RAPPORT VAN DE COMMISSIE FEITENONDERZOEK UITZETTINGEN NAAR DE DEMOCRATISCHE REPUBLIEK CONGO
1
2
INHOUDSOPGAVE
Samenvatting Hoofdstuk 1 – Inleiding 1.1 De aanleiding voor instelling van de commissie 1.2 De taak van de commissie 1.3 De opzet van dit rapport 1.4 De werkwijze van de commissie 1.5 De van Netwerk ontvangen documenten Hoofdstuk 2 – De voorgeschiedenis 2.1 Inleiding 2.2 Is de DRC veilig genoeg? 2.3 De status en taken van de DGM 2.4 Afspraken tussen Nederland en de DRC inzake verwijderingen van Congolezen 2.5 Het toepassen van dwangmiddelen bij verwijderingen naar de DRC 2.6 Informatieverstrekking Hoofdstuk 3 – De toepasselijke wet- en regelgeving 3.1 Inleiding 3.2 Asiel 3.3 Verwijdering algemeen 3.3.1 Toegangsweigering 3.3.2 Verwijdering niet-rechtmatig verblijvenden 3.4 Vrijheidsbeperking en detentie 3.5 Het verbod op het verstrekken van asielgerelateerde informatie 3.6 De volkenrechtelijke plicht van staten om eigen onderdanen terug te nemen 3.7 Vingerafdrukken 3.8 Het gebruik van dwangmiddelen bij uitzetting 3.9 Landen specifieke uitvoeringsregels 3.9.1 “Landen VW” 3.9.2 Memoranda of Understanding (MoU) 3.10 Bevindingen en conclusies 3.11 Aanbevelingen
3
Hoofdstuk 4 – Het verwijderingsproces 4.1 Inleiding 4.2 De actoren 4.3 Het proces van toegangsweigering 4.4 Asielaanvraag op Schiphol 4.5 Enkele elementen van de asielprocedure 4.6 Het proces van verwijdering uit Nederland 4.6.1 Het aanvragen van vervangende reisdocumenten 4.6.2 Presentaties 4.6.3 De feitelijke terugkeer 4.6.4 Airline Notifications 4.7 Toezicht op verwijdering 4.8 Bevindingen en conclusies 4.9 Aanbevelingen Hoofdstuk 5 – Terugkeer naar de DRC: ambtelijke afspraken 1999-2005 5.1 Inleiding 5.2 (Werk-)afspraken over terugkeer naar de DRC in de periode van 1999 tot begin 2002 5.3 (Werk-)afspraken over terugkeer naar de DRC in de periode van begin 2002 tot oktober 2002 5.4 Het MoU van oktober 2002 5.4.1 Technische ondersteuning in het kader van het MoU 5.4.2 Het functioneren van het MoU tot oktober 2004 5.5 De samenwerking met de DRC na oktober 2004 tot juni 2005 5.5.1 Technische ondersteuning in het kader van het proces-verbaal 5.6 De samenwerking met de DRC na mei 2005 5.7 Bevindingen en conclusies 5.8 Aanbevelingen Hoofdstuk 6 – Toepassing van dwangmiddelen bij uitzettingen (naar de DRC) 6.1 Inleiding 6.2 Dwangmiddelen bij overheidsvluchten 6.3 Dwangmiddelen bij individuele verwijderingen 6.4 Twee incidenten 6.5 Bevindingen en conclusies 6.6 Aanbevelingen
4
Hoofdstuk 7 – De feiten inzake het overdragen van asielgerelateerde informatie 7.1 Inleiding 7.2 De mogelijke herkomst van de documenten 7.2.1 Achtergrond 7.2.2 bevindingen en conclusies 7.3 De getuigenissen van Congolezen in Netwerk 7.3.1 Achtergrond 7.3.2 De verklaringen van “Pierre” 7.3.3 Bevindingen 7.3.4 Conclusies 7.4 Asielgerelateerde informatie op vingerafdrukbladen 7.4.1 Achtergronden 7.4.2 Bevindingen 7.4.3 Conclusies 7.5 Elhadji Mamour Fall S. 7.5.1 Van Netwerk ontvangen documenten 7.5.2 Achtergrond 7.5.3 Bevindingen van de commissie 7.5.4 Conclusies 7.6 Jean Marie M. 7.6.1 Van Netwerk ontvangen documenten 7.6.2 Achtergrond 7.6.3 Bevindingen van de commissie 7.6.4 Conclusies 7.7 Bomolo L. 7.7.1 Van Netwerk ontvangen documenten 7.7.2 Achtergrond 7.7.3 Bevindingen van de commissie 7.7.4 Conclusies 7.8 Lombi B. 7.8.1 Van Netwerk ontvangen documenten 7.8.2 Achtergrond 7.8.3 Bevindingen van de commissie 7.8.4 Conclusies 7.9 Richard Z.B. 7.9.1.Van Netwerk ontvangen documenten 7.9.2. Achtergrond 7.9.3. Bevindingen van de commissie 7.9.4. Conclusie 7.10 Airline notifications 7.10.1 Van Netwerk ontvangen documenten 7.10.2 Achtergrond 7.10.3 Bevindingen 7.10.4 Conclusie
5
Bijlagen I Lijst van gebruikte afkortingen II Terminologie III Instellingsbesluiten van de commissie IV Door Netwerk overgelegde documenten V Analyse van de door Netwerk overlegde documenten VI Lijst van gehoorde personen VII Interviewprotocol
6
SAMENVATTING Instelling van de commissie De Commissie feitenonderzoek uitzettingen naar de Democratische Republiek Congo (DRC) is op 18 juli 2005 door de minister voor Vreemdelingenzaken en integratiebeleid ingesteld. De commissie bestaat uit de heren mr. dr. A.J.E. Havermans (voorzitter), J.J.T. Stoutjesdijk en mr. H.T. Wagenaar. De commissie is belast met het instellen van een onafhankelijk feitenonderzoek naar het handelen van de Nederlandse overheid bij uitzettingen van uitgeprocedeerde asielzoekers naar de DRC. Daarbij moet, volgens het instellingsbesluit, de commissie bezien: -
de feitelijke gang van zaken;
-
de mogelijke verstrekking van vertrouwelijke gegevens aan de Congolese autoriteiten;
-
de technische ondersteuning die door de Nederlandse overheid aan de Congolese autoriteiten is geboden in verband met terugkeer.
Aanleiding De directe aanleiding voor de instelling van de commissie is een televisie-uitzending van het actualiteitenprogramma Netwerk op 21 juni 2005 en, naar aanleiding daarvan, de vragen die in de Tweede Kamer der Staten-Generaal in een interpellatiedebat op 23 juni aan de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie zijn gesteld. Al eerder, op 10 februari 2005, stelde men in een uitzending van Netwerk dat in een zogenaamd Terugkeerdocument Congo de instructie zou staan om, teneinde gedwongen terugkeer van uitgeprocedeerde Congolezen mogelijk te maken, het “Rapport van nader gehoor”, het gehoor waarin een asielzoeker zijn volledige asielrelaas doet, aan de Congolese autoriteiten te overhandigen. In het Kamerdebat, dat naar aanleiding van deze uitzending op 23 februari plaatsvond, verklaarde de minister dat de stelling van Netwerk onjuist is en dat geen rapporten van nader gehoor zijn verstrekt. In de aanvraagprocedure bij de Congolese autoriteiten ter verkrijging van een vervangend reisdocument worden, zo verklaarde de minister, door de Nederlandse immigratieautoriteiten uitsluitend gegevens verstrekt ter verificatie van de identiteit en de nationaliteit van de uit te zetten, in casu Congolese, vreemdeling. Er wordt volgens de minister nimmer meer informatie verstrekt, dan dat de vreemdeling geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland. In de uitzending op 23 juni stelde Netwerk dat, in tegenstelling tot hetgeen de minister de Tweede Kamer in februari had medegedeeld, de Congolese autoriteiten wel degelijk Nederlandse overheidsdocumenten in handen hebben gekregen met daarin vertrouwelijke informatie over uitgeprocedeerde Congolese asielzoekers. Als bewijs daarvan werden in de uitzending documenten getoond die, zo verklaarde men, waren verkregen van de Congolese “Direction Générale de Migration” (DGM).
7
Omvang van het onderzoek In de Netwerkuitzending van 21 juni en het daaropvolgende debat in de Tweede Kamer kwamen vijf onderwerpen aan de orde: 1.
de vraag of, aan de hand van de door de redactie van Netwerk verkregen documenten, Nederlandse overheidsorganen betrokken zouden zijn geweest bij het verstrekken van zogenaamde asielgerelateerde informatie aan de autoriteiten van de DRC;
2.
de inhoud van de afspraken die door de Nederlandse Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) met de DGM zijn gemaakt, in het bijzonder die welke betrekking hebben op het leveren van ondersteuning, door de IND, aan de werkzaamheden van de DGM;
3.
de mate waarin bij gedwongen uitzettingen naar de DRC door Nederlandse overheidsorganen, in het bijzonder de Koninklijke Marechaussee (KMar) gebruik is gemaakt van dwangmiddelen;
4.
de vraag of de DRC moet worden beschouwd als een voldoende “veilig” land om Congolezen, in het bijzonder ex-asielzoekers, te kunnen uitzetten;
5.
de status en de taken van de DGM, ter beantwoording van de vraag of deze Congolese overheidsdienst moet worden beschouwd als een goede en betrouwbare partner voor de IND om afspraken te maken in het kader van terugkeer en aan deze afspraken verder uitvoering te geven;
De commissie heeft, gelet op de beschikbare gegevens, aanvankelijk ervoor gekozen om 1 januari 2001 als startpunt voor haar onderzoek te nemen. In de periode dat de commissie zijn werkzaamheden verrichtte, kwam Netwerk op 18 oktober 2005 met een derde uitzending. Hieruit zou moeten blijken dat Nederland ook in de periode 1999-2001 asielgerelateerde gegevens aan de Congolese autoriteiten zou hebben verstrekt in de vorm van vingerafdrukbladen. Dit zijn bladen waarop vingerafdrukken staan die in het kader van een asielaanvraag zijn gemaakt. De bladen zouden zijn meegezonden bij de aanvraag tot verkrijging van een vervangend reisdocument, terwijl daarop een zichtbare verwijzing naar de asielprocedure zou zijn blijven staan. De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie heeft op 29 november 2005 het instellingsbesluit van de commissie gewijzigd. Hierdoor diende, voor wat betreft het onderzoek naar de vingerafdrukbladen, het onderzoek zich uit te strekken over de periode 1999 tot heden. Ten aanzien van de hierboven onder 4 en 5 genoemde onderwerpen heeft de commissie geen inhoudelijk onderzoek verricht. De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie heeft haar ambtsgenoot van Buitenlandse Zaken verzocht hier onderzoek naar te verrichten in het kader van een nieuw over de DRC op te maken algemeen ambtsbericht. Dit ambtsbericht is op 30 september 2005 verschenen. Bij haar feitenonderzoek heeft de commissie uiteraard wel kunnen kennisnemen van de sterk van elkaar verschillende opinies die er ten aanzien van deze onderwerpen bij verschillende personen en instanties, gouvernementeel en non-gouvernementeel, leven. De commissie heeft hiervan in haar rapport kort melding gemaakt. Wat is asielgerelateerde informatie ? In ondermeer het UNHCR “Handbook on procedure and criteria for determining refugee status under the 1951 Convention and the 1967 Protocol relating to the Status of Refugees” is met zoveel woorden te lezen dat de vertrouwelijkheid van de asielprocedure dient te zijn gewaarborgd en dat asielgerelateerde informatie niet aan landen van herkomst dient worden verstrekt. De commissie wil
8
allereerst stilstaan bij het begrip “asielgerelateerde informatie”. In de Netwerkuitzending van 10 februari 2005 werd hiermee specifiek inhoudelijke informatie bedoeld, zoals de motivering van een asielaanvraag of informatie over de omstandigheden die de asielzoeker hebben genoodzaakt zijn land te verlaten. Alom, zo is de commissie gebleken, is men het erover eens dat dergelijke inhoudelijke informatie niet aan de autoriteiten van het land van herkomst mag worden verstrekt. Met de uitzending van 10 februari is echter wel min of meer de toon gezet voor de daaropvolgende debatten, discussies en beschouwingen. De commissie heeft geconstateerd dat Netwerk inhoudelijke asielinformatie niet in de DRC heeft aangetroffen. Ook overigens is de commissie binnen het kader van haar opdracht, niet gebleken dat dergelijke inhoudelijke informatie door toedoen van de Nederlandse overheid aan de autoriteiten van de DRC is verstrekt. Zoals hierna zal worden aangegeven gaat het in een aantal gevallen wel om documenten, die gegevens bevatten waaruit kan worden afgeleid dat de betrokken personen in Nederland een asielprocedure hebben gevoerd. Dat blijkt dan uit de tekst, soms uit het opschrift “afdeling asiel” op het formulier, soms door het aankruisen van het woord “asiel”. In de Nederlandse regelgeving is vastgelegd dat ook het enkele gegeven dat de betrokken vreemdeling asielzoeker is geweest niet dient te worden gemeld aan autoriteiten van landen van herkomst. Gegevens die zijn verstrekt in het kader van een asielaanvraag worden vertrouwelijk behandeld. Dit is van belang voor het creëren van een klimaat van vertrouwen waarin de asielzoeker zich vrij voelt om te verklaren wat hij of zij wil. Ook moet worden voorkomen dat door openbaarmaking van bepaalde feiten het risico zou kunnen ontstaan voor de asielzoeker, dan wel zijn of haar familieleden, van moeilijkheden in het land van herkomst. De commissie is van oordeel, dat een verbod op het verstrekken van asielgerelateerde informatie duidelijk moet zijn, en dus geen aanleiding moet geven tot discussies bij de verschillende instanties die het terugkeerbeleid van de Nederlandse regering moeten uitvoeren. Over de waarde van deze, niet-inhoudelijke, asielinformatie, en het risico dat betrokkenen bij het bekend worden daarvan kunnen lopen, lopen de meningen sterk uiteen. Sommigen zien absoluut geen verschil tussen beide soorten informatie en achten het risico voor moeilijkheden voor exasielzoekers en hun familie even groot bij het bekend worden daarvan. Anderen daarentegen geven aan, dat niet-inhoudelijke informatie voor de autoriteiten van landen van herkomst op zichzelf niet of nauwelijks aanleiding geeft tot een reactie richting betrokkene(n). Dit omdat deze autoriteiten uitstekend op de hoogte zijn van het terugkeerbeleid dat door Nederland jarenlang wordt gevoerd, onder meer door de publiciteit die daarover regelmatig ontstaat. Met die wetenschap beschouwt men iedere landgenoot die gedwongen terugkeert als ex-asielzoeker, tenzij de betrokkene zelf het tegendeel aantoont.
1. Mogelijke betrokkenheid van Nederlandse overheidsorganen bij verstrekking van asielgerelateerde informatie aan autoriteiten van de DRC De commissie heeft, op haar verzoek, van de redactie van Netwerk - naar men verklaarde - , alle documenten ontvangen die Netwerk bij de Congolese autoriteiten zou hebben verkregen en die zijn gebruikt voor de uitzendingen van 21 juni en 18 oktober 2005. De commissie heeft naar de aard van
9
de documenten en de herkomst ervan een onderzoek ingesteld. Op grond daarvan acht de commissie het zeer aannemelijk, dat alle door Netwerk aan de commissie overgelegde documenten inderdaad afkomstig zijn uit de archieven van de Congolese autoriteiten. In geen van de aangetroffen documenten wordt inhoudelijke informatie over het asielverzoek van personen vermeld, bijvoorbeeld informatie over de motivering van de asielaanvraag of over de omstandigheden die de betrokken personen noodzaakten om de DRC te verlaten. Op een groot aantal van deze documenten heeft de commissie in het geheel geen asielgerelateerde informatie aangetroffen. Een aantal van deze documenten bevat informatie waaruit kan worden opgemaakt dat de in de documenten genoemde personen betrokken zijn geweest bij een asielprocedure. Daarbij valt te denken aan een een kruisje bij een vakje “asiel”, een vermelding van het feit dat betrokkene asiel heeft gevraagd, maar ook aan de vermelding van een instantie als het bureau asielzaken van de KMar of het adres van betrokkene in een asielzoekerscentrum (AZC). Bij 11 formulieren daterend van vóór 2002 met vingerafdrukken van 11 personen, behorende bij aanvragen voor een vervangend reisdocument bij de ambassade van de DRC te Den Haag, was het vakje “asiel” aangekruist . Voorts zijn relevant de navolgende documenten met betrekking tot vier vreemdelingen van Congolese nationaliteit: -
een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Rotterdam waarin vermeld wordt dat de betrokkene “een toelating als vluchteling” heeft ingediend;
-
twee zogenaamde werkbriefjes van de KMar Schiphol waarop staat vermeld dat de betrokkene een asielverzoek heeft ingediend;
-
een notitie van de zijde van de IND, waarin staat vermeld dat de betrokkene een asielaanvraag in Duitsland heeft ingediend.
-
Een notitie in het Frans waarin melding wordt gemaakt van het feit dat het asielverzoek van betrokkene is afgewezen.
Van een persoon van Senegalese nationaliteit werden de volgende documenten aangetroffen: -
een bericht van de KMar aan de IND omtrent een vrijheidsbeperkende of een vrijheidsontnemende maatregel, waaruit opgemaakt kan worden dat het dossier van de betrokkene in behandeling is geweest bij het bureau asiel van de KMar Schiphol;
-
een intakeformulier asielzoeker waarin staat vermeld dat de betrokkene asielzoeker is;
-
een proces-verbaal van overgave van deze man waarin staat vermeld dat de betrokkene overgedragen is aan het bureau asiel van de KMar Schiphol.
De door Netwerk overgelegde vingerafdrukbladen van Congolese personen zijn door de IND als bijlagen gevoegd bij de aanvraag voor vervangende reisdocumenten bij de Congolese autoriteiten. De commissie heeft vastgesteld dat het overleggen van vingerafdrukbladen in de periode 1999-2002 voor het verkrijgen van deze documenten door de DRC werd vereist. Zij heeft geconstateerd dat, hoewel men binnen de IND wist dat het betreffende onderdeel van het blad waar het woord “asiel” was aangekruist, diende te worden afgedekt, de interne controle daarop niet altijd zorgvuldig heeft plaatsgevonden. De commissie wijt dit – voor zover het deze periode betreft - mede aan onderbezetting bij het betreffende onderdeel van de IND en de geringe mate van administratieve ondersteuning. Het is de commissie gebleken dat ook na 2002, abusievelijk, vingerafdrukbladen met
10
daarop de vermelding “asiel” aan de Congolese autoriteiten zijn verstrekt. De administratie binnen de IND, die - althans tot begin 2005 - op ondeugdelijke wijze is gevoerd, maakte het niet mogelijk vast te stellen op welke schaal dit is geschied. Naar de IND de commissie heeft medegedeeld was in 2005 nog in 5 gevallen uit informatie bij de aanvraag van een vervangend reisdocument af te leiden dat betrokkene asielzoeker was geweest. Het ging hierbij om twee vingerafdrukbladen en om drie vermeldingen van een “AZC” (asielzoekerscentrum) als verblijfsadres van betrokkene Eén document betreft een rechterlijke uitspraak waarbij een persoon van Congolese nationaliteit is betrokken. In de uitspraak wordt er gewag van gemaakt dat betrokkene asiel heeft aangevraagd. De commissie heeft de betrokken persoon gehoord. De commissie heeft bij haar onderzoek geen bevestiging kunnen vinden van zijn verklaring dat het document tijdens zijn fysieke presentatie bij Congolese autoriteiten in Nederland door een medewerker van de IND zonder zijn toestemming zou zijn gekopieerd en verstrekt aan de Congolese autoriteiten. Eén ander document is afkomstig van de IND en betreft een Congolese man, van wie wordt vermeld dat hij enkele jaren geleden in Duitsland asiel heeft aangevraagd. Uit een toelichting verkregen van de zijde van de IND heeft de commissie begrepen dat dit document een rappel is, verzonden door de IND aan de ambassade van de DRC, in verband met een eerdere aanvraag voor vervangende reisdocumenten. De tekst zou een weergave zijn van hetgeen door de betrokken persoon tijdens een fysieke presentatie bij de Congolese ambassade te Den Haag zelf zou hebben verklaard. De commissie acht deze handelwijze van de IND niet gewenst, aangezien hier de schijn wordt gewekt dat de dienst zelf bij het verstrekken van asielgerelateerde informatie betrokken zou zijn geweest. De overige documenten zijn door de KMar opgesteld, hebben vooral een interne functie en zouden in de onderzochte gevallen bij de KMar moeten zijn gebleven, maar zijn niettemin in handen van de DRC gekomen. De commissie geeft in het rapport aan langs welke weg dit mogelijkerwijs is geschied: de documenten zouden abusievelijk zijn meegegeven in de enveloppe met reis- en identiteitspapieren. Voor de samenstelling van deze enveloppen moet de KMar op Schiphol verantwoordelijk worden gehouden. 2. Afspraken tussen IND en DGM De commissie heeft de aard en de mate van samenwerking tussen de Nederlandse IND en de Congolese DGM onderzocht. Hierbij werd zowel aandacht besteed aan hetgeen met de Congolese autoriteiten werd overeengekomen ten aanzien van de voorwaarden voor terugkeer, als aan de afgesproken technische en logistieke ondersteuning die de IND aan de DGM zou hebben gegeven, dan wel toegezegd. Een en ander is in het rapport nader beschreven. Enerzijds heeft de commissie begrip voor het feit, dat het maken van goede en bestendige afspraken over de uitvoering van de terugkeer naar de DRC niet eenvoudig is. Anderzijds heeft zij de indruk, dat de veelvuldige wijzigingen in de afspraken gedurende de afgelopen jaren mede het gevolg waren van de omstandigheid, dat deze afspraken op een te laag ambtelijk niveau zijn vastgesteld. Algemene afspraken over identiteits- en nationaliteitsvaststelling zouden met het betrokken land op ministerieel niveau moeten worden gemaakt, het liefst als onderdeel van een Europees terugkeerbeleid Een uitwerking van de uitvoeringsaspecten zou kunnen geschieden op het niveau
11
van een (ministerieel dan wel, op grond van een duidelijk mandaat, ambtelijk) Memorandum of Understanding. De ondersteuning aan de DGM heeft de afgelopen jaren in concreto bestaan uit de levering van eenvoudige apparatuur ter herkenning van valse documenten, een training in documentherkenning aan medewerkers van de DGM en de levering van enkele uniformstukken (broeken en overhemden) ten behoeve van DGM-personeel. Toegezegd zijn de levering van meer uniformstukken en hard- en software ten behoeve van (wederom) documentherkenning. Het leveren van ondersteuning van logistieke aard, zoals in casu aan de DRC het verstrekken van identificatieapparatuur en uniformen aan de DGM, acht de commissie in beginsel toelaatbaar. Zij beveelt wel aan te bezien in hoeverre, in overeenstemming met het Ministerie van Buitenlandse Zaken (en Ontwikkelingssamenwerking), ruimte kan worden geboden voor het verlenen van technische ondersteuning aan overheidsdiensten dan wel aan bij terugkeer betrokken nongouvernementele organisaties. Op deze wijze wordt het bieden van (technische) ondersteuning voorzien van een formeel (beleids-)kader. Daarbij zou kunnen worden afgestemd met andere Europese landen en met (internationale) nongouvernementele organisaties, zoals IOM, UNHCR, Vluchtelingenwerk Nederland of de Vereniging voor Asieladvocaten en –Juristen Nederland. 3. Gebruik van dwangmiddelen bij uitzetting (naar de DRC) Bij haar onderzoek naar de toepassing van geweld- of dwangmiddelen bij uitzetting van Congolese vreemdelingen heeft de commissie geen bevestiging gevonden van hetgeen door twee anoniem gebleven Congolese overheidsfunctionarissen in de uitzending van Netwerk op 23 juni 2005 is verklaard. Zij spraken over mishandeling en drogering van Congolezen bij hun verwijdering. Naar aanleiding van en in overeenstemming met de aanbevelingen uit het rapport van de Commissie Van den Haak uit 1993 is een aantal hulpmiddelen ten behoeve van de uitzetting van vreemdelingen ontwikkeld. Met het gebruik van deze middelen wordt beoogd te voorkomen dat verzet tegen de uitzetting loont en tot uitstel, of wellicht zelfs afstel, van de uitzetting leidt. Daarnaast wordt beoogd de veiligheid van de vreemdeling, zijn begeleiders, de overige passagiers en het vliegtuig te waarborgen. Met ingang van 2004 zijn deze vrijheidsbeperkende middelen, en de aanwending daarvan, van een uitdrukkelijke rechtsbasis voorzien door opneming ervan in de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar. De commissie concludeert dat in de door haar onderzochte gevallen waarin door ambtenaren van de KMar van geweldmiddelen gebruik werd gemaakt, werd voldaan aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit. Zij wijst voorts op de waarnemingen en aanbevelingen die terzake door de, inmiddels opgeheven, Commissie van Toezicht Detentieplaatsen District KMar Schiphol in 2003 zijn gedaan. Tevens concludeert zij, dat het registreren van gebeurtenissen waarbij van geweldmiddelen gebruik moet worden gemaakt, verbetering behoeft. Onafhankelijk toezicht. Zeer recent is een commissie ingesteld die toezicht moet houden op de handelingen, waaronder het gebruik van dwangmiddelen, die de KMar in het kader van uitzetting verricht. De detentiecentra, waar vreemdelingen in afwachting van hun uitzetting verblijven, kennen commissies van toezicht.
12
Eenduidig en onafhankelijk toezicht op het handelen van alle betrokken diensten, niet alleen op het punt van toepassing van dwangmiddelen maar ook op alle andere handelingen in het gehele proces van uitzetting en de voorbereiding daarvan, ontbreekt. De commissie beveelt dan ook aan het toezicht op het gehele proces te versterken. Overig onderzoek De commissie heeft zich in het kader van haar onderzoek eveneens beziggehouden met de wet- en regelgeving, de terugkeerprocedure en de instanties die een rol spelen in het proces van terugkeer. De commissie constateert, dat de regelgeving op zichzelf waarborgen inhoudt die zijn gericht op een evenwichtige beoordeling van asielverzoeken. Het voorziet in een beoordelingskader, waarin zowel in het algemeen als ten aanzien van de DRC algemene informatie (algemene ambtsberichten, “Terms of reference”, asielbeleid) en specifieke informatie (individuele ambtsberichten, gegevens van de asielzoeker zelf) een rol spelen, met een toetsingsmogelijkheid van de uiteindelijke beslissing door de rechter, ook ten aanzien van de vraag of de verwijdering van betrokkene verantwoord is. Het rapport bevat een overzicht van de aantallen asielaanvragen van Congolezen en de verleende asielvergunningen in de afgelopen jaren. Teneinde het bestaande onbegrip en (daardoor) wantrouwen bij personen en organisaties tegen te gaan, beveelt de commissie de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie aan het asiel- en terugkeerbeleid transparanter te maken, bijvoorbeeld door regelmatig gesprekken te voeren met betrokken (non)gouvernementele organisaties en het zo veel mogelijk openbaar maken van de toepasselijke regelgeving. De commissie is van oordeel dat het verbod op het verstrekken van asielgerelateerde informatie op zichzelf voldoende in de regelgeving is opgenomen. Wel constateert zij, dat dit verbod op verschillende plaatsen is uitgewerkt, maar ten aanzien van de IND niet op een expliciete wijze is verankerd. De commissie beveelt aan het verbod (bijvoorbeeld in de Vreemdelingencirculaire) als algemeen beginsel vast te leggen. Door de verschillende diensten en onderdelen daarvan wordt frequent informatie uitgewisseld, zowel schriftelijk als langs digitale weg. Dit gebeurde – althans in de door de commissie onderzochte periode – niet altijd correct, sommige gegevens werden onjuist of onvolledig overgedragen of overgenomen. Ook werd niet altijd vastgelegd welke informatie, hetzij in kopie, hetzij in origineel aan anderen werd verstrekt. De commissie constateert voorts dat de meeste diensten beschikken over een eigen, zelfstandig functionerend geautomatiseerd systeem, hetgeen de informatieuitwisseling niet optimaal maakt(e). Een belangrijke verbetering kan daarbij zijn een spoedige en volledige implementatie van de zogenaamde Basisvoorziening Vreemdelingen (BVV) waarmee een gemeenschappelijk gegevensgebruik en gemeenschappelijke informatievoorziening wordt beoogd. De commissie onderschrijft de recente aanbevelingen van de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACVZ) en de Algemene Rekenkamer, om te komen tot betere samenwerking tussen de diensten die tezamen de zogenaamde terugkeer- of verwijderingsketen vormen. Hiertoe heeft de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie inmiddels ook besloten. De commissie adviseert in het algemeen, maar in het bijzonder bij de opleidingen, bijzondere aandacht te besteden aan de momenten in het proces van terugkeer waarbij contacten met buitenlandse overheidsinstanties plaatsvinden, bijvoorbeeld de aanvraag van vervangende
13
reisdocumenten, de presentatie bij buitenlandse immigratieautoriteiten en het escorteren van exasielzoekers naar hun land van herkomst. Juist in deze fasen van het terugkeerproces is de kans op het (onbedoeld) verstrekken van asielgerelateerde informatie het grootst. De commissie bepleit een actievere rol van de Nederlandse overheid bij presentaties van vreemdelingen bij de autoriteiten van het land van herkomst. Zo moet de vreemdeling tevoren uitdrukkelijk worden verteld wat, en wat niet, de bedoeling van een dergelijke presentatie is. Te overwegen valt voorts de aanwezigheid van Nederlandse ambtenaren bij de presentaties, en mogelijk van derden, (opnieuw) te bezien. Indien een ambtenaar aanwezig blijft is het, om zicht te houden op de gang van zaken tijdens presentaties, naar het oordeel van de commissie gewenst dat door de Nederlandse ambtenaar van elke presentatie een rapport wordt opgemaakt, waarin wordt vermeld welke gegevens zijn verstrekt door de Nederlandse overheid teneinde een vervangend reisdocument te verkrijgen voor de verwijdering van een uitgeprocedeerde asielzoeker uit Nederland. De commissie beveelt aan om de documenten die in het kader van een uitzetting worden meegegeven, hetzij aan de escortecommandant van de KMar, hetzij aan de gezagvoerder van het vliegtuig waarmee wordt gereisd, te doen vergezellen van een checklist en van een korte schriftelijke aanwijzing hoe met de documenten te handelen. Na terugkeer in ons land zou de escortecommandant in zijn escorterapport moeten vermelden welke documenten door hem zijn overgedragen aan de buitenlandse autoriteiten en welke weer door hem zijn ingeleverd. Tot slot De commissie formuleert naar aanleiding van haar onderzoek een groot aantal conclusies en vermeldt in haar rapport in totaal 19 aanbevelingen. Zij verwijst voor een volledig overzicht gaarne naar hoofdstuk 8 van het rapport. De commissie stelt met voldoening vast dat een aantal aanbevelingen van de commissie al aandacht krijgen, al dan niet in Europees verband. Genoemd zijn het voornemen om tot één Terugkeerorganisatie te komen, waarbij de persoon van de vreemdeling centraal staat, het verzoek van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie aan de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACVZ) om een advies uit te brengen over de wijze waarop de kwaliteit kan worden verbeterd van de landeninformatie, waarop het landengericht en categorale asielbeleid is gebaseerd, en de verbetering van de administratieve organisatie van en het inbouwen van extra waarborgen in het terugkeerproces binnen de IND. Tenslotte wil de commissie haar waardering uitspreken voor de medewerking die zij heeft gekregen van de KMar, de IND, de DJI, de politie het Ministerie van Buitenlandse Zaken, Vluchtelingenwerk Nederland (VVN), het Centrum voor documentatie en informatie inzake de Democratische Republiek Congo (DocuCongo), de Vereniging van Asieladvocaten en Juristen Nederland en andere personen en partijen. De commissie spreekt tevens haar waardering uit voor het moeilijke werk dat de betrokken overheidsinstanties - in het bijzonder de medewerkers van de IND en de KMar - en nongouvernementele organisaties op het terrein van terugkeer verrichten.
14
HOOFDSTUK 1
Inleiding 1.1 De aanleiding voor de instelling van de commissie In Nederland bevindt zich een groot aantal vreemdelingen dat geen recht heeft op verblijf en de plicht heeft Nederland te verlaten. Voor een deel betreft het vreemdelingen die zijn uitgeprocedeerd na de afwijzing van hun verzoek om toelating, waaronder asielzoekers. Voor een ander deel betreft het vreemdelingen die nooit een aanvraag tot toelating hebben ingediend maar hier illegaal verblijven. De inzet van het Nederlands terugkeerbeleid is de terugkeer van reeds aanwezige en toekomstige uitgeprocedeerden en andere niet rechtmatig verblijvende personen naar hun land van herkomst of een veilig derde land. Het terugzenden van vreemdelingen naar de Democratische Republiek Congo (DRC) is de laatste jaren regelmatig onderwerp geweest van publiek debat. Zowel over de terugkeer als zodanig, als over de wijze waarop die gestalte krijgt, zijn bij belangengroepen, in de pers en in het parlement vraagtekens geplaatst. Daarin stonden twee onderwerpen centraal: de behandeling van terug te zenden Congolezen door de Nederlandse overheid en de veiligheid van hen nadat de terugzending is geëffectueerd. Al in augustus 2003 worden in de Tweede Kamer vragen gesteld onder meer over het mogelijk doorspelen van gegevens uit asieldossiers aan de Congolese overheid. De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie (V&I) antwoordt dat de Nederlandse Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) aan de autoriteiten in het land van herkomst nimmer aan het asielrelaas gerelateerde gegevens van een vreemdeling aan de autoriteiten van het land van herkomst verstrekt, dus ook geen gegevens over het vluchtmotief van de betrokkene1. In vragen die na augustus 2003 worden gesteld, wordt vooral een risico voor de vreemdeling gezien in de samenwerking die bestaat tussen de IND en de Congolese Direction Générale de Migration (DGM) in de vorm van een in 2002 afgesloten Memorandum of Understanding (MoU). Sommigen beschouwen deze laastgenoemde dienst niet zozeer als een immigratie- als wel als een veiligheidsdienst. De actualiteitenrubriek Netwerk wijdt op 10 februari 2005 een uitzending aan terugkeer naar de DRC. Gesteld wordt dat door Nederland wel degelijk gegevens uit asieldossiers aan de Congolese immigratieautoriteiten worden verstrekt, en wel in de vorm van het rapport van het nader gehoor van ex-asielzoekers. Het rapport van nader gehoor bevat een weergave van het asielrelaas van een asielzoeker. De minister stelt hierop in de beantwoording van Kamervragen van de leden De Wit (SP), De Vries (PvdA), Lambrechts (D66), Vos (GroenLinks) en Huizinga-Heringa (ChristenUnie) van 11 februari 2005 2dat het verstrekken van informatie aan de DGM zich beperkt tot het verstrekken van informatie in het kader van een onderzoek naar de vaststelling van de identiteit en nationaliteit. Tevens stelt de minister in haar antwoord dat aan de Congolese autoriteiten geen inzicht wordt
1
2
TK 2003-2004, aanhangsel Handelingen, 39-40. TK 2004-2005, aanhangsel Handelingen, 1925.
15
gegeven in het rapport van het nader gehoor en dat ook geen informatie uit het rapport van het nader gehoor wordt verstrekt. De minister stelt dat het rapport door de Vreemdelingenpolitie (VP) wordt aangeleverd bij de Unit Facilitering Terugkeer (UFT) van de IND. Het dient de interne voorbereiding van de verwijdering in een zogenoemd vooronderzoek door de UFT. In een Kamerdebat op 23 februari 2005, naar aanleiding van de genoemde Netwerkuitzending herhaalt de minister dit standpunt en voegt daaraan toe dat “door de IND-medewerker aan de Congolese autoriteiten niets anders kenbaar gemaakt [wordt] dan dat de vreemdelingen in kwestie geen rechtmatig verblijf [heeft]”3. De DGM wordt, op basis van het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van juni 2004, door de minister niet beschouwd als een veiligheidsdienst, maar als een dienst waarvan de primaire taken liggen op het gebied van immigratie en grensbewaking. Als zodanig zou de DGM, volgens de minister, taken vervullen die overeenkomen met de taken van de Nederlandse IND en Koninklijke Marechaussee (KMar) en zou deze dienst voor de IND de meest aangewezen samenwerkingspartner zijn4. Op 21 juni 2005 vindt wederom een uitzending van Netwerk plaats over terugkeer naar de DRC. In deze uitzending worden geen rapporten van het nader gehoor getoond, maar wel andere documenten die suggereren, dat aan de DGM vertrouwelijke gegevens zijn verstrekt van uitgeprocedeerde asielzoekers uit de DRC. Ook wordt gesteld, dat uit Nederland uitgezette exasielzoekers bij terugkeer in de DRC zouden worden ondervraagd en mishandeld door de Congolese autoriteiten, in het bijzonder door ambtenaren van de DGM en de inlichtingendienst Agence Nationale des Reseignements (ANR). Congolese ambtenaren tenslotte geven aan dat vanuit Nederland in Kinshasa arriverende landgenoten tijdens de reis zouden zijn mishandeld. De dag daarop kondigt de minister de instelling van een commissie aan, die naar de bevindingen van Netwerk een onafhankelijk onderzoek moet instellen. Doel daarvan is de in de uitzending van 21 juni gestelde beweringen van Netwerk te verifiëren en met name de beschuldiging te onderzoeken van het verstrekken, door Nederlandse overheidsinstanties,van vertrouwelijke informatie uit asieldossiers aan de DGM. Voor wat betreft de status en taken van de DGM en de beschuldiging dat terugkeerders uit Nederland in de DRC mishandeld zouden worden, heeft de minister haar ambtgenoot van Buitenlandse Zaken om een nader ambtsbericht gevraagd. Hangende de bespreking van de resultaten van het onderzoek van de commissie in de Tweede Kamer zegt de de minister op 23 juni de Tweede Kamer toe, de uitzetting van uitgeprocedeerde asielzoekers naar de DRC op te schorten. Bij brief van 8 juli 2005, nr. 5363353, heeft de Minister voor Ven I het instellingsbesluit aan de Tweede Kamer doen toekomen. Netwerk komt op 18 oktober 2005 met een nieuwe uitzending, waarin wederom, zij het uit een andere periode, documenten werden getoond waaruit zou blijken dat de Congolese overheid door toedoen van Nederland over asielgerelateerde gegevens zou beschikken. De minister heeft de commissie daarop ook naar deze documenten onderzoek te doen. Daartoe heeft de minister het
3 4
TK, 2004-2005, 51 Debatten van 23 februari 2005 en 23 juni 2005, alsmede in de brief aan de Tweede Kamer van 1 juni 2005.
16
instellingsbesluit van de commissie aangepast. De wijziging van het instellingsbesluit is op 2 december 2005 gepubliceerd.5 1.2 De taak van de commissie Blijkens het instellingsbesluit van 8 juli 2005 heeft de commissie tot taak een onafhankelijk feitenonderzoek in te stellen naar het handelen van de Nederlandse overheid in het kader van de, door de actualiteitenrubriek Netwerk genoemde, uitzettingen naar de DRC. De commissie beziet ten aanzien van deze uitzettingen: -
de feitelijke gang van zaken;
-
de mogelijke verstrekking van vertrouwelijke gegevens aan de Congolese autoriteiten;
-
de technische ondersteuning die door de Nederlandse overheid aan de Congolese autoriteiten is geboden in verband met terugkeer.
Naar aanleiding van de uitzending van Netwerk van 18 oktober 2005, is het instellingsbesluit aangepast. Artikel 2 van het instellingbesluit zoals gewijzigd per 4 december 2005 luidt: “1. De commissie stelt een onafhankelijk feitenonderzoek in naar het handelen van de Nederlandse overheid in het kader van de uitzettingen naar de Democratische Republiek Congo in de periode 1999 tot heden, zoals aan de orde gesteld in de uitzendingen van Netwerk op 21 juni en 18 oktober 2005. 2. De commissie beziet ten aanzien van deze uitzettingen: - de feitelijke gang van zaken; - de mogelijke verstrekking van vertrouwelijke gegevens aan de Congolese autoriteiten; - de verlening van technische ondersteuning door de Nederlandse overheid aan de Congolese autoriteiten in verband met terugkeer.”6 De commissie heeft het wenselijk geacht de reikwijdte van het door haar in te stellen onderzoek nader te preciseren. Gelet op het instellingsbesluit heeft de commissie de reikwijdte van het onderzoek als volgt afgebakend. 1.
De feitelijke gang van zaken zal worden bezien vanaf het moment dat de betrokken vreemdeling de toegang tot Nederland wordt geweigerd, respectievelijk vanaf het moment waarop er een onherroepelijk besluit is dat de vreemdeling zal worden uitgezet. Ten aanzien van de afspraken die zijn gemaakt met de DRC, respectievelijk de toezeggingen die zijn gedaan inzake de technische ondersteuning, wordt als begin van het onderzoek gekozen het (eerste) overleg met dat land inzake het overeengekomen MoU (2002). De mogelijke verstrekking van asielgegevens wordt, aan de hand van hetgeen in Netwerk is betoogd, bezien van 1999 tot heden.
2.
De commissie zal zich, achtereenvolgens, richten op de volgende vragen: •
Constateert de commissie tekortkomingen in de terugkeerregelgeving/procedure/instructies of biedt de huidige regelgeving/procedure/instructies terzake voldoende waarborgen? Kunnen
5 6
Stc 2005 nr 235 Stc 2005 nr 235
17
aanbevelingen worden gedaan, zodat het risico dat de bedoelde gegevens toch in het bezit van het land van herkomst komen, tot een minimum worden teruggebracht? •
Is er door de Nederlandse overheid technische ondersteuning aan de Congolese autoriteiten aangeboden en zo ja, waaruit bestaat deze? Is deze ondersteuning ook daadwerkelijk geleverd? Is er sprake geweest van een toezegging, respectievelijk feitelijke levering van uniformen?
•
Onder welke omstandigheden worden de afgewezen asielzoekers daadwerkelijk en onder dwang van de Nederlandse overheid naar de DRC gebracht? Is er gedurende de feitelijke uitzetting naar hun land van herkomst sprake van slechte omstandigheden? Worden zij geslagen of gedrogeerd?
•
Zijn er vertrouwelijke, asielgerelateerde gegevens in het bezit van de autoriteiten in de DRC gekomen? Zo ja, hoe is dat dan gebeurd?
In het bovengenoemde instellingsbesluit omvat “de feitelijke gang van zaken” naar de mening van de commissie de procedure die leidt tot uitzetting, dan wel verwijdering, van vreemdelingen naar de DRC. Het bleek de commissie namelijk al snel, dat onderzoek naar de documenten alleen zeer beperkt antwoord zou kunnen geven op de vele vragen die in de verschillende uitzendingen van Netwerk en tijdens het daaropvolgende debat in de Tweede Kamer op 23 juni 2005 zijn gesteld. De documenten vormen, elk voor zich, als het ware ijkpunten in procedures die uiteindelijk tot de daadwerkelijke uitzetting of verwijdering, dan wel het voornemen daartoe, hebben geleid. De commissie heeft dan ook tevens deze “onderliggende” procedures in haar onderzoek betrokken, voor zover van belang voor het beantwoorden van de door de commissie gestelde onderzoeksvragen. Bij “de mogelijke verstrekking van vertrouwelijke gegevens” zou het specifiek gaan om documenten betreffende de Nederlandse asiel- en/of terugkeerprocedure van een aantal personen. Uit de documentatie die Netwerk, op verzoek van de commissie, alsmede uit eigen beweging, heeft overgelegd, bleek dat het hier ging om een aangekruist vakje “asiel” op zogenoemde vingerafdrukbladen van elf personen, en om meerdere andersoortige documenten uit de IND- en KMar-dossiers van een vijftal personen, waaruit zou kunnen worden afgeleid dat zij op enig moment betrokken zijn geweest bij een asielprocedure. Deze personen zijn de heren Elhadji S, Jean-Marie M, Bomolo L, Lombi B en Richard Z.B.7 De commissie heeft geen onderzoek gedaan naar de vraag, of het verantwoord is of is geweest dat vreemdelingen uit de DRC naar hun land van herkomst worden of zijn teruggezonden. Dit geldt zowel in algemene zin als in de gevallen van de onderzochte verwijderde personen. De commissie heeft evenmin onderzoek gedaan naar de vraag of de DGM beschouwd moet worden als een immigratiedienst, of (ook) als een veiligheidsdienst, en wat van een dergelijke vaststelling de gevolgen zouden kunnen zijn. De commissie is van oordeel dat ook deze aspecten buiten het kader van haar opdracht vallen. In hoofdstuk 2 wordt hier nader op ingegaan. De commissie heeft immers een feitenonderzoek verricht, gebaseerd op enkele concrete gevallen. Het onderzoeksgebied van de
7
Gelet op het feit dat het hier gaat om privacygevoelige persoonsgegevens, heeft de commissie ervoor gekozen in het benoemen van de personen in dit rapport te volstaan met het vermelden van de voornaam en de initiaal van de achternaam.
18
commissie bestrijkt de praktijk van de uitzetting, dan wel verwijdering. In de onderzochte gevallen zijn de besluiten tot uitzetting/verwijdering in een eerder stadium reeds genomen, overeenkomstig destijds bestaand beleid, en, in de zaken L en M, ook door de onafhankelijke rechter getoetst. Het voert, gelet op de strekking van de opdracht aan de commissie, te ver om ook deze besluiten als zodanig te onderzoeken. Een discussie over de DRC als “veilig land” dient volgens de commissie binnen het kader van het algemeen ambtsbericht, dat door het Ministerie van Buitenlandse Zaken ook over de DRC periodiek wordt gemaakt, te worden gevoerd8. Het onderwerp is uitdrukkelijk aan de orde gesteld in het nieuwe ambtsbericht over de DRC, dat door dit ministerie is opgesteld. Enkele personen en organisaties hebben in hun verklaringen voor de commissie ook aan de veiligheidssituatie in de DRC nadrukkelijk aandacht willen schenken. De commissie acht het daarom passend om in het rapport tot uitdrukking te brengen, dat haar is gebleken dat over de veiligheidssituatie in de DRC verschillend wordt gedacht. Op 1 december 2005 heeft Netwerk wederom een uitzending gewijd aan de terugkeer van uitgeprocedeerde asielzoekers naar de DRC. In deze uitzending werd onder meer aandacht geschonken aan de veiligheidsituatie van uitgeprocedeerde asielzoekers na terugkeer in de DRC. 1.3 De opzet van dit rapport De commissie heeft, allereerst, in hoofdstuk 2 aan de hand van haar opdracht en hetgeen de afgelopen jaren over het onderwerp is gezegd en geschreven, haar werkterrein nader bepaald. Hoofdstuk 3 handelt over de toepasselijke wet- en regelgeving, als mede het hierop gebaseerde beleid (het terugkeerbeleid). Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 kort de zogenaamde vreemdelingenketen beschreven, voorzover deze relevant is voor het in deze keten plaatsen van de verschillende aangetroffen documenten. In hoofdstuk 5 komt de samenwerking tussen Nederland en de DRC op het gebied van terugkeer aan de orde. Hoofdstuk 6 behandelt het onderwerp dwangmiddelen bij uitzetting, waarna in hoofdstuk 7 verslag wordt gedaan van het onderzoek naar de door Netwerk verkregen documenten vanuit het gezichtspunt van de personen op wie deze documenten betrekking hebben. De hoofdstukken 3 tot en met 7 bevatten elk bevindingen, conclusies en zo nodig aanbevelingen. Het rapport besluit met hoofdstuk 8, waarin bevindingen, conclusies en aanbevelingen uit de voorafgaande hoofdstukken op een rij zijn gezet. 1.4 De werkwijze van de commissie De commissie heeft allereerst aan de hoofdredactie van Netwerk verzocht alle documenten die men in bezit had aan de commissie te overleggen. Netwerk was niet bereid de commissie informatie te verstrekken over haar werkwijze en over haar bronnen, maar heeft de commissie op drie momenten voorzien van de documenten, waarvan zij stelde dat zij de basis vormden voor de uitzendingen van 21 juni en 18 oktober 2005. Netwerk heeft de commissie bovendien voorzien van een aantal bewijsstukken, waaruit blijkt dat een redacteur van het programma de DRC heeft bezocht. De commissie heeft bij de IND, de KMar, de politie, de Dienst Justitiële Instellingen (DJI) en de KLM informatie over S, M, L, B en Z. B. opgevraagd en verkregen. De commissie heeft zich zodoende met betrekking tot de vier onderzochte personen een goed beeld kunnen vormen van alle relevante feiten en omstandigheden. Daarnaast heeft de commissie een groot aantal betrokken personen gehoord. Een geanonimiseerd overzicht van de gehoorde personen is in bijlage VI bij dit rapport 8
TK, Vertrouwelijke gegevens asielzoekers, 23 juni 2005, TK 95-5728
19
gevoegd. De commissie hanteerde bij de gehoren een protocol, waarmee door alle gehoorde personen is ingestemd.9 Een van de bepalingen in dit protocol was, dat uitspraken van een gehoorde persoon niet in een tot deze persoon herleidbare vorm in dit eindrapport zouden worden vermeld. Ook heeft de commissie aan een aantal personen en organisaties schriftelijke vragen voorgelegd. Zie ook hiervoor bijlage VI. Ook deze antwoorden zijn bij het onderzoek betrokken. De door de gehoorden geaccordeerde verslagen van gehoren, alsmede de schriftelijke beantwoording van de gestelde vragen, bevinden zich in het archief van de commissie op het Ministerie van Justitie. Van de door Netwerk genoemde Congolezen kon de heer L, bijgestaan door zijn raadsman, door de commissie worden gehoord. De commissie heeft ook de anonieme ex-asielzoeker “Pierre”, vergezeld van zijn raadsvrouwe, kunnen horen. De anonieme getuige “Yvette” verblijft waarschijnlijk in de DRC en kon, ondanks diverse inspanningen, niet worden gevonden. De laatste door Netwerk geïnterviewde persoon die anoniem wenste te blijven, “Josette”, was, ondanks een uitnodiging van de commissie en een positief advies van onder andere haar raadsvrouwe, op het laatste moment niet bereid om voor de commissie te verschijnen. Met de heren S en M, evenals de in de Netwerkuitzending verschenen Congolese ambtenaren, heeft de commisse geen contact kunnen leggen. Om zich op de hoogte te stellen van de omstandigheden ter plaatse, en ter verificatie van hetgeen tijdens hoorzittingen aan de commissie is gemeld, heeft de commissie bezoeken afgelegd aan het Uitzetcentrum (Uc) op het terrein van Rotterdam Airport en de KMar op de luchthaven Schiphol. De commissie heeft na ampele overweging besloten niet zelf onderzoek te verrichten in de DRC. In Nederland kon een uitvoerig en vruchtbaar gesprek worden gevoerd met de, alhier op bezoek zijnde, Nederlandse ambassadeur in de DRC. Daarnaast heeft de commissie schriftelijke vragen geformuleerd die door tussenkomst het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Nederlandse ambassade te Kinshasa, voorgelegd konden worden aan enkele functionarissen van de DGM. De commissie had voorts een gesprek met diplomaten van de Congolese ambassade te Den Haag De vragen van de commissie konden op deze wijze afdoende worden beantwoord. 1.5 De van Netwerk ontvangen documenten De commissie heeft, naar aanleiding van een door haar gedaan verzoek, van de redactie van Netwerk op 31 augustus en 30 september 2005 documenten ontvangen die Netwerk volgens eigen zeggen vanuit de Congolese autoriteiten zou hebben verkregen. Op 1 november heeft Netwerk de commissie op eigen initiatief additionele documenten doen toekomen. Deze documenten zijn gebruikt voor de uitzendingen van 21 juni en 18 oktober 2005. Een aantal van deze documenten bevat informatie waaruit kan worden opgemaakt dat de in de documenten genoemde personen betrokken zijn geweest bij een asielprocedure. Daarbij valt te denken aan een een kruisje bij een vakje “asiel”, een vermelding van het feit dat betrokkene asiel heeft gevraagd, maar ook aan de vermelding van een instantie als het bureau asielzaken van de KMar of het adres van betrokkene in een asielzoekerscentrum (AZC). In geen van de aangetroffen documenten wordt inhoudelijke informatie over het asielverzoek van personen vermeld, 9
Het protocol is opgenomen als bijlage VII van dit rapport.
20
bijvoorbeeld informatie over de motivering van de asielaanvraag of over de omstandigheden die de betrokken personen noodzaakten om de DRC te verlaten. Een aantal andere documenten bevat niet dergelijke asielgerelateerde informatie.Voor een gedeelte zijn dit documenten die uitsluitend bedoeld zijn voort intern gebruik binnen de Nederlandse overheid. Daarvan kan worden gezegd dat het op zijn minst merkwaardig is dat deze zich in handen van de Congolese autoriteiten bevinden. Dat geldt ook voor enkele documenten met een privékarakter, kennelijk persoonlijk bezit van de betrokken vreemdeling. Voor wat betreft een ander gedeelte van de door Netwerk overgelegde documenten is het echter conform de regels dat zij in het bezit van de Congolese autoriteiten zijn. Een categorie documenten die separaat dient te worden bezien, betreft de zogenaamde “Airline Notifications”. De informatie daarin is weliswaar niet asielgerelateerd, maar gesteld is dat ook deze documenten niet aan de autoriteiten van de landen van herkomst worden verstrekt. De reden hiervoor is dat op de “Airline Notification” persoonsgegevens worden vermeld - waaronder soms strafrechtelijke - die uitsluitend bestemd zijn voor de gezagvoerder van de luchtvaartmaatschappij waarmee een te verwijderen persoon wordt vervoerd. Een inventarisatie van de verstrekte documenten levert het volgende op: a.
Documenten die asielgerelateerde informatie bevatten
-
elf formulieren met vingerafdrukken van elf personen, behorende bij aanvragen voor een Laissez-Passer (LP) bij de ambassade van de DRC te Den Haag, waarop het vakje “asiel” is aangekruist (periode 1999-2001);
-
een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Rotterdam (uit 2004) ten name van de heer Bomolo L, waarin vermeld wordt dat de betrokkene “een toelating als vluchteling” heeft ingediend;
-
een bericht aan de IND omtrent een vrijheidsbeperkende of een vrijheidsontnemende maatregel, ten name van genoemde heer S (2004), waaruit opgemaakt kan worden dat het dossier van de betrokkene in behandeling is geweest bij bureau asiel van de KMar Schiphol;
-
een intakeformulier asielzoeker van de Kmar Schiphol, ten name van de heer S (2004), waarop staat vermeld dat de betrokkene asielzoeker is;
-
een proces-verbaal van overgave van een vreemdeling (de heer S) (2004), waarin staat vermeld dat de betrokkene door de KMar grensbewaking overgedragen is aan de “afdeling asiel” van de KMar Schiphol;
-
twee zogenaamde werkbriefjes van de KMar Schiphol, ten name van de heer Jean Marie M (2004), waarop staat vermeld dat de betrokkene een asielverzoek heeft ingediend;
-
een interne notitie in het Frans van de zijde van het Ministerie van Justitie (ongedateerd, vermoedelijk uit 2001) aan de ambassade van de DRC in zake van de heer Lombi B, waarin staat vermeld dat de betrokkene een asielaanvraag in Duitsland heeft ingediend.
-
een notitie van onbekende herkomst in het Frans inzake de heer Z.B., waarin vermeld staat dat betrokkene asiel is geweigerd (en met erop de handgeschreven notitie “ transmetre à l’ANR pour competence.”)
21
b. Documenten die geen asielgerelateerde informatie bevatten Documenten met een “intern” karakter: -
een “werkbriefje t.b.v. grens”, opgemaakt door de KMar Schiphol, brigade centrale vreemdelingenzaken falsificaten, ten name van genoemde heer S (2004);
-
een formulier “Op te halen vreemdeling i.v.m. uitreis”, ten name van genoemde heer M (2004);
-
een formulier “Op te halen vreemdeling i.v.m. uitreis”, ten name van de heer Richard Z. B (2000);
-
een werkbriefje van de KMar Schiphol, ten name van genoemde heer Z. B (2000);
-
een formulier “ticket window – travel booking” voor 1 vlucht (enkele reis) van Amsterdam via Nairobi naar Kinshasa op 19 juli 2000 (vermoedelijk genoemde heer Z. B);
-
een formulier “ticket window – travel booking” voor 1 vlucht van Amsterdam via Nairobi naar Kinshasa v.v. op 19 juli 2000, retour op 20 juli 2000 ten behoeve van een KMar-escorte van genoemde heer Z.B;
-
een “intern memo” van de KMar Schiphol, met als onderwerp “achtergebleven paspoort”, ten behoeve van genoemde heer Z. B (2000);
-
een “Voorblad ten behoeve van IND, district Noord-Oost, Laissez Passers kamer”, opgemaakt door de Regiopolitie Noord & Oost Gelderland ten behoeve van de heer B (2000);
-
één vingerafdrukkenblad waarop aangekruist het vakje “Vreemdelingenwet” en het vakje “misdrijf”.
Documenten zonder asielgerelateerde informatie en zonder “intern” karakter: -
acht zogenaamde EU-staten;
-
een brief van de IND gericht aan de Congolese ambassade te Den Haag, met bijlagen, waarin LP’s voor in totaal 11 personen worden aangevraagd (2001);
-
een brief van de IND gericht aan de Congolese ambassade te Den Haag, waarin een LP wordt aangevraagd (2000);
-
zeventien (deels niet complete) “Déclarations concernant la nationalité”;
-
twee formulieren met vingerafdrukken van vier personen, behorende bij aanvragen voor een LP bij de ambassade van de DRC te Den Haag, waarop het vakje “Vreemdelingenwet” is aangekruist;
-
vier identiteitsdocumenten;
-
negen documenten van Congolese origine;
-
een bewijs van ontvangst ex. artikel 116 van het Wetboek van Strafvordering, opgemaakt door de KMar Schiphol, brigade centrale vreemdelingenzaken falsificaten, ten name van genoemde heer S (2004).
Documenten kennelijk uit het privé-bezit van vreemdelingen: -
een samenlevingsovereenkomst ten name van genoemde heer L (2002);
-
een akte van geboorte van de zoon van de partner van genoemde heer L (2001);
-
een latere vermelding van erkenning van deze zoon door genoemde heer L (2002).
22
c.
Airline Notifications
-
11 “Airline Notifications” (alle uit 2004).
De commissie heeft gemeend ook niet-asielgerelateerde documenten waar nodig bij haar onderzoek te moeten betrekken. Het is de commissie namelijk gebleken, dat van sommige personen een gedeelte van een over hen aangelegd dossier in handen van de Congolese autoriteiten is gekomen. Over deze personen zijn zowel documenten met asielgerelateerde, als documenten met nietasielgerelateerde informatie aangetroffen. Door al deze documenten gezamenlijk te beschouwen was het mogelijk bij benadering aan te geven in welke fase van de verschillende procedures de documenten in handen van de Congolese autoriteiten zouden kunnen zijn gevallen. Daarnaast zou de commissie uit het onderzoek naar deze documenten wellicht enkele conclusies kunnen trekken en aanbevelingen kunnen doen met betrekking tot de achter deze documenten liggende procedures zelf. Tenslotte heeft de commissie bij haar onderzoek volledige medewerking gekregen van de KMar, de IND, de DJI, de politie het Ministerie van Buitenlandse Zaken, Vluchtelingenwerk Nederland (VVN), het Centrum voor documentatie en informatie inzake de Democratische Republiek Congo (DocuCongo), de Vereniging van Asieladvocaten en Juristen Nederland en andere personen en partijen. De commissie spreekt haar waardering uit voor het moeilijke werk dat betrokken overheidsinstanties - in het bijzonder de medewerkers van de IND en de KMar - en nongouvernementele organisaties op het terrein van terugkeer verrichten.
23
24
HOOFDSTUK 2
De voorgeschiedenis 2.1 Inleiding Teneinde zich een beeld te vormen van het terrein waarbinnen zij haar onderzoek dient te verrichten, heeft de commissie allereerst getracht de gebeurtenissen die direct voorafgingen aan haar instelling in kaart te brengen. Er zijn enkele momenten geweest die de loop van de gebeurtenissen hebben bepaald: de televisie-uitzending van Netwerk van 10 februari 2005, het hierop volgende Kamerdebat van 23 februari, de Netwerkuitzending van 21 juni en het naar aanleiding daarvan gehouden Tweede Kamerdebat op 23 juni. Ook na de instelling van de commissie heeft Netwerk in een uitzending op 18 oktober 2005 wederom bericht over de problematiek rondom uitzettingen van ex-asielzoekers naar de DRC. De aandacht van het parlement, maar ook van enkele betrokken nongouvernementele organisaties en personen in de samenleving heeft zich met name gericht op een vijftal onderwerpen: -
is de DRC te beschouwen als een voldoende veilig land voor het terugzenden van vreemdelingen, met name ex-asielzoekers?
-
wat is de status en wat zijn de taken van de DGM, en is deze dienst door Nederland als een betrouwbare samenwerkingspartner op uitvoeringsniveau te beschouwen?
-
wat behelzen de afspraken met betrekking tot uitzetting van Congolezen naar de DRC die in de loop der tijd tussen de IND en de DGM zijn gemaakt?
-
zijn bij uitzettingen naar de DRC dwangmiddelen toegepast en wat is de aard en de omvang daarvan?
-
is de Nederlandse overheid betrokken geweest bij het verstrekken van asielgerelateerde informatie aan autoriteiten van de DRC?
2.2 Is de DRC veilig genoeg? Het onderzoek van de commissie is gericht op de gang van zaken vanaf het moment dat de asielprocedure is geëindigd in een onherroepelijke afwijzing van de asielaanvraag, waardoor de betrokkene Nederland moet verlaten. Het onderzoek van de commissie is, zoals in het vorige hoofdstuk gesteld, niet gericht geweest op de vraag, of het verantwoord is (geweest) om vreemdelingen uit de DRC die hier niet rechtmatig verblijven, naar hun land terug te zenden. De veiligheidssituatie in de DRC maakt echter wel nadrukkelijk deel uit van de verschillende discussies, die mede naar aanleiding van de uitzendingen van Netwerk zijn ontstaan. Ook hebben enkele personen en organisaties in hun verklaringen voor de commissie aan de veiligheidssituatie in de DRC nadrukkelijk aandacht willen schenken. De commissie acht het daarom passend om in het rapport tot uitdrukking te brengen, dat haar is gebleken dat over de veiligheidssituatie in de DRC verschillend wordt gedacht. Het onderzoek van de commissie is evenmin gericht geweest op de wijze waarop het asielbeleid wordt gevormd of uitgevoerd. Uiteraard is de commissie van oordeel dat het Nederlandse vreemdelingenbeleid in overeenstemming dient te zijn met de internationale verdragen, zorgvuldig wordt uitgevoerd en met voldoende waarborgen wordt omkleed. De commissie constateert dat één
25
en ander regelmatig punt van bespreking in het parlement is en dat het asielbeleid en de uitvoeringsregels door de meerderheid in de Kamer worden gesteund. De commissie beschouwt dit – in het kader van dit onderzoek – als een gegeven. Wanneer na toetsing blijkt dat een asielzoeker daadwerkelijk bescherming nodig heeft, zal de Minister voor V&I de vreemdeling in het bezit stellen van een verblijfsvergunning. Maar indien na een procedure, met de mogelijkheid van beroep en hoger beroep op de rechter, onherroepelijk is vastgesteld dat bescherming niet noodzakelijk zal de vreemdeling Nederland moeten verlaten. Een asielaanvraag wordt aan de hand van de individuele merites van de zaak getoetst aan de in de Nederlandse wetgeving neergelegde beginselen uit onder andere het Vluchtelingenverdrag en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Daarbij wordt bij de beoordeling van de individuele asielaanvraag ook altijd gekeken naar de algehele situatie in het land van herkomst. De Minister voor V&I bepaalt in het zogenoemde landenbeleid welke gevolgen de veiligheidssituatie in een herkomstland heeft voor het asielbeleid ten aanzien van uit dat land afkomstige asielzoekers. Bij het bepalen daarvan baseert de minister zich op de ambtsberichten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, die met enige regelmaat worden uitgebracht en openbaar gemaakt. Er kan aanleiding bestaat om ten aanzien van het betreffende land een specifiek toelatingsbeleid te voeren (bijvoorbeeld omdat de algehele situatie zodanig is dat terugkeer naar dat land in het algemeen niet mogelijk wordt geacht). Over landen waarvoor speciaal beleid geldt – waaronder de DRC - brengt het Ministerie van Buitenlandse Zaken twee maal per jaar een Algemeen Ambtsbericht uit. Regelmatig vindt hierover en over voorgenomen wijzigingen in het landgebonden en categoraal met de Tweede Kamer een debat plaats. Het beleid wordt vastgelegd in de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000). In hoofdstuk 3 wordt hierop kort nog nader ingegaan .Het is de commissie bekend dat de Minister voor V en I aan de Adviescommissie Vreemdelingenzaken (ACVZ) heeft gevraagd een advies uit te brengen over de wijze waarop de kwaliteit kan worden verbeterd van de landeninformatie, waarop het landengericht en categorale asielbeleid is gebaseerd. Het actuele ambtsbericht DRC dateert van september 2005.10 Daarin wordt geen rooskleurig beeld geschetst van de humanitaire situatie in de DRC. In de afgelopen zes jaar zijn naar schatting 3,8 miljoen mensen omgekomen als gevolg van de gewapende strijd; verreweg de meeste van de slachtoffers zijn burgers en veelal kinderen. De Verenigde Naties zien de situatie in Oost-Congo als ’s werelds grootste humanitaire crisis en volgens UNICEF is de strijd in de DRC een van de bloedigste conflicten sinds de Tweede Wereldoorlog. Dagelijks worden mensenrechten geschonden, voornamelijk in het oosten van de DRC. Zowel het regeringsleger als de rebellen maken zich schuldig aan oorlogsmisdrijven. In de door de regering gecontroleerde gebieden evenwel is de situatie voor burgers thans echter relatief veilig, zo stelt het ambtsbericht. De vraag die steeds terugkeert in het publieke debat is, of onder dit soort omstandigheden, verwijdering naar de DRC in het algemeen verantwoord kan worden geacht. Door ondermeer het Kamerlid Klaas de Vries (PvdA) wordt in het Kamerdebat op 23 februari 2005 ernstige twijfel uitgesproken of de DRC wel kan worden beschouwd als een land waarnaar Nederland uitgeprocedeerde asielzoekers kan uitzetten. Ook andere Kamerleden uiten hun bedenkingen bij de veiligheidssituatie in de DRC in het algemeen en de vooruitzichten van uitgezette asielzoekers in het 10
Algemeen ambtsbericht Democratische Republiek Congo, 30 september 2005
26
bijzonder. Een meerderheid van de Tweede Kamer is echter akkoord gegaan met het beleid van de Minister voor V&I dat terugkeer naar de DRC mogelijk is. Nongouvernementele organisaties (NGO’s) als het DocuCongo, het ASKV/Steunpunt Vluchtelingen en het Autonoom Centrum laten reeds lange tijd en bij herhaling de Minister van V&I weten van mening te zijn, dat het uitzetten naar de DRC in het algemeen grote risico’s inhoudt voor de veiligheid van de Congolezen. Men onderbouwt deze stellingname met persoonlijke getuigenissen en verklaringen van personen en nongouvernementele organisaties die in en buiten de DRC werkzaam zijn. Een persoonlijke getuigenis is de volgende: “Wanneer de uitgewezenen aankomen op het vliegveld van N’djili, worden ze systematisch gearresteerd en naar de gevangenis van de DGM gebracht bij Kin Mazière, Gombe. Zij blijven 48 uur in detentie en voor hun vrijlating worden ze verplicht 250 Amerikaanse dollars per persoon te betalen”.11 Andere getuigenissen spreken van verhoren door de DGM bij aankomst, waarbij het niet zachtzinnig toegaat, en over illegale cachots van de DGM, onder andere op het vliegveld N’djili, waar uitgewezen asielzoekers uit Europa in eerste instantie worden opgesloten. De organisaties pleiten voor een goede en onafhankelijke monitoring van uitgewezen Congolezen. Liever had men evenwel dat alle uitzettingen naar de DRC zouden stoppen. Wie, aldus genoemde organisaties, in Nederland vijf jaren of meer heeft kunnen wonen en gedwongen wordt terug te gaan, is niet in de positie om overlevingsstrategieën te ontwikkelen om het hoofd te bieden aan honger, ziekten, gebrek aan geld en aan betaald werk.12 Een organisatie als VluchtelingenWerk Nederland neemt een meer genuanceerd standpunt in, maar is van mening dat, indien mensen naar de DRC moeten worden uitgezet, dit met meer waarborgen voor hun veiligheid moet zijn omgeven dan thans het geval is13. In dit verband zij verwezen naar hoofdstuk 4. De Minister voor V&I stelt zich, op basis van de achtereenvolgende ambtsberichten al enkele jaren op het standpunt, dat terugkeer voor Congolezen, waaronder uitgeprocedeerde asielzoekers, in het algemeen niet onverantwoord is. In grote delen van het land is de veiligheidssituatie de laatste jaren verbeterd, nadat vijandelijkheden tussen de diverse rebellengroepen en de regering zijn gestaakt. In het oosten van de DRC is, aldus de minister in antwoord op Kamervragen, de veiligheidssituatie onverminderd slecht. De situatie is van dien aard, dat een beleid van categoriale bescherming geïndiceerd zou zijn. Echter, gezien het feit dat het gebied dat onder controle van de regering staat reeds gedurende langere tijd vrij is van gevechtshandelingen, heeft de minister het regeringsgebied als verblijfsalternatief aangewezen. Dat wil zeggen dat zij van oordeel is dat men zich in het algemeen aan de geweldssituatie in het rebellengebied kan onttrekken door in het regeringsgebied te verblijven.14 Daar komt bij, dat verschillende landen (België, het Verenigd Koninkrijk en Zwitserland) de DRC als veilig genoeg beschouwen voor terugkeer van afgewezen asielzoekers en 11
Brief (vertaald uit het Frans) Nationale Ombudsman voor de Mensenrechten in de DRC, aan DocuCongo van 3 maart 2004 12 Brief DocuCongo, ASKV/Steunpunt Vluchtelingen en het Autonoom Centrum aan de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie van 17 november 2004 13 Brieven VVN aan de commissie d.d. 27 september 2005, kenmerk O.3.5.-422-WL, en 29 augustus 2005, kenmerk O3.5.-409-GL 14 TK, 2003-2004, Aanhangsel, blz. 4009-4010
27
Congolezen daadwerkelijk uitzetten. De UNHCR is niet tegen terugkeer van bepaalde categorieën mensen naar Kinshasa, maar waarschuwt tegen gedwongen terugkeer van afgewezen en uitgeprocedeerde asielzoekers naar gebieden buiten Kinshasa. Een algemene uitzondering vormen de etnische Tutsi, voor welke groep een beleid voor categorale bescherming van toepassing is. Er zijn wel enkele risicogroepen. Zo leidt onder andere betrokkenheid bij een rebellengroepering uit Oost-Congo tot een mogelijk risico van negatieve behandeling door de autoriteiten. Deze omstandigheid moet echter blijken uit het individuele relaas van de asielzoeker en wordt meegewogen in de beoordeling van het asielrelaas.15 Het bovenstaande is neergelegd in het landenbeleid DRC in de Vc 2000.16 De minister heeft voorts geen aanleiding te veronderstellen dat het regelmatig voorkomt dat uitgeprocedeerde Congolese asielzoekers bij terugkeer problemen ondervinden van de zijde van de Congolese autoriteiten.17 Naast de omstandigheid dat teruggekeerde Congolezen vooralsnog geen contact hebben opgenomen met de Nederlandse ambassade, zijn, aldus de minister in januari 2005, zowel bij de Nederlandse als bij andere westerse ambassades geen gevallen bekend van afgewezen Congolese asielzoekers die na hun terugkeer dusdanige problemen van de zijde van de autoriteiten hebben ondervonden dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 3 van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), of artikel 3 van het Anti-Folterverdrag. De minister verwijst bij deze gelegenheid ook naar de omstandigheid, dat zich met enige regelmaat IND-ambtenaren bevinden op de luchthaven die zicht hebben op hetgeen zich daar afspeelt.18 Het monitoren van de terugkeer van uitgewezen asielzoekers maakt geen deel uit van de asielprocedure, aangezien dit de geloofwaardigheid van de eigen asielprocedure zou ondermijnen19. In deze procedure wordt immers al getoetst of terugkeer naar het land van herkomst voor de betrokkene verantwoord is. Bovendien wordt het gelet op de grootte van het gebied en de relatief beperkte personele bezetting van de Nederlandse ambassade te Kinshasa ook praktisch ondoenlijk geacht om een adequate monitoring te organiseren 20. Het verbod tot het verstrekken van asielgerelateerde informatie aan de autoriteiten van het land van herkomst, in dit geval van de DRC, dient, behalve om een klimaat te scheppen waarin de vreemdeling zich vrij voelt om te verklaren wat hij wil, ook om niet het risico te lopen van moeilijkheden in het land van herkomst zelf voor de uitgeprocedeerde en uitgezette asielzoeker zelf of zijn/haar familie21. Hoe groot is nu dat risico? Enkele personen die, in het kader van haar opdracht, door de commissie zijn gehoord hebben in algemene termen een inschatting gegeven van de kans op problemen voor ex-asielzoekers, indien informatie over hun asielprocedure bij de lokale autoriteiten bekend zou zijn.
15
TK, 2001-2002, Aanhangsel, blz. 2375-2376; TK, 2003-2004, Aanhangsel, blz. 4010 Vc 2000 C8, d.d. 15 juni 2005 17 TK, 2003-2004, Aanhangsel, blz. 40 18 TK, 2004-2005, Aanhangsel, blz. 1602 19 TK, 2003-2004, Aanhangsel, blz. 39 20 Gehoor medewerker Ministerie van Buitenlandse Zaken. 21 Zie onder meer het Handbook on procedure and criteria for determining refugee status under the 1951 Convention and the 1967 Protocol relating to the Status of Refugees. 16
28
Sommige van deze personen waren zeer stellig in hun overtuiging, dat elk gegeven over een asielverleden van een uitgezette Congolees dat bij de lokale autoriteiten bekend is, per definitie een risico inhoudt, of zelfs gevaar oplevert voor de ex-asielzoeker zelf en zijn/haar familie. Verwezen werd in dit verband naar de opvatting van de opvatting van de United Nations High Commissioner for Refugees (UNHCR) in 2003 dat verwijderde Congolezen indien bekend wordt dat zij exasielzoekers zijn, gevaar lopen in de DRC22, De anonieme getuige “Pierre” stelde tegenover de commissie, dat het aanvragen van asiel door de Congolese autoriteiten wordt beschouwd als verraad tegenover het vaderland. De enkele wetenschap van dit feit bij de lokale autoriteiten plaatst de teruggekeerde ex-asielzoeker voor (extra) problemen. De hierboven genoemde NGO’s stellen kortweg dat informatie over het asielverleden, van welke aard ook, de op zichzelf al aanzienlijke risico’s voor terugkerende ex-asielzoekers alleen nog maar vergroten. Anderen lieten hun oordeel sterk afhangen van de aard van de informatie die bij de autoriteiten bekend is. Men was eensgezind in de mening, dat inhoudelijke informatie die in het kader van een asielprocedure is gegeven (bijvoorbeeld uit het rapport van nader gehoor) in geen geval aan de autoriteiten van het land van herkomst dient te worden verstrekt. Van het overleggen van dergelijke inhoudelijke informatie blijkt, zoals gezegd, uit de documenten van Netwerk niet (zie paragraaf 1.5). Over de (extra) risico’s die een uitgezette Congolees zou lopen indien de autoriteiten enkel op de hoogte zouden zijn van het feit dat hij of zij een uitgezette ex-asielzoeker is, wordt daarentegen meer genuanceerd gedacht. In de eerste plaats moet, zo wordt gesteld, als feit worden erkend dat de Congolese autoriteiten er min of meer van uitgaan, dat elke uitgezette Congolees die zich in Kinshasa meldt moet worden beschouwd als een ex-asielzoeker, tenzij het tegendeel blijkt. Ook in het gesprek dat de commissie had met diplomaten van de Congolese ambassade hier te lande, bleek dat de Congolese vertegenwoordiging in Nederland ervan uitgaat dat vrijwel alle aldaar ter fine van de terugkeer gepresenteerde vreemdelingen op enig moment een asielaanvraag in Nederland hebben ingediend. Ook is in het verleden van de zijde van de Nederlandse overheid zelf aangegeven dat asielzoekers uitgezet worden naar de DRC. Zo stond in een persbericht dat het Ministerie van Justitie op 8 oktober 2002 uitbracht, dat met de DRC een afspraak was gemaakt om “groepsgewijze uitzettingen per charter naar het land van herkomst mogelijk [te maken]” en dat “nog dit jaar de eerste vlucht uitgeprocedeerde asielzoekers [zou] terugkeren naar de DRC”. In de tweede plaats kan, indien een uitgezette Congolees in de DRC problemen ondervindt met de lokale autoriteiten, geenszins met zekerheid worden gesteld dat deze problemen rechtstreeks verband houden met de eventueel bij deze autoriteiten bestaande wetenschap dat hij of zij een ex-asielzoeker is. Men concludeert dat de risico’s die een Congolese ex-asielzoeker loopt in het algemeen niet groter zijn dan die van andere uitgezette of anderszins uitgewezen Congolese burgers.23 In het ambtsbericht van september 2005 wordt eenzelfde conclusie getrokken. “Volgens meerdere onafhankelijke en betrouwbare bronnen hebben terugkerende afgewezen en uitgeprocedeerde Congolese asielzoekers uit Europa bij aankomst in Kinshasa geen problemen met de DGM ondervonden. Meerdere onafhankelijke bronnen melden dat het feit dat iemand asiel heeft gevraagd niet als een probleem
22
UNHCR position paper, maart 2003: “Should authorities in Kinshasa discover that a deportee has a political or military profile, or has sought asylum abroad owing to a political or military background, such person may be at risk of arbitrary detention and ill-treatment” 23 gehoor medewerker Ministerie van Buitenlandse Zaken
29
wordt gezien in de DRC en dus geen reden is voor aanhouding door de DGM, zelfs indien deze informatie bekend zou zijn”, zo wordt in het ambtsbericht gemeld.24 2.3 De status en taken van de DGM Naar de status en taken van de DGM is voor het eerst gevraagd door het Kamerlid Vos (GroenLinks) in augustus 2003 en januari 2004. Zij baseerde zich daarbij op informatie van DocuCongo. Daarnaast vermeldden de ambtsberichten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken tot 2002 de DGM als een immigratiedienst, maar ook als een veiligheidsdienst. In haar antwoord noemt de Minister voor V&I de DGM een immigratiedienst.25 In juni 2004 vraagt het Kamerlid De Wit (SP) wederom of het waar is dat de DGM niet alleen een immigratiedienst is maar tevens een veiligheidsdienst. De minister geeft hierop in eerste instantie als antwoord: “De DGM is een Congolese overheidsdienst waarvan de primaire taken liggen op het gebied van immigratie en grensbewaking. Vanuit haar taakstelling op het gebied van migratieaangelegenheden is, voor wat betreft terugkeer, de DGM de meest voor de hand liggende samenwerkingspartner voor de IND”. De functie van de DGM is in deze vergelijkbaar met die van de Nederlandse IND en de Koninklijke Marechaussee.26 Ook na indringende vragen van het Kamerlid Klaas de Vries (PvdA) blijft de minister bij haar standpunt, dat de DGM “de meest aangewezen” en “een geschikte” samenwerkingspartner is.27 Omdat de twijfel over de activiteiten van de DGM blijft, vraagt men in december 2004 vanuit de Tweede Kamer om aan te geven wat de inhoud is van het met de DGM afgesloten MoU uit 2002 (zie hieronder). De minister geeft de tekst van het MoU na de Netwerkuitzending van 10 februari 2005 ter vertrouwelijke inzage.28 In het Kamerdebat op 23 februari 2005 komt de positie van de DGM wederom ter sprake. Vooral het Kamerlid De Wit (SP) is zeer stellig in zijn constatering dat de DGM in de eerste plaats moet worden beschouwd als een veiligheidsdienst met immigratiebevoegdheden. Onder andere uit twee rapporten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken van het Verenigd Koninkrijk zou blijken dat de DGM “also functions as a security force”.29 Aangezien hij van mening is, dat de status en de taken van de DGM van belang zijn voor de keuze om al dan niet samen te werken met de DGM in het kader van terugkeer, verzoekt hij de regering in een motie een onderzoek in te stellen naar de status en taken van de DGM, daarover de Kamer te rapporteren en tot die tijd geen nieuwe afspraken met de DGM over uitzettingen te maken. Voordat de motie, zij het in gewijzigde vorm, in stemming wordt gebracht, deelt de minister op 14 maart 2005 in een brief aan de Tweede Kamer mede, dat een onderzoek naar de status en taken van de DGM deel zal uitmaken van een nieuw algemeen ambtsbericht inzake de DRC, dat door het Ministerie van Buitenlandse Zaken wordt opgesteld.30 De motie wordt aangenomen.31 24
Algemeen Ambtsbericht DRC september 2005 p. 27 Zie TK, 2003-2004, Aanhangsel, blz. 1809-1810 26 TK, 2003-2004, Aanhangsel, blz. 4009 27 TK, 2004-2005, Aanhangsel, blz. 1602 28 Zie TK, 2004-2005, Aanhangsel, blz. 1926 29 TK, Debat Asielzoekers, 23 februari 2005, TK 51-3326 en 3338 30 Brief van de Minister voor V en I aan de Voorzitter van de Tweede Kamer van 14 maart 2005, TK 2004-2005, 19 637, nr. 907 31 TK, Stemmingen, 15 maart 2005, TK 59-3813 25
30
Op 1 juni bericht de minister de Kamer per brief over dit onderzoek, dat onderdeel uitmaakt van een nieuw algemeen ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, gedateerd 1 april 2005. Volgens dit ambtsbericht valt de DGM onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Binnenlandse Zaken. Zij is belast met grensbewaking en immigratie. De DGM is formeel niet gelieerd aan binnenlandse veiligheids- of inlichtingendiensten. Het is volgens de minister echter niet uitgesloten dat op lokaal niveau informeel wordt samengewerkt. De DGM is weliswaar belast met de handhaving van de (grens)veiligheid, maar heeft niet ten doel de staatsveiligheid voor gevaar te behoeden, hetgeen voor een veiligheidsdienst kenmerkend is. Dit beeld wordt in het meest recente ambtsbericht van 30 september 2005 bevestigd. Overigens merkt de minister in dezelfde brief op, dat het in het geheel niet relevant is of de DGM een veiligheidsdienst is. Relevant, in het kader van samenwerking door de IND met de DGM, is slechts of de wijze waarop terugkerende personen door de DGM worden behandeld de toets aan artikel 3 van het EVRM kan doorstaan, en of de DGM in de DRC de bevoegde instantie is op het gebied van migratie en grensbeheer 32. De uitzending van Netwerk van 21 juni 2005 bericht over nauwe banden tussen de DGM en de Congolese veiligheidsdienst ANR, hetgeen in de uitzending wordt bevestigd door een tweetal niet bij naam genoemde en onherkenbaar in beeld gebrachte bij deze diensten werkzame ambtenaren. Een Kamermotie waarin wordt gevraagd om een onderzoek naar de status en taken van de DGM buiten het Ministerie van Buitenlandse Zaken om, wordt verworpen.33 Een organisatie als DocuCongo is er al geruime tijd van overtuigd dat de DGM een veiligheidsdienst is. Zij komt tot deze opvatting op grond van rapporten en documenten van internationale nongouvernementele organisaties en informatie van de zijde van officiële Congolese bronnen.34 2.4 Afspraken tussen Nederland en de DRC inzake verwijderingen van Congolezen De samenwerking met de Congolese autoriteiten is voor wat betreft de terugkeer van Congolese onderdanen sedert 2002 vastgelegd in een MoU, dat op 4 oktober van dat jaar is gesloten tussen de IND en de DGM. In september 2003 wordt door de Minister voor V&I voor het eerst van het bestaan van dit MoU melding gemaakt.35 In de uitzending van 21 juni 2005 maakt Netwerk melding van een in de verschillende discussies tot nu toe onbekend feit, namelijk dat in het kader van de samenwerking tussen IND en DGM ook vormen van steunverlening aan de DGM plaatsvinden, zoals het schenken van uniformen. Het Ministerie van Justitie noemt dit technische ondersteuning, de door Netwerk geïnterviewde hoogleraar A. van Kalmthout noemt het smeergeld.
32
TK, 2004-2005, 19 637, nr. 942 TK, Stemmingen, 28 juni 2005, TK 96-5774-5775 34 Gehoor medewerkers DocuCongo d.d. 22 augustus 2005, brief DocuCongo aan de commissie van 25 oktober 2005 35 TK, 2003-2004, Aanhangsel, blz. 40 33
31
De minister heeft de Tweede Kamer toegezegd, dat ook dit onderwerp door de commissie zal worden onderzocht.36 De commissie heeft dan ook in hoofdstuk 5 van dit rapport de verschillende afspraken die tussen Nederlandse en Congolese overheidsorganen in het kader van verwijderingen in de loop der tijd zijn gemaakt in kaart gebracht. 2.5 Het toepassen van dwangmiddelen bij verwijderingen naar de DRC Een enkele keer wordt aandacht gevraagd voor incidenten met vreemdelingen die tijdens hun uitzetting zouden hebben plaatsgevonden. Het Kamerlid Hoekema (D66) vraagt in april 2002 naar enkele gebeurtenissen tijdens een groepsuitzetting naar, onder andere, de DRC.37 De Minister voor V&I antwoordt dat, tijdens een uitgevoerde groepsgewijze uitzetting naar onder meer de DRC op 26 februari van dat jaar, enkele vreemdelingen zich voor aanvang van de reis zodanig met hun eigen faecaliën hadden besmeurd, dat zij van hun bevuilde kleding moesten worden ontdaan. Hiervoor in de plaats is hen een overall gegeven. Hierin gekleed zijn zij in Kinshasa van boord gegaan. Daarnaast hadden enkele vreemdelingen bij het boarden van het vliegtuig zich zodanig verzet, dat het nemen van maatregelen, zoals het boeien, uit veiligheidsoverwegingen, noodzakelijk was. Na vertrek zijn de betrokken vreemdelingen gekalmeerd en was het verantwoord ze van de boeien te ontdoen. Geen van de betrokken vreemdelingen heeft, aldus de minister, gedurende de gehele vlucht geboeid gereisd. In de uitzending van Netwerk op 21 juni 2005 komen twee Congolese overheidsfunctionarissen aan het woord. Zij vertellen over de slechte omstandigheden waaronder mensen in Kinshasa aankomen. Sommigen waren geslagen en gedrogeerd, en waren in het vliegtuig vastgebonden. Een functionaris vertelt, dat in 2003 iemand uit Nederland op het vliegveld (van Kinshasa) aankwam. Hij kon niet meer op zijn benen staan en hij kon niet lopen. Hij had een zak bij zich waarin hij zijn behoefte had gedaan. De commissie heeft haar onderzoek daarom ook gericht op de vraag onder welke omstandigheden de afgewezen asielzoekers daadwerkelijk en onder dwang van de Nederlandse overheid naar hun land van herkomst worden overgebracht en de vraag of er gedurende de feitelijke uitzetting naar hun land van herkomst sprake is van slechte omstandigheden. 2.6 Informatieverstrekking De belangrijkste taak van de commissie is een onderzoek te verrichten naar de feitelijke toedracht van de verschillende in de Netwerkuitzendingen van 21 juni en 18 oktober 2005 getoonde casus en documenten. De Minister voor V&I heeft desgevraagd regelmatig de Tweede Kamer verzekerd, dat door Nederlandse overheidsorganen geen informatie uit de asielprocedure van een vreemdeling aan de autoriteiten van het land van herkomst wordt verstrekt. Al in september 2003 stelt de minister, in antwoord op Kamervragen van het lid Vos (GroenLinks) onder meer: “De IND verstrekt nimmer gegevens gerelateerd aan het asielrelaas van een vreemdeling aan de autoriteiten van het land van herkomst, dus ook geen gegevens over het vluchtmotief van de betrokkene”.38 36
TK, Vertrouwelijke gegevens asielzoekers, 23 juni 2005, TK 95-5726 TK, 2001-2002, Aanhangsel, blz. 2375 38 TK, 2003-2004, Aanhangsel, blz. 39 37
32
In het hiervoor genoemde MoU zijn, aldus de minister, afspraken gemaakt over de wijze van vaststelling en verificatie van de nationaliteit van de vreemdelingen die worden uitgezet. Hiervoor worden Congolese immigratiemedewerkers uitgenodigd. In het kader van dit onderzoek verstrekt de IND aan de immigratiemedewerkers informatie over de gestelde personalia van de betreffende uitgeprocedeerde asielzoekers. “De informatie die in het kader van de asielaanvraag door de asielzoekers is verstrekt (en die pleegt te worden vastgelegd in het zogenoemde nader gehoor, noot commissie) wordt door de IND vertrouwelijk behandeld en derhalve niet aan de Congolese autoriteiten verstrekt”. 39 Er worden ook Kamervragen gesteld over het overhandigen van documenten bij aankomst van uitgeprocedeerde Congolezen in de DRC. Bij aankomst te Kinshasa wordt, aldus de minister, door de eventueel begeleidende KMar-functionarissen uitsluitend en alleen het vervangende reisdocument overhandigd aan de dienstdoende ambtenaar van de DGM.40 In het algemeen wordt nimmer aan de Congolese autoriteiten gemeld dat het om ex-asielzoekers gaat. 41 In de uitzending van Netwerk op 10 februari 2005 wordt melding gemaakt van een zogenoemd Terugkeerdocument Congo, waaruit men opmaakt dat, in het kader van afspraken tussen Nederland en de DRC, de IND het rapport van het nader gehoor van ex-asielzoekers aan de autoriteiten van de DRC zou dienen te verstrekken. Het nader gehoor is het gehoor door de IND waarin een asielzoeker zijn volledige asielrelaas doet. De Tweede Kamer acht een en ander in strijd met de eerdere mededelingen van de minister en eist, door middel van Kamervragen en in het debat op 23 februari, opheldering. Volgens de minister is de interpretatie die Netwerk aan het Terugkeerdocument heeft gegeven onjuist. Het Terugkeerdocument, waaraan door Netwerk wordt gerefereerd, maakt onderdeel uit van de zogenoemde Landen Verwijderingen (Landen VW). Dit betreft een overzicht van aanvraagprocedures per land van bestemming. Het bevat feitelijke informatie, onder andere over de wijze waarop vervangende reisdocumenten kunnen worden aangevraagd voor de gedwongen terugkeer van vreemdelingen naar hun land van herkomst. De Landen VW richt zich tot de VP en de KMar. De daarin ten aanzien van de DRC genoemde opsomming bevat de stukken die door deze instanties in het kader van de aanvraagprocedure voor vervangende reisdocumenten moeten worden gezonden naar de IND, en nadrukkelijk niet de stukken die door de IND dienen te worden overhandigd aan de Congolese autoriteiten. Bij de schriftelijke aanvraag die vervolgens bij de Congolese autoriteiten wordt ingediend worden volgens de minister slechts de volgende stukken gevoegd: -
het formulier “Déclaration concernant la nationalité”;
-
vier pasfoto’s;
-
(kopie-)vingerafdrukken;
-
(indien aanwezig) kopieën van documenten ter zake van de identiteit en nationaliteit.42
39
TK, 2003-2004, Aanhangsel, blz. 1810 TK, 2003-2004, Aanhangsel, blz. 4009 41 TK, 2004-2005, Aanhangsel, blz. 969 42 TK, 2004-2005, Aanhangsel, blz. 1926 40
33
Daarnaast geeft de minister kort weer hoe de procedure met betrekking tot vooronderzoeken en presentaties aan de autoriteiten van het land van herkomst van de vreemdelingen verloopt.43 Een gedeeltelijk onleesbaar gemaakte versie van de Landen VW wordt door de minister naar de Kamer gezonden en kan door de leden als openbaar stuk worden beschouwd.44 De minister herhaalt tijdens het debat, dat er nimmer informatie wordt verstrekt uit de gehoren, dus vertrouwelijke informatie, aan de landen van herkomst. “Er wordt ook aan de Congolese autoriteiten niets anders kenbaar gemaakt dan dat een vreemdeling geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland”, aldus de minister.45 Kort na het Kamerdebat van 23 februari verblijft een team van Netwerk enige tijd in de DRC. Het is de commissie gebleken dat Netwerk een beeld wilde krijgen van de omvang van het probleem van het verstrekken van vertrouwelijke gegevens door Nederlandse autoriteiten aan Congolese autoriteiten, met name met betrekking tot de zogenaamde rapporten van nader gehoor. Men heeft daarom bij een bron bij de DGM gevraagd uit de archieven stukken uit 2001 en 2002 te verstrekken. Daarbij zijn echter geen rapporten van nader gehoor gevonden. Wel verkrijgt men afschriften van andere documenten over personen. Hierin staan weliswaar gegevens waaruit kan worden opgemaakt dat het om ex-asielzoekers gaat, maar staat geen inhoudelijke informatie over de asielprocedure.46 De documenten worden gedeeltelijk getoond in de uitzending van Netwerk op 21 juni 2005, en op de internet-site van Netwerk gepubliceerd. In deze uitzending van Netwerk komen twee, naar Netwerk verklaart, ex-asielzoekers aan het woord, die anoniem willen blijven: “Pierre” en “Yvette”. Beiden verklaren zich te hebben verwonderd over de hoeveelheid en kwaliteit van de informatie, waarover de lokale autoriteiten bij hun aankomst in Kinshasa bleken te beschikken. Ook de geïnterviewde ex-asielzoeker Bomolo L die, in afwachting van zijn uitzetting nog in Nederland verblijft, stelt dat de informatie die door Netwerk over hem in de DRC is aangetroffen voor hem gevaarlijk kan zijn, indien hij daadwerkelijk wordt uitgezet. Hij geeft in de uitzending aan, dat de aangetroffen documenten die zijn persoon aangaan zijn verstrekt tijdens zijn presentatie aan de Congolese immigratie-autoriteiten. Netwerk citeert een rapport van de UNHCR uit 2003, waarin wordt gewaarschuwd voor het verstrekken van asielgerelateerde informatie aan de Congolese autoriteiten. Ook een derde door Netwerk geïnterviewde anonieme exasielzoekster, “Josette”, verklaart dat tijdens haar presentatie asielgerelateerde gegevens over haar zijn uitgewisseld tussen ambtenaren van de IND en die van de DGM. Netwerk vindt voorts asielgerelateerde informatie over de heer Elhadji Mamour Fall S en er worden documenten getoond over een andere ex-asielzoeker, de heer Jean Marie M. Naar aanleiding van de Netwerkuitzending stelt de minister een commissie in, met als doel de in de uitzending getoonde zaken te verifiëren alsmede te onderzoeken of er vertrouwelijke informatie uit asieldossiers aan de DGM is verstrekt.47 In het Kamerdebat op 23 juni wordt door alle fracties grote bezorgdheid uitgesproken over de berichtgeving van Netwerk . De minister schort naar aanleiding daarvan de uitzetting van ex-asielzoekers naar de DRC op.
43
TK, 2004-2005, Aanhangsel, blz. 1926 Zie ook TK, 2004-2005, Aanhangsel, blz. 2281-2282 45 TK 2004-2005 Aanhangsel blz 3339 46 Gehoor medewerker VVN , 12 oktober 2005 47 Brieven van de Minister voor V en I aan de Voorzitter van de Tweede Kamer van 22 juni 2005, TK, 2004-2005, 19 637, nr. 951 en 23 juli 2005, TK, 2004-2005, 19 637, nr. 954, en van 8 juli 2005, TK 2004-2005, 19 637, nr. 959 44
34
Op 18 oktober 2005 komt Netwerk in een uitzending met nieuwe documenten, waaruit zou moeten blijken dat Nederland ook in de periode 1999-2001 stelselmatig asielgerelateerde gegevens aan de Congolese autoriteiten zou hebben verstrekt. Het gaat hier voornamelijk om documenten waarop vingerafdrukken staan die in Nederland bij de aanvang van de asielprocedure, worden afgenomen. Dit blijkt uit het feit, dat in de rechterbovenhoek van verschillende formulieren het hokje “asiel” is aangekruist. Volgens Netwerk worden deze zelfde formulieren, dus inclusief de asielinformatie, bij het aanvragen van een LP aan de Congolese autoriteiten verstrekt. Daarnaast treft Netwerk asielgerelateerde informatie aan van ex-asielzoeker Lombi B. De minister laat in antwoord op Kamervragen weten ook deze bevindingen van Netwerk door de commissie te laten onderzoeken.48 Op 1 december 2005 heeft Netwerk wederom een uitzending gewijd aan de wijze waarop naar de DRC uitgezette ex-asielzoekers aldaar behandeld zouden worden. De commissie heeft kennisgenomen van deze uitzending, maar heeft hetgeen hierin gepresenteerd werd niet betrokken bij haar onderzoek. Voor zover deze uitzending betrekking had op (de wijze waarop) uitzetting van Congolezen vanuit Nederland (plaatsvinden), hebben de algemene aanbevelingen van de commissie ook hierop betrekking.
48
TK, 2005-2006, Aanhangsel, blz. 535
35
36
HOOFDSTUK 3
De toepasselijke wet- en regelgeving 3.1 Inleiding Het onderzoek van de commissie ziet op verwijderingen van Congolese ex-asielzoekers naar de DRC. Daarbij is het van belang een beknopt overzicht te geven van de in Nederland relevante weten regelgeving betreffende verwijderingen. Daarnaast wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de relevante bevoegdheden en verplichtingen van de betrokken overheidsdiensten in het kader van een verwijdering. Hierbij vindt een verwijzing plaats naar de geldende regelgeving. Voorts komt een aantal internationale verplichtingen die relevant zijn in het kader van terugkeer aan de orde. Dit betreft onder meer de verplichting van landen om eigen onderdanen terug te nemen. De relevante wet- en regelgeving op het terrein van verwijderingen in Nederland wordt gevormd door verdragen, in het bijzonder het Vluchtelingenverdrag, het EVRM maar ook door het Verdrag van Chicago. Voorts zijn uiteraard de Vreemdelingenwet 2000 (Vw2000), het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb2000), het Vreemdelingenvoorschrift 2000 (VV2000) en de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc2000) relevant.49 Ook de Terugkeernota en de Illegalennota50 zijn van belang. Voor het optreden van de KMar en de Vreemdelingenpolitie (VP) is - naast de hiervoor genoemde regelgeving - de Politiewet 1993 en de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar van 8 april 1994 en de bijbehorende wijzigingsbesluiten van belang. Algemene relevante regelgeving die hier van belang is zijn de Wbp en de Awb. 3.2 Asiel In het geval van een aanvraag om toelating wordt beoordeeld of de individuele vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning. In de Nederlandse vreemdelingenwet- en regelgeving wordt onderscheid gemaakt tussen aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel en regulier. In dit rapport wordt verder alleen over de verblijfsaanvragen asiel gesproken, aangezien het onderzoek van de commissie uitsluitend hierop betrekking heeft. Een asielverzoek is in internationaal verband een vormvrij verzoek aan een regering om asielrechtelijke bescherming te verlenen. In de Nederlandse wet- en regelgeving is bepaald dat de Nederlandse asielprocedure eerst van start gaat als een schriftelijke aanvraag volgens een vast model is ingediend (voor een nadere beschrijving van de procedure zie hoofdstuk 4). Steeds als een vreemdeling aangeeft asielrechtelijk bescherming te willen, en daarmee dus een asielverzoek doet, moet hij in de gelegenheid gesteld worden een asielaanvraag in te dienen.
49
De Vw2000, het Vb2000, het VV2000 en de Vc2000 zijn in werking getreden op 1 april 2001. Aangezien dit rapport betrekking heeft op de periode 1999- 2005 zal, waar van toepassing, verwijzing plaatsvinden naar de betreffende regelingen die vóór 1 april 2001 golden. 50 Nota “Terugkeernota, maatregelen voor een effectievere uitvoering van het terugkeerbeleid”, kamerstuk 20032004, 29344, nr. 1, Tweede Kamer en de Illegalennota, kamerstuk 2003-2004,29537, nr. 2, Tweede Kamer
37
Als er een asielaanvraag is ingediend dan wordt bij de beslissing daarop getoetst of: -
de vreemdeling gegronde vrees heeft voor vervolging wegens ras, geloof, nationaliteit, het behoren tot een bepaalde sociale groep of politieke overtuiging;
-
de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen;
-
van de vreemdeling op grond van redenen van klemmende humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst;
-
terugkeer naar het land van herkomst van bijzondere hardheid zou zijn in verband met de algehele situatie aldaar.
Bij deze toets wordt het algemene landenbeleid van de Minister voor V en I betrokken. Ook wordt bij de beoordeling van de asielaanvraag bezien of de aanvrager behoort tot in dat beleid benoemde bepaalde kwetsbare groepen. Het landenbeleid en categoraal beleid komt tot stand op grond van de algemene ambtsberichten over landen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en wordt bij wijziging voorgelegd aan de Tweede Kamer. Deze ambtsberichten worden opgesteld op verzoek van de Minister voor V&I op basis van door deze minister vastgestelde zogenaamde “Terms of reference”. In deze “Terms of reference” wordt naast een aantal vaste asielrelevante toetsingscriteria ook een aantal criteria opgenomen dat ziet op specifieke problematiek die aan de orde is in het betreffende land en die relevant is in het kader van de behandeling van asielverzoeken. Naast de algemene ambtsberichten kunnen in voorkomende gevallen ook individuele ambtsberichten worden opgevraagd. Deze ambtsberichten betreffen de individuele asielzoeker en worden op verzoek eveneens door het Ministerie van Buitenlandse Zaken opgesteld. De commissie constateert, dat de regelgeving voorziet in een beoordelingskader ter zake van terugkeer, waarin zowel in het algemeen als ten aanzien van de DRC algemene informatie (algemene ambtsberichten, “terms of reference”, asielbeleid) en specifieke informatie (individuele ambtsberichten, gegevens van de asielzoeker zelf) een rol spelen, met een toetsingsmogelijkheid van de uiteindelijke beslissing door de rechter. De Vw2000 kent een zogenoemde meeromvattende beschikking op de aanvraag tot toelating. Dat brengt met zich dat in de beslissing op de toelatingsaanvraag tevens beoordeeld wordt of een eventuele verwijdering toelaatbaar is. Dit betekent dat, volgens het stelsel van de Vw2000, voordat de verwijdering aan de orde is individueel getoetst is of de verwijdering van betrokkene toelaatbaar is. Tegen deze beslissing staat beroep bij de rechtbank, hoger beroep bij de Raad van State en in sommige gevallen bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens te Staatsburg open. Het beroep heeft in beginsel opschortende werking. In de onderstaande tabellen, afkomstig van de IND, wordt een overzicht gegeven waaruit blijkt in hoevel gevallen in de periode 2001 tot november 2005, asielaanvragen van uit de DRC afkomstige vreemdelingen, geresulteerd heeft in een verblijfsvergunning asiel51.
51
Uit toelichting van de IND blijkt dat deze overzichten zien op uit de DRC afkomstige vreemdelingen. De IND registreert de door de vreemdeling zelf opgegeven nationaliteit. Deze zijn in de tabellen weergegeven .
38
Aantal asielaanvragen (2001 tot 1 november 2005) Nationaliteit* Congolese Zaïrese Zaïrese (DRC) Totaal
2001 278 72 542 892
2002 265 60 428 753
2003 151 21 176 348
2004 115 6 93 214
2005 118 11 127 256
Aantal verleende verblijfsvergunningen asiel voor bepaalde tijd (2001 tot 1 november 2005) Nationaliteit* Congolese Zaïrese Zaïrese (DRC) Totaal
2001 16 2 34 52
2002 9 4 59 72
2003 28 3 56 87
2004 15 3 28 46
2005 84 3 161 248
3.3 Verwijdering algemeen Vreemdelingen, van wie de verblijfsaanvraag is afgewezen en die dus niet rechtmatig in Nederland verblijven, dienen terug te keren naar het land van herkomst. De terugkeer kan vrijwillig (artikel 45, lid 1, aanhef en onder b, jo artikel 61 van de Vw2000) dus op eigen gelegenheid, al dan niet met behulp van de IOM geschieden. Vreemdelingen die ons land niet uit eigen beweging verlaten, kunnen ingevolge artikel 63 van de Vw2000 worden uitgezet. De uit te zetten vreemdelingen kunnen worden onderscheiden in twee categorieën. Het kan enerzijds gaan om een vreemdeling die in formele zin geen toegang tot Nederland heeft gekregen (een zogenoemde toegangsweigering ex artikel 3 van de Vw2000) en die vanaf de internationale zone van een luchthaven aan de buitengrens van het Schengengebied vervolgens onmiddellijk wordt verwijderd naar de luchthaven van waar hij of zij is ingevlogen op Schiphol. In het andere geval betreft het een vreemdeling die niet (langer) rechtmatig in Nederland verblijft en vervolgens kan worden uitgezet (zoals in het onderhavige onderzoek het geval was bij de heren L, M en B). Op grond van artikel 6.1 van het Vb2000 is het de Minister voor V&I toegestaan alle benodigde handelingen te verrichten ter uitoefening van de bevoegdheid tot uitzetting, inclusief het toepassen van dwang en dwangmiddelen. De minister heeft deze bevoegdheid op grond van artikel 1.4 van het Vb2000 en artikel 6.1 van het VV2000 gemandateerd aan de korpschefs van politie en de commandant van de KMar. 3.3.1 Toegangsweigering Na aankomst op een Nederlandse grensdoorlaatpost, zoals de luchthaven Schiphol, kan een vreemdeling, op grond van artikel 3 Vw2000, de toegang tot Nederland worden geweigerd. Dit gebeurt indien een vreemdeling ongedocumenteerd is, niet beschikt over voldoende middelen voor kosten van verblijf en terugreis, een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid of het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Vreemdelingen worden onder meer geacht een gevaar voor de openbare orde te vormen in het geval zij met het doel van toegangsweigering zijn gesignaleerd in het opsporingsregister, of zijn gesignaleerd in het Schengen Informatie Systeem (SIS). Dit systeem wordt gebruikt door de Schengenlanden om informatie uit te wisselen in het kader van ondermeer de buitengrensbewaking. Schengen-staten kunnen personen in dit systeem signaleren met het oog op toegangsweigering aan alle buitengrenzen van het Schengengebied.
39
Op grond van artikel 5 Vw2000 dient de toeganggeweigerde vreemdeling Nederland onmiddellijk te verlaten, al dan niet met vervoer van de vervoersonderneming die hem heeft aangevoerd. Artikel 6 van de Vw2000 bepaalt dat de vreemdeling aan wie de toegang tot Nederland is geweigerd kan worden verplicht zich op te houden in een door de ambtenaar belast met grensbewaking aangewezen plaats of ruimte. De vervoerder is, ingevolge artikel 65 van de Vw2000, verplicht om de geweigerde vreemdeling, op aanwijzing van de ambtenaar belast met de grensbewaking, terug te geleiden naar het laatste vertrekpunt buiten Nederland. Relevant hierbij is dat autoriteiten van landen van waaruit de vreemdeling is vertrokken, verplicht zijn om de toegang geweigerde vreemdeling weer terug te nemen voor onderzoek. Deze verplichting is vastgelegd in artikel 5.12 van de Annex 9 van het Verdrag van Chicago. De verplichting geldt ongeacht de nationaliteit van de betrokkene en ongeacht de aanwezigheid van reis- of identiteitsdocumenten. Daarbij is ook bepaald dat de autoriteiten van het land van vertrek, de vreemdeling vervolgens niet mogen terugzenden naar de plaats waar hem eerder de toegang is geweigerd. Het Verdrag van Chicago is door bijna 190 landen ondertekend en geratificeerd. 3.3.2 Verwijdering niet-rechtmatig verblijvende vreemdelingen Een niet-rechtmatig verblijvende vreemdeling is in beginsel iedere vreemdeling, die geen verblijf heeft op grond van de limitatief opgesomde gronden van artikel 8 van de Vw2000. In grote lijnen komt dat neer op vreemdelingen die niet op grond van een vergunning in Nederland mogen verblijven, dan wel niet in Nederland het besluit op hun aanvraag tot toelating mogen afwachten. Niet-rechtmatig verblijvende vreemdelingen zijn, op grond van artikel 45, lid 1, aanhef en onder b, jo artikel 61van de Vw2000, verplicht Nederland uit eigen beweging te verlaten. Zij kunnen, indien zij hieraan binnen de wettelijke vertrektermijn (artikel 62 van de Vw2000) geen gehoor geven, al dan niet nadat zij in vreemdelingenbewaring (artikel 59 Vw2000) zijn genomen, worden uitgezet met de sterke arm op grond van de wettelijke bevoegdheid van artikel 63 Vw2000. Deze bevoegdheid tot uitzetten is een bevoegdheid die van rechtswege bestaat en waarvoor dus geen specifiek besluit of een aanzegging benodigd is. Niet- rechtmatig verblijvende vreemdelingen kunnen worden onderscheiden in personen die rechtmatig verblijf hebben gehad en personen die dat niet hebben gehad. Tot de eerste categorie behoren uitgeprocedeerde asielzoekers, maar ook personen wier vergunning is ingetrokken of niet is verlengd, of personen die langer in Nederland verblijven dan hun visum hen toestaat (zogenaamde “overstayers”). Tot de tweede categorie behoren vreemdelingen die illegaal Nederland zijn ingereisd, die geen toelatingsaanvraag hebben ingediend en hun aanwezigheid ook nooit hebben gemeld bij de Nederlandse autoriteiten (zogenaamde illegalen). 3.4 Vrijheidsbeperking en detentie De vreemdeling aan wie de toegang tot Nederland is geweigerd, kan worden verplicht zich op te houden in een door de ambtenaar belast met grensbewaking aangewezen ruimte of plaats, welke kan worden beveiligd tegen ongeoorloofd vertrek (zie artikel 6, lid 1 en lid 2 van de Vw2000). Vrijheidsbeperking wordt op de luchthaven Schiphol in de praktijk ten uitvoer gelegd door de internationale lounge van de luchthaven Schiphol als verblijfplaats aan te wijzen. Vrijheidsontneming vindt plaats in het grenshospitium, het Passantenverblijf Schiphol Oost (PVSO)
40
of andere daartoe aangewezen Huizen van Bewaring. De maatregel tot vrijheidsontneming wordt opgelegd door de ambtenaar belast met de grensbewaking die tevens Hulpofficier van Justitie is. Niet-rechtmatig verblijvende vreemdelingen kunnen, indien het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid dat vordert, met het oog op uitzetting in bewaring worden gesteld (artikel 59, lid 1, aanhef en onder a, van de Vw2000). Dit is het geval indien er aanwijzingen zijn dat de vreemdeling zich zal onttrekken aan toezicht of indien hij beschikt, of op korte termijn zal beschikken, over bescheiden die noodzakelijk zijn voor de terugkeer, zoals reisdocumenten. De inbewaringstelling wordt opgelegd door de ambtenaar belast met het vreemdelingentoezicht die tevens Hulpofficier van Justitie is. Beide vormen van vrijheidsontneming staan onder rechterlijk toezicht (artikel 94 van de Vw2000). Dit toezicht houdt in dat uiterlijk op de 28e dag na de inbewaringstelling de rechtbank in kennis wordt gesteld van de bewaring. Uiterlijk de 15e dag daarna vindt vervolgens een bewaringszitting plaats waarbij de rechtmatigheid van de bewaring wordt getoetst. In het algemeen geldt dat detentie slechts rechtmatig wordt bevonden zolang er zicht is op uitzetting. Dat betekent dat de IND ter zitting tegenover de rechter aannemelijk moet maken dat er voortgang wordt geboekt in het proces van verwijdering gedurende de detentie, en dat daarbij voortvarendheid wordt betracht.52 3.5 Het verbod op het verstrekken van asielgerelateerde informatie Het uitgangspunt is dat alle gegevens die door een vreemdeling zijn verstrekt vertrouwelijk moeten worden behandeld. Op grond van de Algemene Wet bestuursrecht (Awb) is een ieder die op de een of andere wijze betrokken is bij de uitvoering van een taak van een bestuursorgaan en daarbij de beschikking krijgt over gegevens waarvan hij het vertrouwelijke karakter kent of redelijkerwijs moet vermoeden, verplicht tot geheimhouding van die gegevens (artikel 2:5 van de Awb). Gegevens die zijn verstrekt in het kader van een asielaanvraag worden, op grond van verplichtingen die voortvloeien uit het Vluchtelingenverdrag, als vertrouwelijk beschouwd. Het is van belang dat hetgeen in de asielprocedure aan de orde komt, niet in het land van herkomst bij autoriteiten bekend wordt. Hiermee wordt een klimaat van vertrouwen geschapen, waarin de asielzoeker zich vrij voelt om te verklaren wat hij wil. Bovendien moet voorkomen worden dat door het bekend worden van bepaalde feiten het risico zou kunnen ontstaan voor de asielzoeker of zijn familieleden van moeilijkheden in het land van herkomst.53 In dat geval kan – hoewel de asielaanvraag op zichzelf terecht is afgewezen – alsnog een vluchtelingrechtelijk relevante situatie ontstaan.54 Dit verbod op het verstrekken van asielgerelateerde informatie wordt ruim geïnterpreteerd. De Nationale ombudsman oordeelde in 1999 dat de Nederlandse overheid zich heeft te onthouden van het geven van informatie aan de autoriteiten van het land van herkomst, in welke vorm dan ook, op grond waarvan deze bekend zouden kunnen raken met het feit dat betrokkene in Nederland een
52
Kuijer en Steenbergen, Nederlands vreemdelingenrecht, (Den Haag 2002) p. 500-511 Kamerstuk 2004-2005, 19637, nr.905. Zie ook het Handbook on procedure and criteria for determining refugee status under the 1951 Convention and the 1967 Protocol relating to the Status of Refugees. 54 Brief HIND aan de Commissie d.d. 12 augustus 2005 INDUIT 05-5705 (AUB) 53
41
asielverzoek heeft ingediend.55 In een advies van de UNHCR vertegenwoordiger in Japan wordt hetzelfde standpunt ingenomen.56 Het bovenstaande is door de Minister voor V&I op een aantal plaatsen neergelegd in de Vc2000. Zo is in A4/6.2 Vc2000 opgenomen dat de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen (de KMar en de politie) de diplomatieke vertegenwoordiging nimmer op de hoogte stelt van het feit dat de vreemdeling een asielzoeker is. Er kan slechts worden aangegeven dat de persoon in kwestie Nederland dient te verlaten. In A4/6.5 Vc2000 is vastgelegd dat aantekeningen over verwijderingen nimmer mogen worden geplaatst in de identiteits- en reisdocumenten van onder meer asielzoekers. Voorts is in C3/10.4 Vc2000 opgenomen dat de informatie die een asielzoeker tijdens de procedure verstrekt strikt vertrouwelijk behandeld dient te worden. Tot slot wordt in C3/10.5 Vc2000 met nadruk er op gewezen, dat in de identiteits- en/of reisdocumenten van een asielzoeker nooit aantekeningen mogen worden geplaatst waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de vreemdeling een asielaanvraag heeft ingediend. Immers, dit kan bij afwijzing van de aanvraag voor de betrokkene moeilijkheden in zijn land van herkomst meebrengen. Eventuele aantekeningen kunnen slechts worden gesteld op een afzonderlijk los inlegblad. In een recente werkinstructie 2005/31van de IND van 26 oktober 2005 zijn nadere uitvoeringsinstructies gegeven aan de medewerkers van de Unit Facilitering Terugkeer (UFT) en de Unit Logistieke en Administratieve Dienstverlening (ULAD) van de IND. Daarin wordt nogmaals gewezen op de regel dat de diplomatieke vertegenwoordiging nimmer op de hoogte gesteld mag worden van het feit dat de te presenteren persoon een ex-asielzoeker zonder rechtmatig verblijf is, met een verwijzing naar A4/6.2 Vc2000. Verder beschrijft deze interne werkinstructie op welke wijze bepaald wordt welke documenten in het kader van een LP-aanvraag dienen te worden meegezonden of dienen te worden overhandigd aan de diplomatieke vertegenwoordiging. Ook geeft de instructie de wijze aan waarop de documenten moeten worden gecontroleerd op inhoud en hoe de registratie van deze documenten plaats moet vinden. Op de verstrekking van gegevens van asielzoekers is ook de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) van toepassing. Gegevens worden in beginsel alleen verstrekt aan de betrokken vreemdeling zelf, diens gemachtigde en de ambtenaren en functionarissen die worden genoemd in bovengenoemde regelingen, en onder in die regelingen genoemde voorwaarden. Het voorgaande houdt onder meer in dat aan derden, waaronder ook worden verstaan vertegenwoordigers van de media, politici en advocaten die niet optreden als gemachtigde van de betrokken vreemdeling, geen
55
Rapport Nationale ombudsman 1999/214, Brief Nationale Ombudsman aan de commissie d.d. 25 oktober 2005, kenmerk No 2005/1302 U en Brief VVN aan de commissie d.d. 27 september 2005, kenmerk O.3.5- 422 - WL 56 De UNHCR-representation in Japan , schrijft in een “Advisory opinion on the rules of confidentiality regarding asylum information” van maart 2005: “Regarding persons found not to be in need of international protection13 (that is,rejected cases after exhaustion of available legal remedies), the limited sharing of personal data with the authorities of the country of origin is legitimate in order to facilitate return, even if this is without the consent of the individuals concerned. Such cases usually arise when nationality is in question and/or the individual has no national travel or identification documents. However, disclosure should go no further than is lawful and necessary to secure readmission, and there should be no disclosure that could endanger the individual or any other person, not least disclosure of the fact that the individual has applied for asylum.” zie: http://www.unhcr.ch/cgi-bin/texis/vtx/home/opendoc.pdf?tbl=RSDLEGAL&id=42b9190e4
42
gegevens mogen worden verstrekt over die vreemdeling.57 Telefonische informatie wordt alleen verstrekt wanneer is gebleken dat de informatievrager gerechtigd is die informatie te ontvangen. De enige persoonsgegevens die aan diplomatieke diensten mogen worden verstrekt zijn die gegevens, die noodzakelijk zijn voor het verkrijgen van een vervangend reisdocument. Gelet op artikel 16 van de Wbp is de verstrekking van bijzondere persoonsgegevens, en dat zijn in dit geval juist de gegevens die aanleiding kunnen zijn voor een asielaanvraag, niet toegestaan. Bovendien bepaalt de Wbp onder welke voorwaarden persoonsgegevens mogen worden verstrekt. Onder het begrip “verwerken” wordt in deze wet ook het verstrekken van persoonsgegevens verstaan. Deze wet is dus ook van toepassing op het verstrekken van persoonsgegevens over vreemdelingen door bijvoorbeeld de IND aan derden. De Wbp eist voor het verstrekken persoonsgegevens aan een derde een rechtmatige grondslag (artikel 8 van de Wbp). Een persoonsgegeven is elk gegeven betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon. Bijzondere persoonsgegevens zijn extra beschermde gegevens zoals bedoeld in artikel 16 van de Wbp. Het gaat om gegevens betreffende godsdienst of levensovertuiging, ras, politieke gezindheid, gezondheid, seksuele leven, lidmaatschap van een vakvereniging, strafrechtelijke persoonsgegevens en persoonsgegevens over onrechtmatig of hinderlijk gedrag in verband met een opgelegd verbod naar aanleiding van dat gedrag. 3.6 De volkenrechtelijke plicht van staten om eigen onderdanen terug te nemen De verplichting eigen onderdanen terug te nemen is niet expliciet opgenomen in internationale verdragen. Niettemin bestaat in de internationale besluitvorming en in de literatuur volstrekte overeenstemming over het bestaan van een dergelijke regel. De grondgedachte is dat iedere staat ten opzichte van andere staten een zekere verantwoordelijkheid heeft en houdt voor zijn onderdanen. Die verantwoordelijkheid brengt met zich dat staten de verantwoordelijkheid hebben eigen onderdanen terug te nemen.58 Deze verplichting geldt altijd, ook als de betrokkene niet wenst terug te keren. Staten van herkomst mogen dus niet als voorwaarde tot medewerking aan terugkeer van een onderdaan eisen dat betrokkene vrijwillig terugkeert.59 3.7 Vingerafdrukken In artikel 54 van de Vw2000 wordt de basis gelegd voor het stellen van nadere regels ten aanzien van onder andere de verplichting van de vreemdeling om medewerking te verlenen aan het vastleggen van gegevens met het oog op identificatie. Artikel 4.45 van de Vb2000 geeft aan dat er vingerafdrukken kunnen worden genomen van de vreemdeling, indien daartoe naar het oordeel van de ambtenaar, belast met de grensbewaking of een ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen, gegronde reden bestaat.
57
Zie echter de mogelijkheden genoemd in de brief van de Minister voor V en I van 10 maart 2005 over informatieverstrekking door de Minister voor V en I in vreemdelingenzaken, indien vreemdelingen en/of hun raadslieden in de publiciteit treden. Kamerstuk 2004-2005, 19637, nr.905, Tweede Kamer.
58 59
K. Hailbronner Rückübernahme eigener und fremder Staatsangehöriger (Heidelberg, 1996) p. 92. Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken, ‘Terugkeer: de internationale aspecten” (Den haag 2004) p. 15-16
43
Op verschillende plaatsen in de Vc2000 wordt aangegeven in welke gevallen vingerafdrukken van vreemdelingen worden genomen (A3/2.3.6.2. Vc2000, A3/3.4.2 Vc2000, A3/4.6 Vc2000, C1/2.4.4). Dit gebeurt in elk geval indien de vreemdeling een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend (A3/3.4.2 Vc2000). In C1/2.4.4 Vc2000 is Eurodac beschreven. Eurodac is een systeem voor het vergelijken van vingerafdrukken van asielzoekers en illegale immigranten en is in het leven geroepen om de Overeenkomst van Dublin als mede de daarop volgende EGVerordening60 efficiënter toe te passen. De Overeenkomst van Dublin en Verordening EG nr 343/2003 regelen welke lidstaat van de Gemeenschap verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek. Het principe is dat de lidstaat waar de asielzoeker als eerste heeft verbleven de lidstaat is die het asielverzoek van betrokkene behandelt. Met behulp van vingerafdrukken in het Eurodac systeem kan worden bepaald of een bepaalde asielzoeker in een andere lidstaat bekend is. Voordat Eurodac operationeel werd, wisselde de IND al vingerafdrukbladen uit met landen als België en Frankrijk, met als doel de vaststelling van identiteit en nationaliteit of om na te gaan of betrokkene in deze landen eerder een asielverzoek had gedaan. Voor het gebruik van vingerafdrukken die zijn afgenomen in het kader van de asielaanvraag in het kader van de terugkeerprocedure dient dit gebruik in de zin van de Wet bescherming persoonsgegevens verenigbaar te zijn met het doel waarvoor zij eerder zijn afgenomen. Voorts dient bij het doorgeven van vingerafdrukken aan landen buiten de Europese Unie in beginsel een passend (persoongegevens)beschermingsniveau gewaarborgd te zijn, dan wel de doorgifte noodzakelijk te zijn vanwege een zwaarwegende algemeen belang of een vergunning te zijn verleend voor de doorgifte. 3.8 Het gebruik van dwangmiddelen Naar aanleiding van en in overeenstemming met de aanbevelingen uit het rapport van de Commissie Van den Haak uit 199361 is een aantal hulpmiddelen ten behoeve van de uitzetting van vreemdelingen ontwikkeld. Met het gebruik van deze middelen wordt beoogd te voorkomen dat verzet tegen de uitzetting loont en tot uitstel, of wellicht zelfs afstel, van de uitzetting leidt. Daarnaast wordt beoogd de veiligheid van de vreemdeling, zijn begeleiders, de overige passagiers en het vliegtuig te waarborgen. Thans zijn in gebruik handboeien, een combinatieriem met handboeien (met behulp waarvan de polsen aan de voorzijde van het lichaam gefixeerd kunnen worden met een mogelijkheid tot verbinding met de enkels, klittenband (ter fixatie van de handen en voeten) en “tie-raps” (kunststof bindstrips). Daarnaast is een schuimkap ontwikkeld om te voorkomen dat de vreemdeling zichzelf of anderen zal verwonden, bijvoorbeeld door te bijten. Met ingang van 28 mei 2004 zijn deze vrijheidsbeperkende middelen, en de aanwending daarvan, van een uitdrukkelijke rechtsbasis voorzien door opneming ervan in het nieuwe hoofdstuk 4a in de
60 61
EG nr 343/2003 (Publicatieblad L 316 van 15-12-2000) Commissie Van der Haak, “Humane uitzetting: een paradox?” (Den Haag 1993)
44
Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar62. De toepassing van hulpmiddelen ten behoeve van de uitzetting van vreemdelingen vormt een beperking van de lichamelijke integriteit van de betreffende persoon en daarmee een beperking van het recht op onaantastbaarheid van het lichaam, als neergelegd in artikel 11 van de Grondwet. Het recht op de persoonlijke levenssfeer, waaronder de lichamelijke integriteit valt, wordt ook beschermd door artikel 8 van het EVRM. De wettelijke basis voor een inbreuk op deze rechten wordt gevonden in de Politiewet 1993 en in de Vw2000. Voorts is uitdrukkelijk voorgeschreven dat, wil een inbreuk op genoemde rechten gerechtvaardigd zijn, de toepassing van een hulpmiddel ten behoeve van uitzetting steeds moeten worden getoetst aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Daarbij kan de toepassing van hulpmiddelen ten behoeve van uitzetting plaatsvinden in het bijzijn van medepassagiers en daarom als vernederend worden ervaren. Artikel 3 van het EVRM bevat een verbod van vernederende behandeling. De te betrachten evenredigheid bij het gebruik van hulpmiddelen ten behoeve van uitzetting, alsmede de wijze van toepassing daarvan zijn dus ook bepalend voor de verenigbaarheid met artikel 3 van het EVRM. Vóór het gebruik van hulpmiddelen bij uitzetting behoort te worden getoetst of het aanwenden van middelen gerechtvaardigd is. Naar aanleiding van de hiervoor genoemde gewijzigde ambtsinstructie is een uitwerking van deze toets opgenomen in de Vc 2000 (A4/6.14). De voorschriften voorzien in een schriftelijke meldingsprocedure en in een registratie, indien voor de uitzetting van een vreemdeling een van de hiervoor omschreven hulpmiddelen wordt gebruikt. Op een en ander zal nader worden ingegaan in hoofdstuk 6. 3.9 Landen specifieke uitvoeringsregels Voor wat betreft de uitvoering van verwijderingen zijn nog van belang om hier te noemen de Landen Verwijderingen (Landen VW), de IND-werkinstructie “Aanbieden van documenten aan diplomatieke vertegenwoordigingen en registratie van die documenten” en de MoU’s. 3.9.1. “Landen VW” In A4, 6.2 van de Vc2000 wordt aangegeven dat de IND periodiek een overzicht ter beschikking stelt aan de korpschefs van politie en de commandant van de KMar, waarin de aanvraagprocedures van verwijderingen per land van bestemming zijn opgenomen. Hierin is ook per land vermeld of de ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen zich zelfstandig kan wenden tot de betreffende vertegenwoordiging of dat dit door tussenkomst van de IND dient te gebeuren. Voorts wordt aanbevolen het overzicht te raadplegen, alvorens de aanvraag voor een vervangend reisdocument te starten. Dit periodieke overzicht wordt Landen Verwijderingen of Landen VW genoemd. In hoofdstuk 2 (paragraaf 2.6) is dit al kort aan de orde gekomen. In de Landen VW wordt per land onder andere aangegeven:
62
-
de contactgegevens van de diplomatieke vertegenwoordiging in kwestie en de IND;
-
welke documenten moeten worden overgelegd;
-
informatie over de samenwerking met de betreffende vertegenwoordiging;
-
de technische reismogelijkheden naar het betreffende land.
Stb. 2004, 218
45
3.9.2 “Memoranda of Understanding” Zoals eerder gememoreerd speelt in de terugkeerpratijk naar de DRC een MoU een rol. Dit specifieke MoU komt uitgebreid aan de orde in hoofdstuk 5. Over MoU’s in het algemeen is in februari 2000 is door het Ministerie van Buitenlandse Zaken een handleiding “Memoranda of Understanding” vastgesteld. Deze handleiding geeft aan dat binnen de schriftelijke afspraken op het gebied van internationale samenwerking 2 categorieën bestaan: verdragen en internationale beleidsafspraken. De laatste dragen meestal de benaming MoU. Het essentiële verschil tussen een verdrag en een MoU, is dat een verdrag juridisch verbindende verplichtingen schept voor staten (of internationale organisaties), terwijl een MoU slechts politiek en moreel verbindend is voor de regeringen, ministers, lagere autoriteiten of de (onderdelen van) internationale organisaties die de afspraak hebben. Bij de sluiting van een MoU houdt men er rekening mee dat er geen zekerheid van naleving is. Volgens de handleiding bevatten MoU’s slechts afspraken van technische of administratieve aard. De opstellers van het MoU zijn verantwoordelijk voor de onderhandelingen, de inhoud en de consistentie van de tekst, eventuele voorlegging aan de ministerraad en toezending aan het parlement, interdepartementale afstemming, vertalingen, de vervaardiging van de te ondertekenen teksten, de organisatie van de ondertekening etcetera. De Directie Juridische Zaken van het Ministerie van Buitenlandse Zaken beziet het MoU op een mogelijk misverstand over het rechtskarakter. De handleiding geeft ook aan dat, hoewel MoU’s geen de burgers bindende bepalingen mogen bevatten, zodat uit dien hoofde geen bekendmaking verplicht is, het zinvol kan zijn een MoU te publiceren. Bekendmaking kan bijvoorbeeld geschieden in de Staatscourant of in een publicatieblad van een vakdepartement. 3.10 Bevindingen en conclusies De commmissie constateert allereerst, dat er in de Nederlandse wet- en regelgeving is vastgelegd dat voordat de terugkeer van asielzoekers aan de orde is, een inhoudelijke individuele beoordeling plaatsvindt of betrokkene zozeer te vrezen heeft voor vervolging door de autoriteiten van zijn land van herkomst dat hij daar naar toe niet kan terugkeren. Pas nadat – na een eventuele rechterlijke toetsing – onherroepelijk is vastgesteld dat betrokkene niet in aanmerking komt voor een asielvergunning ontstaat de bevoegdheid hem of haar te verwijderen uit Nederland. De commissie constateert dat de Nederlandse regelgeving een een verbod kent op het verstrekken van alle asielgerelateerde informatie aan de landen van herkomst. Dit verbod omvat primair het verstrekken van inhoudelijke informatie uit het asieldossier. De commissie constateert dat ook het enkele gegeven dat betrokken vreemdeling asielzoeker is (geweest) niet dient te worden gemeld aan autoriteiten van landen van herkomst. De commissie is gebleken dat het laatstgenoemde aspect door verschillende organisaties en instanties van een ander orde wordt geacht dan het verstrekken van inhoudelijke asielgegevens. Dit overigens zonder dat zij daarmee iets af willen doen aan het verbod op verstrekking van asielgerelateerde gegevens.
46
Bedacht moet worden dat er voor autoriteiten van de landen van herkomst, met name ambassades, mogelijkheden zijn om te achterhalen of betrokken vreemdeling asielzoeker is geweest, bijvoorbeeld door het betrokkene zelf te vragen. Personeel van de ambassade van de DRC in Nederland verklaarde tegenover de commissie er van uit te gaan dat gepresenteerde Congolezen exasielzoekers zijn. Zij stelden daarbij overigens dat dit gegeven voor de ambassade van geen betekenis is en ook op zichzelf niet tot enige actie leidt vanuit de Congolese autoriteiten. Ten aanzien van de DRC zijn door personen die door de commissie zijn gehoord verschillende meningen gegeven over de mogelijke gevolgen van het bekend worden van de asielachtergrond van een verwijderde persoon. Tegenover de opvatting van, onder meer, de UNHCR in 2003 dat verwijderde Congolezen, indien bekend wordt dat zij ex-asielzoekers zijn, gevaar lopen in de DRC63, staat de observatie in het algemeen ambstbericht over de DRC van september 2005 dat van een slechte behandeling van ex-asielzoekers niet is gebleken64. De commissie heeft hier, gezien haar opdracht, geen verder onderzoek naar gedaan, en oordeelt hierover dan ook niet. Naar het oordeel van de commissie bestaat het gevaar dat onzekerheid over de mate van de vertrouwelijkheid van asielgerelateerde informatie ertoe leidt dat asielzoekers niet langer openhartig zouden verklaren tijdens hun gehoor. Het zou zinvol zijn de asielzoeker op dit punt expliciet te informeren voorafgaand aan zijn gehoor. De VVN heeft de commissie erop geattendeerd dat in de regelgeving is voorgeschreven dat bij de aanvang van een gehoor door de IND het volgende aan de vreemdeling kenbaar wordt gemaakt: "ik heb... voorts medegedeeld dat hij in vrijheid kan spreken en dat alles wat er wordt besproken vertrouwelijk zal worden behandeld; informatie wordt niet aan derden verstrekt zonder zijn uitdrukkelijke toestemming, tenzij noodzakelijk voor de uitvoering van de Vreemdelingenwet en het houden van toezicht op vreemdelingen." In een debat met de Tweede Kamer heeft de Minister voor V en I bevestigd, dat de hierboven onderstreepte zinsnede sinds medio 2004 is toegevoegd om te voldoen aan de Wet bescherming persoonsgegevens. De minister heeft in het debat onderstreept dat het geenszins de bedoeling is dat informatie aan landen van herkomst wordt verstrekt en dat wordt gedoeld op de gegevensuitwisseling tussen Nederlandse bestuursorganen, zoals ook is vastgelegd in artikel 107 Vw2000. VVN bepleit aanpassing van deze standaardclausule in het gehoor van een asielzoeker. Voor een ieder dient ondubbelzinnig duidelijk te zijn, dat een asielzoeker in vrijheid moet kunnen spreken tijdens een gehoor. De huidige formulering is dermate ruim en vaag, dat niet uitgesloten kan worden dat daardoor aarzeling kan ontstaan bij de vreemdeling om in zijn vaak eerste, maar meest belangrijke contact met de Nederlandse immigratiedienst volledige openheid van zaken te geven. Dat kan ertoe leiden dat niet de noodzakelijke bescherming in Nederland wordt geboden. 63
UNCR position paper, maart 2003: “Should authorities in Kinshasa discover that a deportee has a political or military profile, or has sought asylum abroad owing to a political or military background, such person may be at risk of arbitrary detention and ill-treatment” 64 Algemeen ambtsbericht DRC september 2005, p 27: “Volgens meerdere onafhankelijke en betrouwbare bronnen hebben terugkerende afgewezen en uitgeprocedeerde Congolese asielzoekers uit Europa bij aankomst in Kinshasa geen problemen met de DGM ondervonden. Meerdere onafhankelijke bronnen melden dat het feit dat iemand asiel heeft gevraagd niet als een probleem wordt gezien in de DRC en dus geen reden is voor aanhouding door de DGM, zelfs indien deze informatie bekend zou zijn”
47
VVN stelt voor dat de toezegging van de minister, dat nimmer informatie uit een gehoor door de Nederlandse overheid zal worden verstrekt aan de autoriteiten van het land van herkomst noch dat aan hen gemeld zal worden dat betrokkene asiel heeft gevraagd in Nederland, met zoveel woorden wordt opgenomen in de standaardoverwegingen bij aanvang van het gehoor. De commissie steunt dit voorstel. Het expliciete verbod op het verstrekken van asielgegevens zoals verwoord in A4/6.2 van de Vc2000 laat aan duidelijkheid niets te wensen over. Het is de commissie echter niet duidelijk waarom deze bepaling zich uitsluitend richt tot de ambtenaar belast met de grensbewaking en de ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen, te weten de KMar en de VP, terwijl de IND in de contacten met de buitenlandse autoriteiten zo’prominente rol vervult. De commissie constateert dat de regelgeving op dit punt “achterloopt” bij de feitelijke actuele taakverdeling tussen VP, KMar en IND. De commissie acht het gewenst dat, bij voorbeeld, in de VC, een meer algemene bepaling wordt opgenomen waaruit blijkt dat dit verbod ook geldt voor ambtenaren van de IND. De ambtenaren van de IND die door de commissie zijn gehoord, verklaarden alle van het uitgangspunt van het verbod op het verstrekken van asielgerelateerde informatie op de hoogte te zijn.65 Een schriftelijke werkinstructie waarin specifiek wordt aangegeven hoe moet worden omgegaan met bepaalde documenten, zoals vingerafdrukbladen, ontbrak echter binnen de IND tot 26 oktober 2005. De commissie acht het bestaan van de instructie een verbetering, maar is van mening dat deze interne regeling binnen de IND op zich zelf niet voldoende is. Een dergelijke principiële algemene bepaling zou, evenals voor de KMar en de politie is gebeurd, - tenminste ook – in de Vc 2000 moeten worden vastgelegd. Hoewel het verbod van A4/6.2. in Vc 2000 wèl expliciet gericht is tot de ambtenaren belast met de grensbewaking, stelden toch niet alle ambtenaren van de KMar die door de commissie zijn gehoord op dit punt in het verleden een expliciete werkinstructie te hebben gehad of dit tijdens de opleiding te hebben vernomen.66 3.11 Aanbevelingen 1. De commissie beveelt aan dat aan de asielzoeker bij de aanvang van zijn gehoor bekend gemaakt wordt dat nimmer asielgerelateerde informatie uit het asielgehoor door de Nederlandse overheid wordt verstrekt aan autoriteiten van het land van herkomst, noch dat aan hen gemeld zal worden dat betrokkene asiel heeft gevraagd. 2. De commissie beveelt aan het expliciete verbod op het verstrekken van asielgerelateerde informatie in het kader van de aanvraag van vervangende reisdocumenten zoals neergelegd in A4/6.2 van de Vc2000 ook van toepassing te verklaren op de medewerkers van de IND die hierbij betrokken zijn. 3. De commissie beveelt aan zeker te stellen dat in de interne werkinstructies van zowel IND, KMar, als Vreemdelingenpolitie dit verbod concreet is uitgewerkt ten behoeve van de ambtenaren belast met de (voorbereiding van) uitvoering van verwijderingen. 4. De commissie beveelt aan zeker te stellen dat in de interne opleidingen van hiervoor genoemde ambtenaren expliciet aandacht wordt besteed aan het verbod op het verstrekken van asielgerelateerde informatie.
65 66
Gehoren medewerkers IND , d.d. 27 juli 2005 en 2 augustus 2005 Gehoren medewerkers KMar d.d. 17 augustus 2005, 1 september 2005, en 29 september 2005.
48
HOOFDSTUK 4
Het verwijderingsproces 4.1 Inleiding Voor een juist begrip van de casuïstiek heeft de commissie ook de verwijderingsprocedures, voorzover relevant voor haar onderzoekopdracht, in ogenschouw genomen. Het onderzoek van de commissie is beperkt tot dat deel van de procedure, dat aanvangt vanaf het moment waarop het besluit op de asielaanvraag door de Minister voor V&I onherroepelijk is geworden, de korpschef van de politieregio waar de vreemdeling feitelijk verblijft (dat kan nog zijn een aanmeldcentrum, of een asielzoekerscentrum, maar ook een zelfstandige verblijfplaats), dan wel de KMar op Schiphol (indien het een vreemdeling betreft aan wie daar de toegang is geweigerd) daarover heeft geïnformeerd en de aanwijzing heeft gegeven dat de vreemdeling Nederland dient te verlaten. Het onderzoek van de commissie heeft zich daarbij vooral gericht op een aantal specifieke documenten uit de procedure, waarvan in de uitzendingen van Netwerk is gesteld dat zij bij de autoriteiten van de DRC zijn aangetroffen. Daarnaast had het onderzoek tot doel de uitlatingen van een aantal anonieme vreemdelingen over hun behandeling door Nederlandse instanties tijdens uitzettingen te verifiëren, en informatie te verzamelen over de technische ondersteuning die aan de DGM is verleend. Hierop wordt in de volgende hoofdstukken ingegaan. Met die doelstellingen in het achterhoofd is het noodzakelijk een overzicht van de stappen in een deel van het asielproces en in het verwijderingsproces te geven. In het navolgende wordt dit overzicht gegeven. 4.2 De actoren Bij de toegangsverlening, dan wel -weigering, de asielaanvraag en de beoordeling daarvan, het identiteits- en nationaliteitsonderzoek, de aanvraag van vervangende reisdocumenten, de opvang van asielzoekers, de detentie van vreemdelingen en de al dan niet vrijwillige terugkeer van vreemdelingen is een groot aantal actoren betrokken. Het gaat daarbij om overheidsorganisaties, maar ook om private ondernemingen (zoals luchtvaartmaatschappijen), internationale organisaties (zoals de IOM) en nongouvernementele organisaties (zoals VluchtelingenWerk Nederland) en de advocatuur en andere bijstandverleners67. Daarnaast zijn sinds 1999 meerdere ingrijpende wijzigingen doorgevoerd op het terrein van wet- en regelgeving, beleid, taakverdeling tussen betrokken organisaties, de werkwijze en werkomstandigheden van betrokken organisaties en de geautomatiseerde verwerking van gegegevens. Bij een groot aantal organisaties en organisatieonderdelen wordt van een asielzoeker diverse dossiers opgebouwd, die informatie bevatten die niet is bestemd voor de autoriteiten van het land van herkomst. Op hoofdlijnen is de taakverdeling in de uitvoering van het beleid als volgt. De KMar is belast met de grensbewaking en de daarbij horende maatregelen, zoals de toegangsweigering. Aan de grens is de
67
De commissie onderschrijft de opvatting van de ACVZ dat betrokkenheid van NGO’s bij het terugkeerbeleid van belang is voor het draagvlak voor dit beleid. ACVZ, “Terugkeer, de nationale aspecten” (Den Haag,2005)
49
KMar de organisatie die als eerste geconfronteerd wordt met het asielverzoek van een vreemdeling en die de intake van het asielverzoek doet. De IND ziet vervolgens toe op de toegangsweigeringen door de KMar en bepaalt de verblijfsrechtelijke status van de betrokken vreemdeling. De VP en de KMar zijn belast met de verwijdering van uitzetbare, niet rechtmatig verblijvende vreemdelingen. Identiteits- en nationaliteitsonderzoek gedurende het verblijf van de vreemdeling in Nederland vindt plaats door de VP of de KMar. Ook de stappen die moeten gezet nadat de Minister voor V&I de aanwijzing heeft gegeven dat de asielzoeker ons land dient te verlaten, ter voorbereiding van de verwijdering, vinden plaats onder auspiciën van de VP of de KMar. De IND neemt daarbij het standpunt in dat men in dit stadium een faciliterende rol speelt. Zo wordt bij een groot aantal landen – waaronder de DRC - de aanvraag van vervangende reisdocumenten centraal door de politie of KMar ingediend via de Unit Facilitering terugkeer (UFT) van de IND. De taken van deze afdeling werden vóór 2003 uitgevoerd door de afdeling Coördinatie Presentatie Ambassades (CPA). Voorts is de IND betrokken bij het voeren van terugkeer-(motiverende)- gesprekken en bij het toetsen van de voortdurende verwijderbaarheid van de betrokken vreemdeling. Indien ten behoeve van de verwijdering detentie noodzakelijk is komen, voor wat betreft detentie in politiecellen, de politiekorpsen en de KMar, en komt voor wat betreft de Huizen van Bewaring de DJI van het Ministerie van Justitie in beeld. De laatste dienst kent ten behoeve van vreemdelingenbewaring en de vrijheidsontnemende maatregel ex. artikel 6 van de Vw2000 naast een aantal daartoe aangewezen reguliere Huizen van Bewaring ook uitzetcentra (Uc’s) en het Grenshospitium. De DJI verzorgt voorts ook het vervoer van en naar haar inrichtingen voorzover dat niet door de KMar of VP wordt verzorgd. De daadwerkelijke uitzetting, dat wil zeggen het proces van de ontvangst op de luchthaven Schiphol, het naar het vliegtuig brengen en het eventueel escorteren van de vreemdeling en de administratieve afhandeling daarvan, vindt plaats door de ambtenaren van de KMar district Schiphol. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is bij het geheel betrokken met name als leverancier van relevante informatie in de vorm van (individuele) ambtsberichten. Ook faciliteert dit ministerie de totstandkoming van afspraken met landen van herkomst over terugkeer. 4.3 Het proces van toegangsweigering De toegangsweigering vindt plaats bij een mondelinge beslissing68 door de dienstdoend ambtenaar van de KMar die op een grensdoorlaatpost, bijvoorbeeld op de luchthaven Schiphol, de balie bemant. Hij doet dit namens het hoofd doorlaatpost van de KMar. De KMar-ambtenaar aan de balie moet in dit verband bij bijzonderheden het bureau falsificaten of het hoofd doorlaatpost consulteren. Ten behoeve van de grensbewaking maakt de KMar van het district Schiphol gebruikt van het zogenoemde PAS-systeem (Project Automatisering Schiphol). In het PAS-systeem wordt door de betrokken KMar-ambtenaar van de weigering een zogenoemde openbare incidentnotitie (Opno) opgemaakt. Een schriftelijke weergave van een Opno, een uitdraai, van gegevens uit een geautomatiseerd bestand, wordt “werkbriefje” genoemd. In beginsel worden alle relevante vreemdelingrechtelijke handelingen van de KMar op Schiphol in het PAS-systeem ingevoerd. Deze handelingen kunnen variëren van een toegangsweigering, via ontdekking en inbeslagname van een vals document, tot incidenten bij een poging tot uitzetting. Een Opno of werkbriefje kan ook asielgerelateerde informatie bevatten. Het werkbriefje is een intern document van de KMar, de term openbaar bevestigt slechts dat het in een rechtelijke procedure kan worden opgevraagd. De Opno of
68
De toegangsweigering geldt als een feitelijk handelen dat op grond van art 72 derde lid Vw2000 gelijk is gesteld aan een beschikking.
50
het werkbriefje bevat in het geval van toegangsweigering de motivering voor de weigering. Hierin wordt bijvoorbeeld vermeld dat is vastgesteld dat betrokkene op een vals dan wel vervalst reisdocument reisde. Bij de toegangsweigering wordt altijd een vrijheidsontnemende of vrijheidbeperkende maatregel opgelegd ex. artikel 6 van de Vw2000. Van deze maatregel wordt een plaatsingsbeschikking opgemaakt en mededeling gedaan aan de IND. De betrokkene krijgt de plaatsingsbeschikking uitgereikt en wordt met een rechtsmiddelenfolder geïnformeerd over de mogelijke rechtsmiddelen tegen de toegangsweigering en de vrijheidsontneming of -beperking. De IND toetst achteraf de vorm en de rechtmatigheid van de weigering en maatregel aan de hand van de Opno en de betreffende beschikkingen. Een uitdraai van de Opno (werkbriefje) betreffende de toegangsweigering wordt daarbij op dat moment niet door de KMar aan de IND verstrekt. De IND-Schiphol kan meelezen in het PAS-systeem van de KMar en zodoende de toegangsweigering toetsen69. Wel gaan kopieën van de plaatsingsbeschikking ex. artikel 6 van de Vw2000 en de rechtsmiddelenfolder, evenals een schriftelijke mededeling van de genomen maatregel, naar de IND-Schiphol. Het bureau falsifcaten van de KMar op Schiphol speelt een rol wanneer de KMar-ambtenaar aan de balie vermoedt te maken te hebben met vervalste documenten. In een dergelijk geval wordt de vreemdeling door de betreffende medewerker van de afdeling grens meegenomen naar het bureau falsificaten. Daar wordt nader onderzoek gedaan naar het document. Indien wordt vastgesteld dat het betreffende document vals is start de KMar een strafrechtelijk onderzoek waarbij betrokkene wordt aangehouden en voorgeleid. Het document wordt op grond van artikel 116 van het Wetboek van Strafvordering in beslag genomen. Vermeld zij overigens, dat het strafvorderlijke traject in gevallen waarin de toegang is geweigerd vaak kort is: er geldt een seponeringsbeleid indien betrokkene kan worden uitgezet. Na afloop van het strafrechtelijk onderzoek wordt betrokkene in vrijheidgesteld en overgedragen aan het hoofd doorlaatpost. Het personeel van bureau falsificaten draait een werkbriefje uit, waarin gemeld wordt dat een vervalst document is aangetroffen. In dit “werkbriefje ten behoeve van de grens” wordt het hoofd doorlaatpost verzocht betrokkene de toegang te weigeren. De strafrechtelijke afwikkeling wordt vastgelegd in een ander computersysteem dan PAS, namelijk het, ook door de politie gebruikte, Bedrijfs Processen Systeem (BPS). Met het oog op de (eventuele) verwijdering wordt door het bureau asiel, dan wel door het bureau uitzetting en verwijdering (BUV) van de KMar Schiphol na de toegangsweigering een claim gelegd op de luchtvaartmaatschappij die betrokkene heeft aangevoerd. Dit gebeurt door middel van een zogenoemde “removal order”, waarmee de luchtvaartmaatschappij aansprakelijk wordt gesteld voor kosten van de weigering en waarmee hem de verplichting wordt opgelegd betrokken vreemdeling terug te vervoeren naar de laatste plaats van vertrek buiten Nederland of een plaats waar zijn toelating gewaarborgd is. Indien betrokkene ongedocumenteerd is, bijvoorbeeld omdat van hem een vervalst reisdocument in beslag is genomen, wordt als reisdocument ten behoeve van de luchtvaartmaatschappij een zogenoemde “covering letter” afgegeven. Voor geweigerden die niet geclaimd kunnen worden op een luchtvaartmaatschappij, meestal omdat zij ongedocumenteerd in het transitgebeid van de luchthaven Schiphol zijn aangetroffen, geldt in 69
Telefonische navraag bij de IND op 13 oktober 2005
51
principe voor de verwijdering dezelfde procedure als voor personen die uit Nederland worden verwijderd. Zie daarover de betreffende paragraaf in dit hoofdstuk.
Schema 1: Proces toegang geweigerd
Mondelinge beschikking toegang geweigerd (KMar)
Bureau Falsificaten indien vermoeden vervalste documenten (indien vals inbeslagname document
In PAS: - Vreemdelingrechtelijke handelingen - Evt. asielgerelateerde info - Motivering evt. weigering
Opno van weigering in PAS-systeem (intern document KMar)
Vrijheidbeperkende/ vrijheidsontnemende maatregel ex Art. 6 Vw (beschikking)
IND toetst rechtmatigheid beslissing KMar m.b.v. PAS
Vreemdeling krijgt geen toegang tot Nederland
Vreemdeling doet asielaanvraag
Zie schema verwijderingen (vanaf organisatie terugkeer door KMar)
Zie schema Asielaanvraag
52
4.4. Asielaanvraag op Schiphol De toegangsweigering vindt ook plaats als een vreemdeling te kennen geeft asiel te willen aanvragen. Als dat laatste het geval is wordt betrokkene overgedragen aan het bureau asiel van de KMar en uiteraard niet verwijderd gedurende de behandeling van zijn asielverzoek. De overdracht vindt plaats door middel van een “proces-verbaal van overgave van een vreemdeling” dat door de medewerker van de afdeling grens wordt opgemaakt. Dit document is een intern document van de KMar, waarvan geen afschrift wordt verstrekt aan de vreemdeling. Het bevat naar zijn aard asielgerelateerde informatie, namelijk de vermelding van het feit dat betrokkene wegens een asielverzoek wordt overgedragen aan het bureau asiel. Het bureau asielzaken doet de intake van het asielverzoek. Daartoe wordt een intakeformulier ingevuld. Ook dit formulier is een intern document waarvan geen afschrift wordt verstrekt aan de vreemdeling. Er vindt in dit stadium door de KMar een kort identiteitsonderzoek plaats. De KMar maakt fotokopieën van alle aangetroffen bescheiden, zoals paspoort, identiteitsbewijzen, biljetten, diploma's en dergelijke, neemt de reis- en/of identiteitspapieren eventueel in en neemt vingerafdrukken af “ter zake van asiel”. Deze werkzaamheden van het personeel van het bureau asielzaken van de KMar dienen verder ter ondersteuning van het later door de IND uit te voeren onderzoek naar het asielverzoek. Betrokkene wordt vervolgens, tezamen met het inmiddels door de KMar samengesteld dossier, fysiek door de zogenoemde arrestanten- en passantenwacht van de KMar naar het Ac van de IND op Schiphol-Oost vervoerd. Het asielverzoek wordt daarna in behandeling genomen door de Minister voor V&I, voor deze de korpschef van de regiopolitie, op dit Ac. 4.5 Enkele elementen van de asielprocedure De Aanmeldcentrum- of AC-procedure is de eerste fase van de asielprocedure waarin binnen 48 “proces-uren” wordt vastgesteld of de betreffende asielaanvraag hetzij kansloos is en direct moet worden afgewezen, hetzij zo overtuigend is dat zij direct kan worden ingewilligd. In alle andere gevallen is nader onderzoek nodig van de betreffende aanvraag en wordt de asielzoeker doorverwezen naar een zogenaamd opvangcentrum (Oc) waar zijn zaak door de IND verder onderzocht wordt. De vreemdeling die inreist via de Luchthaven Schiphol krijgt in beginsel niet eerder toegang tot Nederland dan nadat in de AC-procedure is vastgesteld dat nader onderzoek naar het betreffende asielverzoek nodig is of zijn verzoek is ingewilligd. De vreemdeling wordt op het Ac in de gelegenheid gesteld een formulier (M35-H) in te vullen en te ondertekenen, waarin hij een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd asiel aanvraagt. Hij ontvangt daarvan een afschrift. Zo spoedig mogelijk daarna vindt het zogenaamde eerste gehoor plaats. Dat gebeurt middels een door de Minister voor V&I vastgestelde vragenlijst. Deze vragenlijst bevat geen vragen omtrent de beweegredenen van de aanvraag. Het eerste gehoor vindt plaats in het Ac waar de vreemdeling zich bevindt, en richt zich op de vaststelling van de identiteit, de nationaliteit en de reisroute, waarbij soms gebruik wordt gemaakt van taalanalyses. Een rechtsbijstandverlener is bevoegd het gehoor als waarnemer bij te wonen. De vreemdeling en de rechtsbijstandsverlener ontvangen een afschrift van het rapport van het eerste gehoor.
53
De IND bepaalt daarna of het onderzoek in het Ac wordt voortgezet, dan wel dat de aanvraag naar een behandelkantoor van de IND wordt overgedragen. In dat laatste geval krijgt de vreemdeling toegang tot Nederland en wordt hij vanuit de “artikel 6 detentie-locatie” overgebracht naar een Oc. Hierna wordt de vreemdeling in het Ac, of indien inmiddels toegang is verleend in het Oc, aan een nader gehoor onderworpen. Dat gehoor richt zich wel op de beweegredenen voor het vertrek uit het land van herkomst, en de uitkomst van het onderzoek naar de identiteit, nationaliteit en reisroute; het omvat dus een asielrelaas. De vreemdeling en de rechtsbijstandverlener ontvangen een kopie van het verslag van het nader gehoor. Ook na dit gehoor kan worden besloten dat betrokkene naar een Oc wordt overgeplaatst waar de asielaanvraag verder wordt behandeld. Ook kan worden besloten dat de asielaanvraag wordt afgewezen en dat de vreemdeling zal worden uitgezet. Op grond van alle verkregen informatie wordt bezien of de aanvraag op de in de artikelen 29, 30 en 31 van de Vw2000 opgenomen gronden namens de Minister voor V&I wordt ingewilligd of afgewezen. De Vc2000 behandelt uitputtend de wijze waarop de vreemdeling wordt geïnformeerd, rechtsbijstand kan worden verleend, beroep kan worden aangetekend en bezwaren en zienswijzen door de vreemdeling kenbaar kunnen worden gemaakt. Het voert gelet op de opdracht van de commissie te ver hier nader op in te gaan (zie hierover ook hoofdstuk 3, paragraaf 1.2.).
54
Schema 2: Asielaanvraag op Schiphol
Vreemdeling doet asielaanvraag op Schiphol
Overdracht aan Bureau Asielzaken d.m.v. p-v overgave formulier (intern document KMar)
Naar aard asielgerelateerde info
Intake asielverzoek d.m.v. intakeformulier (intern document KMar)
Kort IDonderzoek voor latere beoordeling asielverzoek
Overplaatsing naar AC Schiphol (maatregel ex art. 6 Vw)
Eerste gehoor - Vaststelling identiteit, nationaliteit & reisroute Ontvangst rapport eerste gehoor
Asielverzoek in behandeling door Minister van Justitie (IND)
48-uurs procedure
Evt. overplaatsing naar Opvang Centrum (toegang Nederland) Nader gehoor - Asielrelaas Ontvangst rapport nader gehoor
Inwilliging asielverzoek
Nader onderzoek nodig
Afwijzing asielverzoek
Overplaatsing naar Opvang centrum (toegang Nederland) Zie schema Verwijderingen
55
4.6 Het proces van verwijdering uit Nederland Zoals aan het begin van dit hoofdstuk is aangegeven vangt het proces van verwijdering van de vreemdeling veelal aan op het moment de afwijzing van de asielaanvraag onherroepelijk is geworden en de korpschef van de politieregio waar de vreemdeling feitelijk verblijft (dat kan zijn een Ac, of ander centrum, maar ook een eventueel zelfstandige verblijfplaats) dan wel de KMar op Schiphol (indien het een vreemdeling betreft aan wie daar de toegang is geweigerd) daarover heeft geïnformeerd en de aanwijzing heeft gegeven dat de vreemdeling Nederland dient te verlaten. In beginsel wordt de vreemdeling wiens asielaanvraag is afgewezen een vertrektermijn van 28 dagen gegund70. In deze termijn kan betrokkene zelfstandig, al dan niet (financieel) ondersteund door de IOM, terugkeren. De bevoegdheid tot uitzetting bestaat gedurende die periode niet. Wel kan de vreemdeling worden gevorderd mee te werken aan de voorbereiding van zijn vertrek. Het is ook mogelijk dat de betrokken vreemdeling in het kader van het vreemdelingtoezicht wordt staande gehouden wegens een vermoeden van niet rechtmatig verblijf. Na een staandehouding wordt betrokkene gehoord ter identificatie en wordt de verblijfsstatus vastgesteld. De VP start, bij geconstateerd niet rechtmatig verblijf, vervolgens een onderzoek naar de mate van uitzetbaarheid van betrokkene, met name aan de hand van de eventueel aanwezige documenten. Indien identiteitsdocumenten ontbreken voert de politie een identiteitsonderzoek uit. 4.6.1 Het aanvragen van vervangende reisdocumenten Ter voorbereiding op de verwijdering wordt het identiteitsonderzoek voortgezet, al dan niet terwijl de vreemdeling in bewaring is genomen. Zonodig kan een aanvraag voor een vervangend reisdocument (LP) worden gedaan door de VP of de KMar. Afhankelijk van wat de Landen VW voorschrijft, dient de VP of de KMar de aanvraag, al dan niet door tussenkomst van de UFT, in bij de ambassade van het land van herkomst. Voor de aanvraag van een vervangend reisdocument wordt een aantal in de Landen VW voorgeschreven stukken door de VP of KMar gezonden aan de ambassade of UFT. Deze stukken zijn meestal een nationaliteitsverklaring van betrokkene en een aantal voorgeschreven bewijsstukken, zoals indentiteitsdocumenten en vingerafdrukbladen. Indien de aanvraag door tussenkomst van de UFT plaatsvindt, wordt op basis van de aanvraag een zogenoemd LP-dossier door de UFT samengesteld. Dit dossier vormt de basis voor een eventueel vooronderzoek door de UFT. Een vooronderzoek bestaat in de regel uit het horen van de vreemdeling door een UFT-medewerker, soms in aanwezigheid van de VP, eventueel bijgestaan door een deskundige op het gebied van bijvoorbeeld taalanalyse, met als doel het vaststellen van de nationaliteit. Het LP-dossier dat door de UFT wordt gebruikt is uitsluitend bestemd voor intern gebruik en wordt niet overhandigd aan de vertegenwoordiging van het land van herkomst.71 Aan een daadwerkelijke aanvraag van een vervangend reisdocument door de IND aan de buitenlandse autoriteiten worden als bijlagen toegevoegd (een deel van de) documenten afkomstig uit het LP-dossier. Meestal gaat het om een door de VP of betrokken vreemdeling ingevuld een aanvraagformulier voor een vervangend reisdocument, de zogenoemde nationaliteitsverklaring, 70
De vreemdeling wiens aanvraag in het Ac, in de 48 uurs procedure, wordt afgewezen wordt geen vertrektermijn gegund, hij is direct vertrekplichtig en uitzetbaar 71 Gehoor medewerker IND d.d. 27 juli 2005
56
pasfoto’s, een vingerafdrukkenblad en eventuele andere documenten ter zake van identiteit en nationaliteit. Deze documenten behoren geen asielgerelateerde informatie te bevatten. De werkzaamheden van de UFT in het kader van de LP aanvraag worden sinds 2004 bijgehouden in het geautomatiseerde systeem LAPAS. Twee van deze documenten verdienen in het kader van dit onderzoek bijzondere aandacht, te weten: de nationaliteitsverklaring en het vingerafdrukblad. De “Déclaration concernant la nationalité” (nationaliteitsverklaring) is een standaard formulier waarin de te verwijderen vreemdeling verklaart de (in casu) Congolese nationaliteit te bezitten. Het formulier bevat drie onderdelen: in het eerste deel de eigenlijke nationaliteitsverklaring (met gegevens over de naam, geboortedatum en -plaats en burgerlijke staat), in het tweede deel gegevens die de persoon van betrokkene betreffen (namen van vader en moeder, verblijfplaats in het land van herkomst en in Nederland, beroep, lengte, kleur ogen en haar, uiterlijke kenmerken), en in het derde deel gegevens met betrekking tot de terugkeer (het adres van bestemming en naam en adres van eventuele contactpersonen aldaar). Het formulier vermeldt geen gegevens waaruit is af te leiden dat de betrokkene asielzoeker is (geweest). Het formulier wordt in de Landen VW ter beschikking gesteld aan de VP en de KMar. Het wordt ingevuld door de VP of de KMar ten behoeve van de LP-aanvraag. De landen VW geeft als instructie dat, voor zover betrokkene hieraan medewerking wil verlenen, het formulier door hem of haar getekend moet worden en dat gegevens met betrekking tot de terugkeer moeten worden ingevuld. In de praktijk worden de verklaringen soms niet volledig ingevuld te zijn. De functie van de nationaliteitsverklaring is om de autoriteiten in het land van herkomst de gegevens te leveren, op grond waarvan onderzoek kan worden gedaan naar de identiteit en nationaliteit van betrokkene. Het vingerafdrukblad is een standaard formulier dat door de politie en de KMar wordt gebruikt bij de afname en opslag van vingerafdrukken. Vingerafdrukken kunnen worden afgenomen in het kader van het vreemdelingtoezicht, in het kader van een asielaanvraag of in het kader van een strafrechtelijk onderzoek. In alle gevallen is het doel de vaststelling van de identiteit. Het formulier is in twee varianten in gebruik. In beide varianten bevat het formulier een “veld”, waarop wordt aangegeven ter zake waarvan de vingerafdrukken zijn afgenomen. Het aanvinken van de categorie is juridisch noodzakelijk, omdat de reden van afname bepaalt op welke wijze de gegevens opgeslagen en geraadpleegd mogen worden. Indien vingerafdrukken ter zake van asiel zijn afgenomen is dit vermeld op het afdrukblad. Daarmee bevat het blad als zodanig een gegeven waaruit kan worden afgeleid dat betrokkene asielzoeker is (geweest). Het zou, zo is de commissie gebleken, binnen de UFT gebruikelijk zijn dat een dergelijk aangekruist gegeven onleesbaar wordt gemaakt voordat het vingerafdrukblad naar de vertegenwoordiging van het land van herkomst wordt gestuurd.72 Deze procedure ligt sinds 26 oktober 2005 schriftelijk vast in een IND-werkinstructie. 4.6.2 Presentaties Veel landen wensen informatie over de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling te vergaren, alvorens tot afgifte van een LP kan worden besloten. Daartoe kan de vreemdeling worden gepresenteerd bij de betreffende vertegenwoordiging. Een presentatie geschiedt in persoon, schriftelijk of telefonisch. Schriftelijk presenteren wil zeggen dat de originele aanvraag, veelal 72
Gehoren medewerkers IND d.d. 10 november
57
vergezeld van de eerder genoemde bijlagen zoals de nationaliteitsverklaring, bij de ambassade wordt ingediend zonder dat de betrokken vreemdeling persoonlijk in contact komt met de ambassade. Sommige ambassades wensen ook een persoonlijke presentatie van de betrokken vreemdeling. Elke ambassade hanteert bij het presenteren in persoon een eigen werkwijze. Voor de ene ambassade vinden onregelmatig presentaties plaats en wordt voor iedere presentatie een nieuwe datum afgesproken. Andere ambassades hebben vaste dagen en tijden waarop een vast aantal personen gepresenteerd kan worden. Presentaties vinden plaats op verzoek van de vertegenwoordiging van het land van herkomst. De vreemdeling wordt gevorderd tot medewerking aan de presentatie door de organisatie belast met de verwijdering, te weten de KMar of de VP. Ten behoeve van de terugkeer naar een groot aantal landen speelt de UFT (en voor de oprichting van deze unit de afdeling CPA) van de IND echter een centrale rol. In de Landen VW is, zoals hiervoor gesteld, bepaald dat voor een groot aantal landen de aanvraag van het vervangende reisdocument wordt ingediend via de UFT. De organisatie van een presentatie is in die gevallen ook geheel overgelaten aan de UFT. Voorafgaand aan de aanvraag en presentatie kan, zoals hierboven gesteld, ook een vooronderzoek door de UFT hebben plaatsgevonden. De presentatie zelf vindt plaats in de vorm van een gesprek tussen de vertegenwoordiger van het land van herkomst en de vreemdeling, alsmede, indien de vertegenwoordiger dit toelaat, in aanwezigheid van een medewerker van de UFT en (soms) een politieman. De presentatie kan plaatsvinden op een ambassade of consulaat, in een penitentiaire inrichting, een politiebureau of in presentatieruimten bij de UFT. Van het gewisselde tijdens de presentatie wordt, voorzover hij dit kan verstaan of waarnemen gedurende de onderzoeksperiode een - naar de commissie is gebleken in het verleden soms zeer summier - verslag opgemaakt door de medewerker van de UFT. Het resultaat van de presentatie is dat de nationaliteit bevestigd of ontkend wordt door de vertegenwoordiger van het land van herkomst, of dat nader onderzoek nodig is. 4.6.3 De feitelijke terugkeer Gedurende de periode van bewaring wordt over de voortgang van dit proces regelmatig gerapporteerd aan de IND in het zogenoemde formulier M120. Informatie over de voortgang is van belang bij de periodieke toetsing door de rechtbank van de rechtmatigheid van de bewaring. Indien reisdocumenten worden afgegeven door de bevoegde autoriteiten wordt de betrokken vreemdeling in het algemeen ter bewaring overgebracht naar een Uc. In een Uc wordt vreemdelingenbewaring ten uitvoer gelegd voor een periode van, in beginsel, niet langer dan enkele weken. Indien er een toezegging is van het land van herkomst voor de afgifte van een LP, kan de feitelijke terugkeer worden voorbereid. De UFT of de VP doet in dat verband een verzoek aan KMar om de organisatie van de terugreis ter hand te nemen. Daartoe doen de ambtenaren van de KMar die zijn gedetacheerd bij het Uc of Huis van Bewaring waar de betrokken vreemdeling in bewaring zit, een boekingsaanvraag bij de boekingsmedewerker van het BUV van de KMar op Schiphol. Dit bureau boekt vervolgens de vlucht. De dienst vervoer en ondersteuning van de DJI, de VP of de arrestantenen passantenwacht van de KMar brengt de betrokken vreemdeling op de dag van zijn verwijdering enkele uren voor de vlucht naar het verwijdercentrum van de KMar op Schiphol. De persoonlijke
58
bezittingen van de vreemdeling, voor zover die door de vreemdeling in bewaring zijn gegeven bij het Uc of Huis van Bewaring, worden daarbij meevervoerd. Deze bezittingen worden in het geval van een begeleide individuele verwijdering gecontroleerd door de escorterende KMar-ambtenaar. Deze controle is overigens niet specifiek gericht op documenten, maar met name op gevaarlijke voorwerpen in het kader van de veiligheid73. Volledigheidshalve past hierbij de kanttekening dat vóór mei 2004 de huisvesting van het BUV primitief was. Na mei 2004 is BUV, onder de naam Verwijdercentrum KMar Schiphol, gehuisvest op de G-pier van Schiphol. In een rapport dat door de “Commissie van toezicht detentieplaatsen Koninklijke Marechaussee Schiphol” is gemaakt over de periode november 2000-december 2003, wordt de toenmalige behuizing van het BUV als “zeer triest” aangemerkt. Er waren twee vertrekken waarin de uit te zetten vreemdelingen tot aan hun uitzetting werden vastgehouden. Een glazen wand scheidde de vertrekken van de daarvoor gelegen ruimte waar de administratieve gegevens werden verwerkt, de bagage werd opgeslagen en de vreemdelingen werden gefouilleerd.74 Bij de voorbereiding van de verwijdering van een vreemdeling is door de KMar een reisenveloppe gemaakt door het BUV. In de enveloppe bevindt zich het reisdocument van de uit te zetten vreemdeling. Dit reisdocument kan zijn eigen reisdocument (paspoort) zijn maar ook een vervangend reisdocument. Het vervangende reisdocument is hetzij een LP afgegeven door de autoriteiten van het land van herkomst, hetzij een zogenoemde EU-staat. De EU-staat is een reisdocument voor eenmalig gebruik dat wordt afgegeven door het Ministerie van Justitie ten behoeve van de terugkeer van een vreemdeling waarvan de nationaliteit is vastgesteld, maar waarvoor om wat voor reden dan ook geen LP door het land van herkomst wordt afgeven. De afgifte kan aan de orde zijn bij weigerachtigheid van het land van herkomst een LP af te geven of, zoals in het geval van de DRC (zie hoofdstuk 5), op basis van afspraken met het land van herkomst over de terugkeer. De EU-staat vindt zijn basis in de aanbeveling betreffende de vaststelling van een standaard-reisdocument voor de verwijdering van onderdanen van derde landen, dat op 30 november 1994 door de Raad van Ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken van de Europese Unie is aangenomen. Naar aanleiding van deze aanbeveling heeft in Nederland het Ministerie van Justitie de bevoegdheid gekregen om deze documenten af te geven. Dit gebeurt in de praktijk door de UFT van de IND te Rijswijk of door de Unit Terugkeer van de IND op Schiphol. Het paspoort, de LP en de EU-staat bevatten geen asielgerelateerde informatie. Op de reisenveloppe worden gegevens over de te verwijderen vreemdeling bijgehouden door middel van een werkbriefje. Ook hier gaat het om een uitdraai uit het PAS-systeem, waarin relevante bijzonderheden over de vreemdeling worden opgenomen. Daarbij is te denken aan informatie over het gedrag van de vreemdeling, zoals het plegen van verzet bij een eerdere poging tot uitzetting. Het werkbriefje wordt op de enveloppe bevestigd. Bij iedere relevante ontwikkeling in het verwijderproces van de vreemdeling wordt een nieuwe mutatie in het PAS-systeem gesteld. Daarna wordt een geactualiseerd werkbriefje uitgeprint en ter vervanging van de oude uitdraai aan de reisenveloppe bevestigd. Het oude werkbriefje wordt vernietigd door de betrokken medewerker van het BUV. Ook deze werkbriefjes kunnen asielgerelateerde informatie bevatten. 73
Brief brigadecommandant Vreemdelingenzaken KMar d.d. 15 november 2005 Commissie van Toezicht Detentieplaatsen district Koninklijke Marechaussee Schiphol, verslag over de periode november 2000 tot december 2003
74
59
Op de dag van de vlucht wordt de reisenveloppe gereed gemaakt. De originele werkbriefjes worden verwijderd. Aan de enveloppe wordt vervolgens aan de voorzijde de “Airline Notification” bevestigd. Deze “Airline Notification” is een formulier waarop informatie staat over de te verwijderen persoon ten behoeve van de gezagvoerder van de vlucht. Over de wijze waarop medewerkers van de KMar dienen om te gaan met de betreffende bescheiden (in de reisenveloppe) bestaat geen schriftelijke instructie. Vervolgens kan de vreemdeling op drie manieren worden daadwerkelijk worden verwijderd: -
Onbegeleid. De vreemdeling wordt door personeel van de KMar begeleid naar de ingang van het vliegtuig, niet tijdens de vlucht. De reisenveloppe, met daarin de reisbescheiden en daarop de Airline Notification, wordt afgegeven aan de gezagvoerder van het vliegtuig.
-
Onder begeleiding van ambtenaren van de KMar. De vreemdeling wordt gedurende het gehele traject, dus tot aan het land van bestemming, begeleid. De reisenveloppe is in het bezit van de escortecommandant. Deze is ook in het bezit van het meest recente werkbriefje.
-
Per zogenaamde overheidsvlucht. Dit is een vorm van grootschalige begeleide verwijdering, waarbij meerdere te verwijderen personen worden begeleid door een veelvoud aan ambtenaren van de KMar. Dergelijke verwijderingoperaties worden door de UFT van de IND voorbereid, en de door de KMar uitgevoerd, naar landen waarnaar hetzij onvoldoende mogelijkheden bestaan vreemdelingen met reguliere vluchten terug te voeren, dan wel indien een relatief groot aantal vreemdelingen zich zodanig verzet, dat een dergelijke vorm van bijzonder vervoer aangewezen is. Tijdens overheidsvluchten worden meestal enkele tientallen vreemdelingen op één vlucht verwijderd. Naar de DRC is dit voor het laatst gebeurd in november 2002. De reisdocumenten bevinden zich bij een meereizende INDmedewerker.
Het personeel van de KMar vervult de begeleidingstaak per toerbeurt. In beginsel kunnen alle opsporingsambtenaren van de KMar bij het district Schiphol worden ingeroosterd voor zogenoemde vliegweken. In de praktijk is er voldoende animo voor dit werk om degenen die er minder prijs op stellen niet te hoeven inroosteren75. Degenen die worden ingeroosterd volgen vooraf een opleiding van één dag. De bedoeling is dat iedereen, maar in ieder geval escortecommandanten, ook een aanvullende opleiding van een week krijgen. Dat vindt echter niet altijd plaats. Door het BUV wordt vóór het vertrek van de vlucht de Nederlandse ambassade in het land van bestemming geïnformeerd over de komst van de betrokken vreemdeling en zijn begeleiders. Dit gebeurt door middel van een standaardfax waarop zijn vermeld: de naam van de vreemdeling, de reden van zijn verwijdering en de namen van de begeleiders.76 Voor zover de commissie heeft kunnen nagaan staan daarin geen asielgerelateerde gegevens vermeld. Nadat het vliegtuig met de vreemdeling aan boord is vertrokken, worden de eventuele werkbriefjes door het BUV vernietigd, aangezien de daarop brongegevens toch al in het PAS-systeem staan77. Bij aankomst in het land waarnaar de vreemdeling moet worden verwijderd, dient aan de lokale autoriteiten alleen het reisdocument overhandigd te worden. Andere documenten dienen niet te worden verstrekt. De schriftelijke escorte-opdracht 75
Gehoor medewerker KMar d.d. 1 september 2005 Kopie per fax ontvangen op 14 oktober 2005, als reden van verwijdering kan, aldus de KMar, worden vermeld: overschijden vrije termijn, ongewenstverklaring of overig. 77 Brief met bijlagen van KMar aan de commissie d.d. 15 juli 2005 kenmerk TVW/2005/39132 76
60
wordt, na voltooiing van de verwijdering, door de escortecommandant verder verwerkt en opgeslagen in het archief. Bij het verwijderen van een vreemdeling met escorte krijgt de gezagvoerder van het vliegtuig in beginsel geen documenten overhandigd. Hij wordt alleen geïnformeerd over de aanwezigheid van de te verwijderen vreemdeling en de hem begeleidende escorte, alsmede over het te verwachten gedrag van de vreemdeling tijdens de vlucht. Aan de vreemdeling zelf worden in beginsel evenmin (reis-)documenten overhandigd. De immigratiedienst in het buitenland krijgt, zo luidt de instructie binnen de KMar, bij overdracht van de vreemdeling slechts het reisdocument (paspoort, vervangend reisdocument) uitgereikt78. Bij een onbegeleide verwijdering krijgt de purser van de vlucht – in een enveloppe - alle bij de vreemdeling behorende documenten overhandigd, waaronder de “Airline Notification”. De enveloppe met documenten wordt vlak voor aankomst in de plaats van bestemming aan de vreemdeling teruggegeven.79 4.6.4. “Airline Notification” Op grond van EU-verordeningen 2320/2002 en 622/2003 zijn de bevoegde autoriteiten in het kader van de veiligheid aan boord van vliegtuigen sinds 2003 verplicht om de gezagvoerder van een vliegtuig in kennis te stellen van het laten meereizen van een of meer personen die mogelijk de orde aan boord kunnen verstoren. Dit kunnen ondermeer vreemdelingen zijn die worden verwijderd. Vanaf juni 2004 hanteert de KMar daartoe een standaard “Airline Notification”-formulier. Dit formulier is op verzoek van en in overleg met de KLM door de KMar ontwikkeld. Het “Airline Notification”-formulier is uitsluitend bestemd voor de gezagvoerder van een vlucht en vermeldt de reden waarom de vreemdeling naar het land van herkomst wordt teruggezonden. In de huidige versie van het formulier worden, in de Engelse taal, vermeld: -
de personalia van de te verwijderen vreemdeling;
-
de reden van verwijdering;
-
de luchtvaartmaatschappij, het vluchtnummer en de bestemming.
Er zijn drie mogelijke redenen van verwijdering die op het formulier kunnen worden aangekruist. Het formulier is voorzien van de volgende Engelse teksten: -
“This person was refused to enter The Netherlands”;
-
“Illegal stay in The Netherlands”;
-
“This person committed a crime in The Netherlands and therefore held as a danger for the public safety”.
In het meest recente formulier is de derde reden vervangen door de volgende twee andere: -
“This person did not act according to Dutch law”;
-
“This person has a legal or former procedure in another EU country and is handed over to this country”.
De reden voor deze wijziging is geweest, aldus de KMar, dat de categorie waarin sprake was van het hebben gepleegd van strafbare feiten, voor de KLM-gezagvoerder in de praktijk een oneigenlijk 78
Gehoor medewerker KMar d.d.29 september 2005 KLM Basic operations manual, paragraaf 8.2 , zie meer in het algemeen ook IATA/Control authorities Working Group, Guidelines on deportation and escort (1999) , Gehoor KLM-medewerkers 27 september 2005, gehoor KMAR-medewerker 29 september 2005, E-mail bericht KLM, 5 december 2005. 79
61
argument vormde om de vreemdeling niet te vervoeren. Met de KLM is, volgens de KMar, afgesproken dat de gezagvoerder het document onder zich houdt en niet overlegt aan de autoriteiten in landen van herkomst. Met andere luchtvaartmaatschappijen zijn door de KMar geen afspraken gemaakt.80 Recent is de “Airline Notification” de schriftelijke instructie “For use of captain only. Not to be given in hands of foreign authorities” toegevoegd. In het recente verleden werd de “Airline Notification” aan de reisenveloppe geniet, thans gebeurt dit door middel van een of meer paperclips. Van het reisdocument wordt een fotokopie gemaakt. In het verleden is het wel eens gebeurd dat de vreemdeling het document wilde zien, en dat vervolgens opat of op andere wijze vernietigde. Dit wordt nu voorkomen door het maken van een kopie, die zonodig aan betrokkene kan worden getoond.
80
Idem, pagina 3
62
Schema 3: Verwijderingen
Onherroepelijke negatieve beslissing op asielaanvraag door Minister van V&I
Staandehouding in het kader van vreemdelingentoezicht
Informeren van korpschef politieregio of KMar op Schiphol
Identificatie en vaststellen verblijfsstatus
Vertrektermijn (28 dagen) om zelfstandig terug te keren (begeleiding IOM)
Onderzoek ‘uitzetbaarheid’, eventueel identiteitsonderzoek
Voorbereiding verwijdering VP/ Kmar (paspoort) (geen paspoort)
UFT IND maakt Laissez Passer dossier aan (intern document IND)
Aanvraag vervangende reisdocumenten (LP) bij ambassade land van herkomst. M.b.v. deel documenten dossier
Documenten: o.a, nationaliteitsverklaring en vingerafdrukkenblad behoren geen asielgerelateerde info te bevatten
Presentatie bij Ambassade
Bevestiging nationaliteit toezegging afgifte LP
Organisatie terugkeer door KMar
Vreemdeling wordt geclaimed bij luchtvaartmaatschappij (removal order/ covering letter)
Boeken vlucht
Vreemdeling kan niet geclaimed worden
Aanmaken reisenveloppe Reisdocument (paspoort/ LP/ EU staat) zonder asielgerelateerde info
Airline Notification (ter informatie, en uitsluitend bestemd voor, gezagvoerder vlucht)
Uitdraai PAS met asielgerelateerde/ andere bijzonderheden op envelop. Wordt voor vertrek verwijderd door BUV.
Verwijdering
Begeleide verwijdering
Begeleide verwijdering met overheidsvlucht
Escorte commandant overlegd (alleen) reisdocument aan betreffende immigratiedienst
63
Onbegeleide verwijdering
Vreemdeling ontvangt reisdocumenten
4.7 Toezicht op verwijdering Delen van het proces van verwijdering staat op verschillende wijzen onder toezicht van instanties anders dan de IND, KMar of VP. Allereerst is er rechterlijk toezicht. Dit toezicht is specifiek geregeld ten aanzien van de rechtmatigheid van de detentie en kwam eerder aan de orde in hoofdstuk 2. Daarnaast bestaat op grond van artikel 72, lid 3 van de Vw2000 de mogelijkheid bezwaar en beroep in te stellen tegen feitelijk handelen van de overheid. Dit feitelijke handelen kan onder omstandigheden ondermeer de (voorbereiding) van de verwijdering zijn. . Daarnaast kent elke penitentiaire inrichting van de DJI een door de Minister van Justite ingestelde Commissie van Toezicht. Op Schiphol functioneert sinds 2004 een dergelijke commissie onder voorzitterschap van de heer Mr. C. Petiet. Deze commissie houdt ook toezicht op de gang van zaken in alle plaatsen waar vreemdelingen een vrijheidsbeperkende of ontnemende maatregel ondergaan, ook op cellen en ophoudplaatsen waar de KMar op Schiphol gebruik van maakt. Tot en met 2003 werd het toezicht uitgeoefend door de “Commissie van toezicht detentieplaatsen district Koninklijke Marechaussee Schiphol”, onder voorzitterschap van de heer F.J. Olde Rikkert, vanaf maart 2003 de heer J. Siepel. Deze, door de Minister van Defensie ingestelde commissie hield zich, zonder daarmee specifiek belast te zijn, ook bezig met toezicht op verwijderingen door de KMar. De commissie leidde na 2003 een slapend bestaan en is opgeheven in 2005. Haar taken ten aanzien het toezicht op de detentieplaatsen zijn per 2004 overgenomen door de hiervoor genoemde “Commissie Petiet”. Toezicht op de verwijderingshandelingen door de KMar wordt per 27 juli 2005 uitgeoefend door een, door de Minister van Defensie in overeenstemming met zijn ambtgenoot voor V en I ingestelde, Commissie van Toezicht Uitzettingen Koninklijke Marechaussee.81 Deze commissie houdt toezicht op: “de handelingen, andere dan rechtshandelingen, waaraan vreemdelingen die door de KMar worden uitgezet bij hun uitzetting worden onderworpen en de verzorging, veiligheid, bejegening en het vervoer van vreemdelingen vanaf het moment dat zij aan de KMar zijn overgedragen ter uitzetting uit Nederland. Ten aanzien van klachten betreffende de uitvoering van handelingen waaraan de uit te zetten vreemdeling door de KMar wordt onderworpen, is een klachtencommissie bevoegd ingevolge de klachtenregeling politietaken Koninklijke Marechaussee/krijgsmacht 2004”.82
81 82
Stc. 11 november 2005, nr. 220/pag. 17 Regeling Commissie van Toezicht uitzettingen Koninklijke Marechaussee, Stc 2005
64
4.8 Bevindingen en conclusies Het proces van verwijdering De commissie heeft geconstateerd dat het het verwijderproces een complex proces is, waarbij vele actoren zijn betrokken. De commissie heeft tevens geconstateerd dat het gehele proces van verwijdering niet door de verschillende actoren in onderlinge samenhang is beschreven. Door de verschillende betrokken Nederlandse diensten en onderdelen daarvan wordt frequent informatie uitgewisseld, zowel schriftelijk als langs digitale weg. Dit gebeurde – althans in de door de commissie onderzochte periode – niet altijd correct. Sommige gegevens of documenten werden onjuist of onvolledig overgedragen of overgenomen. Ook werd niet altijd vastgelegd welke informatie, hetzij in kopie, hetzij in origineel aan anderen werd verstrekt. De commissie constateert voorts dat de meeste diensten beschikken over een eigen, zelfstandig functionerend geautomatiseerd systeem, hetgeen de informatie-uitwisseling niet optimaal maakt(e). Een belangrijke verbetering kan daarbij zijn een spoedige en volledige implementatie van de zogenaamde basisvoorziening vreemdelingen (BVV) waarmee een gemeenschappelijk gegevensgebruik en informatievoorziening wordt beoogd. Hieraan wordt sedert 2001 gewerkt. De commissie heeft geconstateerd dat de werkomstandigheden op het BUV voor mei 2004 primitief zijn geweest hetgeen niet bevorderlijk was voor een klimaat waarbinnen op een verantwoorde wijze administratieve handelingen moeten worden verricht. De Minister voor V&I heeft recentelijk in de kabinetsreactie op het rekenkamerrapport inzake de IND aangekondigd voornemens te zijn te komen tot de instelling van een nieuwe Terugkeerorganisatie83. Zij gaf daarbij aan dat in de huidige organisatorische inrichting van het werkproces terugkeer, het verrichten van de administratieve processen rondom het vertrek van een vreemdeling centraal staat. Elke betrokken dienst voert een stukje van het totale proces uit, om vervolgens de zaak over te dragen aan een volgende dienst. Dit werkt het ontstaan van een “eilandcultuur” in de hand, waarbij elke dienst zich voornamelijk op zijn of haar eigen taken concentreert en het totale proces uit het oog wordt verloren. In de nieuwe inrichting van het proces van terugkeer komt de vreemdeling centraal te staan. De verschillende onderdelen van het proces worden onder één verantwoordelijkheid en één centrale aansturing door middel van case-management uitgevoerd. De commissie is met de minister van oordeel dat de instelling van een nieuwe Terugkeerorganisatie een wezenlijke bijdrage kan leveren aan de verbetering van de uitvoering van het terugkeerproces. Voorts heeft de commissie geconstateerd, dat de kans op overdracht van asielgerelateerde informatie het grootst is bij die gelegenheden, waarbij door Nederlandse (overheids)instanties, of de betrokken vreemdeling zelf schriftelijk of in persoon, contact wordt gemaakt met de autoriteiten van het land van herkomst. Tot die momenten behoren de aanvraag van vervangende reisdocumenten en de aankomst (al dan niet met overdracht door de escorterende ambtenaar van de KMar) van de vreemdeling in het land van herkomst.
83
Kamerstukken II 2004-200530240 nrs 2 & 4
65
Aanvraagprocedure voor vervangende reisdocumenten De commissie stelt vast dat voor het aanvragen van vervangende reisdocumenten de vingerafdrukkenbladen worden gebruikt die in een eerder stadium zijn vervaardigd namelijk bij de aanvang van de asielprocedure asiel te willen aanvragen. In hoofdstuk 3 is uiteen gezet dat op die bladen de aantekening “asiel” wordt vermeld en dat de gegevens worden gebruikt in het kader van identiteitsvaststelling en het via Eurodac verifieren of betrokkene asiel heeft gevraagd in een andere Europese lidstaat. De vingerafdrukbladen gaan dus over van het asielproces naar het terugkeerproces. De commissie concludeert dat het gebruik van asiel-vingerafdrukbladen bij de aanvraag van vervangende reisdocumenten risico’s met zich brengt. Het blad vermeldt nog steeds in welk verband de afdrukken eerder zijn afgenomen. Indien in de praktijk niet altijd daadwerkelijk dergelijke informatie onleesbaar wordt gemaakt, kan bij de aanvraag van een vervangend reisdocument deze informatie in handen komen van het land van herkomst. Om dit risico te vermijden zou overwogen kunnen worden om bij de aanvang van en uitsluitend ten behoeve van het terugkeerproces nieuwe vingerafdrukken te maken en daartoe een voorziening te treffen. Presentaties Verschillende personen hebben tegenover de commissie kritiek geuit op de wijze waarop presentaties in het algemeen worden georganiseerd84. Het kan vóórkomen dat de vreemdeling op vragen van een immigratiedeskundige, onder zekere druk of op eigen initiatief, zelf asielgerelateerde informatie aan deze verstrekt. Daarnaast zou een Nederlandse overheidsambtenaar, om de goede relatie met een buitenlandse collega-overheidsdienst in stand te houden, in de verleiding kunnen worden gebracht om dergelijke informatie af te geven. De kritiek richt zich op het ontbreken van (onafhankelijke) controle op de presentatie. Er is gesuggereerd de presentatie standaard bij te laten worden door een advocaat. Een andere suggestie is, om de genoemde verleiding weg te nemen, juist geen enkele Nederlandse overheidsfunctionaris bij de presentaties aanwezig te laten zijn.85 IND-medewerkers stellen zich op het standpunt dat het handelen van partijen anders dan de betrokken UFT-medewerkers niet voor rekening kan komen van de IND. Immers de inrichting van de feitelijke confrontatie van de vreemdeling met de autoriteiten van het land van herkomst is niet de verantwoordelijkheid van de VP of de IND, maar slechts van de betreffende autoriteiten. Zij bepalen of het gesprek dat zij met de vreemdeling aangaan door anderen (tolk, VluchtelingenWerk Nederland, advocaat etc.) kan worden bijgewoond, op welke locatie een dergelijke presentatie plaatsvindt, welk soort vragen aan de betrokkene worden gesteld, en in welke taal dit geschiedt. Het gaat om het contact tussen buitenlandse autoriteiten met hun (vermeende) eigen onderdanen. Daar komt bij dat de gesprekken veelal plaatsvinden in een taal die de aanwezige IND-medewerker niet verstaat86.
84
Gehoren hoogleraar penitentiair recht aan de Katholieke Universiteit Brabant, Voorzitter Nederlandse Vereniging van Asieladvocaten, advocaat van de heer Bomolo L. en en de heer Bomolo L 85 Gehoren hoogleraar penitentiair recht aan de Katholieke Universiteit Brabant, advocaat van de heer Bomolo L en de heer Bomolo L 86 Gehoor medewerkers IND d.d. 31 augustus 2005
66
De commissie acht dit laatste standpunt formeel juist maar is van oordeel dat desondanks een aantal maatregelen kan worden genomen die extra waarborgen bieden tegen het risico van het verstrekken van asielgerelateerde informatie. Om dit risico te verkleinen acht de commissie het zinvol de vreemdeling voorafgaande aan de presentatie, bij voorkeur ook schriftelijk, te informeren over het doel van de presentatie. Daarbij zou de vreemdeling er expliciet opgewezen kunnen worden dat op hem geen enkele verplichting rust in te gaan op vragen inzake zijn vreemdelingrechtelijke procedure in Nederland. Het is de commissie voorts gebleken dat het is voorgekomen dat presentaties plaatsvonden in aanwezigheid van slechts één Nederlandse ambtenaar van de IND. De commissie acht het raadzaam indien de aanwezigheid van Nederlandse ambtenaren gewenst wordt geacht ten minste twee van hen bij presentaties aanwezig te laten zijn. Daarmee wordt de controleerbaarheid van de gewisselde informatie tijdens de presentatie vergroot. Het is de commissie opgevallen dat in de door haar onderzochte zaken, door de betrokken Nederlandse functionaris, in tegenstelling tot bij voorbeeld het eerste gehoor of het nader gehoor, dan wel de (voor intern gebruik bedoelde ) voorpresentatie bij de IND, slechts een zeer summier verslag, soms niet meer dan de aantekening "nationaliteit erkend" van die presentatie wordt opgesteld. Het is de commissie bekend dat sinds april 2005 een standaard formulier voor bij de UFT in gebruik is waarin structureel inhoudelijke verslaglegging van de presentaties plaatsvindt.87 Sinds 15 november 2005 is dit format zodanig aangepast dat hierop ook wordt aangetekend welke documenten tijdens de presentatie worden overgelegd. De commissie beoordeelt dit als positief, omdat hiermee beter zicht ontstaat op de gang van zaken tijdens presentaties. Een dergelijke werkwijze kan het bewustwordingsproces van de gevoeligheid van informatieverstrekking bevorderen evenals de controleerbaarheid. De commissie constateert dat het met de invoering van deze genoemde extra waarborg eveneens beter mogelijk wordt om toezicht te houden op presentaties. Toezicht De commissie acht het op zichzelf een goede ontwikkeling dat een onafhankelijke toezichtscommissie in het leven is geroepen om, onder andere, het gebruik van dwangmiddelen bij uitzettingen nader te bezien en ook te beoordelen. Daarmee is onafhankelijk toezicht geregeld voor de momenten waarop de vreemdeling zich in een detentieplaats bevindt of aan de KMar is overgedragen ter uitzetting. Geen onafhankelijk toezicht vindt plaats op mogelijke geweldstoepassing door andere daartoe bevoegden, zoals zoals tijdens het vervoer door de polite of de DJI, dan wel op andere momenten in het proces van uitzetting of de voorbereiding daarop (bijvoorbeeld tijdens presentaties door de IND). De commissie acht dit een gemis.
87
Werkinstructie IND 2005/14 d.d. 3 april 2005
67
Overdracht van een vreemdeling De commissie is erop geattendeerd dat het kan voorkomen dat de vreemdelingen zelf, soms zonder zich daarvan bewust te zijn, asielgerelateerde informatie tijdens hun verwijdering mee kunnen voeren naar hun land van herkomst, waarna deze documenten in handen van de autoriteiten aldaar zouden kunnen komen. Dat kan zich bijvoorbeeld voordoen indien de betrokkene, soms op een onverwacht tijdstip, door de politie of door de vervoersdienst van de DJI van zijn verblijfplaats wordt opgehaald en met zijn bagage wordt overgebracht naar Schiphol. Het kan voorkomen dat zich in die bagage documenten bevinden uit de asielprocedure. Het is de commissie gebleken, dat deze bagage niet in alle gevallen voorafgaande aan de verwijdering uit ons land daarop wordt gecontroleerd en/of de vreemdeling niet in alle gevallen in de gelegenheid wordt gesteld op dit punt orde op zaken te stellen. De commissie adviseert hiervoor een regeling te treffen. De risico’s bij de aankomst van een door de KMar geëscorteerde vreemdeling in het land van herkomst bestaan uit het bij overdracht overleggen van documenten over betrokkene, waaruit is af te leiden dat hij asielzoeker is (geweest). Met name eventuele werkbriefjes over betrokken vreemdeling, waarover de escorterende ambtenaren van de KMar beschikken, kunnen dergelijk informatie bevatten. Daarnaast bestaat het hiervoor genoemde risico dat betrokken vreemdeling, ondanks eventuele controle van de bagage door de KMar, zelf documenten bij zich heeft waaruit asielgerelateerde informatie is af te leiden. Voor de overdracht van de vreemdeling in het land van herkomst bestaan voor zover de commissie kon nagaan geen heldere protocollen of schriftelijke instructies. Veel van de kennisoverdracht over de omgang met documenten bij de overdracht zou vooral “van mond tot mond” en op grond van ervaring plaatsvinden. De KMar hanteert voor het escorteren van vreemdelingen een roulatieschema. De medewerkers worden hiertoe slechts ad hoc ingezet. Op zichzelf heeft de commissie hiervoor alle begrip. Het fysiek helpen uitzetten van vreemdelingen, en het tegenover de vreemdeling fungeren als de laatste vertegenwoordigers van de Nederlandse staat, is meestal ondankbaar werk. Soms moet echter worden geconstateerd dat, door de hantering van een dergelijk schema, een deel van de escorterende ambtenaren erg jong zijn en weinig ervaring hebben in het begeleiden van uitgezette vreemdelingen en de situaties die zich daarbij kunnen voordoen. Alle ambtenaren van de KMar betrokken bij verwijderingen zijn ingedeeld op een bepaald ”niveau” voor wat betreft hun ervaring. De commissie heeft kunnen constateren dat de escortecommandant altijd de ervaring heeft van eerdere verwijderingen. Het BUV van de KMar streeft er bovendien naar bij het inroosteren van escorterende ambtenaren naast onervaren ambtenaren op een hoger “niveau” ingedeelde collega’s in te roosteren. De commissie concludeert dat het risico op het verstrekken van asielgerelateerde informatie bij de overdacht van de verwijderde vreemdeling in het land van herkomst, mede kan worden veroorzaakt als niet alle KMar-ambtenaren betrokken bij de escortering van verwijderingen op dit punt voldoende geïnstrueerd zijn. Zo bestaat geen vastgelegde schriftelijke instructie over hoe escorte medewerkers van de KMar dienen om te gaan met van het BUV verkregen documenten van de uit te zetten vreemdelingen.
68
De commissie heeft de indruk dat de (aanvankelijke) weigering om uitvoeringsregels, zoals de Landen VW, openbaar te maken, een onnodige en onwenselijke waas van geheimzinnigheid heeft opgeleverd. Naar het oordeel van de commissie kan het draagvlak voor het terugkeerbeleid worden vergroot door ook op deze punten de grootst mogelijke openheid te betrachten. 4.9 Aanbevelingen 1.
De commissie beveelt aan dat het gehele terugkeer proces in een gezamenlijk protocol of werkproces wordt omschreven. Dit opdat geboden en verboden, taken en verantwoordelijkheden helder zijn. Het voornemen van de minister voor V en I te komen tot één terugkeerorganisatie zou de uitvoering van deze aanbeveling kunnen bevorderen.
2.
De commissie beveelt aan vingerafdrukbladen die worden gebruikt in het kader van terugkeer zodanig te wijzigen, dat zij geen asielgerelateerde informatie kunnen bevatten.
3.
De commissie beveelt aan de aanwezigheid van Nederlandse ambtenaren bij presentaties van vreemdelingen aan autoriteiten van het land van herkomst nader te bezien.
4.
De commissie beveelt aan de vreemdeling vooraf schriftelijk te informeren over inhoud en doel van de presentatie en hem erop te wijzen dat hij niet verplicht is informatie verschaffen over de reden van zijn verblijf in Nederland.
5.
De commissie beveelt aan dat, in aanvulling op de door de Minister van Defensie ingestelde Commissie van Toezicht uitzettingen KMar, en de door de Minister van Justitie ingestelde commissie van Toezicht Detentieplaatsen Schiphol, op alle actoren in het gehele verwijderproces inclusief de voorbereiding daarvan, onafhankelijk toezicht wordt gehouden.
6.
De commissie beveelt aan om de documenten die de escortecommandanten van de KMar in Nederland van het BUV ontvangen, te voorzien van een checklist en van een schriftelijke aanwijzing hoe met de documenten te handelen. Na terugkeer in ons land zou de escortecommandant in zijn escorterapport moeten vermelden welke documenten door hem zijn overgedragen aan de buitenlandse autoriteiten en welke weer door hem zijn ingeleverd.
7.
De commissie beveelt aan dat de KMar bij elke (dus niet alleen begeleide) verwijdering bagage van betrokken vreemdeling controleert op de aanwezigheid van documenten met asielgerelateerde informatie dan wel de vreemdeling op dat punt in de gelegenheid stelt orde op zaken te stellen.
8.
De commissie adviseert om ter wille van het creëeren van een draagvlak voor het asielbeleid ook ten aanzien van de geldende uitvoeringsregels de grootst mogelijke openheid te betrachten.
9.
De commissie adviseert bij de inrichting van een nieuwe terugkeerorganisatie bijzondere aandacht te besteden aan de thans geconstateerde knelpunten.
69
70
HOOFDSTUK 5
Terugkeer naar de DRC: ambtelijke afspraken 1999-2005 5.1 Inleiding De commissie heeft de verschillende contacten tussen Nederlandse overheidsinstanties en overheidsinstanties in de DRC, waaronder de aard van de relatie van de IND met de DGM, onderzocht. Dit onderzoek betreft de periode van 1999 tot voorjaar 2005. Het jaar 2002 vormt daarbij een ijkpunt, omdat in oktober van dat jaar de toenmalige hoofddirecteur van de IND een aantal bilaterale schriftelijke werkafspraken, in de vorm van een MoU overeenkwam met de Directeur-Generaal van de DGM in de DRC over terugkeer van Congolese vreemdelingen en over de technische ondersteuning van de DGM door Nederlandse migratieautoriteiten. Door deze uit het MoU voortvloeiende werkafspraken week de praktijk ten aanzien van terugkeer naar de DRC in de jaren 2002-2004 wezenlijk af van het in hoofdstuk 4 beschrevene. In hoofdstuk 2 is kort ingegaan op de status van de DGM. Kortheidshalve wordt daarnaar verwezen. Dit hoofdstuk geeft een chronologisch overzicht weer van de relatie tussen IND en DGM, zoals deze door de commissie is gereconstrueerd aan de hand van diverse schriftelijke werkafspraken, verslagen van werkbezoeken over en weer, andere verslagen, correspondentie, en in gesprekken van de commissie met de direct betrokkenen aan Nederlandse kant. In deze context staat een tweetal thema’s centraal in de relatie met de DRC: 1) de feitelijke mogelijkheden om Congolezen uit te zetten en, daarmee samenhangend, de organisatie van deze uitzettingen per overheidsvlucht, en 2) de gemaakte (werk-)afspraken inzake terugkeer, de afgifte van vervangende reisdocumenten en technische ondersteuning aan de DGM. Voor wat betreft de mogelijkheden voor verwijdering naar de DRC zijn sinds 1999, de volgende fasen te onderscheiden: 1.
de periode van 1999 tot februari/maart 2002: verwijdering, individueel en per overheidsvlucht, met door de ambassade van de DRC in Den Haag afgegeven vervangende reisdocumenten;
2.
de periode van februari/maart 2002 tot oktober 2004: groepsgewijze en individuele verwijdering met EU-staat;
3.
de periode van oktober 2004 tot mei 2005: individuele verwijdering, enkel op basis van een eigen paspoort88;
4.
de periode van mei 2005-november 2005: individuele verwijdering, op grond van informele afspraken, met door de DRC ambassade afgegeven vervangende reisdocumenten. De verwijdering van ex-asielzoekers is door de Minister voor V en I na 23 juni 2005 opgeschort, in afwachting van de resultaten van het onderzoek van de commissie.
De totstandkoming van verschillende werkafspraken waarop deze terugkeerpraktijk was gebaseerd wordt vanaf paragraaf 5.2 in chronologische volgorde beschreven. 88
Relevant in zaken L. en S. en in de kwestie over levering van de uniformen.
71
In het algemeen dienden in de periode 1999-2005 bij de LP-aanvraag die door de VP of de KMar ingediend werd bij de IND, de volgende documenten te worden overgelegd: -
de aanbiedingsbrief van de VP of de KMar aan de IND;
-
een nationaliteitsverklaring;
-
vingerafdrukken (vingerafdrukbladen);
-
pasfoto’s;
-
documenten ter ondersteuning vaststelling identiteit en nationaliteit;
-
het rapport van het eerste gehoor (tot 1 januari 2005).
Zoals hieronder in de beschrijving van de werkafspraken met de DRC wordt weergegeven, behoefden in de onderscheidenlijke perioden niet al deze documenten door de IND te worden overgelegd aan de autoriteiten van de DRC. 5.2 (Werk-)afspraken over terugkeer naar de DRC in de periode van 1999 tot begin 2002 In deze periode werden aanvragen voor een LP ingediend bij de ambassade van de DRC te Den Haag. Daarbij dienden de volgende documenten te worden overgelegd: -
nationaliteitsverklaring:
-
pasfoto’s;
-
vingerafdrukken (vingerafdrukbladen);
-
documenten ter ondersteuning van identiteit en nationaliteit.89
Vanaf 1 januari 2000 tot 1 september 2000 vonden volgens de Landen VW, in beginsel presentaties in persoon plaats, voorafgegaan door een (IND-)vooronderzoek. Met ingang van 1 september 2000 vonden in beginsel geen presentaties in persoon meer plaats. In 2001 en begin 2002 vonden verschillende missies over en weer plaats tussen de DGM en de IND. Streven daarbij voor de IND was de mogelijkheden voor terugkeer naar de DRC te vergroten. Daarbij vonden partijen elkaar in een voorkeur voor verwijderingen per overheidsvlucht. Afgesproken werd dan ook een charter uit voeren. Ook werd afgesproken dat, in overleg met de KMar, een “opleidingstraject” voor immigratiemedewerkers van de DGM zou worden gestart. De bedoelde opleidingen zouden gericht zijn op de herkenning van falsificaten (documentherkenning) voor grensbewakingsambtenaren. De gedachte daarachter was dat ook Nederland belang had bij een goed functionerende grensbewaking in de DRC. 5.3 (Werk-)afspraken over terugkeer naar de DRC in de periode van begin 2002 tot oktober 2002 Op 26 februari 2002 werd een overheidsvlucht uitgevoerd op, onder meer, Kinshasa. Het Ministerie van Justitie heeft hiervan op dezelfde dag melding gemaakt in een persbericht. Hierin werd gemeld dat 18 “illegaal in Nederland verblijvende vreemdelingen” per chartervlucht uitgezet zijn naar de DRC. In het persbericht werd niets gemeld over de eventuele asielachtergrond van de betrokkenen. In de daaropvolgende maand maart ontstonden er echter problemen met gedwongen terugkeer naar de DRC. Volgens de IND werd het personeel van de Congolese ambassade te Den Haag bedreigd door Congolezen in Nederland90. Het gevolg was dat de ambassade niet langer LP’s afgaf
89 90
Brief HIND aan commissie d.d. 8 november 2005 (INDUIT05-7530). Brief HIND aan de comissie d.d. 31 augustus 2005 (INDUIT 05-5705 (AUB)
72
voor gedwongen terugkeer. De gedwongen terugkeer van ongedocumenteerde Congolezen vanuit Nederland dreigde daardoor tot stilstand te komen. Om dat te voorkomen vond in maart opnieuw overleg plaats met de DGM. Afgesproken werd dat indien de IND (UFT) naar aanleiding van aanwijzingen uit haar eigen vooronderzoek kon aannemen dat een betrokkene de Congolese nationaliteit had, zij op grond daarvan een zogenoemde EU-staat voor de uit te zetten persoon kon afgeven. Tijdens de besprekingen in maart 2002 werd tevens afgesproken dat een nieuwe overheidsvlucht naar de DRC zou plaatsvinden op 4 april. Ondanks toezeggingen van de Directeur-Generaal van de DGM en de directeur van de luchthaven van Kinshasa, vond deze operatie geen doorgang. Naar verluidt was de uiteindelijke weigering het gevolg van interne verdeeldheid binnen de Congolese overheid over het toelaten van overheidsvluchten. De betrokken ambtenaren van de DGM werden in de DRC bekritiseerd, omdat ze te zeer aan de leiband van Nederland zouden lopen. De directeur van de luchthaven werd ontslagen en over de andere functionaris doken binnen de DRC geruchten op over het aannemen van steekpenningen van Nederlandse ambtenaren. Hij kon echter in functie blijven. De procedure voor individuele verwijderingen met behulp van EU-documenten functioneerde in deze periode goed. Tijdens een missie van de IND in mei 2002 werden nadere afspraken vastgelegd in een procedurebeschrijving, als onderdeel van een eerste overeenkomst met werkafspraken die de IND en de DGM op 1 juni 2002 ondertekenden. In deze overeenkomst werden de afspraken van maart nader uitgewerkt. Ten minste vijf dagen voor het vertrek van de vreemdeling zou een aantal gegevens moeten worden verstrekt aan de Congolese autoriteiten: -
personalia;
-
een kopie van een nationaliteitsverklaring;
-
pasfoto’s en
-
eventuele andere documenten ter ondersteuning van de identiteit en nationaliteit van de betrokkene.
Tevens moest de datum en het tijdstip van aankomst worden gemeld. De DGM kon de verwijdering weigeren onder opgave van reden, maar indien geen antwoord van de DGM door de IND werd ontvangen, mocht instemming van de DGM worden aangenomen. Tot slot vermeldde de overeenkomst dat na aankomst van de betrokkene zonodig vanuit het vliegtuig contact zou worden gelegd met de DGM op de luchthaven Kinshasa, om de EU-staat te overhandigen. De documenten zouden, via de Nederlandse ambassade in Kinshasa, aan de DGM worden verstrekt. Bij geen bezwaar van de Congolese autoriteiten kon betrokkene vervolgens op een EU-staat worden verwijderd. Indien immigratiedeskundigen uit de DRC in Nederland aanwezig waren, zou de aanvraag via deze “Task Force” van Congolese functionarissen verlopen. Hierbij dienden ook steeds één of meerdere IND-medewerker(s) aanwezig te zijn.Tijdens de presentatie werd gesproken met de vreemdeling om zijn nationaliteit te kunnen vaststellen. Bij het interview werden nationaliteitsverklaring, pasfoto’s en ondersteunende identiteits- en nationaliteitsdocumenten overgelegd. Bij deze gesprekken behoorde geen informatie te worden verstrekt over eventuele asielaanvragen. De immigratiedeskundigen lieten vervolgens, schriftelijk of mondeling, weten of een
73
vreemdeling de Congolese nationaliteit bezit, waarna de IND een EU-staat kon afgeven ten behoeve van de verwijdering van de betrokkene. Met betrekking tot overheidsvluchten had de DGM zich in een tweetal brieven van 22 mei 2002 tegenover de IND bereid verklaard tot het maken van nadere afspraken. De DGM deed daarvoor een aantal specifieke voorstellen. Zo werd voorgesteld dat charters 30 dagen tevoren moesten worden aangemeld, dat de terugkeerders een geldbedrag mee zouden krijgen (waarbij van Congolese zijde werd gedacht aan een bedrag van 500 dollar per persoon!), dat de uitgezette Congolezen hun bezittingen mee konden nemen naar de DRC, dat een zogenoemde “advance party” van de IND tevoren aanwezig zou zijn om de ontvangst in Kinshasa te organiseren en dat er een ontvangstcomité bestaande uit de “advance party” van de IND, de DGM, leden van het Internationale Rode Kruis en familie van uitgezette personen, aanwezig zou zijn op de luchthaven. In de zomer van 2002 werd onderhandeld over deze voorstellen, maar het lukte nog niet overeenstemming te bereiken. Een nieuwe poging een overheidsvlucht uit te voeren strandde in deze periode wederom. Wel zegde de Directeur-Generaal van de DGM toe dat de hierboven besproken en inmiddels aangepaste voorstellen inzake charters als MoU door hem zouden worden getekend, tijdens een nog te plannen bezoek van hem aan de hoofddirecteur van de IND in Nederland. De IND besluit op dit aanbod in te gaan en op 4 oktober 2002 werd overeenstemming bereikt over een MoU dat ziet op drie onderwerpen: groepsgewijze verwijderingen, individuele verwijderingen en technische ondersteuning. 5.4 Het MoU van oktober 2002 In het MoU werd vastgelegd dat de goede samenwerking tussen IND en DGM zou worden voortgezet en versterkt. Dit uitte zich onder meer in werkafspraken over groepsgewijze verwijderingen. Ook werd de al op 1 juni 2002 overeengekomen procedure betreffende individuele verwijderingen nogmaals bekrachtigd (aanvragen verliepen door tussenkomst van de Nederlandse ambassade te Kinshasa, dan wel via de Congolese Task Force, als deze in Nederland aanwezig was). Voorts werd vastgelegd dat, naar behoefte van de IND, charters konden worden uitgevoerd met maximaal dertig uit te zetten personen per vlucht. De uitvoering van de charters moest plaatsvinden volgens een aantal spelregels, die in een aangehechte “Conventie91” werden vastgelegd. Deze conventie bevatte afspraken die sterk leken op datgene wat de DGM al had voorgesteld in haar brieven aan de IND van 22 mei 2002 en luidde als volgt: •
de lijst met uit te zetten personen moet 15 dagen voor de vlucht bij de DGM worden geleverd;
•
twee ambtenaren van de DGM komen 15 dagen voor de vlucht op kosten van de IND naar Nederland om vooronderzoek te verrichten. Aan deze immigratiedeskundigen moeten vermeende Congolezen in persoon gepresenteerd worden;
•
de uit te zetten personen mogen hun persoonlijke bezittingen meenemen, zaken die niet mee kunnen (auto’s, televisies etc) moeten verkocht zijn; zonodig kan een gemachtigde deze eigendommen verkopen;
91
“conventie” is de letterlijke vertaling van de aanhef boven het betreffende document. Naar de inhoud betreft het hier echter niet een verdrag tussen staten, maar werkafspraken tussen uitvoerende diensten.
74
•
elke uit te zetten persoon in een overheidsvlucht krijgt een bedrag van 50 dollar mee;
•
drie dagen voor de vlucht is een “advance party” van de IND en de KMar voor coördinatie in Kinshasa aanwezig;
•
de charters komen aan tussen 20.00 en 22.00 uur;
•
een ontvangstcomité in principe bestaande uit de “advance party” van de IND, de DGM, medewerkers van het internationale Rode Kruis (facultatief) en familie van uitgezette personen zou aanwezig zijn op de luchthaven92;
•
de DGM registreert de aankomst van de uitgezette personen in aanwezigheid van het ontvangstcomité;
•
voor zover mogelijk wordt iedere uitgezette persoon door zijn familie opgevangen.
Het MoU en de aangehechte conventie werden op 4 oktober 2002 in Den Haag ondertekend door de toenmalige IND-hoofddirecteur en de Directeur-Generaal van de DGM. Het Ministerie van Justitie heeft hierover op 8 oktober 2002 een persbericht uitgebracht, waarin gemeld werd dat het MoU “groepsgewijze uitzettingen per charter naar het land van herkomst mogelijk [maakte]”, en dat nog dit jaar de eerste vlucht uitgeprocedeerde asielzoekers [zou] terugkeren naar de DRC”. Verder, zo werd in het persbericht gemeld, heeft de IND “steun toegezegd in de vorm van opleidingen, trainingen en het verstrekken van hulpmiddelen om onder meer de komst van illegale Congolezen naar Nederland te bestrijden. Hierbij wordt gedacht aan kennis op het gebied van onder andere falsificaten”. Ondanks de uitgifte van het persbericht is het MoU tot op heden niet openbaar gemaakt. Desgevraagd verklaarde de Directeur-Generaal van de DGM telefonisch tegenover de IND geen belang te hebben bij openbaarmaking. Naast afspraken over groepsgewijze en individuele verwijderingen, voorzag het MoU in afspraken over technische ondersteuning van de DGM door de IND, door middel van training en hulpmateriaal. Dit aspect wordt nader uiteengezet in paragraaf 5.5.1. Het MoU van oktober maakte het mogelijk om op 20 november 2002 een overheidsvlucht uit te voeren. In totaal werden 22 Congolezen uitgezet. Naar het oordeel van de DGM en de IND verliep de vlucht goed. Het Rode Kruis was door de IND niet geïnformeerd en was niet bij de aankomst aanwezig. Vertegenwoordigers van de Nederlandse ambassade (op afstand) wèl. Zij constateerden dat alle betrokken vreemdelingen door familie werden opgehaald en dat het door de ambassade geregelde vervoer naar de stad overbodig was.93 In de maanden daaropvolgend werd de samenwerking op basis van het MoU verder voortgezet. Individuele verwijderingen met behulp van de EU-staat vonden gedurende geheel 2003 plaats. Het lukte echter niet om in 2003 nog een overheidsvlucht op Kinshasa uit te voeren. Een in augustus 2003 geplande charter werd op last van het Congolese Ministerie van Buitenlandse Zaken geannuleerd.94 Vervolgens werd ook duidelijk dat dit ministerie het gehele MoU, dat “slechts” was gesloten tussen de DGM en de IND, niet erkende. Tevens verschenen er in de Congolese pers berichten over de samenwerking tussen de IND en de DGM. Opnieuw waren er verwijten van het 92
De aanwezigheid van het Rode Kruis wordt uitsluitend in de (ondertekende) Franse vertaling van het MoU ‘facultatief’ genoemd. 93 Brief van het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan de commissie d.d. 11 augustus 2005 nr DPV/AM 332/05 94 Brief + bijlagen van HIND aan de commissie d.d. 31 augustus 2005 (INDUIT 05-5705 (AUB)
75
aannemen van steekpenningen. Deze berichtgeving verzwakte de positie van de DGM zodanig, dat deze stelde overheidsvluchten uit Nederland voorlopig niet opportuun te achten. De IND (die, naar eigen zeggen, de aantijgingen inzake steekpenningen aan haar adres en de Directeur- Generaal van de DGM ten overstaan van Congolese autoriteiten kon weerleggen) poogde intussen ook instemming voor de werkwijze van het MoU te krijgen van het Congolese Ministerie van Buitenlandse Zaken. Dit lukte echter niet. Intussen bleven individuele verwijderingen op basis van het MoU met de EU–staat gewoon mogelijk. In juli 2004 werd de Directeur-Generaal van de DGM uit zijn functie ontheven. Zijn opvolger werd “waarnemend” Directeur-Generaal van de DGM. Voor de organisatie van een overheidsvlucht leken weer mogelijkheden te ontstaan toen de Congolezen instemden met een voorstel van de IND om een Congolese missie, bestaande uit medewerkers van Binnenlandse en Buitenlandse Zaken, alsmede medewerkers van de immigratie-autoriteiten, naar Nederland af te laten reizen. Tijdens dit bezoek (dat zou moeten plaatsvinden in november 2004) zou dan onder meer het maken van verdere afspraken omtrent terugkeer en inzake een overheidsvlucht verder besproken kunnen worden. In oktober 2004 bleken echter ook individuele verwijderingen op de EU-staat niet langer mogelijk. Zo werd eind oktober een Congolees met EU-document de toegang tot de DRC geweigerd en teruggestuurd naar Nederland. Sindsdien bleek in feite slechts gedwongen terugkeer van Congolezen in het bezit waren van een eigen paspoort nog mogelijk. De IND achtte de noodzaak om tot nieuwe afspraken te komen groot. 5.5 De samenwerking met de DRC na oktober 2004 tot juni 2005 In deze periode moesten aanvragen voor een LP ingediend worden bij de Congolese ambassade te Den Haag, dan wel bij de “Task Force” afkomstig uit de DRC (indien in Nederland aanwezig). Daarbij moesten, volgens opgave van de IND aan de commissie, de volgende documenten worden overgelegd: -
aanbiedingsbrief van de IND;
-
nationaliteitsverklaring;
-
pasfoto’s, en
-
documenten ter ondersteuning van identiteit en nationaliteit95.
In de periode van de tweede helft 2004 tot juni 2005 heeft de IND naarstig pogingen gedaan om weer tot werkbare afspraken te komen met de DGM en het Congolese Ministerie van Buitenlandse Zaken. Hoewel het MoU formeel niet was opgezegd bleek het de facto nauwelijks nog van betekenis. Dat bleek onder meer, toen de Directeur-Generaal van de DGM tegenover een mensenrechtenorganisatie in de DRC in een brief het bestaan van het MoU met de IND leek te ontkennen96. Uitzettingen waren in deze periode nog slechts mogelijk als Congolezen beschikten over hun eigen reisdocumenten. De in de zomer van 2004 aangekondigde missie van de Congolese medewerkers van Buitenlandse Zaken, Binnenlandse Zaken en de DGM vond desondanks in november 2004 plaats. Tijdens deze missie werd een aantal Congolezen in vreemdelingenbewaring 95
Brief van HIND d.d.8 november 2005 en Landen VW, oktober 2004. Brief van de DGM d.d. 4 februari 2005 aan het Observatoire National des Droits de l'Homme in de DRC, waarvan een kopie aan de NL ambasade is gezonden..
96
76
ter vaststelling van hun nationaliteit gepresenteerd aan de aanwezige Congolese immigratie-experts. Bij een groot aantal van deze presentaties werd de Congolese nationaliteit van betrokkenen bevestigd. Tijdens deze missie lukte het bovendien om een aantal nieuwe afspraken inzake individuele verwijderingen en door Nederland te leveren technische ondersteuning in een proces-verbaal vast te leggen. Dit proces-verbaal werd op 20 november 2004 getekend door de Procesdirecteur Terugkeer van de IND en de Directeur-Generaal van de DGM. Afgesproken werd dat voortaan de nationaliteit en identiteit van illegale Congolezen zou worden vastgesteld tijdens periodieke gecombineerde missies van medewerkers van DGM, de Ministeries van Binnenlandse Zaken en Buitenlandse Zaken uit de DRC naar Nederland. Gedacht werd aan een frequentie van ééns per drie maanden. Na deze nationaliteitsvaststelling kon een vervangend reisdocument worden aangevraagd bij de Congolese ambassade te Den Haag. Verder werd afgesproken dat ook de overheidsvluchten zouden kunnen worden hervat, na overleg tussen betrokken diensten, tot een maximum van tien personen per vlucht per maand. Het proces-verbaal zou pas van kracht worden nadat het zou zijn goedgekeurd door het Ministerie van Buitenlandse Zaken en Internationale Samenwerking in Kinshasa en door de minister voor V en I in Nederland. De Directeur-Generaal van de DGM zegde toe goedkeuring van Congolese zijde op korte termijn te zullen bevorderen. De toezegging van de Directeur-Generaal dat het proces verbaal snel door het Congolese autoriteiten te laten bekrachtigen werd niet gestand gedaan. Ook van de mogelijkheid tot het organiseren van overheidsvluchten kon geen gebruik worden gemaakt.
5.5.1 Technische ondersteuning in het kader van het proces-verbaal Ter invulling van de technische ondersteuning van de DGM, zoals genoemd in het MoU, leverde de DGM de IND een uitgebreid verlanglijstje.97 Op dit lijstje stond bovenaan: uniformen voor DGMambtenaren belast met grensbewaking. De IND leverde in 2002 een training inzake documentherkenning aan DGM-medewerkers door een Nederlandse Immigration Liaison Officer (ILO) van de Nederlandse ambassade in Nairobi. Ook werd tijdens een bezoek van de hoofddirecteur van de IND in 2002 apparatuur geleverd ter herkenning van valse documenten. In vervolg op de afspraken van het MoU, werd in het kader van het proces-verbaal van november 2004, wederom overeengekomen om ondersteuning te leveren aan de DGM. Deze ondersteuning kon bestaan uit trainingen en apparatuur. In het bijzonder wordt nog genoemd de mogelijkheid van deelneming van de Congolese autoriteiten aan het zogenoemde “Edison”-programma, technische ondersteuningsmateriaal voor grensdoorlaatposten, alsmede de verstrekking van uniformen ten behoeve van het DGM-personeel. Het “Edison”-programma is software, die door een aantal westerse landen is ontwikkeld om geautomatiseerd echtheidskenmerken van reisdocumenten te herkennen. In het kader van de technische ondersteuning past ook de toezegging, die de IND tijdens de missie van maart 2005 aan de DGM heeft gedaan, om uniformen te leveren. Tijdens eerdere contacten met de DGM had de IND al geconstateerd, dat functionarissen van de DGM niet beschikten over uniformen en derhalve niet als zodanig herkenbaar waren. Bovendien hadden, zoals eerder gezegd, de Congolese autoriteiten al in november 2002 aangegeven uniformen te verlangen 97
Brief van de DGM aan de IND d.d. 1-11-2002, nr DG/060/02
77
in het kader van de in het MoU overeengekomen technische ondersteuning aan de DGM. Daarom heeft de IND tijdens de missie van voorjaar 2005 enkele broeken en hemden aan de directeur van de DGM verstrekt, onder toezegging dat nog 17 broeken en hemden verstuurd zouden worden als onderdeel van een levering van overige technische middelen (apparatuur). De IND wilde deze middelen niet separaat verzenden, maar meesturen met een overheidsvlucht, Omdat een dergelijke vlucht niet meer georganiseerd kon worden, is deze toezegging nog niet nagekomen98. 5.6 De samenwerking met de DRC na mei 2005 Pas in mei 2005 werd na een nieuwe missie van medewerkers van de IND en het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan de DRC de mededeling ontvangen dat de ambassade van de DRC in Nederland van haar Ministerie van Buitenlandse Zaken de instructie had ontvangen om, op basis van de afspraken in het proces-verbaal, weer vervangende reisdocumenten te gaan afgeven, te beginnen met de personen van wie de nationaliteit al was vastgesteld. Zo kon het gebeuren dat voor de Congolezen die in november 2004 waren geïdentificeerd tijdens de Congolese missie, in mei 2005 vervangende reisdocumenten werden afgegeven. Het behoeft geen toelichting dat velen van deze personen zich inmiddels niet meer in bewaring bevonden en met onbekende bestemming waren vertrokken. Vermeld zij overigens ook nog dat, hoewel van Congolese zijde in mei 2005 werd ingestemd met het beginnen van het afgeven van vervangende reisdocumenten, de formele bekrachtiging van de afspraken in het proces-verbaal door het Congolese Ministerie van Buitenlandse Zaken tot op heden op zich laat wachten. Bovendien lijkt er thans nog geen volledige overeenstemming te bestaan over de benodigde documenten bij de aanvraag van vervangende reisdocumenten. Waar de IND er, zoals gezegd, van uitgaat dat vingerafdrukbladen niet overgelegd behoeven te worden, stelden diplomaten van de ambassade van de DRC te Den Haag tegenover de commissie dat deze documenten wel degelijk bij de aanvraag moeten worden overgelegd. De werkafspraken, zoals opgenomen in het proces-verbaal, bieden geen uitsluitsel op dit punt omdat zij geen opsomming van bewijsmiddelen bevatten. 5.7 Bevindingen en conclusies In de terugkeer van Congolese vreemdelingen in de periode 1999-2005, kunnen verschillende fasen onderscheiden worden. In elke van deze fasen golden andere werkafspraken ter verkrijging van een LP en was sprake van verschillende mate van effectiviteit. De commissie constateert dat de thans geldende afspraken tussen de IND en de Congolese autoriteiten met betrekking tot de vraag of bij een aanvraag van een LP vingerafdrukbladen overgelegd dienen te worden, door de IND en de DRC niet eenduidig worden geïnterpreteerd.
98
Gehoor medewerkers IND d.d.30 augustus 2005.
78
De commissie concludeert dat de samenwerking met de Congolese autoriteiten inzake terugkeer sterk wisselend van intensiteit, modaliteit en effectiviteit is geweest. De IND heeft zich zeer ingespannen om te komen tot stabiele vaste werkafspraken zonder echter daarin duurzaam succesvol te zijn geweest. De commissie concludeert op grond daarvan dat meer stabiele, gestructureerde en openbare vormen van samenwerking op het gebied van terugkeer wenselijk zijn. De commissie heeft voorts geconstateerd dat van de in het MoU van 2002 opgenomen mogelijkheid om bij terugkeer het Rode Kruis toezicht te laten houden geen gebruik is gemaakt. Technische ondersteuning De commissie concludeert dat technische ondersteuning een min of meer vast onderdeel vormde van de besprekingen van de IND met haar Congolese gesprekspartners. Dit kwam ook tot uitdrukking in de verschillende werkafpraken die werden gemaakt met de Congolese autoriteiten. De commissie acht dergelijke afspraken op zichzelf niet ontoelaatbaar. Het is in het belang van een effectieve samenwerking op het terrein van migratiebeheer met landen van herkomst, dat diensten in landen van herkomst zijn toegerust op hun taken. Diensten als de Nederlandse IND en de KMar kunnen daarbij zinvolle ondersteuning leveren. De commissie concludeert voorts dat de daadwerkelijk geleverde ondersteuning beperkt is gebleven, namelijk tot een beperkt aantal broeken en overhemden, een training in 2002 inzake documentherkenning aan DGM-medewerkers door een Nederlandse Immigration Liaison Officer van de Nederlandse ambassade in Nairobi, en de levering van eenvoudige apparatuur ter herkenning van valse documenten. 5. 8 Aanbevelingen 1.
Teneinde te komen tot meer gestructureerde en duurzame afspraken, beveelt de commissie aan de mogelijkheid te bezien om de hoofdlijnen van terugkeerafspraken zoveel mogelijk op ministerieel, dan wel hoog ambtelijk niveau vast te leggen en bovendien te bezien in hoeverre formele terug- en overnameverdragen, bij voorkeur op het niveau van de Europese Gemeenschap kunnen bijdragen aan een meer stabiele samenwerking met de DRC op het gebied van terugkeer. Het gaat dan, onder meer, om afspraken over hetgeen aan de buitenlandse vertegenwoordiging overgelegd dient te worden om te komen tot vaststelling van identiteit en nationaliteit. Afspraken over de operationele aspecten van de terugkeer zouden dan kunnen worden vastgelegd in een MoU tussen de uitvoerende diensten.
2.
De commissie beveelt aan dat in het kader van het maken van werkafspraken van Nederlandse zijde de kwestie van openbaarmaking van deze afspraken aan de orde wordt gesteld. Het uitgangspunt moet zijn dat de afspraken openbaar worden gemaakt.
3.
De commissie beveelt aan te bezien in hoeverre, in overeenstemming met het Ministerie van Buitenlandse Zaken (en de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking), ruimte kan worden geboden voor het verlenen van technische ondersteuning aan overheidsdiensten dan wel aan bij terugkeer betrokken NGO’s. Op deze wijze wordt het bieden van (technische) ondersteuning voorzien van een formeel (beleids-)kader.Daarbij zou kunnen worden afgestemd met andere Europese landen en met internationale organisaties, zoals IOM en UNHCR.
79
4.
De commissie adviseert nader overleg te plegen met de autoriteiten van de DRC over de vraag welke documenten thans dienen te worden overgelegd ter verkrijging van een LP voor personen met die nationaliteit die onrechtmatig in Nederland verblijven.
80
HOOFDSTUK 6
Toepassing van dwangmiddelen bij uitzettingen (naar de DRC) 6.1 Inleiding In de uitzending van Netwerk van 21 juni 2005 komen twee Congolese overheidsfunctionarissen aan het woord die, zo wordt gesteld, vanwege hun veiligheid anoniem willen blijven. De verslaggever meldt, dat de twee functionarissen regelmatig op het vliegveld van Kinshasa terugkerende Congolezen uit Nederland opwachten. Een van de functionarissen geeft aan dat deze mensen onder slechte omstandigheden arriveren. Ze waren geslagen en gedrogeerd. In het vliegtuig waren ze vastgebonden. De andere functionaris vertelt dat er in 2003 iemand op het vliegveld aankwam. Hij kon niet meer op zijn benen staan en hij kon niet lopen. Hij had een zak bij zich waarin hij zijn behoefte had gedaan. De commissie heeft gemeend ook aan dit gedeelte van de Netwerk-uitzending aandacht te moeten besteden. Zij heeft getracht via Netwerk en een medewerker van een NGO de identiteit van beide Congolese functionarissen te achterhalen. Noch Netwerk noch de bij de voorbereiding van de uitzending betrokken persoon waren, in verband met bronbescherming, bereid hieraan mee te werken. Hierdoor heeft de commissie zich moeten beperken tot het opvragen en onderzoeken van informatie van de KMar. Voorts heeft de commissie nagegaan hoeveel Congolezen in de periode 1 januari 2002-23 juni 2005 naar de DRC zijn uitgezet en of er daarbij incidenten zijn voorgevallen van een aard en omvang zoals deze in de Netwerk-uitzending zijn gepresenteerd. Een overzicht van de terzake geldende regelgeving is te vinden in hoofdstuk 3. De commissie heeft zich, conform haar opdracht, in eerste instantie uitsluitend beziggehouden met het gebruik van vrijheidsbeperkende middelen, voorzover dit plaatsvond voor of tijdens vliegsgewijze uitzettingen naar de DRC. Daartoe heeft de commissie informatie opgevraagd bij de KMar over incidenten op dit gebied die plaatsvonden in de periode van 1 januari 2002 tot 23 juni 2005 (de datum waarop de Minister voor V&I alle uitzettingen naar de DRC heeft opgeschort). Voorzover deze informatie niet duidelijk was, is deze geverifieerd bij ambtenaren van de KMar op Schiphol. De commissie is bij haar onderzoek echter tevens gestuit op enkele zaken die verband houden met het aanwenden van dwangmiddelen bij uitzettingen in het algemeen. Hoewel het strikt genomen niet tot haar opdracht behoort, heeft de commissie het nodig geoordeeld hierover toch enkele opmerkingen te moeten maken. De KMar hanteert meldingsformulieren indien dwangmiddelen worden toegepast. - Het formulier “Melding inzet dwangmiddelen” (voor intern gebruik), met daarop: vluchtgegevens, begeleiders, gegevens betrokkene, bijzonderheden geweldstoepassing (welk middel, tijdstippen van toepassing en beëindiging, locatie, en de reden van toepassing). - Het rapport inzet dwangmiddelen bij een bepaalde voorgeschreven vlucht. Dit formulier geeft een beschrijving van de toegepaste dwangmiddelen. Er is een verplichting tot invullen tijdens of direct na de vlucht.
81
- Het “Meldingsformulier inzet dwangmiddel(en) bij verwijdering”. Dit formulier vermeldt allerlei gegevens over de omstandigheden, de personalia van de vreemdeling, en de verantwoording van de geweldstoepassing. Soms is een werkbriefje gevoegd met een chronologische opsomming van de feiten en omstandigheden. 6.2 Dwangmiddelen bij overheidsvluchten In de periode 1 januari 2002-23 juni 2005 heeft de Nederlandse overheid drie manieren aangewend om Congolezen die niet in Nederland kunnen blijven naar de DRC terug te zenden. Allereerst zijn dat de, door ambtenaren van de KMar begeleide, zogenaamde overheidsvluchten. Deze vonden na 1 januari 2002 tweemaal plaats, op 26 februari 2002 en op 20 november 2002, waarbij zij aangetekend dat bij de eerste vlucht de DRC niet de enige bestemming was. Op de eerste vlucht werden 18, op de tweede vlucht 22 Congolezen uitgezet. Op de tweede plaats zijn er de individuele uitzettingen met een escorte van de KMar. Tenslotte vonden ook uitzettingen zonder begeleiding plaats. Deze laatste categorie uitzettingen blijft verder buiten beschouwing. De overheidsvlucht van 26 februari 2002, welke naast Congolezen ook personen bevatte die naar Togo en Kameroen werden uitgezet, werd begeleid door een patrouille van 62 ambtenaren van de KMar en een verpleegkundige. Aan de hand van de aangeleverde dossiers en informatie van de IND over het gedrag van betrokken vreemdelingen, is voor de aanvang van de vlucht besloten om, naast 3 niet-Congolezen, 9 personen van Congolese nationaliteit preventief te fixeren. Bij de veiligheidsfouillering voor vertrek hebben 2 Congolezen zich dermate verzet, dat ook bij hen een fixatie moest worden aangelegd. Voorts hadden enkele vreemdelingen zich voor aanvang van de reis zodanig met hun eigen faecaliën besmeurd, dat zij van hun bevuilde kleding moesten worden ontdaan. Hiervoor in de plaats is hen een overall gegeven. Hierin gekleed zijn zij in Kinshasa van boord gegaan. Op verschillende tijdstippen tijdens de vlucht, wanneer dit verantwoord werd geacht, zijn alle personen van hun fixatie ontdaan. Alle personen zijn zonder problemen of bijzonderheden van boord gegaan. Over deze vlucht zijn in april 2002 Kamervragen gesteld.99 De overheidsvlucht van 20 november 2002 werd door een detachement van 48 ambtenaren van de KMar begeleid. Tevens was een arts van de Koninklijke Luchtmacht aanwezig. Naar aanleiding van informatie van de IND is 1 persoon preventief gefixeerd (combinatieriem met handboeien). Dit gebeurde ook bij een andere persoon toen deze zich verzette bij het veiligheidsonderzoek voorafgaand aan de vlucht. Bij het instappen verzetten 3 personen zich zo hevig dat ook ten aanzien van hen dwangmiddelen (combinatieriem en klittenband voor de benen) moesten worden aangewend. Op verschillende tijdstippen tijdens de vlucht zijn bij allen de dwangmiddelen verwijderd. Aangekomen te Kinshasa zijn 21 personen rustig en zonder bijzonderheden van boord gegaan. Een persoon weigerde echter vrijwillig van boord te gaan. Deze is vervolgens onder dwang en voorzien van handboeien van boord geholpen en buiten het vliegtuig overgedragen aan de lokale autoriteiten. 6.3 Dwangmiddelen bij individuele verwijderingen De individuele uitzettingen, met escorte, vinden in beginsel plaats met vluchten van de KLM. Indien een vreemdeling op grond van zijn medische situatie medicatie toegediend moet krijgen, of wanneer 99
Zie hoofdstuk 2
82
zijn conditie daartoe aanleiding geeft, wordt hij bijgestaan door een of meer verpleegkundigen die de betreffende vlucht eveneens meemaken. Assistentie van verpleegkundigen wordt aangevraagd door de KMar. De KLM vliegt niet rechtstreeks naar Kinshasa. In Nairobi (Kenia) moet voor het traject Nairobi-Kinshasa worden overgestapt op een vliegtuig van Kenia Airways, waarmee de KLM overigens een samenwerkingsovereenkomst heeft. Met betrekking tot incidenten tijdens de vluchten komt uit de informatie die door de KMar is verstrekt naar voren, dat, althans bij uitzettingen naar de DRC, regelmatig van vrijheidsbeperkende middelen gebruik moet worden gemaakt. De registratie door de KMar is niet altijd even duidelijk, maar de commissie heeft in bovengenoemde periode 50 geregistreerde incidentmeldingen geconstateerd op een totaal van ongeveer 170 personen die zijn verwijderd in die periode.100. De oorzaken van het gebruik van dwangmiddelen zijn verschillend. Een eerder geconstateerde neiging tot geweldgebruik of voorkennis dat de betrokken vreemdeling zich tegen zijn uitzetting zal verzetten, bijvoorbeeld blijkend uit het IND-dossier, of uit een werkbriefje van de KMar (uit het PASsysteem) over betrokkene, of uit informatie vanuit penitentiaire inrichtingen, is soms voldoende om iemand preventief te fixeren. In andere gevallen moesten middelen worden gebruikt omdat de betrokken vreemdeling voor de aanvang van de vlucht zich zo verzette, dat hij een gevaar vormde voor zichzelf en zijn omgeving. Overigens kwam het niet zelden voor, dat de gezagvoerder in die gevallen een uit te zetten vreemdeling, ook al was hij begeleid en geboeid, weigerde als passagier mee te nemen. Ook tijdens de vlucht komt het voor dat de vreemdeling zich begint te verzetten door het toepassen van verbaal (schelden) en fysiek (slaan, spugen, schoppen, bijten) geweld. Ook andere vormen van verzet komen voor, zoals in de broek poepen en zich met fecaliën insmeren. Indien de ambtenaren van de KMar deze kans aanwezig achten, wordt betrokkene soms voor vertrek voorzien van een luier. Soms klampt met zich vast aan een willekeurige andere passagier. Voor en tijdens het traject Nairobi-Kinshasa verzet de vreemdeling zich wel eens, in de hoop bij andere passagiers sympathie te verwerven. In het overgrote deel van de gevallen echter kalmeerde de vreemdeling tijdens de vlucht aanzienlijk. Kennelijk berust men – aldus de rapportages - gaandeweg in zijn lot. De aangebrachte hulpmiddelen worden dan, indien de commandant van het escorte dit veilig acht en na overleg met de gezagvoerder, afgedaan. Er zijn volgens informatie van de KMar in de onderzochte periode in totaal 5 personen geboeid in Kinshasa aangekomen: naast de in handboeien overgedragen persoon tijdens de hierboven vermelde overheidsvlucht in 2002 waren dat 2 personen in 2004 en 2 personen in 2005. 6.4 Twee incidenten Twee incidenten zijn vermeldenswaard, omdat daarin dezelfde onderwerpen worden beschreven als die door de twee anonieme functionarissen zijn verklaard, echter niet in de mate zoals in de verklaringen is beschreven.
100
Faxbericht + bijlage van het hoofd afdeling taakveld vreemdelingen wetgeving KMar aan de commissie d.d. 6 oktober 2005
83
Het eerste incident betrof een poging tot uitzetting, in oktober 2003, van een persoon met een zwaar crimineel (waaronder zeer gewelddadig) verleden. Betrokkene zou bij zijn uitzetting worden begeleid door vier ambtenaren van de KMar en twee verpleegkundigen. Betrokkene was volgens informatie van de betrokken penitentiaire inrichting een man met een psychotisch ziektebeeld, die medicatie in de vorm van een depot kreeg. Indien hij geen medicatie zou innemen, zou hij in ernstige mate ontregeld raken, waardoor er sprake zou zijn van een dreigende en agressieve uitstraling en gevaar voor eigen leven en dat van anderen. Bij het vertrek vanaf Schiphol was betrokkene zeer recalcitrant. Aan boord van het vliegtuig is hem met toestemming van een gecontacteerde arts door aanwezig verpleegkundig personeel medicatie toegediend, zonder merkbaar resultaat. Hierop wilde de gezagvoerder hem niet meenemen. Betrokkene is van boord gehaald. Niet kon worden achterhaald of betrokkene op een later tijdstip alsnog is uitgezet Het tweede incident vond plaats in januari 2004. De betrokken persoon gaf voor en tijdens de vlucht blijk van recalcitrant gedrag, zodat hem handboeien en tie-rips werden aangedaan. Deze zijn tijdens de tussenstop in Nairobi verwijderd. Bij aankomst te Kinshasa, bij overgave aan de lokale autoriteiten op de vliegtuigtrap, beschuldigde betrokkene de escorterende KMar-ambtenaren van mishandeling. Hij liet de immigratieambtenaren zijn polsen zien, waaraan te zien was dat er handboeien om hadden gezeten. Ook pakte hij van een van de KMar-ambtenaren een speciale handschoen af en gaf aan daarmee geslagen te zijn. Hierop maakte aanwezig grondpersoneel van de luchthaven gebaren die aangaven, dat de KMar-ambtenaren zouden moeten worden onthoofd. De overgave van betrokken persoon leverde hierdoor extra problemen op, maar is uiteindelijk wel geëffectueerd. 6.5 Bevindingen en conclusies De commissie heeft in de door de KMar aangeleverde schriftelijke informatie en de mondelinge toelichting daarop geen bevestiging gevonden van hetgeen door de twee anonieme functionarissen tegenover “Netwerk” is verklaard inzake mishandeling en drogering van Congolezen bij verwijderingen. De Commissie concludeert dat in de door haar onderzochte gevallen waarin door ambtenaren van de KMar van geweldmiddelen gebruik werd gemaakt, werd voldaan aan de eisen van subsidariteit en proportionaliteit. Tijdens de vlucht werd voortdurend bezien of de toegepaste middelen konden worden verminderd, dan wel geheel konden worden verwijderd. Bij voortduring werd door de begeleidende ambtenaren getracht om, door contact met hem of haar te leggen, de betrokkene tot rust te brengen. De “Commissie van toezicht detentieplaatsen district Koninklijke Marechaussee Schiphol” heeft in haar verslag over de periode november 2000 tot december 2003 enige woorden gewijd aan het gebruik van dwangmiddelen bij uitzetting. Vanaf medio 2001, zo schrijft deze commissie, is zij in staat gesteld om aanwezig te zijn bij de verwijdering van illegale en uitgeprocedeerde vreemdelingen uit Nederland. De marechausseeleiding had, zo is in het verslag te lezen, aangegeven behoefte te hebben aan onafhankelijk toezicht op de manier waarop de verwijdering plaatsvindt en dan met name op het gebruik daarbij van dwangmiddelen. Omdat het gaat om handelingen die zich buiten de ophoudruimte afspelen, namelijk op weg naar en in het vliegtuig, was de commissie van toezicht op grond van haar instellingsbesluit daartoe niet bevoegd. Dit feit heeft de commissie van toezicht overigens niet weerhouden van het maken van observaties en het doen van aanbevelingen.
84
In het verslag wordt allereerst opgemerkt dat de werkdruk voor de KMar op Schiphol hoog is. De marechaussees, in het bijzonder degenen die bij uitzettingen zijn betrokken, werken onder grote, ook emotionele druk. Zij voeren hun taken in het algemeen op zeer professionele wijze uit. Dat geldt zowel voor de toepassing van dwangmiddelen als voor de attitude ten opzichte van personen die worden verwijderd. Een constatering die de commissie feitenonderzoek anno 2005, gebaseerd op haar bezoeken aan de KMar op Schiphol, nog steeds kan onderschrijven. De belangrijkste aanbeveling uit het verslag, dat het gebruik van dwangmiddelen bij uitzetting nog nadere regeling behoefde,is inmiddels uitgevoerd door de in 2004 ingevoerde wijziging van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar, waarin de toegestane dwangmiddelen (in de instructie hulpmiddelen genoemd) ten behoeve van uitzetting en het gebruik daarvan eenduidig zijn voorgeschreven.101 Leden van de commissie van toezicht detentieplaatsen hebben enkele malen uitzettingen en specifieke trainingen, die de met de uitzettingen belaste medewerkers volgen, bijgewoond. Bij het toepassen van geweld bij uitzettingen traden de individuele ambtenaren van de KMar, aldus de commissie van toezicht, in het algemeen uiterst professioneel op. Wel stelde zij vast dat de KMar haar bevoegdheden wat betreft het fouilleren te ruim uitlegt. Zo hield “het onderzoek aan de kleding” in de praktijk in dat een vreemdeling zich tot op het ondergoed en soms zelfs geheel moest uitkleden, zodat de kleding kon worden onderzocht. Dat gebeurde niet alleen bij het onderzoek van een inkomende vreemdeling, maar ook bij het vertrek van uit te zetten vreemdelingen. Fouillering van het lichaam is echter alleen geoorloofd ter vaststelling van de identiteit en met toestemming van een (hulpo) Officier van Justitie. Als de identiteit van een vreemdeling al vaststaat, bijvoorbeeld bij zijn uitzetting, is er alleen aanleiding voor een veiligheidsfouillering. Dit houdt in dat de kleding slechts met de handen mag worden afgetast102. Het viel de commissie van toezicht met name bij groepsuitzettingen, op dat de vreemdelingen werden aangevoerd in cellenbussen met bijzonder kleine cellen, terwijl die vervoerwijze niet altijd nodig lijkt. Deze waarneming is overigens ten overstaan van de commissie feitenonderzoek bevestigd door de anonieme getuige “Pierre”. Voorts was er kritiek op het gebruik van geweld door de Dienst Vervoer en Ondersteuning die de vreemdelingen aanvoerde. Er waren daarnaast onvoldoende vrouwelijke marechaussees om de intake van vrouwen geheel door vrouwen te laten plaatsvinden. De fouillering werd wel (onzichtbaar voor mannen) door vrouwelijke marechaussees uitgevoerd, maar een mannelijke marechaussee hield toezicht. Bij één incident moesten mannelijke marechaussees ingrijpen omdat de vrouwelijke marechaussees de vreemdelinge niet de baas konden. Pierre verklaarde tegenover de commissie feitenonderzoek dat hij vooafgaande aan zijn uitzetting in 2005 door een vrouwelijke ambtenaar was gefouilleerd. Over de periode na december 2003 zijn geen verslagen meer verschenen die (mede) een beoordeling van toegepaste dwangmiddelen bij het proces van uitzetting omvatten. Dit is te betreuren, omdat niet kon worden nagegaan of en in hoeverre op de hierboven gedane, maar ook andere 101
Vide hoofdstuk 3, paragraaf 3.10 Inmiddels bestaan op grond van EG verordening 622/2003 ruimere bevoegdheden tot veiligheidsfouillering dan in de onderzoeksperiode van de genoemde commissie detentieplaatsen.
102
85
constateringen in genoemd verslag, is gereageerd. De “Commissie van toezicht detentieplaatsen district Koninklijke Marechaussee Schiphol” is per 27 juli 2005 formeel opgeheven. Over het jaar 2004 bestaat wel een jaarverslag van de “Commissie van toezicht bij Detentiecentra Schiphol-Oost, Bloemendaal en Noorderzand en het uitzetcentrum Schiphol-Oost”. Blijkens dit verslag heeft laatstgenoemde commissie van toezicht zich echter met name beziggehouden met het toezicht op de gang van zaken bij de verschillende detentiecentra en het uitzetcentrum zelf, en niet (mede) met het gebruik van dwangmiddelen bij uitzettingen. De commissie heeft geconstateerd dat de KMar, ten aanzien van de door de commissie onderzochte verwijderingen, voldoet aan de in de ambtsinstructie voorgeschreven registratieplicht van incidentmeldingen. Dit is geen registratie ten behoeve van een onafhankelijke commissie van toezicht, maar van de “lijnorganisatie”. Een systematische melding stelt de verantwoordelijke meerdere in staat te beoordelen of op de juiste wijze van de aanwending van dwangmiddelen bij uitzetting gebruik wordt gemaakt. De registratie geeft ook gelegenheid voor periodieke toetsing en evaluatie. De commissie acht de wijze waarop de registratie geschiedt adequaat, maar ziet nog de nodige ruimte voor verbetering. Zo zijn, zo blijkt uit de door de KMar aan de commissie overgelegde informatie, niet altijd alle formulieren aanwezig en zijn de omstandigheden waaronder de dwangmiddelen moesten worden gebruikt niet altijd even duidelijk omschreven. De bewaring van de meldingen geschiedt chronologisch, terwijl het gegeven dat dezelfde vreemdeling bij meerdere incidenten betrokken kan zijn geweest (bijvoorbeeld omdat er meerdere pogingen tot uitzetting zijn geweest) ook van belang is. Wellicht is het gegeven dat, zoals het de commissie voorkomt, het voor degene die de melding doet onduidelijk is wat er verder mee gebeurt een verklaring voor de, in de ogen van de commissie, niet optimale registratie van incidentmeldingen. De commissie wijst erop dat thans bij de effectuering van de verwijdering van uitgeprocedeerde asielzoekers, of de voorbereiding daarvan, ook ander personeel dan de KMar wordt ingezet, waarbij eveneens het toepassen van geweld noodzakelijk kan zijn. Te denken valt aan het vervoer van betrokkenen door de DJI of de politie. Voor zover de commissie bekend is, zijn de hierboven genoemde onafhankelijke commissies van toezicht niet met het toezicht hierop belast. 6.6 Aanbevelingen 1. De commissie beveelt aan de registratie van incidentmeldingen en de verdere verwerking van de verkregen gegevens door de KMar beter te structureren. 2. Onder verwijzing naar de in hoofdstuk 4 vermelde aanbeveling met betrekking tot het wenselijke onafhankelijke toezicht op het gehele proces van (de voorbereiding van) verwijdering, adviseert de commissie om in ieder geval een dergelijk toezicht in te stellen voor de verzorging, veiligheid, bejegening en het vervoer van vreemdelingen door andere diensten dan de KMar, een en ander en voor zover zij niet vallen onder het regime van detentieplaatsen.
86
HOOFDSTUK 7
De feiten inzake het overdragen van asielgerelateerde informatie 7.1 Inleiding In de televisie-uitzendingen van Netwerk van 21 juni en 18 oktober 2005 zijn Nederlandse documenten getoond die, volgens Netwerk, afkomstig zijn uit de archieven van de Congolese autoriteiten. Deze documenten zien op Congolezen ten aanzien van wie op enig moment stappen zijn gezet met het oog op hun verwijdering naar de DRC. Uit een aantal van deze documenten kan zoals geconstateerd in hoofdstuk 1 - worden opgemaakt, dat de daarin genoemde personen in Nederland op een of andere wijze verwikkeld zijn geweest in een asielprocedure. In de uitzending van 21 juni is bovendien verklaard, door anonieme Congolese overheidsfunctionarissen, dat zij op de hoogte waren van het feit dat uitgezette Congolezen uitgeprocedeerde asielzoekers waren. Ook verklaart een drietal Congolese ex-asielzoekers onder de namen “Pierre”, “Yvette” en “Josette” in deze uitzending dat de Congolese autoriteiten in verhoren na terugkeer of bij presentaties voorafgaand aan de terugkeer op de hoogte bleken te zijn van informatie waarvan zij, de exasielzoekers, vermoeden dat deze afkomstig was uit een asielprocedure. Allereerst heeft de commissie bezien of de verklaringen van hiervoor genoemde Congolezen in de uitzending van 21 juni 2005 aanleiding geven te concluderen dat een of meer Nederlandse overheidsorganen bij het verstrekken van asielgerelateerde informatie betrokken zijn geweest. De commissie heeft dit onderzocht aan de hand van de door Netwerk overlegde documenten. De commissie heeft in het bijzonder onderzoek gedaan naar de mogelijke verstrekking van asielgerelateerde informatie door middel van het gebruik van het zogenoemde vingerafdrukblad bij de aanvraag van een vervangend reisdocument bij de Congolese autoriteiten. Voorts is onderzoek gedaan in de dossiers van een vijf personen van wie, volgens de gegevens van Netwerk, documenten met asielgerelateerde informatie in de DRC zijn aangetroffen.103 Het gaat hier om de Congolezen Elhadji Mamour Fall S, Jean Marie M, Bomolo L, Lombi B en Richard Z.B. Tot slot heeft de commissie onderzoek ingesteld naar de gang van zaken met betrekking tot de zogenoemde “Airline Notification”. Dit document bevat weliswaar geen asielgerelateerde informatie, maar is een document dat bijzondere persoonsgegevens kan bevatten (namelijk strafrechtelijke) en dat als gevolg daarvan niet voor de autoriteiten van het land van herkomst is bestemd, maar daar, blijkens de door Netwerk aan de commissie verstrekte documenten, is aangetroffen. 7.2 De mogelijke herkomst van de documenten 7.2.1 Achtergrond De redactie van Netwerk heeft de commissie desgevraagd bewijsmateriaal overlegd op grond waarvan zij heeft kunnen vaststellen dat een redacteur van het programma daadwerkelijk in de DRC is geweest. De commissie ontving van deze ondermeer kopieën van een reisdocument voorzien van visa en in- en uitreisstempels, een reservering bewijs voor een retourvlucht van Johannesburg naar Lubumbashi in de DRC, een e-ticket Kinshasa-Lumumbashi, een betalingsbewijs van een taxi in Kinshasa en een bewijs van een kasopname aldaar. Voorts ontving de commissie een foto van hem, 103
In paragraaf 1.4 is een overzicht opgenomen van alle van Netwerk ontvangen documenten.
87
samen met een onherkenbaar gemaakte man in een uniform van de DGM en een meegereisde persoon. Van deze laatste persoon ontving de commissie eveneens een kopie van het reisdocument met visa en in- en uitreisstempels. De identiteit van deze laatste persoon is door de NGO waarvoor hij werkt aan de commissie bekend gemaakt. Hij is door de commissie gehoord.104 7.2.2 Bevindingen en conclusies De Directeur-Generaal van de DGM heeft in Kinshasa tegenover de Nederlandse ambassadeur, die op verzoek van de commissie navraag heeft gedaan in de DRC, verklaard dat ten minste een deel van het pakket documenten waarover Netwerk beschikte voor de uitzending van 21 juni zich inderdaad bevindt bij zijn dienst. Het betreft EU-staten en nationaliteitsverklaringen die bedoeld zijn voor de autoriteiten in het land van herkomst, en waarop geen asielgegevens vermeld staan. Voorts meldde de DGM van de Nederlandse ambassade te Kinshasa per verwijdering een KMar-document te ontvangen waarop de personalia van de te verwijderen persoon en die van zijn KMar-escorte(s) staan vermeld. De Directeur-Generaal herkende bovendien een aantal handgeschreven aantekeningen op de documenten uit het Netwerk-pakket en een aantal aantekeningen op losse vellen als afkomstig van zijn medewerkers. Van de documenten met asielgerelateerde informatie kon bij de DGM niet worden geverifieerd of deze zich daar bevinden. De commissie heeft niet het risico willen nemen, door de DGM met deze documenten te confronteren, onverhoopt zelf asielgerelateerde informatie aan deze dienst te verstrekken. Van één “Airline Notification” heeft de commissie vastgesteld dat deze, overigens abusievelijk en in strijd met interne afspraken, door een medewerker van de KMar aan een medewerker van de DGM in Kinshasa ter hand is gesteld (zie hierover de paragraaf over de zaak M). De commissie zet in het navolgende uiteen dat de procedures betreffende de behandeling van “Airline Notifications” binnen de KMar en de KLM niet eenduidig worden geïnterpreteerd. De mogelijkheid bestaat vervolgens dat deze documenten bij aankomst in de DRC in handen komen van de Congolese autoriteiten.105 De commissie sluit niet uit dat dientengevolge alle door Netwerk overgelegde “Airline Notifications”, ondanks de geldende afspraken, in handen zijn gekomen van de DGM. Vermeld zij hier overigens nogmaals dat een “Airline Notification” geen asielinformatie bevat. Met het voorgaande staat echter nog niet vast dat alle stukken van Netwerk die zijn gebruikt voor de uitzending van 21 juni 2005 dezelfde herkomst hadden. Door de medewerker van de eerder genoemde NGO is verklaard dat het pakket documenten niet in één keer is overhandigd aan de redacteur van Netwerk.106 Ten aanzien van de overige documenten, zoals de werkbriefjes van de KMar, het intakeformulier asiel, het proces-verbaal van overdracht, de mededeling aan de IND inzake de oplegging van een vrijheidsbeperkende/vrijheidsontnemende maatregel, alsmede van de stukken van de heer L (waaronder de uitspraak van de voorzieningenrechter met vermelding van zijn asielverzoek), is niet onomstotelijk vast komen te staan dat zij zich bij de DGM bevinden. De verschillende stukken die ten aanzien van meerdere personen zijn overgelegd vormen naar het oordeel van de commissie echter per persoon een samenhangend geheel. Nu vaststaat dat een aantal van deze stukken afkomstig is van de DGM, acht de commissie het aannemelijk dat ook de overige stukken afkomstig zijn van de DGM.. 104
gehoor medewerkers VVN d.d. 27 september 2005 en medewerker VVN d.d. 12 oktober 2005 Gehoor medewerker KMar d.d. 29 sepember 2005, gehoor medewerkers KLM d.d. 27 september 2005 106 Gehoor medewerker VVN d.d. 12 oktober 2005 105
88
Van het pakket documenten waarover Netwerk beschikte voor de uitzending van 18 oktober 2005 kan evenmin met zekerheid worden vastgesteld dat dit afkomstig is van de Congolese autoriteiten. De ambassade van de DRC in Nederland heeft tegenover de commissie verklaard dat door haar geen dossiers van “terugkeerders” aan derden worden verstrekt. Anderzijds constateert de commissie, dat het documenten betreft waarvan het grootste deel in de periode tot 2002 regulier aan de ambassade van de DRC in Nederland werd gezonden, tezamen met de aanvraag voor een vervangend reisdocument. Voorts zijn ook op deze documenten aantekeningen in het Frans te lezen, zoals de verwijzingen naar de Congolese inlichtingendienst ANR, waarvan voorstelbaar is dat zij zijn gemaakt door een Congolese ambtenaar. Tot slot bevat het pakket ook een aantal Franstalige documenten, die niets te maken hebben met terugkeer van Congolezen, maar waarvan aannemelijk is dat het Congolese overheidsdocumenten zijn. De commissie acht het zeer aannemelijk dat alle documenten waarover Netwerk beschikte voor de uitzendingen van 21 juni en 18 oktober 2005 door Netwerk zijn verkregen uit de archieven van de Congolese autoriteiten. 7.3 De getuigenissen van Congolezen in Netwerk 7.3.1 Achtergrond Zoals hiervoor vermeld zijn door een viertal Congolezen verklaringen afgelegd die in de uitzending van Netwerk op 21 juni 2005 zijn uitgezonden. Daarin stelden zij met zoveel woorden dat de Congolese autoriteiten bij terugkeer op de hoogte waren van informatie die uit een asielprocedure moest zijn verkregen. Het betrof een overheidsfunctionaris die verklaarde dat in de “dossiers” van terugkeerders vermeld stond dat zij “verklaringen tegen onze regering” hadden afgelegd. Ook kwamen drie als ex-asielzoekers bekendgemaakte personen onder de namen “Pierre, “Yvette”en “Josette” aan het woord, die verklaarden dat de Congolese autoriteiten over asielgerelateerde informatie over hen beschikte. Twee van deze asielzoekers vertelden in de uitzending bij terugkeer door de Congolese autoriteiten te zijn verhoord. Een van hen, in de uitzending te zien onder de naam “Pierre” verklaarde tijdens dit verhoor door de Congolese functionaris te zijn geconfronteerd met inhoudelijke informatie over zijn politieke activiteiten in de DRC. Mede op grond van deze verklaring werd, in de context van de uitzending, op zijn minst de indruk gewekt dat door de Nederlandse autoriteiten aan Congolese overheidsfunctionarissen ook inhoudelijke informatie zou zijn verschaft over het asielverleden van de uit te zetten vreemdeling. De commissie heeft de identiteit van deze vier Congolezen niet kunnen achterhalen. Netwerk was, ter bescherming van haar bronnen, niet bereid de commissie daarover informatie te verschaffen. Wel heeft Netwerk de commissie gemeld dat, van de drie (kennelijke) ex-asielzoekers, “Pierre” en “Josette” zich in Nederland bevinden. Door bemiddeling van een nongouvernementele organisatie is de commissie in contact gekomen met een man die stelde in de uitzending de Congolees “Pierre” te zijn geweest. Deze persoon is, in aanwezigheid van zijn gemachtigde en op voorwaarde van anonimiteit, door de commissie gehoord. Een tweede persoon, die de vrouw “Josette” zou zijn, bleek uiteindelijk, ondanks bemiddeling van dezelfde organisatie, op het laatste moment niet bereid voor
89
de commissie te verschijnen. Naar de verklaringen van de overheidsfunctionarissen en de exasielzoekers “Josette”en “Yvette” heeft de commissie geen nader onderzoek kunnen doen. 7.3.2 De verklaring van “Pierre” De Congolees “Pierre” heeft tegenover de commissie verklaard in 2002 met een overheidsvlucht (waarschijnlijk de vlucht van 26 februari 2002) te zijn verwijderd naar Kinshasa.107 Hij verhaalde gedetailleerd aan de commissie over enkele incidenten voorafgaand aan de vlucht en over de toepassing van dwangmiddelen tijdens deze vlucht. Aangekomen in Kinshasa zou hij zijn aangehouden en gedurende een nacht op verschillende momenten zijn verhoord door een vertegenwoordiger van de inlichtingendienst ANR. Tijdens die verhoren werden hem door ambtenaren van de ANR vragen gesteld over zijn politieke activiteiten tien jaar voor zijn vertrek uit Congo. Zo wist een ambtenaar hem te vertellen dat hij destijds was ontsnapt uit de gevangenis in de DRC. “Pierre” ontkende dit tegenover deze ambtenaar en stelde dat dit zijn broer was geweest die op het moment van het verhoor in Angola verbleef. “Pierre” verklaarde tegenover de commissie niet te kunnen begrijpen hoe de betrokken ambtenaar over deze informatie beschikte. Hij verklaarde voorts bij zijn aankomst op de luchthaven van Kinshasa te hebben gezien dat een gele envelop, die eerst in handen was geweest van de Nederlandse escortecommandant, in handen was gekomen van een medewerker van de DGM. Hij verklaarde echter, na uitdrukkelijk door de commissie hiernaar te zijn gevraagd, niet met zekerheid te kunnen bevestigen dat de bij de lokale autoriteiten aanwezige informatie over zijn politieke verleden afkomstig was van Nederlandse overheidsinstanties. 7.3.3 Bevindingen van de commissie De commissie heeft niet met 100% zekerheid kunnen vaststellen dat de persoon die zij heeft gehoord dezelfde persoon was als de Congolees “Pierre” in de uitzending van Netwerk van 21 juni 2005. Zij acht dit echter zeer aannemelijk. De verklaringen van “Pierre” tijdens zijn gehoor door de commissie zijn consistent met die in de uitzending en zijn relaas over zijn verwijdering per overheidsvlucht in februari 2002 komt overeen met de informatie die de commissie langs andere kanalen over deze vlucht heeft verkregen (zie ook paragraaf 6.2). De verklaring van “Pierre” geeft de commissie echter op zichzelf geen aanleiding te concluderen dat er door Nederlandse overheidsdiensten inhoudelijke informatie over zijn asielverleden is overlegd of is doorgegeven aan de Congolese autoriteiten. “Pierre” heeft dit tegenover de commissie niet kunnen en willen bevestigen. De door “Pierre” vermelde overdracht van een gele envelop behoeft, naar het oordeel van de commissie, evenmin te duiden op een overdracht van asielgerelateerde informatie. Zoals uit hoofdstuk 4 is gebleken, is het gebruikelijk dat bij aankomst in het land van bestemming de reisdocumenten van de verwijderde personen door de escortecommandant worden overhandigd aan de autoriteiten ter plaatse. De commissie wijst verder ook nog op de verklaring van de eerder genoemde medewerker van een NGO, die betrokken was bij het maken van de Netwerk-uitzending van 21 juni 2005. Hij verklaarde dat bij de voorbereiding van de uitzending in de DRC nadrukkelijk is gezocht bij de Congolese autoriteiten naar inhoudelijke informatie over asielverzoeken van verwijderde Congolese asielzoekers, bijvoorbeeld in de vorm van rapporten van (nadere) gehoren die door de IND worden opgesteld tijdens de asielprocedure. Deze zijn niet aangetroffen.108
107 108
“Verslag gehoor “Pierre” 20 oktober 2005 Verslag gehoor medewerker VVN d.d. 12 oktober 2005
90
7.3.4 Conclusies Er is de commissie, in haar onderzoek naar aanleiding van de verklaring van “Pierre” niet gebleken van de overdracht van inhoudelijke asielgerelateerde informatie door de Nederlandse overheid aan de autoriteiten van de DRC. De verklaring verklaring van een persoon betrokken bij de voorbereiding van Netwerk-uitzending van 21 juni 2005, dat er wel intensief is gezocht naar dergelijke informatie in de DRC maar dat deze niet is aangetroffen, bevestigt deze conclusie. Zoals al in hoofdstuk 2 weergegeven is in geen van de door Netwerk in de DRC aangetroffen documenten sprake van inhoudelijke asielgerelateerde informatie. 7.4 Asielgerelateerde informatie op vingerafdrukbladen 7.4.1 Achtergrond In hoofdstuk 5 van dit rapport is een chronologisch overzicht gegeven van de verschillende procedures, die in de jaren 1999-2005 golden voor het aanvragen van vervangende reisdocumenten bij, en het verkijgen van toestemming van, de Congolese autoriteiten, ter zake van terugkeer van Congolezen. Deze procedures verschilden ten aanzien van de instantie bij wie de aanvraag voor een vervangend reisdocument moest worden gedaan (de ambassade van de DRC te Den Haag of, via de Nederlandse ambassade te Kinshasa, direct bij de DGM). Ook verschilden de procedures ten aanzien van de bewijsmiddelen voor de identiteit en nationaliteit van betrokkene die moesten worden overgelegd bij de aanvraag. Samenvattend: in de periode vóórdat er schriftelijke werkafspraken bestonden met de DGM moesten, volgens de IND, vingerafdrukbladen bij de aanvraag worden aangeleverd aan de ambassade van de DRC te Den Haag. Dit was het geval tot het voorjaar van 2002. Daarna werd het reisdocument in de vorm van een EU-staat door de IND zelf afgegeven maar moest het verzoek om terugkeer (ook wel schriftelijke presentatie) via de Nederlandse ambassade te Kinshasa worden gedaan bij de DGM, zonder dat daarbij vingerafdrukbladen van betrokkene vereist waren.109 In de periode vanaf voorjaar 2005 werd de aanvraag voor een door de ambassade van de DRC te Den Haag af te geven vervangend reisdocument gedaan, zonder dat daarbij vingerafdrukbladen overgelegd moesten worden.110 Zoals uiteengezet in de hoofdstukken 4 en 5 vindt de aanvraag van reisdocumenten ten behoeve van terugkeer naar de DRC plaats door de VP of KMar, door tussenkomst van de UFT. Gedurende de gehele periode 1999-2005 werd, blijkens informatie van de IND, de Vp en KMar gevraagd bij de aanvraag aan UFT tevens vingerafdrukbladen te leveren. Deze vingerafdrukbladen werden opgenomen in het zogenoemde LP-dossier (zie paragraaf 4.6.1) en ook gebruikt in het kader van het vooronderzoek ter vaststelling van identiteit en nationaliteit dat de UFT bij Congolezen uitvoert.111 Het vingerafdrukblad bevat namelijk een vermelding van de nationaliteit van betrokkene en is in veel gevallen door hem of haar ondertekend. Het bevat daarnaast een vermelding van de grond voor de afname. Als de vingerafdruk is afgenomen terzake van een asielaanvraag is dit op het blad vermeld. Daarmee bevat het vingerafdrukblad asielgerelateerde informatie, namelijk het feit dat
109
Brief HIND aan de commissie d.d. 8 november 2005,(INDUIT05-7530 (AUB), verslagen gehoren medewerkers IND d.d. 10 november 2005. 110 Nota Bene: de Commissie gaat hier uit van het geen door de IND is verklaard op dit punt, omdat uit de administratie van de IND blijkt dat na februari 2005 in slechts vijf van 71 aanvragen vingerafdrukken zijn overlegd. 111 Gehoor medewerker IND d.d.10 november 2005
91
betrokkene op enig moment een asielverzoek heeft gedaan. Het document mag dan ook niet als zodanig aan autoriteiten van het land van herkomst worden afgegeven. 7.4.2 Bevindingen van de commissie De IND heeft de commissie laten weten dat bij de aanvraag van vervangende reisdocumenten bij 31 landen vingerafdrukbladen in kopie of origineel worden aangeleverd door de UFT, de VP of de KMar bij de autoriteiten van het land van herkomst. Zowel schriftelijk als mondeling is door de (medewerkers van de UFT van de) IND tegenover de commissie verklaard, dat ten aanzien van aanvragen van vervangende reisdocumenten die door tussenkomst van de UFT worden gedaan, er normaal gesproken op werd en wordt toegezien dat deze aanvragen geen asielgegevens bevatten. Zonodig werden gegevens in de documenten onleesbaar gemaakt. Naast de vermelding “asiel” op vingerafdrukbladen is hierbij ook te denken aan bijvoorbeeld een vermelding van het adres van de betrokken vreemdeling in een asielzoekerscentrum. Door UFT-medewerkers is erkend, dat in de uitvoeringspraktijk van alledag deze controle niet altijd even zorgvuldig is uitgevoerd. Daarbij is er door deze medewerkers op gewezen dat de afdeling, met name in de periode vóór 2003/2004, klein en onderbezet was en niet of nauwelijks beschikte over administratieve ondersteuning.112 Eerst op 26 oktober 2005 is de juiste werkwijze, als reactie op de Netwerkuitzending van 18 oktober, vastgelegd als onderdeel van de in hoofdstuk 3 genoemde interne schriftelijke instructie van de IND, nummer 2005/31.113 Omdat de aanvraag van vervangende reisdocumenten voor Congolezen via de UFT van de IND loopt, en niet rechtstreeks door de VP of KMar wordt ingediend, heeft de commissie hieromtrent geen navraag gedaan naar de handelwijze bij de VP of de KMar. De IND heeft de commissie desgevraagd meegedeeld, op grond van dossieronderzoek over de periode vóór februari 2005, niet te kunnen vaststellen welke documenten daadwerkelijk zijn verstrekt in het kader van de aanvraag van een vervangend reisdocument aan de Congolese autoriteiten. De administratie was niet zodanig ingericht dat werd vastgelegd welke documenten daadwerkelijk werden verzonden aan de autoriteiten van de DRC. Dat is wèl het geval vanaf februari 2005. De commissie heeft dus niet kunnen vaststellen hoeveel keer vingerafdrukbladen voorzien van een kruisje in het vakje “asiel”, als bijlage bij een LP-aanvraag aan de Congolese autoriteiten zijn gezonden. De commissie heeft vastgesteld dat sinds 2004 de administratieve organisatie van de UFT is verbeterd. Grote delen van de werkprocessen zijn beschreven en de werkprocessen zelf worden beter gedocumenteerd.
112
Verslagen gehoren medewerkers IND d.d. 10 november 2005 Brief HIND aan de commissie d.d. 8 november 2005, INDUIT05-7530 (AUB) p. 11 Deze werkinstructie beschrijft op welke wijze documenten in het kader van een aanvraag LP worden meegezonden naar een diplomatieke vertegenwoordiging of andere autoriteiten van landen van herkomst en op welke wijze de registratie van deze documenten dient plaats te vinden. Bovendien bepaald de werkinstructie dat een extra controle wordt uitgevoerd op de inhoud van de aanvraag.
113
92
In het archief van de Nederlandse ambasade te Kinshasa, werden voor de periode 1999-2005 vijf nationaliteitsverklaringen aangetroffen, waaraan een formulier met vingerafdrukken was toegevoegd. Daarnaast werd één formulier met vingerafdrukken uit 1998 aangetroffen en één exemplaar zonder datumvermelding. Van deze, in totaal 7 vingerafdrukbladen was in 3 gevallen het vakje “asiel” aangevinkt. Deze 3 formulieren zouden door de DGM zijn achtergelaten bij de Nederlandse ambassade, met de mondelinge toelichting van de DGM dat de betreffende personen “op individuele basis kunnen worden uitgezet’.114 Na februari 2005 kan worden vastgesteld welke documenten door de IND daadwerkelijk zijn verzonden bij de aanvraag van vervangende reisdocumenten. De IND heeft in dit verband de commissie gemeld, dat sindsdien in 5 van de van de 71 door de IND onderzochte aanvragen abusievelijk vingerafdrukbladen zijn meegezonden. Op twee van die bladen was zichtbaar dat de betrokken vreemdeling in Nederland asiel had aangevraagd. Het betrof tweemaal de vermelding van asiel, door middel van de afkorting “as” op een overlegd vingerafdrukblad. Daarnaast verklaarde de IND, dat driemaal bij de aanvraag van een vervangend reisdocument het verblijfadres van betrokken vreemdeling in een “AZC” (asielzoekerscentrum) was vermeld.115 Volgens de eigen IND-aanvraag procedure behoefden vingerafdrukbladen formeel niet met de aanvraag te worden meegezonden. Van de zijde van de Ambassade van de DRC in Den Haag werd echter aan de commissie nadrukkelijk te kennen gegeven dat nog steeds vingerafdrukblad en een compleet ingevulde “Declaration Concernant la Nationalité” was vereist. Een aanduiding op de vingerafdrukbladen “asiel”, of iets dergelijks, werd door de ambassade als niet relevant en onnodig aangemerkt.
7.4.3 Conclusies Het is de commissie – bij monde van een bij de voorbereiding van de uitzending van 21 juni betrokken persoon - bekend geworden dat het de redactie van Netwerk in eerste instantie erom ging om na te gaan of inderdaad – zoals eerder door de Minister voor V en I in de Tweede Kamer was aangegeven – geen zogenaamde “ rapporten van gehoor” door de IND aan de DGM waren verstrekt. Dat bleek niet het geval. Wel werden de documenten verkregen die hierboven zijn vermeld. De commissie constateert vast dat uit de administratie van de IND voor februari 2005 niet is vast te stellen welke documenten daadwerkelijk zijn verzonden aan de autoriteiten van landen van herkomst. De commissie heeft vastgesteld dat in de periode 1999-2002 vingerafdrukbladen moesten worden overgelegd bij de aanvraag van vervangende reisdocumenten en dat de controle ter voorkoming van de verstrekking van asielgerelateerde gegeven niet consequent is uitgevoerd. Zij acht het aannemelijk dat gedurende de periode van 1999-2002 door de IND meermalen vingerafdrukbladen zijn overgelegd aan de DRC ambassade te Den Haag waaruit was af te leiden dat betrokken vreemdeling asiel had gevraagd. Ten aanzien van de mogelijke verstrekking van deze gegevens aan andere landen dan de DRC, verwijst de commissie naar de resultaten van het onderzoek dat de IND hiernaar momenteel verricht. 114 115
Brief van Ministerie van Buitenlandse Zaken d.d. 29 november 2005, kenmerk: DPV/AM-514/05. Brief van HIND aan de commissie d.d. 3 december 2005, (INDUIT05-8148 (AUB)
93
Uit de IND administratie is wèl vast te stellen welke documenten zijn verzonden aan de Congolese autoriteiten na februari 2005. Daaruit bleek dat in 5 van de 71 door de IND onderzochte aanvragen abusievelijk informatie te zijn verstrekt waaruit is af te leiden dat betrokkene betrokken is geweest bij een asielprocedure. In twee van die gevallen was zichtbaar het vakje “asiel” aangevinkt op een vingerafdrukblad. Daarnaast werd driemaal bij de aanvraag van een vervangend reisdocument het verblijfadres van betrokken vreemdeling in een “AZC” (asielzoekerscentrum) vermeld. Op grond hiervan trekt de commissie de conclusie dat vaststaat dat na februari 2005 in enkele gevallen bij de aanvraag van vervangende reisdocumenten bekend is gemaakt aan de Congolese autoriteiten dat de betrokken vreemdeling asiel had gevraagd. De commissie concludeert, op grond van de verklaringen van betrokken IND-medewerkers dat hiervoorgenoemde onvolkomenheden abusievelijk en zonder dat betrokken medewerkers zich hiervan bewust te waren plaatsvonden. De commissie acht plausibel dat in het verleden onderbezetting en gebrekkige administratieve ondersteuning voor de gemaakte fouten een verklarende factor zijn. De commissie concludeert dat de gebrekkige administratie en ondersteuning van het proces van de aanvraag tot vervangende reisdocumenten als zodanig onzorgvuldig was voor een proces, waarvan alle betrokkenen erkennen dat er grote belangen bij op het spel staan. Dat geldt in het bijzonder voor het ontbreken van een deugdelijke administratie tot februari 2005, van de stukken die in het kader van de aanvraag aan de autoriteiten andere staten worden gezonden. De verbeteringen in de administratieve organisatie sinds 2004 beoordeelt de commissie als positief. Zij tekent daarbij aan dat deze verbeteringen kennelijk niet konden voorkomen dat ook in 2005 nog in 5 gevallen uit informatie bij de aanvraag van een vervangend reisdocument bij de Congolese autoriteiten was af te leiden dat betrokkene asielzoeker was geweest. Het ging hierbij om twee vingerafdrukbladen en om drie vermeldingenen van een “AZC” (asielzoekerscentrum) als verblijfsadres van betrokkene. Zij stelt vast dat in oktober 2005 extra controle momenten in de procedure zijn opgenomen.
7.5. Elhadji Mamour Fall S 7.5.1 Van Netwerk ontvangen documenten De navolgende documenten zijn volgens Netwerk ten aanzien van de heer S in de DRC aangetroffen: -
het proces-verbaal van overgave van een vreemdeling;
-
een bericht aan de IND over een vrijheidsbeperkende of een vrijheidsontnemende maatregel;
-
een intake-formulier asielzoeker;
-
een werkbriefje t.b.v. de grens van de afdeling falsificaten van de KMar, ongedateerd;
-
een bewijs van ontvangst van de KMar ex artikel 116 Sv (inbeslagname van het Senegalees paspoort), vermoedelijk gedateerd 15 november 2004116;
116 117
een “Airline Notification”, gedateerd 18 november 2004.117
Nader verstrekt door Netwerk d.d. 31 augustus 2005 Nader verstrekt door Netwerk d.d. 31 augustus 2005
94
7.5.2 Achtergrond Uit informatie die de commissie uit diverse bronnen heeft ontvangen kan het volgende worden gereconstrueerd. De heer Elhadji Mamour Fall S is geboren in Senegal en heeft de Senegalese nationaliteit.118 Op de ochtend van 15 november 2004 meldt betrokkene zich op de luchthaven Schiphol bij een doorlaatpost van de KMar. Door de aanwezige ambtenaar belast met grensbewaking wordt hij, conform de hiervoor vastgestelde procedure, gecontroleerd op zijn reisdocumenten, de reisroute (ticket), duur en doel van de reis, middelen van bestaan en of betrokkene al dan niet gesignaleerd staat in het internationale opsporingsregister. Het blijkt dat S met KLM-vlucht KL 566, komende uit Kinshasa met een tussenstop in Nairobi, Kenia, naar Amsterdam is gereisd. Hij is voorts in het bezit van een Senegalees paspoort met daarin een gestempelde verblijfsvergunning voor Duitsland.119 Omdat de betrokken wachtmeester van de KMar twijfelt aan de echtheid van de verblijfsvergunning, biedt hij paspoort en verblijfsvergunning aan het bureau falsificaten van de KMar aan. Na controle blijkt dat de verblijfsvergunning staat gesignaleerd als: “blanco/gestolen”.120 Bij navraag verklaart S dat de Duitse verblijfsvergunning echt is. Verder verklaart hij te weten dat hij bij zijn paspoort een geldig visum of geldige verblijfsvergunning moet hebben. Een vriend, van wie hij de naam niet meer weet, zou de verblijfsvergunning voor hem hebben geregeld en hij zou er niets voor hebben betaald. Hoe het komt dat zijn verblijfsvergunning gesignaleerd staat als “blanco/gestolen” weet hij niet. Verder geeft S te kennen voor een periode van twee dagen naar Parijs te willen, om daar langs vrienden te gaan om geld te lenen. Hij is in het bezit van 880 Congolese franken, 197,60, een op zijn naam gesteld vliegticket Amsterdam-Parijs en één stuks ruimbagage. S wordt door hoofd doorlaatpost van de KMar de toegang tot Nederland geweigerd op grond van artikel 3, lid 1, onder b, Vw2000 (vals/vervalst reisdocument). De ambtenaar maakt de bijbehorende beschikking op. De inhoud en de strekking van deze beschikking worden S vervolgens verteld door een tolk, werkzaam bij het tolkenvertaalcentrum Schiphol. Na afloop van dit gesprek zegt S asiel te willen aanvragen. De KMar-ambtenaar maakt vervolgens een “proces-verbaal van overgave van een vreemdeling” op. Dit formulier dient ter overdracht van een vreemdeling van de doorlaatpost naar het bureau asiel van de KMar. S wordt vervolgens onder begeleiding naar dit bureau overgebracht. Bij het bureau asiel wordt een dossier aangelegd, waar het eerdergenoemde proces-verbaal wordt bijgevoegd. Nadat een vreemdeling heeft aangegeven asiel aan te willen vragen wordt bij het bureau asiel een “intakeformulier asielzoeker” opgemaakt. Zo ook bij S. Een uur na aankomst bij het bureau asiel geeft S echter te kennen geen asiel (meer) te willen. Hiervan wordt een aantekening gemaakt in het PAS-systeem. Direct daarop wordt hij, wederom onder begeleiding, overgedragen aan een ambtenaar belast met de grensbewaking. 118
Rapport KMar d.d. 15 juli 2005 inzake Seck, E.M.F. Zie Werkbriefje t.b.v. grens KMar brigade Centrale Vreemdelingenzaken, bureau falsificaten. 120 Werkbriefje behorende bij Rapport KMar d.d. 15 juli 2005 inzake Seck, E.M.F. 119
95
Het is enigszins onduidelijk wat er vervolgens met S gebeurt. De KMar gaat er enige tijd van uit dat hij zich in de lounge op de luchthaven zelf bevindt in afwachting van zijn uitzetting; een vrijheidsbeperkende maatregel ingevolge artikel 6, lid 1 van de Vw2000. Dit staat ook vermeld op het formulier “Bericht aan de IND omtrent een vrijheidsbeperkende of een vrijheidsontnemende maatregel”. S zelf daarentegen wordt kennelijk overgebracht naar het PVSO. Hij is derhalve behandeld als ware sprake van een vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6, leden 1 en 2, van de Vw2000. Een vreemdeling aan wie de toegang tot Nederland wordt geweigerd dient zo snel mogelijk te worden teruggezonden naar het land waar hij of zij vandaan is gekomen. Ingevolge het Verdrag van Chicago kan, zoals eerder aangegeven, in casu de KLM worden verplicht de vreemdeling terug te vervoeren naar de luchthaven van waar hij naar Nederland is gereisd. Personeel van het Verwijdercentrum KMar Schiphol, bureau afhandeling inadmissables van de KMar op Schiphol, heeft nog op 15 november 2004 S geboekt voor een vlucht naar Nairobi op 17 november, maar S komt, ondanks herhaalde oproepen, hiervoor niet opdagen zodat deze vlucht moet worden geannuleerd. Nadat is ontdekt dat S zich in het PVSO bevindt, wordt een nieuwe vlucht geboekt, ditmaal op de KLM vlucht KL 565 van 18 november 2004. Van dit alles zijn door de KMar werkbriefjes opgemaakt. S wordt onder begeleiding aan boord van het vliegtuig gebracht. Hij is niet door ambtenaren van de KMar tijdens de vlucht naar Nairobi geëscorteerd. Een enveloppe met daarin de zogenaamde covering letter is, naar alle waarschijnlijkheid, overgedragen aan de purser, en vlak voor aankomst in Nairobi weer aan de heer S overhandigd, omdat dit de destijdsgeldende procedure was.121. Aan de enveloppe is een “Airline Notification” bevestigd met daarop vermeld de personalia van betrokkene, de reden van verwijdering, de luchtvaartmaatschappij, het vluchtnummer en de bestemming. S is op reguliere wijze in Nairobi aangekomen. Verdere gegevens over S ontbreken. De Nederlandse ambassade te Kinshasa is bij deze zaak niet betrokken geweest.122 7.5.3. Bevindingen van de commissie De commissie heeft zich allereerst geconcentreerd op de documenten waarin asielgerelateerde informatie staat vermeld. In deze zaak zijn dit het intakeformulier asielzoeker, het proces-verbaal van overgave van een vreemdeling (met in de kop de woorden “afdeling asiel” en waarin wordt vermeld dat een overigens niet bij naam genoemde vreemdeling te kennen heeft gegeven een aanvraag om toelating als vluchteling te willen indienen), en het bericht aan de IND over een vrijheidsbeperkende of een vrijheidsontnemende maatregel. Opmerkelijk is dat S, althans volgens zijn paspoort, de Senegalese nationaliteit heeft, waardoor het merkwaardig voorkomt dat genoemde documenten in het bezit zouden zijn van de DGM.
121
E-mail bericht KLM, 5 december 2005. Brief Ministerie van Buitenlandse Zaken, directeur personenverkeer, migratie en Vreemdelingen zaken van 11 augustus 2005, nr. DPV/AM-332/05
122
96
Het formulier “proces-verbaal van overgave van een vreemdeling” wordt opgemaakt door een ambtenaar belast met de grensbewaking, wanneer een vreemdeling te kennen geeft politiek asiel te willen. Het formulier wordt opgemaakt op de doorlaatpost waar de vreemdeling zich bevindt. Het dient ter overdracht van een vreemdeling van de doorlaatpost naar de bureau asiel. In dit kader wekt de omschrijving “Afdeling Asiel” boven het proces-verbaal bevreemding. De betrokken wachtmeester van de KMar werkt bij de afdeling grensbewaking, niet bij het bureau asiel. Van de zijde van de KMar is verklaard dat deze aanduiding om technische redenen is aangebracht. Een “bericht aan de IND omtrent een vrijheidsbeperkende of een vrijheidsontnemende maatregel” behoort tot de formulieren die kunnen worden opgemaakt binnen het PAS-systeem van de KMar. Het wordt opgemaakt door een ambtenaar belast met de grensbewaking of door personeel van het bureau asiel, wanneer de vreemdeling tijdens een weigeringsproces te kennen heeft gegeven politiek asiel te willen aanvragen. Na invoering van een weigering in het systeem komt het op deze wijze uit de printer. De uitgeprinte versies zien er iets anders uit, afhankelijk van de afdeling waar wordt geprint. Het door Netwerk getoonde formulier komt van de afdeling grensbewaking. Dit blijkt ook door het stempel dat op het formulier is aangebracht. Het is een stempel dat voorheen werd gebruikt bij de hoofddoorlaatpost. Het formulier bevat echter een vermelding van de “afdeling asiel” van de KMar. Daaruit zou kunnen worden afgeleid dat betrokkene asielzoeker was. Het “intake-formulier asielzoeker” is een formulier dat voorkomt in het PAS-systeem. Dit wordt opgemaakt door een ambtenaar belast met de grensbewaking of door personeel van het bureau asiel, wanneer de vreemdeling tijdens een weigeringsproces te kennen heeft gegeven politiek asiel te willen aanvragen, indien door de behandelend ambtenaar in de weigering gemaakt in het PASsysteem bij de optie “asielaanvraag” het antwoord “ja” wordt ingetoetst. Het formulier wordt niet aan de betrokken vreemdeling uitgereikt. Ook het bewijs van ontvangst ter zake van de inbeslagname van het paspoort van S komt uit het PAS-systeem en is gemaakt door het District KMar Schiphol/Brigade Centrale Vreemdelingenzaken, bureau falsificaten. Zo is ook het “werkbriefje ten behoeve van de grens” van het bureau falsificaten van de KMar een formulier uit het PAS-systeem. Van de zijde van de KMar is verklaard dat, na een asielaanvraag, bij het bureau asiel een dossier wordt aangemaakt, waarin ook de eerste drie bovengenoemde formulieren worden gevoegd. Deze drie formulieren worden niet uitgereikt aan de vreemdeling zelf. Dit is ook niet het geval bij het werkbriefje en de “Airline Notification”. Waarschijnlijk heeft S, bij vergissing, wel het bewijs van ontvangst uitgereikt gekregen. Wanneer het dossier gereed is wordt het normaliter, samen met de vreemdeling, overgedragen aan de IND. In casu is dit echter niet geschied. De IND heeft aangegeven geen gegevens van S te hebben, vermoedelijk omdat S zijn asielaanvraag niet heeft doorgezet. De commissie concludeert dat in dat geval de eerste vier genoemde documenten bij de KMar zouden moeten zijn achtergebleven. Meerdere betrokken medewerkets, zowel uitvoerende, als leidinggevende, van de KMar zijn hierover door de commissie gehoord. Van de zijde van de KMar kan men niet verklaren hoe het kan dat de genoemde documenten in de DRC zijn aangetroffen. Nadat een vreemdeling is vertrokken worden alle op schrift staande gegevens en documenten, voor zover deze uit het PAS-systeem zijn gehaald, vernietigd, aangezien deze gegevens toch elektronisch (in het PAS-systeem) blijven bestaan.
97
De commissie heeft niet met zekerheid kunnen vaststellen via welke weg de documenten, die bij de KMar zouden moeten zijn achtergeleven, uiteindelijk de DGM hebben bereikt. Het enkele feit dat de documenten bij de DGM zijn terechtgekomen is op het eerste gezicht al vreemd, omdat S de Senegalese nationaliteit bezit en, bovendien door de KMar, niet naar de DRC, maar naar Kenia is uitgezet. De volgende hypothese is denkbaar. De door Netwerk in kopie aangeleverde documenten maakten samen deel uit van een dossier dat rouleerde binnen de verschillende afdelingen en bureaus van de KMar op Schiphol. S heeft op Schiphol de volgende route afgelegd: doorlaatpost – het bureau asiel – doorlaatspost - PVSO– Verwijdercentrum KMar Schiphol, bureau inadmissibles – vliegtuig met bestemming Nairobi. Het is mogelijk dat het over S gemaakte dossier hem gedurende dit traject is “gevolgd”. De laatste toevoeging aan het dossier is een “Airline Notification”, opgemaakt door de afdeling inadmissibles. Ook acht de commissie het denkbaar, zij heeft dat evenwel evenmin kunnen verifiëren, dat S, die zonder reisdocumenten, slechts voorzien van een “covering letter”, in Kenia aankwam, door de autoriteiten daar is doorgestuurd naar de DRC. Hij was immers, gezien het ticket die de KMar op Schiphol aantrof, oorspronkelijk vertrokken vanuit Kinshasa. Aldaar zouden hem de betreffende documenten kunnen zijn afgenomen. De commissie houdt het voor mogelijk dat het gehele pakket aan stukken, samen met de “Airline Notification”, abusievelijk, al dan niet door tussenkomst van de gezagvoerder van het KLM-vliegtuig of dat van Kenia-airlines, al dan niet door tussenkomst van S zelf, in handen is gekomen van de autoriteiten in de DRC. 7.5.4 Conclusies 1. De vreemdeling S had niet de Congolese maar de Senegalese nationaliteit en is naar Kenia uitgezet 2. De door Netwerk getrokken conclusie dat het hier een asielzoeker betreft, is onjuist. Betrokkene heeft aanvankelijk daartoe wel het voornemen te kennen gegeven, maar dat voornemen een uur later niet ten uitvoer gebracht. 3. De commissie acht het aannemelijk dat de betreffende documenten in handen van de autoriteiten van de DRC zijn gekomen. 4. Aangezien het hier ook documenten betreft die uitsluitend voor intern gebruik binnen de Nederlandse overheid zijn bedoeld, en in dit geval bij de KMar zouden moeten zijn achtergebleven, kan de commissie niet anders concluderen dan dat hier sprake is geweest van onvoldoende zorgvuldig beheer van deze documenten door de KMar.
7.6 Jean Marie M 7.6.1 Van Netwerk ontvangen documenten Met betrekking tot de heer M zijn door Netwerk afschriften van de volgende documenten verstrekt:
123
-
een werkbriefje van de KMar, gedateerd 9 april 2004;
-
een werkbriefje van de KMar, gedateerd 15 april 2004;123
Ontvangen van Netwerk d.d. 30 augustus 2005
98
-
een “Airline Notification”, gedateerd 7 mei 2004;
-
een formulier “Op te halen vreemdeling i.v.m. uitreis” van de KMar;124
-
een EU-staat, datum van afgifte 9 april 2004125
7.6.2. Achtergrond Uit informatie die de commissie uit diverse bronnen heeft ontvangen kan het volgende worden gereconstrueerd. De heer Jean Marie M is geboren te Kinshasa, DRC, en heeft de Congolese nationaliteit. M meldt zich op 10 november 2003 bij de centrale doorlaatpost op de luchthaven Schiphol, zonder reisdocument. Ook kan hij geen verklaring geven over zijn reisgegevens. Hierop wordt hem de toegang tot Nederland geweigerd. M geeft bij de doorlaatpost te kennen asiel te willen aanvragen. Hierop vindt de zogenaamde intakeprocedure plaats (onder meer opname in het PAS-systeem) en wordt hij vervolgens, op grond van artikel 6 van de Vw2000, overgebracht naar het Ac Schiphol. Daar dient hij op dezelfde dag een eerste aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel bepaalde tijd in. Tijdens de intake-procedure vertelt de betrokken IND-ambtenaar dat M in vrijheid kan spreken en dat alles wat er wordt besproken vertrouwelijk wordt behandeld. De asielaanvraag wordt bij beschikking van de Minister voor V&I van 14 november 2003 afgewezen. M wordt daarop geplaatst in het Grenshospitium te Amsterdam. Een beroep tegen genoemd besluit van de minister wordt door de Arrondissementsrechtbank te ’s-Gravenhage, zittinghoudende te Amsterdam, bij uitspraak van 4 december 2003 ongegrond verklaard. M stelt tegen deze uitspraak vervolgens hoger beroep in, welke bij uitspraak van de Raad van State op 2 maart 2004 eveneens ongegrond wordt verklaard. Het primaire besluit van 14 november 2003 is door deze laatste uitspraak onaantastbaar geworden. Op 18 november 2003 wordt M geplaatst in het Grenshospitium te Amsterdam. Hij dient te worden teruggezonden naar het land van waaruit hij naar Nederland was gereisd. Aangenomen wordt dat dit de DRC is geweest. M heeft een adres opgegeven in Kinshasa. Op basis van een kopie van een geboorteakte en andere identiteits- en nationaliteitsgegevens kan een EU-staat worden opgemaakt. M wordt op 5 maart 2004 schriftelijk gepresenteerd bij de Congolese autoriteiten126. De geplande uitreis op 9 april 2004 kan echter, wegens verzet van de kant van M, geen doorgang vinden. Op 20 april 2004 wordt M overgeplaatst naar het Uc Schiphol. Op 4 mei 2004 ontvangt de IND te Schiphol vanuit het Uc Schiphol een faxbericht, waarin M te kennen geeft een tweede verzoek tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel te willen indienen. M krijgt op dezelfde dag gelegenheid om tijdens een gehoor nieuwe feiten en/of omstandigheden in te brengen, dat wil zeggen: feiten en/of omstandigheden die op het moment waarop de eerdere aanvraag werd afgewezen niet bekend waren of redelijkerwijze niet bekend konden zijn. Daarin slaagt hij niet, zodat zijn tweede aanvraag wordt aangemerkt als een herhaalde aanvraag die (onder verwijzing naar artikel 3.1 van het Vb2000) de al geplande uitzetting niet stuit. Een en ander is op 5 mei 2004 aan M en diens gemachtigde (een advocaat uit Spijkenisse) schriftelijk bekendgemaakt en met behulp van een tolk toegelicht. Tegen deze brief zijn geen rechtsmiddelen meer aangewend. De op 7 mei 2004 geplande verwijdering is vervolgens geëffectueerd. 124
Ontvangen van Netwerk d.d. 30 augustus 2005 Ontvangen van Netwerk d.d. 30 augustus 2005 126 Vide registratiegegevens DJI 125
99
De commissie stelt vast dat de op M betrekking hebbende documenten in het bezit van “Netwerk” direct verband houden met de daadwerkelijke verwijdering van betrokkene uit Nederland op 7 mei 2004, alsmede de eerdere poging tot verwijdering van betrokkene op 9 april 2004. De commissie heeft daarom gemeend te kunnen volstaan met bovenstaande korte schets van de omstandigheden die aan de verwijdering zijn voorafgegaan. Wel heeft de commissie nader onderzoek gedaan naar de feitelijke gang van zaken op bovengenoemde data. M wordt op 4 maart 2004 door de IND aan de KMar overgedragen om te worden uitgezet. Betrokkene wordt wederom ingevoerd in het PAS-systeem. Omdat niet kan worden achterhaald met welke luchtvaartmaatschappij hij naar Nederland is vervoerd, verzorgt de KMar een vliegticket naar Kinshasa. De Congolese autoriteiten hebben ingestemd met een EU-staat als reisdocument (hebben daar althans geen bezwaar tegen gemaakt). Op 9 april 2004 staat M geboekt voor een KLM-vlucht naar Kinshasa, met de gebruikelijke tussenstop in Nairobi, alwaar van vliegtuig zal worden gewisseld. De bedoeling is dat hij naar het vliegtuig zal worden begeleid, maar de reis zelf zonder escorte zal maken. Op weg naar het vliegtuig verzet M zich echter tegen de hem begeleidende ambtenaren van de KMar, waardoor de verwijdering geen doorgang kan vinden. Vervolgens wordt voor een nieuw vliegticket ten behoeve van M gezorgd, ditmaal op 7 mei 2004, waarbij dezelfde vliegroute zal worden gevolgd (vlucht KL 4341 naar Nairobi, vervolgens vlucht KL4294 naar Kinshasa). Ditmaal wordt hij gedurende de gehele reis begeleid door vier ambtenaren van de KMar. M is de gehele reis rustig en meewerkend. In de DRC worden begeleiders normaliter niet tot het land toegelaten. M is dan ook te Kinshasa op de vliegtuigtrap overgedragen aan de Congolese immigratiemedewerkster ter plaatse. Verdere gegevens over M ontbreken. In het archief van de Nederlandse Ambassade te Kinshasa bevindt zich slechts een nationaliteitsverklaring van betrokkene.127 7.6.3 Bevindingen van de commissie De commissie heeft zich allereerst geconcentreerd op de documenten die door Netwerk zijn afgegeven en die “asielgerelateerde” gegevens bevatten. Dat zijn de beide werkbriefjes van de KMar, gedateerd 9 en 15 april 2004. De commissie heeft de vier ambtenaren van de KMar die op 7 mei 2004 deel hebben uitgemaakt van de begeleiding van M, waaronder de escortecommandant, gehoord.128 Uit hun verklaringen valt het volgende op te maken. Bij de aanvang van de vlucht gaf M te kennen ditmaal in zijn verwijdering te berusten. Er was dan ook voor de begeleidende ambtenaren geen aanleiding om enig dwangmiddel aan te wenden. De escortecommandant was in het bezit gesteld van een enveloppe, waarin de noodzakelijke reisdocumentatie was gestopt. In ieder geval zat daarin de EU-staat. De escortecommandant stelt dat hij andere bescheiden zoals retourtickets, hotelvouchers (voor een overnachting van de escorterende ambtenaren in Kenia), de escorteopdracht en mogelijkerwijs een of meer werkbriefjes
127 128
Brief Minister van Buitenlandse Zaken van 11 augustus 2005, nr. DPV/AM-332/05 Gehoren medewerkers KMar
100
niet in de de reisenvelop bewaarde. De “Airline Notification” was aan de reisenveloppe geniet. De vlucht naar Nairobi geschiedde per KLM, terwijl de reis van Nairobi naar Kinshasa gemaakt werd met een vliegtuig van Kenia Airways. Tijdens de overstap in Nairobi naar de vlucht naar Kinshasa heeft de escortecommandant het vliegticket van M en diens EU-staat getoond aan de Keniaanse grensautoriteiten. Daarbij werd hem te kennen gegeven dat hij bij aankomst in Kinshasa moest wachten met het van boord gaan, totdat de stationmanager zich bij hem zou melden en de vreemdeling samen met zijn begeleiders zou overdragen aan de Congolese immigratiedienst. Na aankomst in Kinshasa verscheen de stationmanager van Kenia Airways aan boord en verzocht de escortecommandant om samen met M van boord te gaan. De escortecommandant is daarop samen met M, de stationmanager en twee van de begeleidende ambtenaren van de KMar de vliegtuigtrap afgelopen. Beneden aangekomen werden zij opgewacht door een dame die zei te werken voor de immigratiedienst (waarschijnlijk de DGM) en enkele militairen. De dame stuurde vervolgens de militairen weg en nam M van de escortecommandant over. De escortecommandant kan zich niet goed herinneren aan wie hij de enveloppe heeft afgegeven: hetzij aan de stationmanager van Kenia Airways, hetzij aan de dame van de immigratiedienst. In de enveloppe zat, aldus de escortecommandant, enkel nog de EU-staat. Erop geniet zat de Airline notification. Alle andere documenten had de escortecommandant tevoren uit de enveloppe gehaald en in zijn handbagage gestopt. Deze tas had hij achtergelaten bij de collega die in Kinshasa in het vliegtuig was achtergebleven. De escortecommandant stelt dat hij de “Airline Notification”, die aan de enveloppe was geniet, heeft afgegeven met de enveloppe zelf.129 Wat verder opvalt is een handgeschreven aantekening op de kopie van de EU-staat die door Netwerk is overgelegd, waaruit valt op te maken dat M daadwerkelijk te Kinshasa is gearriveerd op 8 mei 2004. Vermoedelijk is deze aantekening aangebracht door een Congolese immigratie-ambtenaar. Ook in deze zaak heeft de commissie niet met zekerheid kunnen achterhalen langs welke weg de andere documenten in de DRC zijn terechtgekomen. De samenstelling van de door Netwerk aangetroffen documenten doet ook hier vermoeden, dat deze, al dan niet in de enveloppe, in het bezit van de escortecommandant, meereisden met M bij zijn uitzetting. Een mogelijkheid is, dat voor aankomst in Kinshasa alleen de voor de escorterende ambtenaren relevante zaken uit de enveloppe zijn gehaald en dat bij afgifte aan de Kongolese autoriteiten bovengenoemde documenten abusievelijk in de enveloppe zijn blijven zitten. De commissie heeft echter geen bewijs voor deze stelling kunnen vinden. Deze mogelijke gang van zaken wordt door de betrokken escortecommandant tegenover de commissie ook nadrukkelijk ontkend. De commissie heeft zich op 29 september 2005 ter plaatse op de hoogte gesteld van de gang van zaken bij de voorbereiding van uitzettingen door de KMar vanaf Schiphol. Bij de administratieve voorbereiding daarvan speelde het BUV van de KMar een belangrijke rol. De commissie stelt echter vast, dat de gang van zaken bij de voorbereiding en uitvoering van escortes het in mei 2004 kennelijk mogelijk maakte dat, net als bij de heer S hierboven, uitsluitend voor intern gebruik bedoelde stukken, ook stukken die voor een escorte niet of niet meer relevant zijn, vermengd raken met stukken die voor de escorte essentieel zijn. De commissie is in dit verband gewezen op de gebrekkige 129
gehoren medewerkers KMar
101
werkomstandigheden op het BUV in die tijd.130 De escortecommandant ontvangt geen “inventarislijstje” van alle documenten die hij meekrijgt, noch een handzame, schriftelijke instructie hoe hiermee te handelen. De wijze waarop documenten worden klaargelegd voor escortecommandanten en door hen worden aangeleverd, zouden inmiddels zijn verbeterd, aldus de KMar. Een “inventarislijstje” en een schriftelijke instructie ontbreken nog. 7.6.4 Conclusies De commissie stelt vast dat de “Airline Notification” van M door de escorte commandant is overhandigd aan de Congolese autoriteiten bij de overdracht van M. Van de overige documenten staat alleen van de EU-staat vast dat deze eveneens door betrokken escorte commandant – conform de regels - aan de Congolese autoriteiten is verstrekt. De commissie sluit niet uit dat de overige documenten bij de zelfde gelegenheid abusievelijk zijn overgedragen. De werkomstandigheden op het BUV vóór mei 2004 kunnen daarbij in de zaak M. een rol hebben gespeeld. De commissie wijst in dit verband tevens op de conclusies inzake waarborgen bij de overdracht in hoofdstuk 4. 7.7. Bomolo L 7.7.1 Van Netwerk ontvangen documenten Van Netwerk zijn ten aanzien van de heer L afschriften van de navolgende documenten ontvangen: -
een niet door betrokkene ondertekende en ongedateerde nationaliteitsverklaring;
-
een uitspraak van de Voorzieningenrechter van de rechtbank te ’s-Gravenhage, sector bestuursrecht (vreemdelingenkamer), nevenzittingsplaats Rotterdam;
-
een geboorteakte afkomstig van de dienst burgerzaken van de gemeente Rotterdam, opgemaakt op 22 oktober 2001, ten behoeve van Samuel W (zoon van mevrouw Lydie W, de partner van L)131;
-
een latere vermelding betreffende erkenning, eveneens afkomstig van de dienst burgerzaken van de gemeente Rotterdam en opgemaakt op 20 maart 2002, waarin L Samuel W als zijn zoon erkent132;
-
de eerste bladzijde van een notarieel opgemaakte samenlevingsovereenkomst, gedateerd 17 mei 2002, tussen L en mevrouw Lydie W.133
7.7.2 Achtergrond Uit informatie die de commissie uit diverse bronnen heeft ontvangen kan het volgende worden gereconstrueerd. De Heer Bomolo L. is geboren in de DRC en heeft de Congolese nationaliteit. Op 23 april 1992 is hij Nederland ingereisd, en op 27 april 1992 vraagt hij om toelating als vluchteling, dan wel om verlening van een vergunning tot verblijf op basis van klemmende redenen van humanitaire aard. Bij zijn intake krijgt ook L te horen dat hij in vrijheid kan spreken en dat alles wat er wordt besproken 130
Gehoor medewerker KMar, zie voorts paragraaf 4.6.3 Op 30 augustus 2005 van Netwerk ontvangen 132 Op 30 augustus 2005 van Netwerk ontvangen 133 Op 30 augustus 2005 van Netwerk ontvangen 131
102
vertrouwelijk wordt behandeld. Het verzoek om een verblijfsvergunning wordt hem door de Staatssecretaris van Justitie geweigerd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft vervolgens bij uitspraak van 3 oktober 1994 het beroep tegen deze beslissing verworpen. Hoewel L zich daarna niet aan het vreemdelingentoezicht heeft onttrokken, heeft het Ministerie van Justitie op basis van de (onherroepelijke) uitspraak van de Raad van State geen maatregelen genomen om L uit te zetten. Destijds had het uitzetten van vreemdelingen geen prioriteit; deze lag meer bij het beheersen van de instroom.134 L is dan ook in Nederland woonachtig gebleven. Na 1994 heeft hij nog een poging ondernomen om een verblijfsvergunning te krijgen, onder meer gebaseerd op de omstandigheid dat hij al geruime tijd in Nederland verblijft en, zo stelt hij, is ingeburgerd in de Nederlandse samenleving. Dit wordt hem geweigerd, en het beroep daartegen wordt door de Arrondissementsrechtbank te ’s-Gravenhage bij uitspraak van 9 oktober 1997 ongegrond verklaard. Hierna zijn door het Ministerie van Justitie serieuze pogingen in het werk gesteld om L uit eigen beweging Nederland te doen verlaten. Bij een adrescontrole door de politie op 8 mei 1998 blijkt L met onbekende bestemming te zijn vertrokken. Later blijkt dat hij in mei 1998 door de Franse autoriteiten is aangehouden bij een poging om vanuit Parijs naar Canada te reizen. In juli 1998 wordt L door de Franse autoriteiten uitgezet naar de DRC. Van daaruit reist hij wederom naar Nederland en doet hij, op 28 augustus 1998, een aanvraag voor toelating als vluchteling. De Staatssecretaris van Justitie weigert deze aanvraag goed te keuren en beslist ambtshalve dat L ook niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van klemmende redenen van humanitaire aard. Het beroep hiertegen wordt door de Arrondissementsrechtbank te ’s-Gravenhage (zittingsplaats Zwolle) bij uitspraak van 17 april 2002 ongegrond verklaard. Op 10 juni 2002 doet L wederom een aanvraag om een verblijfsvergunning, met als doel verblijf bij zijn partner. De Minister voor V&I wijst dit verzoek op 23 augustus 2002 af. L verzoekt de voorzieningenrechter te ’s-Gravenhage (nevenzittingsplaats Rotterdam) op 9 september 2002 een voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting achterwege te laten, totdat op het bezwaar is beslist. Door de rechtbank wordt, bij (onherroepelijke) uitspraak van 22 januari 2004, zowel het bezwaar tegen het besluit van 23 augustus 2002 ongegrond verklaard, als het verzoek om een voorziening van 9 september 2002 afgewezen. Een afschrift van deze uitspraak bevindt zich bij de in het bezit van Netwerk zijnde documenten. Op 9 september 2004 wordt L door de politie te Rotterdam aangehouden op verdenking van huiselijk geweld (bedreiging van zijn partner). Wanneer blijkt dat hij illegaal in Nederland verblijft, wordt L, vooruitlopend op zijn uitzetting, op 15 september 2004 in vreemdelingenbewaring gesteld (Huis van Bewaring te Tilburg). De rechtbank te ’s-Gravenhage verklaart het beroep daartegen bij uitspraak van 4 oktober 2004 ongegrond. Ondertussen was, met het oog op de geplande uitzetting, op 16 september 2004 een aanvraag tot een LP gedaan. Op 11 oktober vindt een zogenaamde voorpresentatie bij de IND plaats, waarbij werd vastgesteld dat L kon worden gepresenteerd aan de Congolese immigratie-autoriteiten.135
134
Uitspraak Arrondissementsrechtbank ’s Gravenhage, zittingsplaats Zwolle, van 29 april 1997, reg.nr. AWB 96/7281 VRWET Z VR 135 Brief Taakorganisatie Vreemdelingen aan de commissie van 14 juli 2005, v05A01/05-08620/SvdH
103
Van 15 tot en met 20 november 2004 is een delegatie van deskundigen namens de Congolese autoriteiten in Nederland geweest. Deze delegatie was in Nederland om gesprekken te voeren met vreemdelingen ter vaststelling van de nationaliteit en/of identiteit. De delegatie bestond uit medewerkers van de DGM, het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Ministerie van Binnenlandse Zaken. De presentaties in persoon vonden plaats op 18 november 2004 ten kantore van de IND in Zwolle, en op 19 november 2004 in het Uc te Rotterdam. In Zwolle zijn 9 personen gepresenteerd, waarbij van 8 de Congolese nationaliteit is vastgesteld. Bij de presentatie in Rotterdam waren 3 leden van de Congolese delegatie aanwezig, en ook 3 medewerkers van de IND. Op verzoek van de Congolezen is een verdeling gemaakt van de presentaties van de vreemdelingen over de delegatieleden. Zodoende is elke vreemdeling gepresenteerd bij één delegatielid, telkens in tegenwoordigheid van één medewerker van de IND. Na afloop van elke presentatie deelde het Congolese delegatielid de IND-medewerker mondeling het resultaat daarvan mee. In Rotterdam was sprake van 18 gepresenteerde vreemdelingen, van wie bij 14 werd vastgesteld dat zij de Congolese nationaliteit bezitten. L behoorde ook hierbij. Op basis van die presentatie is op 13 december 2004 een LP verstrekt. De geplande uitzetting op 15 december 2004 kan echter om politieke redenen (gebeurtenissen in de DRC) niet doorgaan. Vervolgens wordt op 22 december 2004 het bericht ontvangen dat er vooralsnog niemand naar de DRC kan worden uitgezet. De Congolese autoriteiten accepteren immers geen EU-staten meer als inreisdocument in de DRC. Naar aanleiding van het feit waarvoor hij is aangehouden wordt L veroordeeld tot drie weken gevangenisstraf, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. L stelt op 28 januari 2005 bij de Arrondissementsrechtbank te ’s-Gravenhage, zittinghoudende te ’sHertogenbosch, beroep in tegen het voortduren van de vrijheidsontneming. Op de zitting van de rechtbank op 14 februari 2005 geeft de gemachtigde van de Minister voor V&I weliswaar aan dat uitzetting naar de DRC op korte termijn weer mogelijk zal zijn, maar hij kan niet nader concretiseren op welke termijn dat zal zijn en wacht op bericht van de Congolese autoriteiten. De rechtbank is op grond hiervan van oordeel dat niet kan worden gezegd, dat daadwerkelijk binnen een redelijke termijn uitzetting zal plaatsvinden, en heft, per 15 februari 2005, onder gegrondverklaring van het beroep, de maatregel van bewaring op. Daarna is L met onbekende bestemming vertrokken. In het archief van de Nederlandse Ambassade te Kinshasa bevinden zich over L slechts drie documenten uit september 1993, verband houdende met een asielaanvraag.136 7.7.3 Bevindingen van de commissie De commissie heeft zich allereerst gericht op het document dat “asielgerelateerde” informatie bevat: een uitspraak van de Voorzieningenrechter te Rotterdam van 22 januari 2004. Het valt op dat het door Netwerk verstrekte afschrift is voorzien van een aantekening en enkele onderstrepingen. Op 30 juni 2005 ontvangt de commissie een brief van de advocaat van L, waarin deze de situatie van zijn cliënt wenst te verduidelijken.137 Mede naar aanleiding van deze brief zijn L en deze advocaat door de commissie gehoord.138 Kort samengevat komt hieruit het volgende naar voren. De 136
Brief Minister van Buitenlandse Zaken van 11 augustus 2005, nr. DPV/AM-332/05 Brief advocaat van Bomolo L van 30 juni 2005, nr. M.05.039. 138 Gehoor Bomolo L en advocaat van Bomolo L d.d. 12 augustus 2005. 137
104
presentatie bij de Congolese autoriteiten op 19 november 2004 in het Uc te Rotterdam vond plaats in een kleine ruimte met vóór L aan tafel de medewerker van de DGM en een IND-medewerker. Achter L stonden een bewaker en, volgens L, twee andere medewerkers van de IND. De advocaat van L was niet bij de presentatie aanwezig. L had enige documenten bij zich die hij aan de DGM-ambtenaar heeft getoond, om aan te geven dat hij geen crimineel is. Deze stukken bevatten geen asielgerelateerde informatie. Daarnaast had L nog andere stukken in zijn bezit, die hij aan zijn advocaat wilde laten zien. Op een gegeven moment raakte L in discussie met de DGM-ambtenaar. Deze discussie duurde de medewerker van de IND plotseling te lang. Hij pakte alle papieren die L bij zich had (dus zowel de papieren bestemd voor de presentatie als die bestemd voor de raadsman), zei dat hij deze zou kopiëren zodat de Congolees een en ander zelf zou kunnen uitzoeken, verliet de ruimte, kwam ongeveer een kwartier later terug en gaf een aantal documenten aan de medewerker van de DGM. Dit alles gebeurde zonder de toestemming van L, omdat deze zich er terdege van bewust was dat hij problemen zou ondervinden, indien de Congolese autoriteiten op de hoogte zouden raken van het feit dat hij eerder een asielverzoek zou hebben ingediend. L weet ook niet precies welke documenten gekopieerd zouden zijn. Desgevraagd heeft L verklaard zelf geen enkele kopie van welk document ook ten behoeve van de Congolese autoriteiten te hebben gemaakt. Door de advocaat van L zijn aan de commissie enkele documenten verstrekt die L bij zich zou hebben gehad tijdens zijn presentatie bij de Congolese autoriteiten op 19 november 2004. Daarbij bevonden zich de hierboven genoemde latere vermelding betreffende erkenning en de bewuste gerechtelijke uitspraak van 22 januari 2004. L zelf heeft, zo heeft hij tegenover de commissie verklaard, de uitspraak voorzien van een aantekening en onderstrepingen. De door Netwerk verstrekte kopie van de uitspraak bevat dezelfde aanvullingen – naar de commissie heeft kunnen constateren geschreven in het handschrift van L-, zodat mag worden aangenomen dat de door Netwerk getoonde, en kennelijk in het bezit van de DGM zijnde, uitspraak een kopie is van het exemplaar dat L zelf in zijn bezit heeft, en ten tijde van de presentatie ook in zijn bezit heeft gehad. Echter de geboorteakte van de zoon en de samenlevingsovereenkomst bevonden zich niet bij deze door de raadsman getoonde stukken. De commissie heeft gesproken met drie medewerkers van de UFT van de IND die aanwezig waren bij de presentaties van verschillende personen aan de Congolese autoriteiten, die op 19 november 2004 plaatsvond in het Uc te Rotterdam.139 Een van hen was belast met de supervisie over de verschillende presentaties. De tweede medewerker was niet bij de presentatie van L aanwezig, maar heeft wel het vooronderzoek en de dossiervoorbereiding gedaan. De derde medewerker was fysiek bij de presentatie van L aanwezig. Uit hun verklaringen140 komt het volgende naar voren. Bij de presentatie van L aan de Congolese autoriteiten waren aanwezig: een Congolese medewerker van de DGM, L zelf en de UFT-medewerker. Verder bevond zich een bewaker buiten de ruimte bij de deur. Er waren verder geen andere medewerkers van de IND aanwezig. De bewuste gerechtelijke uitspraak bevond zich niet in het dossier over L, dat door de IND ten behoeve van de presentatie was samengesteld. UFT-medewerkers zijn op de hoogte van de instructie, en krijgen tijdens hun opleiding ook ingeprent, dat asielgerelateerde gegevens van personen niet mogen worden verstrekt
139
Gehoren medewerkers IND d.d. 2 augustus 2005 en 27 juli 2005 Betrokkenen hadden op 22 juni 2005 reeds schriftelijke verklaringen afgelegd. Deze zijn door de commissie mede in beschouwing genomen
140
105
aan autoriteiten van de landen van herkomst. Het IND-dossier dat bij presentaties wordt gebruikt, is dan ook mede met het oog op deze instructie samengesteld. De commissie heeft de bij de presentatie aanwezige UFT-medewerker geconfronteerd met de verklaring van L, dat documenten onder beheer van L door een IND-medewerker zouden zijn gekopieerd en afgegeven aan de ambtenaar van de DGM. De betrokken medewerker stelde dat hij de enige persoon kan zijn die zulks zou hebben kunnen doen. Hij ontkende met klem, dat hij tijdens de presentatie van L enig document heeft gekopieerd. Hij had dat ook niet kunnen doen, omdat hij dan geruime tijd L met de Congolese ambtenaar alleen had moeten laten met alleen een bewaker op de gang. Hij kan zich niet herinneren dat L documenten bij zich had; als dat zo was, dan was dit hem ongetwijfeld opgevallen. De enige documenten die volgens de UFT-medewerker in de ruimte aanwezig waren, waren die behorende tot het IND-dossier: de nationaliteitsverklaring, een kopie van een uittreksel uit het geboorteregister (afkomstig uit de DRC), een kopie van een studentenkaart voor het academisch jaar 1989-1990 van de universiteit van Kinshasa, en een kopie van een document (cijferlijst) van dezelfde universiteit. Een afschrift van een rechterlijke uitspraak bevond zich niet in het IND-dossier. Er was geen kopieerapparaat in of nabij de presentatieruimte aanwezig. De door de commissie gehoorde medewerker belast met de supervisie over de presentatie weet evenmin iets van enige kopieeractiviteiten ten behoeve van de DGM; indien deze zouden hebben plaatsgevonden, was dit hem als bijzonderheid gemeld. Hij zou verzoeken met deze strekking overigens hebben geweigerd. Deze medewerker verklaarde tegenover de commissie op de hoogte te zijn van de instructie dat geen asielgerelateerde gegevens mogen worden verstrekt aan autoriteiten van het land van herkomst van de vreemdeling.141 Gedurende de presentatie van L heeft niemand van de aanwezigen de ruimte verlaten. Alle gehoorde UFT-medewerkers gaven te kennen dat naar hun mening de enige verklaring voor het feit dat een kopie van het aan L toebehorende exemplaar van de gerechtelijke uitspraak bij de DGM zou zijn aangetroffen is, dat L deze uit eigen beweging zou hebben verstrekt; dit gelet op het belang dat bij hem bestond om niet naar de DRC te worden uitgezet. Alle drie de UFT-medewerkers zeiden overigens geschokt te zijn door, en zich zeer te hebben gestoord aan de uitzending van Netwerk van 21 juni 2005. De toonzetting van de uitzending was naar hun mening ongenuanceerd, de feiten waren onjuist weergegeven en de integriteit van de betrokken IND-medewerkers werd op een onbehoorlijke en onterechte wijze in twijfel getrokken. Tenslotte heeft de commissie via de Nederlandse ambassade te Kinshasa vragen kunnen stellen aan de Congolese immigratie-ambtenaar bij wie L is gepresenteerd. Deze ambtenaar verklaarde dat tijdens de bewuste presentatie sommige geïnterviewde Congolezen eigen documenten bij zich hadden. Hij heeft echter van geen enkele geïnterviewde persoon een document verkregen, noch van de geïnterviewde persoonlijk, noch indirect (bijvoorbeeld via de aanwezige IND-ambtenaar). Hij verklaarde voorts dat de presentaties plaatsvonden in aanwezigheid van één “IND-agent”en dat het voorkwam dat deze persoon kort voor iets weg was (uit de presentatieruimte). Hij kan zich echter niet kan herinneren of bij de presentatie van L. de “IND-agent” de gehele presentatie aanwezig is geweest.142
141 142
Gehoor medewerker IND d.d. 27 juli 2005 Verslag d.d. 21 oktober van een gesprek door NL ambassade medewerker met DGM medewerker
106
De commissie heeft, vanwege de vele door haar geconstateerde verschillen in de verklaringen van L en de betrokken UFT-medewerkers, op 27 september 2005 een bezoek gebracht aan het Uc te Rotterdam. Daar is gesproken met twee medewerkers van de DJI, die tijdens de betreffende presentatie bewakingstaken hebben verricht. Een functionaris was belast met toezicht op een juist verloop van de presentatie en bevond zich op de gang buiten de ruimte waar deze werd afgenomen, terwijl de andere belast was met het halen en brengen van de vreemdelingen ten behoeve van de presentatie. Een derde DJI- functionaris kon niet worden gehoord, maar heeft ten behoeve van de commissie een schriftelijke verklaring opgesteld. Ook heeft de commissie zich op de hoogte gesteld van de feitelijke situatie ter plaatse ten tijde van de presentatie. De commissie is bij dit bezoek tot de vaststelling gekomen dat de gebeurtenissen, zoals die door L zijn beschreven, ook in werkelijkheid plaatsgevonden zouden kunnen hebben. Het is binnen het Uc aan vreemdelingen toegestaan om ten behoeve van de presentatie documenten mee te nemen. Alle verstrekte documenten zijn papieren, die bij verschillende gelegenheden aan L in persoon zijn verstrekt. Het is dan ook niet onaannemelijk dat L deze papieren bij zijn presentatie bij zich had. Indien een vreemdeling dit wenst, of indien hij daarvoor toestemming geeft, kunnen binnen het Uc kopieën van documenten worden gemaakt. Ook was het mogelijk, ten tijde van de bewuste presentatie, dit te doen binnen de door L genoemde tijd. Voorts stelt de commissie vast, dat het afschrift van de rechterlijke uitspraak die door Netwerk is overlegd, dezelfde handgeschreven aantekening bevat als het exemplaar dat zich in het bezit van L bevindt. Hiertegenover staan de reeds gememoreerde verklaringen van de betrokken UFT-medewerkers en de betrokken ambtenaar van de DGM. Twee betrokken DJI-medewerkers hebben daarnaast tegenover de commissie verklaard niet bij kopieeractiviteiten betrokken te zijn geweest. De DJIfunctionaris belast met toezicht kan zich evenmin herinneren dat dergelijke activiteiten door de aanwezige UFT-medewerker zouden zijn verricht. Dit zou hem moeten zijn opgevallen, aangezien dan de vreemdeling geruime tijd alleen met de Congolese overheidsfunctionaris in de ruimte zou hebben verbleven, hetgeen ongewenst werd geacht. Met betrekking tot de genoemde gerechtelijke uitspraak is door de commissie volledigheidshalve informatie ingewonnen bij de Rechtbank te Rotterdam. De Rechtbank heeft daarop de commissie geïnformeerd, dat de integrale tekst van bedoelde uitspraak uitsluitend aangetekend naar de gemachtigden van de partijen is verstuurd. In onderhavige zaak waren dat de (toenmalige) advocaat van L. en het Gemeenschappelijk Centrum Procesvertegenwoordiging (GCPV) van de IND. De uitspraak is niet aan derden verstrekt en ook niet ter publicatie aangeboden.143 7.7.4 Conclusies Ten aanzien van de documenten over L die bij de DGM terecht zijn gekomen, concludeert de commissie dat niet is komen vast te staan op welke wijze dit is gebeurd. Van de verklaring van L dat zijn stukken zouden zijn gekopieerd door de bij de presentatie aanwezige ambtenaar van de IND, kan worden gesteld dat de faciliteiten daartoe aanwezig zijn op het Uc Rotterdam. Maar de commissie heeft geen bevestiging gevonden van hetgeen L beweerd heeft. 143
Brief Rechtbank Rotterdam van 25 augustus 2005, nr. br pr in 499.
107
7.8 Lombi B 7.8.1 Van Netwerk ontvangen documenten Van Netwerk zijn ten aanzien van de heer B. de volgende documenten ontvangen: - een ongedateerde IND-verklaring in het Frans, met ondermeer de datum van de presentatie van betrokkene en vermelding van een asielverzoek van betrokkene “enkele jaren geleden” in Duitsland. Voorts wordt in het document herhaaldelijk gerefereerd aan toezeggingen van de ambassade van de DRC te Den Haag een vervangend reisdocument af te geven; - een IND-voorblad ten behoeve van verzending van de LP-aanvraag aan de IND. Dit document bevindt zich in het LP-dossier van de IND.144 7.8.2 Achtergrond Uit informatie die de commissie uit diverse bronnen heeft ontvangen kan het volgende worden gereconstrueerd. Over Lombi B is de commissie niet veel bekend geworden. Hij heeft in Nederland geen asielaanvraag gedaan145 en is niet uitgezet door de KMar.146 Op 6 september 2000 is een nationaliteitsverklaring van betrokkene opgesteld, zo staat vermeld op de bovengenoemde IND-verklaring. Een maand later, op 6 oktober 2000, vindt een presentatie plaats, waarna door de ambassade de afgifte van een vervangend reisdocument wordt toegezegd. In december 2000 blijkt de ambassade de afgifte van dit document alsnog te weigeren. In januari 2001 zou alsnog door de ambassade de toezegging zijn gedaan een vervangend reisdocument af te geven. Zover komt het niet, want betrokkene is, zo meldt de IND, met onbekende bestemming vertrokken. 7.8.3 Bevindingen van de commissie De commissie heeft naar aanleiding van de vermelding van het Duitse asielverzoek op de bovengenoemde IND-verklaring onderzoek gedaan naar de status van dit document. Daarover zijn medewerkers van de UFT van de IND door de commissie gehoord.147 Door hen is verklaard dat dit document naar alle waarschijnlijkheid is opgemaakt naar aanleiding van een personeelswisseling op de Congolese ambassade. Vermoedelijk had de aanvraag van het vervangende reisdocument en de presentatie van B plaatsgehad bij een diplomaat die daarna is afgelost. Omdat ondanks toezeggingen nog geen vervangend reisdocument was afgegeven werd, volgens de UFTmedewerkers, met onderhavig stuk gerappelleerd bij de nieuwe ambassade-medewerker. Om redenen van efficiency werd daarbij de voorgeschiedenis van de LP-aanvraag en de presentatie van B vermeld. Daarbij werd tevens kort weergegeven wat door B zelf is verklaard bij zijn presentatie. Volgens de gehoorde medewerkers van de UFT behoorde de mededeling dat betrokkene enkele jaren geleden asiel had aangevraagd in Duitsland tot de weergave van hetgeen tijdens de presentatie door B. is gezegd. Zij wezen de commissie er tevens op dat het heel regelmatig voorkomt dat vreemdelingen zelf tijdens een presentatie melding maken van een gedaan asielverzoek.
144
Documenten verstrekt door Netwerk op 1 november 2005 Brief van HIND aan de commissie van 8 november 2005 INDUIT05-7530 (AUB) 146 Bijlage bij Brief van de Commandant van het Verwijdercentrum van de KMar aan de commissie d.d. 11 november 2005 147 Gehoren medewerkers IND d.d. 10 november 2005 145
108
7.8.4. Conclusies De Commissie concludeert dat aannemelijk is dat het IND-document over B door de IND aan de Congolese ambassade is gezonden. Uit een toelichting verkregen van de zijde van de IND heeft de commissie begrepen dat dit document een rappel is, verzonden door de IND aan de ambassade van de DRC, in verband met een eerdere aanvraag voor vervangende reisdocumenten. De tekst zou een weergave zijn van hetgeen door de betrokken persoon tijdens een fysieke presentatie bij de Congolese ambassade te Den Haag zelf zou hebben verklaard. De commissie acht deze handelwijze van de IND niet gewenst, aangezien hier de schijn wordt gewekt dat de dienst zelf bij het verstrekken van asielgerelateerde informatie betrokken zou zijn geweest.
7.9 Richard Z.B. 7.9.1 Van Netwerk ontvangen documenten Van Netwerk zijn ten aanzien van de heer Z.B. de volgende documenten ontvangen: - aanvraag paspoort (in de Franse taal); - deel van een notitie (in de Franse taal) waarin staat dat betrokkene een uitgeprocedeerde asielzoeker is; nationaliteitsverklaring; - kopie geboorteakte; - kopie Zaïrees internationaal rijbewijs; - formulier met vingerafdrukken, waarop het vakje “asiel” is aangevinkt;. - documentatie van de KMar, inclusief print van Ticket-Window d.d. 19 juni 2000, en een werkbriefje. Alleen de notitie bevat (geen inhoudelijke) asielgerelateerde informatie. 7.9.2 Achtergrond De heer Z.B. is een uitgeprocedeerde asielzoeker die inmiddels met onbekende bestemming is vertrokken. De commissie heeft onderzoek gedaan naar aanleiding van de vermelding van het feit dat betrokkene asiel is geweigerd in de hiervoor genoemde Franstalige notitie. 7.9.3. Bevindingen van de commissie De notitie is een Franstalig stuk van één pagina met het paginanummer 2. Boven de notitie staat “eerste zaak”. De notitie maakt vervolgens melding van personalia en het beroep van Z.B. Vervolgens wordt vermeld dat Z.B. is “onderschept” op de luchthaven Schiphol op 16 november 1999 en dat hij in tegenstelling tot de “voorgaande” is aangehouden in het bezit van officiële Congolese documenten, namelijk een internationaal rijbewijs en een identiteitskaart, beiden afgegeven in Kinshasa. Het document vermeldt dat hij de gebruikelijke beoordelingsprocedure heeft doorlopen, uiteindelijk asiel is geweigerd en is aangezegd het land te verlaten. Tot slot wordt vermeld dat betrokkene stelt uit Congo-Brazzaville te komen. De IND heeft de commissie gemeld onbekend te zijn met deze notitie, evenals met de paspoortaanvraag. Beide stukken zijn ook niet in het LP-dossier van betrokkene is aangetroffen. Dit in tegenstelling tot de nationaliteitsverklaring, de kopie van de geboorteakte, het rijbewijs en het vingerafdrukblad. Voorts heeft het betreffende stuk niet de uiterlijke kenmerken van een IND-stuk
109
(zoals de weergave van een logo en het gebruikte standaard lettertype). De commissie acht het aannemelijk dat de notitie, gezien het pagina nummer 2 en de verwijzing naar een andere persoon, een blad is uit een (meer pagina’s en personen omvattend) verslag. Mogelijk betreft het, gezien de taal waarin het gesteld is, een verslag van Congolese zijde van een aantal presentaties. 7.9.4 Conclusies De commissie heeft de herkomst en achtergrond van het document niet kunnen vaststellen. Zij ziet, gegeven het feit dat de IND onbekend is met het document, het ontbreken van het document in het LP-dossier van de IND en het ontbreken van uiterlijke kenmerken van een IND stuk, geen reden te concluderen dat een Nederlandse overheidsinstantie (in casu de IND) betrokken is geweest bij de vervaardiging van het betreffende document en de verstrekking ervan de Congolese autoriteiten. Ten aanzien van de hiervoor behandelde casus van S, M,. L, B en Z.B. concludeert de commissie dat het hier om een aantal op zicht zelf staande, onderling onvergelijkbare gevallen gaat. De commissie wijst naar aanleiding van deze casus op het belang van haar algemene aanbevelingen in de voorgaande hoofdstukken
7.10 “Airline Notification” 7.10.1 Van Netwerk ontvangen documenten Door Netwerk zijn 11 “Airline Notifications”, van evenzoveel verwijderde Congolezen, overgelegd aan de commissie. Deze stammen allen uit 2004. 7.10.2 Achtergrond Op grond van EU-verordeningen 2320/2002 en 622/2003 zijn de bevoegde autoriteiten in het kader van de veiligheid aan boord van vliegtuigen sinds 2003 verplicht om de gezagvoerder van een vliegtuig in kennis te stellen van het laten meereizen van een of meer personen die mogelijk de orde aan boord kunnen verstoren. Dit kunnen onder meer passagiers zijn die in het kader van de Vw2000 niet zijn toegelaten of worden uitgezet. Vanaf juni 2004 hanteert de KMar daartoe een standaard “Airline Notification-formulier”. Dit formulier is op verzoek van en in overleg met de KLM door de KMar ontwikkeld. Het “Airline Notification-formulier” is uitsluitend bestemd voor de gezagvoerder van een vlucht en vermeldt de reden waarom de vreemdeling naar het land van herkomst wordt teruggezonden. Meer informatie over de achtergrond en inhoud van de “Airline Notification” is te lezen in paragraaf 4.6.4. 7.10.3 Bevindingen De commissie acht het merkwaardig, dat kennelijk meerdere malen “Airline Notifications” aan de autoriteiten worden verstrekt, ondanks het feit dat dit tegen de interne afspraken werkafspraken is. De commissie stelt vast dat er tussen de KMar en de KLM hierover onvoldoende heldere en sluitende afspraken zijn gemaakt welke onvoldoende zijn vastgelegd. Zoals eerder vermeld, is er geen rechtstreekse KLM-vlucht naar de DRC, en moet de vreemdeling in Nairobi overstappen op een ander vliegtuig naar Kinshasa. Door de KLM noch door de KMar zijn met deze maatschappij
110
afspraken gemaakt over de voorwaarden waaronder de “Airline Notifications” zouden mogen worden overgedragen. Niet ondenkbaar is, dat ook de begeleidende “Airline Notification” wordt afgegeven, niet alleen omdat deze deel uitmaakt van de documentatie van de vreemdeling, maar ook omdat de gezagvoerder zijn collega wenst te informeren over bepaalde passagiers met het oog op de veiligheid. Aangezien de “Airline Notification” is afgegeven voor het traject Amsterdam-Kinshasa (en niet slechts voor het traject tot Nairobi), is een dergelijke handelwijze goed verklaarbaar. Vervolgens wordt bij aankomst in Kinshasa het gehele pakket, dus inclusief de “Airline Notification” afgegeven aan de Congolese autoriteiten. Ook zou het, naar de KLM vermoedt, voorkomen dat de gezagvoerder de documenten, inclusief de “Airline Notification”, aan betrokkene na vertrek van het vliegtuig ter hand stelt. Bij de uiteindelijke aankomst te Kinshasa worden de betreffende documenten vervolgens door de Congolese autoriteiten in beslag genomen. Een derde mogelijke verklaring betreft de gevallen waarin de verwijderde vreemdeling geëscorteerd werd. In die gevallen was het gebruikelijk dat de “Airline Notification” geniet zat op de reisenveloppe, die de escortecommandant beheerde tijdens de vlucht (zie hoofdstuk 4). Het is goed denkbaar dat de “Airline Notification” bij aankomst door de escortecommandant tezamen met de reisenveloppe aan de Congolese autoriteiten werd overhandigd. 7.10.4 Conclusies De commissie acht het uit een oogpunt van privacybescherming noodzakelijk dat voorkomen wordt dat de “Airline Notifications”, die alleen voor de gezagvoerders van vliegtuigen zijn bestemd, in handen komen van de autoriteiten van het land van herkomst. In één geval is de “Airline-Notification”, blijkens de verklaring van de escortecommandant, door hem abusievelijk aan de autoriteiten in de DRC afgegeven. De commissie vermoedt dat dit vaker is voorgekomen. Ook zou het voorkomen dat vliegtuigbemanningen de “Airline Notification”, tezamen met de reisdocumenten in handen geven van onbegeleide verwijderde vreemdelingen. De commissie acht de recente toevoeging van de tekst op de “Airline Notification” “not to given ….. (etc) een belangrijke verbetering. Niettemin acht de commissie het raadzaam dat de afspraken van de KMar met de KLM inzake het gebruik van de “Airline Notifications” nog eens tegen het licht worden gehouden, dat ook met andere luchtvaartmaatschappijen dergelijke afspraken worden gemaakt en dat deze afspraken op het geëigende niveau in de regelgeving worden vastgelegd.
111
112
HOOFDSTUK 8
Conclusies en aanbevelingen Dit hoofdstuk geeft een hoofdstuksgewijze weergave van de conclusies die de commissie in dit rapport gepresenteerd heeft. Tevens doet de commissie op grond van deze conclusies aanbevelingen. Conclusies en aanbevelingen per hoofdstuk Hoofdstuk 3: De toepasselijke wet- en regelgeving De commmissie constateert allereerst, dat er in de Nederlandse wet- en regelgeving is vastgelegd dat voordat de terugkeer van asielzoekers aan de orde is, een inhoudelijke individuele beoordeling plaatsvindt of betrokkene zozeer te vrezen heeft voor vervolging door de autoriteiten van zijn land van herkomst dat hij daar naar toe niet kan terugkeren. Pas nadat – na een eventuele rechterlijke toetsing – onherroepelijk is vastgesteld dat betrokkene niet in aanmerking komt voor een asielvergunning ontstaat de bevoegdheid hem of haar te verwijderen uit Nederland. De commissie constateert dat de Nederlandse regelgeving een een verbod kent op het verstrekken van alle asielgerelateerde informatie aan de landen van herkomst. Dit verbod omvat primair het verstrekken van inhoudelijke informatie uit het asieldossier. De commissie constateert dat ook het enkele gegeven dat betrokken vreemdeling asielzoeker is (geweest) niet dient te worden gemeld aan autoriteiten van landen van herkomst. De commissie is gebleken dat het laatstgenoemde aspect door verschillende organisaties en instanties van een ander orde wordt geacht dan het verstrekken van inhoudelijke asielgegevens. Dit overigens zonder dat zij daarmee iets af willen doen aan het verbod op verstrekking van asielgerelateerde gegevens. Bedacht moet worden dat er voor autoriteiten van de landen van herkomst, met name ambassades, mogelijkheden zijn om te achterhalen of betrokken vreemdeling asielzoeker is geweest, bijvoorbeeld door het betrokkene zelf te vragen. Personeel van de ambassade van de DRC in Nederland verklaarde tegenover de commissie er van uit te gaan dat gepresenteerde Congolezen exasielzoekers zijn. Zij stelden daarbij overigens dat dit gegeven voor de ambassade van geen betekenis is en ook op zichzelf niet tot enige actie leidt vanuit de Congolese autoriteiten. Ten aanzien van de DRC zijn door personen die door de commissie zijn gehoord verschillende meningen gegeven over de mogelijke gevolgen van het bekend worden van de asielachtergrond van een verwijderde persoon. Tegenover de opvatting van, onder meer, de UNHCR in 2003 dat verwijderde Congolezen, indien bekend wordt dat zij ex-asielzoekers zijn, gevaar lopen in de DRC148, staat de observatie in het algemeen ambstbericht over de DRC van september 2005 dat van een slechte behandeling van ex-asielzoekers niet is gebleken149. De commissie heeft hier, gezien haar opdracht, geen verder onderzoek naar gedaan, en oordeelt hierover dan ook niet. 148
UNCR position paper, maart 2003: “Should authorities in Kinshasa discover that a deportee has a political or military profile, or has sought asylum abroad owing to a political or military background, such person may be at risk of arbitrary detention and ill-treatment” 149 Algemeen ambtsbericht DRC september 2005, p 27: “Volgens meerdere onafhankelijke en betrouwbare bronnen hebben terugkerende afgewezen en uitgeprocedeerde Congolese asielzoekers uit Europa bij aankomst in Kinshasa geen problemen met de DGM ondervonden. Meerdere onafhankelijke bronnen melden dat het feit dat iemand asiel heeft gevraagd niet als een probleem wordt gezien in de DRC en dus geen reden is voor aanhouding door de DGM, zelfs indien deze informatie bekend zou zijn”
113
Naar het oordeel van de commissie bestaat het gevaar dat onzekerheid over de mate van de vertrouwelijkheid van asielgerelateerde informatie ertoe leidt dat asielzoekers niet langer openhartig zouden verklaren tijdens hun gehoor. Het zou zinvol zijn de asielzoeker op dit punt expliciet te informeren voorafgaand aan zijn gehoor. Het expliciete verbod op het verstrekken van asielgegevens zoals verwoord in A4/6.2 van de Vc2000 laat aan duidelijkheid niets te wensen over. Het is de commissie echter niet duidelijk waarom deze bepaling zich uitsluitend richt tot de ambtenaar belast met de grensbewaking en de ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen, te weten de KMar en de VP, terwijl de IND in de contacten met de buitenlandse autoriteiten zo’prominente rol vervult. De commissie constateert dat de regelgeving op dit punt “achterloopt” bij de feitelijke actuele taakverdeling tussen VP, KMar en IND. De commissie acht het gewenst dat, bij voorbeeld, in de VC, een meer algemene bepaling wordt opgenomen waaruit blijkt dat dit verbod ook geldt voor ambtenaren van de IND. Aanbevelingen 1. De commissie beveelt aan dat aan de asielzoeker bij de aanvang van zijn gehoor bekend gemaakt wordt dat nimmer asielgerelateerde informatie uit het asielgehoor door de Nederlandse overheid wordt verstrekt aan autoriteiten van het land van herkomst, noch dat aan hen gemeld zal worden dat betrokkene asiel heeft gevraagd. 2. De commissie beveelt aan het expliciete verbod op het verstrekken van asielgerelateerde informatie in het kader van de aanvraag van vervangende reisdocumenten zoals neergelegd in A4/6.2 van de Vc2000 ook van toepassing te verklaren op de medewerkers van de IND die hierbij betrokken zijn. 3. De commissie beveelt aan zeker te stellen dat in de interne werkinstructies van zowel IND, KMar, als Vreemdelingenpolitie dit verbod concreet is uitgewerkt ten behoeve van de ambtenaren belast met de (voorbereiding van) uitvoering van verwijderingen. 4. De commissie beveelt aan zeker te stellen dat in de interne opleidingen van hiervoor genoemde ambtenaren expliciet aandacht wordt besteed aan het verbod op het verstrekken van asielgerelateerde informatie.
Hoofdstuk 4: Het verwijderingsproces Het proces van verwijdering De commissie heeft geconstateerd dat het het verwijderproces een complex proces is, waarbij vele actoren zijn betrokken. De commissie heeft tevens geconstateerd dat het gehele proces van verwijdering niet door de verschillende actoren in onderlinge samenhang is beschreven. Door de verschillende betrokken Nederlandse diensten en onderdelen daarvan wordt frequent informatie uitgewisseld, zowel schriftelijk als langs digitale weg. Dit gebeurde – althans in de door de commissie onderzochte periode – niet altijd correct. Sommige gegevens of documenten werden onjuist of onvolledig overgedragen of overgenomen. Ook werd niet altijd vastgelegd welke informatie, hetzij in kopie, hetzij in origineel aan anderen werd verstrekt.
114
De commissie constateert voorts dat de meeste diensten beschikken over een eigen, zelfstandig functionerend geautomatiseerd systeem, hetgeen de informatie-uitwisseling niet optimaal maakt(e). Een belangrijke verbetering kan daarbij zijn een spoedige en volledige implementatie van de zogenaamde basisvoorziening vreemdelingen (BVV) waarmee een gemeenschappelijk gegevensgebruik en informatievoorziening wordt beoogd. Hieraan wordt sedert 2001 gewerkt. De commissie heeft geconstateerd dat de werkomstandigheden op het BUV voor mei 2004 primitief zijn geweest hetgeen niet bevorderlijk was voor een klimaat waarbinnen op een verantwoorde wijze administratieve handelingen moeten worden verricht. De Minister voor V&I heeft recentelijk in de kabinetsreactie op het rekenkamerrapport inzake de IND aangekondigd voornemens te zijn te komen tot de instelling van een nieuwe Terugkeerorganisatie150. Zij gaf daarbij aan dat in de huidige organisatorische inrichting van het werkproces terugkeer, het verrichten van de administratieve processen rondom het vertrek van een vreemdeling centraal staat. Elke betrokken dienst voert een stukje van het totale proces uit, om vervolgens de zaak over te dragen aan een volgende dienst. Dit werkt het ontstaan van een “eilandcultuur” in de hand, waarbij elke dienst zich voornamelijk op zijn of haar eigen taken concentreert en het totale proces uit het oog wordt verloren. In de nieuwe inrichting van het proces van terugkeer komt de vreemdeling centraal te staan. De verschillende onderdelen van het proces worden onder één verantwoordelijkheid en één centrale aansturing door middel van casemanagement uitgevoerd. De commissie is met de minister van oordeel dat de instelling van een nieuwe Terugkeerorganisatie een wezenlijke bijdrage kan leveren aan de verbetering van de uitvoering van het terugkeerproces. Voorts heeft de commissie geconstateerd, dat de kans op overdracht van asielgerelateerde informatie het grootst is bij die gelegenheden, waarbij door Nederlandse (overheids)instanties, of de betrokken vreemdeling zelf schriftelijk of in persoon, contact wordt gemaakt met de autoriteiten van het land van herkomst. Tot die momenten behoren de aanvraag van vervangende reisdocumenten en de aankomst (al dan niet met overdracht door de escorterende ambtenaar van de KMar) van de vreemdeling in het land van herkomst. De commissie concludeert dat het gebruik van asiel-vingerafdrukbladen bij de aanvraag van vervangende reisdocumenten risico’s met zich brengt. Het blad vermeldt nog steeds in welk verband de afdrukken eerder zijn afgenomen. Indien in de praktijk niet altijd daadwerkelijk dergelijke informatie onleesbaar wordt gemaakt, kan bij de aanvraag van een vervangend reisdocument deze informatie in handen komen van het land van herkomst. Om dit risico te vermijden zou overwogen kunnen worden om bij de aanvang van en uitsluitend ten behoeve van het terugkeerproces nieuwe vingerafdrukken te maken en daartoe een voorziening te treffen. Het is de commissie opgevallen dat in de door haar onderzochte zaken, door de betrokken Nederlandse functionaris, in tegenstelling tot bij voorbeeld het eerste gehoor of het nader gehoor, 150
Kamerstukken II 2004-200530240 nrs 2 & 4
115
dan wel de (voor intern gebruik bedoelde ) voorpresentatie bij de IND, slechts een zeer summier verslag, soms niet meer dan de aantekening "nationaliteit erkend" van die presentatie wordt opgesteld. Het is de commissie bekend dat sinds april 2005 een standaard formulier voor bij de UFT in gebruik is waarin structureel inhoudelijke verslaglegging van de presentaties plaatsvindt.151.Sinds 15 november 2005 is dit format zodanig aangepast dat hierop ook wordt aangetekend welke documenten tijdens de presentatie worden overgelegd. De commissie beoordeelt dit als positief, omdat hiermee beter zicht ontstaat op de gang van zaken tijdens presentaties. Een dergelijke werkwijze kan het bewustwordingsproces van de gevoeligheid van informatieverstrekking bevorderen evenals de controleerbaarheid. De commissie constateert dat het met een deze invoering van deze genoemde extra waarborg eveneens beter mogelijk wordt om toezicht te houden op presentaties. Toezicht De commissie acht het op zichzelf een goede ontwikkeling dat een onafhankelijke toezichtscommissie in het leven is geroepen om, onder andere, het gebruik van dwangmiddelen bij uitzettingen nader te bezien en ook te beoordelen. Daarmee is onafhankelijk toezicht geregeld voor de momenten waarop de vreemdeling zich in een detentieplaats bevindt of aan de KMar is overgedragen ter uitzetting. Geen onafhankelijk toezicht vindt plaats op mogelijke geweldstoepassing door andere daartoe bevoegden, zoals zoals tijdens het vervoer door de polite of de DJI, dan wel op andere momenten in het proces van uitzetting of de voorbereiding daarop (bijvoorbeeld tijdens presentaties door de IND). De commissie acht dit een gemis. Overdracht van een vreemdeling De commissie is erop geattendeerd dat het kan voorkomen dat de vreemdelingen zelf, soms zonder zich daarvan bewust te zijn, asielgerelateerde informatie tijdens hun verwijdering mee kunnen voeren naar hun land van herkomst, waarna deze documenten in handen van de autoriteiten aldaar zouden kunnen komen. Dat kan zich bijvoorbeeld voordoen indien de betrokkene, soms op een onverwacht tijdstip, door de politie of door de vervoersdienst van de DJI van zijn verblijfplaats wordt opgehaald en met zijn bagage wordt overgebracht naar Schiphol. Het kan voorkomen dat zich in die bagage documenten bevinden uit de asielprocedure. Het is de commissie gebleken, dat deze bagage niet in alle gevallen voorafgaande aan de verwijdering uit ons land daarop wordt gecontroleerd en/of de vreemdeling niet in alle gevallen in de gelegenheid wordt gesteld op dit punt orde op zaken te stellen. De commissie adviseert hiervoor een regeling te treffen. De commissie concludeert dat het risico op het verstrekken van asielgerelateerde informatie bij de overdacht van de verwijderde vreemdeling in het land van herkomst, mede kan worden veroorzaakt als niet alle KMar-ambtenaren betrokken bij de escortering van verwijderingen op dit punt voldoende geïnstrueerd zijn. Zo bestaat geen vastgelegde schriftelijke instructie over hoe escorte medewerkers va de KMar dienen om te gaan met van het BUV verkregen documenten van de uit te zetten vreemdelingen. De commissie heeft de indruk dat de (aanvankelijke) weigering om uitvoeringsregels, zoals de Landen VW, openbaar te maken, een onnodige en onwenselijke waas van geheimzinnigheid heeft
151
Werkinstructie IND 2005/14 d.d. 3 april 2005
116
opgeleverd. Naar het oordeel van de commissie kan het draagvlak voor het terugkeerbeleid worden vergroot door ook op deze punten de grootst mogelijke openheid te betrachten. Aanbevelingen 1.
De commissie beveelt aan dat het gehele terugkeer proces in een gezamenlijk protocol of werkproces wordt omschreven. Dit opdat geboden en verboden, taken en verantwoordelijkheden helder zijn. Het voornemen van de minister voor V en I te komen tot één terugkeerorganisatie zou de uitvoering van deze aanbeveling kunnen bevorderen.
2.
De commissie beveelt aan vingerafdrukbladen die worden gebruikt in het kader van terugkeer zodanig te wijzigen, dat zij geen asielgerelateerde informatie kunnen bevatten.
3.
De commissie beveelt aan de aanwezigheid van Nederlandse ambtenaren bij presentaties van vreemdelingen aan autoriteiten van het land van herkomst nader te bezien..
4.
De commissie beveelt aan de vreemdeling vooraf schriftelijk te informeren over inhoud en doel van de presentatie en hem erop te wijzen dat hij niet verplicht is informatie verschaffen over de reden van zijn verblijf in Nederland.
5.
De commissie beveelt aan dat, in aanvulling op de door de Minister van Defensie ingestelde Commissie van Toezicht uitzettingen KMar, en de door de Minister van Justitie ingestelde commissie van Toezicht Detentieplaatsen Schiphol, op alle actoren in het gehele verwijderproces inclusief de voorbereiding daarvan, onafhankelijk toezicht wordt gehouden.
6.
De commissie beveelt aan om de documenten die de escortecommandanten van de KMar in Nederland van het BUV ontvangen, te voorzien van een checklist en van een schriftelijke aanwijzing hoe met de documenten te handelen. Na terugkeer in ons land zou de escortecommandant in zijn escorterapport moeten vermelden welke documenten door hem zijn overgedragen aan de buitenlandse autoriteiten en welke weer door hem zijn ingeleverd.
7.
De commissie beveelt aan dat de KMar bij elke (dus niet alleen begeleide) verwijdering bagage van betrokken vreemdeling controleert op de aanwezigheid van documenten met asielgerelateerde informatie dan wel de vreemdeling op dat punt in de gelegenheid stelt orde op zaken te stellen;
8.
De commissie adviseert om ter wille van het creëeren van een draagvlak voor het asielbeleid ook ten aanzien van de geldende uitvoeringsregels de grootst mogelijke openheid te betrachten.
9.
De commissie adviseert bij de inrichting van een nieuwe terugkeerorganisatie bijzondere aandacht te besteden aan de thans geconstateerde knelpunten.
117
Hoofdstuk 5: Terugkeer naar de DRC: ambtelijke afspraken 1999-2005 De commissie constateert dat de thans geldende afspraken tussen de IND en de Congolese autoriteiten met betrekking tot de vraag of bij een aanvraag van een LP vingerafdrukbladen overgelegd dienen te worden, door de IND en de DRC niet eenduidig worden geïnterpreteerd. De commissie concludeert dat de samenwerking met de Congolese autoriteiten inzake terugkeer sterk wisselend van intensiteit, modaliteit en effectiviteit is geweest. De IND heeft zich zeer ingespannen om te komen tot stabiele vaste werkafspraken zonder echter daarin duurzaam succesvol te zijn geweest. De commissie concludeert op grond daarvan dat meer stabiele, gestructureerde en openbare vormen van samenwerking op het gebied van terugkeer wenselijk zijn. De commissie heeft voorts geconstateerd dat van de in het MoU van 2002 opgenomen mogelijkheid om bij terugkeer het Rode Kruis toezicht te laten houden geen gebruik is gemaakt. Technische ondersteuning De commissie concludeert dat technische ondersteuning een min of meer vast onderdeel vormde van de besprekingen van de IND met haar Congolese gesprekspartners. Dit kwam ook tot uitdrukking in de verschillende werkafpraken die werden gemaakt met de Congolese autoriteiten. De commissie acht dergelijke afspraken op zichzelf niet ontoelaatbaar. Het is in het belang van een effectieve samenwerking op het terrein van migratiebeheer met landen van herkomst, dat diensten in landen van herkomst zijn toegerust op hun taken. Diensten als de Nederlandse IND en de KMar kunnen daarbij zinvolle ondersteuning leveren. De commissie concludeert voorts dat de daadwerkelijk geleverde ondersteuning beperkt is gebleven, namelijk tot een beperkt aantal broeken en overhemden, een training in 2002 inzake documentherkenning aan DGM-medewerkers door een Nederlandse Immigration Liaison Officer van de Nederlandse ambassade in Nairobi, en de levering van eenvoudige apparatuur ter herkenning van valse documenten. Aanbevelingen 1.
Teneinde te komen tot meer gestructureerde en duurzame afspraken, beveelt de commissie aan de mogelijkheid te bezien om de hoofdlijnen van terugkeerafspraken zoveel mogelijk op ministerieel, dan wel hoog ambtelijk niveau vast te leggen en bovendien te bezien in hoeverre formele terug- en overnameverdragen, bij voorkeur op het niveau van de Europese Gemeenschap kunnen bijdragen aan een meer stabiele samenwerking met de DRC op het gebied van terugkeer. Het gaat dan, onder meer, om afspraken over hetgeen aan de buitenlandse vertegenwoordiging overgelegd dient te worden om te komen tot vaststelling van identiteit en nationaliteit. Afspraken over de operationele aspecten van de terugkeer zouden dan kunnen worden vastgelegd in een MoU tussen de uitvoerende diensten.
2.
De commissie beveelt aan dat in het kader van het maken van werkafspraken van Nederlandse zijde de kwestie van openbaarmaking van deze afspraken aan de orde wordt gesteld. Het uitgangspunt moet zijn dat de afspraken openbaar worden gemaakt.
3.
De commissie beveelt aan te bezien in hoeverre, in overeenstemming met het Ministerie van Buitenlandse Zaken (en de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking), ruimte kan worden geboden voor het verlenen van technische ondersteuning aan overheidsdiensten dan wel
118
aan bij terugkeer betrokken NGO’s. Op deze wijze wordt het bieden van (technische) ondersteuning voorzien van een formeel (beleids-)kader.Daarbij zou kunnen worden afgestemd met andere Europese landen en met internationale organisaties, zoals IOM en UNHCR. 4.
De commissie adviseert nader overleg te plegen met de autoriteiten van de DRC over de vraag welke documenten thans dienen te worden overgelegd ter verkrijging van een LP voor personen met die nationaliteit die onrechtmatig in Nederland verblijven.
Hoofdstuk 6: Toepassing van dwangmiddelen bij uitzettingen (naar de DRC) De commissie heeft in de door de KMar aangeleverde schriftelijke informatie en de mondelinge toelichting daarop geen bevestiging gevonden van hetgeen door de twee anonieme functionarissen tegenover “Netwerk” is verklaard inzake mishandeling en drogering van Congolezen bij verwijderingen. De Commissie concludeert dat in de door haar onderzochte gevallen waarin door ambtenaren van de KMar van geweldmiddelen gebruik werd gemaakt, werd voldaan aan de eisen van subsidariteit en proportionaliteit. Tijdens de vlucht werd voortdurend bezien of de toegepaste middelen konden worden verminderd, dan wel geheel konden worden verwijderd. Bij voortduring werd door de begeleidende ambtenaren getracht om, door contact met hem of haar te leggen, de betrokkene tot rust te brengen. De commissie heeft geconstateerd dat de KMar, ten aanzien van de door de commissie onderzochte verwijderingen, voldoet aan de in de ambtsinstructie voorgeschreven registratieplicht van incidentmeldingen. Aanbevelingen 1. De commissie beveelt aan de registratie van incidentmeldingen en de verdere verwerking van de verkregen gegevens door de KMar beter te structureren. 2. Onder verwijzing naar de in hoofdstuk 4 vermelde aanbeveling met betrekking tot het wenselijke onafhankelijke toezicht op het gehele proces van (de voorbereiding van) verwijdering, adviseert de commissie om in ieder geval een dergelijk toezicht in te stellen voor de verzorging, veiligheid, bejegening en het vervoer van vreemdelingen door andere diensten dan de KMar, een en ander en voor zover zij niet vallen onder het regime van detentieplaatsen.
119
Hoofdstuk 7: De feiten inzake overdragen van asielgerelateerde informatie Algemeen De commissie acht het zeer aannemelijk dat alle documenten waarover Netwerk beschikte voor de uitzendingen van 21 juni en 18 oktober 2005 door Netwerk zijn verkregen uit de archieven van de Congolese autoriteiten. Er is de commissie, in haar onderzoek naar aanleiding van de verklaring van “Pierre” niet gebleken van de overdracht van inhoudelijke asielgerelateerde informatie door de Nederlandse overheid aan de autoriteiten van de DRC. De verklaring verklaring van een persoon betrokken bij de voorbereiding van Netwerk-uitzending van 21 juni 2005, dat er wel intensief is gezocht naar dergelijke informatie in de DRC maar dat deze niet is aangetroffen, bevestigt deze conclusie. Zoals al in hoofdstuk 2 weergegeven is in geen van de door Netwerk in de DRC aangetroffen documenten sprake van inhoudelijke asielgerelateerde informatie. Het is de commissie – bij monde van een bij de voorbereiding van de uitzending van 21 juni betrokken persoon - bekend geworden dat het de redactie van Netwerk in eerste instantie erom ging om na te gaan of inderdaad – zoals eerder door de Minister voor V en I in de Tweede Kamer was aangegeven – geen zogenaamde “ rapporten van gehoor” door de IND aan de DGM waren verstrekt. Dat bleek niet het geval. Wel werden de documenten verkregen die hierboven zijn vermeld. De commissie constateert dat uit de administratie van de IND voor februari 2005 niet is vast te stellen welke documenten daadwerkelijk zijn verzonden aan de autoriteiten van landen van herkomst. De commissie heeft vastgesteld dat in de periode 1999-2002 vingerafdrukbladen moesten worden overgelegd bij de aanvraag van vervangende reisdocumenten en dat de controle ter voorkoming van de verstrekking van asielgerelateerde gegeven niet consequent is uitgevoerd. Zij acht het aannemelijk dat gedurende de periode van 1999-2002 door de IND meermalen vingerafdrukbladen zijn overgelegd aan de DRC ambassade te Den Haag waaruit was af te leiden dat betrokken vreemdeling asiel had gevraagd. Ten aanzien van de mogelijke verstrekking van deze gegevens aan andere landen dan de DRC, verwijst de commissie naar de resultaten van het onderzoek dat de IND hiernaar momenteel verricht. Uit de IND administratie is wèl vast te stellen welke documenten zijn verzonden aan de Congolese autoriteiten na februari 2005. Daaruit bleek dat in 5 van de 71 door de IND onderzochte aanvragen abusievelijk informatie te zijn verstrekt waaruit is af te leiden dat betrokkene betrokken is geweest bij een asielprocedure. In twee van die gevallen was zichtbaar het vakje “asiel” aangevinkt op een vingerafdrukblad. Daarnaast werd driemaal bij de aanvraag van een vervangend reisdocument het verblijfadres van betrokken vreemdeling in een “AZC” (asielzoekerscentrum) vermeld. Op grond hiervan trekt de commissie de conclusie dat vaststaat dat na februari 2005 in enkele gevallen bij de aanvraag van vervangende reisdocumenten bekend is gemaakt aan de Congolese autoriteiten dat de betrokken vreemdeling asiel had gevraagd.
120
De commissie concludeert, op grond van de verklaringen van betrokken IND-medewerkers dat hiervoorgenoemde onvolkomenheden abusievelijk en zonder dat betrokken medewerkers zich hiervan bewust te waren plaatsvonden. De commissie acht plausibel dat in het verleden onderbezetting en gebrekkige administratieve ondersteuning voor de gemaakte fouten een verklarende factor zijn. De commissie concludeert dat de gebrekkige administratie en ondersteuning van het proces van de aanvraag tot vervangende reisdocumenten als zodanig onzorgvuldig was voor een proces, waarvan alle betrokkenen erkennen dat er grote belangen bij op het spel staan. Dat geldt in het bijzonder voor het ontbreken van een deugdelijke administratie tot februari 2005, van de stukken die in het kader van de aanvraag aan de autoriteiten andere staten worden gezonden. De verbeteringen in de administratieve organisatie sinds 2004 beoordeelt de commissie als positief. Zij tekent daarbij dat deze verbeteringen kennelijk niet konden voorkomen dat ook in 2005 nog in 5 gevallen uit informatie bij de aanvraag van een vervangend reisdocument bij de Congolese autoriteiten was af te leiden dat betrokkene asielzoeker was geweest. Het ging hierbij om twee vingerafdrukbladen en om drie vermeldingenen van een “AZC” (asielzoekerscentrum) als verblijfsadres van betrokkene. Zij stelt vast dat in oktober 2005 extra controle momenten in de procedure zijn opgenomen. Ten aanzien van de heer E.M.F. S 1.De vreemdeling S had niet de Congolese maar de Senegalese nationaliteit en is naar Kenia uitgezet 2. De door Netwerk getrokken conclusie dat het hier een asielzoeker betreft, is onjuist. Betrokkene heeft aanvankelijk daartoe wel het voornemen daartoe te kennen gegeven, maar dat voornemen een uur later niet ten uitvoer gebracht. 3. De commissie acht het aannemelijk dat de betreffende documenten in handen van de autoriteiten van de DRC zijn gekomen. 4. Aangezien het hier ook documenten betreft die uitsluitend voor intern gebruik binnen de Nederlandse overheid zijn bedoeld, en in dit geval bij de KMar zouden moeten zijn achtergebleven, kan de commissie niet anders concluderen dan dat hier sprake is geweest van onvoldoende zorgvuldig beheer van deze documenten door de KMar.
Ten aanzien van de heer Jean-Marie M De commissie stelt vast dat de “Airline Notification” van M door de escorte commandant is overhandigd aan de Congolese autoriteiten bij de overdracht van M. Van de overige documenten staat alleen van de EU-staat vast dat deze eveneens door betrokken escorte commandant – conform de regels - aan de Congolese autoriteiten is verstrekt. De commissie sluit niet uit dat de overige documenten bij de zelfde gelegenheid abusievelijk zijn overgedragen. De werkomstandigheden op het BUV vóór mei 2004 kunnen daarbij in de zaak M. een rol hebben gespeeld. De commissie wijst in dit verband tevens op de conclusies inzake waarborgen bij de overdracht in hoofdstuk 4.
121
Ten aanzien van de heer Bomolo L Ten aanzien van de documenten over L die bij de DGM terecht zijn gekomen, concludeert de commissie dat niet is komen vast te staan op welke wijze dit is gebeurd. Van de verklaring van L dat zijn stukken zouden zijn gekopieerd door de bij de presentatie aanwezige ambtenaar van de IND, kan worden gesteld dat de faciliteiten daartoe aanwezig zijn op het Uc Rotterdam. Maar de commissie heeft geen bevestiging gevonden van hetgeen L beweerd heeft.
Ten aanzien van de heer Lombi B De Commissie concludeert dat aannemelijk is dat het IND-document over B door de IND aan de Congolese ambassade is gezonden. Uit een toelichting verkregen van de zijde van de IND heeft de commissie begrepen dat dit document een rappèl is, verzonden door de IND aan de ambassade van de DRC, in verband met een eerdere aanvraag voor vervangende reisdocumenten. De tekst zou een weergave zijn van hetgeen door de betrokken persoon tijdens een fysieke presentatie bij de Congolese ambassade te Den Haag zelf zou hebben verklaard. De commissie acht deze handelwijze van de IND niet verstandig, aangezien hier de schijn wordt gewekt dat de dienst zelf bij het verstrekken van asielgerelateerde informatie betrokken zou zijn geweest.
Ten aanzien van de heer Richard Z.B. De commissie heeft de herkomst en achtergrond van het document (de Franstalige notitie) niet kunnen vaststellen. Zij ziet, gegeven het feit dat de IND onbekend is met het document, het ontbreken van het document in het LP-dossier van de IND en het ontbreken van uiterlijke kenmerken van een IND stuk, geen reden te concluderen dat een Nederlandse overheidsinstantie (in casu de IND) betrokken is geweest bij de vervaardiging van het betreffende document en de verstrekking ervan de Congolese autoriteiten.
Ten aanzien van casuïstiek algemeen Ten aanzien van de hiervoor behandelde casus van S, M,. L, B en Z.B. concludeert de commissie dat het hier om een aantal op zicht zelf staande, onderling onvergelijkbare gevallen gaat. De commissie wijst naar aanleiding van deze casus op het belang van haar algemene aanbevelingen in de voorgaande hoofdstukken Ten aanzien van de “Airline Notifications” De commissie acht het uit een oogpunt van privacybescherming noodzakelijk dat voorkomen wordt dat de “Airline Notifications”, die alleen voor de gezagvoerders van vliegtuigen zijn bestemd, in handen komen van de autoriteiten van het land van herkomst. In één geval is de “Airline-Notification”, blijkens de verklaring van de escortecommandant, door hem abusievelijk aan de autoriteiten in de DRC afgegeven. De commissie vermoedt dat dit vaker is voorgekomen.
122
Ook zou het voorkomen dat vliegtuigbemanningen de “Airline Notification”, tezamen met de reisdocumenten in handen geven van onbegeleide verwijderde vreemdelingen. De commissie acht de recente toevoeging van de tekst op de “Airline Notification” “not to given ….. (etc) een belangrijke verbetering. Niettemin acht de commissie het raadzaam dat de afspraken van de KMar met de KLM inzake het gebruik van de “Airline Notifications” nog eens tegen het licht worden gehouden, dat ook met andere luchtvaartmaatschappijen dergelijke afspraken worden gemaakt en dat deze afspraken op het geëigende niveau in de regelgeving worden vastgelegd.
123
Bijlage I Lijst van gebruikte afkortingen Ac Awb BPS BUV CPA DGM DJI DRC DV&O EVRM Hvb HIND IATA IND IOM KMar LAPAS LP MoU MvJ MV&I Oc Opno PAS-systeem PDT PVSO SIS Uc UFT ULAD Vb2000 Vc2000 Vluchtelingenverdrag Vp VV2000 VVN Vw2000 Wbp
: Aanmeldcentrum : Algemene wet bestuursrecht : : Bureau Uitzettingen en Verwijderingen (van de Kmar district Schiphol) : Afdeling Coördinatie Presentaties Ambassades : Direction Générale de Migration (Congolaise) : Dienst Justitiële Inrichtingen (van het Ministerie van Justitie) : Democratische Republiek Congo : Dienst Vervoer en Ondersteuning (van de DJI, Ministerie van Justitie) : Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens : Huis van bewaring : Hoofddirecteur IND : International Air Transport Association : Immigratie-en Naturalisatiedienst : Internationale Organisatie voor Migratie : Koninklijk Marechaussee : geautomatiseerd registratiesysteem Laissez- Passeraanvragen van de IND : Laissez- Passer : Memorandum of Understanding : Ministerie van Justitie : Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie : Opvangcentrum : openbare incidentennotitie ook wel werkbriefje genoemd : Project Automatisering Schiphol : Proces Directeur Terugkeer (van de IND) : Passantenverblijf Schiphol Oost : Schengeninformatiesysteem : Uitzetcentrum : Unit Facilitering Terugkeer van de IND, Ministerie van Justitie : Unit Administratieve Dienstverlening van de IND : Vreemdelingenbesluit 2000 : Vreemdelingencirculaire 2000 : Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb 1954,76) en bijbehorend Protocol van New York van 1967 (Trb.1967,76) : Vreemdelingenpolitie : Voorschrift Vreemdelingen 2000 : Vluchtelingenwerk Nederland : Vreemdelingenwet 2000 : Wet bescherming persoonsgegevens
124
Bijlage II Terminologie De Commissie heeft tijdens haar onderzoek geconstateerd dat het gebruik van sommige termen door de ketenpartners niet op een eenduidige wijze plaatsvindt. Voor een goed begrip van dit rapport wordt in deze paragraaf uiteengezet wat onder een aantal van de in dit rapport gebruikte termen wordt verstaan. Aanmeldcentrum
Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken Beroep asiel
Centraal Orgaan Opvang asielzoekers
EU-staat
Gehoor
Grenshospitium Laissez-passer
Landen VW
: in een aanmeldcentrum meldt de asielzoeker zich om formeel asiel aan te vragen. In een aanmeldcentrum wordt bepaald of zijn aanvraag in het aanmeldcentrum wordt afgehandeld of dat de aanvraag verder wordt behandeld in een Onderzoeken opvangcentrum (OC). : ofwel de ACVZ is een onafhankelijke adviescommissie die de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie gevraagd en ongevraagd van advies kan dienen. : als een asielaanvraag na de voornemenprocedure is afgewezen, kan de asielzoeker beroep aantekenen bij de rechtbank. De asielzoeker mag de procedure in beginsel in Nederland afwachten. : ofwel het COA is een zelfstandig bestuursorgaan van het Ministerie van Justitie, dat verantwoordelijk is voor de opvang van asielzoekers. Tot het moment dat besloten is over hun asielaanvraag, worden asielzoekers gehuisvest in een van de opvanglocaties van het COA. Het bestuursorgaan valt onder de verantwoordelijkheid van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. : een vervangend reisdocument, ingesteld door de Raad van Ministers van de Europese Gemeenschap, dat kan worden gebruikt als alternatief voor een LP. : een eerste gehoor door de IND heeft als doel de nationaliteit en identiteit van de asielzoeker vast te stellen, evenals de reisroute die hij heeft gevolgd. In de meeste gevallen volgt een nader gehoord door de IND waarin dieper wordt ingegaan op de motieven van de asielzoeker. : in het grenshospitium verblijven vreemdelingen die niet (langer) in Nederland mogen blijven en in afwachting zijn van hun uitzetting : ofwel LP, is een document waarmee een vreemdeling van zijn autoriteiten toestemming krijgt om zijn eigen land binnen te treden. Het dient als een tijdelijke vervanging van een paspoort en is alleen bestemd voor het binnenreizen van zijn eigen land. Als een vreemdeling geen paspoort heeft dan kan hij een laissez-passer aanvragen bij zijn ambassade in Nederland. : ofwel de Landen Verwijderingen, is de instructie aan de van de IND aan de VP en KMar voor de aanvraag van een vervangend reisdocument.
125
Uitzetting
: alle gevallen van ‘verwijdering met de sterke arm uit Nederland’. Dit betekent dat er nog geen sprake is van uitzetting als een vreemdeling in de gelegenheid wordt gesteld ons land op een door hem verkozen wijze te verlaten. Vertrek : van vertrek is sprake indien een vreemdeling Nederland uit eigen beweging al dan niet gedurende de vertrektermijn verlaat. Verwijderbare vreemdeling : illegalen en vreemdelingen van wie de aanvraag om een verblijfsstatus is afgewezen of van wie de verblijfsstatus is ingetrokken dan wel niet is verlengd en die geen procedure hebben lopen die in Nederland mag worden afgewacht, nadat de termijn waarbinnen betrokkene is aangezegd het land te verlaten, is verstreken. Verwijdering : dit begrip omvat alle overheidshandelingen en handelingen van vervoerders die erop gericht zijn om een vreemdeling die Nederland moet verlaten daadwerkelijk te doen vertrekken. Hieronder vallen de begrippen vertrek en uitzetting. Vrijheidsbeperkende en : als een vreemdeling Nederland moet verlaten kan vrijheidsontnemende maatregelen· het zijn dat hij in zijn vrijheid wordt beperkt of dat zijn vrijheid wordt ontnomen totdat hij Nederland verlaten heeft. Bijvoorbeeld door hem in vreemdelingenbewaring te stellen.
126
Bijlage III: Instellingsbesluiten
Instellingsbesluit ‘Commissie feitenonderzoek uitzettingen naar de Democratische Republiek Congo’ Instelling van een Commissie met als taak een feitenonderzoek betreffende het handelen van de Nederlandse overheid in het kader van terugkeer van uitgeprocedeerde asielzoekers naar de Democratische Republiek Congo. De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, mede namens de Ministers van Justitie, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Defensie en Buitenlandse Zaken; Overwegende: dat in de Tweede Kamer der Staten-Generaal in een interpellatiedebat op 23 juni 2005 naar aanleiding van een uitzending van de actualiteitenrubriek Netwerk op 21 juni 2005 vragen zijn opgeworpen over een aantal uitzettingen van uitgeprocedeerde asielzoekers naar de Democratische Republiek Congo; dat hierbij het handelen van de overheid in het geding zou kunnen zijn; dat deze vragen van dien aard zijn dat een nader en onafhankelijk onderzoek aangewezen is. Besluit: Artikel 1 Er is een Commissie feitenonderzoek uitzettingen naar de Democratische Republiek Congo Artikel 2 1. De Commissie stelt een onafhankelijk feitenonderzoek in naar het handelen van de Nederlandse overheid in het kader van de genoemde uitzettingen naar de Democratische Republiek Congo. De Commissie beziet ten aanzien van deze uitzettingen: - de feitelijke gang van zaken; - de mogelijke verstrekking van vertrouwelijke gegevens aan de Congolese autoriteiten; - de technische ondersteuning die door de Nederlandse overheid aan de Congolese autoriteiten is geboden in verband met terugkeer; 2. De Commissie kan op grond van haar bevindingen aanbevelingen doen tot mogelijke verbetering van het proces van uitzetting. Artikel 3 1. De Commissie is als volgt samengesteld: a. als voorzitter: mr. dr. A.J.E. Havermans; b. als leden: mr. H.T. Wagenaar en J.J.T. Stoutjesdijk. 2. Aan de Commissie zijn toegevoegd: a. als secretaris - niet lid: mr. drs. W.W. Stevens, beleidsadviseur van de directie Vreemdelingenbeleid van het Ministerie van Justitie b. als adjunct secretaris - niet lid: drs. J.F. van Lammeren, beleidsmedewerker van de directie Vreemdelingenbeleid van het Ministerie van Justitie 127
Artikel 4 1. De Commissie is bevoegd zich binnen het kader van haar taak rechtstreeks te wenden tot instanties en personen binnen Nederland of ressorterend onder betrokken ministers, die aan het uitvoeren van het onderzoek een bijdrage kunnen leveren. 2. Voorzover zij ressorteren onder betrokken ministers zijn deze instanties en personen , , gehouden de commissie terstond alle medewerking te verlenen, die zij redelijkerwijs voor haar taak behoeft. 3. De Commissie is bevoegd kennis te nemen van alle stukken die zij nodig acht voor haar taakuitoefening en die zich binnen de relevante overheidsdiensten bevinden. Artikel 5 1. De Commissie brengt zo spoedig mogelijk schriftelijk verslag uit aan de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie van haar bevindingen. 2. De commissie is opgeheven nadat zij haar schriftelijk verslag aan de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie heeft aangeboden. Artikel 6 Het beheer van de bescheiden betreffende de werkzaamheden van de commissie geschiedt door het secretariaat. De bescheiden worden bij de opheffing van de Commissie – voorzover zij op grond van andere bepalingen niet worden teruggezonden aan de minister die het aangaat - overgebracht naar het archief van het Ministerie van Justitie Artikel 7 Dit besluit treedt in werking de tweede dag na plaatsing in de Staatscourant en vervalt twee maanden nadat de commissie is opgeheven. Artikel 8 Dit besluit kan wordt aangehaald als: het instellingsbesluit Commissie feitenonderzoek uitzettingen naar de Democratische Republiek Congo Artikel 9 Op de Commissie is het Vacatiegeldenbesluit 1988 (Stb 1988, 205) en de daarop voor het Ministerie van Justitie geldende bepalingen en het Reisbesluit Binnenland (Stb 1993, 144) van toepassing. De Commissie wordt als ‘zwaar’in de zin van het Vacatiegeldenbesluit 1988 aangemerkt. Dit besluit met toelichting zal worden gepubliceerd in de Staatscourant.
De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
M.C.F. Verdonk. 128
Toelichting Op 23 juni 2005 vond in de Tweede Kamer der Staten Generaal een interpellatiedebat plaats naar aanleiding van een uitzending van de actualiteitenrubriek Netwerk van 21 juni 2005 over uitzetting van uitgeprocedeerde asielzoekers naar de Democratische Republiek Congo (DRC). In de betreffende uitzending kwam aan de orde dat aan de Congolese Direction Générale de Migration (DGM) vertrouwelijke gegevens zouden zijn verstrekt van een aantal uitgeprocedeerde asielzoekers uit de DRC. Daarbij zou het onder meer gaan om documenten betreffende de Nederlandse asielprocedure van betrokkenen. Ik heb gemeend dat de bevindingen van Netwerk zodanig zijn dat de vragen die zij oproepen nader moeten worden onderzocht. Ik heb daartoe de onafhankelijke Commissie ‘Commissie feitenonderzoek uitzettingen naar de Democratische Republiek Congo’ ingesteld. Naast de voorzitter mr. dr. A.J.E. Havermans nemen in deze Commissie zitting de heren mr H.T. Wagenaar en J.J.T. Stoutjesdijk. Voor wat betreft de bevoegdheden van de Commissie zij vermeld dat de Commissie wordt ingesteld mede namens de bewindslieden van Justitie, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Defensie en Buitenlandse Zaken. Dat brengt met zich dat zij ten aanzien van de onder deze ministers ressorterende ambtenaren kan beschikken over een aantal in artikel 4 genoemde bevoegdheden. Deze houden in dat de Commissie bevoegd is zich rechtstreeks te wenden tot instanties en personen binnen Nederland of ressorterend onder betrokken ministers, die aan het uitvoeren van het onderzoek een bijdrage kunnen leveren, dat deze instanties en personen gehouden zijn de commissie terstond alle medewerking te verlenen, die zij redelijkerwijs voor haar taak behoeft en dat de Commissie bevoegd is al dan niet vertrouwelijk, met inachtneming van de Wet Bescherming Persoonsgegevens, kennis te nemen van alle stukken die zij nodig acht voor haar taakuitoefening. Eventueel onderzoek in het buitenland zal door tussenkomst van de ambassade ter plaatse geschieden. De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
M.C.F. Verdonk.
129
Besluit van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie houdende tot wijziging van het instellingsbesluit van de Commissie feitenonderzoek uitzettingen naar de Democratische Republiek Congo De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, handelend in overeenstemming met de Ministers van defensie, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties en Buitenlandse Zaken, Besluit: Artikel I Het Instellingsbesluit Commissie feitenonderzoek uitzettingen naar de Democratische Republiek Congo152 wordt als volgt gewijzigd: Artikel 2 komt te luiden: Artikel 2 1. De commissie stelt een onafhankelijk feitenonderzoek in naar het handelen van de Nederlandse overheid in het kader van de uitzettingen naar de Democratische Republiek Congo in de periode 1999 tot heden, zoals aan de orde gesteld in de uitzendingen van Netwerk op 21 juni en 18 oktober 2005. 2. De commissie beziet ten aanzien van deze uitzettingen: - de feitelijke gang van zaken; - de mogelijke verstrekking van vertrouwelijke gegevens aan de Congolese autoriteiten; - de verlening van technische ondersteuning door de Nederlandse overheid aan de Congolese autoriteiten in verband met terugkeer. Artikel II Dit besluit treedt in werking met ingang van de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst. Dit besluit zal met de toelichting zal in de Staatscourant worden geplaatst. Den Haag, De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
M.C.F. Verdonk 152
Stc 2005 nr 136
130
Toelichting De Commissie feitenonderzoek uitzettingen naar de Democratische Republiek Congo is door mij op 8 juli 2005 ingesteld om berichten van de actualiteiten rubriek Netwerk van 21 juni 2005 te verifiëren. Deze berichten behelsden dat in een aantal specifieke casus in de jaren 2002-2004 vertrouwelijke asielgegevens door toedoen van Nederlandse overheidsdiensten bij de autoriteiten in de Democratische Republiek Congo terecht zijn gekomen. In een uitzending van de actualiteitenrubriek Netwerk op 18 oktober 2005 is opnieuw bericht over een aantal uitzettingen naar de Democratische Republiek Congo en de mogelijke verstrekking in dat kader van bepaalde asielgegevens aan de autoriteiten van de Democratische Republiek Congo In het bijzonder zouden vingerafdrukbladen met vermelding van de asielachtergrond van betrokkene aan de autoriteiten van de DRC zijn overlegd. Ik heb daarom de Commissie feitenonderzoek uitzettingen naar de Democratische Republiek Congo verzocht ook de vragen die deze laatste uitzending oproept inzake het verstrekken van gegevens aan de Congolese autoriteiten gedurende de periode 1999 tot heden, te betrekken bij haar al lopende onderzoek. Met dit besluit wordt het instellingbesluit van de Commissie daartoe aangepast. De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
M.C.F. Verdonk.
131
Bijlage IV Door Netwerk overgelegde documenten153 Door de redactie van Netwerk zijn op 31 augustus 2005 alle documenten overlegd waarover zij beschikte ten tijde van de uitzending van 21 juni 2005 en waarvan door Netwerk is gesteld dat zij bij de Congolese autoriteiten in de DRC zijn aangetroffen. Van deze in totaal 33 documenten maken de documenten die op 21 juni zijn getoond in de uitzending van Netwerk onderdeel uit. Op een tweetal documenten na betreft het een groot aantal verschillende documenten die door Nederlandse overheidsinstellingen zijn opgesteld. In deze bijlage worden al deze documenten per soort behandeld. Daarbij worden de volgende zaken aan de orde gesteld: 1. de functie ervan in de (verwijderings)procedure en de gang van het document in de procedure 2. van welke dossier(s) het document onderdeel uitmaakt 3. het beheer van het document en het dossier waar het onderdeel van uitmaakt 4. de verspreiding van het document en de toegankelijkheid ervan Declaration concernant la nationalité Functie De ‘déclaration concernant la nationalité’ (nationaliteitsverklaring) is een standaardformulier waarin de te verwijderen vreemdeling verklaart de Congolese nationaliteit te bezitten. Het formulier bevat drie onderdelen: in het eerste deel de eigenlijke nationaliteitsverklaring (met gegevens over de naam, geboortedatum en- plaats en burgerlijke staat) in het tweede deel gegevens die de persoon van betrokkene betreffen (namen van vader en moeder, verblijfplaats in de DRC en in Nederland, beroep, lengte, kleur ogen en haar, uiterlijke kenmerken) en in het derde deel gegevens met betrekking tot de terugkeer (het adres van bestemming in de DRC en naam en adres van eventueel contactpersoon in de DRC). Het formulier vermeldt geen gegevens waaruit is af te leiden dat de betrokken asielzoeker is (geweest). Het formulier wordt volgens de Landen Vw ter beschikking gesteld aan de Vp en de KMar. Het wordt ingevuld door de Vp of de KMar ten behoeve van de LP- aanvraag. De Landen Vw geeft als instructie dat voor zover betrokkene hieraan medewerking wil verlenen het formulier door hem of haar getekend moet worden en dat gegevens met betrekking tot de terugkeer ingevuld moeten worden. In de praktijk blijken de verklaringen soms volledig en soms onvolledig ingevuld te worden. De functie van de nationaliteitsverklaring is om de autoriteiten in het land van herkomst de gegevens te leveren op grond waarvan onderzoek kan worden gedaan naar de identiteit en nationaliteit van betrokkene. Dossier De nationaliteitsverklaring wordt in tweevoud gevoegd in het LP- dossier van betrokken vreemdeling. Voorts wordt een kopie gevoegd in het IND-dossier (dat is het volledige overkoepelende dossier van de vreemdeling bij de IND). Van de twee kopieën in het LPdossier is er één bestemd voor de autoriteiten van het land van herkomst. 153
Bijgaand overzicht is gebaseerd op de op 31 augustus door Netwerk overlegde documenten. Overige documenten, zoals de documenten die nadien zijn verstrekt (o.a. de vingerafdrukbladen) komen, voorzover van belang voor het onderzoek, in hoofdstuk 4 aan de orde.
132
Beheer Het LP-dossier waarvan de verklaring onderdeel uitmaakt is in beheer bij de Unit Facilitering Terugkeer, meer in het bijzonder bij de afdeling ULAD van UFT. Verspreiding en toegankelijkheid Een exemplaar van de nationaliteitsverklaring wordt verzonden aan de autoriteiten van het land van herkomst. Bij de meeste landen gebeurt dit via de diplomatieke vertegenwoordiging in Nederland. In het geval van de DRC wordt de nationaliteitsverklaring aan de Nederlandse Ambassade te Kinshasa gezonden. De ambassade biedt de verklaring vervolgens aan de DGM in Kinshasa aan. Voorts bevinden zoals gezegd zich kopieën van de aanvraag in het LP- dossier en het IND- dossier. Ook de invuller van het formulier namelijk de Vp of de KMar beschikken vermoedelijk over een kopie. De vreemdeling zelf beschikt niet over een kopie. EU-staat Functie De EU-staat is een reisdocument voor eenmalig gebruik dat wordt afgegeven door het MvJ ten behoeve van de terugkeer van een vreemdeling waarvan de nationaliteit is vastgesteld, maar waarvoor om wat voor reden dan ook geen LP door het land van herkomst wordt afgeven. De afgifte kan aan de orde zijn bij de weigerachtigheid van het land van herkomst een LP af te geven of, zoals in het geval van de DRC, op basis van afspraken met het land van herkomst over de terugkeer. De EU-staat vindt zijn basis in de aanbeveling betreffende de vaststelling van een standaard reisdocument voor de verwijdering van onderdanen van derde landen, die op 30 november 1994 door de Raad van Ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken van de Europese Unie is aangenomen. Naar aanleiding van deze aanbeveling heeft in Nederland het MvJ de bevoegdheid gekregen om deze documenten af te geven. Dit gebeurt in de praktijk door de UFT van de IND te Rijswijk of door de UT van de IND op Schiphol. In de praktijk van de individuele terugkeer naar de DRC, kon de EU- staat afgegeven worden nadat in een vooronderzoek de nationaliteit van de DRC is vastgesteld en vijf werkdagen nadat de in het MoU van juni 2002 overeengekomen documenten en gegevens waren geleverd aan de Congolese autoriteiten. In de praktijk werd de EU-staat meestal enkele dagen voor de geplande vlucht afgegeven door de UT van de IND op Schiphol. Op de EU- staat zijn geen gegevens vermeld waaruit is af te leiden dat de houder asielzoeker is (geweest). Dossier De EU- staat is gevoegd in de reisenvelop die door de KMar wordt samengesteld voor de verwijdering. Een kopie van de EU- staat gaat naar de eventueel betrokken vreemdelingendienst en in het IND- dossier van betrokkene. Beheer De originele EU-staat is achtereenvolgens in beheer bij de IND (te weten de UT Schiphol of de UFT in Rijswijk) en bij het BUV van de KMar tot het moment dat de verwijdering plaatsvindt.
133
Verspreiding en toegankelijkheid Van de EU- staat wordt een kopie bewaard bij de IND, het origineel gaat via de reisenvelop van de KMar naar de autoriteiten in het land van herkomst. Ook de KMar maakt in de praktijk vaak een kopie van de LP om de vreemdeling, indien hij daarom vraagt, het document te kunnen laten zien zonder dat de kans bestaat dat het origineel door de vreemdeling wordt beschadigd. Deze kopie wordt vernietigd na de verwijdering. De vreemdeling zelf beschikt niet over een kopie De Airline Notification Functie Op grond van EU- verordeningen 2320/2002 en 622/2003 zijn de bevoegde autoriteiten in het kader van de veiligheid aan boord van vliegtuigen sinds 2003 verplicht om de gezagvoerder van een vliegtuig in kennis te stellen van het laten meereizen van een of meer personen die mogelijk de orde aan boord kunnen verstoren. Dit kunnen onder meer passagiers zijn die in het kader van de Vw2000 niet zijn toegelaten of worden uitgezet. Vanaf medio 2004 hanteert de KMar een standaard Airline Notification formulier. Dit formulier is gemaakt op verzoek van de KLM en is in overleg met de KLM door de KMar ontwikkeld. Het Airline Notification formulier is uitsluitend bestemd voor de gezagvoerder van een vlucht en vermeldt de reden waarom de vreemdeling naar het land van herkomst wordt teruggezonden. In de huidige versie van het formulier worden, in de Engelse taal, vermeld: - de personalia van de te verwijderen vreemdeling; - de reden van verwijdering; - de luchtvaartmaatschappij, het vluchtnummer en de bestemming. Er zijn drie mogelijke redenen van verwijdering die op het formulier kunnen worden aangekruist. Het formulier is voorzien van de volgende Engelse teksten: - “This person was refused to enter The Netherlands”; - “Illegal stay in The Netherlands”; - “This person committed a crime in The Netherlands and therefore held as a danger for the public safety”. In het meest recente formulier is de derde reden vervangen door de volgende twee andere: - “This person did not act according to Dutch law”; - “This person has a legal or former procedure in another EU country and is handed over to this country”. De reden voor deze wijziging is geweest, aldus de KMar, dat de categorie waarin sprake was van het hebben gepleegd van strafbare feiten, voor de KLM-gezagvoerder in de praktijk een oneigenlijk argument vormde om de vreemdeling niet te vervoeren. Met de KLM is afgesproken dat de gezagvoerder het document onder zich houdt. Met betrekking tot andere luchtvaartmaatschappijen is deze afspraak niet expliciet gemaakt. Recent is aan de Airline Notification de instructie “For use of captain only. Not to be given in hands of foreign authorities” toegevoegd.
134
Dossier De Airline Notification wordt ingevuld door de medewerkers van het BUV van de KMar op Schiphol bij de gelegenheid van het maken van de reisenvelop. In 2004 werd de Airline Notification op de reisenvelop geniet door de medewerkers van BUV. Een kopie wordt niet bewaard. Beheer De reisenvelop is in beheer bij het BUV en vervolgens bij de escortecommandant, in het geval van een begeleide verwijdering, of bij de gezagvoerder van de vlucht via welke betrokkene wordt verwijderd in het geval van een onbegeleide verwijdering. De Airline Notification behoort in alle gevallen in handen te zijn van de gezagvoerder. In het geval getransiteerd wordt kan de gezagvoerder de Airline Notification in handen geven van de stationmanager van de maatschappij waarmee verder gevlogen wordt. In de praktijk echter, blijken de gezagvoerders het document bij een onbegeleide verwijdering waarschijnlijk samen met de reisdocumenten aan de vreemdeling te geven, zo is verklaard door de KMar. Bij begeleide verwijdering was anno 2004 het waarschijnlijk niet alle escortecommandanten duidelijk dat het document in handen van de gezagvoerder hoorde, zo blijkt uit verklaringen van medewerkers van de KMar . Verspreiding en toegankelijkheid Van het document gaat het origineel mee met de escortecommandant of de gezagvoerder. In het kader van dit onderzoek zijn geen originelen van de Airline Notification aangetroffen bij de KMar of de KLM. Opno (incidentenbriefje) Functie De KMar hanteerde bij haar werkzaamheden in de periode van onderzoek het computersysteem PAS (Project Automatisering Schiphol). In beginsel worden alle relevante vreemdelingrechtelijke handelingen van de KMar op Schiphol in dit systeem ingevoerd. Strafrechtelijke handelingen rondom vervalsingen worden door de afdeling Falsificaten van de KMar op Schiphol vastgelegd in het zogenoemde BPS-systeem. Deze handelingen kunnen variëren van een toegangsweigering, via ontdekking en inbeslagname van een vals document, tot incidenten bij een poging tot uitzetting. Een Opno kan ook asielgerelateerde informatie bevatten. Het systeem voert de ambtenaar bij het invoeren van mutaties automatisch langs allerlei “verplichte” velden die invulling behoeven. Na voltooiing van de mutatie wordt automatisch een uitdraai gemaakt van de mutatie. Dit is de Operationele Notitie (ofwel Opno, ook incidentenbriefje of werkbriefje genoemd). Het is ook mogelijk zonder een mutatie in te voeren een print te maken van relevante informatie uit het PAS. Dit gebeurt bijvoorbeeld door het BUV bij de voorbereiding van een verwijdering met als doel de escortecommandant te informeren over de uit te zetten persoon. In het onderhavige onderzoek zijn twee soorten Opno’s van belang; te weten een Opno inzake een aangetroffen en in beslag genomen vals document en Opno’s waarin melding wordt gemaakt van een mislukte uitzetting ten gevolge van door de vreemdeling gepleegd verzet en de daaropvolgende stappen van de KMar. De eerste Opno vormt de basis voor het hoofd doorlaatpost om een vreemdeling vervolgens de toegang tot Nederland te weigeren.
135
De laatste Opno’s dienen ter informatie van de escortecommandant bij een volgende verwijdering. Dossier Opno’s inzake toegangsweigering en falsificaten maken onderdeel uit van het toegangsweigeringsdossier van betrokken vreemdeling en van het strafrechtelijke dossier van de vreemdeling, beiden van de KMar. Het toegangsweigeringsdossier bevat eveneens kopieën van andere documenten die in het kader van de toegangsweigering worden aangemaakt, zoals de beschikking inzake de oplegging van de artikel 6 Vw2000 maatregel (vrijheidsbeperking/ontneming). De IND krijgt geen fysiek afschrift van deze Opno’s tenzij er bezwaar en/of beroep wordt ingesteld tegen de toegangsweigering. Opno’s inzake incidenten bij uitzettingen worden door het BUV uitgedraaid ten behoeve van de escortecommandant, dit zoals gezegd om hem over betrokken vreemdeling te informeren. Dat zelfde is mogelijk ten behoeve van de inrichting waar betrokkene geplaatst is na een mislukte uitzetting. Deze Opno komt dan in het dossier van betrokkene bij de betreffende inrichting terecht. Ook wordt de IND-Schiphol in de regel met behulp van een Opno geïnformeerd over de mislukking van een bepaalde uitzetting. Deze Opno komt dan in het IND- dossier van betrokkene terecht. Beheer Opno’s en dossiers waarvan zij onderdeel uitmaken zijn in beheer bij zowel de KMar als de IND Schiphol. Verspreiding en toegankelijkheid Veel Opno’s kennen de vermelding “openbaar”. Deze vermelding bevestigt dat betreffende notities in een rechterlijke procedure kunnen worden opgevraagd. Zij zijn echter niet openbaar in de zin van de Wet Openbaarheid Bestuur. Opno’s bevatten gevoelige persoonsgevens en mogen dientengevolge niet verder worden verspreid dan het doel dat zij op grond van de Vw2000 dienen, noodzakelijk maakt. Allen de KMar en de IND beschikken in hun dossiers van betrokken vreemdeling over Opno’s. Een gemachtigde heeft inzage in het betreffende IND- dossier, inclusief de daarin eventueel aanwezige Opno’s. Uitspraak voorzieningenrechter Functie In dit onderzoek is een uitspraak aangetroffen van de voorzieningenrechter die als zodanig geen functie heeft in het proces van verwijdering. Het betrof het in voorlopige voorziening afwijzen van een aantal verzoeken in de toelatingsprocedure van een vreemdeling. Dossier De uitspraak wordt in afschrift verstrekt aan gemachtigde van betrokkene en aan de IND. Bij de IND wordt de uitspraak in het algemene dossier van betrokkene bewaard. I.c. was de uitspraak ook opgenomen in de selectie uit het dossier van betrokkene dat door de IND is aangeleverd als dossier ten behoeve rechtbank en gemachtigde in een latere bewaringszaak.
136
Beheer Beheer van de dossiers ligt bij de rechtbank, de IND en bij de gemachtigde. Verspreiding en toegankelijkheid Naast de gemachtigde en de IND wordt door de gemachtigde in de regel een afschrift van een uitspraak gezonden aan de betrokken cliënt. Intakeformulier asielzoeker Functie Het intake- formulier asielzoeker wordt opgemaakt door de ambtenaar belast met de grensbewaking of door bureau asielzaken, beiden van de KMar. De eerste doet dit in het geval van een toegangsweigering. Het intakeformulier wordt automatisch opgemaakt wanneer in het PAS-systeem bij de invoering van de toegangsweigering. bij het veld asiel de optie: “ja” wordt ingevuld. De intake is de eerste schriftelijke weerslag van een asielverzoek door een vreemdeling. Dossier De intake gaat als uitdraai in het dossier van de betreffende vreemdeling, dat bij de KMar (bureau Asiel) wordt samengesteld. Dit fysieke dossier wordt via bureau asiel van de KMar uiteindelijk met betrokken vreemdeling naar het AC van de IND overgebracht. De KMar bewaart een kopie voor het eigen archief. Beheer Zolang betrokkene fysiek onder de hoede is van de KMar is het dossier en het document in beheer bij het bureau asiel van de KMar. Gelijktijdig met de overdracht van betrokkene gaat ook het dossier fysiek mee naar het AC van de IND op Schiphol Oost. Verspreiding en toegankelijkheid De KMar beschikt over het document evenals het AC Schiphol. Het dossier is via het AC toegankelijk voor gemachtigden en de Vereniging Vluchtelingenwerk. De laatste verleent in de eerste fase van de asielprocedure bijstand aan betrokken asielzoekers. PV overgave van vreemdeling Functie Het proces-verbaal van overgave wordt opgemaakt door de ambtenaar belast met de grensbewaking, wanneer een vreemdeling een asielverzoek doet. Het formulier dient tot overdracht van de betrokkene van de doorlaatpost naar het bureau Asiel van de KMar. Dossier Het formulier wordt samen met de vreemdeling van de doorlaatpost meegenomen naar het bureau Asiel, alwaar het wordt opgenomen in het aangemaakte dossier van de betrokken vreemdeling.
137
Beheer Zolang betrokkene fysiek onder de hoede is van de Kmar, zijn het dossier en het document in beheer bij het bureau asiel van de KMar. Gelijktijdig met de overdracht van betrokkene gaat ook het dossier fysiek mee naar het AC van de IND op Schiphol Oost. Verspreiding en toegankelijkheid De KMar beschikt over het document evenals het AC Schiphol. Het dossier is via het AC toegankelijk voor gemachtigden en de Vereniging Vluchtelingenwerk. De laatste verleent in de eerste fase van de asielprocedure bijstand aan betrokken asielzoekers. Bericht aan de IND ontrent een vrijheidsbeperkende of een vrijheidsontnemende maatregel Functie Na een toegangsweigering wordt op grond van artikel 6 van de Vw2000 altijd een vrijheidsbeperkende of - ontnemende maatregel opgelegd aan de betreffende vreemdeling. Een dergelijke maatregel wordt opgelegd middels een appellabele schriftelijke beschikking. In de beroepsprocedure tegen een beschikking inzake een vrijheidsontnemende maatregel is de procesvertegenwoordiging van de IND de vertegenwoordiger van de staat. Ten behoeve van ondermeer de rechterlijke toets stelt de IND Schiphol 25 dagen na de oplegging van de maatregel een bewaringsdossier van de betrokken vreemdeling samen waarin ondermeer het bericht aan de IND omtrent een vrijheidsontnemende maatregel is opgenomen. Dit formulier wordt door de ambtenaar belast met de grensbewaking of door bureau Asiel automatisch aangemaakt wanneer een toegangsgeweigerde persoon asiel aanvraagt. Dit gebeurt geautomatiseerd. Dossier Het formulier wordt overgedragen aan het BUV van de KMar. Dit bureau draagt het formulier over aan het bureau asiel alwaar het wordt opgenomen in het aangemaakte dossier van de betrokken vreemdeling. Betrokken vreemdeling zelf wordt zoals eerder gemeld in dit geval eveneens overgedragen aan het Bureau Asiel. Beheer Zolang betrokkene fysiek onder de hoede is van de KMar, zijn het dossier en het document in beheer bij het bureau asiel van de KMar. Gelijktijdig met de overdracht van betrokkene gaat ook het dossier fysiek mee naar het AC van de IND op Schiphol Oost. Verspreiding en toegankelijkheid De KMar beschikt over het document evenals het AC Schiphol. Het dossier is via het AC toegankelijk voor gemachtigden en de Vereniging Vluchtelingenwerk. De laatste verleent in de eerste fase van de asielprocedure bijstand aan betrokken asielzoekers.
138
Bewijs van ontvangst ex art 116 Sv Functie Het bewijs van ontvangst wordt uitgereikt aan betrokken vreemdeling nadat ingevolge een strafrechtelijk optreden een inbeslagname, bijvoorbeeld van een vals document, heeft plaatsgehad. De functie van het document ligt dus in het domein van het strafrecht en niet in het domein van het vreemdelingenrecht. Dossier Het document maakt onderdeel uit van het strafrechtelijke dossier, het wordt niet opgenomen in het vreemdelingrechtelijke dossier van een vreemdeling. Beheer Het document en het dossier worden beheerd door het bureau Falsificaten van de KMar en eventueel, indien het tot een voortzetting van het strafrechtelijk onderzoek komt, door het Openbaar Ministerie. Verspreiding en toegankelijkheid Het document wordt in origineel aan de betrokken verdachte gegeven. Formulier op te halen vreemdeling Functie Het formulier “op te halen vreemdeling” wordt aangemaakt op het BUV van de KMar, ten behoeve van de detentielocatie waar een te verwijderen persoon voor zijn verwijdering verblijft. Dit gebeurt nadat de vlucht is geboekt en duidelijk is wanneer betrokken vreemdeling naar het verwijdercentrum van BUV op de G-pier van Schiphol moet worden overgebracht. Het formulier wordt aan de betreffende locatie gefaxt. Dossier Het formulier maakt onderdeel uit van het dossier van betrokken vreemdeling op het BUV van de KMar. Beheer Het dossier is in beheer bij de KMar. Verspreiding en toegankelijkheid Dit formulier wordt niet verstrekt aan de vreemdeling, het wordt door de KMar slechts aan de betrokken inrichting gezonden.
139
Bijlage VI : gehoorde personen en vragen beantwoording per brief Omdat niet alle gehoorden hebben ingestemd met de vermeling van hun naam in het rapport is het onderstaande overzicht van gehoorden geanonimiseerd Immigratie- en Naturalisatiedienst - 6 medewerkers van de Unit Facilitering Terugkeer; - 2 medewerkers van de IND Schiphol - 3 medewerkers IND Koninklijke Marechaussee - 10 Medewerkers van het district Schiphol - 1 medewerker van de Staf Kmar Grensbewaking Schiphol Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) - 5 medewerkers van de DJI Documentatiecentrum Congo - 2 medewerkers Ministerie van Buitenlandse Zaken - HMA ambassadeur te Kinshaha - 2 medewerkers van de Directie Personenverkeer en Asiel Koninklijke Luchtvaartmaatschappij (KLM) - 2 medewerkers Vereninging Vluchtingenwerk Nederland - 3 personen Overige personen - 6 personen B.L. met zijn raadsman “Pierre” met zijn raadsvrouw Bestuurslid vereniging asieladvocaten
140
Algemeen ambtsbericht Democratische Republiek Congo, 30 september 2005 Brief VVN aan de commissie d.d. 27 september 2005, kenmerk O.3.5.-422-WL, Brief VVN aan de commissie d.d. 29 augustus 2005, kenmerk O3.5.-409-GL Brief DocuCongo aan de commissie d.d. 25 augustus 2005 Brief DocuCongo aan de commissie d.d. 25 oktober 2005 Brief HIND aan de commissie d.d. 15 juli 2005 INDUIT 05-4875 Brief HIND aan de commissie d.d. 12 augustus 2005 INDUIT 05-5705 (AUB) Brief HIND aan de cmmissie d.d. 31 augustus 2005 INDUIT 05-5705 (AUB) Brief HIND aan de commissie d.d. 15 september 2005 INDUIT 05-6103 (AUB) Brief HIND aan commissie d.d. 30 september 2005 INDUIT 05-6431 (AUB) Brief HIND aan commissie d.d. 8 november 2005 INDUIT05-7530 (AUB) Brief HIND aan de commissie d.d. 23 november 2005 INDUIT05-7916 (AUB) Brief HIND aan de commissie d.d. 3 december 2005, INDUIT05-8148 (AUB) Brief Buitenlandse Zaken aan de commissie d.d. 14 juli 2005 DPV/AM- 297/05 Brief Buitenlandse Zaken aan de Commissie d.d. 11 augustus 2005 DPV/AM 332/05 Brief Buitenlandse Zaken aan de commissie d.d. 29 november 2005, DPV/AM-514/05 Brief Nationale Ombudsman aan de commissie d.d. 25 oktober 2005, kenmerk No 2005/1302 U Brief Taakorganisatie Vreemdelingen aan de commissie van 14 juli 2005, v05A01/05-08620/SvdH Brief Hoofd Eenheid Vreemdelingenpolitie Rotterdam aan de commissie d.d. 31 augustus 2005 Brief Rechtbank Rotterdam aan de commissie van 25 augustus 2005, nr. br pr in 499 Brief KMar aan de commissie d.d. 15 juli 2005 kenmerk TVW/2005/39132 Brief brigadecommandant Vreemdelingenzaken KMar aan de commissie d.d. 7 september 2005 Brief Commandant van het Verwijdercentrum van de Kmar aan de commissie d.d. 11 november 200 Brief brigadecommandant Vreemdelingenzaken KMar d.d. 15 november 2005 Brief Plv Commandant KMar aan de commissie d.d. 23 november 2005 SBO/2005/65052 Brief Jacquemard Advocaten aan de commissie d.d. 30 juni 2005, nr. M.05.039. Brief Vellenga advocaten aan de commissie d.d. 24 oktober 2005
141
Bijlage VII: Interview- en onderzoeksprotocol Commissie feitenonderzoek uitzettingen naar de Democratische Republiek Congo
Algemene uitgangspunten •Onderscheid wordt gemaakt tussen overheidsrespondenten en "derden’”. Overheidsrespondenten hebben in beginsel de plicht om te verschijnen; • Derden verschijnen op basis van vrijwilligheid. Interviewprocedure • Alle interviews worden in beginsel op band opgenomen. • Interviews worden gehouden door (leden van) de Commissie en/of de secretaris van de Commissie • Van elk interview wordt een zakelijk verslag gemaakt. • Dit conceptverslag wordt door of namens de voorzitter van de Commissie aan de respondent voorgelegd, met het verzoek het concept binnen twee weken te retourneren. • De respondent kan wijzigingsvoorstellen doen voor zover deze betrekking hebben op zijn eigen inbreng in het gesprek. • Hij tekent het conceptverslag voor gezien en zendt het terug, eventueel vergezeld van de wijzigingsvoorstellen. • Wijzigingsvoorstellen die niet door de Commissie worden overgenomen worden als zodanig bij het verslag gevoegd. • Het door of namens de voorzitter van de Commissie vastgestelde verslag wordt aan betrokkene ter beschikking gesteld. • Na het ter beschikking stellen van het verslag wordt de band vernietigd in aanwezigheid van een Commissielid. Van de vernietiging wordt een verslag opgemaakt. • De verslagen (eventueel incl. niet overgenomen wijzigingsvoorstellen) maken deel uit van het archief van de Commissie. Verwerking van informatie uit interviews • Gegevens en inzichten, afkomstig uit de interviews, kunnen worden verwerkt in het rapport van de Commissie. • De gespreksverslagen zelf zijn niet openbaar. • Het eindrapport bevat geen letterlijke citaten uit de interviews. • Informatie uit de interviews wordt geparafraseerd en geanonimiseerd weergegeven in het eindrapport. Verwerking informatie uit documenten • Informatie uit documenten, ontvangen van derden, kan (al dan niet geanonimiseerd) gebruikt worden in het rapport van de Commissie. Deze documenten worden in het archief van de Commissie opgenomen.
142
Archief van de Commissie • Het archief van de Commissie wordt na afloop van het onderzoek overgedragen aan de opdrachtgever, de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie.
Gedragscodes Gedragscode Commissie a. Alle werkzaamheden zijn strikt vertrouwelijk. Hierover worden geen mededelingen gedaan aan anderen. b. Er vinden geen contacten met de media plaats over dit onderzoek met uitzondering van de voorzitter. c. De documenten aangaande de Commissie worden door het secratariaat in een afgesloten kast bewaard.
143