Jesaja in de NBV - rapport op verzoek van Deputaten bijbelvertaling GKV opgesteld door dr. Jaap Dekker, kerndocent bjbelvakken en onderzoeker Nederlands Gereformeerde Predikantenopleiding en predikant te Enschedé Vertalingen die voor verbetering vatbaar zijn: Jesaja 1 1:1 Opschrift 1,1: enkelvoud ‘visoen’ in opschrift (NBV maakt er meervoud van!) laat zien dat nalatenschap profeet als één openbaring werd gezien en weerspiegelt de schriftwording. 1:24 De drie godsnamen waarmee de oordeelsaankondiging wordt ingeluid (in de NBV helaas tot twee beperkt, vgl. NBG), onderstrepen hoe hoog de heer het opneemt. 1:31 In de context van Jesaja 1 is de zinspeling op afgoderij onverwacht, want de nadruk ligt steeds op concrete vormen van maatschappelijk onrecht. Mogelijk heeft de NBV om die reden in vers 31 voor een variante lezing gekozen, waardoor de terebinten en tuinen als (onrechtmatig) verworven schatten geduid kunnen worden, die samen met hun bezitters verloren gaan (vgl. 1 Kon. 21). Het is echter mogelijk dat deze slotverzen van Jesaja 1 alvast op latere hoofdstukken vooruitgrijpen, waar Israël ook op zijn afgoderij wordt aangesproken (zie o.a. Jes. 57:5vv). Jesaja 2 2: 10, 19 en 21 Opvallend is ook dat het motief van de schrik en majesteit van JHWH driemaal voorkomt. In vs 10 werden de mensen opgeroepen zich in de rotsen en onder de grond te verbergen. In vs 19 wordt gezegd dat de mensen dat ook daadwerkelijk zullen doen op de dag van JHWH. Het nieuwe element in vss 19 en 21 is dat expliciet gezegd wordt dat JHWH komt op de aarde te verschrikken. De NBV heeft dit niet meer als doel van de komst van JHWH vertaald, maar als bijkomende omstandigheid van zijn komst, dat is enigszins verzachtend vertaald. Jesaja 3 3:13-15 In dit gedeelte klaagt de profeet uit naam van de heer de leiders formeel aan. De aanklacht luidt kort en goed dat ze de wijngaard hebben verwoest, waarbij de wijngaard symbool staat voor het volk Israël zelf (vgl. Jes. 1:8). De NBV spreekt van een in brand steken van Gods wijngaard, wat als vertaling mogelijk, maar hier toch minder waarschijnlijk is. De profeet gebruikt een werkwoord dat ook ‘afgrazen’ betekent (vgl. Ex. 22:4). Deze
rapport Jesaja in de NBV
-1-
betekenis spreekt sterker in het verband van dit vers, omdat daarin ook het verwijt klinkt van een brutale zelfverrijking ten koste van de armen. De leiders hebben Gods wijngaard als beesten afgegraasd. 3:14 In dit vers wordt feitelijk nog niet gezegd van wie de genoemde wijngaard is. Anders dan de NBV laat de NBG-vertaling dit terecht nog even in het midden. Het lijkt er namelijk op dat de leiders van het volk de wijngaard als de hunne beschouwen. Dat dit volstrekt ten onrechte is, blijkt uit het lied van de wijngaard dat de profeet in hoofdstuk 5 begint te zingen. Jesaja 5 5:5-6 De HEER haalt de beschuttende omheining van zijn wijngaard weg. Dat betekent dat deze wijngaard voortaan aan de wilde dieren is overgeleverd die hem nu kunnen afgrazen en vertrappen. Ook hier (net als in 3:14) is het beter te vertalen met ‘afgrazen’ in plaats van ‘verbranden’. Wat de zonde van de leiders was, het kaalvreten van Gods wijngaard, is nu tot oordeel geworden. De goede verstaander begrijpt dat hier op de komst van vreemde overheersers gezinspeeld wordt, in het bijzonder op de machtige Assyriërs. Deze Assyriërs werden in de dagen van Jesaja een ware plaag en komen vanaf hoofdstuk 7 steeds duidelijker in beeld (vgl. Jes. 7:20-25; let op de beeldspraak van schapen die het land vertrappen!). Jesaja 8 8:2 In NBG is het JHWH die twee priesters als getuigen neemt. In NBV is het Jesaja zelf, maar dit is niet in overeenstemming met MT (want daar staat geen wayyiqtol-vorm maar weplus cohortatief). Jes. 8:1-18 moet als eenheid worden genomen. Ten onrechte neemt NBV 8:1-16 samen en dan vervolgens 8:17-20. Onderbouwing: In de NBV maakt vers 16 nog deel uit van de godsspraak die in vers 12 begint en aan de profeet gericht is. De profeet wordt opgeroepen om zich in zijn levenshouding van het volk te onderscheiden. Aan het slot van deze vermaning krijgt hij van JHWH dan de volgende opdracht mee: MT Jes. 8:16 NBV Jes. 8:16
עוּדה ָ …‘ צוֹר ְתּBewaar mijn getuigenis zorgvuldig, תּוֹרה ְבּ ִל ֻמּ ָדי ָ ֲחתוֹםverzegel dit onderricht in mijn leerlingen.’
rapport Jesaja in de NBV
-2-
Drie waarnemingen zijn in dit verband van belang: 1. De directe voorgangers van de NBV (NBG 1951, WV 1997) rekenen vers 16 niet tot de godsspraak aan het adres van de profeet (8,11-15), maar nemen vers 16 samen met de verzen 17 en 18, waar de profeet zelf aan het woord is, in de ikpersoon. De NBV bakent de eenheden binnen Jesaja 8 dus anders af dan we in de NBG-vertaling en in de Willibrordvertaling gewend waren (zie ook de Groot Nieuws Bijbel 1996). 2. De laatst genoemde vertalingen gingen er vanuit dat de profeet in vers 16 zelf de opdracht geeft om zijn getuigenis te bewaren en zijn onderricht te verzegelen (NBG)1 of dat de profeet een voornemen uitspreekt dat hemzelf betreft (Willibrordvertaling en Groot Nieuws Bijbel)2. In de NBV is JHWH echter zelf de opdrachtgever. Daarin komt de NBV trouwens overeen met de Statenvertaling. Deze laatste verschilt in de gepresenteerde vertaling niet van de NBG,3 maar de kanttekeningen vermelden uitdrukkelijk dat vers 16 als ‘vervolg of aanhangsel der woorden Gods’ is bedoeld.4 3. Het bovenstaande heeft vanzelf ook gevolgen voor de nadere identificatie van de in vers 16 genoemde leerlingen. In de NBV moet hierbij aan de leerlingen van JHWH worden gedacht (net als in de St.V), terwijl de andere genoemde vertalingen de leerlingen van de profeet op het oog hebben. De Hebreeuwse tekst van vers 16 lijkt inderdaad meerduidig te zijn en zou op het eerste gezicht zowel met het voorafgaande als met het vervolg kunnen worden verbonden. De
1. NBG 1951: ‘Bind de getuigenis toe, verzegel de wet onder mijn leerlingen.’ Omdat de NBGvertaling 1951 geen aanhalingstekens gebruikt om de godsspraak van de verzen 8-15 te markeren, zou vers 16 op zich als voortzetting van de genoemde godsspraak kunnen worden gelezen. Uit de opmaak van de tekst blijkt echter dat dit zo niet bedoeld is.
2. Willibrordvertaling 1995: ‘Ik wil deze getuigenis zorgvuldig bewaren en dit onderricht in mijn leerlingen verzegelen.’ Vgl. de Groot Nieuws Bijbel 1996: ‘Mijn leerlingen, mijn getuigenis berg ik weg als geld in een buidel, alleen aan jullie vertrouw ik mijn richtlijnen toe.’
3. Statenvertaling 1647: ‘Bind de getuigenis toe; verzegel de wet onder mijne leerlingen.’ 4. In de ‘vertaling’ Het Boek (1988) is deze uitleg zelfs in de tekst opgenomen, blijkbaar om alle misverstand uit te sluiten: ‘Schrijf alles op wat Ik ga doen”, zegt de Here, “en verzegel het voor de toekomst. Vertrouw het toe aan een godvrezende man die het weer kan doorgeven aan godvrezende mensen die hem opvolgen.”
rapport Jesaja in de NBV
-3-
werkwoordsvormen צוֹרen ֲחתוֹםworden in de literatuur op tweërlei wijze opgevat, namelijk als imperativi of als infitivi absoluti. Traditioneel zijn deze vormen, in navolging van de Versiones (Aq, Sym, Th, Vg, Tg) meestal als imperativi geduid. Gelet op de syntactische samenhang is het echter aan te bevelen om van twee infinitivi uit te gaan en ֲחתוֹםmet BHS als ָחתוֹםte vocaliseren. Vers 17 begint namelijk met een weqatalvorm יתי ִ וְ ִה ִכּdie zich beter laat verstaan als voortzetting van een infinitivus dan van een imperativus.5 Ook de plene-schrijfwijze van ָחתוֹםis het meest gebruikelijk bij een infinitivus. Omdat een infinitivus echter ook in de zin van een imperatief bedoeld kan zijn, hoeft dit voor de vertaling niet noodzakelijk consequenties te hebben. Voor de exegese heeft het die echter wel. Wanneer de weqatal-vorm (יתי ִ )וְ ִה ִכּwaarmee vers 17 begint syntactisch gezien de voortzetting van vers 16 is en in vers 17 de profeet zelf aan het woord is, dan wordt het moeilijk om vers 16 als een opdracht in de mond van JHWH te lezen.6 Uit de paragraafindeling blijkt overigens dat ook de Masoreten vers 16 niet met het voorafgaande, maar met het vervolg hebben verbonden. In de Codex Leningradensis vormen de verzen 16 t/m 18 samen een afzonderlijke Setuma (zie BHS). In de Codex Alleppo vormen deze verzen samen een nieuwe Petucha (zie HUB). De Septuaginta heeft bij vers 16 een sterk afwijkende tekst die bij de interpretatie niet veel verder helpt. Op grond van de Hebreeuwse syntaxis en de Masoretische perikoop-indeling kom ik tot de conclusie dat de verzen 16-18 als eenheid moeten worden samengenomen en dat bij gevolg ook vers 16 tot de woorden van de profeet moet worden gerekend. Daarmee is nog niet beslist of vers 16 als een opdracht moet worden gelezen of als een voornemen dat de profeet voor zichzelf heeft uitgesproken. Op dit moment is het belangrijker om vast te stellen hoe de perikoop van Jes. 8:16-18 zich tot de voorgaande perikopen van dit hoofdstuk verhoudt. Jesaja 10 10:16-17 Ten onrechte spreekt NBV hier van ‘zijn weldoorvoede volk’ terwijl het over
5. W.A.M. Beuken, Jesaja 1-12, HThKAT, Freiburg 2003, 214. Zie ook Schoors, Kaiser, Watts, en Oswalt.
6. Beuken, Jesaja 1-12, 214. rapport Jesaja in de NBV
-4-
Assyrië gaat. Hetzelfde geldt voor ‘de doren en distels van zijn volk’. Ook hier gaat het m.i. niet over Israël, maar over Assyrië. Hier legt de NBV een eigen exegese op aan de tekst. Het verschil met de NBG is opmerkelijk. Jesaja 19 Egypte zelf wordt Gods volk genoemd! Dit moet niet worden opgevat als een ongedaan maken van de verkiezing van Israël. Israël blijft in deze profetie Gods bezit, zijn erfdeel. Het is veeleer zo dat Israëls verkiezing hiermee tot zijn bestemming komt. Zelfs Israëls grootste vijanden mogen in zijn voorrechten delen. Vanwege het dienende karakter van zijn verkiezing kan Israël in vers 24 zelfs de derde worden genoemd, naast Egypte en Assyrië. Niet de primus inter pares, de eerste onder zijn gelijken, maar de derde! Op deze dienstbare plaats mag Israël tot zegen voor heel de wereld zijn. Wanneer met Israël (de NBV heeft in vers 25 ten onrechte ‘hen’, waar ‘het’ bedoeld is) ook Egypte en Assyrië gezegend worden, dan zijn daar in principe alle volken in begrepen en is de belofte aan Abraham tot zijn doel gekomen (vgl. Gen. 12:2-3). Jesaja 20 20:2 Uit vers 3 blijkt dat de ‘act’ van Jesaja, waarbij hij naakt (in zijn hemd) en op blote voeten rondloopt (vgl. Micha 1:8), maar liefst drie jaar geduurd heeft. Dat wil zeggen dat hij daar al aan begin van Asdod’s opstand, nog vóór de strafexpeditie van de Assyriërs, mee begonnen is. De tijdsaanduiding in vers 2 (‘in die tijd’) moet daarom ruimer genomen worden dan de NBV suggereert (‘in hetzelfde jaar’). Jesaja 33 33:6a Dit vers geeft antwoord op gebed in tijden van nood (vs 2). NB jullie in MT ipv ons in NBV! Jesaja 40 40:21 Vaak worden hemel en aarde in het Oude Testament in één adem genoemd als object van Gods scheppend handelen (vgl. Ps. 124:8). Voor Deuterojesaja is typerend dat hij parallelle formuleringen gebruikt waarin hij de schepping van de hemel en die van de aarde afzonderlijk benoemt, beide in wisselende bewoordingen. Mijn aandacht gaat uit naar die passages waarin van een grondvesting wordt gesproken. De NBV wekt de indruk dat dit al in Jes. 40:21 het geval is: Weet je het niet? Heb je het niet gehoord?
rapport Jesaja in de NBV
-5-
Is het je niet van meet af aan verteld? Is het niet al helder sinds de grondvesting van de wereld? In de grondtekst ontbreekt echter een woord voor ‘sinds’. De vertalers hebben het toegevoegd om de versregels meer parallel te maken. Taalkundig kan dat. Toch is het de vraag of dat bedoeld is. De Hebreeuwse tekst spreekt niet over ‘grondvesting van de aarde’ als handeling, maar over ‘grondvesten van de aarde’ als object! Het lijkt dan aannemelijker dat de profeet vraagt naar Israëls kennis van de grondvesten der aarde in de zin van de fundamenten van het bestaan (NBG; vgl. Ps. 82:5).7 Dit stemt overeen met hoe ook de Septuaginta deze tekst heeft opgevat. Jesaja 48 48:12-16 Het verbindende trefwoord in de profetie van Jes. 48:12-16 is het woord ‘roepen’. In vers 12 is eerst Israël de door God geroepene. Vers 15 verkondigt dat JHWH Cyrus geroepen heeft. De NBV heeft het tussenliggende vers 13 zo opgevat dat de sterren geroepen worden (vgl. Jes. 40:26). De grondtekst noemt die sterren echter niet en heeft het over ‘hen’. Qua zinsbouw kan dit met de vlak daarvoor genoemde hemel (een meervoudsvorm in het Hebreeuws) worden verbonden, wat de gedachte aan sterren mogelijk maakt.8 Als vervolgens echter over een gezamenlijk aantreden wordt gesproken, kunnen ook de eerder genoemde aarde en hemel bedoeld zijn: ‘Roep Ik hen, zij staan daar tezamen.’ (NBG) Daarmee geeft de profeet aan dat de grondvesting van de aarde en de ontvouwing van de hemel weliswaar afgesloten gebeurtenissen uit het verleden zijn (perfecta), maar dat zij hun betekenis voor het heden blijven behouden. God blijft actief bij zijn schepping betrokken en garandeert dat aarde en hemel hun dienst standvastig zullen blijven vervullen (vgl. Ps. 119:91).9 Met behulp van het trefwoord ‘roepen’ legt deze profetie zo een directe verbinding tussen Gods scheppingshandelen en zijn handelen in de geschiedenis. De duurzaamheid van het eerste wordt aangehaald om Israël ook van de betrouwbaarheid van het laatste te overtuigen!
7. Vgl. J. Goldingay, The Message of Isaiah 40-55: A Literary-Theological Commentary, London, 2005, 54v en U. Berges, Jesaja 40-48, Herder Theologischer Kommentar zum AT, Freiburg, 2008, 145-148.
8. J. Goldingay, a.w., 352. 9. Vgl. W.A.M. Beuken, Jesaja IIa, De Prediking van het OT, Nijkerk, 1979, 289 en J.L. Koole, Jesaja II Deel I, Commentaar op het OT, Kampen, 1985, 437.
rapport Jesaja in de NBV
-6-