Rapportage Cultuurhistorie
Rotsoord Industrieel erfgoed en herbestemming langs de Vaartsche Rijn Stageonderzoek in opdracht van het Bureau Archeologie en Bouwhistorie van de gemeente Utrecht.
Arien Heering (stagiair) Gemeente Utrecht Cultuurhistorie Zwaansteeg 11 3511 VG Utrecht telefoon 030 286 3990 maart 2004
Colofon Stagiaire : Arien Heering, studentnr 0168688
Stagebegeleider: Bettina van Santen, Sectie Cultuurhistorie van de gemeente Utrecht.
Stagedocent: Rob Dettingmeijer, Sectie Bouwkunst, faculteit Kunstgeschiedenis van de Universiteit Utrecht.
grafische realisatie: CAD-unit DSO Stedenbouw en Monumenten gemeente Utrecht
grafische reproductie OFS (Océ) Ravellaan 96 Utrecht
2 | Rotsoord - industrieel erfgoed en herbestemming - maart 2004
Inhoud Colofon
2
Inleiding
4
1
Geschiedenis
6
2
Ruimtelijke structuur
8
3
Industrieel erfgoed
11
3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7
Heuveloord 17, Witteveen warmtetechniek Heuveloord 27, de watertoren Rotsoord 3, UMS/ Pastoe Rotsoord 13, Giele &Zn Fouragehandel Rijnzicht Rotsoord 43, Machinefabriek ´De Klop´ Rotsoord 24, Wasserij Staatsen De Vaartsche Rijnoever
11 13 14 22 26 29 30
4
Herbestemming
31
4.1 4.2 4.2.1 4.2.2 4.2.3 4.2.4 4.2.5 4.2.6 4.2.7 4.2.8 4.2.9
Inleiding Herbestemmingsprojecten Utrecht Gruttersdijk Utrecht: Hooghiemstra-complex Wittevrouwensingel en pakhuis Hooghiemstraplein 15 Ouderkerk aan de Amstel: voormalige kruitfabriek Nijkerk: De Havenaer Haarlem: Nieuwe Energie Maastricht: Het Bassin Maastricht: Centre Céramique Tilburg: musem De Pont Rotterdam: Kop van Zuid; Hotel New York en de Schipperswerf
31 31 31 32 33 34 35 37 38 39 40
5
Conclusies en aanbevelingen
43
Geraadpleegde bronnen
44
Illustratieverantwoording
45
Dankbetuiging
46
Rotsoord - industrieel erfgoed en herbestemming - maart 2004 | 3
Inleiding Toen de Utrechtse tegelbakker Adriaen Fransz. Van Oort in 1668 een ‘hofstede met steenoven’ aan de Vaartse Rijn kocht, daar een buitenplaats stichtte en deze buitenplaats Rotsoord noemde, heeft hij waarschijnlijk nooit bevroed dat de naam van zijn huis tot in de 21 eeuw zou voortleven. Weliswaar niet meer als naam van een fraaie buitenplaats omringd door weelderig groen en met een theekoepel aan de oever, maar als naam van een van een kleine, tegen de binnenstad van Utrecht aangeklemde wijk, waar industriele bedrijvigheid overheerst en verschraling en verstening meer opvallen dan weelderig groen. De naam Rotsoord is ontleend aan de paarsrood gekleurde rotsachtige steen, de zogenaamde ‘mondsteen’, die ontstond als afvalproduct tijdens het bakproces en waarmee de gevels van het huis Rotsoord waren versierd. Dit onderzoek betreft de buurt Rotsoord, niet de buitenplaats Rotsoord. Het onderzoek is tweeledig en betreft zowel het bestaande industriele erfgoed in Rotsoord als mogelijke vormen van hergebruik of herbestemming.
in Rotsoord. Omdat er behoefte bestaat aan meer inzicht in gebruik en functie van de industriebedrijven is dit onderzoek met name typologisch van aard. De aard van een produktietechniek kan zeer specifieke eisen aan een gebouw stellen. Het type gebouw hangt daarom in sommige gevallen sterk samen met de productietechnische ontwikkelingen in een bepaalde bedrijfstak. Het is dus van belang om inzicht te krijgen in de vraag of een bepaald type gebouw exemplarisch is voor een bepaald type industrie. Als dat het geval is en het gebouw unieke kenmerken heeft dan is behoud van belang om de geschiedenis van die industrie te bewaren. Per bedrijf is getracht de relatie tussen gebouw en produktieproces te achterhalen. Waar dat in concreto niet mogelijk bleek is geprobeerd algemene typologische of branchekenmerken in het betreffende gebouw op te sporen. Per bedrijf wordt eerst een algemene beschrijving van de branche gegeven en vervolgens in aansluiting op de Pie-brancherappporten waar mogelijk steeds een sociaal-economische en een productietechnische analyse van een bedrijf gemaakt.
Industrieel erfgoed Ten eerste is er als aanvulling en ondersteuning van de Visie Rotsoord, die met behoud van het industrieel erfgoed en met gebruikmaking van de Vaartse Rijn functiemenging centraal stelt, onderzoek gedaan naar het industrieel erfgoed
In de hoofdstukken 1,2 en 3 komen achtereenvolgens de geschiedenis, de ruimtelijke structuur en de verschillende typen industrieel erfgoed in Rotsoord aan de orde.
afb. 1 Rotsoord, 1785.
4 | Rotsoord - industrieel erfgoed en herbestemming - maart 2004
herbestemming Ten tweede is onderzoek gedaan naar herbestemming. Vanuit de gedachte dat het bij de toekomstige ontwikkelingen in de buurt nuttig en nodig is om op de hoogte te zijn van wat er in den lande op het gebied van hergebruik en herbestemming van industrieel erfgoed is gerealiseerd. Maar vooral ter inspiratie, teneinde voor Rotsoord vormen van herbestemming te kunnen realiseren die het specifieke karakter van het gebied daar waar mogelijk behouden, ondersteunen en wellicht zelfs benadrukken. Het onderdeel herbestemming komt in hoofdstuk 4 aan de orde. Hoofdstuk 5 tenslotte is gereserveerd voor conclusies en aanbevelingen.
Rotsoord - industrieel erfgoed en herbestemming - maart 2004 | 5
1. Geschiedenis Het Middeleeuwse Utrecht wordt door menigeen eerder geassocieerd met katholiek Nederland: met wereldlijke en geestelijke macht en bestuur; met kunst en cultuur dan met handel en nijverheid. Laat staan met water en havens. Ten onrechte: ook in de middeleeuwen was Utrecht al een belangrijk centrum van handel en nijverheid en daarin heeft water altijd een hoofdrol gespeeld.
Romeinse tijd
afb. 2 (rechterkolom) Utrecht in de middeleeuwse handelsroutes.
Utrecht is in de Romeinse tijd gesticht aan de rivier de Rijn. Voor haar ontstaan en haar voortbestaan als handelscentrum was de loop van de Rijn van cruciaal belang. We spreken dan over de Kromme Rijn, die zich bij Utrecht splitst in de Oude Rijn richting Katwijk en Noordzee, en in de Vecht richting Amsterdam en Zuiderzee. In de loop der eeuwen bleek de Kromme Rijn te verlanden, hetgeen nog eens versterkt werd nadat de bisschop rond 1122 bij Wijk bij Duurstede een dam in de rivier had laten leggen. Door de verlanding van de Kromme Rijn verlandden ook de Oude Rijn en de Vecht. Dit hele proces had derhalve verstrekkende consequenties voor de bereikbaarheid van Utrecht als handelsplaats. Geen water betekende immers geen vervoer en dus ook geen handel. Met name de handelsbelangen met het Duitse achterland kwamen hierdoor onder druk te staan.
17e eeuw In de 17e eeuw kreeg het Vaartse Rijngebied een infrastructurele impuls doordat ze werd opgenomen in het stelsel van trekvaarten, waartoe jaagpaden werden aangelegd. Daarnaast kreeg het gebied een impuls doordat technische ontwikkelingen de traditionele graanmolen voor andere produktieprocessen geschikt maakten, waarbij vaak gebruik werd gemaakt van waterkracht. Op de oevers van de Vaartse Rijn werden veel houtmolens gebouwd, die op hun beurt weer voor een concentratie van hout- en timmerbedrijven in Rotsoord zorgden. De naam Helling spreekt voor zich in dit verband! Uit de 17e eeuw dateren ook de buitenplaatsen als Rotsoord, die als fabrikantenwoningen aan het water en bij de fabriek werden gebouwd. Zo heeft Adriaen Fransz ter weerszijden van de ouderlijke woonstee Rotsoord voor twee van z’n zoons respectievelijk Rotswijk en Rotsenburg laten bouwen. De jongste zoon Gerard heeft aan het eind van de 17e eeuw de buitenplaats De Liesbosch laten bouwen.
Middeleeuwen In de 12e eeuw hebben de Utrechters daarom ter vervanging van de Kromme Rijn een nieuwe verbinding met –uiteindelijk- de Lek gegraven. In 1127 werd begonnen met de Oude Gracht, in 1148 gevolgd door de Vaartse Rijn. Door de Vaartse Rijn ontstond een doorgaande scheepvaartroute van de Lek naar de Zuiderzee. Anderzijds ontstond in de stad Utrecht zelf een lineaire as via Vaartse Rijn en Oudegracht naar de Vecht. De Oudegracht, met z’n werfkelders, kaden en pakhuizen, kon zich zo als een langgerekte haven ontwikkelen tot de centrale economische as van de stad. Net buiten de stadsmuren ontstond aldus al in de Middeleeuwen industriele bedrijvigheid. Er vestigden zich op de oevers van de Vaartse Rijn met name steen-en pannenbakkerijen. De polders leverden klei als grondstof voor deze steen-en pannenbakkerijen, de stad diende als afzetgebied en de Vaartse Rijn diende als waterweg voor de aan- en afvoer.
6 | Rotsoord - industrieel erfgoed en herbestemming - maart 2004
19e eeuw In de loop van de 19e eeuw waren met name de steen- en pannenbakkerijen uitgegroeid uit tot een lang lint van merendeels wat kleinere bedrijven afgewisseld met arbeidershuisjes langs de oevers van de Vaartse Rijn. Toen in 1892 het Merwedekanaal werd geopend nam dit nieuwe, brede kanaal de Utrechtse rol van de Vaartse Rijn in de handel met Duitsland over. Ook via het spoor was er inmiddels via Utrecht een verbinding van Amsterdam met het Ruhrgebied gekomen. Het 17e eeuwse huis Rotsoord was vervallen, maar werd in de 19e eeuw herbouwd.
Tot de gemeente Utrecht in 1954 een deel van de gemeente Jutfaas kreeg bleef de smalle strook industrie langs de Vaartse Rijn intact en begon direct daarachter het landelijk gebied met zijn agrarisch karakter. Nog geen halve eeuw later ligt Rotsoord ingeklemd tussen de Vaartse Rijn en de Rivierenwijk in het westen en de woonwijk Hoograven in het oosten. Daarmee is Rotsoord het enige industriegebied temidden van woonwijken dat de stad Utrecht nog rijk is.
Conclusie Utrecht heeft zich in de twintigste eeuw ontwikkeld tot dienstencentrum; anno 2003 is water nauwelijks nog van betekenis als voorwaarde voor industrie. Maar als belangrijk industrieel monument is het water in de vorm van de Vaartse Rijn behouden gebleven. Van wat zich in het begin van de 20e eeuw in de plaats van de pannen-en tegelfabrieken aan de Vaartse Rijn aan industrie gevestigd heeft is nog het een en ander bewaard gebleven. Ook al staat er helaas geen schoorsteen meer overeind. De Vaartse Rijnoever is daarmee ongetwijfeld als industriele straat te kwalificeren. En uniek is ze ook, want binnen Utrecht is geen ander voorbeeld van een industriele straat behouden gebleven.
afb. 3 (linkerkolom) Rotsoord, 1893.
afb. 4 (linkerkolom) Luchtfoto Rivierenwijk, 1949. afb. 5 Het gebied Rotsoord.
20e eeuw De industriele bedrijvigheid langs de Vaartse Rijn verdween echter niet. In 1905 werd de watertoren gebouwd, gevolgd door onder meer UMS/Pastoe, machinefabriek Verloop en wasserij Staatsen. Allemaal opnieuw bedrijven waarvoor de functie ‘water’ van belang was, hetzij in het produktieproces, hetzij als aan-en afvoerweg. De concurrentiepositie van de steenbakkerijen langs de Vaartse Rijn werd echter tengevolge van de stijgende grondprijzen in de loop van de twintigste eeuw steeds slechter. Geleidelijk verdwenen ze, en met hen vrijwel alle arbeidersbehuizingen. Het karakter van het industrielandschap van het “schrale eind’ zoals het stuk oever van de Vaartse Rijn tussen binnenstad en platteland in de 19e eeuw genoemd werd veranderde daarmee en werd industriëler.
Rotsoord - industrieel erfgoed en herbestemming - maart 2004 | 7
2. Ruimtelijke structuur Rotsoord is letterlijk de ‘achterkant’ van de stad: het ligt pal tegen de zuidkant van de Utrechtse binnenstad aan, daarvan slechts gescheiden door de spoorlijn Utrecht-Arnhem. Het spoor vormt de noordgrens van het gebied, dat verder begrensd wordt door de Vaartse Rijn in het westen, de Briljantlaan in het oosten en de Diamantweg in het zuiden. De sfeer van ‘achterkant’, van ‘het schrale end’, ademt het gebied ook figuurlijk in haar grotendeels versteende, verlaten en verwaarloosde uiterlijk. Niet bepaald een buurt om direct lyrisch over te worden, maar er zitten zeker (verscholen) juweeltjes tussen de bebouwing langs de Vaartse Rijn.
1832 De kadastrale kaart van de gemeente Tolsteeg uit 1832 illustreert prachtig hoe het lineaire karakter van de Vaartse Rijn het karakter en de structuur van het gebied heeft doen ontstaan en sedertdien altijd heeft bepaald. Nadat de Vaartse Rijn in de 12e eeuw was gegraven is de polder langs de vaart ontgonnen. Deze verkaveling staat loodrecht op de vaart en heeft een onregelmatig karakter dankzij de diverse industrietjes die zich daar in de loop der eeuwen hebben gevestigd en waartussen zowel ‘ovenheren’ als ‘ovenknechten’ kwamen te wonen. Dit geldt voor beide oevers, hoewel zichtbaar sterker voor de Rotsoordoever. De lintbebouwing langs het water met de landbouwgebieden erachter is hier duidelijk intenser dan op de westoever. Tot aan de wederopbouw, tot ver in de twintigste eeuw derhalve, is dit karakter van de oostoever in stand gebleven.
afb. 6 Kadastrale Kaart Gemeente Tolsteeg, 1832.
8 | Rotsoord - industrieel erfgoed en herbestemming - maart 2004
2003 Het profiel is ook heden ten dage nog goed herkenbaar in de Vaartse Rijn met op de oostoever z’n kades met industrie afgewisseld met wat woonhuizen tussen het water en de straten Heuveloord en Rotsoord. Het industriele karakter van de westkant, van oudsher al minder, was na 1920 geheel verdwenen met de bouw van de woonwijk Rivierenwijk.
Rotsoord-oever De kades zijn nog intact, zij het op sommige plaatsen sterk in verval. Ze doen alleen nog incidenteel dienst als aanlegsteiger voor een pleziervaartuig. De voorterreinen zijn ook nog intact, weliswaar vaak zoal niet verlaten en vervallen dan toch verwaarloosd. Van de bebouwing op de kades domineert de monumentale watertoren het beeld, zowel door z’n hoogte als door z’n gerestaureerde status. Maar ook gebouwen als Witteveen, Fouragehandel Rijnzicht, De Klop, UMS/Pastoe en de plukjes woonhuizen onder de watertoren zijn beeldbepalend. In hun totaliteit versterken water, kades en bebouwing de structuur en het gelaagde karakter van de buurt en de monumentaliteit ervan. Daaraan wordt afbreuk gedaan door verroeste silo’s en golfplaten loodsen en moderne bedrijfsgebouwen die bovendien op het land in plaats van op het water georiënteerd zijn.
Straten Heuveloord en Rotsoord Het gedeelte van de buurt gelegen tussen de straten Heuveloord en Rotsoord enerzijds en de Briljantlaan anderzijds is niet op het water maar op het land gericht. Hier zijn op kavels van ongelijkmatige grootte diverse bedrijven en instellingen gevestigd, variërend van brandweerkazerne tot bouwmaterialenhandel en van metaalbedrijf tot benzinestation. Daarnaast is er ook sprake van een geringe woonfunctie en van cultuur en educatie in de vorm van een school, een kinderboerderij en een popcentrum. Dat lijkt heel divers, maar toch ademt dit stuk Rotsoord een industrieel karakter. Een karakter dat met name veroorzaakt wordt door het Heuveloord en Briljantlaan dat bijzonder versteend is. Vooral de kant van de straat Rotsoord richting de Diamantweg maakt een verlaten, vervallen en versteende indruk. Een industrieel en versteend karakter kleeft ook sterk aan de landzijde van Heuveloord.
Het gedeelte van de straat Rotsoord met UMS/ Pastoe met daartegenover de volkstuintjes en het woonhuis van de directeur van de voormalige wasserij Staatsen heeft een goede uitstraling. Het zou nog veel sterker kunnen zijn met minimale middelen als iets meer openheid en zorg voor het groen aan de straatkant. De Vaartse Rijnzijde van Heuveloord met UMS/ Pastoe, het complex van de watertoren, de plukjes woonhuizen en Witteveens installatietechniek is mooi, gaaf en heel beeldbepalend voor de gelaagde structuur van de wijk.
Briljantlaan De rand langs de Briljantlaan heeft een wat groener en opener karakter, maar is niet extreem levendig te noemen. De aanwezigheid van de kinderboerderij en de school zijn gunstige factoren, het gedeelte met het politiebureau en het Shellstation is positief noch negatief te duiden, eerder neutraal.
Spoorlijn In het noorden vormen het verhoogde spoor met het tunneltje dat de Jutfase weg en de Vaartse Rijn verbindt met respectievelijk de Westerkade en de Stadsbuitengracht een beeldbepalend geheel.
Hoograven en Rivierenwijk In de naoorlogse woonwijk Hoograven ten oosten van de Briljantlaan staan drie woonblokken met Rietveldflats, waarvoor renovatieplannen bestaan. Het winkelcentrum aan het Smaragdplein wordt momenteel ook gerenoveerd en uitgebreid; de nieuwe bibliotheek aan het plein is al open. Aan de westkant van de Vaartse Rijn is in de jaren twintig van de vorige eeuw de woonwijk Rivierenwijk gebouwd. Een aantal grote Universiteitsgebouwen uit het begin van de 20e eeuw, die aan de Jutfaseweg en dus op de westoever liggen, hebben een herbestemming als appartementengebouw gekregen en daarachter heeft architectenbureau Meccanoo in 2002 het wooncomplex Vondelparc gerealiseerd. De westoever is daarmee fraai gerenoveerd, maar tegelijkertijd tot mooie en dure stadse woonwijk gepromoveerd; het oorspronkelijke karakter van ‘achterkant’ is hier geheel verdwenen. Rotsoord anno 2003 ligt daarmee tussen twee woonwijken ingeklemd.
Rotsoord - industrieel erfgoed en herbestemming - maart 2004 | 9
Zuiden Ook de buurt ten zuiden van de Diamantweg is een woonwijk. Heel aardig is hier de op de hoek van de Diamantweg en de Vaartse Rijn gelegen school die bij het ROC in gebruik is. Het kleine plantsoentje met de insteekhaven en het sluisje zijn meer dan aardig, mooi zelfs. Het sluisje is niet meer in gebruik, maar heeft deel uitgemaakt van de Hollandse Waterlinie. Uit cultuurhistorisch oogpunt is dit stukje Vaartse Rijn daarom niet alleen mooi, maar ook belangrijk om te behouden.
Conclusie Met name het binnengedeelte van het gebied is zwak te noemen. De randen, ook al zijn ze niet overal even overtuigend, zijn veel beter. Belangrijkste kenmerk is echter ongetwijfeld dat de structuur van de oorspronkelijke wijk Rotsoord als lint langs de Vaartse Rijn nog steeds zichtbaar aanwezig is. Net zoals in Rivierenwijk zijn ook elders in Nederland dergelijke structuren in de loop van de twintigste eeuw vaak verdwenen
ten gevolge van het streven naar functionele enkelvoudigheid en eenvormigheid. Functies als wonen, werken en recreëren werden van elkaar gescheiden, in afzonderlijke wijken ondergebracht en met brede rechte assen onderling verbonden. Dat maakt Rotsoord uniek en geeft de buurt veel potentie. Een potentieel dat versterkt wordt door haar oriëntatie op water en haar ligging in wat vroeger de ‘achterkant’ maar inmiddels het ‘centrum’ van Utrecht is geworden. Het is zonder twijfel de moeite waard deze gelaagde structuur de behouden en meer duidelijk dan thans zichtbaar te maken. Bovendien is de plaats van Rotsoord als middeleeuws industriegebiedje buiten de stadswallen maar als onderdeel van de historische as Vaartse Rijn - Oude Gracht - Vecht van belang. Deze as zou in het stadsbeeld zichtbaar moeten blijven, en dus ook de plaats van Rotsoord daarin. En nu de westoever haar gelaagdheid inmiddels geheel heeft verloren, is extra waakzaamheid geboden om ervoor te zorgen dat de oostoever als industrieel landschap in al zijn diversiteit behouden blijft.
10 | Rotsoord - industrieel erfgoed en herbestemming - maart 2004
3. Industrieel erfgoed Van noord naar zuid wordt het industrieel erfgoed aan de Vaartse Rijn hieronder besproken. Het betreft de industriegebouwen of de industriele complexen op achtereenvolgens de adressen Heuveloord 17 en 27, Rotsoord 3, 13 en 43. Alle bedrijven dateren uit het eind van de 19e eeuw of het eerste kwart van de 20e eeuw. Omdat de bedrijven qua omvang verschillen en omdat van de bedrijfsgeschiedenis niet in alle gevallen evenveel bewaard is gebleven, verschillen de paragrafen nogal in lengte. Daarna wordt de Vaartse Rijnoever als geheel onderzocht en tenslotte wordt een paragraaf gewijd aan Rotsoord 43, dat weliswaar niet meer als bedrijf bestaat maar wel betekenis heeft behouden voor de structuur van het gebied.
3.1 Heuveloord 17, Witteveen warmtetechniek. Branche Het MIP noemt als oorspronkelijke funktie een Fabriekshal en de auteurs van‘ Op zoek naar het ruimtelijk archief van bedrijvigheid. Onderzoek naar het onbekende industriele erfgoed in de provincie Utrecht’ denken aan een scheepswerf. Helemaal zeker van hun zaak waren ze niet, getuige het vraagteken dat ze erbij geplaatst hebben. Tot welke branche het pand Heuveloord 17 behoord heeft is ook voor mij een vraagteken, ‘Fabriekshal’ noch ‘scheepswerf’ komen mij echter waarschijnlijk voor. Heuveloord 17 is een rechthoekig bakstenen gebouw zonder verdieping met een zadeldak en tuitgevels. Het vertoont in steensoort, geleding en gootconstructie gelijkenis met het woonhuis annex werkplaats op het terrein van de watertoren. De voor- en achtergevel hebben in het
midden een grote deuropening met daarboven een klein rond venster adt uit 1873 dateert. In de voorgevel is in de jaren zestig van de twintigste eeuw door de toenmalige eigenaar van Witteveens Warmtetechniek boven de deur een venster gemaakt en ook nog een venster in de gevel. In de achtergevel is de deur aanmerkelijk vergroot. De beide zijgevels hebben geen enkele vensteropening en er zijn geen sporen van eerdere vensteropeningen gevonden. Zowel de voorals de zijgevels worden geleed door pilasters. Aan de zijgevel aan de stadzijde zijn sporen te zien van een kleine, lage aanbouw zonder deuropening. De enige decoratie wordt gevormd door vier ingemetselde en verschillende vrouwenkopjes, waarvan de grootste in het midden van de gevel aan de vaartzijde zit. Het is een zwaar en gesloten gebouw, met in de oorspronkelijke toestand niet of nauwelijks lichtinval. Het is er binnen halfduister en er is, ook als de deuren openstaan, volstrekt onvoldoende lichtinval om bij te werken. Een fabriekshal daarentegen kenmerkt zich juist door veel lichtinval, omdat de arbeider zoveel mogelijk daglicht bij zijn werk nodig heeft. Ik acht het daarom niet aannemelijk dat Heuveloord 17 is gebouwd als een fabriekshal in de gebruikelijke zin van een produktiehal. Evenmin acht ik een oorspronkelijke funktie als scheepswerf waarschijnlijk. Niet zozeer vanwege de spaarzame lichtinval, want scheepswerven waren vaak gevestigd in donkere loodsen. Het produktieproces van een werf vond vaak geheel of gedeeltelijk in de buitenlucht en dus bij daglicht plaats. In het algemeen zijn de loodsen op scheepswerven van hout en hebben zij grote deuropeningen, vaak zelfs geheel of gedeeltelijk demontabele gevels, zodat eventueel ook in de loods aan een schip gewerkt kon worden. afb. 7 (linker kolom) Voorzijde Heuveloord 17. afb. 8 Achterzijde Heuveloord 17.
Rotsoord - industrieel erfgoed en herbestemming - maart 2004 | 11
Het gebouw Heuveloord 17 is te solide gebouwd en het bouwmateriaal baksteen is te duur, met deuropeningen die volstrekt onvoldoende groot waren om binnen aan een schip van enige omvang te kunnen werken. Bovendien is een helling kenmerkend voor de scheepswervenbranche. Dat kan een voor- of een langshelling zijn. Gelet op de ligging direct aan de Vaartse Rijn is voor een voorhelling nooit ruimte geweest. Dat er een zijhelling geweest kan zijn is evenmin aannemelijk Uit afbeelding 9 van de Vaartse Rijn aan het begin van de 20e eeuw blijkt dat toentertijd Heuveloord 17 grensde aan een tuin met een theekoepel aan de kant van de stad en het rijtje woonhuizen dat er nog steeds staat aan de andere kant. Ook de bouwsporen van een aanbouw duiden eerder op de afwezigheid van een helling dan op de aanwezigheid ervan.
Volgens Kattenwinkel was er in 1885 aan de Helling K47 een steenbakkerij Trip en Co. gevestigd en op hetzelfde adres ook de Erven H.Trip met een trasmolen. In de Hinderwetvergunningen afgegeven na 1910 is op de straatnaam ‘Helling’ niets gevonden met betrekking tot het huidige Heuveloord 17. Wel wordt in meerdere dossiers als belanghebbende in de zogenaamde ‘staat, aanwijzende de namen der eigenaren en gebruikers der percelen bedoeld in artikel 6, alinea 1 der Hinderwet’ genoemd de Bouwmaterialenhandel v/h De Erven H.Trip’. Dit was een maatschappij tot vervaardiging en levering van bouwmaterialen die op ongeveer de hoogte van Heuveloord 17 moet hebben gezeten. Ook dit blijft enigszins gissen; bij de omnummering van Helling naar Heuveloord is helaas veel informatie verloren gegaan
Geschiedenis van het bedrijf afb. 9 Jutfaseweg met huidige Heuveloord 17.
Maar wat waren dan wel de funktie en de branche van Heuveloord 17? Een donkere hal kan in feite geen andere funktie gehad hebben dan die van ‘opslag’. Het is daarom waarschijnlijk dat het als loods is gebouwd ter opslag van aangevoerde grondstoffen of van op afvoer wachtende eindprodukten. Bovendien lijkt het aannemelijk dat deze loods bij een steenfabriek heeft behoord. Een stenen loods is duur en daarmee alleen economisch haalbaar voor de fabrikant die goedkoop over het bouwmateriaal kan beschikken. Het casco is van hout, ook een materiaal waarover een bouwmaterialenhandel goedkoop de beschikking heeft. De bouwmaterialenhandel Trip is aan het eind van de 19e en het begin van de 20 de eeuw in de buurt van de loods gevestigd geweest en ik acht het daarom het meest waarschijnlijk dat zij de loods hebben gebouwd Deze hypothese zou idealiter bevestigd hebben moeten worden met een vondst in de ‘Notulen van Burgemeester en Wethouders betreffende fabrieken in de periode 1875-1910’. Dat heeft helaas niet zo mogen zijn. Het archief van BenW wordt namelijk momenteel omgenummerd, hetgeen betekent dat het vanaf juli 2003 gedurende minimaal een half jaar niet toegankelijk is.
Het bovenstaande maakt duidelijk dat de geschiedenis van het bedrijf grotendeels onbekend is. H.Witteveen, de vorige eigenaar van Witteveen’s warmtetechniek, heeft rond het jaar 1970 de loods gekocht van glashandel Spliet en De Waal. Spliet en De Waal is inmiddels wederom de buurman van Witteveen, maar had in de zestiger jaren haar hele bedrijf naar Lopik verplaatst. Later is bedrijf weer teruggekeerd naar Rotsoord. Bij de glashandel was de loods in gebruik als magazijn voor glaskisten. Spliet en De Waal heeft in 1964 de loopkat geïnstalleerd, alsmede de verhoogde betonvloer en de nieuwe deur aan Heuveloord. De heer Witteveen meent dat er ‘volgens de verhalen’ een cementopslagloods van Trip’s Bouwmaterialenhandel in de loods zou hebben gezeten voordat Spliet en De Waal de loods kochten. Bewijs is niet aan te tonen.
Conclusie Heuveloord 17 is naar alle waarschijnlijkheid gebouwd als loods ten behoeve van een steenfabriek of een bouwmaterialenhandel. Raadpleging van ‘ De notulen van Burgemeester en Wethouders betreffende fabrieken in de periode 1875 – 1910’ kan misschien meer informatie opleveren. Heuveloord 17 hoort zeker thuis in het rijtje beeldbepalend industrieel erfgoed langs de Vaartse Rijn. Zowel in het exterieur als in het interieur is het oorspronkelijke gebouw goed bewaard gebleven. Het gebouw is dringend aan onderhoud toe. Het is verheugend dat de huidige eigenaar de cultuurhistorische waarde van zijn bedrijfspand zegt te beseffen en de oorspronkelijke situatie zoveel mogelijk wil behouden. Dat er een sloop-
12 | Rotsoord - industrieel erfgoed en herbestemming - maart 2004
vergunning zou zijn aangevraagd is daarom hopelijk een abuis.
3.2 Heuveloord 27, De watertoren. Branche De watertoren aan de Vaartse Rijn is gebouwd ten behoeve van de openbare drinkwatervoorziening. Er worden daarnaast nog twee categorieën onderscheiden, te weten industriele watertorens en spoorwegwatertorens. De eerste drinkwatertorens dateren uit het laatste kwart van de 19e eeuw en werden gebouwd in de grote steden. De enorme groei van de steden deed de behoefte aan schoon drinkwater en een deugdelijke riolering ontstaan. De grachten konden hun dubbelfunctie van afvoer en drinkwatervoorziening niet meer aan met allerlei ziekteuitbraken als gevolg. Tegen het eind van de 19e eeuw waren er zoveel watertorens gebouwd dat er een eind kwam aan de cholera- epidemieën in de grote steden. Pas na de tweede wereldoorlog was men zover dat heel Nederland op het waterleidingnet was aangesloten.
Sociaal- economische geschiedenis De cultuurhistorische waarde van drinkwatertorens is groot: zij vormen immers het symbool van de centrale drinkwatervoorziening in ons land. Als tweede factor bracht de dominante positie in de wijde omgeving met zich mee dat aan de vormgeving van watertorens traditioneel veel aandacht is besteed. Er werd een grote representatieve waarde aan watertorens toegekend. Met als gevolg dat niet alleen de constructie, maar zeker ook de vormgeving van een watertoren van belang werd geacht, dat er vaak architecten van naam voor werden ingeschakeld en dat van stan-
daardisatie nooit sprake is geweest. Alle bouwstijlen zijn vertegenwoordigd in de Nederlandse watertorens: de stijlstrijd tussen bijvoorbeeld functionalisme en traditionalisme speelt zich ook af in de architectuur van onze watertorens. De watertoren aan de Vaartse Rijn dateert van 1905. Uit de bouwtekeningen blijkt dat in dit geval het ontwerp niet door een architectenbureau is gemaakt, maar door de bouwtechnische afdeling van de waterleidingmaatschappij zelf. De ontwerpers hebben niet gekozen voor een vormgeving in een duidelijke stijl. Het traditionele, zware, ambachtelijke metselwerk en de kantelen roepen associaties op met het middeleeuwse ridderkasteel. De speklagen, de vele gekleurde baksteendecoraties en de muurijzers refereren aan de Hollandse renaissance, zodat het geheel een eclectisch karakter heeft gekregen. Opvallend is dat met name het uitkragende gedeelte de decoratieve elementen heeft meegekregen, hetgeen de monumentaliteit nog eens extra benadrukt.
Produktie-technische geschiedenis Het belangrijkste technische probleem bij de bouw van een watertoren is dat het water op grote hoogte moet worden opgeslagen. Technische ontwikkelingen op dit gebied zijn direct zichtbaar in de vormgeving van de watertoren. Nieuwe materialen als beton worden ook direct toegepast. De wisselwerking tussen techniek en esthetiek is bij watertorens derhalve groot. De watertoren aan de Vaartse Rijn is van het type met een Intze-reservoir. Kenmerkend is een de draagconstructie van een gemetselde schacht met een brede uitkraging voor het ijzeren reservoir. Een Intze–reservoir is altijd direct in het exterieur terug te zien en werd toentertijd als een hoogwaardige technische oplossing beschouwd.
afb. 10 (linkerkolom) Watertoren anno 2003.
De watertoren is sinds 1906 in gebruik bij de waterleidingmaatschappij Midden Nederland. In 1978 waren de bouwkundige toestand van de toren en de financiële toestand van de waterleidingmaatschappij dermate slecht dat de watertoren gedurende twee decennia in een metalen huls is ingepakt in afwachting van restauratie Na deze restauratie in 1996 is de watertoren in functie gebleven en heeft haar buffer- funktie gehouden. Het woonhuis met werkplaats dat onder de watertoren staat is voor de restauratie verkocht en behelst nu twee woningen. Het werkplaatsgedeelte is daarbij verbouwd tot woonhuis, de nieuwe eigenaren hebben het exterieur goed in de oorspronkelijke staat weten te handhaven.
Rotsoord - industrieel erfgoed en herbestemming - maart 2004 | 13
Conclusie De watertoren is het meest opvallende, want dominerende, gebouw van Rotsoord plus wijde omtrek. Na de restauratie staat het er weer in al zijn pracht en draagt het meer dan welk ander gebouw bij tot de schilderachtigheid van Rotsoord als geheel en van de Vaartse Rijnoever in het bijzonder. Er is geen betere illustratie van de uitstraling van gerestaureerd industrieel erfgoed voor Rotsoord denkbaar dan afbeeldingen van de ingeblikte watertoren voor en na de restauratie. Behalve als beeldbepaler bij uitstek draagt de watertoren ook mee aan het industriele karakter van de Vaartse Rijnoever, omdat ze nog steeds in vol bedrijf is. afb. 11 Watertoren anno 1978.
3.3 Rotsoord 3 UMS/PASTOE
een kantoorruimte. Laagbouw was het meest gebruikelijk, hoogbouw kwam minder vaak voor.
Sociaal- economische geschiedenis Rond 1900 Rond 1900 had de familie Loeb een winkel aan de Ganzenmarkt in Utrecht, waarin onder andere meubelen verkocht werden. Frits Loeb (18891959), die in 1908 de zaak van zijn vader had overgenomen, besloot de meubelen zelf te gaan produceren en op 13 april 1913 werd de Utrechtse Machinale Stoel- en Meubelfabriek opgericht, kortweg de UMS. Waarom deze merkwaardige afkorting in plaats van UMSM? Omdat Frits Loeb een fervent motorrijder was en lid van de Utrechtse Motoren Sociëteit UMS. In zijn beleving stonden de motorfiets en de club UMS voor begrippen als ‘modern’, ‘technisch’ en ‘vooruitstrevend’ en die kwalificaties wilde hij ook aan zijn meubels meegeven. Van 1913 tot 1918 was de fabriek gehuisvest in een pand aan de Oosterkade. Daarna kocht Loeb de voormalige tegel-en faiancefabriek ‘Holland’ van J.W.Mijnlieff aan Rotsoord. Mijnlieff was zijn bedrijf in 1894 begonnen op de plaats van het toen afgebroken woonhuis Rotsenburg, de locatie waar het bedrijf sindsdien gevestigd is. Een ideale plek: door de ligging aan de Vaartse Rijn verzekerd van goede aan-en afvoermogelijkheden, ruimte genoeg om op grote schaal te kunnen gaan produceren en rationaliseren en ook ruimte genoeg om in de toekomst uit te kunnen breiden. Op een gegeven moment is er op de tekentafel zelfs sprake geweest van een project “van brug tot brug”. Verder dan de tekentafel is dat project nooit gekomen.
Branche UMS/Pastoe is een industriele houtverwerkende industrie. Deze branche is vanaf ongeveer 1850 ontstaan. Voordien werd hout handmatig bewerkt in kleine werkplaatsen of schuren, waar elke timmerman zijn eigen werkbank had en op stukloonbasis de opdracht van zijn baas geheel alleen en geheel met de hand afwerkte. De introductie van de stoommachine maakte machinale houtbewerking en een begin van arbeidsdeling mogelijk met als gevolg een hogere productie en de behoefte aan een ander type bedrijfsgebouw. Het onroerend goed van een industrieel houtverwerkend bedrijf aan het eind van de 19e en het begin van de 20e eeuw bestond gewoonlijk uit een gebouwencomplex met verschillende hallen en afdelingen. Zoals een machinehal, een machine –en ketelhuis, een schoorsteen, een silo voor de houtafval, een drooghal, afdelingen voor de verschillende bewerkingen in de productieketen ( als schuurderij, slijperij, lijmerij, montage, etc), een machinewerkplaats, een opslagruimte en
Tij mee Frits Loeb had in het begin van de 20e eeuw het tij mee. Het gewone volk kon zich in de 18e en 19e eeuw niet meer permitteren dan een rechte stoel, een tafel en (soms) een kast; een fauteuil of een bank waren voorbehouden aan de gegoede burgerij. Van oudsher waren er in Nederland dan ook meer stoelenfabrieken dan meubelfabrieken. Rond 1900 nam de koopkracht voor de gewone man wat toe en verbeterde zijn huisvesting, waardoor meubelen binnen het bereik van grotere bevolkingsgroepen kwamen en de meubelindustrie geleidelijk de stoelenindustrie ging verdringen. Had Loeb in 1917 nog 38 man in dienst, in 1929 waren dat er meer dan 200. Een grote fabriek heeft een visitekaartje nodig en voor de uitbreiding van 1929 werd daarom de architect A.Kool ingeschakeld, die een ontwerp in de stijl van de Amsterdamse School maakte. Door de economische crisis van de jaren dertig is zo’n groot aantal werknemers daarna niet meer
14 | Rotsoord - industrieel erfgoed en herbestemming - maart 2004
gehaald. In 1938 was het personeelsbestand zo’n 145 man en anno 2003 is dat ongeveer 60 a 70. Nieuwe modellen werden in de beginfase voornamelijk ontwikkeld door bedrijfsleider D.L. Braakman, later door zijn zoon en opvolger Cees Braakman. Beide Braakmannen waren door het modernisme geïnspireerde ontwerpers, die een voorkeur hadden voor het lichte, transparante en functionele meubel en voorop liepen bij de toepassing van moderne materialen en technieken als triplex, staal en gebogen hout. De traditionele gestoffeerde fauteuil werd echter (nog) niet verbannen. Het voor de arbeider ontworpen moderne meubel bleek meer te appelleren aan de intellectuele elite; de gewone man wilde het liefst zijn leden strekken in een zachte, comfortabele, gecapitonneerde fauteuil. Zijn voorkeur ging uit naar de meubels die in de 18e eeuw aan de rijken waren voorbehouden.
Modernisme en basispakket Het modernisme is echter in retrospectief wel de rode draad in de ontwikkeling van UMS/Pastoe gebleken. Samen met de nog steeds gebruikte formule van het basisstramien. In de periode 1940-1945 was de familie Loeb ondergedoken en werd de fabriek door de Duitsers leeggehaald. Toen de productie na de tweede wereldoorlog weer goed en wel op gang was gekomen, gingen de ontwikkelingen snel. Vanaf 1948 werden per
type meubel basiselementen in een vast stramien ontwikkeld en in grote aantallen, en dus goedkoop, vervaardigd. Variatie op dat basisstramien werd mogelijk door te combineren met in maat, kleur en materiaal uitwisselbare elementen in gestandaardiseerde maten. Verschillende soorten ruggen, zittingen en leuningen voor stoelen bijvoorbeeld, of verschillende deuren en opzetten voor kasten deden de collectie veel groter lijken dan ze was. Deze rationalisatie maakte het productieproces efficiënter en dus goedkoper. De klant kon dat assortiment aan losse onderdelen naar eigen smaak toepassen en zo zijn of haar individuele kast of stoel samenstellen. ‘Pas toe’, de tweede naam van UMS was geboren, toen ook nog bestaande uit twee woorden. Ook nu nog zijn modernistische vormgeving, goede kwaliteit en flexibele toepassingsmogelijkheden binnen een beperkt productassortiment kenmerkend voor UMS/Pastoe. Anno 2003 is UMS/Pastoe al lang geen familiebedrijf meer, maar een BV. Er wordt er in het fabriekscomplex nog slechts geassembleerd, gemonteerd en afgewerkt. Dit afslankingsproces is begonnen toen UMS/Pastoe onderdeel uitmaakte van Weijers en onder de huidige directie voortgezet. Alle overige bewerkingen zijn aan derden uitbesteed. De daardoor vrijgekomen ruimte wordt sinds 1982 gebruikt door het dutch design center, waar naast Pastoe zelf toonaangevende Nederlandse en buitenlandse fabrieken hun ontwerpen tentoonstellen. afb. 12 Plattegrond van de Faience- en tegelfabriek J. W. Mijnlieff.
Rotsoord - industrieel erfgoed en herbestemming - maart 2004 | 15
afb. 13 Situatie terrein van UMS in 1918.
afb. 14 UMS/Pastoe rond 1920.
Productietechnische geschiedenis
Oudste fase
Begonnen in 1918 in de gebouwen van de tegelfabriek ‘Holland’, hebben er in 1929, 1948, 1957 en 1968 uitbreidingen plaatsgevonden rondom de oorspronkelijke gebouwen. Met als resultaat dat van de oorspronkelijke gebouwen van de tegelfabriek vanaf de straat niets meer te zien is, noch vanaf de Jutfaseweg noch vanaf Rotsoord. Omdat de ontwerptekeningen uit 1893 voor de Faience- en Tegelfabriek bewaard zijn gebleven, is de oorspronkelijke plattegrond van de UMS bekend en weten we dat Loeb in de beginfase geen ingrijpende verbouwingen heeft laten uitvoeren. Nieuw zijn slechts het witte ketelhuis uit 1918 en de daarachter, dwars op de Vaartse Rijn staande grote houtloods. Ook de schoorsteen komt op de oorspronkelijke tekening niet voor.
Op afbelding 14 is het UMS complex te zien in de allereerste fase, kort na 1918. De foto is genomen vanaf de watertoren en de schuine weg op de voorgrond is de Helling, het huidige Heuveloord. Op de plek van de latere Wasserij Staatsen is weiland en de landzijde van Helling was volgebouwd met kleine arbeidershuizen. Het lage witte gebouwtje aan de Vaartse Rijn is het ketelhuis. Daarachter ligt de nieuwe lage opslagloods met droogruimte en de schoorsteen. Alle overige gebouwen stonden er al uit de tijd van de tegelfabriek. Typologisch klopt het precies. Direct aan het water in verband met de aan en a fvoer liggen vier houten opslagloodsen op een stenen voet, de laatste met een uitbreiding met een plat dak, en de nieuwe houtloods. Bijzonder voor UMS was dat zij hun eigen hout inkochten in plaats van het van gespecialiseerde bedrijven te betrekken. In Oost Europa werden door bedrijfsleider Braakman persoonlijk geschikte stammen geselecteerd, gewaarmerkt en grotendeels over water naar Utrecht getransporteerd. Eenmaal op het fabrieksterrein moesten het hout eerst gewaterd en vervolgens gedroogd worden om het bestendig te maken tegen krimpen, rotten en kromtrekken. Wateren was ook een vorm van opslag. Drogen gebeurde in de open lucht door het hout te stapelen op houtlatten of in een goed te ventileren loods. Wateren en drogen was eertijds een langdurig proces. UMS voerde een moderne en veel snellere methode
16 | Rotsoord - industrieel erfgoed en herbestemming - maart 2004
in. Men waterde met stoom en droogde met hete lucht en bracht daarmee het hele proces terug tot enkele weken in plaats van jaren. Omdat de nieuwe houtloods naast het ketelhuis is gebouwd ligt de veronderstelling voor de hand dat deze speciaal voor dit proces gebouwd is. Helaas is van dit proces niets overgebleven, het is thans helemaal uitbesteed aan derden. Op het buitenterrein aan Rotsoord ligt een open houtopslag met daarnaast een shedhal. Een sheddak of zaagdak bestaat uit een opeenvolgende reeks parallelle daken met twee dakvlakken met verschillende hellingen. De steilste hellingen zijn voorzien van glas en vrijwel overal, ook hier, op het noorden gericht. Ze worden voornamelijk toegepast in industriehallen om een goede verlichting te krijgen. Deze shedhal is inmiddels afgebroken; de grote hal ernaast bestaat nog steeds. Met gevels die in het midden een iets verhoogde opbouw suggereren, de originele kapconstructie van geklonken gietijzer uit 1893 en met golfplaten in het dak voor extra lichtinval.
Ook de drie smalle, achterelkaar gelegen hallen van verschillende hoogte uit 1893 zijn er nog. De smalste nog belegd met de oorspronkelijke pannen; de twee bredere nog met de oorspronkelijke halfronde gietijzeren ramen op de begane grond aan de vaartzijde. Aan de binnenzijde zijn de meeste ramen dichtgemetseld. De breedste hal is thans in gebruik als showroom en onderdeel van het Dutch Design Centrum. De houten kapconstructie is hergebruikt bij een latere verbouwing, toen de tweede verdieping is vervangen. Die verbouwing heeft het karakter van de hal niet aangetast, jammer is alleen dat de oorspronkelijke gietijzeren ramen daarbij verdwenen zijn en vervangen door houten kozijnen. In al deze fabriekshallen vonden diverse bewerkingen plaats: het zware werk gebeurde op de
afb. 16 Gietijzeren roedevensters uit 1893 die op de bovenverdieping zijn vervangen.
begane grond, de lichtere werkzaamheden op de verdieping. Zo bevond zich in de shedhal de meubelmakerij, was de grote hal de machinehal, zat de beitserij daarnaast en werden de meubels boven afgewerkt. De vorm van deze fabriekshallen is niet typerend voor het productieproces van de houtverwerkende industrie. Hallen van dit type zijn voor vele productieprocessen geschikt. De entree, de expeditie en de kleine kantoorruimtes tenslotte bevonden zich aan de Helling.
afb. 15 (linkerkolom) Gietijzeren constructie in de produktiehal uit 1893.
Afbeelding 17 is van iets jongere datum, voor 1929, en genomen vanaf de andere oever. Op deze afbeelding staat op het ketelhuis al een cycloon. In de cycloon werd het uit de hallen afgezogen houtafval opgeslagen en vervolgens gebruikt als brandstof voor de stoommachine. Overigens werden bij UMS in 1929 alle machines al elektrisch aangedreven en werd stoom nog slechts gebruikt voor het ‘wateren’ en als verwarmingsbron van de fabriek. Zoals gebruikelijk diende de hoog gelegen cycloon tevens als ’reclamezuil’. Aan reclame ook in die tijd al geen gebrek, getuige de houten loodsen. afb. 17 UMS/Pastoe rond 1925.
Rotsoord - industrieel erfgoed en herbestemming - maart 2004 | 17
afb. 18 Ontwerp voor de nieuwe fabriekshal van A. Kool, 1926.
afb. 19 Ontwerp voor de woning met langshal van A. Kool, 1926.
Verbouwing van 1929 De eerste ingrijpende verbouwing dateert van 1929. De vier loodsen aan de Vaartse Rijn werden toen afgebroken en vervangen door nieuwbouw: een grote productiehal van meerdere verdiepingen. Deze werd niet tegen de oude hal aangebouwd. Er werd een strook van zo'n twee meter opengelaten om voldoende licht in de oude productiehal te garanderen. De hal van 1929 bestaat nog maar ten dele, de lange smalle gang tussen de beide hallen bestaat nog steeds. Het ontwerp is van Albert Kool. Projektarchitekt was Piet van der Wart, die vervolgens jarenlang de vaste architect van UMS/Pastoe is gebleven. Een ontwerp, een fabriek van moderne en hoogwaardige meubelen waardig. Met zijn expressieve bakstenen gevel en baksteendecoraties een
typerend voorbeeld van de Amsterdamse stijl. De Amsterdamse School nam in de jaren twintig van de vorige eeuw een grote vlucht was derhalve een gepaste stijl voor een moderne fabriek. Een ultramoderne fabrikant zou in dit decennium misschien al voor de stijl van het Nieuwe Bouwen gekozen hebben, maar UMS wilde met zijn meubelen ook nog de wat meer behoudende klanten aan zich binden en daarom waarschijnlijk niet radicaal afwenden breken met alle conventies en stijlen. De onderste verdieping met de drie schuine poorten bestaat nog steeds; het grove stucwerk rond de poorten is momenteel zwart geschilderd. Daarboven is de gevel ‘aangepast’ aan de stijl van de verbouwing van 1952.
18 | Rotsoord - industrieel erfgoed en herbestemming - maart 2004
Het woonhuis aan Rotsoord met de nieuwe langshal erachter dateren ook uit deze tijd. Het huis is anno 2003 nog als dienstwoning in gebruik en heeft nog steeds de schuine voorgevel. De hal dient thans voor opslag en expeditie.
afb. 20 (linker kolom) De Amsterdamse Schoolhal van UMS/ Pastoe uit 1929 naast het afgebrande buurpand.
Verbouwing van 1948/1952 In het hoge gebouw met de twee wolfdaken naast UMS/Pastoe was toentertijd de N.V. Bergsche Houtwarenfabriek gevestigd, ook een meubelfabrikant. Volgens Pastoe is dat gebouw na een brand in 1948 aangekocht en opgebouwd. Op 8 april 1949 wordt aan de NV Bergsche Houtwarenfabriek echter nog een hinderwetvergunning verleend tot uitbreiding en het bijplaatsen van machines. Op 27 februari 1952 vraagt UMS een hinderwetvergunning aan tot uitbreiden van de bestaande fabriek met betrekking tot “het eraan toevoegen van het perceel Rotsoord 1” en het bijplaatsen van machines. De bouwtekeningen van Van der Wart voor deze uitbreiding dateren van 1951. Het is daarom aannemelijk de bouw van dit gedeelte te dateren in 1952 in plaats van in 1948. Op afbeelding 14 is dit gedeelte links op de voorgrond te zien, duidelijk herkenbaar aan de schuine achterkant die met de Helling meeloopt.
afb. 21 (linker kolom) Vooraanzicht van de uitbreiding van UMS/ Pastoe van 1952.
afb. 22 (Linker kolom) Overkapping van de uitbreiding van 1952.
afb. 23 Bouwtekening van de uitbreiding van 1952 van P. van der Wart uit 1951.
Rotsoord - industrieel erfgoed en herbestemming - maart 2004 | 19
een binnentuin bedoelde ruimte. De kantoorr
afb. 24 Luchtfoto van UMS/ Pastoe na de uitbreiding van 1957. afb. 25 (rechter kolom) Relief Jan van Luyn op de shedhal uit 1957.
Verbouwing van 1957 afb. 26 (rechter kolom) Interieur van de shedhal uit 1957.
afb. 27 (rechter kolom) Interieur Dutch Design Centrum met oorspronkelijke houten kapconstuctie.
afb. 28 (rechter kolom) Interieur Dutch Design Centrum met oorspronkelijke gietijzeren ramen.
Deze verbouwing heeft de Rotsoord zijde radicaal veranderd. Tot 1957 liep de straat Helling van de watertoren schuin naar Rotsoord, met een knik in de bocht. De arbeidershuisjes aan Helling werden afgebroken om plaats te maken voor de nieuwbouw bestaande uit twee schelpenshedhallen, kantoorgebouwen en uitbreiding van de hal van 1952. Op de luchtfoto van afb. 24 markeert het verschil in dakbedekking de bouw van resp. 1952 en 1957. Ook is te zien dat de voorgevel van het woonhuis scheef staat, immers gebouwd is aan de oorspronkelijke schuin lopende straat. De langshallen van 1957 hadden een uniek, want in Nederland zeldzaam, schelpensheddak. De gebogen vorm van het sheddak maakt deze hallen uniek, meestal zijn ze recht en simpel als de zaagvorm waaraan ze hun naam ontlenen. De gebogen vorm is een architectonisch middel om enig cachet te geven aan een puur functionele dakvorm. De Rotsoordzijde van de hal is een lang en geheel gesloten bakstenen gevelvlak, dat onderbroeken wordt door een reliëf dat het productieproces in de meubelmakersbranche uitbeeldt. Het beeldhouwwerk van de beeldhouwer Jan van Luyn werd door het personeel aan de directie aangeboden ter gelegenheid van de verbouwing. De shedhallen zijn onveranderd, nog in gebruik en het reliëf verkeert in goede staat. De shedhallen zijn wederom ontworpen door Van der Wart, nu met zijn partner D.Blom. De hal uit 1952 werd uitgebreid en in dezelfde stijl doorgetrokken naar Rotsoord. Intern is aan de vorm en de schuine stand van de pijlers de scheiding tussen oud (1952) en nieuw (1957) goed te zien. Op de begane grond is nog steeds een productiehal, op de eerste en tweede verdieping is sinds 1982 het dutch design center gevestigd. De beide hallen werden met een loopbrug verbonden. Onder de loopbrug tussen de twee fabrieksgebouwen door liep men naar de kantooringang. Er staat nog steeds een beeld in deze als
20 | Rotsoord - industrieel erfgoed en herbestemming - maart 2004
ruimten lagen achter de oudste en grootste hal. Slechts de entree met het trappenhuis was vanaf de straat zichtbaar en slechts zij kregen zowel in-als extern een moderne uitstraling. Het functionele zwart- witte trappenhuis van Van der Wart en Blom is nog in gebruik en bestaat uit een zwarte hardstenen trap met zwarte kunstofleuningen, witgelakte ijzeren spijlen en als enig decoratief ornament de verlichting van simpele witglazen bollen die vanaf de bovenste verdieping op diverse hoogten in het trapgat hangen. De architectuur van dit gedeelte van het complex is het meest in overeenstemming met de stijl van het Pastoemeubel en met de Pastoeformule: functionalistisch met een neiging naar het minimalisme. De architectuur is hier zonder meer het visitekaartje van het bedrijf. Wat dat betreft is het betreuren dat de loopbrug en de entree aan het oog onttrokken zijn door een knalrode muur. De overige kantoorruimten zijn eenvoudig en werden voor een gedeelte verbouwd in plaats van nieuw gebouwd.
De verbouwing van 1968 Bij deze laatste ingrijpende verbouwing is het ketelhuis vernieuwd en aangepast en de cycloon vervangen door een mottoren. De mottoren is een geheel gesloten en 14 meter hoog bakstenen gebouw met bovenop in grote letters de naam Pastoe dat sterk contrasteert met de gehele glazen pui van het ketelhuis. Voor een glazen gevel is geen procestechnische reden aanwezig geweest, wel een economische: een glazen muur is goedkoper dan een bakstenen muur. En ook hier geldt dat het modernisme in de architectuur, dat de functie van een gebouw van buitenaf zichtbaar wil laten zijn, past bij de uitstraling die een fabrikant van modernistische meubels zoekt. De schoorsteen was bij de verbouwing van 1957 al afgebroken.
afb. 29 Trappenhuis in de entree uit 1957.
afb. 30 UMS/Pastoe na de verbouwing van 1968.
afb. 31 Interieur van bovenverdieping van de mottoren uit 1968.
In de mottoren werd het houtafval, de mot, verzameld en naar de ketel geleid om daar te worden verbrand. De warmte was voldoende voor het verwarmen van de gehele fabriek. De ketel is op non-actief gesteld maar staat blinkend gepoetst te pronken in het ketelhuis, dat thans dienst doet als kantine. Met de enorme glazen pui aan de Vaartse Rijn en een terras aan het water bepaald geen slechte plek om je boterham op te eten! In de mottoren bevinden zich twee installaties, waarvan er slechts een in gebruik geweest. Deze is nog geheel intact en dat is bepaald uniek te noemen. De mottoren bestaat uit twee verdiepingen. Beide verdiepingen hebben een plafond met en grid van ronde openingen. In de bovenste verdieping hangen tussen vloer en plafond lange
Rotsoord - industrieel erfgoed en herbestemming - maart 2004 | 21
‘stofzuigerzakken’ die precies om de ronde openingen passen en waardoor de lucht wordt afgevoerd. Op de onderste verdieping wordt de mot verzameld en met behulp van grote schroeven naar de ketel gevoerd. afb. 32 Gezicht op de schroef in de benedenverdieping van de mottoren uit 1968.
Roerend goed Naast onroerende goederen kunnen ook roerende goederen tot het industrieel erfgoed behoren omdat ze in procestechnisch opzicht zeldzaam, bijzonder innoverend of uniek zijn. De ketel uit 1968 is niet uniek. Wel uniek is dat het oorspronkelijke ensemble van ketelhuis - innoverend vanwege de glazen wand - en de mottoren met zijn unieke vorm en interieur nog geheel intact is. Dat de ketel bewaard is gebleven verhoogt zowel het unieke karakter van de ketel als dat van het ensemble. Wel zeldzaam is de geklonken gietijzeren stoomketel, type Lancashire, uit 1907. Deze ketel is in de jaren ’30 van de vorige eeuw tweedehands gekocht ten behoeve van de sprinklerinstallatie. Hij heeft nooit dienst gedaan als krachtbron (de monden zijn dichtgelast), maar als reservoir voor de waterdruk en staat nog op de oorspronkelijke plek in de fabriek.
Conclusie UMS/Pastoe is een belangrijk vertegenwoordiger van de sociaal-economische geschiedenis van de meubelbranche en demonstreert op een duidelijke manier de productietechnische ontwikkelingen van de afgelopen eeuw. Het verband tussen vorm en functie komt het meest nadrukkelijk tot uitdrukking in de mottoren en het ketelhuis uit 1968 Gebouwen die de productietechnische geschiedenis fraai illustreren zijn de schelpenshedhallen uit 1957 en het gedeelte van de oorspronkelijke tegelhal met de gebogen ijzeren ramen. UMS/Pastoe is daarnaast uniek in haar fabrieksarchitectuur. Er is in de bedrijfsgeschiedenis steeds geprobeerd de status van het moderne (design)meubel in de architectuur van het bedrijf te laten uitkomen en aldus de relatie tussen het product en het gebouw te benadrukken. De
architectuur heeft in de geschiedenis van de fabriek altijd een representatieve functie vervuld. Gebouwen die de fabrieksarchitectuur illustreren zijn: - De gevelwanden aan de Vaartse Rijn van de hallen uit 1929 en 1948 en van ketelhuis en mottoren uit 1968. Deze gevelwand is in z’n geheel beeldbepalend voor de Vaartse Rijn en draagt sterk bij tot het karakter van industrieel landschap. - De shedhallen uit 1957 en het designcenter complex uit 1957. Beide mooie en gave gevels zijn beeldbepalende elementen voor de hoek Heuveloord/Rotsoord. - De loopbrug met de entree uit 1957, die zonder kosten of praktische bezwaren weer vanachter de rode muur tevoorschijn kunnen komen.
3.4 Rotsoord 13, Giele & Zn Fouragehandel Rijnzicht Branche Giele & Zn behoort tot de graanbewerkingsen graanproduktenindustrie. Graan en vooral afvalprodukten van graan werden vaak verwerkt tot veevoeders, meestal tot mengvoeders, die uit drie of meer soorten graan bestaan. Bijprodukten en afvalprodukten zijn veel goedkoper en werden daarom bij voorkeur gebruikt. Veevoederfabrieken kwamen vaak voor in combinatie met een olieslagerij. De gezuiverde oliehoudende zaden werden namelijk als afvalprodukt gemalen en tot veekoeken geperst. Vanaf het eind van de 19e eeuw en gedurende het begin van de 20e eeuw is er een enorme toename in het aantal veevoederfabrieken annex olieslagerijen merkbaar. Oorzaken hiervoor waren het feit dat de landbouwcrisis voorbij was en nieuwe en betere technieken voor het malen en persen van graan ontwikkeld waren. De meeste veevoederfabrieken lagen langs waterwegen in verband met de aan- en afvoer.
Fabriek of handel Er is geen twijfel over mogelijk dat Giele een veevoederbedrijf is geweest. Op de oorspronkelijke bouwtekening uit 1919 staat vermeld dat het ontwerp een veevoederfabriek betreft, terwijl in de tekst op de voorgevel staat dat er een ‘handel’ in het gebouw gevestigd is. Andere bronnen dan de bouwtekening zijn er niet, hetgeen dwingt om aan de hand van typologische kenmerken te onderzoeken of hier al dan niet sprake is geweest van een veevoederfabriek. Een veevoederfabriek kenmerkt zich door zijn grootte, zijn hoogte en zijn massiviteit. Er zijn
22 | Rotsoord - industrieel erfgoed en herbestemming - maart 2004
zware muren nodig om het gewicht van het graan en de trillingen van de machines te kunnen opvangen. Veevoederfabrieken hadden daarom al in een vroeg stadium een betonnen of gietijzeren casco in plaats van een houten casco. Het graan en het graanafval werd zonder voorafgaande reiniging in een doorgang gemalen. Daarbij werd gebruik gemaakt van de zwaartekracht, waardoor het graan van de graanzolders van boven naar beneden langs de verschillende opstellingen in het produktieproces getransporteerd kan worden. Veevoederfabrieken zijn dan ook vaak hoge gebouwen met grote inpandige opslagruimten. Het zijn uiterst functionele gebouwen met in hun vormgeving referenties aan middeleeuwse kastelen of burchten. De Utrechtse veevoederfabriek Hooghiemstra uit 1912 bijvoorbeeld heeft het uiterlijk van een bakstenen “Chateau d’Industrie’, maar dat is niet meer dan een bakstenen jasje om een betonnen casco. Het gebouw van Giele’s fouragehandel bezit niet de typische kenmerken van een veevoederfabriek a la het Hooghiemstra-gebouw. En wel om de volgende redenen: - Het is ‘maar’ drie verdiepingen hoog. - De constructie bestaat uit een houten in plaats van een betonnen casco. Dat duidt erop dat er geen zware machines voor een produktieproces hebben gestaan. Voor opslagruimte volstaat een houten casco. - Op de bouwtekeningen zijn noch op de begane grond noch op de verdieping machinerieën ingetekend. Op de plattegrond van de begane grond staat daarentegen fouragemagazijn en stroomagazijn vermeld, hetgeen meer duidt op de funktie opslag dan op de funktie fabricage. - Het interieur vertoont een sterke gelijkenis qua constructie en indeling met het pakhuis van de veevoederfabriek Hooghiemstra. - Het gebouw past naadloos in de pakhuistypologie. Pakhuizen zijn traditioneel strakke, sobere en functionele gebouwen met een symmetrische gevelindeling, een lage verdiepingshoogte en kleine openingen ten behoeve van licht en ventilatie. Voor optimale toegankelijkheid zitten de grote laaddeuren vaak in het midden van de gevel. Meestal was er een hijs balk om goederen mee naar boven te takelen. Zo ook hier aan de Rotsoordzijde van het gebouw. - Kleinere laaddeuren zitten vaak op de eerste verdieping. Daar werd een ladder ingezet, zodat de arbeiders de goederen op hun rug het pakhuis in konden sjouwen. En ook deze kleine laaddeuren zijn hier aanwezig. Bovendien heeft het bedrijf bij de Kamer van Koophandel onder dossiernummer 4381 ingeschreven gestaan als “fouragehandel”.
Redenen te over om Giele’s Fouragehandel als een handelsbedrijf in veevoeder met een inpandige opslagruimte te kwalificeren en niet als een veevoederfabriek. Het gebouw heeft in haar vormgeving niet de status van een industriekasteel meegekregen, maar een zekere robuuste classicistische monumentaliteit bezit het ongetwijfeld. De symmetrie, de regelmaat in de geleding door de pilasters en de vensteropeningen en de referentie aan een kroonlijst met tandlijst dragen daartoe bij. De Gouden Eeuw van de handel en de pakhuizenbouw – de 17e eeuw met haar classicistische bouwstijl- werd een passend voorbeeld geacht voor een fouragehandel met pakhuisfunctie.
Geschiedenis van het bedrijf. De fouragehandel ‘Rijnzicht’ was geen lang leven beschoren. Uit bouwtekeningen uit 1925 blijkt dat het perceel op dat moment al in gebruik is bij de N.V. Maatschappij tot exploitatie van Onroerende Goederen “Gebr.Bredero” te Utrecht. Uit de inschrijving bij de Kamer van Koophandel blijkt dat op 1 januari 1939 de fouragehandel is geëindigd en in 1943 uitgeschreven. Na de tweede Wereldoorlog is het pand gekocht door UMS/Pastoe, die het bij de reorganisaties aan het eind van de jaren zeventig weer verkocht heeft. Momenteel wordt het gebouw gebruikt door een aantal kunstenaars die er atelierruimtes huren. Hen is door de huidige eigenaar per medio 2006 een verbouwing met daarmee gepaard gaande huurverhoging aangezegd.
Geschiedenis van het fabriekscomplex. Giele’s fouragehandel is gedeeltelijk gebouwd op de plek van het 17e eeuwse buiten Rotsoord. Tussen de fouragehandel en de machinefabriek ‘De Klop’ stond in 1919 haaks op de Vaartse Rijn nog een rijtje van 10 a 12 arbeidershuisjes. Op het terrein stonden aan de Rotsoord zijde nog twee vrijstaande woningen, waarvan een een wat grotere was en een tuin had. Ondanks vele latere verbouwingen en toevoegingen is het oorspronkelijke pakhuis nog redelijk goed bewaard gebleven. Het is een rechthoekig gebouw met een plat dak, waarvan het exterieur drie bouwlagen suggereert. Pilasters zorgen voor de geleding in de bakstenen muren. De vensters zijn vrij klein. De voor- en achtergevel bestaan uit 5 traveeën, strikt symmetrisch en nagenoeg gelijk aan elkaar qua gevelindeling. Op de gevel aan de Vaartse Rijn staat op de middelste travee, boven de grote deuren, de tekst ‘ R. Giele & Co. Fouragehandel
Rotsoord - industrieel erfgoed en herbestemming - maart 2004 | 23
afb. 33 (rechterkolom) Voorzijde van de Fouragehandel Rijnzicht.
afb. 34 (rechterkolom) Achterzijde van de Foruragehandel Rijnzicht.
afb. 35 (rechterkolom) Atelier op de bovenverdieping met oorspronkelijk raam in de binnenmuur.
afb. 36 (rechterkolom) Oorspronkelijke licht-en ventilatieconstructie op de bovenste verdieping.
Rijnzicht’ Achter de middelste travee kon geladen en gelost worden. Links en rechts van dit gedeelte bevinden zich twee even grote ruimtes. In het interieur is aan de voorkant rechts van de grote laaddeuren een muur opgetrokken. Dit rechter gedeelte bestond uit drie bouwlagen, het linker uit twee. De dragende, bakstenen muur naast de trap heeft nog de originele vensters. Op de zolderverdieping zijn de vier oorspronkelijke lichtkoepels van lichtdoorlatende golfplaten nog intact, met de ventilatieluiken in de opstaande zijden van de lichtkoepels. Het houten casco is ongewijzigd gebleven; her en der zijn slechts niet dragende muren geplaatst om atelierruimte te creëren. Er is tegen de muur een goederenlift geïnstalleerd, die niet op de eerste bouwtekeningen voorkomt. In de voorgevel, dat is de Vaartse Rijnzijde, is de gevelindeling op en paar kleine ingrepen na niet gewijzigd. De oorspronkelijke houten laaddeuren zijn verplaatst naar een andere plek in het pand. De achtergevel is in de tijd van UMS/Pastoe ingrijpender gewijzigd. UMS had het gebouw als gebruik als garage voor haar vrachtwagens. De symmetrie is doorbroken door drie grote deuropeningen aan de linkerkant. De oorspronkelijke vensters zijn voor een klein gedeelte blijven zitten. De vensters op de eerste verdieping zijn echter allemaal vervangen door grotere ramen met houten kozijnen. Rondom het oorspronkelijke pakhuis is het terrein in de loop van de 20e eeuw aanzienlijk veranderd. De arbeidershuisjes zijn afgebroken en daarvoor in de plaats zijn witte golfplaten loodsen van kunststof gebouwd. Ze hebben geen verdieping en doen sterk aan containers denken. In deze loodsen worden units aan kleine bedrijven verhuurd. Ook het voor- en achterterrein zijn geheel volgebouwd met dezelfde witte containerachtige kantoorunits.
24 | Rotsoord - industrieel erfgoed en herbestemming - maart 2004
Conclusie De fouragehandel Rijnzicht is een gaaf bewaard gebleven exemplaar van een pakhuis in de veevoederbranche. Het casco is goed en de relatief kleine wijzigingen in de gevels zouden zonder veel kostbare ingrepen weer in de oorspronkelijke staat kunnen worden teruggebracht. Ook in
het interieur is de oorspronkelijke staat redelijk tot goed bewaard gebleven. Dit laat onverlet dat het terrein anno 2003 een naargeestige indruk maak met de vele troosteloze en levenloze witte golfplaten containers is rondom het oorspronkelijke pakhuis.
afb. 37 Ontwerptekening voor de Fouragehandel Rijnzicht uit 1919.
afb. 38 Situatieschets uit 1919 met daarop de woningen op het perceel Rotsoord 13.
Rotsoord - industrieel erfgoed en herbestemming - maart 2004 | 25
3.5 Rotsoord 43, Machinefabriek ‘De Klop’ Branche
afb. 39 (rechterkolom) Machinefabriek De KLop rond 1915.
De naam ‘machinefabriek de Klop’ zegt al dat we hier te maken hebben met een bedrijf in de machine-industrie, de metaalnijverheid. Deze branche dateert uit de vroege 19e eeuw, uit de allereerste periode van de industrialisatie, en is enerzijds ontstaan uit gieterijen en de scheepsbouw, anderzijds voor een heel groot gedeelte voortgekomen uit traditionele ambachtelijke smederijen. In de loop van de 19e eeuw gingen deze smederijen zich ook bezig houden met het repareren van machines en vervolgens met de produktie van machines. IJzer was bij uitstek het materiaal van de industriele revolutie en tijdens en na de grote industrialisatiegolf van circa 1890 rezen de machinefabrieken dan ook als paddestoelen de grond uit ten gevolge van de enorm toegenomen vraag. Specialisatie was vaak gekoppeld aan de vraag van lokale of regionale bedrijfstakken. Het produktietechnische proces heeft nooit veel specifieke eisen aan de huisvesting gesteld. Machinefabrieken werden daarom ook vaak gevestigd in gebouwen die een geheel andere bestemming hadden gehad. Utrecht kende traditioneel veel smederijen en grote en kleine bedrijven in de metaalnijverheid.
Geschiedenis van het bedrijf Het bedrijf is gebouwd in 1913. De tekst in de voorgevel maakt duidelijk dat het een machinefabriek is. W. H. Verloop, de eigenaar, is Willem Hendrik Verloop, geboren in 1878 als zoon van Jan Willem Verloop en Alida Gijsberta Dorothea Tetenburg. Willem Hendrik stamt uit een belangrijk industrieel geslacht in Utrecht. Stamvader Cornelis Verloop was de eerste die zich in Utrecht vestigde. Hij kreeg in 1815 het burgerschap van Utrecht en was aannemer, architect, bouwmeester en uitvinder. Daarnaast was hij eigenaar van zowel een ijzergieterij als een molenmakerij. Over Willem Hendrik en zijn carrière is niet veel bekend. Als fabriekseigenaar van “De Klop’ was zijn carrière in ieder geval geen lang leven beschoren. Al in 1922 vestigt zich de Nederlandsche Wasserijmachinefabriek Poensgen en Wessels N.V. in het gebouw, in 1940 gevolgd door de Utrechtse Krachtvoederhandel ‘De Adelaar’. In 1946 wordt de bedrijvigheid op het terrein uitgebreid met een autoreparatiebedrijf aan Rotsoord, op de perceelsgrens met Rotsoord 13. In 1960 krijgt Shell Nederland vergunning voor het bouwen van een vulstation aan Rotsoord.
In 1977 tenslotte vestigt de Krachtvoederfabriek en Handelsmaatschappij ‘Vicona/Utrecht’ zich in de voormalige machinefabriek. De fabriek staat momenteel leeg; de overige panden worden naar het zich laat aanzien op antikraakbasis verhuurd. In 2001 is ten aanzien van de voormalige machinefabriek ‘De Klop’ de procedure gestart tot aanwijzing tot gemeentelijk monument. Vanaf dat moment is de zogenaamde ‘voorbescherming’ van kracht, hetgeen betekent dat voor wijziging een monumentenvergunning is vereist.
Geschiedenis van het fabriekscomplex W.H.Verloop heeft in 1913 een gloednieuwe fabriek met woonhuis en smederij laten bouwen. Dat is bijzonder omdat machinefabrieken toentertijd meestal gevestigd werden in bestaande gebouwen met een andere bedrijfsbestemming. Meestal gebouwen zonder verdieping vanwege de zware machines. De Klop is een gebouw met een lichtbeuk in een verhoogd middengedeelte en twee lagere zijbeuken. Het belang van een goede lichtinval maakte dit zogenaamde ‘basilicale’ type fabriek populair in de machine-industrie, waar het aan eind van de 19e eeuw in zwang kwam. Toen nog meestal in houtskeletbouw, maar gietijzeren en stalen constructies konden in deze bedrijfstak natuurlijk niet lang uitblijven. Vloeren waren wel al vaak van beton om de zware machines te kunnen dragen. Een houtskeletconstructie bleef echter in de eerste helft van de 20e eeuw nog zeer gebruikelijk, zeker in gebouwen waar geen brandgevaarlijk activiteiten werden verricht. Omdat ‘De Klop’ ook een houten skelet heeft zal het productieproces niet brandgevaarlijk geweest zijn. Erg vooruitstrevend is de fabriek in ieder geval met z’n houtskelet-constructie niet geweest. Het exterieur is weliswaar beschadigd, maar niet wezenlijk aangetast. Boven de deuren in het midden van de gevel aan de Vaartse Rijn was de tekst ‘Machinefabriek De Klop. W. H. Verloop’ geschilderd. Het oorspronkelijke metselwerk in de westgevel is er nog, compleet met de vertanding in midden- en zijbeuken en met de meeste
26 | Rotsoord - industrieel erfgoed en herbestemming - maart 2004
van de oorspronkelijke stalen ramen. De lichtstraat is aan de zuidzijde helemaal afgedicht met golfplaten en aan de noordzijde zijn de vensters zwaar beschadigd. Er is een lage aanbouw voor kantoren aan de oostzijde gekomen. Het woonhuis daarentegen is onveranderd gebleven: sober en zonder enige decoratie in het metselwerk. Het is niet bekend welk soort machines ‘De Klop’ vervaardigd heeft. In de centrale hoge hal met de lichtbeuk vond het zware werk plaats. Met behulp van een loopkat kon het produkt naar een volgend gedeelte van de hal worden verplaatst voor een volgend stadium in het assemblageproces. In de zijbeuken vonden andere bewerkingen plaats. Op de plattegrond hier zijn machines ingetekend en werkbanken onder de ramen op het zuiden. Op de plattegrond uit 1913 is aan Rotsoord ook een smederij op het fabrieksterrein ingetekend. Wellicht met het oog op brandgevaar enigszins van de fabriekshal verwijderd. De combinatie smederij- machinefabriek was destijds zeer gebruikelijk. Toentertijd was het evenzeer gewoon dat de eigenaar zelf of iemand van de bedrijfsleiding op het fabrieksterrein woonde. Een huis dat zowel als woonhuis als kantoor diende kwam ook voor, maar hier zijn deze funkties gescheiden. De kantoorfunktie was ondergebracht in de fabriek.
afb. 40 De lichtbeuk van de machinefabriek met oorspronkelijke houten kapconstructie en nieuwe betonnen vloer.
afb. 41 Begane grond van de machinefabriek anno 2003.
Poensgen en Wessels Poensgen en Wessels hebben geen wezenlijke veranderingen in het gebouw aangebracht. De indeling van de fabriek is enigszins gewijzigd; de entree veranderd en de vensterindeling van de achtergevel is gewijzigd. Die wijzigingen hebben het exterieur echter niet wezenlijk aangetast.
afb. 42 Machinefabriek De Klop anno 2003.
De Adelaar en Vicona De wijzigingen die de latere eigenaren De Adelaar en Vicona hebben aangebracht hebben het exterieur evenmin onherroepelijk gewijzigd, hoewel de silo’s het metselwerk wel hebben beschadigd. De Adelaar en Vicona behoren evenals de Fouragehandel Rijnzicht tot de graanbewerkings-en graanproduktenindustrie. ‘Buurman’ Rijnzicht heeft nooit silo’s gehad. Reden daarvoor is dat na Wereld Oorlog II, toen Rijnzicht al niet meer bestond, de welvaart enorm is gestegen en de bevolkingsgroei is toegenomen. Dat had onder meer een sterke toename van de vleesconsumptie in ons land tot gevolg en daarmee ook een sterke toename van de veevoederfabricage. De molenaars konden de grote vraag niet aan en dus ontstonden er fabrieken waarbij meel of brokken werden aangeleverd. Vaak over het water.
afb. 43 Woonhuis en voorzijde van de Machinefabriek De Klop anno 2003.
Rotsoord - industrieel erfgoed en herbestemming - maart 2004 | 27
Aan het water werden dan silo’s gebouwd voor de opslag van de grondstoffen: bewaar- of werksilo’s genoemd. Hierin werd het mengvoeder gedoseerd en samengesteld. Ook waren er gereedproduktsilo’s, waarvan de naam voor zichzelf spreekt. Tussen de silo’s in stond vaak de fabriek. Zo ook hier. De kleinere silo’s, waarvan ook in het geval van Vicona sprake is, waren vaak gemaakt van gegolfde staalplaten op een betonnen bodem of op vier kolommen. Voor het overige werden er niet veel specifieke eisen aan het gebouw gesteld met het oog op de produktietechniek. Bekend is dat Vicona een betonnen vloer in de hoge centrale middenbeuk heeft laten storten. Omdat de huidige eigenaar geen toestemming
heeft gegeven om het interieur te bekijken, moet het interieur helaas buiten beschouwing blijven.
Conclusie Machinefabriek ‘De Klop’ is een representatief exemplaar van een machinefabriek van het begin van de twintigste eeuw. Dat maakt het bijzonder, zeker omdat het -anders dan vaak gebruikelijk - ook als machinefabriek gebouwd is. Het is bovendien uniek dat het fabrieksgebouw met de woning annex op een paar onbelangrijke wijzigingen na ongeschonden is gebleven. Weliswaar is het gebouw dringend aan onderhoud toe en ontsieren en ontnemen de bijgebouwen en de silo’s het gezicht op de fabriek, maar de oorspronkelijke fabriek kan na restauratie weer puntgaaf tevoorschijn komen.
afb. 44 Ontwerp voor de machinefabriek De Klop uit 1913.
28 | Rotsoord - industrieel erfgoed en herbestemming - maart 2004
3.6 Rotsoord 24, Wasserij Staatsen Branche Wasserijen zijn traditioneel vaak voortgekomen uit blekerijen. Aanvankelijk waren dat linnenblekerijen, vanaf het eind van de 18e eeuw voornamelijk kledingblekerijen . Vestigingsfactoren voor deze blekerijen waren onder andere de aanwezigheid van een vaarwater in verband met aan- en afvoer; de aanwezigheid van helder water voor het produktieproces; de aanwezigheid van bleek- en droogvelden waar de wind vrij spel had. Een ligging buiten de stad was dus gebruikelijk. Deze kledingblekerijen werden in de 19e eeuw vaak gecombineerd met wasserijen, door wie de gegoede burgerij een paar keer per jaar haar linnen- en lijfgoed liet ophalen om te worden gewassen. Aan het eind van de 19e eeuw , na de intrede van de stoommachine, verdrong het wasserijbedrijf steeds meer de kledingblekerij. Een wasserijcomplex aan het begin van de 20e eeuw bestond gewoonlijk uit een wasserij, droogruimten, bleekvelden, een strijkinrichting, een zeepziederij en een wagenstalling of garage. In Kattenwinkel’s overzicht van de industrieën in Utrecht komt al in 1895 een ‘kleederbleekerij’ voor die gevestigd was aan Rotsoord 13 en die eigendom was van A. Staatsen. De stoomwasserij Staatsen van A. J. Staatsen was echter gevestigd aan Rotsoord 24. Het oorspronkelijke wasserijbedrijf is sedert 1974 in gebruik als kinderboerderij. De kinderboerderij wordt momenteel met opheffing bedreigd.
Van de wasserij uit 1933 dateren nog: - Een rechthoekig bakstenen gebouwtje met plat dak en kleine vensteropeningen, dat gedeeltelijk bepleisterd is geweest. Het is nu overwoekerd met klimop, er is een zolder in gezet, nieuwe ramen en kozijnen en het doet dienst als opslagruimte en konijnenverblijf. - Een lage, rechthoekige witgepleisterde bakstenen loods met plat dak, zonder vensters en met twee deuren die als garage van de wasserij in gebruik is geweest. - Een lage, rechthoekige betonnen loods met plat dak en bestaande uit drie garageboxen. - Een lange bepleisterde muur als afscheiding tussen de huidige kinderboerderij en het voormalige woonhuis van directeur Staatsen. - Het woonhuis van directeur Staatsen, dat nog steeds een woonfunctie heeft. Net als bij De Klop is de directeur op het bedrijfsterrein gaan wonen. Opvallend detail aan zijn woonhuis is het ‘spiekraampje’ in de voorgevel, van waaruit de heer Staatsen zijn personeel opvallend onopvallend kon controleren. - De voormalige bleekvelden van de wasserij die thans als volkstuintjes in gebruik zijn. - De boomgaard aan de Rotsoordzijde die onveranderd is. afb. 45 Woonhuis van de voormalige Wasserij Staatsen.
De stoomwasserij kan niet meer dan zijdelings aan de orde komen, omdat er vrijwel niets meer van het complex bestaat. De wasserij heeft echter wel sterk bijgedragen aan de huidige structuur van de wijk Rotsoord. Bij het ontwikkelen van toekomstplannen en de uitvoering van de Visie Rotsoord is het daarom op z’n minst interessant dat verleden te kennen. afb. 46 De voormalige wasserij Staatsen in 1975.
Rotsoord - industrieel erfgoed en herbestemming - maart 2004 | 29
3.7 De Vaartsche Rijnoever Aan het slot van dit hoofdstuk is de vraag gerechtvaardigd of de Vaartsche Rijnoever een industrieel landschap is en daarmee in haar geheel ook tot het industrieel erfgoed behoort. De centrale vraag hierbij is of een concentratie, een cluster van industrieën cq industrieel erfgoed een surplus aan de individuele gebouwen geeft, zodanig dat het geheel meer is dan de som der delen. De Projectgroep Industrieel Erfgoed heeft aan de hand van sociaal-economische en productietechnische factoren inventarisaties gemaakt van de belangrijkste branches in de Nederlandse industrie en die per branche in een rapport neergelegd. Er is een PIE-rapport verschenen naar aanleiding van een congres over Industriele landschappen in 1995. Daarin worden de links, de onderlinge verbanden geïnventariseerd die aan een geografische concentratie van bedrijven ten grondslag liggen en die aanwezig moeten zijn wil van een industrieel landschap sprake kunnen zijn. Zoals ieder PIE-rapport maakt ook dit rapport onderscheid tussen sociaal-economische en productietechnische factoren.
Bovendien moeten er nog materiele sporen achtergebleven zijn wil er sprake kunnen zijn van de kwalificatie ‘industrieel erfgoed’. Ook aan deze voorwaarde wordt ruimschoots voldaan getuige de paragrafen 3.1 tot en met 3.6.
Conclusie Alle elementen, zowel de sociaal-economische als de productietechnische, zijn aanwezig in het geval van de Vaartse Rijnoever. En materiele sporen in de vorm van het water, de arbeidershuizen, de andere woonhuizen, de watertoren en de individuele bedrijven aan Heuveloord 17, Rotsoord 3, 13 en 43 zijn in ruime mate nog voorhanden. Bovendien zijn de individuele industrieën zowel qua gebouw als qua type van een goede tot bijzondere goede kwaliteit en zijn dergelijke concentraties, die vroeger heel gewoon waren, anno 2003 nergens meer te vinden in Utrecht. Redenen te over om de Vaartse Rijnoever als industrieel landschap te kwalificeren.
Voor de sociaal-economische ontwikkeling zijn van belang de aanwezigheid van: 1. grondstoffen 2. infrastructuur 3. arbeidspotentieel 4. productiemiddelen als grond, kapitaal etc. 5. een afzetmarkt Hierbij moet worden aangetekend dat de onderlinge verhoudingen per tijd en per regio verschillend kunnen zijn en aan verandering onderhevig kunnen zijn. In het geval van Rotsoord is tichelklei als grondstof voorhanden geweest; was de Vaartse Rijn de infrastructuur waarlangs op de weilanden gebouwd kon worden en waar de stad Utrecht voor het arbeidspotentieel zorgde en als afzetmarkt fungeerde. Voor de productietechnische ontwikkeling moet worden gekeken of bedrijven onderlinge verbanden hebben in de zin dat ze zich in elkaars nabijheid hebben gevestigd omdat hun produkten met elkaar verband houden. Dat verband kan liggen in de produktieketen: fabrikant van wasserijmachines bij wasserijen bijvoorbeeld, of tegelfabrieken bij houtverwerkende industrie. Dat verband kan ook zijn dat het ene bedrijf uit het andere voortkomt: machinefabriek uit smederij. Zo kon Poensgen en Wessels bijvoorbeeld aan de Vaartse Rijn neerstrijken omdat er van oudsher langs de Vaartsche Rijn wasserijen bestonden.
30 | Rotsoord - industrieel erfgoed en herbestemming - maart 2004
4. Herbestemming 4.1 inleiding In de literatuur worden de termen ‘herbestemming’ en ‘hergebruik’ nogal eens door elkaar heen gebruikt. Om verwarring te voorkomen zal ik met Peter Nijhof en Ed.Schulte van ‘herbestemming’ spreken als het gaat om een wezenlijke verandering van functie. Waar dat niet het geval is en de context dus min of meer gelijk blijft, spreek ik van ‘hergebruik’. In het geval van een fabriek waar zich een andere branche in vestigt is er dus sprake van hergebruik, maar als er een museum in diezelfde fabriek komt dan is dat duidelijk een voorbeeld van herbestemming. Het belangrijkste uitgangspunt bij het zoeken naar herbestemmingprojecten is geweest dat het relatief kleine projecten moesten zijn die zowel op grond van de schaal van het individuele gebouw als de schaal van het totale project redelijk vergelijkbaar moesten zijn met de schaalgrootte van de Vaartse Rijnoever als geheel en haar afzonderlijke gebouwen. Daarnaast is naar functies gezocht die zowel voor een individueel gebouw als in combinatie met meerdere gebouwen, eventueel op verschillende percelen, aantrekkelijk zouden kunnen zijn. Belangrijke selectiecriteria waren de gebruiksmogelijkheden van water en de ligging ten opzichte van het (stads)centrum. Ook van belang was een breed scala van functies: industriele bedrijvigheid, commercie, detailhandel, kunst en cultuur, watersport en recreatie, horeca, wonen, en buurtfuncties. Allemaal functies die zowel afzonderlijk als in combinatie met andere functies in aanmerking komen in het specifieke geval van herbestemming van Rotsoord. En dit alles uiteraard in lijn met de Visie Rotsoord 2002, die als uitgangspunten neemt: - Behoud van het industrieel erfgoed. - Gebruik maken van de Vaartse Rijn - Intensief ruimtegebruik - Diversiteit aan functies - Bedrijvigheid langs de Vaartse Rijn behouden. Het moge duidelijk zijn, maar het is misschien toch goed om op deze plaats uitdrukkelijk te vermelden dat het het beste zou zijn dat de huidige industriele bedrijvigheid langs de Vaartse Rijn wordt gecontinueerd. Hergebruik is beter dan welke vorm van herbestemming ook. Dat betreft dan uiteraard die bedrijven die tot het industrieel erfgoed worden gerekend en waar thans industriele bedrijvigheid wordt uitgeoefend. Te weten de Watertoren, het perceel Heuveloord 17 en de Pastoe-fabriek. Het is niet de bedoeling om in dit hoofdstuk een
finaal overzicht van herbestemmingprojecten voor Rotsoord te geven. Dit hoofdstuk is vooral bedoeld ter inspiratie van al die partijen die op enigerlei wijze betrokken zijn of zullen worden bij de uitvoering van de Visie Rotsoord. Het is bedoeld om het proces van gedachtenvorming te stimuleren en om belanghebbenden de schoonheid, de kracht en de potentie van Rotsoord te tonen. In de hoop daarmee de betrokkenheid en het enthousiasme te bewerkstelligen die Rotsoord en de Vaartse Rijnoever nodig zullen hebben om op termijn haar oude glorie weer terug te kunnen krijgen. Eerst komen een paar Utrechtse voorbeelden van herbestemming aan de orde, daarna een zevental landelijke. Steeds wordt eerst een algemene beschrijving gegeven en daarna de relevantie voor Rotsoord onderzocht door het herbestemmingsproject met Rotsoord te vergelijken.
4.2 Herbestemmingprojecten. 4.2.1 Utrecht: Gruttersdijk algemeen De Gruttersdijk is ooit te vergelijken geweest met de Vaartse Rijnoever op Rotsoord. Beiden hebben het pluriforme karakter van bedrijvigheid, woningbouw en water als aan- en afvoerweg gekend. Dat karakter is aan de Gruttersdijk echter nagenoeg geheel verdwenen. Het is een karakteristiek stukje Utrecht met de molen, de steeg dwars op het water tussen de Bemuurde Weert en de Gruttersdijk, en het sluisje bij de Vecht. Maar van de oorspronkelijke gelaagde structuur is niet veel meer over. De binnenterreinen tussen Bemuurde Weert en Gruttersdijk zijn dichtgebouwd. Van industriele bedrijvigheid is eigenlijk geen sprake meer. Er zijn weliswaar enkele kleine bedrijfjes en kantoren gevestigd op de begane grond van woonhuizen en er staan nog een aantal mooie 19e eeuwse woonhuizen, maar verreweg het grootste gedeelte van de Gruttersdijk is woningbouw en dan ook nog veelal daterend uit het laatste kwart van de 20e eeuw.
Relevantie voor Rotsoord Voor watertoerisme is de Vecht te smal en de dijk biedt de gemiddelde toerist behalve schilderachtigheid niet iets extra’s om de wandeling te ondernemen. Want wandelen vanuit het centrum is noodzaak omdat de parkeermogelijkhedenn vrijwel nihil zijn. Op Rotsoord is (ondergronds) parkeren zeker te realiseren De Vaartse Rijnoever heeft een veel grotere potentie dan de Gruttersdijk. Het industrieel erfgoed is hier behouden, de vroegere pluriforme
Rotsoord - industrieel erfgoed en herbestemming - maart 2004 | 31
structuur is nog goed zichtbaar, het water is exploitabel. Rotsoord heeft de ruimte voor bijzondere stedelijke functies en het pittoreske is nu al gegarandeerd door de aanwezigheid van de watertoren. De woningen onder de watertoren en de architectuur van het industrieel erfgoed zorgen daarnaast voor de bijzondere uitstraling die de Gruttersdijk kwijt is geraakt.
4.2.2 Utrecht: Hooghiemstra-complex Wittevrouwensingel en Pakhuis Hooghiemstraplein 15 afb. 47 Hooghiemstra/ Averycomplex.
en beginnende bedrijven en kunstenaars. De architecten J.van Bree en F.Huizinga hebben in de ‘knik’ tussen beide gebouwen, die veroorzaakt wordt door de bocht in het water, een nieuwe centrale entree gemaakt. Dit is tevens de centrale circulatiespil voor beiden gebouwen en op alle verdiepingen zijn hier ook centrale voorzieningen als vergaderruimtes en toiletten gesitueerd. Vanuit dit circulatiegedeelte lopen gangen de beide gebouwen in naar de kantoren. Die kantoren zijn verschillend van afmeting en uiterst sober van afwerking, hetgeen de herinnering aan het oorspronkelijke industriele karakter alleen maar ten goede komt. Een bedrijfsverzamelgebouw, waar startende ondernemers tegen een vrij lage huur eenvoudige kantoorunits met gemeenschappelijke vergaderkamers etc. kunnen huren is een populaire vorm van herbestemming. Zeker op een plek aan de rand van het centrum, waar goede parkeermogelijkheden zijn.
Relevantie voor Rotsoord Een vierkante doos met een eenvoudige structuur gebouw als Giele’s fouragehandel leent zich uitstekend voor een dergelijke vorm van herbestemming. Hoograven heeft ook behoefte aan een bedrijfsverzamelgebouw volgens Wijk in Bedrijf, de organisatie die startende ondernemers in de wijk Hoograven ondersteunt. En parkeergelegenheid is op of onder Rotsoord voldoende te garanderen. afb. 48 (rechterkolom) Voormalig pakhuis van de fabriek Hooghiemstra.
Algemeen De schipper en handelaar J.S.Hooghiemstra stapte in 1865 in Utrecht in de bocht van de Wittevrouwensingel van boord om zijn handel vanaf deze plek op de vaste wal voort te zetten. En die handel floreerde. Met als gevolg diverse uitbreidingen met het Château Industriëlle met z’n hoektorens uit 1912 als meest markante gebouw. In 1972 heeft de Gemeente Utrecht het complex gekocht. Toenmalige eigenaar was de etikettenfabriek Avery, die in 1956 een nieuwe vleugel aan het industriekasteel had laten aanbouwen. Tussen 1972 en 1990 hebben talloze herbestemmingvarianten de revue gepasseerd; varianten met en zonder sloop van het Hooghiemstrakasteel. Krachten uit de Utrechtse gemeenschap ( buurtbewoners, de huurder/kunstenaars, historische verenigingen), zijn in het geweer gekomen tegen de voorgenomen sloop van het oude pakhuis. Met succes. Ten langen leste werd de Stichting Wittevrouwenbolwerk opgericht die het gehele complex beheert ten behoeve van bestaande
32 | Rotsoord - industrieel erfgoed en herbestemming - maart 2004
Onderdeel van de veevoederfabriek Hooghiemstra was ook het pakhuis aan het huidige Hooghiemstraplein 15.
Algemeen Het pakhuis bestaat uit twee delen, waarvan het achterste gedeelte het oudste is. Het werd gebouwd als stalling voor de paard-en -wagens die het veevoeder vervoerden. In 1916, toen het hoofdgebouw uitbreidde door er twee verdiepingen op te bouwen, werd tegelijkertijd een pakhuis van drie verdiepingen voor het gebouw van de wagenstalling gebouwd. Het oorspronkelijke pad naar de stalling is nog zichtbaar in de nieuwe bestrating. De oorspronkelijke voordeur werd naar de nieuwbouw verplaatst. Het houten casco is nog intact en de geveltekst naast de ingang verwijst nog naar de functie van het gebouw: opslag van hooi en stro.
nieuw bedrijventerrein gepland. Dat terrein wordt momenteel bouwrijp gemaakt. Vitra Nederland, producent van designmeubelen, heeft de beide grote hallen in gebruik als showroom voor haar dealers. Het exterieur is ongewijzigd, op de vensters na. De roedevensters werden verwijderd en de vensters werden van nieuwe, grotere glaspanelen voorzien. Ook het interieur is door de architecten, Braaksma en Roos Architecten, zoveel mogelijk gespaard. afb. 50 Interieur van de Vitra showroom.
Relevantie voor Rotsoord Het interieur van dit pakhuis vertoont - niet toevallig - grote overeenkomsten met Giele’s Fouragehandel. De herbestemmingfunctie van beide gebouwen is op dit moment ook hetzelfde: ateliers voor beeldende kunstenaars. Voor hen zijn deze ruimten qua afmeting en huurprijs ideaal en zij zijn er dan ook uitermate tevreden mee.
4.2.3 Ouderkerk aan de Amstel: voormalige Kruitfabriek Algemeen Het terrein van de voormalige Kruitfabriek ligt ongeveer halverwege tussen de dorpskernen van Ouderkerk aan de Amstel en Nes aan de Amstel in, aan de rivier de Amstel en pal onder de A9. Aan de dijk staat een tot het complex behorend en zeer fraai ogend rijtje woonhuizen, dat op de nominatie staan om te worden verbouwd tot appartementen. Daarachter staan nog een achttal fabrieksgebouwen, waaronder twee grote hallen en de watertoren van de kruitfabriek. Op het achterste gedeelte van het terrein heeft de kruitfabriek, die nog steeds eigenaar van het complex is, een
De hallen hadden geen verdieping. Er is een zwevende verdieping ingelegd die de oorspronkelijke constructie zowel beneden als boven in het zicht laat. Tussen de beide hallen is een laag, glazen entreegebouwtje met receptie gebouwd da t aan de achterzijde van de hallen aan beide kanten uitmondt in de kantoorunits. Die kantoren blijven aan de voorzijde dus onzichtbaar en gaan schuil achter het industrieel erfgoed. In de andere lagere fabrieksgebouwen zitten naast een paar kleinere bedrijven als een communicatiebureau en een bedrijf in medical systems, maar ook een trendy restaurant met bijbehorende prijzen op haar menukaart.
afb. 49 (linkerkolom) Nieuwbouw Vitra naast hal van de voormalige Kruitfabriek.
Relevantie voor Rotsoord De schaal van het complex is vergelijkbaar met Rotsoord. De diversiteit aan functies eveneens. De geïsoleerde ligging van het complex maakt echter dat de functiemenging hier veel minder potentie heeft dan het aan de Vaartse Rijnoever zou hebben. Alleen de ligging onder de rook van Amstelveen en Amsterdam is goed. Maar voor recreatieve, stedelijke of culturele functies is het
Rotsoord - industrieel erfgoed en herbestemming - maart 2004 | 33
gebied in tegenstelling tot Rotsoord niet zo interessant. Terwijl ook de horeca- en woonfunctie hier minder aantrekkelijk zijn dan op Rotsoord. In ieder geval in die zin dat de doelgroep die dat aan zou kunnen spreken veel kleiner is.
4.2.4 Nijkerk: De Havenaer Algemeen ‘De gebouwen van de N. V. Zaanlandse Cacaofabriek vh T. Oly & Comp te Nijkerk, opgericht in 1907, zijn gelegen aan het water waarover in vroeger tijd grondstoffen werden aangevoerd om de heerlijkste chocoladerepen, bonbons en boterhamkorrels van te maken’ In de eerste helft van de 20e eeuw is het kennelijk goed gegaan met die bonbons: de fabriek werd in een modernistische stijl uitgebreid en er werd een portiersloge gebouwd. Alle gebouwen staan er nog, ook de watertoren. Het poortgebouw heeft een herbestemming als makelaarskantoor gekregen en van de oorspronkelijke cacaofabriek is nog een klein gedeelte in gebruik. Niet meer bij de N. V. Zaanlandse Cacaofabriek, maar bij ‘De Baronie’.
De rest van het complex heeft een herbestemming gekregen als Woon Shopping Centrum, waarin een kleine twintig winkels op het gebied van wonen zijn gevestigd. De consument kan in De Havenaer zowel huis als terras inrichten en decoreren. Van badkamer, bank en bed tot keuken, servies en schemerlamp: alles onder een dak en in een ‘typical English atmosphere’ Met tot slot of tussendoor een kopje koffie of een maaltijd in het restaurant met terras aan het water. In 1994 is de huidige eigenaar naar zijn zeggen eerst begonnen met het verwijderen van de pindarotsjes en vervolgens met de restauratie. Daarbij is een hal gesloopt en de rest van de fabriek zoveel mogelijk in de oorspronkelijke staat hersteld. In het interieur heeft het spanningsveld tussen oude en nieuwe functie tot nogal wisselende resultaten geleid. In sommige shops zijn de plafonds verlaagd om een landelijke in plaats van een industriele uitstraling te creëren. De gesloopte fabriekshal is getransformeerd tot een Engels plein, waar de winkelende bezoeker - althans bij
afb. 51 De Havenaer. afb. 52 (rechterkolom) De Havenaer. Het gebouw uiterst rechts is nog in bedrijf als chocoladefabriek.
afb. 53 Constructie van de sheddaken in De Havenaer. afb. 54 (rechterkolom) Verlaagd plafond in de De Havenaer.
34 | Rotsoord - industrieel erfgoed en herbestemming - maart 2004
mijn bezoek eind oktober 2003 - werd ondergedompeld in een Dickensiaanse kerstsfeer, compleet met life Christmas-carols op zaterdag. In andere shops daarentegen is de oorspronkelijke constructie juist uitdrukkelijk zichtbaar gelaten. Zo krijgen de gloednieuwe keukens hun licht via de sheddaken van de oude fabriek en ook elders zijn gietijzeren en houten constructies in het zicht gelaten. Het exterieur is beter behouden gebleven dan het interieur. De ingrepen in het exterieur zijn beperkt gebleven tot een enkel groot venster op de begane grond. Omdat voor alle ramen dezelfde groene kleur verf is gebruikt is dat weinig opvallend en zeker niet storend. Aardig is dat de verschillende bouwfasen in het exterieur nog te herkennen zijn aan de kleur van de verf: groen voor de oudste en wit voor de latere delen van het gebouw.
Relevantie voor Rotsoord De Havenaer ligt aan een waterweg op het industrieterrein van Nijkerk en op loopafstand van het centrum. Er is voldoende parkeergelegenheid. Het restaurant ligt aan het water, maar wordt daarvan gescheiden door een weg. In dat opzicht is de situatie op Rotsoord veel gunstiger. Hier ligt de oever direct aan het vaarwater en niet te vergeten op het zuid- westen, dus ideaal op de zon. Als enige niet-industrieel bedrijf is De Havenaer een beetje een vreemde eend op het industrieterrein, dat groot is, veel groter dan Rotsoord. Rotsoord is veel heterogener wat functies betreft. Dit isolement van de Havenaer wordt versterkt doordat een samenhang in de vorm van een zichtbare verbinding met het centrum van Nijkerk ontbreekt, ook al is de afstand hemelsbreed niet zo ver. Beide factoren maken de Havenaer minder uitnodigend, stedelijk en aantrekkelijk en naar verwachting voornamelijk bezoekers trekken die via de advertentiecampagnes specifiek voor het Shopping Centrum komen. De Havenaer toont aan dat functiediversiteit versterkt.
4.2.5 Haarlem: Nieuwe Energie Algemeen Tussen 1900 en 1902 zijn in Haarlem, op een industrieterrein aan het Spaarne, de eerste gebouwen van de gemeentelijke lichtfabrieken gebouwd. Zware bakstenen gebouwen met veel baksteendecoratie in het exterieur en kleurige geglazuurde tegelwanden in het interieur. Ontworpen door de eerste directeur, de heer J.Blom. Negentig jaar later zijn de inmiddels in de Gemeentelijke Energie Bedrijven gefuseerde gasen elektriciteitsbedrijven verhuisd en kwam het voormalige GEB- terrein leeg te staan. Een aantal Haarlemmers heeft toen de Stichting Waakvlam opgericht, die zich ten doel stelt de energiebron tot behoud van dit industrieel erfgoed te zijn en er een herbestemming voor te vinden die op het snijvlak van cultuur en commercie zou moeten komen te liggen. De Gemeente Haarlem werkte mee door de voormalige energiegebouwen aan De Waakvlam om niet in gebruik te geven onder de voorwaarde dat er culturele activiteiten zouden gaan plaatsvinden en dat het industrieel erfgoed onderhouden zou worden en behouden moest blijven. De stichting, die geen geld voor restauratie had, plaatste bijvoorbeeld voor de oorspronkelijke gietijzeren en kapotte ramen van de Turbinehal demontabele glazen voorzetramen aan de binnenkant en heeft de buitenkant laten zitten. De loopkat in de oliehal heeft een nieuwe functie gekregen als gordijnrail. Kern van de activiteiten is het bedrijf De Lichtfabriek. Begonnen als popcentrum in de voormalige Oliehal organiseert De Lichtfabriek inmiddels een breed scala van culturele activiteiten in de Oliehal en de aangrenzende en veel grotere Turbinehal, waar een podium in is gebouwd. Deze Turbinehal uit 1912 is een Rijksmonument. De Lichtfabriek is inmiddels tot een cultureel evenementenbureau uitgegroeid dat in de beide hallen de meest uiteenlopende zaken organiseert: van dance party’s tot klassieke concerten, van bedrijvendagen tot Brigitte Kaandorp. afb. 55 Exterieur van de Turbinehal.
Rotsoord - industrieel erfgoed en herbestemming - maart 2004 | 35
afb. 56 Vooraanzicht van De Lichtfabriek.
afb. 57 Het cafe-restaurant in het voormalige laboratorium.
Rondom De Lichtfabriek is een heel scala van activiteiten ontstaan die nauwe of iets minder nauwe banden hebben met cultuur. In het voormalige laboratorium - de spoelbak zit er nog - zit een café- restaurant. Een voormalig kantoorgebouw is uitgegroeid tot een bedrijfsverzamelgebouw, waar bedrijfjes als tekstschrijvers, een ontwerper van lichtshows, een tentoonstellingsmaker, een vormgever, en kunstenaars zich hebben gevestigd. Het concept van kruisbestuiving tussen cultuur en commercie bleek te werken. Zo goed zelfs dat de gemeente Haarlem het terrein van de voormalige GEB inmiddels heeft verkocht aan een projectontwikkelaar onder de voorwaarden dat het industrieel erfgoed gerestaureerd dient te worden en dat de mix van cultuur en bedrijvigheid behouden moet blijven. Sterker nog: ook de bestemming van de te realiseren nieuwbouw zal moeten liggen op het snijvlak van cultuur en bedrijvigheid. Het is de bedoeling dat in 2004 met de nieuwbouw zal worden begonnen. Die zal bestaan uit een tweetal nieuwe ‘schillen’ rondom de kern van het bestaande industrieel erfgoed. Het verband van de bedrijfsactiviteit met cultuur zal in de eerste schil sterker moeten zijn dan in de tweede, maar helemaal losgelaten mag die band ook in de tweede schil niet.
afb. 58 Het ontwikkelingsplan voor Nieuwe Energie rondom het industrieel erfgoed.
36 | Rotsoord - industrieel erfgoed en herbestemming - maart 2004
Relevantie voor Rotsoord Wat bijzonder aanspreekt in het project Nieuwe Energie is dat vanuit de bevolking een proces en een organisatie op gang is gebracht, niet door de eigenaar van de grond of door een projectontwikkelaar. Een proces dat aantoont dat bundeling van krachten tussen partijen met in eerste instantie volledig tegengestelde belangen tot een concept van herbestemming en nieuwbouw kan komen dat zeer aanspreekt. Synergie is hierbij het toverwoord: gebruik maken van elkaars deskundigheid, techniek, kennis, activiteiten en netwerken en daar allemaal voordeel van hebben. Een dergelijk project vraagt om een behoorlijke schaalgrootte wil het economisch levensvatbaar zijn. Het zou daarom alleen interessant kunnen zijn voor de Vaartse Rijnoever als geheel, al dan niet in combinatie met andere delen van Rotsoord, niet voor de afzonderlijke terreinen. Maar de grondgedachte: een cluster van industrieel erfgoed in combinatie met nieuwbouw in een bepaalde bestemmingscontext, is voor Rotsoord zeker aantrekkelijk. Rotsoord is weliswaar iets kleinschaliger dan de Nieuwe Energie. Maar Rotsoord is naar het water gekeerd: een enorme extra dimensie. Nieuwe Energie ligt weliswaar aan het Spaarne, maar kan slechts naar de landzijde worden ontwikkeld. Beide gebieden liggen tegen de binnenstad aan en de kracht van beide gebieden wordt versterkt door de aanwezigheid van nieuwe hoogwaardige woningbouw in hun directe omgeving: op de westoever van de Vaartse Rijn in Utrecht en de herbestemming van het Droste-complex tot appartementen in Haarlem. En de visuele kracht van de watertoren doet bepaald niet onder voor die van het Droste-kasteel.
4.2.6 Maastricht: Het Bassin Algemeen Aan de noordkant van Maastricht, langs de ZuidWillemsvaart en rondom het kruispunt van het kanaal en de rivier de Maas, is in de 19e eeuw een groot industrieterrein met havens gegroeid. De aardewerkfabriek de Sfinx is hier begonnen en zit er op de dag van vandaag nog steeds.Iets dichter naar het centrum toe zijn de haven-en industrieactiviteiten er al lang niet meer. De uitvalsweg vanaf het stadscentrum via de Maasboulevard naar het Noorden loopt inmiddels dwars door de haven en snijdt haar in tweeën. Aan de noordkant van de weg staan fabrieken aan de haven, aan de zuidzijde van de weg staat aan de haven _ het Bassin_ nog slechts een pakhuis temidden van een aangesloten rij herenhuizen. Op de kop van het Bassin is een donker en massief ogend appartementengebouw verrezen.
afb. 59 Het Bassin met op de achtergrond de weg met het brugwachtershuis.
afb. 60 het Bassin.
Het Bassin zelf met z’n werfkelders heeft er jarenlang leeg, verlaten en troosteloos bijgelegen. Evenals in Haarlem heeft de Maastrichtse bevolking een actieve rol gespeeld in de realisatie van de herbestemming van de haven tot gemeentelijke jachthaven en van de werfkelders tot een concentratie van kleinschalige bedrijvigheid die raakvlakken heeft met de havenactiviteiten. In dit geval door de plaatselijke politiek te masseren en uiteindelijk te interesseren voor deze dooie Maastrichtse hoek van het centrum. Zo zitten er verschillende cafés en restaurants met grote terrassen, een winkel in scheepsbenodigdheden, een vishandel etc. Het brugwachtershuisje is getransformeerd tot kantoor van de havenmeester en onder de brug zijn - heel slim - tegen de pijlers aan wasgelegenheden en toiletblokken gemaakt voor de recreanten. De haven schijnt s’zomers tjokvol passanten te liggen en ook de Maastrichtenaren zelf schijnen in grote getale de vele terrassen te bevolken; men spreekt van een groot succes van deze toeristische attractie op een steenworp lopen van het stadscentrum.
Relevantie voor Rotsoord De afstand van de Dom tot de watertoren is vergelijkbaar met die van het Vrijthof tot het Bassin; de terrassen op de kade van de Vaartse Rijn kunnen net zo groot en uitnodigend worden als die van het Bassin en plek voor pleziervaartuigen is er langs de Vaartse Rijn ook voldoende.
Rotsoord - industrieel erfgoed en herbestemming - maart 2004 | 37
Toch heeft de Vaartse Rijnoever een grotere potentie. Van een meerwaarde van het aanwezige industrieel erfgoed is in Maastricht in tegenstelling tot in Utrecht geen sprake. De onaantrekkelijke architectuur van het appartementengebouw op de kopse kant van het Bassin domineert sterk. Het overgebleven pakhuis kan in z’n eentje onmogelijk enige uitstraling van industrieel erfgoed aan het vrij grote complex geven. De herbestemming voor studentenhuisvesting draagt daartoe bij noch af. De luxueuze, mediterrane uitstraling van de bedrijven in de werfkelders en de palmen op de terrassen doen de industriele uitstraling, het werfkarakter, daarentegen meer slecht dan goed. Daarbij komt dat de afstand van de werfkelders tot het straatniveau erg groot is, waardoor optisch eerder sprake is van functiescheiding dan van functiemenging tussen wonen en water. Bovendien maakt de uitvalsweg Het Bassin tot een lawaaierige locatie en liggen de terrassen verkeerd op de zon. Twee factoren die in het geval van de Vaartse Rijn juist ten faveure van de locatie werken.
4.2.7 Maastricht: Centre Céramique Algemeen
afb. 61 (rechterkolom) Bordenhal/ Het Vervolg.
Kwade tongen beweren dat ‘wraak’ het motief is geweest voor de van oorsprong Waalse industrieel W.N.Clermont om in het zuiden van Maastricht, aan de Maas, een aardewerkfabriek op te richten. Met die fabriek, de Société Céramique uit 1851, wilde hij zijn grote rivaal Petrus Regout dwarszitten, die enige jaren daarvoor de aardewerkfabriek De Sfinx had opgericht aan de noordkant van Maastricht. Wat hiervan zij, pas ruim een eeuw later – in 1958- zijn beide bedrijven gefuseerd onder de naam Sfinx. Sedertdien is de productie van het Centre Céramique overgebracht naar de Sfinxfabrieken en lag het complex erbij als de door onkruid overwoekerde en verwilderde achtertuin van het stadsdeel Wijck. Halverwege de jaren tachtig is begonnen met de renovatie van het stadsdeel Wijck en inmiddels nadert ook de voltooiing van het stadsdeel Centre Céramique, waarvoor Jo Coenen het masterplan heeft ontworpen. Dit masterplan bestaat uit een mix van hoogwaardige functies: wonen, werken, winkels, cultuur en horeca. Dit alles pal aan de Maas, met een loopbrug naar het Middeleeuwse centrum van de stad aan de overzijde van de Maas. De combinatie met nieuwbouw met naamkaartjes van architecten als Aldo Rossi voor het Bonnefantenmuseum, moet voor een luxueuze ambiance zorgen.
Van het industrieel erfgoed van de ter ziele gegane Société Céramique staan nog twee fabriekshallen overeind op het nieuwe Centre Céramique: de Bordenhal en de Wiebingahal.
De Bordenhal In deze hal, met in het midden een schoorsteen, stonden oorspronkelijk de biscuitovens opgesteld. Na een renovatie in 1951 - de gevelsteen zit nog in de voorgevel - werd de bordenmakerij in de hal ondergebracht. Voor deze productie van borden had men veel licht nodig, waarin werd voorzien door de lichtbeuk in het midden van de hal. Aan deze lichtbeuk ontleent de bordenhal haar basilikale uiterlijk. De bordenhal heeft een herbestemming gevonden als thuisbasis van het Maastrichtse theatergezelschap Het Vervolg. Het interieur biedt plaats aan zo’n 200 theaterbezoekers en herinnert in niets aan de vroegere functie van bordenhal: de lichtbeuk wordt geheel aan het zicht onttrokken door een donkerblauw tentvormig plafond. Het exterieur daarentegen is volledig intact gelaten. Aan de achterkant is een café gekomen dat in de foyerfunctie voorziet en de kantoren herbergt. Aan een van de lange zijden dient een brede glazen gang enerzijds als entree en anderzijds als extra caferuimte en toegang tot het terras met uitzicht op de Maas. Door de transparantie van het glas is binnen en buiten de oorspronkelijke bordenhal zichtbaar gebleven. Het café op haar beurt grenst weer aan de openbare bibliotheek. Omdat de bordenhal en het café een niveau lager liggen dan de bibliotheek, heeft de achterkant van het café een vide gekregen met en entree op straat- en bibliotheekniveau. Hierdoor wordt een eenheid bewerkstelligt die de gebouwen meer bij elkaar betrekt.
38 | Rotsoord - industrieel erfgoed en herbestemming - maart 2004
4.2.8 Tilburg: museum De Pont
afb. 62 De Wiebingahal.
algemeen
De Wiebingahal Het unieke van de Wiebingahal is haar bijzondere betonskelet, dat zowel binnen als buiten in het zicht is gelaten en dat daardoor tegelijkertijd constructie, geleding als decoratie is. De hal staat naast het Bonnefantenmuseum en behoort inmiddels tot het museum. Het was de bedoeling dat de hal a la the Tate Modern zou dienen voor de tentoonstelling van monumentale hedendaagse kunst en installaties. In de praktijk bleek de lage verdiepingshoogte een belemmering voor veel moderne installaties te zijn.
Relevantie voor Rotsoord De beide fabriekshallen op het Centre Céramique zijn qua afmeting vergelijkbaar met een aantal van de fabriekshallen op Rotsoord. De hallen liggen niet in elkaars onmiddellijke nabijheid, maar illustreren desalniettemin prachtig hoe de uitstraling van industrieel erfgoed in samenhang met een nieuwe functie een extra dimensie kan leveren aan een de op zich al hoogwaardige hedendaagse architectuur van het Centre Céramique. Het verhoogt de diversiteit en daarmee het karakter van het nieuwe stadsdeel ontegenzeggelijk. En daarmee van de stad Maastricht als geheel. Datzelfde geldt voor Rotsoord. Het hele gebied Rotsoord, en niet alleen de Vaartse Rijnoever, kan profiteren van de combinatie van herbestemd industrieel erfgoed, nieuwbouw en functiediversiteit. De Maastrichtse voorbeelden, ook die van het Bassin, maken helder dat er voor gewaakt dient te worden dat de nadruk niet eenzijdig op de functie “wonen’ komt te liggen. Juist de heterogeniteit geeft de meerwaarde.
Jan de Pont, jurist, ondernemer en onder andere importeur van Mercedes Benz in Nederland, was geboren en getogen in Tilburg. Hoewel hij Tilburg metterwoon verliet, bleef hij bij het wel en wee van de stad betrokken. Zo was hij in de jaren zestig betrokken bij de ingrijpende reorganisaties in de Tilburgse textielindustrie, onder meer bij de Wolspinnerij Thomas de Beer. De Pont was liefhebber en verzamelaar van moderne kunst en kort voor zijn overlijden richtte hij een stichting op ter stimulering van hedendaagse beeldende kunst. Toen de Wolspinnerij Thomas de Beer alsnog failliet ging, bleek deze wolspinnerij volgens de Stichting Jan de Pont uitstekend geschikt voor het exposeren van hedendaags beeldende kunst. Van Benthem en Crouwel Architecten werden aangetrokken voor de renovatie. Centrale expositieruimte is de grote hal uit 1941 waarin de spinmachines stonden opgesteld Deze hal met haar prominente staalconstructie die het platte dak draagt is niet wezenlijk veranderd. In feite alleen maar schoongemaakt en van een nieuwe vloer voorzien. In het dak zitten de lange rijen driehoekige lichtkoepels nog die de spinsters voldoende daglicht moesten garanderen. Voor de geëxposeerde kunstwerken bleek dat licht te veel te zijn. Tussen de dubbele draadglazen wanden van de lichtkoepels werd een zonwerend folie aangebracht, aan de buitenkant werd een zonwering aangebracht en nog bleek de zonwerking schadelijk. Momenteel wordt geexperimenteerd met matglazen panelen die onder de lichtkoepel hangen als derde zonwerende laag. De enorme ruimte van de hal werd doorbroken door in een deel van de ruimte witte panelen op te stellen die dat gedeelte in kleinere units verdelen. De status van latere toevoeging van de panelen wordt als het ware bevestigd door ze op een kleine zwarte onderrand te laten ‘zweven’, waardoor ze demontabel lijken. afb. 63 Museum De Pont, entree.
Rotsoord - industrieel erfgoed en herbestemming - maart 2004 | 39
Van Benthem en Crouwel hebben ook de woningen en de groenvoorziening ontworpen op het gedeelte van het Thomas de Beer- terrein naast het museum. Vier vierkante woonblokken van drie verdiepingen en een penthouse kijken uit op de groene, met klimop begroeide muur van het museum. Van Benthem en Crouwel hebben recentelijk tenslotte ook getekend voor de uitbreiding va het museum. Het nieuwe gedeelte is in 2002 geopend en biedt onderdak aan een auditorium en extra expositieruimte. De nieuwbouw heeft in het verlengde van de oude gevel een glazen wand met strekmetalen panelen. Daartegen groeit ook klimop, maar het materiaal vormt wel een – ingehouden - tegenstelling met de oorspronkelijke bakstenen gevel. Ook in het interieur is de overgang van oud naar nieuw door middel van glas duidelijk en vloeiend tot stand gebracht.
afb. 64 Museum De Pont, links een smeerhok.
Relevantie voor Rotsoord De voormalige wolspinnerij De Beer is wat groter dan het industrieel erfgoed op Rotsoord en het heeft een moderner en meer ‘high tec’ uitstraling door de stalen constructie. Toch blijft het een goed vergelijkbaar object, met name omdat het laat zien wat de oorspronkelijke constructie, ruimte en materiaal aan toegevoegde waarde kunnen hebben bij herbestemming. Bovendien maakt dit complex duidelijk dat de combinatie nieuwe appartementenbouw, herbestemd industrieel erfgoed en een relatief kleine groenstrook ertussen geen enkel probleem oplevert. Pluriformiteit van functies met een dichte bebouwingsgraad hoeft derhalve geen bezwaar te zijn.
afb. 65 Museum De Pont, spinnerij met rechts de wolhokken.
In een zijmuur van de spinnerij zitten de 24 originele deuren van de 24 wolhokken nog op hun oorspronkelijke plek. Deze wolhokken dienden als voorraadhok. De wol werd door ronde openingen in het plafond in het hok geblazen. In een van de wolhokken zijn die gaten nog zichtbaar. Van twee wolhokken is er een gemaakt, die alle twaalf dienst doen als kabinetten voor kleiner, intiemer en kwetsbaarder werk als de tekeningencollectie. Ook de drie smeerhokken, waarin de wol met olie werd voorbewerkt, doen dienst als expositieruimte voor niet al te monumentale installaties en kunstwerken. In dit gedeelte van het gebouw zijn de bakstenen muren niet gesausd, ligt de oorspronkelijke tegelvloer nog en is de voormalige kantine ingericht als bibliotheek. De architecten zijn zeer terughoudend te werk gegaan en hebben het industrieel erfgoed extern noch intern aangetast. In het interieur is de ruimtelijk indeling, de constructie en het materiaal onveranderd. Het kader is gebleven, en daarbinnen is niet veel meer gebeurd dan het plaatsen van toiletblokken en een entreebalie.
4.2.9 Rotterdam: Kop van Zuid: Hotel New York en de Schipperswerf algemeen Jarenlang was het ‘vlaggeschip’ op de Kop van Zuid Hotel New York,, het voormalige hoofdkantoor van de HAL dat in 1993 heropende als hotel. Van 1873 tot 1978 heeft de NASM, in 1896 omgedoopt tot HAL ( Holland-Amerika Lijn) een geregelde scheepvaartverbinding onderhouden tussen Rotterdam en New York. In het laatste kwart van de 19e eeuw werden 1300 boottrips gemaakt, waarbij 90.000 kajuitpassagiers en 400.000 derde klasse passagiers de oversteek maakten. Op weg naar de ‘nieuwe wereld’; op zoek naar economische voorspoed en politieke of religieuze vrijheid. De Schipperswerf is een op Rotsoord- schaal uitgevoerd project aan de Wilhelminakade 88, pal onder HNY. Sinds september 2002 ligt hier een cafe-werf-watertaxistation enigszins verscholen achter de kademuren. In het water ligt een uit
40 | Rotsoord - industrieel erfgoed en herbestemming - maart 2004
Relevantie voor Rotsoord
hout en golfplaten opgebouwde loods met een stalen skelet, die met z’n verhoogde middengedeelte en twee lage zijvleugels een basilikale vorm heeft. In het middengedeelte ligt een verdieping. Daaronder en in de linkerzijvleugel is een onderhoudswerf gevestigd voor de watertaxi’s. Op de bovenverdieping is een klein kantoor, maar de rest is in gebruik als café, evenals de hele rechtervleugel. Op de vlonder voor het café ligt een terras waaraan de watertaxi’s en de taxi’s van HNY afmeren. De taxi’s van HNY zetten hun passagiers op twee plekken af, de Maastaxi heeft 48 opstapplaatsen in Rotterdam en omgeving
Hotel New York en de Kop van Zuid zijn veel te grootschalig voor Rotsoord. Toch zijn ze voor Rotsoord van belang omdat veel van de factoren die van de herbestemming van het HAL-hoofdkantoor zo’n doorslaand succes hebben gemaakt ook voor de Vaartse Rijnoever gelden. De plek voor een hotel is namelijk in beide gevallen bijzonder aantrekkelijk, want mensen trekken overal en altijd naar water. Bovendien staat de plek garant voor een mooi uitzicht uit de hotelkamer, ligt het vlakbij het stadscentrum, maar toch in een historische omgeving met op beide oevers gerestaureerd cultuurhistorisch erfgoed. De Vaartse Rijn kan de hotelgast geen containerschepen bieden. Maar eventueel wel pleziervaart en de misschien wel grootste publieksattractie van HNY: de watertaxi die gasten tegen betaling overzet naar de andere Maasoever. En dat brengt ons direct op de Schipperswerf. De Schipperswerf ligt in het water en is nieuwbouw. Hoewel dus geen industrieel erfgoed zou het een zeer goed denkbare vorm van herbestemming op Rotsoord kunnen zijn en om die reden is het de vermelding waard. En het idee van watervervoer tussen stadscentrum en Vaartse Rijn is in Utrecht net zo uniek als in Rotterdam. Potentiële klanten zijn er in Utrecht ook: Buurtbewoners, hotelgasten, cafébezoekers, bezoekers van het designcentrum van Pastoe en van popcentrum De Helling. Bovendien hoeft een goede formule niet letterlijk gekopieerd te worden om elders succes te hebben en met minder dan 48 opstapplaatsen kan Utrecht ook toe!
afb. 66 Hotel New York.
afb. 67 (linkerkolom) Schipperwerf.
afb. 68 (linkerkolom) Schipperwerf met terras en watertaxi.
Rotsoord - industrieel erfgoed en herbestemming - maart 2004 | 41
afb. 69 De Vaartse Rijn rond 1910.
42 | Rotsoord - industrieel erfgoed en herbestemming - maart 2004
5. Conclusies en aanbevelingen.
Aanbevelingen
Conclusies -
-
-
-
-
-
-
-
Sinds de 12e eeuw is er industrie in Rotsoord geweest en heeft de buurt haar identiteit ontwikkeld van kleine naast grote percelen, wonen naast werken en steenfabriek naast helling. Deze pluriforme structuurheeft Rotsoord tot op de huidige gedag gehouden; de factor industrie overheerst daarin momenteel sterk. De groei van de stad Utrecht en de ontwikkeling van de woonwijken Rivierenwijk en Hoograven heeft de potentie van de buurt voor centrumfuncties versterkt. Dit kan de pluriformiteit van de buurt ten goede komen. Het industrieel erfgoed van Rotsoord bestaat uit De Vaartse Rijnoever, Heuveloord 17 (Witteveen), Heuveloord 27 (de watertoren), Rotsoord 3 (UMS/Pastoe), Rotsoord 13 (Fouragehandel Rijnzicht) en Rotsoord 43 (De Klop). Alle zes zijn goede typologische voorbeelden van hun branche. Van een specifieke relatie tussen vorm en functie is met name sprake bij de Vaartse Rijnoever, de watertoren, en de mottoren en het ketelhuis van UMS/Pastoe. Alle zes verkeren in goede tot redelijk goede staat. Als er een rangorde in het industrieel erfgoed aangebracht zou worden dan staat de Vaartse Rijnoever met afstand op de eerste plaats. Een industriele straat als de Vaartse Rijnoever is uniek in Utrecht en zeldzaam in Nederland. Bij de uitvoering van de Visie Rotsoord kan hier niet genoeg op worden gewezen. De Vaartse Rijnoever heeft voldoende potentie om net zo spraakmakend te worden als landelijk bekende herbestemmingsprojecten als het Centre Céramique in Maastricht, Nieuwe Energie in Haarlem en de Wilhelminahaven in Rotterdam. Initiatieven vanuit de bevolking ten aanzien van herbestemming zijn succesvol. Bundeling van krachten inzake herbestemming levert meerwaarde op. De combinatie industrieel erfgoed en nieuwbouw levert meerwaarde op. Functieheterogeniteit is ‘in’ anno 2003. De functieheterogeniteit die Rotsoord sinds de middeleeuwen gekenmerkt heeft past wat dat betreft naadloos in onze tijdgeest. Het onderzoek naar het industrieel erfgoed is nog niet afgerond en kan pas afgesloten worden nadat het archief van Burgemeester en Wethouders weer open is en geraadpleegd is
1. Het aantal beschermde stadsgezichten in Utrecht behoort te worden uitgebreid met de Vaartse Rijnoever. 2. Voor het geval aanbeveling 1. niet wordt opgevolgd verdient het aanbeveling respectievelijk Heuveloord 27 ( de watertoren), Rotsoord 3 (UMS/Pastoe), Rotsoord 13 ( Fouragehandel Rijnzicht) en Heuveloord 17 (Witteveen) de status van gemeentelijk monument te verlenen. 3. De Vaartse Rijn dient een centrale plaats in te nemen bij het ontwikkelen van herbestemmingsplannen. 4. Functiemenging evenzeer. 5. De insteekhaven en het sluisje ten zuiden van de Diamantweg moeten niet vergeten worden bij het ontwikkelen van herbestemmingsplannen. 6. De historische structuur van dwarsverkavelingen op de Vaartse Rijn moet in de toekomst zichtbaar blijven vanuit het hele gebied.
Rotsoord - industrieel erfgoed en herbestemming - maart 2004 | 43
Geraadpleegde bronnen - R.Blijstra, 2000 jaar Utrecht, Utrecht 1969. - C.C.S. Wilmer, Buitens binnen Utrecht, Vianen 1982. - Dr. A. van Hulzen, Het schrale land, Utrecht 1995. - René de Kam, Dwars door Utrecht, Utrecht 2003. - Roel van Kooten, Historisch Hoograven. - Kees Volkers, Sporen van Bedrijvigheid, historische reeks Utrecht - Jean Paul Corten en Bert van Holst, Op zoek naar het ruimtelijk archief van bedrijvigheid. Onderzoek naar het onbekende industriele erfgoed in de provincie Utrecht. USINE 1999. - PIE- rapportenreeks: - nr. 8 Watertorens in Nederland - nr. 9 Graanbewerkings- en graanproduktenindustrie - nr. 17 Houtindustrie - FICCH-1995 - Congress PIE -“Industrial Landscapes” - UMS/Pastoe, een Nederlandse Meubelfabriek 1913-1983, tent.cat.CM Utrecht. - P.Nijhof, Utrecht als industriestad, in Erfgoed van Industrie en Techniek, 1999-4. - Hans Buiter, Fabriekswerk. Industrieel erfgoed in de provincie Utrecht, Utrecht 1997. - Drs.P.Nijhof (red), Monumenten van Bedrijf en Techniek, industriele archeologie in Nederland, Zutphen 1978. - Drs. P.Nijhof, Oude fabrieksgebouwen in Nederland, Amsterdam/Dieren, 1985. - Peter Nijhof en Ed.Schulte (red), Herbestemming industrieel erfgoed in Nederland, Zutphen 1994. - Ing. P.W.E.A.van Bussel, Korenmolens, van ambacht tot industrie, Eindhoven, 1981. - W.H.P.M.van Hooff, In her Rijk van de Nederlandse Vulcanus, de Nederlandse machinenijverheid 1825-1914,Amstedam,1990. - Idem, De Nederlandse machinefabrieken 1825-1914, overzicht en bibliografie. - A.den Ouden, Een hoekstaal van de maatschappij, Constructiewerkplaatsen in Nederland van 1840 tot heden, Bunnik, 1994. - GAU: beeldarchief; archief bouw-en woningtoezicht; hinderwetvergunningen, R. Kattenwinkel, De industrieën van de stad Utrecht vanaf de Fransche tijd tot 1900; adresboeken op straatnaam. - Société Céramique Maastricht, een industrieel-archeologische verkenning, Maastricht 1989.
44 | Rotsoord - industrieel erfgoed en herbestemming - maart 2004
Illustratieverantwoording Het Utrechts Archief : 3, 7, 8, 9, 10, 12, 13, 14, 18, 19, 20, 21, 23, 25, 34, 37, 38, 39, 40, 41, 42, 43, 44, 45, 46, 69
Archeologisch en Bouwhistorisch Centrum, Utrecht: 11, 15, 16, 22, 26, 27. 28, 29, 30, 31, 32, 35, 36, 47, 48, 49, 50, 51, 52, 53, 54, 55, 56, 57, 59, 60, 61, 62, 63, 64, 65, 66, 67, 68.
Collectie H.K.H. Prinses Juliana, Atlas Munnicks van Cleef: 1. R.Blijstra, 2000 jaar Utrecht, p23: 2. UMS/Pastoe, Utrecht: 17. Nieuwe Energie, Haarlem: 59. Kadastrale Kaart van de Provincie Utrecht, kaart 22:6.
Rotsoord - industrieel erfgoed en herbestemming - maart 2004 | 45
Met dank aan: Hans Buiter en Jan van der Hoeve voor het delen van hun kennis over herbestemming en industrieel erfgoed en Ton van Santen van UMS/Pastoe voor zijn informatie over de fabrieksgebouwen.
46 | Rotsoord - industrieel erfgoed en herbestemming - maart 2004