klantmanagers moeten een persoonlijk ontwikkeltraject volgen, afgestemd op het verwerven van kennis en vaardigheden m.b.t. de uitvoering van de nieuwe taak.
De klantmanager zal, werkend vanuit de gemeenschappelijke visie op het klantconcept en het dienstverleningsconcept, een grote mate van vrijheid krijgen, daar waar het gaat over de invulling van de regiefunctie. De klantmanager zal, binnen de gestelde kaders, samen met de klant individuele trajectplannen opstellen. Investeren in een goede relatie met de ketenpartners is van essentieel belang waarbij iedere partner de dienstverleningsprocedure op elkaar dient af te stemmen. Het doelenperspectief van de klant kan betrekking hebben op: • • •
Arbeidsparticipatie Opleidingsparticipatie Maatschappelijke participatie
Werk gaat voor inkomen en er zal mogelijk getracht worden om de klant een passend aanbod te doen richting de arbeidsmarkt. Hierbij dient rekening gehouden te worden met zijn persoonlijke omstandigheden. Maatwerk per klant dient als uitgangspunt te worden genomen. Bij een klantgerichte aanpak gaat een klantmanager uit van de behoeften van de klant waarbij hij wel in belangrijke mate stuurt in wat een klant gaat doen om weer op de arbeidsmarkt te komen. Er wordt voor gekozen om klanten te begeleiden totdat het vooraf aangegeven einddoel is bereikt. Deze aanpak is én klantvriendelijk maar ook zeker klantgericht. De klant ondertekent bij deze aanpak een plan om het einddoel vast te stellen en de wijze waarop dit gaat gebeuren. In dit plan staan ook: • • • • • • • • •
De individuele belemmeringen Doel en bestanddelen van het re-integratietraject Inzet en verplichtingen Begin, looptijd en beëindiging Verplichtingen van de kant Verplichtingen van de gemeente Beloning bij realisatie Sanctie bij niet nakoming van het plan Al of niet sollicitatieplicht”.
45
6.4.
Inzet en inkoop van instrumenten
6.4.1. Inkopen 2005 en 2006 Op 5 april 2007 leverde de concerncontroller een intern rapport inzake de “conceptovereenkomst met Het Goed BV”. Terzake wordt verwezen naar bijlage 4. bij dit rapport. De conclusies die uit dit rapport, volgens de concerncontroller kunnen worden getrokken luiden als volgt: 1. Voor alle inkoop bij partijen die niet vermeld staan in de gunninglijst van 2005 en 2006 bestaat een groot risico dat deze onrechtmatig hebben plaatsgevonden 2. Op zijn minst is deze inkoop bij niet gegunde partijen te bestempelen als niet integer 3. Een rechtmatige aanbesteding geeft geen garantie voor een rechtmatige inkoop. De rekenkamercommissie heeft niet vastgesteld of deze onrechtmatigheden in 2007 en volgende jaren niet meer voorkomen. Wel heeft de commissie vastgesteld dat de vrije inkopen in die jaren de in de aanbesteding gereserveerde vrije ruimte niet overschrijden. 6.4.2. Aanbesteding 2007-2010 In oktober 2006 heeft Best de diensten inzake re-integratie aanbesteed voor de periode 2007 tot en met 2010. In totaal schreven 21 bedrijven in. Uiteindelijk werden met de volgende bedrijven overeenkomsten aangegaan: Leverancier
Producten
Argonaut Advies BV Aob Compaz BV IMK Intermediair BV Serin BV
keuring en onderzoek keuring en onderzoek zelfstandig ondernemerschap bemiddeling en nazorg, complete trajecten, inburgering, producten voor allochtonen.
Vier L BV Van Dreumel Depiro BV ROC Eindhoven Educatief centrum De Wig WSD Groep P.O.R. Stichting de Omslag
zorgproducten cursussen en opleidingen, inburgering en producten voor allochtonen cursussen en opleidingen zorgproducten, schuldhulpverlening, work first, leerwerkplekken, leerwerktrajecten, bemiddeling en nazorg work first, leerwerkplekken, leerwerktrajecten
Bij deze aanbesteding zijn geen afspraken gemaakt met de re-integratiebedrijven over (bijvoorbeeld) minimale afname en te bereiken resultaten door de bedrijven. Voor een omschrijving van de meest belangrijke producten wordt verwezen naar bijlage 3 bij dit rapport.
46
6.4.3. Aanbesteding 2011 en volgende jaren Op 18 mei 2010 verschijnt er een B&W-adviesnota waarin wordt verwoord dat per 1 januari 2011 weer moet worden beschikt over voldoende kwalitatieve voorzieningen en dat op korte termijn weer een aanbestedingsprocedure moet worden gestart. Het heeft echter op dat moment niet de voorkeur om een nieuwe aanbestedingsprocedure te doorlopen. Dit omdat recentelijk een project is opgestart waarmee een brede visie op maatschappelijke participatie (re-integratie en inburgering zijn vormen van participatie) wordt ontwikkeld. Geadviseerd wordt om met de leveranciers van re-integratievoorzieningen onder de reeds geldende voorwaarden overeen te komen per 1 januari 2011 nieuwe overeenkomsten aan te gaan voor de duur van één jaar. Op 18 oktober 2011 verschijnt er wederom een B&W-adviesnota. Gesteld wordt dat wegens tal van ontwikkelingen op het gebied van werk en inkomen verlenging van de overeenkomsten opnieuw aan de orde is. Geadviseerd wordt om nogmaals met een jaar te verlengen en uiterlijk per mei 2012 te starten met een nieuwe aanbestedingsprocedure voor participatievoorzieningen. Uit interviews is de rekenkamercommissie gebleken dat ten tijde van het onderzoek was gestart met een nieuwe aanbestedingsprocedure. Gesteld wordt overigens dat de oorspronkelijke contractsom van ongeveer € 3.000.000 (voor vier jaar) niet per definitie besteed moet worden. Er zijn immers geen afnameverplichtingen in de contracten opgenomen. Voor 2012 worden de volgende omzetten verwacht bij de volgende vier partners: WSD (leerwerktrajecten) Stichting de Omslag (leerwerktrajecten) IMK (zelfstandigen) Aob Compaz (diagnose)
€ 110.000 € 140.000 € 30.600 € 5.000
Thans wordt nog gewerkt aan de aanbesteding voor 2013 en volgende jaren. Hiermee is gewacht, mede vanwege beleidsmatige ontwikkelingen, waarvan de (vermeende) invoering van de Wet Werken Naar Vermogen de meest belangrijkste is. 6.4.4. Vrije inkoop 2007-2011 Uit bijlage 6 blijkt dat niet altijd wordt ingekocht bij de partijen waaraan is gegund. In de aanbesteding is rekening gehouden met een vrije ruimte van € 80.000. Gemeente Best mag voor € 80.000 per jaar inkopen bij partijen waarmee in het kader van de aanbesteding géén overeenkomsten zijn aangegaan. Daarnaast staat het gemeente Best vrij om producten te laten leveren die niet zijn aanbesteed. In die gevallen moet gemeente Best wel eerst de gegunde partijen de mogelijkheid geven deze producten te leveren. Kunnen zij dit niet (tegen redelijke condities) dan worden de inschrijvende partijen (niet gegund) benaderd. Indien ook zij niet kunnen leveren, mag gemeente Best andere partijen benaderen.
47
De vrije inkoop in de jaren 2007 tot en met 2011 bedroeg als volgt: 2007 2008 2009 2010 2011
€ 18.872 € 45.057 € 52.206 € 48.786 € 39.329
6.5.
Werkgeversbenadering/jobhunter
Werkgeversbenadering is van belang voor het beoogde maatschappelijke effect van reintegratie: toeleiding naar de arbeidsmarkt. Een netwerk met werkgevers levert concrete vacatures op waarop klanten uit het Wwb-bestand geplaatst kunnen worden. Een ander deel van de werkgeversdienstverlening betreft het ondersteunen van werkgevers bij administratieve verplichtingen zoals de loonkostensubsidie. Medio 2010 heeft gemeente Best een jobhunter aangenomen. Deze heeft gemeente Best per 1 juli 2012 weer (moeten) verlaten. In de twee jaar tijd dat de jobhunter actief was heeft betrokkene circa 30 personen naar betaald werk kunnen laten uitstromen. Werk werd gevonden bij diverse soorten werkgevers, van verschillende branches, waaronder industrie, horeca en retail / groothandel, warenhuizen. Bij circa 50% van de gevallen zijn betrokkenen aan werk geholpen met behulp van een loonkostensubsidie in combinatie van een no risk polis. De rekenkamercommissie beschikt niet over vergelijkingsgegevens (van andere gemeenten) en kan (daardoor) niet beoordelen of de inzet van de jobhunter in Best effectiever of minder effectief was dan bij andere gemeenten. Door het vertrek van de jobhunter komen de werkzaamheden van betrokkene in handen van haar collega’s. Dit betekent dat taken die vroeger bij één medewerker lagen, nu over meerdere klantmanagers zullen (moeten) worden verdeeld. 6.6.
Gesprekken met re-integratiebedrijven
In het kader van dit rekenkameronderzoek vonden gesprekken plaats met drie vertegenwoordigers van re-integratiebedrijven, te weten: • • •
Stichting de Omslag P.O.R. WSD
Uit deze gesprekken is het onder andere gebleken dat de relatie die gemeente Best onderhield met deze externe partijen, door hen niet altijd als “zakelijk” werd ervaren. Er zijn door gemeente Best nooit expliciete eisen gesteld aan de door de externen te bereiken resultaten. Afspraken op papier terzake zijn nooit gemaakt. Tevens bleek uit deze gesprekken dat de diagnose door Best in veel gevallen te wensen overliet waardoor, gaande de trajecten van individuele klanten, nieuwe keuzes moesten worden gemaakt aangaande de meest effectieve inzet.
48
6.7.
Instrumentarium ten behoeve van de Klantmanagers
Aan de rekenkamercommissie werden de volgende stukken overhandigd: • •
Document Diagnose WWB: dit wordt gebruikt vanaf medio 2010 om een diagnose te kunnen stellen. Document Trajectplan: dit document/format wordt gebruikt om het trajectplan op te stellen.
Uit interviews is de rekenkamercommissie gebleken dat de klantmanagers vrijwel geen beschikking hebben over een “gereedschapskist” dat wil zeggen bovengenoemde stukken zijn de enige twee formats waarover de klantmanagers de beschikking hebben. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van de DPS-matrix (sinds 2008) en de Re-integratiepositie (sinds 2009). De DPS-matrix is een webbased ICT applicatie in de vorm van een DiagnosePlan- en Sturingsinstrument, waar de matrix een onderdeel van is. De DPS-matrix geeft inzicht in de caseload met betrekking tot kansen op participatie en risico’s op regelovertreding. De vaardigheden en omstandigheden van de klant komen volledig in beeld zodat ook actief aandacht aan arbeidsperspectief, schuldenproblematiek, armoedebeleid en zorgaspecten kan worden gegeven. Op de re-integratiepositie wordt verderop in dit rapport nader ingegaan. Kaders met betrekking tot de vraag hoeveel middelen er voor welke (soort) klanten mogen worden ingezet ontbreken volledig. Iedere klantmanager gaat daardoor hiermee verschillend om. Diagnose Vanaf medio 2010 maken de klantmanagers gebruik van een checklist op basis waarvan een diagnose kan worden gesteld. In deze checklist zijn vragen opgenomen met betrekking tot opleiding, werkervaring, mobiliteit. Arbeidsgeschiktheid, sollicitaties, sociale context, welzijn, dagbesteding, motivatie en inschatting huidige situatie (trede op re-integratiepositie 1 t/m 6) De checklist sluit af met “advies traject” hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen: • • • • • • • •
Directe bemiddeling naar betaald werk Re-integratietraject gericht op betaald werk Directe bemiddeling naar betaald werk middels job hunting Uwv werkbedrijf voor indicatiestelling sociale werkvoorziening Vrijwilligerswerk Aanvullend onderzoek met betrekking tot lichamelijke / psychische belastbaarheid Deelname activiteiten gericht op vermindering maatschappelijk isolement zorgtraject
In sommige gevallen wordt besloten om een bureau in te schakelen om een aanvullend onderzoek uit te voeren om tot een goede diagnose te kunnen komen.
49
Uit interviews en uit interne rapporten is de rekenkamercommissie duidelijk geworden dat in het verleden vaak geen sprake was van een (expliciete) diagnose vooraf, en dat deze gaandeweg, gedurende een traject, impliciet werd uitgevoerd. Daardoor ontstonden in sommige gevallen situaties waarbij achteraf kwam vast te staan dat het beter ware geweest als men voor een ander traject gekozen was. Trajectplan Indien duidelijk is welk traject met een persoon wordt ingezet, dan wordt een trajectplan opgesteld. In dit plan wordt vermeld: • • • • • • • 6.8.
Startdatum trajectplan Geplande einddatum trajectplan Te realiseren einddoel Hoe ziet het trajectplan er uit? Activiteiten die worden ingezet om het doel te bereiken Kosten die worden gemaakt t.b.v. het volgen van het traject Voorwaarden die van toepassing zijn op het traject (bij het niet meewerken aan het traject kan een verlaging op de uitkering worden toegepast). Diverse rapporten met betrekking tot de bedrijfsvoering
In de loop der jaren zijn er diverse rapporten vervaardigd waarin het functioneren van sociale zaken in het algemeen. Het gaat om de volgende rapporten: 1. Audit rapport “op weg naar een moderne organisatie” Ray Geerling, Management en Consultancy bv (oktober 2005) 2. Rapport “Verbeteren re-integratie en reactie op bedrijfsplan SDO” (7 november 2006) 3. “Zo spoedig mogelijk” Inventarisatie en implementatieplan re-integratiebeleid, Sjak Vrieswijk (november 2007) 4. concept Plan van Aanpak WIZ, afdeling Sociale Zaken, Werkconsult BV (14 oktober 2008) Voor gedetailleerde informatie over de rapporten wordt verwezen naar bijlage 5 bij dit rapport. Hieronder wordt, op hoofdlijnen op deze rapporten ingegaan. Geen van deze rapporten heeft, voor zover de rekenkamercommissie bekend, ooit het college c.q. de gemeenteraad bereikt. Alle rapporten vormden in meer of mindere mate aanleiding tot het nemen van (organisatorische) maatregelen. 6.8.1. Audit rapport (Ray Geerling 2005) In dit rapport worden de volgende zwaktes van de afdeling sociale zaken blootgelegd: • • • • • • •
Het ontbreken van prestatie-indicatoren op alle niveau’s Het te weinig sturen op resultaatdoelstellingen Afwezigheid van sturing op financiële data De inrichting van een aantal primaire processen Het bewaken van de beleidsagenda Het ontbreken van een politieke visie en missie m.b.t. de toekomst van de afdeling De invulling van het tot stand komen van de beleidsagenda
50
• •
De invulling van de interne controle en de kwaliteitscontrole De afwezigheid van een beleid- en sturingscyclus
In het rapport worden diverse adviezen gegeven met betrekking tot: • • • • • •
Management-informatie (individuele) prestatie-indicatoren (De) Beleid (cyclus) Managementoverleg Inrichting van de primaire processen formatieonderzoek
6.8.2. Verbeteren re-integratie uitkeringsgerechtigden (2006) In dit rapport wordt gerefereerd aan het nieuwe re-integratiebeleid zoals verwoord in de kadernota en begroting 2007-2010. De belangrijkste actiepunten zijn: • • • • • • • • • • •
Trajecten waarin leren en werken wordt gecombineerd (leerwerkplekken). Een sterke regiefunctie van de gemeente waarbinnen de klant intensief door diens klantmanager begeleid wordt. Re-integratieactiviteiten zullen daarom zoveel mogelijk door ons zelf uitgevoerd worden. Meer regievoering door klantmanagers betekent een uitbreiding van taken en maakt het herschikken van taken binnen functies noodzakelijk; Samenwerking met het lokaal bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties, het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) en het Uitvoeringsorgaan Werknemers Verzekeringen (UWV). Mensen die op grond van bepaalde beperkingen niet kunnen uitstromen moeten kunnen blijven participeren Prestatieafspraken maken met leveranciers over leer- en werkervaringsplaatsen en reintegratie van bijstandsgerechtigden. Binnen de ambtelijke organisatie van gemeente Best zullen leer- en werkervaringsplaatsen en re-integratie voor bijstandsgerechtigden beschikbaar worden gesteld. Ook re-integratiemethodieken zoals work-first, loonkostensubsidies, werken met behoud van uitkering en participatiebanen worden verder vormgegeven. Ter financiering van de re-integratieactiviteiten is een Europese subsidie (ESF-3regeling) in het vooruitzicht gesteld voor een bedrag van ruim twee miljoen euro. Samenhangende aanpak van de beleidsvorming binnen deze verschillende werkvelden van WWB, WMO en Wsw. Projecten als het Groenproject bij de Wsd , waarbij dwarsverbanden gelegd worden tussen verschillende beleidsvelden en middelenstromen, worden verder gestimuleerd en verdienen navolging.
6.8.3. Rapport Sjak Vrieswijk (2007) In dit rapport zijn 52 actiepunten en 14 adviezen opgenomen. Veel hiervan hebben betrekking op detailkwesties. De adviezen luidden als volgt:
51
•
• •
• • • • • • •
•
De profielen van klantmanagers werk/zorg/inburgering en klantmanager inkomen dienen ruim geformuleerd te worden. Bij voorkeur het zelfde profiel. Er dient snel gereageerd te worden bij wijziging van samenstelling cliënten door bijvoorbeeld economische ontwikkelingen. Er dient geen tijd verloren te gaan aan tijdrovende sollicitatieprocedures als er adequaat gereageerd moet worden op de markt. Onderlinge verdeling taken Management, Beleid, Kwaliteitszorg en klantmanagers WZI moet geregeld worden. Ten behoeve van de klantmanagers werk is het noodzakelijk ten aanzien van de werkgevers benadering nog een vervolg cursus te doen m.n. ten aanzien van de methodische onderdelen. Men heeft weinig tot geen ervaring in bemiddeling en werkgeversbenadering. Voor de voortgang van het proces, het opdoen van ervaring en ontlasting van de medewerkers is het verstandig tijdelijk iemand in te huren Niet ingevulde plaatsen klantmanagers Werk dienen meteen te worden ingevuld door klantmanagers Zorg of Inkomen danwel door inhuur. . Hoogste prioriteit moet liggen bij het vervaardigen van de management-informatie Er moeten cliëntprofielen worden ontwikkeld en geautomatiseerd worden vastgelegd. De voorkeur gaat uit naar het opnemen van de profielen in SZW-net. Bij de volgende aanbesteding aandacht hebben voor het maken van prestatie-afspraken De productgegevens en plaatsingen per soort opnemen in de management-informatie. De vorm en inhoud van de beleidsagenda evalueren Frequenter en volgens een vaste structuur overleggen. Voor het welslagen van de vele implementatieactiviteiten is een strakke structuur noodzakelijk. Wel dient het management er voor te zorgen dat de verantwoordelijkheid laag in de (professionele) organisatie blijft. Prestatie-indicatoren opnemen in de verantwoording naar het college en de raad
6.8.4. Concept plan van aanpak WIZ (2008) In dit rapport worden de volgende, voor dit rapport relevante, aandachtspunten vermeld en adviezen gegeven. Aandachtspunten: • Er is behoefte aan duidelijke visie over hoe er met klanten moet worden omgegaan • Er is behoefte aan een uniforme werkwijze en verslaglegging • Er is behoefte aan een methodiek voor intake en diagnose voor nieuwe klanten en het daaropvolgende traject • Er is behoefte aan inhoudelijk overleg, zowel formeel (intervisie en caseload bepaling) als informeel (even overleggen over een klant) • Over het algemeen is er behoefte aan meer samenwerking tussen klantmanagers Zorg onderling en tussen klantmanagers Zorg en Werk. • Er is behoefte aan een betere afstemming tussen klantmanagers Zorg/Werk en de klantmanagers Inkomen o.a. voor wat betreft sanctioneren (handhaven) en beëindiging van de uitkering • Er is onduidelijkheid over wanneer een klant overgedragen kan worden van Zorg naar Werk. Er zijn geen duidelijke criteria op basis waarvan deze overdracht goed kan plaatsvinden
52
Adviezen: • Zorg voor een eenduidige visie m.b.t. re-integratie en de te realiseren doelstellingen • Zorg voor een eenduidige methodiek voor wat betreft intake, diagnose, trajectbegeleiding, bemiddeling en inkoop van diensten • Zorg voor een uniforme manier van verslaglegging in SZW-net waardoor de status en voortgang an het traject inzichtelijk wordt 6.8.5. Resumé Uit bovenstaande informatie met betrekking tot de interne rapporten over de bedrijfsvoering rondom re-integratie blijkt dat deze ruimschoots de aandacht heeft gehad van het management. De rapporten dateren van 2005 tot en met 2008. Ieder jaar kreeg de uitvoering van re-integratie ruime aandacht. Alle issues die met bedrijfsvoering samenhingen passeerden in de loop der tijd de revue. Hierbij ging het vooral om zaken als: • • • • • • •
Visie en beleid(cyclus) Overleg (management en medewerkers) Verdeling van taken Werkwijze Prestatie-indicatoren Managementinformatie Inrichting van het primaire proces
Opvallend is overigens dat deze kwesties in 2005 reeds aan de orde kwamen en in 2008 alweer/nog steeds zij het op een andere manier geformuleerd. Overigens zijn er niet alleen interne rapporten geschreven over de doelmatigheid. Ook over de doeltreffendheid zijn intern, na 2008, diverse rapporten geschreven. Deze komen in hoofdstuk 9 verder aan de orde. 6.9
Uitvoering in de toekomst
Op 19 maart 2012 besloot de gemeenteraad tot ontmanteling van Stichting De Omslag per 1 juli 2012. De Omslag hield zich tot die tijd bezig met: • • • • • • •
Fietsenwerkplaats Fietsenstalling Kinderboerderij Klusbus Hobbywerkplaats Gered Gereedschap (gereedschap t.b.v. 3e wereld-landen) Evenementenborden
De fietsenstalling gaat over naar de WSD. Dit zelfde gaat op voor de kinderboerderij. De klusbus houdt op te bestaan. De hobbywerkplaats wordt de werkplaats voor het Goed. Gered Gereedschap wordt tot 2015 door het Goed verzorgd. Het maken van evenementenborden gaat over naar de gemeente.
53
De huurverplichtingen van SDO worden voor de duur van het contract (30 november 2015) overgenomen door het Goed. Het Goed gaat na een opstartfase gedurende de looptijd van het huurcontract een contractueel afgesproken volume aan integratietrajecten uitvoeren voor de gemeente. Dit volume is globaal vergelijkbaar met het volume aan trajecten van SDO in 2011 (circa € 100.000 per jaar). De werkwijze houdt in: • • • • • •
Dat onder regie van de klantmanagers re-integratie in samenwerking met Het Goed de cliënten op de werkvloer begeleid worden. De klantmanager verricht enkel jobcoaching en geen werkinstructie. Dit laatste is aan het Goed; Dat sprake is van een intensieve wijze van begeleiding; denk hierbij aan voortgangsgesprekken, hulp bij het zoeken van een baan, hulp bij het solliciteren, individuele of collectieve trainingen Dat er een handboek wordt opgesteld met daarin detailafspraken over de samenwerking, geprotocolleerde overlegstructuren tussen het Goed en de gemeente Een goed ingerichte ruimte voor klantmanagers in het pand van het Goed, Het verder opstellen van kaders voor de uitvoering van het re-integratiebeleid Een gemeentelijke regierol over de trajectuitvoering.
54
7.
Kosten
7.1.
Inleiding
In dit hoofdstuk worden de volgende onderzoeksvragen beantwoord: • • • • •
Wat zijn de totale kosten van het gemeentelijk re-integratiebeleid (direct en indirect)? Wat is het financiële effect op het niveau van de Wwb als geheel (inclusief het inkomensdeel)? Benut de gemeente de rijksmiddelen voor re-integratie in jaar X? Hoeveel middelen heeft de gemeenteraad beschikbaar gesteld voor re-integratie en zijn die middelen benut in jaar X? Wat waren de kosten voor re-integratie in jaar X
Allereerst wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de vraag hoe groot de uitgaven zijn in het inkomensdeel, met andere woorden: hoeveel geld is gemoeid met het verstrekken van uitkeringen. Legt gemeente Best toe op de hiertoe verstrekte rijksmiddelen of houdt Best geld over? Vervolgens wordt ingegaan op de uitgaven die uit het participatiebudget worden gedaan. Ook hier met beantwoording van de vraag of Best al dan niet rijksmiddelen overhoudt of nog moet toeleggen op het budget. Binnen het participatiebudget vallen uitgaven die met betrekking tot re-integratie(trajecten) worden gedaan. Met deze soort uitgaven wordt dit hoofdstuk afgesloten. Hierbij wordt onder andere ingegaan op de externe partijen die het meest voor Best actief waren en op de vraag hoeveel er gemiddeld per cliënt aan re-integratie is uitgegeven. 7.2.
Uitgaven inkomensdeel
De toegekende budgetten en de werkelijke kosten zagen er in de jaren 2004 tot en met 2011 als volgt uit5 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011
Budget 4.388.122 4.127.422 4.312.499 3.596.227 3.452.171 3.506.434 4.073.137 4.332.603
kosten 4.036.295 4.165.030 3.998.305 4.057.080 4.043.888 4.242.029 4.880.517 4.853.950
aanvullende uitkering 0 0 0 108.000 252.000 408.000 399.995 0
eigen middelen - 351.827 37.608 - 314.194 352.853 339.717 327.595 407.385 521.347
Uit het feit dat gemeente Best (met name) vanaf 2007 nog eigen middelen moet toeleggen blijkt dat de effectiviteit van de re-integratieactiviteiten niet van dien aard is dat met het van het rijk verkregen I-budget kan worden volstaan. Gemeente Best legt geld toe op het budget, ondanks het feit dat Best al een aanvullende uitkering ontvangt.
5
Bron: rapport inzake de Omslag
55
In paragraaf 1.5 wordt gesproken over de “financiële maatstaf” die bepaalt dat het wenselijk is dat de gemeente met de uitgaven voor bijstand onder het inkomensdeel blijft. Als de inspanningen om bijstandsgerechtigden aan werk te helpen niet leiden tot een aansluiting bij de door het Rijk veronderstelde ontwikkeling, is het I-deel niet toereikend en is er alle aanleiding om het beleid nog eens kritisch te bezien. In 2011 is er geen extra budget aangevraagd. In de “e-zine” terzake (voorloper van de raadsinformatiebrief) wordt het volgende opgemerkt: De systematiek van de aanvullende uitkering is dusdanig dat om voor het jaar 2011 voor een eventuele aanvulling in aanmerking te komen een aanvraag van een Meerjarige Aanvullende Uitkering (MAU) noodzakelijk is. Daar waar het regime behorend bij de aanvraag en toekenning van een Incidentele Aanvullende Uitkering weinig gevolgen heeft, is dit in geval van een MAU echter niet gering. Voorafgaande aan het besluit tot het al dan niet aanvragen van een MAU dient daarom goed afgewogen te worden of de financiële voordelen van een toekenning opwegen tegen de nadelen van dit niet geringe regime. Voor een eventuele aanvraag over het jaar 2011 heeft het college geconcludeerd dat de financiële voordelen van een aanvraag voor een MAU niet opwegen tegen de nadelen van een eventuele toekenning. Het college heeft dan ook besloten om voor het jaar 2011 af te zien van een aanvraag MAU. Mocht het college over het jaar 2011 daadwerkelijk geconfronteerd worden met een tekort, dan kan voor dat jaar dus geen beroep gedaan worden op een aanvullende uitkering. 7.3.
Uitgaven werkdeel/participatiebudget
De toegekende budgetten en de werkelijke kosten zagen er in de jaren 2004 tot en met 2009 als volgt uit6 2004 2005 2006 2007 2008 2009
Budget 891.866 907.825 908.988 867.310 873.087 1.354.451
Meeneemregeling 168.392 178.041 237.673 236.862 313.280 478.065
ontvangsten 0 0 0 0 770.519 0
kosten 882.217 848.193 909.799 790.892 1.478.821 1.936.870
overschot/tekort 178.041 237.673 236.862 313.280 478.065 - 104.354
ESF-subsidie Het in 2008 vermelde bedrag ad € 770.519 heeft betrekking op een ESF-subsidie over de jaren 2004 tot en met 2007. In de “bijlage bij de einddeclaratie in het kader van het programma ESF doelstelling 3” is het volgende verwoord: Het project had als doel uitkeringsgerechtigden van de gemeente Best een passend reintegratietraject aan te bieden zodat de uitstroom naar werk bevorderd zou worden. De nadruk heeft gelegen op een sluitende aanpak voor zowel nieuwe instroom als bestaande cliënten. Leidraad hierbij is geweest dat altijd sprake diende te zijn van maatwerk passend bij de individuele situatie van de cliënt.
6
Bron: rapport inzake de Omslag
56
De gemeente Best heeft dit maatwerk ondermeer kunnen leveren doordat de in te zetten activiteiten een logische opbouw kenden. De ingezette activiteiten bestonden ondermeer uit (belastbaarheids)onderzoek, aanbodversterking, work-first, leerwerkplekken, scholing, bemiddeling en nazorg. Afhankelijk van de afstand tot de arbeidsmarkt van een individuele cliënt werd het gehele pakket of onderdelen daarvan ingezet. Alle bestaande cliënten zowel als nieuw ingestroomde cliënten hebben een zelfde aanpak gekregen. Het voornemen zoals beschreven in de aanvraag om extra aandacht te geven aan eenoudergezinnen, nieuwe instroom en woonwagenbewoners is door deze totaalaanpak van zowel bestaande als nieuwe cliënten automatisch bereikt. Bovengenoemde aanpak heeft ertoe geleid dat de beoogde doelen zijn bereikt. Het uiteindelijke aantal deelnemers aan het project en de daaraan gekoppelde bereikte doelen zijn nagenoeg gelijk aan de beoogde omvang en de beoogde doelstelling. Hoewel de doelstelling van het project bereikt is, is wel sprake van een betekenisvolle wijziging ten opzichte van de aanvraag. Dit betreft niet de inhoud als wel de omvang en de intensiteit van de ingezette activiteiten. Deze is lager dan beoogd. Dit heeft zoals gezegd geen negatieve invloed gehad op de bereikte doelstellingen en resultaten van het project. Wel heeft dit geresulteerd in lagere totale projectkosten en een lagere cofinanciering. W-budgetten in de toekomst In de nota Werk en Inkomen is aangaande het W-budget in de jaren 2011 tot en met 2015 de volgende tabel openomen: 1. Wsw budget (deel Best) 2. W-deel participatiebudget 3. Bezuiniging Wsw 4. Bezuiniging op Wdeel 5. Totaal beschikbaar 6. Benodigd voor Wsw vlgs de VNG 7. Beschikbaar voor WWB/WWNV 8. Wajong - reintegratiebudget
2011 € 3.136.000
2012 € 3.136.000
2013 € 3.136.000
2014 € 3.136.000
€ 944.000
€ 793.000
€ 801.000
€ 765.000
2015 € 3.136.000 € 765.000
-€ 283.000
-€ 346.000
-€ 63.000 -€ 438.000
-€ 201.000 -€ 487.000
€ 4.080.000
€ 3.646.000
€ 3.591.000
€ 3.400.000
€ 3.136.000
€ 3.136.000
€ 3.136.000
€ 3.067.000
€ 944.000
€ 510.000
€ 455.000
€ 333.000
€ 3.213.000 € 2.929.000 € 284.000
-
-
onbekend
onbekend
onbekend
57
In de nota wordt opgemerkt: Het beschikbare re-integratiebudget bedraagt de komende jaren de helft (in 2012) tot een kwart (in 2015) van het huidige budget. Efficiënte inzet van het re-integratiebudget kan ertoe leiden dat de uitkeringskosten (d.w.z. het inkomensdeel) binnen het door het Rijk beschikbaar gestelde budget blijven. De gemeente Best heeft sinds 2007 een tekort op dit budget. Door daling van het re-integratiebudget zal verdere druk ontstaan op het inkomensdeel. Om de tekorten niet verder te laten oplopen, zal het volume bijstandsgerechtigden de komende jaren moeten dalen. Op basis van de huidige verwachtingen kan overschrijding van het uitkeringenbudget de komende jaren alleen worden voorkomen als door inzet van de reintegratiemiddelen en andere instrumenten extra personen uitstromen naar werk. De bezuinigingen van het Rijk noodzaken ons om zorgvuldig af te wegen wat we nog wel en wat we niet meer doen. Onvermijdelijk is dat het budget veel meer leidend wordt dan voorheen het geval was. De vraag is hierbij wel aan de orde of de gemeente Best in de toekomst eigen middelen t.b.v. re-integratie beschikbaar wil stellen boven op de Rijksbudgetten om doelstellingen op het gebied van uitstroom te behalen en te voorkomen dat tekorten ontstaan op het inkomensdeel. Deze vraag wordt behandeld binnen de trajecten die moeten leiden tot implementatie van de nieuwe wet – en regelgeving. 7.4.
Totale kosten in verband met re-integratietrajecten in de periode 2004 tot en met 2011
Door de financieel consulent van sociale zaken worden spreadsheets bijgehouden van de trajectkosten en overige kosten. Op basis van deze spreadsheets is het mogelijk inzicht te krijgen in de gemaakte kosten per persoon, per re-integratiebedrijf/bureau en per jaar. Per jaar bedragen de gemaakte kosten als volgt: Re-integratie/trajecten 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 Totaal
€
€
240.631 340.873 421.203 360.855 765.083 800.350 523.908 207.523 3.658.093
Onder het W-budget vallen niet alleen kosten in verband met re-integratietrajecten. Voor de aansluiting tussen de uitgaven W-deel enerzijds en de uitgaven in verband met reintegratietrajecten anderzijds wordt verwezen naar bijlage 7 bij dit rapport. Dit onderzoek concentreert zich alleen op “re-integratiekosten”.
58
Re-integratiekosten De totale kosten ad € 3.658.093 zijn bij diverse bedrijven gemaakt. In bijlage 6 zijn de cijfers vermeld. Uit de bijlage blijkt dat sprake is van een “top drie”, te weten: Stichting de Omslag WSD De Wig
€
1.503.000 = 41% 446.000 = 12% 408.000 = 11%
De kosten die bij De Wig gemaakt worden, worden gemaakt in de periode 2004-2008. Het betreft hier een tijdelijk project gericht op de bewoners van het woonwagenkamp. Dit project is in 2008 wegens onvoldoende succes stopgezet. De totale kosten ad € 3.658.093 worden in de periode 2004 tot en met 2011 gemaakt voor (circa) 525 personen. Gemiddeld genomen is dit ongeveer € 7.000 per persoon. De kosten per persoon verschillen echter aanzienlijk, van € 10 tot (bijna) € 56.000. Bij 33 personen is sprake van uitgaven groter dan € 25.000. Het totaal van de uitgaven voor deze 33 personen (6% van het aantal personen) is goed voor 31% van de totale uitgaven. Hierbij moet worden aangetekend dat bij een deel van deze personen sprake was van uitgaven inzake opstapbanen. Dit houdt in dat het grootste deel van de uitgaven in verband met deze personen betrekking heeft op hun salaris in verband met verricht werk. Zouden deze personen geen traject aangeboden hebben gekregen dan zouden door de gemeente ook kosten gemaakt zijn, maar dan (alleen) in de vorm van een uitkering die ten laste zou zijn gekomen van het Ideel. Met andere woorden: om te bepalen hoeveel meerkosten de gemeente heeft gemaakt in verband met de trajecten, moeten de bruto uitkeringslasten (circa € 1.200 per maand, oftewel € 14.500 per jaar) van de totale trajectkosten, bij deze personen, worden afgetrokken.
59
60
8.
Informatie en controle
8.1.
Inleiding
In dit hoofdstuk staan de volgende onderzoeksvragen centraal: • • •
Hoe is de informatievoorziening over het re-integratiebeleid en de resultaten daarvan van het college aan de raad te kwalificeren in termen van tijdigheid, volledigheid en juistheid? Op welke wijze geeft de gemeenteraad invulling aan zijn controlerende taken voor wat betreft het re-integratiebeleid? Vormt de door het college verstrekte informatie hiervoor voldoende basis?
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de vraag op welke wijze management-informatie wordt verstrekt. Vervolgens wordt ingegaan op de P&C-cyclus: de begroting, de tussentijdse rapportages en de jaarstukken. 8.2.
Inhoud management-informatie
De rekenkamer heeft inzage gekregen in de managementrapportages van de jaren 2007 tot en met 2010. In deze managementrapportages7 is, over de uitvoering van de WWB, grosso modo de volgende informatie opgenomen: • • •
• • • • •
• •
Aantal niet werkende werkzoekenden in Best CBS cijfers bijstandontvangenden Aantal personen met een uitkering o Naar geslacht o Naar leeftijd o Naar arbeidsmarktperspectief Cijfers Bijstandsbesluit zelfstandigen Instroom per regeling Uitstroom per regeling Hoogwaardig handhaven Re-integratie o Aantal personen op traject o ID-banen o WIW-banen o Loonkostensubsidies Aanvullende inkomensondersteuning Financiën WWB/IOAW/IOAZ/BBZ o Inkomensdeel o Werkdeel o ESF
7
Inzake Uitvoering Werk en Inkomen, Wet sociale werkvoorziening, Wet inburgering, individuele voorzieningen Wet maatschappelijke ondersteuning, publieke dienstverlening en bedrijfsvoering sector inwoners
61
De managementrapportages zijn ook aan de raad ter inzage voorgelegd. Hierover zijn, zo is uit interviews gebleken, nooit door de raad vragen gesteld. Thans is er geen sprake meer van een management-rapportage. Reden daarvan is omdat getwijfeld werd aan de inhoud en het nut ervan. Ten tijde van het rekenkameronderzoek is ambtelijk wel duidelijk geworden dat deze informatie op enigerlei wijze terug zou moeten komen. Hiertoe zijn ambtelijk inmiddels de eerste stappen gezet. 8.3.
Raadsinformatie
Uit interviews is de rekenkamercommissie gebleken dat naast een debat met betrekking tot de nota werk en inkomen in de raad vrijwel geen expliciete discussie omtrent het onderwerp reintegratie is gevoerd. De gemeenteraad ontvangt ieder jaar de documentatie met betrekking tot de P&C cyclus (begroting, maraps en jaarstukken). Daarnaast zijn er, met uitzondering van de hierboven genoemde managementrapportages, geen afzonderlijke stukken inzake re-integratie aan de gemeenteraad verstrekt. Over de begroting is reeds in paragraaf 5.6 veel gezegd. Terzake wordt naar deze paragraaf verwezen. De rekenkamercommissie raadpleegde de jaarstukken 2011. Volgens de begroting van dat jaar waren de volgende doelstellingen gedefinieerd: • Het aantal uitkeringsgerechtigden dat uitstroomt naar betaalde arbeid moet groter of gelijk zijn aan 60. • Het aantal uitkeringsgerechtigden moet kleiner zijn dan 441. Uit de jaarstukken van 2011 blijkt dat deze gegevens zijn bijgehouden. Er zijn 62 personen uitgestroomd in verband met aanvaarding van werk. Het gemiddelde uitkeringsbestand is beperkt gebleven tot 427 personen. Tevens raadpleegde de rekenkamercommissie de eerste en tweede tussentijdse rapportages van 2012. Volgens de begroting van dat jaar dient het aantal uitkeringsgerechtigden dat uitstroomt naar betaalde arbeid groter of gelijk te zijn aan 60. Het aantal uitkeringsgerechtigden moet kleiner zijn dan 414. Uit de tussentijdse rapportages blijkt dat deze doelstellingen gehaald worden. Volgens de eerste tussentijdse rapportage zijn 20 personen (gedeeltelijk) uitgestroomd naar werk en bedraagt het aantal uitkeringsgerechtigden 403. Volgens de tweede tussentijdse rapportage bedraagt het aantal (gedeeltelijke) uitstromers naar werk 50 en het aantal uitkeringsgerechtigden 405. Over de uitstroom wordt in de tweede tussentijdse rapportage het volgende opgemerkt: Per 1 augustus zijn 27 personen volledig uitgestroomd naar betaald werk. Geëxtrapoleerd naar een jaar betekent dit een uitstroom van 46 personen. Hiermee blijven we onder de norm van 60 personen. Daar staat tegenover dat per 1 augustus 23 personen gedeeltelijk zijn uitgestroomd. Geëxtrapoleerd naar een jaar betekent dit een gedeeltelijke uitstroom van 39 personen. Dit is ver boven de minimumnorm van 20 personen. Per saldo een goed resultaat.
62
In de jaarstukken wordt naast de realisatie met betrekking tot de prestatie-indicatoren ook (tekstueel) ingegaan op de wijze waarop de re-integratie heeft plaatsgevonden c.q. wijzigingen in de gehanteerde aanpak. Het volgende is onder andere te lezen: Door middel van de inzet van een divers palet aan re-integratievoorzieningen (o.a. loonkostensubsidie, no-risk polissen, detachering) werden bijstandsgerechtigden begeleid naar betaalde arbeid. Meer dan voorheen is overigens gebruik gemaakt van de ondersteuning door gemeentelijke klantmanagers zelf. In overleg met UWV is de uitgebreide intake weer ij de gemeente belegd. Met SDO en WSD is hecht samengewerkt op basis van korte lijnen op zowel management- als medewerkerniveau. Daarnaast heeft WSD het zittende bestand gescreend om na te gaan of bijstandsgerechtigden in aanmerking konden komen voor een SW-indicatie Met het weer bij de gemeente beleggen van de intake is de poortwachterfunctie versterkt. Daarnaast is een verbeterde versie van de DPS-matrix ingevoerd. Hiermee is per type klant een re-integratie- en handhavingprofiel samengesteld. Dit heeft de efficiency bij de inzet van re-integratievoorzieningen alsook de efficiency van de handhaving vergroot.
8.4.
Afronding
In de managementinformatie en de P&C-producten wordt niet ingegaan op de effectiviteit van de re-integratietrajecten. Zo ontbreekt er informatie over: • • • • •
Het aantal trajecten dat is uitgevoerd De uitstroom die rechtstreeks verband houdt met deze trajecten Het aantal trajecten dat tussentijds is stopgezet (gemiddelde) kosten perm traject Stijging op de re-integratieladder
63
64
9.
Resultaten/Effecten van beleid
9.1.
Inleiding
In dit hoofdstuk komen de volgende onderzoeksvragen aan de orde: • • •
Wat zijn de concrete resultaten van het gemeentelijk re-integratiebeleid in het licht van de beleidsdoelen? Welke inzet, welke instrumenten/trajecten zijn effectief geweest? Wat is de mate van duurzaamheid van deze resultaten? (doeltreffendheid) ook in het licht van de actuele (landelijke) ontwikkelingen? (bezuinigingen, Wet werken naar Vermogen)
Ter beantwoording van deze vragen wordt in dit hoofdstuk allereerst ingegaan op de vraag hoe het gesteld is met de uitstroom door aanvaarding van arbeid en de daarover verstrekte management-informatie. Vervolgens wordt ingegaan op de vraag hoe het gesteld is met de (meting van) mutaties op de re-integratieladder c.q. de re-integratiepositie. Vervolgens wordt ingegaan op de analyse van personen die zijn uitgestroomd: bij welke bedrijven werden door deze personen trajecten doorlopen en welke (wat voor soort) trajecten waren dat? Het hoofdstuk wordt afgesloten met een samenvatting van de rapporten die in Best met betrekking tot de effectiviteit zijn verschenen, door de rekenkamercommissie zelf uitgevoerd dossieronderzoek en de resultaten van de interviews die de rekenkamercommissie voerde met de klantmanagers. 9.2
Uitstroom in verband met aanvaarding van arbeid
Voor het beantwoorden van de vraag hoeveel personen, al dan niet als gevolg van reintegratie, in de loop der jaren zijn uitgestroomd in verband met aanvaarding van arbeid, stonden de rekenkamercommissie vijf bronnen ter beschikking, te weten: 1. Management-informatie Deze is die ieder jaar, tot 2011, opgesteld. In deze rapportages zijn totaal-aantallen genoemd. In paragraaf 9.3. wordt nader op deze rapportages ingegaan. 2. Positie op de re-integratieladder Vanaf 2009 dient gemeente Best, zoals elke gemeente, vanwege landelijke statistieken, de zogenaamde “re-integratie-positie” per afzonderlijk persoon, door te geven aan het CBS. Bij deze positie wordt onderscheid gemaakt tussen: Positie
Omschrijving
1 2 3 4 5 6
Zorg Maatschappelijke activering Arbeidsactivering Arbeidstoeleiding Regulier werk met ondersteuning Regulier werk zonder ondersteuning
65
Positie nummer 1 is de minst gunstige, positie nummer 6 is de gunstigste. De opgaven door Best vinden ieder half jaar plaats, waarbij bij iedere persoon de stand aan het begin en aan het eind van ieder halfjaar wordt doorgegeven. In totaal is in de periode 2009 tot en met 2011 sprake van 7 metingen/momentopnames. Bij positie 5 en 6 is sprake van uitstroom door arbeid. Het probleem bij de hantering van deze codes is het feit dat er interpretatieverschillen optreden tussen de klantmanagers onderling. Wat moet bijvoorbeeld worden verstaan onder ondersteuning? En: gaat het om fulltimebanen of ook om parttime banen? 3. Selectie van uitstroom ivm arbeid uit het systeem In het geautomatiseerd systeem wordt de reden van beëindiging vastgelegd. Dit geschiedt met behulp van codes. De volgende twee codes zijn van belang: Code 11: Code 13:
arbeid in dienstbetrekking/uitkering ziekte zelfstandig bedrijf of beroep
De rekenkamercommissie heeft een lijst laten produceren van de personen met code 11 of 13 in de periode 2004 tot en met 2011. Het probleem met deze lijst is dat de codes niet altijd worden ingevuld door de klantmanagers werk, omdat de reden van de beëindiging van de uitkering al is ingevuld door de klantmanagers inkomen. Dit gebeurt met name bij die klanten die werk hebben aanvaard en dit niet hebben gemeld aan de gemeente. In dergelijke gevallen zal de klantmanager inkomen de uitkering beëindigen met als reden “niet inleveren van inkomensinformatie” c.q. met een code anders dan code 11 of 13. 4. Lijst afkomstig van de jobhunter Vanaf medio 2010 tot medio 2012 was in Best een jobhunter actief die actief actie ondernam om mensen met een uitkering te “koppelen” aan (potentiële) werknemers. In twee jaar tijd zijn circa 30 mensen hierdoor aan werk geholpen. Van deze 30 mensen is een specificatie door de jobhunter overlegd. 5. Kernkaart Voor wat betreft de “kernkaarten” wordt verwezen naar Hoofdstuk 10 van dit rapport. De zogenaamde kernkaarten zijn landelijke cijfers, gebaseerd op CBS-informatie. Op basis van deze kernkaarten kan (o.a.) het aantal huishoudens met een uitkering worden afgeleid. Dit aantal is afgrond op vijfvouden. Geen aansluiting De rekenkamercommissie heeft getracht aansluiting te vinden tussen deze vijf verschillende bronnen. Hierbij is komen vast te staan dat dit niet mogelijk is.
66
9.3.
Management-informatie
Uit de management-informatie blijkt het volgende:
Aantal personen met een uitkering Zonder arbeidsmarktperspectief Met arbeidsmarktperspectief Uitstroom Procentueel Uitstroom door arbeid Procentueel Aantal personen op traject Procentueel
2004 474
2005 446
2006 425
2007 412
2008 418
2009 437
2010 440
2011 424
79
61
49
49
42
35
65
68
395
385
376
358
378
402
375
355
110 23%
138 31%
125 29%
136 33% 41 10% 235
114 27% 45 11% 208
191 44% 37 8,5% 249
163 37% 43 10% 259
193[3] 44% ??? 36% 274
57%
50%
57%
59%
65%
[3]
Exclusief 44 personen die van WIJ naar WWB zijn gegaan en dus niet als uitstroom gezien moeten worden Volgens de kernkaarten 2007 resp. 2008 bedroeg het aantal huishoudens dat uitstroomt in verband met aanvaarding van werk 20 resp. 20. Deze cijfers corresponderen niet met de cijfers zoals genoemd in de managementrapportage ad. 41 resp. 45 uitkeringsgerechtigden. Van de aantallen zoals genoemd in de management-rapportages konden aan de rekenkamercommissie geen specificaties worden overhandigd. 9.4.
Re-integratiepositie
Door de rekenkamercommissie is op basis van de CBS-overzichten een totaal-overzicht gemaakt van de re-integratieposities van alle personen die door Best in de periode 2009 tot en met 2011 aan het CBS zijn doorgegeven8. Vervolgens zijn aan deze personen de voor hun gemaakte re-integratiekosten (van de periode 2004 tot en met 2011) gekoppeld. Hieruit ontstaat het volgende beeld: •
• • • • • 8
In totaal is van circa 480 personen, ieder halfjaar, een melding gedaan omtrent hun positie op de re-integratieladder, in de periode 2009 tot en met 2011. Dat wil zeggen zeven meldingen over de hele periode of minder meldingen indien instroom en/of uitstroom gedurende deze periode plaatsvond. Van deze 480 personen vertonen circa 120 personen een stijging/vooruitgang op de ladder. Van deze 120 personen stromen er circa 70 uit. Dit is circa 35 per jaar (2010 en 2011) Van de 480 personen vertonen circa 270 personen noch vooruitgang, noch achteruitgang Van de 480 personen gaan circa 90 personen achteruit De kosten gemaakt voor de personen die vooruitgaan/uitstromen bedragen circa € 700.000 = € 6.000 per persoon.
Dit overzicht kan door de ambtelijke organisatie niet worden geproduceerd.
67
• • • • 9.5.
De kosten gemaakt voor de personen die noch vooruitgang, noch achteruitgang boeken bedragen circa € 1.100.000 = € 4.000 per persoon. De kosten gemaakt voor de personen die een achteruitgang vertonen bedragen circa € 500.000 = € 5.500 per persoon. Er gaan meer personen erop vooruit (120) dan het aantal personen dat erop achteruit (90) gaat. Het verschil is echter niet erg groot. De kosten voor alle personen bedroegen gemiddeld € 4.800. Selectie uitstroom
In het geautomatiseerd systeem wordt de reden van beëindiging van de uitkeringen vastgelegd. Dit geschiedt met behulp van codes. De volgende twee codes zijn van belang: Code 11: Code 13:
arbeid in dienstbetrekking/uitkering ziekte zelfstandig bedrijf of beroep
De rekenkamercommissie heeft een lijst laten produceren van de personen met code 11 of 13 in de periode 2004 tot en met 2011. Vervolgens zijn per persoon de gemaakte reintegratiekosten in beeld gebracht inclusief het bedrijf waarbij het re-integratietraject plaatsvond. Uiteindelijk resteert dit in totaal circa 175 personen. De gemaakte kosten voor deze personen bedroegen € 925.000. Dit is circa € 4.700 per persoon. Als gekeken wordt naar de re-integratiebedrijven waar deze personen hun re-integratie hebben doorlopen dan valt de volgende “top 3” op: 1. 2. 3.
Stichting de Omslag POR WSD
Hiermee is niet gezegd dat de Omslag, POR en WSD daarmee als meest effectief moeten worden aangemerkt als het op uitstroom aankomt. Hiermee is alleen gezegd dat de meeste personen die uitgestroomd zijn een re-integratietraject hebben doorlopen bij drie genoemde bedrijven. Kijken we naar de soort trajecten dan kunnen bij de uitgestroomde personen vooral genoemd worden: • • • • •
Leerwerktraject Bemiddeling Aanbodversterking Cursussen (bijvoorbeeld rijopleidingen) Groenprojecten (WSD)
68
9.6.
Rapporten over effectiviteit
De rekenkamercommissie beschikt over drie rapporten waarin de effectiviteit van de reintegratie aan de orde komt, te weten: 1. Cliëntenrapportage de Omslag 2. In één keer raak (voorjaar 2010) 3. Rapport inzake de Omslag (voorjaar 2011) Voor een uitvoerige uiteenzetting van deze rapporten wordt verwezen naar bijlage 8 bij dit rapport. Ad 1. Het eerste rapport is afkomstig van de Omslag zelf. De rekenkamercommissie heeft geen aansluiting kunnen vinden tussen de rapportage van de Omslag enerzijds en gegevens van de gemeente Best anderzijds. De juistheid van de door de Omslag geleverde informatie kon daardoor niet worden vastgesteld. Ad 2. Het rapport “in een keer raak“ gaat in op alle trajecten die gedurende het jaar 2009 zijn ingezet via Stichting De Omslag (SDO), het bedrijf “Personeelsdiensten, Outplacement en Re-intergratie (P.O.R) en het bedrijf “Werving, Selectie en Detachering uit Boxtel (WSD). Geconcludeerd wordt dat 2009 een overgangsjaar naar de nieuwe werkwijze is geweest. Je ziet hier al een kritischer inzet van instrumenten en het wijzigen van verlengingen van leerwerktrajecten naar leerwerkplekken (een minder kostbaar instrument). Vanaf begin 2010 werkt de afdeling Sociale Zaken volgens een nieuwe methodiek met een uitgebreide diagnose van de klant en een indeling van klanten op de re-integratieladder. Er is duidelijk zicht op de verschillende doelgroepen en de beschikbare middelen. Een belangrijke conclusie is dat de klantmanagers re-integratie duidelijker dan voorheen hun rol als opdrachtgever moeten oppakken en de regie van de trajecten naar zich toe moeten trekken. Uit het onderzoek blijkt dat in het verleden de verantwoordelijkheid voor het traject te veel neergelegd is bij de re-integratiebedrijven. Daardoor werd niet ingegrepen als trajecten werden ingezet zonder duidelijk doel en logische opbouw. Er werd weinig gestuurd op de lengte van trajecten, waardoor kosten uit de hand zijn gelopen. Ook werden er geen/ nauwelijks maatregelen opgelegd als klanten hun verplichtingen niet nakwamen. Wat betreft de re-integratiebedrijven zijn de belangrijkste conclusies dat: • • • •
Er te veel verlengingen van leerwerktrajecten hebben plaatsgevonden zonder duidelijk doel en tijdspad Er te weinig aandacht was voor het uitplaatsen van klanten naar (regulier) werk Er ingezet is op dure instrumenten, terwijl alternatieven voorhanden waren Een klein aantal klanten een heel groot deel van het participatiebudget opsouperen
69
Ad 3 In dit rapport wordt onderscheid gemaakt tussen de situatie voor en de situatie na 2010. De werkwijze van voor 2010 werd gekenmerkt door het feit dat het aanbieden van een voorziening een doel in plaats van een middel was om en doel te bereiken. De financiële ruimte van de gemeente was groot en dit alles maakte dat er minder oog was voor de uitstroom van uitkeringsgerechtigden. Daarbij komt dat de vakgroep Sociale zaken informeel de opdracht had om zoveel als mogelijk trajecten, zonder grondige motivering bij Stichting de Omslag onder te brengen. De klantmanagers van de vakgroep Sociale zaken hebben overigens nog veel last van de nasleep van deze informele opdracht. Later is namelijk geconstateerd dat deze opdracht heeft geleid tot ineffectieve uitvoering van de WWB, want kostbaar en in veel gevallen geen uitstroom uit de bijstand als resultaat. Daarnaast werd het merendeel van de aangeboden trajecten zonder duidelijke voorafgaande diagnose ingezet. Hierbij was het de gewoonte dat de gemeente de regie over de uitvoering van de re-integratievoorzieningen feitelijk bij Stichting de Omslag neerlegde. Dit in weerwil van het feit dat de gemeente in veel van haar officiële publicaties juist de ambitie had neergelegd om de uitvoering van re-integratietrajecten zelf ter hand te nemen. Hiertoe zou een deel van het personeel van de vakgroep zelfs gestationeerd worden op locatie bij De Omslag. Ondanks dat gestart was met de hiervoor noodzakelijk geachte verbouwing van de werkruimte is dit tot op heden niet geëffectueerd. Het bovenstaande heeft tot gevolg dat er tijdens de uitvoering van trajecten voorliggende problemen bekend werden, die bij een voorafgaande diagnose al direct geconstateerd zouden zijn. Vaak werden lopende trajecten gewoonweg verlengd, soms wel 6 of 7 maal. Daarmee verwerden deze trajecten tot een vorm van permanente begeleiding. Ook met de aanvankelijk succesvol ingezette leerwerktrajecten ontstond na verloop van tijd een vorm van oneigenlijk gebruik. Na het succesvol doorlopen van een leerwerktraject maakt een klant normaal gesproken een volgende stap richting regulier werk. In de praktijk werd echter vaak een volgend leerwerktraject ingezet. Ook het product opstapbaan is in veel gevallen onjuist ingezet. Het merendeel van de opstapbanen is via de Omslag gerealiseerd binnen de gemeentelijke organisatie. Binnen de gemeente waren er echter vrijwel geen mogelijkheden voor reguliere plaatsing met als gevolg dat de beschikbare werkplek permanent door een zelfde klant werd bezet zonder daadwerkelijke doorstroom. De rekenkamer stelt op basis van haar bekende informatie (dossieronderzoek, interviews en financiële -detail- informatie) vast dat er geen reden is om aan hetgeen hierboven wordt geschetst moet worden getwijfeld. Van veel van bovengenoemde heeft de rekenkamercommissie een bevestiging gekregen tijdens haar onderzoek. 9.7.
Dossieranalyse
Uit de rapportage met betrekking tot de Omslag en uit de interviews die de rekenkamercommissie voerde met diverse medewerkers ontstaat het beeld dat er sprake is van een cesuur c.q. trendbreuk in de manier van werken, ergens in de loop van 2010. Om vast te stellen of en in hoeverre deze trendbreuk ook heeft geresulteerd in een effectievere uitvoering van de re-integratietrajecten.
70
Door de Rekenkamercommissie heeft een onderzoek plaatsgevonden naar 15 dossiers die in de jaren 2009 en 2010 de hoogste uitgaven kenden. In 2009 en 2010 werd in totaal € 731.000 aan re-integratie uitgegeven. Bij de 15 onderzochte dossiers was sprake van € 266.000 aan uitgaven. Dat is 36% van de totale uitgaven. en circa € 18.000 gemiddeld per dossier in de jaren 2010 en 2011. Veel van de dossiers zijn echter al gestart in de jaren vóór 2010. In totaal is aan de dossiers € 466.000 uitgegeven. Dit is € 31.000 per dossier. € 13.000 per dossier werd uitgegeven in de jaren 2009 en eerder. De 15 onderzochte dossiers zijn behandeld door zeven verschillende klantmanagers. Bij de analyse van de dossiers zijn de volgende vragen gesteld: • • • • • • •
Hoe is de diagnose tot stand gekomen? Waarom is gekozen voor bedrijf X als partner/re-integratiebedrijf? (Hoe) is tussentijds de effectiviteit van de re-integratie gemonitord? Zijn er tussentijds go-/no-go-beslissingen genomen c.q. is tussentijds afgewogen om trajecten te stoppen? Is er sprake van uitstroom? Zo ja: was/is deze duurzaam? Is het traject gestopt? Zo ja door wie en waarom?
Voor een uitgebreide beschrijving van de dossieranalyse wordt verwezen naar bijlage 9 bij dit rapport. Uit de 15 onderzochte dossiers blijkt het volgende: • • •
•
• •
Bij tien dossiers was sprake van Stichting de Omslag, bij vier dossiers van WSD en bij één dossier Ergon. Acht dossiers kunnen als geslaagd worden aangemerkt, vijf als redelijk geslaagd en twee als mislukt. Van de vijf “redelijk geslaagde” dossiers, zijn er vier waarbij sprake was van een SWindicatie, met andere woorden: personen die hoe dan ook, vroeg of laat in een SWdienstverband zouden zijn gekomen. De trajecten waren hierbij vooral erop gericht om mensen niet thuis te laten zitten De twee als mislukt aan te merken dossiers hadden beiden betrekking op personen die bij SDO werden ingezet. Dit zegt echter niets over het functioneren van SDO als zodanig, omdat 10 van de 15 onderzochte dossiers op SDO betrekking hebben De kans dat mislukte dossiers betrekking hebben op SDO is daardoor hoog. Slechts bij een gering aantal dossiers is sprake van een diagnose door een extern bureau (AOB-Compas) of een GIDS-traject. In de meeste gevallen wordt de diagnose door de Klantmanagers zelf gesteld. Van tussentijdse go-no-go-beslissingen is veelal geen sprake. De meeste trajecten worden gewoon doorgezet of herhaald. Slechts in één geval wordt een traject door de klantmanager stopgezet.
71
9.8.
Interviewresultaten
In het kader van dit onderzoek zijn diverse gesprekken gevoerd met diverse medewerkers, waaronder de klantmanagers. Op basis van deze gesprekken is het volgende gebleken: • • • • • • • •
Informeel bestond volgens sommigen de “opdracht” om zoveel mogelijk reintegratietrajecten uit te besteden aan Stichting de Omslag. Deze “stelling” wordt echter niet door iedereen ondersteund. Het (niet op papier vastgelegde) adagium was: er is genoeg geld voor re-integratie. Dat geld moet hoe dan ook opgemaakt worden. Omdat er genoeg geld was werd vaak, bij het eind van een traject, gekozen voor een herhaling hiervan. De werkvloer heeft hinder gehad van het feit dat geen sprake was van continuïteit van het management en het ontbreken van visie bij het voormalige management. Er werd in het verleden geen gebruik gemaakt van (management-)informatie inzake uitstroom vanwege (betaalde) arbeid en/of progressie op de re-integratieladder. Effectiviteit (bijvoorbeeld uitstroom) was in het verleden geen issue tijdens werkoverleg en/of functionerings- en beoordelingsgesprekken Er was geen kader met betrekking tot de wijze waarop keuze van trajecten zou moeten plaatsvinden, bijvoorbeeld: individuen geclassificeerd in trede a en/of b komen in aanmerking voor trajecten X en Z. Evenmin waren er afspraken omtrent (maximaal) te besteden gelden per individu.
72
10.
Vergelijking Best met andere gemeenten
10.1. Inleiding In dit hoofdstuk worden de volgende onderzoeksvragen beantwoord: • • • •
Hoe ziet het cliëntenbestand van Best eruit? Hoe ziet de ontwikkeling van het aantal uitkeringsgerechtigden in Best eruit, in vergelijking tot andere gemeenten? Maakt Best, in verhouding tot andere gemeenten, meer of minder kosten in verband met re-integratie? Hoe verhoudt de effectiviteit van Best zich tot die van vergelijkbare gemeenten/ gemeenten in het gebied van rekenkamer de groene rand?
Voor de uitvoering van de benchmark heeft de rekenkamercommissie gebruik gemaakt van de landelijke database, die onder de naam “kernkaart” door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ter beschikking wordt gesteld. In deze database zijn gegevens opgenomen van alle Nederlandse gemeenten voor de jaren 2004 tot en met 2010. Hierbij moet worden opgemerkt dat de gegevens die ieder jaar worden getoond inzake het aantal huishoudens in de kernkaart, om onduidelijke redenen, worden afgerond op vijftallen. In dit hoofdstuk komt allereerst een impressie van het cliëntenbestand van Best aan de orde. Vervolgens wordt ingezoomd om de regio Noord Brabant. Hoe is het verloop van het cliëntenbestand in deze regio vergeleken met het aantal uitkeringsgerechtigden in Best. Hoe scoort Best vergeleken met deze gemeenten? Vervolgens wordt de relatie tussen de gemaakte re-integratiekosten enerzijds en het daarmee bereikte resultaat (uitstroom) anderzijds in beeld gebracht. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een vergelijking van Best met vijf vergelijkbare gemeenten (qua omvang en grenzend aan een “grote broer”) en wordt Best vergeleken met de andere vier gemeenten in het rekenkamergebied. 10.2. Impressie van het cliëntenbestand van Best Uit interviews is de rekenkamercommissie gebleken dat gemeente Best een “granieten bestand” kent van uitkeringscliënten. Dit is waarschijnlijk mede bepalend voor het feit dat gemeente Best qua verloop van het aantal uitkeringscliënten minder gunstig scoort in vergelijking tot andere gemeenten. Het relatief groot aantal woonwagenbewoners (circa 150) wordt genoemd9. Daarnaast wordt gerefereerd aan de naweeën van de vermindering van de werkgelegenheid door het wegvallen van Bata en het gedeeltelijk wegvallen van de productie bij Philips. Gemeente Best heeft gedurende vier jaren, 2007 tot en met 2010 een aanvullende uitkering voor het I-deel (IAU) ontvangen. Uit de stukken die ten grondslag liggen van de aanvraag voor een aanvullende uitkering 2007 blijkt het volgende:
9
Best kent circa 20 bijstandontvangende woonwagenbewoners
73
Het uitkeringsbestand van de gemeente Best kent een groot percentage (ongeveer 30%) klanten in de leeftijdscategorie van 45 tot 56 jaar. Dit is een moeilijk bemiddelbare groep klanten. De gemiddelde uitkeringsduur van deze klanten is erg groot (gemiddeld 108 maanden). Een groot deel van deze klanten heeft schulden en een groot percentage van deze groep mensen heeft een (64%) psychische of medische belemmering die uitstroom naar betaalde arbeid moeilijk maakt. 10.3. Verloop van het aantal huishoudens met een bijstandsuitkering in Noord Brabant De rekenkamercommssie heeft het verloop van het aantal bijstandsuitkeringen in de periode 2004 tot en met 2010 bij alle Noord-Brabantse gemeenten onderzocht. Op basis van de gegevens van de “kernkaarten” kunnen de volgende cijfers getoond worden: Aantal huishoudens
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
Brabantse plattelands gemeenten (excl. zob) Zuid oost Brabant (excl. steden) Noord-Brabantse steden10 Best Totaal
8.450 3.885 26.035 340 38.710
8.480 3.840 24.890 325 37.535
7.930 3.450 23.210 315 34.905
7.220 3.190 21.460 320 32.190
6.775 3.045 21.140 315 31.275
7.590 3.420 23.235 340 34.585
8.515 3.780 25.050 355 37.700
Uit deze cijfers lijkt dat er (bij alle gemeenten in totaal) sprake is van een daling van het aantal huishoudens met een uitkering in de jaren 2004 tot en met 2008 met 19%. Deze daling wordt in de jaren 2009 en 2010 vrijwel geheel tenietgedaan. In 2010 blijkt dat het aantal huishoudens met een uitkering ten opzichte van 2004 nog maar met 2,6% is gedaald. De mutatie van het aantal huishoudens 2004 versus 2010 ziet er, procentueel uitgedrukt, als volgt uit: Brabantse plattelands gemeenten (excl. zob) Zuid Oost Brabant Noord Brabantse steden Gemeente Best Alle Brabantse gemeenten
0,8% stijging 2,7% daling 3,8% daling 4,4% stijging 2,6% daling
Uit deze cijfers blijkt dat gemeente Best vergeleken met de andere Noord Brabantse gemeenten, steden of plattelandsgemeenten, regio Zuid-Oost-Brabant of andere regio’s, minder goed scoort. Vraag is uiteraard of dit ligt aan een minder presteren bij de re-integratie of dat andere factoren hiervan de oorzaak zijn, bijvoorbeeld de samenstelling van het bestand aan uitkeringsgerechtigden, bedrijfssluitingen etc. Deze vraag is echter niet/zeer moeilijk te beantwoorden. 10.4. Rapport Stimulansz De gegevens volgens de kernkaarten worden bevestigd door Stimulansz. Stimulansz houdt de ontwikkelingen van het bijstandsvolume landelijk bij. Hierbij werd gestart in december 2003. deze ontwikkeling is bij gehouden tot september 2011. Op basis van de rapportage van Stimulansz, kengetallen op maat, van september 2011 kan worden vastgesteld dat:
10
Dit zijn: Bergen op Zoom, Roosendaal, Oss, Helmond, ’s Hertogenbosch, Breda, Tilburg, Eindhoven.
74
• • • •
Het bijstandsvolume van Best stijgt van (index) 100 naar (index) 105 Het bijstandsvolume in Noord-Brabant daalt van (index) 100 naar (index) 90 Het bijstandsvolume Landelijk eveneens daalt van (index) 100 naar (index) 90 Het bijstandsvolume van zuid-oost-brabant daalt van (index) 100 naar (index) 92
Alle gemeenten beginnen in december 2003 met een stijging van het bijstandsvolume. Dit duurt tot circa medio 2006. Daarna wordt een daling ingezet die duurt tot medio 2009. Als gevolg van de economische crisis wordt vervolgens weer een stijging ingezet. Al die jaren, tot en met september 2011 is het verloop van het bijstandsvolume van Best ongunstiger dan van het gemiddelde van de Brabantse en Landelijke gemeenten. 10.5. Kosten van re-integratie vergeleken met het verloop van het aantal huishoudens Door de rekenkamercommissie is, op basis van de kernkaarten, het verloop van het aantal huishoudens met een bijstandsuitkering gerelateerd aan de gemiddelde re-integratie uitgaven per huishouden met een bijstandsuitkering in de jaren 2004 tot en met 2010. Dit is gebeurd voor in totaal 30 (qua inwoneraantal met Best vergelijkbare) Nederlandse gemeenten, inclusief gemeente Best. Hiertoe wordt verwezen naar bijlage 10 bij dit rapport. Uit deze tabel blijkt dat de re-integratie-uitgaven in de periode 2004 tot en met 2010 gemiddeld genomen, per huishouden met een bijstandsuitkering, per jaar € 3.720 bedroegen. Uit deze tabel blijkt ook dat gemeente Best, vergeleken met de overige 29 gemeente qua verloop van het aantal huishoudens met een bijstandsuitkering, minder goed scoort. Er zijn echter nog behoorlijk veel gemeenten die nog minder goed dan Best scoren. Wat de tabel met name laat zien is dat er geen causale relatie bestaat tussen de uitgaven aan re-integratie enerzijds en het verloop van het aantal huishoudens anderzijds. Een goed voorbeeld daarvan is de gemeente Opsterland. Deze geeft, vergeleken met de andere gemeenten relatief veel geld uit aan re-integratie ( € 5.475 per jaar per huishouden) maar heeft desondanks de laagste score van alle gemeenten. Het aantal huishoudens met een bijstandsuitkering stijgt in 6 jaar tijd met 40%. Uit de tabel blijkt ook dat de gemeenten met een daling van het aantal huishoudens met een bijstanduitkering (de gemeenten Bergen tot en met Valkenswaard) nagenoeg evenveel uitgeven (zelfs meer) aan re-integratie (€ 3.723) dan de gemeenten met een stijging van dit aantal huishoudens (de gemeenten Noordenveld tot en met Opsterland (€ 3.664). 10.6. Vergelijking van Best met vijf vergelijkbare gemeenten De rekenkamercommissie vergeleek de gegevens van gemeente Best met vijf vergelijkbare gemeenten, te weten gemeenten met een vergelijkbaar aantal inwoners en gelegen vlak tegen een grote kern. Het gaat hier om de volgende gemeenten: Nabij gelegen stad Leusden Krimpen a/d Ijssel Papendrecht Stein Valkenswaard
Amersfoort Rotterdam Dordrecht Sittard-Geleen Eindhoven
75
Voor een uitvoerige analyse van de cijfers wordt verwezen naar bijlage 11. Hieronder worden de meest belangrijkste cijfers getoond: Item
Best
5 gemeenten
Inwoners Beroepsbevolking Huishoudens met een uitkering 2004 Huishoudens met een uitkering 2010 Deelname aan re-integratie 2010 Uitstroom vanwege aanvaarding arbeid (2004-2010) W-budget per huishouden per jaar (2004-2010) W-uitgaven per deelnemer aan re-integratie (2004-2010)
28.955 13.800 340 355 72% 34% € 3.551 € 5.281
29.175 13.260 342 313 61% 41%(perc. van de uitstroom) € 4.527 € 5.831
Uit deze cijfers blijkt wederom dat het verloop van het aantal uitkeringsgerechtigden in Best minder gunstig is dan bij de vijf vergelijkingsgemeenten. Neemt bij de vijf vergelijkingsgemeenten het aantal huishoudens met een uitkering af, in Best neemt dit aantal toe. 10.7. Vergelijking van Best met de andere vier “rekenkamergemeenten” Uit de kernkaarten van de gemeenten Best, Heeze-Leende, Nuenen ca., Son Breugel en Waalre is de volgende informatie te halen:
Aantal inwoners Beroepsbevolking Procentueel Aantal huish. met uitkering 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 Gemiddeld Percentage van beroepsbevolking Percentage van de bevolking Uitstoom door aanvaarding van arbeid 2004 2005 2006 2007 2008 Gemiddeld Procentueel Trajecten re-integratie Procentueel
Best
HL
Nuenen
S&B
Waalre
28.955 13.800 48%
15.260 7.400 48%
22.215 10.500 47%
15.545 ??
16.535 7.200 44%
340 325 315 320 315 340 355 330 2,4% 1,13%
70 80 75 70 70 75 80 74 1,0% 0,48%
255 245 235 220 210 240 255 237 2,3% 1,07%
155 150 130 120 120 120 140 134 ?? 0,86%
190 170 155 135 130 145 150 154 2,1% 0,93%
20 45 35 20 20 28 8,5% 210 59%
15 5 20 10 ? 12,5 17% 60 71%
20 20 20 25 10 19 8% 140 55%
20 15 15 15 10 15 11% 70 50%
10 15 25 25 10 17 11% 80 53%
Uit deze cijfers blijkt vooral dat Heeze-Leende goed scoort. Niet alleen is het zo dat deze gemeente relatief weinig uitkeringsgerechtigden kent. Ook is de score van de uitstroom in verband met aanvaarding van arbeid relatief hoog. Namelijk meer dan anderhalf keer zo hoog dan bij de andere vier gemeenten. Heeze-Leende kent ook relatief veel re-integratietrajecten.
76
De rekenkamercommissie heeft besloten om geen detailinformatie bij de vier andere gemeenten in het rekenkamergebied c.q. de vier A2-gemeenten op te vragen. Enerzijds om deze gemeenten niet met vragen te belasten, anderzijds omdat de “informatieopbrengst” naar alle waarschijnlijkheid niets of niet veel zou toevoegen aan de wetenschap waarover de rekenkamercommissie op basis van bovenstaande en de resterende tekst in dit rapport beschikt.
77