Rapport over de flora en fauna van het landgoed over het jaar 2010.
Bijgaand gelieve u weer een rapportage aan te treffen met betrekking tot de flora en fauna van het landgoed Dit rapport gaat niet uitsluitend over de verschillende vogelsoorten, hoewel die wel het grootste deel van het rapport uitmaken. Ook aandacht wordt besteed aan de verschillende plantensoorten en ander dierlijk leven. Een landschapsomschrijving lijkt mij thans niet meer noodzakelijk. Dit heeft al een aantal keren onderdeel uitgemaakt in vorige rapportages. En zal dus inmiddels wel bekend zijn. Flora. De flora bestaat uit veel dennen, eiken, lijsterbes, larix , berken en beuk. De daar onder gelegen begroeiing bestaat uit voornamelijk vogelpest, ook wel Amerikaanse vogelkers genoemd, vuilboom, vliegden, meidoorn, vlier en wat hulst. Gevolgd door jong loofhout. Er werd omstreeks 24 mei 2010 gesignaleerd dat de eiken en beuken dit jaar behoorlijk werden geplaagd door rupsen van verschillende nachtvlinders, o.a. de stippelmot. Deze bomen werden behoorlijk kaal gevreten. Dit zal vermoedelijk tot ongeveer 8 juni duren. Dan gaan deze rupsen zich verpoppen in de grond. De bomen zullen hun blad weer terugkrijgen. Of er vruchten (dus eikels, resp. beukenootjes) aankomen is een vraag. De rupsen echter vormen weer een groot deel van het eetpatroon van de mezen en andere insecteneters. Die hebben daarvan geprofiteerd en hebben thans min of meer een winkel om de hoek gehad. Er zijn verschillende plaatsen jeneverbesstruiken (Juniperus communis).aanwezig.
Juniperes (r) en vrucht (l)
De jonge aanplant van deze soort doet het heel goed. Over het algemeen doet de juniperus het op het landgoed heel goed. Het is wel zaak de omgeving van de soort vrij te houden van opslag en dergelijke. En dat werd met veel plezier en verve gedaan. Verspreidt over het gehele landgoed staan verschillende mooie volwassen eiken en rode beuk. Misschien is het een optie om de omgeving van de verschillende eiken vrij te stellen van dennen. Het landgoed zou dan een mooiere en grotere variatie te zien geven van naaldhout en loofhout.
De allerlaagste begroeiing bestaat voornamelijk uit grassen en helmkruid. Daarnaast werd op twee plaatsen wilde hyacinth aangetroffen. En op meerdere plekken Zwarte toorts. Wilde hyacinth. .
Bochtige smele
De leverorchis heb ik niet meer aangetroffen. Langs de grote vijver bij het huis heb ik de gevlekte rietorchis aangetroffen, lidsteng en gele lis. Er zijn ook enkele heideveldjes Deze bestaat hoofdzakelijk uit struikheide (Calluna vulgaris) en bochtige smele (Deschampsia flexuosa). Verder komen er veel mossen en korstmossen, waaronder Rendiermos- en bekertjesmossoorten, voor. Rendiermos.
Bekertjesmos.
Net als veel andere planten geven mossen een indicatie van de heersende milieuomstandigheden. Mossen reageren sneller op veranderingen in het milieu dan de hogere planten. Dit komt doordat mossen water en voedingsstoffen opnemen via de bladeren, direct uit de lucht. Door de verschillende eigenschappen van de verschillende soorten mossen kan de aanwezigheid van een soort inzicht geven in de processen die zich er afspelen. Mossen die op aan overstuiving blootstaande plaatsen groeien zijn bijna allemaal soorten met omhoog groeiende stengels. Onder struwelen en op andere beschutte plaatsen groeien voornamelijk kruipende mossen. Purpersteeltje.
Rankende helmbloem
De Rankende Helmbloem is meer toegenomen. Vermoedelijk tengevolge van bemesting in de omgeving. Deze soort is min of meer een indicator voor CO2.
Vogelsoorten. Dat de vogelsoorten een grote omvang hebben en uit meerdere soorten bestaan is voornamelijk te danken aan het onderhoud en het feit dat er nestkasten zijn geplaatst. In totaal 58 kasten. Deze kasten worden merendeels bezet door: koolmees, pimpelmees, bonte vliegenvanger en boomkruiper. Dat kan bijna niet anders omdat deze soorten holenbroeders zijn. Aan dwaalgasten werden o.a. gezien: tjiftjaf, gaai, winterkoning, groenling, barmsijs, heggemus, holenduif, kraai, keep. Zwarte specht, grote bonte specht, fitis, boomklever zijn geregeld geziene gasten. De goudvink (m+v) hebben ook een plekje hier gevonden. In de bosschages, wat verder weg van de paden werd een nest gevonden. Goudvink
In de uilenkast (aan de voorkant bij het huis) heeft wel een uil had gezeten. Er werd een ei aangetroffen. Doch dat ei was weggeschoven door een paartje holenduiven dat daar thans zit te broeden. Ook raven behoren inmiddels tot een bijna dagelijkse gast. Geregeld werden deze vogels gehoord en gezien. Door het nogal koude voorjaar kwam de voortplanting twee weken later op gang dan in vorige jaren. Maar dat had ook wel weer een voordeel. Op het moment dat de meeste eieren uitkwamen was er ook een behoorlijke “voorraad” voedsel in de vorm van rupsen. (Zie mijn tekst over de vraat van rupsen bij de eiken en beuken). Thans volgt een kleine beschrijving van vogelsoorten die veel voorkomen op het landgoed De koolmees is misschien wel het bekendste vogeltje van Nederland. Vrijwel iedereen die een nestkast in tuin of park heeft hangen kan wel bijna rekenen op de aanwezigheid. Mannetje en vrouwtje lijken sterk op elkaar, maar zijn toch goed te onderscheiden. Mannetjes hebben namelijk een flinke brede zwarte “stropdas” Foerageer- en broedbiotoop: Bosrijke gebieden (en tuinen vallen daar in de ogen van koolmezen zeker ook onder), struikgewas, houtwallen en -singels: overal waar bomen staan voelen koolmezen zich thuis. Koolmezen zoeken in deze gebieden naar insecten en hun larven. In de winter worden hoofdzakelijk zaden gegeten. Oorspronkelijk zijn koolmezen broedvogels van boomholten, zoals spechtennesten. De pimpelmees is eveneens een bosvogel die zich heeft aangepast aan de menselijke omgeving. Ook hij broedt graag in nestkasten en komt in de winter dicht bij huis, bungelend aan vetbollen en pindanetjes. Ze stellen niet veel eisen aan hun leefomgeving Zij verzamelen hun voedsel het liefst in de directe omgeving van het nest. Het is dan ook vooral het
voedselaanbod dat de grootte van een pimpelmezenterritorium bepaalt.
De bonte vliegenvanger was enkele decennia geleden nog een zelden in Nederland geziene vogel, tegenwoordig is deze tweekleurige verschijning op veel plekken te bewonderen. Bijna alle bonte vliegenvangers broeden in nestkasten, slechts een klein aantal bewoont natuurlijke boomholten. De bonte vliegenvanger komt vooral voor in de oostelijke helft van het land, met hoge concentraties op de Veluwe en het Drents Plateau. Vanaf een vaste zitpost maken ze korte vluchten achter vliegende insecten aan, en vangen deze in volle vlucht. Maar ook natuurlijke nestgelegenheid zoals verlaten spechtennesten, wordt graag gebruikt. Deze soort wordt vooral aangetroffen in loof- en gemengde bossen, met open plekken en een gevarieerde structuur. Zowel mannetje als vrouwtje van de grote bonte specht roffelen op takken om territorium en paarband te versterken. Grote bonte spechten hakken een nestholte uit in bomen, waarbij de voorkeur, begrijpelijk, uitgaat naar zachte houtsoorten. Berken zijn favoriet, maar andere boomsoorten worden ook gebruikt om een holte met rond gat in uit te hakken. Een specht krijgt daarbij geen hoofdpijn doordat de hersenen in een soort schokdempers zijn ingekleed. In de nestholte worden de eieren gewoon op het hout gelegd; de grote bonte specht maakt geen comfortabel nest voor de jongen. Foerageer- en broedbiotoop:Loof- en gemengde bossen met een diverse opbouw (jonge en oude bomen, dicht en open bos) is favoriet. Het landgoed voorziet daar volledig voorziet in. Veel oude (ongeveer 50 – 80 jarige) bomen. Veel onderhout en open plekken.
De zwarte specht heeft een nogal teruggetrokken levenswijze. Maar ook de luide roep, welke door het bos kan weergalmen, draagt eraan bij. Voor het hele ecosysteem van de Europese bossen is de zwarte specht een zeer belangrijke dienstverlener. De zwarte specht hakt elk jaar een nieuw nest uit in dikke loofbomen. Zo voorziet deze specht in holten waar boommarters, bosuilen en tal van andere soorten dankbaar gebruik van maken. Zwarte spechten zijn schuw. Ook proberen ze wel om ongezien te blijven door aan de achterzijde van de boom waarop ze zitten te blijven. Loopt men om de boom heen dan draait de vogel mee, op die manier uit het zicht blijvend. Het zijn dan ook vaak vluchtige waarnemingen die men van een zwarte specht krijgt. Foerageer- en broedbiotoop: Oude bossen met een flink aandeel loofbomen en dode bomen. Zwarte spechten eten vooral houtmieren en die leven onder de bast van dode bomen.
Insectensoorten. Vogels kunnen vaak niet bestaan zonder de insecten. Deze zijn een voorname voedselbron. Het is dus interessant om te weten dat dit leven ook goed is vertegenwoordigd. En dat is het ook. Dit komt ook omdat niet alle “oud hout” wordt opgeruimd maar dat ook een en ander blijft liggen om de insectenwereld (en daardoor de reeds genoemde voedselbron) veilig te stellen. Let wel! Dit rapport gaat niet in op allerlei min of meer bijzondere soorten, die ook worden aangetroffen, doch op de meest voorkomende.
Bosmieren. Een punt van zorg zijn de mierennesten. Verschillende mierenhopen (zo kenmerkend voor een bos) komen niet tot “grote hoogten”. De reden daarvan is niet bekend. Ik zal in het volgende jaar daar meer aandacht aan moeten geven. Enkele jaren geleden hebben de bosmieren te lijden gehad door het uitgraven van de nesten door onverlaten, c.q. vandalen. De miereneieren schijnen attractief te zijn voor vissers. Dit jaar heeft dit gelukkig niet plaatsgevonden. Maar of dit nog een gevolg is van het eerdergenoemde feit? Dat weet ik niet. De bovenste laag van het nest is een isolerende laag en vormt het dak. Zo kan de zonnewarmte dagenlang vastgehouden worden. Bovendien zorgt het dak er ook voor dat vocht en regen niet in het nest komen. De rode bosmier bouwt nesten die bijna een totale 3 meter hoog kunnen worden. Het grootste deel van het nest ligt ondergronds. Zo kan een nest een doorsnede van 3 m hebben, waarvan 1,5 m boven het oppervlak ligt. De nesten worden gebouwd van alles wat ze in het bos kunnen vinden, zoals takjes, bladstelen en dennennaalden. Onder het oppervlak ligt een grote “kuil”. Vanuit deze kuil lopen de gangen schuin naar beneden. In de winter trekken de mieren zich in die gangen terug en overwinteren in groepen met in elke groep 2 of 3 koninginnen. In de zomer wordt het hele nest gebruikt en onderhouden. De uitgangen worden `s nachts met takjes afgesloten en overdag door schilwachten bewaakt. Van en naar het nest zijn duidelijke aan- en afvoerpaden te zien naar de voedselgebieden en ook naar andere nesten. Ook de mieren jagen op rupsen. Dit jaar werd door mij ook tot twee keer toe een meikever gevonden. Naderhand vonden we ook nog een dood exemplaar onder een grondzeil van een caravan. In het begin van dit jaar werd in het houthok, op het moment het kloven van enkele stukken hout, een engerling aangetroffen. Larve van meikever (ook wel engerling genoemd)
Jaren lang leidt zo'n dier een verborgen leven onder de grond, en bij toeval zoals nu krijg je er eens een te zien. Maar ik heb daarbij wel zijn gangenstelsel vernield, en dat vind ik jammer. Wat doet zo’n beest nu?
Vreten tot hij dik wordt, op zijn minst drie jaar lang, maar het kunnen er ook vijf zijn. Dat hangt af van het klimaat, maar ook factoren als voedselaanbod. Wanneer ze na een paar jaar voldoende energie opgedaan hebben gaan ze zich in de zomer verpoppen, waar aan het begin van de herfst de volwassen kever uit komt. Deze blijft in de grond tot midden april of mei om dan uit te vliegen naar loofbomen, vooral eiken, waar ze van de bladeren eten. De mestkever is de meest voorkomende soort op het landgoed. Deze kever is meestal nachtactief, en een koppeltje werkt samen om een tunnel te graven met meerdere kamertjes waarin naast een voorraad mest in ieder kamertje een enkel ei wordt gelegd. Hier ontwikkelt de engerling-achtige larve zich, die het eigen gewicht aan mest eet per dag. Deze larve is wit van kleur, heeft een oranje kop en een typische C-vorm. Tegen het eind van de zomer vindt verpopping plaats maar de volwassen kever komt pas het volgende voorjaar naar boven. Doordat de mest diep in de grond wordt gebracht en een tunnel soms volgestouwd wordt is de rol van de mestkever als het gaat om het vruchtbaarder maken van de bodem niet gering. Er is berekend dat het grondverzet honderden kilos/hectare per jaar bedraagt. Vlinders. Helaas. Net als vorig jaar werden er niet veel vlinders aangetroffen. Een paar soorten, zoals de verscheidene koolwitjes en een enkele Atalanta. Een keer is een distelvlinder waargenomen. Het aantal blauwtjes is eveneens (helaas) nul.
Groot koolwitje
Klein geaderd witje
Distelvlinder
Klein koolwitje
Atalanta
Juffers en Libellen. Gezien het feit dat het dit jaar “het jaar van de Libel is” werd ook aandacht geschonken aan dit toch wel fraaie dier. Er dient onderscheid te worden gemaakt tussen juffers en libellen. Juffers zijn van de onderorde Anisoptera (echte libellen of ongelijkvleugeligen) te onderscheiden door een aantal kenmerken: 1. ze zijn over het algemeen lichter gebouwd; 2. de ogen zijn relatief klein en staan ver uit elkaar; 3. in rust vouwt een juffer de vleugels achter de rug (met uitzondering van de pantserjuffers), terwijl een echte libel ze spreidt. Bij de grote vijver heb ik de volgende juffers gevonden: Beekjuffer, lantaarntje en houtpantserjuffer.
Lantaarntje
Beekjuffer.
Houtpantserjuffer.
Libellen zijn vrij gemakkelijk te onderscheiden van de juffers. Deze zijn: 1. Twee paar vleugels, die niet opvouwbaar zijn. 2. Kleine voelsprieten, die bijna niet opvallen. 3. Een lang, slank achterlijf. 4. Grote facetogen op een bewegelijke kop. 5. Een schuin borststuk. 6. De poten zijn naar voren geplaatst. Eveneens bij de grote vijver werden een viertal soorten libellen gesignaleerd. Dat waren de bloedrode heidelibel, de oeverlibel. Bij de kleine vijver of drenkplaats in het bos werd de viervlek aangetroffen en vliegend over het landgoed heb ik de keizerlibel gezien.
Bloedrode heidelibel
Viervleklibel
Oeverlibel
Keizerlibel
Amfibieën. Behalve de hierboven gesignaleerde insectensoorten geeft dit landgoed ook goede bestaansmogelijkheden voor de bruine kikker en de kleine watersalamander en hagedis. Het vreemde echter is dat ik de hagedis nog nooit heb aangetroffen. In de drenkplaats wel heel veel kleine watersalamander. Deze voedt zich met kleine waterdiertjes als insectenlarven, zoals larven van kevers, haften en waterjuffers. Soms worden ook wel jonge kikkervisjes gegeten plantenresten en watervlooien.
Kleine water salamander.
Met betrekking tot de andere amfibische soorten hebben we de bruine kikker gevonden. De bruine kikker is een van de algemeenste soorten in Nederland. De soort is moeilijk van de heikikker te onderscheiden. Maar ook hier moeten we constateren dat deze amfibie in mindere mate voorkomt dan het vorig jaar. Die trend zien we ook elders.
Bruine kikker.
Statistiek Nestkasten 2010
Aantal
Aantal kasten
Aantal in %
58
Leeg Bonte vliegenvanger Koolmees Pimpelmees 58
100% 9
15,52%
10 23 16 58
17,24% 39,65% 27,59% 100%
Eieren Uitgekomen
Jongen uitgevlogen
Bonte vliegenvanger 66 59 90,77% 55 93,22% Koolmees 136 124 91,18% 112 90,32% Pimpelmees 143 133 93% 111 83,46% De eerste start van nestbouw was dit jaar ongeveer twee weken later dan het vorige jaar. Een oorzaak daarvoor is het erg koude voorjaar. Ongeveer 16 april kwam dit pas goed op gang. Het gevolg daarvan is weer dat ten tijde van het leggen van de eieren, uitbroeden en groot brengen van de jongen dit wel een gunstig gevolg had. Het voedselaanbod, in de vorm van kleine rupsen van de verschillende soorten nachtvlinders, zoals de stippelmot, was in grote getale aanwezig. Dus de ouders hadden de winkel om de hoek. Het grote aantal jongen dat grootgebracht kon worden is daar ook aan te danken. Dit jaar zijn helaas geen broedresultaten bekend van de Zwarte mees en van de Boomkruiper. Ook de Matkopmees werd dit jaar niet aangetroffen. Er zijn dit jaar 58 kasten opgehangen. De controle daarvan werd op 2 april 2010 gestart. In het weekend van 9/11 juli 2010 waren de meeste vogels uitgevlogen. Op 6/9 augustus 2010 werden de nestkasten schoongemaakt. Vorig jaar waren nog 13 kasten leeg. Dit jaar (gelukkig) maar 9. Het aantal eieren was iets lager n.l. 345 tegen 357 vorig jaar. Ook het aantal uitgevlogen jongen was dit jaar lager, n.l. 278 tegen 287 in het vorige jaar. Dit is wel vreemd omdat het voedselaanbod dit jaar optimaal was. Een verklaring daarvoor kan ik niet vinden. Misschien alleen dat het hele seizoen dit jaar veel later op gang kwam vanwege de slechte weersomstandigheden M.Kleij.