Rapport
2015
46 Pag.
FINANCIELE STRUCTUUR VAN HORECAONDERNEMINGEN
©2015 Guidea - Kenniscentrum voor Toerisme en Horeca vzw Deze informatie werd met de grootste zorg samengesteld. Guidea, het Kenniscentrum voor Toerisme en Horeca vzw stelt zich echter niet aansprakelijk voor de juistheid van de aangeboden informatie. In geen geval is Guidea, het Kenniscentrum voor Toerisme en Horeca aansprakelijk voor enige directe of indirecte schade als gevolg van of in verband met de aangeboden informatie uit deze publicatie.
SYNTHESE
3
OVERZICHTSTABELLEN
5
BRONNEN EN DEFINITIES
7
Populatie 2013 België
7
Gegevens buurlanden
8
Statistische maatstaven
9
DEEL I: BALANS EN RESULTATENREKENING
11
Activazijde van de balans
12
Situatie 2013
12
Evolutie sinds 2000
13
Passivazijde van de balans
15
Situatie 2013
15
Evolutie sinds 2000
16
Resultatenrekening
18
Situatie 2013
18
Evolutie sinds 2000
19
Vergelijking met de buurlanden
21
Activazijde Balans
21
Passivazijde Balans
22
Balansevolutie doorheen de tijd
22
Resultatenrekening
25
DEEL II: FINANCIËLE RATIO’S
29
Rendabiliteit
29
Winstmarge als % van omzet
29
EBITDA
32
Return on equity
34
Samenvatting
35
Solvabiliteit
36
Eigen vermogen
36
Rentelasten
38
Liquiditeit
39
Current ratio
39
Korte termijn schulden
40
Overzicht
41
DEEL III: OPERATIONELE RATIO’S
43
Exploitatie
43
Investeringen
44
BIBLIOGRAFIE
45
LIJST MET TABELLEN EN FIGUREN
46
Synthese In deze studie schetsen we een beeld van de financieel-economische gezondheid van de horecasector in België. We vergelijken de horeca enerzijds met andere sectoren in België en anderzijds met de horecasector in de buurlanden. De analyse steunt op gegevens uit de jaarrekeningen van vennootschappen. Eenmanszaken, die een belangrijk segment zijn binnen de horeca, zijn hierin niet vertegenwoordigd. Dit is een belangrijke beperking van deze studie. Bij de internationale vergelijking is er bovendien de beperking dat het staal van ondernemingen in sommige landen beperkt is. Daarnaast kan het boekhoudkundig referentiekader verschillen. Een voorbeeld is de vergoeding van zaakvoerders die in België eerder onder de “algemene kosten” vallen terwijl dit in de buurlanden bij de personeelskosten geboekt wordt. De internationale vergelijking dient dan ook met de nodige omzichtigheid behandeld te worden. De studie is als volgt gestructureerd. In het eerste deel bestuderen we de structuur van balans en resultatenrekening. We bepalen het relatieve belang van een bepaalde rubriek en bekijken haar evolutie in de tijd. In het tweede deel presenteren we de voornaamste financiële ratio’s die afgeleid zijn uit de balans en resultatenrekening. We analyseren de winstgevendheid, solvabiliteit en liquiditeit van horecaondernemingen. In het derde deel geven we enkele operationele ratio’s mee. We bestuderen daarbij hoe efficiënt de horeca haar activa aanwendt en welke investeringsinspanningen ze doen. De belangrijkste bevindingen vatten we als volgt samen:
Horecaondernemingen hebben meer vaste activa op de balans dan andere sectoren. Dit zijn
voornamelijk
fysische
vaste
activa,
zoals
de
gebouwen
van
accommodatieverschaffers. Daarnaast spelen immateriële en financiële vaste activa ook een belangrijke rol bij de eet- en drinkgelegenheden.
Horecaondernemingen hebben evenveel liquide middelen op de balans als andere sectoren. Hun belang is toegenomen doorheen de tijd, ten nadele van de fysische vaste activa.
Om hun activa te financieren doen horecaondernemingen weinig beroep op eigen financiële middelen. Het eigen vermogen (EV) is er het laagste van alle sectoren. Dit is ook lager dan de horecasectoren van de buurlanden.
Het eigen vermogen bereikte een dieptepunt in 2009. Sindsdien is er een graduele stijging. In andere sectoren en in de buurlanden steeg het EV nagenoeg onafgebroken sinds 2000.
De schulden, voornamelijk bij andere crediteurs dan kredietinstellingen en leveranciers, zijn bijgevolg hoger dan gemiddeld. We merken een dalende trend van de schulden bij kredietinstellingen en een stijgende trend van schulden bij de ‘andere crediteurs’.
© 2015 Guidea – Financiële structuur van horecaondernemingen
3
Personeelsuitgaven vertegenwoordigen 20% van de omzet in de horeca. Dit is hoger dan het gemiddelde van de Belgische sectoren, maar zo’n 15 procentpunten lager dan de horecasectoren van de buurlanden. Verschillen in boekhoudkundige classificatie van de bezoldiging van zaakvoerders kan dit verschil deels verklaren.
De winstmarge als percentage van de omzet is nauwelijks positief in de horeca (0,3%). Dit is het zwakste resultaat van alle marktdiensten in België. Dit is ook het laagste van de buurlanden.
25% van de Belgische horecaondernemingen hebben een extreem negatieve winstmarge. Ook in Nederland is dit het geval. De winstmarge van de 25% best presterende horecaondernemingen ligt met ruim 5% in lijn met Duitsland, maar is lager dan Frankrijk en Nederland.
De rendabiliteit in de horeca verbetert indien we geen rekening houden met de kosten van afschrijvingen en financiële interesten. In tegenstelling tot de winstmarge, ligt de EBITDA (Earnings Before Interest Tax Depreciation and Amortization) marge in de Belgische horeca even hoog als in Frankrijk en Nederland. Dit is het gevolg van een snellere afschrijvingspolitiek en hogere schuldenlast in België. Ook in vergelijking met de Belgische sectoren verbetert de relatieve rendabiliteitspositie van de horeca vanuit het perspectief van de EBITDA, maar zij blijft wel lager dan gemiddeld.
De rendabiliteit van de horeca oogt ook positiever indien we de winst uitdrukken als een percentage van het eigen vermogen. Dit is vooral bij de eet- en drinkgelegenheden het geval. In vergelijking met andere sectoren scoort de Belgische horeca bijna even goed als het gemiddelde, in vergelijking met de buurlanden blijft België achterop.
Door het lage eigen vermogen zijn horecaondernemingen financieel afhankelijk van schuldeisers, wat de solvabiliteit bedreigt. De interestkosten van financiële schulden wegen hierdoor zwaarder door in het resultaat dan gemiddeld.
De liquiditeitstoestand van de ‘typische’ horecaonderneming is zeer zwak. De helft van de ondernemingen heeft niet voldoende liquide middelen om de schulden op korte termijn te voldoen. Ook in Nederland is dit het geval.
De efficiëntie waarmee Belgische horecaondernemingen hun activa inzetten om verkopen te realiseren is lager dan de buurlanden. De Belgische horeca houdt grotere voorraden aan en heeft ook meer uitstaande handelsvorderingen.
De investeringsinspanningen van de horeca liggen in lijn met het gemiddelde van de sectoren. Sinds 2007 is er een sterkere afname van deze inspanningen in de horeca dan gemiddeld.
© 2015 Guidea – Financiële structuur van horecaondernemingen
4
Overzichtstabellen Hieronder vatten we de voornaamste tabellen samen. Buurlanden staat voor het gemiddelde van Duitsland, Frankrijk en Nederland. Indien er ‘niet beschikbaar’ staat in de tabellen, betekent dit dat minimaal één land geen info geeft over deze ratio. De andere buurlanden kunnen daarover wel info geven, die beschikbaar is in de gedetailleerde tabellen in de tekst. Balans: Voornaamste componenten, % van balanstotaal, 2013, mediaanwaarden Horeca Alle sectoren Buurlanden Activa Vaste activa
57,1
37,2
55,0
Voorraden
2,6
n.b.
2,2
Handelsvorderingen
1,0
6,2
n.b.
Kasmiddelen
10,5
10,3
9,9
Eigen vermogen
17,3
37,4
25,1
Schulden bij kredietinstellingen
26,0
22,8
n.b.
Schulden bij andere crediteurs
36,5
22,1
27,7
Handelsschulden
10,9
5,9
8,3
Passiva
Bron: BACH, Guidea
Resultatenrekening: Voornaamste componenten, % van balanstotaal, 2013, mediaanwaarden Horeca Alle sectoren Buurlanden Aankopen
71,0
70,4
25,3
Personeelskosten
20,0
14,3
35,3
Andere kosten
1,7
1,5
21,1
Afschrijvingen
6,9
7,2
3,3
Interest op schulden
1,5
1,5
0,8
Belastingen op winst
0,5
1,6
n.b.
Netto winst of verlies
0,3
2,9
2,9
Bron: BACH, Guidea
© 2015 Guidea – Financiële structuur van horecaondernemingen
5
Financiële ratio’s, 2013, mediaanwaarden Horeca
Alle sectoren
Buurlanden
Eigen vermogen als % totale activa
17,3
37,4
25,1
Eigen vermogen als % LT schulden
50,1
145,1
82,8
Rentelasten (% netto resultaat)
19,0
12,1
10,2
Winstmarge (% van omzet)
0,3
2,9
2,6
EBITDA (% van omzet)
9,3
16,3
8,2
Return on equity (%)
6,4
8,2
18,2
0,9
2,0
1,2
Horeca
Alle sectoren
Buurlanden
Voorraden/omzet
2,5
9,3
1,0
Handelsvorderingen/omzet
2,7
12,3
n.b.
Handelsschulden/omzet
6,0
6,1
4,0
2,8
3,0
n.b.
Solvabiliteit
Rendabiliteit
Liquiditeit Current ratio Bron: BACH, Guidea
Operationele ratio’s, 2013, mediaanwaarden Exploitatie
Investeringen Investeringsgraad balanstotaal)
vaste
activa
(%
Bron: BACH, Guidea
© 2015 Guidea – Financiële structuur van horecaondernemingen
6
Bronnen en definities De studie beroept zich op de gegevensbank BACH (Bank for the Accounts of Companies Harmonised) die gratis online beschikbaar is (https://www.bach.banque-france.fr). BACH wordt beheerd door de Banque de France en bevat, per sector, geaggregeerde en geharmoniseerde informatie over de jaarrekeningen van niet-financiële ondernemingen uit 12 Europese landen. De Nationale Bank van België levert de statistieken voor België. De sectorspecifieke groeperingen zijn gebaseerd op de nomenclatuur NACE-BEL 2008. De horecasector wordt hierbij geïdentificeerd met de sectie ‘verschaffen van accommodatie en maaltijden’. Het detail is beschikbaar tot op het niveau van de afdeling. De horecasector wordt dus onderverdeeld tussen ‘verschaffen van accommodatie’ (55) en ‘eet-en drinkgelegenheden’ (56). Ondernemingen worden volgens hun omvang onderscheiden: kleine ondernemingen hebben een omzet kleiner dan 10 miljoen €, middelgrote ondernemingen een omzet van 10 tot 50 miljoen € en grote ondernemingen hebben een omzet van meer dan 50 miljoen €. Vennootschappen die ‘in vereffening’ zijn en waarvan de jaarrekening geen ‘normale’ activiteit meer weerspiegelt, worden niet opgenomen in de statistieken (NBB 2015).
Populatie 2013 België De Belgische cijfers bevatten alle ondernemingen die verplicht zijn om een jaarrekening neer te leggen bij de Balanscentrale. Het gaat over de meeste Belgische ondernemingen waarvan de verantwoordelijkheid van de aandeelhouders of vennoten beperkt is tot hun inbreng, evenals sommige andere ondernemingen. Dit omvat onder meer de naamloze vennootschap, de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, enz1. Dit omvat niet de zelfstandigen. De BACH database bevat voor België in 2013 21.328 horecaondernemingen. Ter vergelijking: het totaal aantal btw-plichtige ondernemingen, inclusief eenmanszaken, bedroeg in 2013 volgens de FOD Economie 56.286. De database heeft dus betrekking op een kleine 40% van alle BTW-plichtige ondernemingen in België. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de ondernemingspopulatie voor 2013. Het overgrote deel (99,7%) zijn kleine ondernemingen met een omzet kleiner dan €10 miljoen. Restaurants en drinkgelegenheden vormen hierin de hoofdmoot met 19.211 ondernemingen. 2.043 ondernemingen vallen in de categorie accommodaties.
1
Voor gedetailleerde informatie welke rechtspersonen een jaarrekening moeten neerleggen, verwijzen we
naar de website van de Balanscentrale (https://www.nbb.be/nl/balanscentrale/jaarrekeningen-neerleggen/wiemoet-neerleggen).
© 2015 Guidea – Financiële structuur van horecaondernemingen
7
Tabel 1: Aantal ondernemingen per categorie, België, 2013 Totaal Klein
Middelgroot
Groot
Horeca
21328
21254
64
10
Accommodaties
2082
2043
36
3
Eet- en drinkgelegenheden
19246
19211
28
7
Bron: BACH, Guidea
In dit rapport beperken we ons dan ook voornamelijk tot de situatie van de “kleine” ondernemingen
Gegevens buurlanden In België zijn vennootschappen verplicht om hun jaarrekening neer te leggen bij de Balanscentrale. Hierdoor zijn de gegevens van België nagenoeg volledig: bijna alle Belgische vennootschappen die daartoe verplicht zijn, zijn opgenomen in de cijfers. Bij andere landen geldt deze verplichting meestal niet en worden de gegevens verzameld vanuit andere doeleinden. Hierdoor is de dekkingsgraad van de vennootschappen geen 100%. Onderstaande tabel geeft de dekkingsgraad van de buurlanden weer. Hieruit blijkt de beperking van een internationale vergelijking. In Duitsland weerspiegelen de cijfers van 2013 slechts 2% van alle vennootschappen die instaan voor 8% van de omzet. In Frankrijk zijn 20% van de ondernemingen opgenomen die 70% van de omzet en 67% van de werkgelegenheid vertegenwoordigen. In Nederland is 67% van de vennootschappen opgenomen in de cijfers. Vooral de cijfers van Duitsland, en in mindere mate Frankrijk, moeten dus met de nodige omzichtigheid worden behandeld. Tabel 2: Dekkingsgraad BACH database voor de horecasector, 2013 België Duitsland Frankrijk
Nederland
Dekkingsgraad aantal bedrijven
99%
2%
20%
67%
Dekkingsgraad omzet
n.b.
8%
70%
n.b.
Dekkingsgraad werknemers
100%
n.b.
67%
n.b.
Aantal ondernemingen
21.328
416
10.981
6.859
Bron: Eurostat, Guidea
Een bijkomende reden om voorzichtig te zijn met de Duitse cijfers is dat de dekkingsgraad sterk fluctueert doorheen de tijd. Bij de overige landen is deze dekkingsgraad relatief stabiel waardoor de steekproef aan ondernemingen relatief constant blijft doorheen de tijd. In Duitsland is deze steekproef niet constant. In 2000 bedroeg de dekkingsgraad van het aantal ondernemingen 6% wat steeg tot 14% in 2005. Nadien viel het terug tot 4% en in 2013 tot nauwelijks 2%.
© 2015 Guidea – Financiële structuur van horecaondernemingen
8
Ondanks deze beperkingen stelt BACH dat haar gegevensbank een relatief goede weerspiegeling is van de ondernemingspopulatie in elk Europees land (BACH). De European Banking Authority stelt dat “The BACH database is the most reliable source of available data containing balance sheet and profit and loss data for European companies” European Banking Authority, 2012, in “Assessment of SME proposal for CRD IV/CRR”. De dekkingsgraad is in de buurlanden beperkter dan in België.
Statistische maatstaven Om de prestatie van een sector weer te geven, geven we de voorkeur aan medianen boven het gemiddelde. De reden is dat heel grote ondernemingen en andere extreme waarden (vaak bij kleinere ondernemingen) geen invloed hebben op de mediaan maar wel op het gemiddelde. Om de mediaan te berekenen worden alle observaties gesorteerd in een stijgende orde. De mediaan is dan de centrale waarde van deze geordende verdeling: 50% van de vennootschappen hebben een waarde lager dan de mediaan, 50% hebben een waarde boven de mediaan. Elke onderneming bepaalt hierbij de ratio in gelijke mate. Bij een gemiddelde worden de waarden van alle vennootschappen gesommeerd en gedeeld door het aantal vennootschappen. Grote ondernemingen en extreme waarden duwen dan het gemiddelde in hun richting, waardoor vooral hun situatie weerspiegeld wordt. Naast de mediaan spreken we soms over het eerste kwartiel (Q1) en het derde kwartiel (Q3). Het eerste kwartiel betekent dat 25% van de ondernemingen een waarde hebben die lager is dan dit kwartiel en 75% een waarde die hoger is. Bij het derde kwartiel hebben 75% van de ondernemingen een waarde lager dan het kwartiel en 25% een hogere waarde. Een nadeel van het gebruik van medianen en kwartielen is dat ze niet sommeren. Bij de bespreking van de structuur van de balans en resultatenrekening zullen de verschillende componenten, uitgedrukt in % van het totaal, niet sommeren tot 100. Dit komt omdat er per categorie telkens een andere ordening van de gegevens genomen wordt. De 50% bedrijven die lager scoren op de mediaan van categorie 1, zijn niet noodzakelijk dezelfde 50% bedrijven die lager scoren op de mediaan van categorie 2. Medianen
geven
een
beter
beeld
van
een
“typische”
horecaonderneming.
© 2015 Guidea – Financiële structuur van horecaondernemingen
9
© 2015 Guidea – Financiële structuur van horecaondernemingen
10
Deel I: Balans en Resultatenrekening In een eerste deel analyseren we de balans en resultatenrekening van horecaondernemingen. De balans is een overzicht van de bezittingen of “activa” van een onderneming en de wijze waarop deze bezittingen worden gefinancierd (“passiva” of schulden van de onderneming). De balans is een momentopname: het geeft de vermogenstoestand weer op een bepaald ogenblik, meestal het einde van het boekjaar, bijvoorbeeld 31 december. De bezittingen van een onderneming worden onderverdeeld in vaste of vlottende activa naargelang de activa al dan niet langer dan één jaar worden aangehouden. Vaste activa kunnen van materiële, immateriële of financiële aard zijn. Fysische vaste activa omvatten de gebouwen, machines en voertuigen. Financiële vaste activa omvatten duurzame beleggingen in
andere
ondernemingen. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij ondernemingen die eenzelfde eigenaar hebben. Immateriële vaste activa zijn zaken die niet tastbaar zijn, maar toch een zekere waarde hebben, zoals de waarde van een merk of handelsfonds. De vlottende activa zijn dan activa waarvan de levensduur meestal korter dan één jaar is. Dit omvat de voorraden, de handelsvorderingen (tegoeden op klanten) en kasmiddelen. De passivazijde van een balans geeft weer hoe deze activa gefinancierd worden: via eigen middelen (het eigen vermogen, EV) of via vreemde middelen zoals leningen bij kredietinstellingen, leningen bij andere crediteurs of handelsschulden (schulden bij leveranciers). De resultatenrekening geeft een overzicht van de inkomsten en uitgaven gedurende een bepaalde periode zoals een boekjaar. Het saldo geeft dan de winst of het verlies over het boekjaar. De opbrengsten bestaat voornamelijk uit de omzet of de verkoop die gerealiseerd werd via de normale bedrijfsuitvoering. De kosten omvatten de aankopen van grondstoffen en goederen, personeelskosten, interesten op financiële leningen en afschrijvingen. In de volgende hoofdstukken analyseren we de balans en resultatenrekening verticaal en horizontaal. We bepalen het relatieve belang van een bepaalde rubriek in de balans en resultatenrekening en gaan na hoe deze evolueert doorheen de tijd. Voor de balans stellen we het totaal van de activa en van de passiva gelijk aan 100%. Elke post berekenen we dan als een percentage van dit totaal. Voor de resultatenrekening berekenen we de opbrengsten en kosten als een percentage van de omzet die we gelijkstellen aan 100%. Om de ‘gemiddelde’ situatie van een horecaonderneming weer te geven, maken we gebruik van medianen. Dit geeft de waarde weer waaronder 50% van de ondernemingen zich bevindt en 50% erboven. Dit heeft het voordeel dat de waarde niet gedomineerd wordt door grote ondernemingen of extreme waarden. Het nadeel is dat de som van de verschillende rubrieken niet sommeert tot 100%.
© 2015 Guidea – Financiële structuur van horecaondernemingen
11
We analyseren de situatie van kleine ondernemingen met een omzet kleiner dan 10 miljoen €. We vergelijken dus ‘kleine’ horecaondernemingen met ‘kleine’ ondernemingen uit andere sectoren.
Activazijde van de balans De activazijde geeft een overzicht van de bezittingen van de onderneming. Er zijn verschillende soorten bezittingen. Fysische vaste activa omvatten de gebouwen, machines en voertuigen van een horecabedrijf. Financiële vaste activa zijn duurzame financiële deelnemingen in andere ondernemingen. Immateriële vaste activa omvatten de waarde van een merk, goodwill, kosten voor onderzoek en ontwikkeling, enz. De activazijde bevat daarnaast de voorraden, handelsvorderingen (tegoeden op klanten) en kasmiddelen.
Situatie 2013 Onderstaande tabel geeft een overzicht van het relatieve belang van de verschillende bezittingen (uitgedrukt als een percentage van het balanstotaal). We geven steeds de mediaanwaarde weer, de centrale waarde waaronder 50% van de ondernemingen zich bevinden. Tabel 3: Structuur van de activa (% van balanstotaal), mediaanwaarden, 2013 Horeca Accommodaties Eet-en
Vaste activa
57,1
80,9
Alle
drinkgelegenheden
sectoren
54,5
37,2
Fysische
45,8
76,5
42,6
28,7
Financiële
1,2
0,2
1,4
0,5
Immateriële
6,8
0,9
8,4
2,7
Voorraden
2,6
n.b.
3,1
n.b.
Handelsvorderingen
1,0
1,2
0,9
6,2
Kasmiddelen
10,5
4,0
11,4
10,3
Bron: BACH, Guidea
De helft van de horecaondernemingen hebben vaste activa van ruim 57,1% van het balanstotaal. Dit ligt ruim boven de mediaanwaarde van alle sectoren die 37,2% bedraagt. In de hotelsector loopt het aandeel vaste activa op tot 80,9%. Dit is het hoogste percentage na de vastgoedsector en de energiesector.
De vaste activa zijn voornamelijk van fysische aard (gebouwen, machines, …). Bij de eet- en drinkgelegenheden zijn de immateriële vaste activa ook belangrijk en vertegenwoordigen 8,4% van het balanstotaal. Over alle sectoren heen is dit 2,7%. Bij accommodaties zijn immateriële vaste activa minder belangrijk .
© 2015 Guidea – Financiële structuur van horecaondernemingen
12
Ook financiële vaste activa2 spelen bij de eet- en drinkgelegenheden een grotere rol dan gemiddeld. Duurzame financiële banden met andere ondernemingen komen vaker voor bij eet- en drinkgelegenheden dan bij accommodatieverschaffers.
Kasmiddelen (cash en bankrekeningen) zijn de tweede belangrijkste activapost. Met een aandeel van 10,5% hebben horecaondernemingen evenveel cash als de mediaan van alle sectoren.
Uitstaande handelsvorderingen zijn in horecaondernemingen relatief klein. Deze vertegenwoordigen 1,0% van de totale activa bij de horeca, in vergelijking met 6,2% over alle sectoren heen. Dat de tegoeden op klanten relatief onbelangrijk zijn heeft te maken met de onmiddellijke consumptie en betaling van horecaproducten en diensten. Meer dan in andere sectoren, bestaan de bezittingen van een typische horecaonderneming uit vaste activa.
Evolutie sinds 2000 Wanneer we de evolutie van de activaposten bekijken, dan bemerken we in de horeca:
een daling van het relatieve belang van vaste activa, voornamelijk de fysische activa,
een stijging van het relatieve belang van kasmiddelen, net als in andere sectoren,
een stabiel verloop van de handelsvorderingen, terwijl dit daalt over alle sectoren heen.
Sinds 2000 stijgt het belang van liquide middelen, ten nadele van de fysische vaste activa.
2
Financiële vaste activa zijn bedoeld om een welbepaalde onderneming op duurzame wijze geldmiddelen te
verstrekken. Het gaat dan meestal over deelnemingen in het kapitaal van verbonden ondernemingen en lange-termijn voorschotten. Wat de financiële activa onderscheidt van de geldbeleggingen is dat bij financiële vaste activa de onderneming meestal inspraak heeft in het bestuur van de andere onderneming (Bron: wikipedia).
© 2015 Guidea – Financiële structuur van horecaondernemingen
13
Figuur 1: Activaposten in % van balanstotaal, horeca en sectoren
Bron: BACH, Guidea
© 2015 Guidea – Financiële structuur van horecaondernemingen
14
Passivazijde van de balans De passivazijde van de balans geeft weer hoe de bezittingen van een onderneming worden gefinancierd: met eigen financieringsmiddelen of met schulden. De schulden worden onderverdeeld tussen schulden bij kredietinstellingen, handelsschulden en schulden bij andere crediteurs.
Situatie 2013 Onderstaande tabel geeft een overzicht van het relatieve belang van de verschillende passiva (uitgedrukt als een percentage van het balanstotaal). We geven steeds de mediaanwaarde weer, de centrale waarde waaronder 50% van de ondernemingen zich bevinden. Tabel 4: Structuur van de passiva (% van balanstotaal), 2013, mediaanwaarden Horeca Accommodaties Eet- en
Eigen Vermogen Provisies Schulden bij kredietinstellingen Schulden bij andere crediteurs Waarvan niet-financiële crediteurs Waarvan andere financiële crediteurs Handelsschulden
Alle
drinkgelegenheden
sectoren
17,3 5,0 26,0
22,8 3,0 32,5
16,6 6,1 25,3
37,4 4,3 22,8
36,5
29,5
37,2
22,1
25,9
23,8
26,7
20,0
10,2
7,8
10,4
7,3
10,9
4,0
12,0
5,9
Bron: BACH, Guidea
Het eigen vermogen (EV) van een horecaonderneming is kleiner dan gemiddeld. 17,3% van de balansomvang bestaat uit eigen middelen. Dit is het laagste van alle sectoren in België. De nationale mediaan ligt op 37,4%.
De provisies, of voorzieningen voor toekomstige uitgaven, liggen met 5,0% iets hoger dan de mediaan van alle sectoren. Opsplitsing naar deelsector leert ons dat dit enkel geldt voor de eet- en drinkgelegenheden.
Bijgevolg hebben horecaondernemingen proportioneel meer uitstaande schulden. Dit geldt voor alle schuldcategorieën. Vooral handelsschulden en schulden bij andere crediteurs zijn beduidend hoger in de horeca. De schulden bij kredietinstellingen vertegenwoordigen 26,0% in de horeca in vergelijking met 22,8% over alle sectoren heen.
De eet- en drinkgelegenheden hebben vooral handelsschulden en schulden bij andere crediteurs.
De
accommodaties
hebben
een
overwicht
aan
schulden
bij
kredietinstellingen.
© 2015 Guidea – Financiële structuur van horecaondernemingen
15
Horecaondernemingen
hebben
zeer
weinig
eigen
financieringsmiddelen. Het gros van de activa wordt gefinancierd met schulden. Bovenstaande cijfers zijn deels beïnvloed door het hoge aantal financieel fragiele horecaondernemingen (zie ook deel 2). Indien we ons concentreren op de 25% best presterende ondernemingen (het eerste kwartiel of de 25% ondernemingen met de laagste schulden), dan zijn de schulden bij kredietinstellingen bijna even omvangrijk als de mediaan van de andere sectoren (9,3% en 8,3% respectievelijk). De handelsschulden vallen gevoelig terug tot 3,7%, maar blijven hoger dan gemiddeld dat 1,3% bedraagt. Er blijft echter een uitgesproken verschil inzake schulden bij andere crediteurs die 17,2% van de balans vertegenwoordigen bij horecaondernemingen en gemiddeld 8,9% bij andere sectoren. Tabel 5: Schulden als % van balanstotaal, Eerste kwartiel Horeca Schulden bij kredietinstellingen 9,3 Schulden bij andere crediteurs 17,2 Handelsschulden 3,7
Alle sectoren 8,3 8,9 1,3
Bron: BACH, Guidea
De conclusie luidt dan ook dat horecaondernemingen in vergelijking met het nationale gemiddelde minder beroep doen op eigen financiële middelen en meer beroep doen op andere crediteurs voor de financiering van hun activiteiten. De opname van kredieten bij financiële instellingen ligt in lijn met het nationale gemiddelde.
Evolutie sinds 2000 Wanneer we de evolutie van de passivaposten bekijken, dan bemerken we in de horeca:
Een knik in het verloop van het EV in 2009 toen het een dieptepunt bereikte van 14,6%. Met 17,3% bevindt de horeca zich momenteel op het hoogste niveau sinds 2006. In de overige sectoren stijgt het EV nagenoeg onafgebroken sinds 2000.
Een stijging van de provisies tot 2011, net als in andere sectoren. Sinds 2011 is er een lichte daling.
Een dalende trend bij de schulden bij kredietinstellingen, vooral sinds 2009. Gemiddeld bleef dit stabiel in de andere sectoren.
Een stijgende trend van de schulden bij andere crediteurs dat sterker is dan in de rest van de economie.
Een lichte toename van de handelsschulden, terwijl dit daalde in de andere sectoren. Het EV stijgt geleidelijk sinds het dieptepunt van 2009. Tegelijkertijd dalen de bankschulden.
© 2015 Guidea – Financiële structuur van horecaondernemingen
16
Figuur 2: Passivaposten als % van balanstotaal, mediaanwaarden, horeca en sectoren
Bron: BACH, Guidea
© 2015 Guidea – Financiële structuur van horecaondernemingen
17
Resultatenrekening De resultatenrekening geeft een overzicht van de inkomsten en uitgaven gedurende een bepaald jaar. Tot de uitgaven behoren de aankopen van goederen en diensten, de personeelskosten, belastingen, maar ook de kosten van financiële interesten en afschrijvingen op vaste activa.
Situatie 2013 Onderstaande tabel geeft een overzicht van het relatieve belang van de verschillende uitgavenposten (uitgedrukt als een percentage van de omzet). We geven steeds de mediaanwaarde weer, de centrale waarde waaronder 50% van de ondernemingen zich bevinden. Tabel 6: Componenten van de resultatenrekening (in % van de netto omzet), mediaanwaarden, 2013 Horeca Accommodaties Eet-en Alle drinkgelegenheden sectoren Aankopen 71,0 n.b. n.b. 70,4 Personeelskosten 20,0 16,7 20,3 14,3 Andere kosten 1,7 2,9 1,6 1,5 Afschrijvingen 6,9 11,6 6,5 7,2 Interest op schulden 1,5 2,7 1,4 1,5 Belastingen op winst 0,5 0,2 0,6 1,6 Netto winst of verlies 0,3 0,3 0,3 2,9 Bron: BACH, Guidea
De omvang van de aankopen als % van de omzet verschilt in de horeca nauwelijks van het nationale gemiddelde (71,0% en 70,4% respectievelijk). Hierbij dient vermeld te worden dat dit een zeer ruime categorie is en niet enkel de inkoop van voeding en drank omhelst. Ook de aankoop van allerlei diensten zoals energie, boekhouding, sociaal secretariaat valt hieronder, net zoals – in sommige gevallen – de vergoeding van de zaakvoerder.
De personeelskosten3 vertegenwoordigen een groter deel van de omzet in de horeca dan gemiddeld. Deze bedragen 20,0% van de omzet in de horeca in vergelijking met 14,3% gemiddeld.
De afschrijvingen liggen met 6,9% in lijn met het gemiddelde van 7,2%. Deze zijn wel beduidend hoger bij de accommodaties door het hoge gewicht van fysische vaste activa op hun balans.
De interesten op schulden als % van het balanstotaal zijn in de horeca even hoog als gemiddeld (1,5%). Doordat accommodaties meer beroep doen op kredietinstellingen voor hun financiering liggen de financiële kosten bij hen hoger.
3
De rubriek personeelskosten omvat enkel de personeelskosten die ontstaan uit hoofde van een arbeidsovereenkomst. De personeelskosten die niet uit hoofde van een arbeidsovereenkomst worden toegekend (zoals vaak de bezoldiging van bestuurders, zaakvoerders en werkende vennoten), worden geboekt onder de rubriek “diensten en diverse goederen”. Indien de bestuurder of zaakvoerder evenwel werkt met een arbeidsovereenkomst, wordt zijn of haar bezoldiging wel geboekt onder personeelskosten.
© 2015 Guidea – Financiële structuur van horecaondernemingen
18
Het
netto
resultaat
is
zeer
laag
in
de
horecasector.
50%
van
alle
horecaondernemingen hebben een resultaat dat kleiner is dan 0,3% van de netto-omzet. Zowel accommodaties als eet- en drinkgelegenheden scoren even zwak. Van alle marktdiensten behaalt de horeca de laagste winstmarge4. De mediaan voor alle sectoren bedraagt 2,9%. Horeca heeft hogere personeelskosten en lagere winstmarges.
Evolutie sinds 2000 Wanneer we de evolutie van de uitgaven bekijken, dan bemerken we in de horeca:
Een lichte toename van de uitgaven voor aankopen, net als in andere sectoren.
Een lichte toename van de personeelskosten, zij het iets hoger dan gemiddeld.
Een daling van de afschrijvingen, vooral sinds 2009. In andere sectoren is er een lichte toename tot 2009.
Een sterkere daling van de financiële interesten dan gemiddeld.
Een dieptepunt in het netto resultaat tot -0,7% in 2009. Sindsdien is het hersteld tot hetzelfde niveau als in 2000. Over alle sectoren steeg de winstmarge bijna jaar na jaar met uitzondering van 2008 en 2009. In 2013 werd een voorlopig hoogtepunt bereikt van 2,9%.
Drie sectoren hadden in 2013 een lager winstpercentage dan de horeca: “sociaal werk zonder overnachting”, ‘industrie van cokes en verfijnde petroleumproducten’ en ‘industrie van ander transportmateriaal’. 4
© 2015 Guidea – Financiële structuur van horecaondernemingen
19
Figuur 3: Componenten van de resultatenrekening, in % van de netto omzet, mediaanwaarden, horeca en sectoren
Bron: BACH, Guidea
© 2015 Guidea – Financiële structuur van horecaondernemingen
20
Vergelijking met de buurlanden In het deel ‘bronnen en definities’ gaven we reeds aan dat een internationale vergelijking van de horecasector met de
nodige omzichtigheid benaderd moet worden. Het aantal
ondernemingen waarop de gegevens betrekking hebben in de buurlanden is immers beperkt. De dekkingsgraad is bijzonder laag in Duitsland sinds 2006. In Frankrijk zijn 20% van de bedrijven vertegenwoordigd, in Nederland een kleine 70%. Een tweede beperking is het mogelijk verschil in boekhoudkundige methodologie. Hoewel de boekhoudkundige data zo veel mogelijk werden geharmoniseerd, kent elk land haar eigen specifiek boekhoudkundig referentiekader. Dezelfde concepten kunnen dus verschillend ingevuld worden tussen de landen. Een voorbeeld is de bezoldiging van zaakvoerders die in België eerder onder de “algemene kosten” wordt geboekt terwijl dit in de buurlanden eerder onder de rubriek personeelskosten valt. We analyseren achtereenvolgens de activa- en passivazijde van de balans en vervolgens de resultatenrekening.
Activazijde Balans Tabel 7: Structuur van de activa (% van balansomvang), mediaanwaarden, 2013 België Duitsland Frankrijk Vaste activa 57,1 29,0 62,8 Voorraden 2,6 3,6 1,9 Handelsvorderingen 1,0 3,7 1,2 Liquide middelen 10,5 13,8 8,5 Andere Vorderingen 2,5 20,8 7,1
Nederland 73,1 1,1 n.b. 7,4 2,9
Bron: BACH, Guidea
Het lage aandeel van de vaste activa in Duitsland valt op. Terwijl dit aandeel zo’n 60% bedraagt in België en Frankrijk en zelfs ruim 70% in Nederland, blijft dit beperkt tot 29% in Duitsland. Hier tegenover staat dat het aandeel ‘andere vorderingen’ ruim 20% bedraagt in Duitsland, veel hoger dan de andere landen. Dit doet vermoeden dat er verschillen zijn inzake boekhoudkundige classificatie. Indien we Duitsland buiten beschouwing laten, dan zijn de vaste activa in de Belgische horeca iets kleiner ten opzichte van het balanstotaal dan de buurlanden. De liquide middelen en voorraden zijn daarentegen iets omvangrijker. Belgische horecaondernemingen hebben iets meer vlottende activa zoals handelsvorderingen en kasmiddelen dan de buurlanden.
© 2015 Guidea – Financiële structuur van horecaondernemingen
21
Passivazijde Balans Tabel 8: Structuur van de passiva (% van balansomvang), mediaanwaarden, 2013 België Duitsland Frankrijk Eigen Vermogen 17,3 22,6 30,4 Provisies 5,0 7,2 n.b. Schulden bij 26,0 n.b. 18,5 kredietinstellingen Schulden bij andere 36,5 29,3 24,1 crediteurs Handelsschulden 10,9 10,7 11,3
Nederland 22,3 n.b. n.b. 29,7 2,8
Bron: BACH, Guidea
Het eigen vermogen van de Belgische horeca is relatief laag. In België bedraagt dit ruim 17%, in Duitsland en Nederland ruim 22% en in Frankrijk loopt dit op tot 30% van het balanstotaal. De keerzijde is dat schulden in België omvangrijker zijn. De handelsschulden liggen nog in lijn met Duitsland en Frankrijk, maar de schulden bij andere crediteurs lopen op tot ruim 36% in België in vergelijking met een kleine 30% in Duitsland en Nederland en 24% in Frankrijk. De schulden bij kredietinstellingen bedragen 26% in België en ruim 18% in Frankrijk. Deze laatste gegevens zijn echter niet beschikbaar voor Duitsland en Nederland. Belgische horecaondernemingen financieren hun activa minder met eigen financiële middelen.
Balansevolutie doorheen de tijd De verschillende activaposten evolueren zo goed als gelijkaardig in België als in de buurlanden. Een klein verschil is merkbaar bij de handelsvorderingen die een dalende trend vertonen in Frankrijk en een licht stijgende trend in België. Bij de passiva vertoont België divergerende evoluties. Terwijl het EV in de buurlanden opmerkelijk stijgt, daalt deze licht in België. In 2000 had België nog – samen met Frankrijk – het hoogste EV van de buurlanden, in 2013 het laagste. Anderzijds nemen de schulden, met uitzondering van de bankschulden, toe in België terwijl ze over het algemeen dalen in de buurlanden. Een uitzondering is Nederland waar de schulden bij andere crediteurs toenemen vanaf 2009.
© 2015 Guidea – Financiële structuur van horecaondernemingen
22
Figuur 4: Activaposten als % van balanstotaal, mediaanwaarden, België en buurlanden
Bron: BACH, Guidea
© 2015 Guidea – Financiële structuur van horecaondernemingen
23
Figuur 5: Passivaposten als % van balanstotaal, mediaanwaarden, België en buurlanden
Bron: BACH, Guidea
© 2015 Guidea – Financiële structuur van horecaondernemingen
24
Resultatenrekening Situatie 2013 Tabel 9: Componenten van de Resultatenrekening (in % van de netto omzet), mediaanwaarden, 2013 België Duitsland Frankrijk Nederland Aankopen 71,0 26,2 23,7 26,0 Personeelskosten 20,0 34,4 35,7 35,7 Andere kosten 1,7 33,8 3,0 26,4 Afschrijvingen 6,9 1,9 4,2 3,7 Interest op schulden 1,5 0,3 0,6 1,6 Belastingen op winst 0,5 0,4 0,3 n.b. Netto winst of verlies 0,3 2,4 4,3 2,0 Bron: BACH, Guidea
Vaststellingen:
De aankoopkosten zijn vele malen groter in België dan in de buurlanden. Dit kan te wijten zijn aan verschillen in boekhoudkundige classificatie. Zo is de rubriek ‘andere kosten’ in Duitsland en Nederland heel hoog 5. Dit laatste omvat onder meer ‘operationele belastingen en andere operationele lasten’.
De personeelskosten als % van de omzet liggen in België 15 procentpunten lager dan in de buurlanden. In Duitsland, Nederland en Frankrijk schommelt dit rond de 35%, terwijl het in België beperkt is tot 20%6.
Afschrijvingen en financiële interesten liggen in België hoger dan in de buurlanden. Dit is deels te wijten aan snellere afschrijvingspercentages op vaste activa in België 7 en de hogere schuldenlast van Belgische horecaondernemingen.
Het netto resultaat is het laagst in België. In Nederland bedraagt dit 2,0% van de omzet in Duitsland 2,4% en in Frankrijk 4,3%. Afschrijvingen en financiële interesten liggen in België hoger dan in de buurlanden. De netto winst is in België lager dan de buurlanden.
5
Franse bedrijven gebruiken ook vaak de rubriek ‘externe leveringen en diensten’ (niet opgenomen in tabel 9). In 2013 bedroeg de mediaan voor de Franse horeca op deze rubriek 26,8%. In België, Duitsland en Nederland wordt deze rubriek niet of nauwelijks gebruikt. 6 In tegenstelling tot België is het een gangbare praktijk in de buurlanden om de vergoeding van de zaakvoerder mee op te nemen in de personeelskosten. Zie ook voetnoot 3. Zie ‘Depreciation in EU Member States: Empirical and methodological differences, Bernd Görzig, DIW Belrlin, April 2007’. 7
© 2015 Guidea – Financiële structuur van horecaondernemingen
25
Evolutie doorheen de tijd
Aankoopkosten liggen in België anno 2013 iets hoger dan in 2000. In de buurlanden iets lager.
Personeelskosten evolueren over het algemeen gelijkaardig tussen de buurlanden, al is de toename iets sterker in België.
Afschrijvingen en financiële interesten vertonen een gelijkaardig verloop met de buurlanden. In Nederland is de dalende evolutie iets meer uitgesproken.
Het nettoresultaat in België en Frankrijk is nagenoeg stabiel gebleven sinds 2000. Duitsland en Nederland hebben hun nettoresultaat opgekrikt.
© 2015 Guidea – Financiële structuur van horecaondernemingen
26
Figuur 6: Componenten van de resultatenrekening, in % van de netto omzet, mediaanwaarden, België en buurlanden
Bron: BACH, Guidea
© 2015 Guidea – Financiële structuur van horecaondernemingen
27
© 2015 Guidea – Financiële structuur van horecaondernemingen
28
Deel II: Financiële ratio’s Een ratio is een getal waarbij twee of meer posten uit de balans of resultatenrekening met elkaar in verband worden gebracht. Dit deel bouwt dan ook verder op het vorige deel. We bekijken de financiële toestand van de horecasector aan de hand van indicatoren van rendabiliteit, solvabiliteit en liquiditeit.
Rendabiliteitratio’s geven aan hoe winstgevend de activiteit van horecaondernemingen zijn.
Solvabiliteit bekijkt of de financiële structuur van een onderneming gezond is.
Liquiditeitsratio’s geven aan in welke mate een onderneming in staat is haar schulden op korte termijn te betalen.
Rendabiliteit Rendabiliteitsratio’s meten hoe goed een onderneming erin slaagt winsten te behalen. Het behalen
van
een
voldoende
ondernemingsdoelstelling:
een
rendabiliteit
is
onderneming
met
doorgaans een
de
belangrijkste
voortdurende
negatieve
winstgevendheid is immers niet in staat om te overleven. We bestuderen drie verschillende maatstaven van winstgevendheid: de winstmarge als % van de omzet, de EBITDA als % van de omzet en de rendabiliteit van het eigen vermogen.
Winstmarge als % van omzet De winstmarge als percentage van de omzet berekent hoeveel winst/verlies er verhoudingsgewijs over blijft van de verkopen na aftrek van alle kosten. In het vorige deel, bij de bespreking van de resultatenrekening, merkten we reeds op dat deze winstmarge in de Belgische horeca nauwelijks 0,3% van de omzet bedraagt, lager dan andere sectoren en lager dan de horeca in de buurlanden. De 0,3% is gebaseerd op de mediaan (tweede kwartiel) of de waarde waaronder 50% van de ondernemingen zich bevinden. Het is echter interessant om de spreiding van het bedrijfsresultaat te kennen: hoe zwak scoren de zwakste ondernemingen en hoe sterk scoren de sterkste ondernemingen. Onderstaande grafiek bestudeert de spreiding in kwartielen van het bedrijfsresultaat voor België en de buurlanden. Het eerste kwartiel (Q1) geeft de waarde weer waaronder 25% van de ondernemingen zich bevinden. Het tweede kwartiel (Q2) geeft de waarde waaronder 50% van de ondernemingen zich bevinden en het derde kwartiel (Q3) de waarde waaronder 75% van de ondernemingen zich bevinden en 25% erboven. De 25% zwakst presterende ondernemingen hebben een waarde Q1 of kleiner. De 25% best presterende ondernemingen hebben een waarde Q3 of hoger.
© 2015 Guidea – Financiële structuur van horecaondernemingen
29
Figuur 7: Netto bedrijfsresultaat als % van omzet, opdeling in kwartielen, België en buurlanden
Bron: BACH, Guidea
Vaststellingen:
De 25% zwakste horecaondernemingen (eerste kwartiel) hebben in België en Nederland een extreem negatief nettoresultaat. In België heeft 25% van de kleine horecaondernemingen een nettoresultaat dat lager is dan -9% van de omzet en in Nederland lager dan -7%.
De volgende 25% (verschil tussen tweede en eerste kwartiel) hebben een nettoresultaat tussen -9% en 0% in België en tussen -7% en 2% in Nederland. Quasi de helft van alle horecaondernemingen in België en Nederland hebben dus een negatief of een miniem positief resultaat.
In Frankrijk en Duitsland heeft 25% van de ondernemingen een negatief resultaat. De overige 75% hebben allemaal een positief resultaat.
De 25% best scorende ondernemingen (derde kwartiel) hebben een nettoresultaat van ruim 5% in België. Dit is vergelijkbaar met Duitsland. In Frankrijk stijgt dit tot 7% en in Nederland tot 10%.
De spreiding tussen de kwartielen is het grootst in Nederland. Nederland heeft zowel horecazaken met een heel lage als met een heel hoge winstmarge. In Duitsland en Frankrijk is de spreiding vlakker8. 25% van de horecaondernemingen behalen een extreem negatief resultaat. De 25% beste ondernemingen behalen een resultaat van ruim 5%.
8
Dit kan te maken hebben met de beperktere ondernemingssteekproef van Duitsland en Frankrijk.
© 2015 Guidea – Financiële structuur van horecaondernemingen
30
De situatie anno 2013 verschilt weinig van de situatie in 2000. Wel bereikte het bedrijfsresultaat van de 25% zwakste ondernemingen in België een dieptepunt in 2009 (linkergrafiek onderaan). Sindsdien is de winstmarge gestegen tot het hoogste niveau sinds 2001. Ook in Nederland is de winstmarge aan de beterhand. In Duitsland en Frankrijk is er daarentegen nauwelijks evolutie merkbaar. Het bedrijfsresultaat van de 25% sterkste ondernemingen vertoont een licht opwaartse trend in België en Duitsland (rechtergrafiek onderaan). In Frankrijk is er een dalende trend ingezet sinds 2007, terwijl de winstmarge in Nederland fors gestegen is sinds 2009.
Figuur 8: Netto bedrijf Netto bedrijfsresultaat als % van netto-omzet, België en buurlanden
Bron: BACH, Guidea
© 2015 Guidea – Financiële structuur van horecaondernemingen
31
EBITDA Het winstcijfer wordt deels beïnvloed door de afschrijvingspolitiek van de ondernemingen (Planbureau 2012). De EBITDA of Earnings Before Interest, Taxes, Depreciation and Amortization (winst voor aftrek van interest, belastingen en afschrijvingen op vaste activa) geeft de winst die een onderneming haalt met haar operationele activiteiten zonder rekening te houden met de financierings- en investeringskosten van deze activiteiten. De kosten voor afschrijvingen en financiële interesten worden dus buiten beschouwing gelaten. Onderstaande grafiek geeft de evolutie van de EBITDA weer voor België en de buurlanden tussen 2000 en 2013. Hierbij valt op dat België even hoog scoort als Frankrijk en Nederland met een marge van ruim 9% en hoger dan Duitsland die een EBITDA marge haalt van ruim 6%. Sinds 2000 is de marge licht gedaald met een dieptepunt in 2009. Duitsland heeft de laagste marge van de buurlanden, maar is erin geslaagd haar EBITDA marge op te krikken. Figuur 9: EBITDA als % omzet, horeca, België en buurlanden
Bron: BACH, Guidea
In tegenstelling tot de winstmarge als percentage van de omzet waar België onderaan bengelt, scoort België op de EBITDA even goed als de buurlanden. De winstmarge wordt in België bijgevolg sterk gedrukt door de kosten voor het investeren in en financieren van horeca activiteiten. Enerzijds is dit het gevolg van een snellere afschrijvingspolitiek (de termijn waarop vaste activa worden afgeschreven is korter in België)9. Anderzijds is dit het gevolg van de hogere schuldenlast van Belgische horecaondernemingen. Belgische horecaondernemingen behalen een even hoge EBITDA marge als de buurlanden.
9
Zie ‘Depreciation in EU Member States: Empirical and methodological differences, Bernd Görzig, DIW Belrlin, April 2007’.
© 2015 Guidea – Financiële structuur van horecaondernemingen
32
Ook in vergelijking met de Belgische sectoren verbetert het beeld van de rendabiliteit in de horeca via de maatstaf van de EBITDA. De rendabiliteit stijgt nu boven dat van de kleinhandel, maar blijft beduidend lager dan gemiddeld. In tegenstelling tot de horeca, slaagden de meeste sectoren erin hun EBITDA marge op te krikken sinds 2000. Figuur 10: EBITDA als % omzet, mediaanwaarden, horeca en sectoren
Bron: BACH, Guidea
© 2015 Guidea – Financiële structuur van horecaondernemingen
33
Return on equity De return on equity (RoE) of de rendabiliteit van het eigen vermogen drukt de ondernemingswinst uit als percentage van het eigen vermogen. Dit geeft dus het rendement dat een aandeelhouder/eigenaar behaalt op zijn investering. De linkergrafiek onderaan vergelijkt de evolutie van de rendabiliteit van het eigen vermogen van de horeca met andere sectoren. Hierbij valt op dat de RoE in de horeca weliswaar lager is dan de beschouwde sectoren, maar minder laag dan een vergelijking op basis van de
traditionele
winstmarge zou doen vermoeden. De horeca behaalt een RoE van 6,4%, in vergelijking met een gemiddelde over alle sectoren heen van 8,2%. De kleinhandel behaalt een RoE van 7,0% en de bouwnijverheid 7,5%. Figuur 11: Rendabiliteit eigen vermogen, België, horeca en sectoren, mediaanwaarden
Bron: BACH, Guidea
Uit de linkergrafiek merken we ook dat de horeca erin geslaagd is, en beter dan de andere sectoren, om de rendabiliteit op het eigen vermogen op te krikken sinds 2009. In dat jaar stond de RoE op 3,5% in de horeca. Bovenstaande rechtergrafiek maakt duidelijk dat dit voornamelijk op het conto te schrijven is van de eet- en drinkgelegenheden. De RoE van eeten drinkgelegenheden is tussen 2009 en 2013 gestegen van 3,9% tot 7,2%, terwijl ze bij de accommodaties beperkt steeg van 1,8% naar 2,7%. Op de rechtergrafiek plaatsen we ook ter referentie het rendement van een tienjarige staatsobligatie (OLO 10j). Dit weerspiegelt de opbrengst die een investeerder kan behalen door zijn financiële middelen te investeren in een risicoloze belegging. De rendabiliteit van eet- en drinkgelegenheden ligt in de meest jaren hoger dan de rente op een OLO van 10 jaar, maar de hotel & logies behalen zelden hetzelfde rendement als een Belgische staatslening.
© 2015 Guidea – Financiële structuur van horecaondernemingen
34
De spreiding in kwartielen toont opnieuw de extreem negatieve marge voor de 25% zwakste horecaondernemingen (linkergrafiek) , terwijl de 25% sterkste horecaondernemingen een RoE behalen dat even hoog is als in andere sectoren (rechtergrafiek). Figuur 12: Rendabiliteit eigen vermogen, België, horeca en sectoren, Eerste en derde kwartiel
Bron: BACH, Guidea
Belgische
horecaondernemingen
behalen
een
gelijkaardige
rendabiliteit op het eigen vermogen als de andere sectoren.
In vergelijking met de horecasectoren uit de buurlanden ligt de RoE in België beduidend lager. Nederland behaalt een RoE van 9,5%, Frankrijk 17,4% en Duitsland maar liefst 27,5%. e van het e
Samenvatting De rendabiliteit van de Belgische horeca is zeer zwak in vergelijking met andere sectoren en de buurlanden. In vergelijking met de buurlanden verbetert het beeld indien we geen rekening houden met de kosten voor afschrijvingen en financiële interesten. Dit is het gevolg van de snellere afschrijvingspolitiek en hogere schuldenlast van Belgische horecaondernemingen. In vergelijking met de Belgische sectoren verbetert het beeld van de rendabiliteit in de horeca indien we de winst uitdrukken als percentage van het eigen vermogen.
© 2015 Guidea – Financiële structuur van horecaondernemingen
35
Solvabiliteit Solvabiliteit is het vermogen van ondernemingen om hun financiële verplichtingen in verband met schuldaflossing en interestbetaling te kunnen voldoen. Cruciale parameters die de solvabiliteit meten is de verhouding van de eigen middelen tot de schulden.
Eigen vermogen Bij de bespreking van de passivazijde van de balans in het eerste deel noteerden we reeds dat de horeca een veel lager eigen vermogen heeft dan gemiddeld. De verhouding van het EV tot het balanstotaal bedraagt 17,3% in de horeca in vergelijking met een gemiddelde van 37,4% over alle sectoren heen. Ook in de horecasectoren van de buurlanden ligt het eigen vermogen hoger met ruim 22% in Duitsland en Nederland en ruim 30% in Frankrijk. Dit laag eigen vermogen betekent dat Belgische horecaondernemingen minder financieel onafhankelijk zijn. Ze moeten meer beroep doen op vreemde middelen (schulden) om hun activiteiten te financieren. Dit heeft twee negatieve gevolgen: de financiële lasten liggen hoger en wegen op het bedrijfsresultaat (zie bespreking rentelasten); ten tweede kunnen er, indien nodig, minder gemakkelijk nieuwe schulden worden aangegaan. In
onderstaande
tabel
berekenen
we
de
langetermijngraad
van
financiële
onafhankelijkheid. Dit geeft de verhouding van het eigen vermogen tot de schulden op meer dan één jaar. Het berekent dus de mate waarin de eigen middelen volstaan om de schulden op lange termijn te dekken. Een ratio van ten minste 50% is wenselijk (Planbureau 2012). Hoe hoger de ratio, hoe onafhankelijker de onderneming van schuldeisers is. Tabel 10: Solvabiliteitratio’s, 2013, mediaanwaarden Horeca Hotel & Logies Eigen vermogen/ totale activa 17,3 22,8 (1) Lange termijn schulden / totale 34,5 38,9 activa (2) Lange termijn financiële 50,1 58,6 onafhankelijkheid: (1) / (2) in %10
Eet- en drinkgelegenheden 16,6
Alle sectoren 37,4
33,9
25,8
48,9
145,1
Bron: BACH, Guidea
De lange termijn graad van financiële onafhankelijkheid is met 50,1% beduidend lager in de horeca dan in de rest van de economie waar ze 145,1% bedraagt. De hotels & logies behalen een ratio van 58,6%. De eet- en drinkgelegenheden zitten met 48,9% net onder het minimum van 50%. Dit is, op de energiesector na, het laagste van alle sectoren.
10
De berekening van langetermijngraad van financiële onafhankelijkheid is een imperfecte inschatting van de werkelijke situatie daar de medianen van de ratio van het eigen vermogen op de totale activa en de ratio van de lange termijn schulden op de totale activa niet noodzakelijk betrekking hebben op dezelfde ondernemingen
© 2015 Guidea – Financiële structuur van horecaondernemingen
36
De helft van de Belgische horecaondernemingen halen het gewenste minimum van financiële onafhankelijkheid niet.
In vergelijking met de buurlanden scoort België zwakker dan Duitsland en Frankrijk, maar beter dan Nederland. Onderstaande grafiek geeft aan dat België in 2000 nog het best scoorde inzake de langetermijngraad van financiële onafhankelijkheid. De buurlanden zijn erin geslaagd hun onafhankelijkheid fors op te krikken, terwijl België stagneerde ronde de minimumdrempel van 50%. Figuur 13: Eigen vermogen als % LT schulden, mediaanwaarden
Bron: BACH, Guidea
© 2015 Guidea – Financiële structuur van horecaondernemingen
37
Rentelasten De rentelasten geven aan hoe zwaar de uitgaven voor financiële interesten doorwegen in het resultaat. De rentelasten drukken we uit als het procentuele verschil tussen het bedrijfsresultaat vóór en ná aftrek van de financiële interesten. Onderstaande grafiek vergelijkt de rentelasten in de horeca met andere sectoren en met de horecasector in de buurlanden. De rentelasten zijn het hoogst in de Belgische horeca en bedragen 19,0% in 2013. Gemiddeld over alle sectoren heen is dit 12,1%. Sinds 2000 zijn de rentelasten afgenomen, zij het iets minder uitgesproken als het gemiddelde van de sectoren. Uit de linkergrafiek blijkt ook dat de rentelasten in de horeca en de kleinhandel gelijkaardig verlopen. In de buurlanden lopen de rentelasten op tot 16,7% in Nederland, 9,6% in Frankrijk en 4,3% in Duitsland. Ook bij de buurlanden vinden we de dalende trend van de rentelasten terug. Figuur 14: Rentelasten, % netto resultaat, mediaanwaarden
Bron: BACH, Guidea
© 2015 Guidea – Financiële structuur van horecaondernemingen
38
Liquiditeit Liquiditeitsratio’s meten hoe goed een onderneming haar betalingsverplichtingen op korte termijn kan nakomen. Het vergelijkt de mate waarin de onderneming kasmiddelen kan mobiliseren
om
haar
kasuitgaven
na
te
komen.
Indien
een
onderneming
haar
kortetermijnschulden niet kan voldoen, en indien er geen bijkomende financiering kan worden gevonden, is er een liquiditeitstekort en dreigt een faillissement (Breesch en Branson 2005).
Current ratio We bestuderen de ‘current ratio’ die een ruime definitie is van liquiditeit. Dit neemt de verhouding van de vlottende activa tot de vlottende passiva. De vlottende activa omvatten niet alleen de kasmiddelen, maar ook de andere bezittingen die een onderneming binnen een ‘normale' bedrijfscyclus in cash kan omzetten, zoals de voorraden en handelsvorderingen. De vlottende passiva bevatten alle schulden die binnen het jaar vervallen, zoals handelsschulden, bankschulden en belastingschulden (Breesch en Branson 2005). De ‘current ratio’ is niet voorhanden in de BACH database, maar berekenen we onrechtstreeks door de verhouding te nemen van enerzijds de ratio vlottende activa tot de totale activa en anderzijds de vlottende passiva tot de totale activa. Door telkens de mediaan van beide ratio’s te nemen bekomen we een goede maar imperfecte benadering van de ‘werkelijke’ liquiditeitsratio. Figuur 15: Liquiditeitsratio’s, 2013, mediaanwaarden Horeca Hotel & Eet- en Logies drinkgelegenheden Vlottende activa/ totale activa 46,0 20,2 48,8 (1) Vlottende passiva / totale activa 50,2 31,3 52,3 (2) Current ratio: (1) / (2) 0,92 0,65 0,93
Alle sectoren 66,5 33,9 1,96
Bron: BACH, Guidea
In de horeca bevindt de ‘current ratio’ zich onder één. Dit betekent dat de helft van de horecaondernemingen niet voldoende kasmiddelen heeft om de kortetermijnschulden te dekken. Vooral in de hotelsector is de liquiditeitsratio zeer laag, wat te wijten is aan het grote gewicht van de fysische vaste activa op de balans. Op de vastgoedsector na, heeft de horeca de laagste liquiditeitsscore. Alle andere sectoren in België hebben een ratio dat hoger is dan één. Het gemiddelde van alle sectoren bedraagt 1,96. De helft van de horecaondernemingen hebben onvoldoende liquiditeiten om de korte termijn schulden te dekken.
© 2015 Guidea – Financiële structuur van horecaondernemingen
39
Anno 2013 is de situatie beter dan anno 2000. In de horeca bedroeg de “current ratio” toen 0,85 en over alle sectoren heen 1,58. In vergelijking met de buurlanden scoort België beter dan Nederland, waar de “current ratio” uitkomt op 0,67. In Frankrijk stijgt deze ratio tot 1,28 en in Duitsland tot 1,70. In Frankrijk en Duitsland is deze ratio verbeterd doorheen de tijd, in Nederland bleef dit ongewijzigd.
Korte termijn schulden De verhouding tussen de korte termijn schulden en korte termijn vorderingen zit dus scheef in de horeca. Bij de accommodaties komt dit vooral doordat de activa vooral uit fysische vaste activa (gebouwen) bestaat en er dus weinig ‘ruimte’ is voor korte termijn activa. Bij de eet- en drinkgelegenheden ligt de oorzaak van de lage ‘current ratio’ eerder bij het hoge aantal korte termijn schulden. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de korte termijnschulden in de horeca en de rest van de economie. Terwijl de korte termijn schulden bij de accommodaties steeds lager zijn dan gemiddeld, zijn deze steeds hoger dan gemiddeld bij de eet- en drinkgelegenheden, met uitzondering voor de korte termijn schulden bij kredietinstellingen. De handelsschulden en de ‘andere niet-financiële schulden’ liggen in de eet- en drinkgelegenheden dubbel zo hoog als in de rest van de economie. Tabel 11: Korte termijn schulden, % balanstotaal, 2013, mediaanwaarden Horeca Accommodaties Eet- en drinkgelegenheden Kredietinstellingen 4,7 3,6 4,8
Alle sectoren 6,2
Handelsschulden
10,9
4,0
12,0
5,9
Andere financiële schulden
8,0
5,4
8,4
5,8
Andere niet-financiële schulden
22,1
13,6
23,1
11,9
Bron: BACH, Guidea
Positief is dat de korte termijn schulden bij kredietinstellingen in de horeca onder het nationale gemiddelde liggen. Deze indicator is immers één van de vier schuldindicatoren die de kans op faling goed weergeven (Planbureau 2012)11.
11
De overige indicatoren zijn betalingsmoeilijkheden bij de fiscus en de RSZ, kosten van schulden uit de jaarrekening (zie bespreking rentelasten) en reserves en overgedragen resultaat.
© 2015 Guidea – Financiële structuur van horecaondernemingen
40
Overzicht Onderstaande tabel geeft een samenvatting van de drie voornaamste financiële ratio’s: solvabiliteit, rendabiliteit en liquiditeit. We vergelijken de horeca met het gemiddelde van alle sectoren en van de buurlanden. Hierbij valt op dat de horeca op elke ratio zwakker scoort dan het nationale gemiddelde. In vergelijking met de buurlanden scoort de Belgische horeca op één enkele indicator beter, namelijk de EBITDA marge. Tabel 12: Overzicht financiële ratio’s, 2013, mediaanwaarden Horeca Alle sectoren
Buurlanden
Solvabiliteit Eigen vermogen als % totale activa
17,3
37,4
25,1
Eigen vermogen als % LT schulden
50,1
145,1
82,8
Rentelasten (% netto resultaat)
19,0
12,1
10,2
Winstmarge (% van omzet)
0,3
2,9
2,6
EBITDA (% van omzet)
9,3
16,3
8,2
Return on equity (%)
6,4
8,2
18,2
0,9
2,0
1,2
Rendabiliteit
Liquiditeit Current ratio Bron: BACH, Guidea
Belangrijkste conclusies:
De horeca kampt met een laag eigen vermogen waardoor de afhankelijkheid van schuldeisers ‘groot’ is. De rentelasten die op deze schulden betaald worden, drukken het resultaat.
De rendabiliteit van horecaondernemingen is ondermaats in vergelijking met andere sectoren en de buurlanden. Deze winstmarge wordt ook beïnvloed door een verschillende afschrijvingspolitiek tussen landen. Het rendement dat behaald wordt op het eigen vermogen is minder negatief vanuit een Belgisch perspectief maar ligt ver onder het gemiddelde van de buurlanden.
De liquiditeitstoestand van horecaondernemingen is onvoldoende om de schulden op korte termijn te dekken.
© 2015 Guidea – Financiële structuur van horecaondernemingen
41
© 2015 Guidea – Financiële structuur van horecaondernemingen
42
Deel III: Operationele ratio’s In dit deel bespreken we enkele ratio’s die verband houden met de bedrijfsvoering. We bekijken enkele exploitatieratio’s die de efficiëntie meten waarmee een onderneming haar activa aan het werk zet. We sluiten af met een blik op de geleverde investeringsinspanningen. Exploitatieratio’s geven aan hoe efficiënt een onderneming haar activa aanhoudt.
Exploitatie Exploitatieratio’s meten hoe efficiënt een onderneming haar activa aanwendt om verkopen te realiseren. We kijken hierbij hoe de voorraden, de handelsvorderingen en de handelsschulden zich verhouden tot de omzet. Deze maatstaven vertellen ons hoeveel fondsen een onderneming investeert in een bepaalde post in vergelijking met de opbrengsten die daarbij tot stand komen (Breesch en Branson 2005). Onderstaande tabel geeft een overzicht van de exploitatieratio’s voor 2013 voor België en de buurlanden. Hieruit blijkt dat de verhouding van de voorraden tot de omzet dubbel zo hoog is in België als in de buurlanden. Dit kan er op wijzen dat Belgische horecaondernemingen te veel artikelen in voorraad aanhouden, bijvoorbeeld om met quasi-zekerheid te kunnen voldoen aan elke vraag van de klant. Een grotere voorraad gaat gepaard met hogere financieringskosten. De vraag rijst of deze kosten opwegen tegen de voordelen die de onderneming behaalt uit extra verkopen (Breesch en Branson 2005). Bovendien bestaan de voorraden in de horeca veelal uit bederfbare levensmiddelen. Een te hoge voorraad kan hierbij leiden tot voedselverspilling. Tabel 13: Ratio’s bedrijfskapitaal, 2013, mediaanwaarden, Horeca België Duitsland
Frankrijk
Nederland
Voorraden / omzet
2,50
1,03
1,02
0,81
Handelsvorderingen / omzet
2,71
1,09
0,87
n.b.
Handelsschulden / omzet
5,99
3,25
6,56
2,3
Bron: BACH, Guidea
De handelsvorderingen in verhouding tot de omzet zijn in België ruim dubbel zo hoog als in Duitsland en Frankrijk. Dat de ratio in België hoger is, heeft deels te maken met het feit dat de Belgische horeca meer diensten levert aan bedrijven. In de studie ‘Economisch belang van de horeca, Guidea 2015’ bleek dat 20% van de horecaproductie bestemd is voor andere bedrijfstakken in België. In Duitsland bedraagt dit 7%, in Frankrijk 16% en in Nederland 33%. Los hiervan, vertelt de ratio handelsvorderingen tot de omzet hoe snel een onderneming betaling ontvangt van haar klanten. Dat deze ratio beduidend hoger is in België, kan een aanduiding zijn dat Belgische horecaondernemingen haar klanten ruimere betalingsfaciliteiten biedt. Dit kan een bewuste overweging zijn om bijvoorbeeld voor extra verkopen te zorgen, maar het leidt ook tot extra kosten: de onderneming moet immers het krediet van haar klanten voorfinancieren.
© 2015 Guidea – Financiële structuur van horecaondernemingen
43
De combinatie van de voorraden en handelsvorderingen geeft ons een idee van de lengte van de bedrijfscyclus. De bedrijfscyclus is de periode die verloopt tussen het verwerven van de voorraad en het innen van de vorderingen die ontstaan door de verkoop van die voorraad. Dat België veel meer voorraad aanhoudt en bovendien meer uitstaande handelsvorderingen bezit, betekent dat het veel langer duurt vooraleer de geïnvesteerde middelen omgezet worden in cash. De verhouding van de handelsschulden tot de omzet geeft ons een beeld hoelang het duurt vooraleer een onderneming haar leveranciers betaalt. Deze ligt in België hoger dan in Duitsland en Nederland, maar net iets lager dan in Frankrijk. Het wijst er op dat Belgische en Franse horecaondernemingen meer uitstel van betaling krijgen dan de Duitse.
Investeringen We bestuderen welke investeringsinspanningen de ondernemingen leveren. We bekijken de netto-investeringsgraad door de aanwinsten van fysische activa te verminderen met de verkopen en de desinvesteringen. We drukken deze investeringsgraad uit als % van het balanstotaal. In vergelijking met andere sectoren investeert de horeca nagenoeg evenveel in fysische vaste activa als gemiddeld (linkergrafiek onderaan). Tussen 2000 en 2007 lag de netto-investeringsgraad in de horeca zelfs iets hoger. Gemiddeld 4,5% in de horeca en gemiddeld 3,9% over alle sectoren heen. Sinds 2008 jaar van het uitbreken van de financiële en economische crisis, is dit stelselmatig afgenomen tot een voorlopig dieptepunt van 2,8% in de horeca en 3,0% over alle sectoren heen. De investeringsgraad viel dus iets sterker terug in de horeca dan in andere sectoren. Dit kan verband houden met de dalende schulden bij kredietinstellingen sinds 2007. Bij de buurlanden beschikken we enkel over gegevens voor Frankrijk. Uit onderstaande rechtergrafiek blijkt dat de investeringsgraad er gelijkaardig evolueert als in België. Sinds 2007 is de daling echter meer uitgesproken in België. Figuur 16: Investeringsgraad vaste activa, % van balanstotaal, mediaanwaarden
Bron: BACH, Guidea
© 2015 Guidea – Financiële structuur van horecaondernemingen
44
Bibliografie Breesch en Branson, Handboek Jaarrekeningenanalyse en auditing, 2005 Federaal Planbureau, Fragiliteit van de financiële structuur van niet-financiële ondernemingen in de marktsector in België in 2007 en 2010, juli 2012 Görzig, B, Depreciation in EU Member States: Empirical and methodological differences, DIW Berlin, April 2007 Guidea, Economisch Belang van de Horeca, 2015 Nationale Bank van België, Resultaten en financiële situatie van de ondernemingen in 2013, 2014 Wikipedia, Financiële vaste activa, https://nl.wikipedia.org/wiki/Financi%C3%ABle_vaste_activa, geconsulteerd op 09/06/2015.
© 2015 Guidea – Financiële structuur van horecaondernemingen
45
Lijst met tabellen en figuren Tabellen Tabel 1: Aantal ondernemingen per categorie, België, 2013
8
Tabel 2:
Dekkingsgraad BACH database voor de horecasector, 2013
8
Tabel 3:
Structuur van de activa (% van balanstotaal), mediaanwaarden, 2013
12
Tabel 4: Structuur van de passiva (% van balanstotaal), 2013, mediaanwaarden
15
Tabel 5:
Schulden als % van balanstotaal, Eerste kwartiel
16
Tabel 6:
Componenten
van
de
resultatenrekening
(in
%
van
de
netto
omzet),
mediaanwaarden, 2013
18
Tabel 7:
Structuur van de activa (% van balansomvang), mediaanwaarden, 2013
21
Tabel 8:
Structuur van de passiva (% van balansomvang), mediaanwaarden, 2013
22
Tabel 9:
Componenten
van
de
Resultatenrekening
(in
%
van
de
netto
omzet),
mediaanwaarden, 2013
25
Tabel 10: Solvabiliteitratio’s, 2013, mediaanwaarden
36
Tabel 11: Korte termijn schulden, % balanstotaal, 2013, mediaanwaarden
40
Tabel 12: Overzicht financiële ratio’s, 2013, mediaanwaarden
41
Tabel 13: Ratio’s bedrijfskapitaal, 2013, mediaanwaarden, Horeca
43
Figuren Figuur 1: Activaposten in % van balanstotaal, horeca en sectoren
14
Figuur 2: Passivaposten als % van balanstotaal, mediaanwaarden, horeca en sectoren
17
Figuur 3: Componenten van de resultatenrekening, in % van de netto omzet, mediaanwaarden, horeca en sectoren
20
Figuur 4: Activaposten als % van balanstotaal, mediaanwaarden, België en buurlanden
23
Figuur 5: Passivaposten als % van balanstotaal, mediaanwaarden, België en buurlanden
24
Figuur 6: Componenten van de resultatenrekening, in % van de netto omzet, mediaanwaarden, België en buurlanden
27
Figuur 7: Netto bedrijfsresultaat als % van omzet, opdeling in kwartielen, België en buurlanden 30 Figuur 8: Netto bedrijf Netto bedrijfsresultaat als % van netto-omzet, België en buurlanden
31
Figuur 9: EBITDA als % omzet, horeca, België en buurlanden
32
Figuur 10: EBITDA als % omzet, mediaanwaarden, horeca en sectoren
33
Figuur 11: Rendabiliteit eigen vermogen, België, horeca en sectoren, mediaanwaarden
34
Figuur 12: Rendabiliteit eigen vermogen, België, horeca en sectoren, Eerste en derde kwartiel 35 Figuur 13: Eigen vermogen als % LT schulden, mediaanwaarden
37
Figuur 14: Rentelasten, % netto resultaat, mediaanwaarden
38
Figuur 15: Liquiditeitsratio’s, 2013, mediaanwaarden
39
Figuur 16: Investeringsgraad vaste activa, % van balanstotaal, mediaanwaarden
44
© 2015 Guidea – Financiële structuur van horecaondernemingen
46