“Rap aan de slag met poëzie!” Een onderzoek naar het effect van het gebruik van rap in poëzieonderwijs op kennisopname en attitude ten aanzien van poëzie bij brugklasleerlingen op het vmbo
I.H.E. Claessens ANR - 429515 Bachelorscriptie Communicatie- en Informatiewetenschappen Specialisaties Tekst en Communicatie Universitaire Lerarenopleiding Tilburg - Nederlands Faculteit Geesteswetenschappen Universiteit van Tilburg, Tilburg Begeleiders
dr. A.R. Vermeer dr. M.A.A. Van Amelsvoort Tweede lezer dr. E. Oversteegen
juli 2013
“Rap aan de slag met poëzie!” Een onderzoek naar het effect van het gebruik van rap in poëzieonderwijs op kennisopname en attitude ten aanzien van poëzie bij brugklasleerlingen op het vmbo
I.H.E. Claessens Bachelorscriptie Communicatie- en Informatiewetenschappen juni 2013
II
Samenvatting Poëzie blijkt niet populair onder scholieren en initiatieven om poëzie aan te moedigen worden dan ook in razend tempo ontwikkeld. Hierbij wordt steeds vaker de link gelegd met rapmuziek. Rapmuziek sluit volgens Duncan en Morell-Andrade (2002) perfect aan bij de belevingswereld van jongeren en kan zodoende het fictieonderwijs ondersteunen. In Nederland moeten namelijk alle leerlingen op het middelbaar onderwijs, ongeacht welk onderwijstype, voldoen aan eindtermen voor onder andere fictieonderwijs. Ook vmboleerlingen moeten zich wagen aan literatuur en poëzie. Uit de literatuur blijkt dat vmboleerlingen voorkeur hebben voor praktijkgericht onderwijs waarbij de nadruk ligt op toepassen, voorbeelden bedenken en oefenen (Hamstra & Van den Ende, 2006). Fictieonderwijs is dan ook geen geliefd onderdeel en vaak ontbreekt het aan motivatie. In het onderzoek stond de volgende onderzoeksvraag centraal waarin tevens de behandelde poëziekenmerken zijn opgenomen: In hoeverre draagt poëzieonderwijs met gebruikmaking van rapteksten bij aan kennis van zowel uiterlijke als innerlijke poëziekenmerken (als strofebouw, versregels, ritme, metrum, rijm en rijmschema’s, personificatie en metaforen) en in hoeverre draagt dit poëzieonderwijs bij aan de waardering voor poëzie? Tevens werden de verwachtingen uitgesproken dat leerlingen deze poëziekenmerken konden leren bij gebruikmaking van rap in het poëzieonderwijs en dat leerlingen poëzie positiever zouden waarderen na afloop van de lessenreeks. Aangezien deze bachelorscriptie deels is geschreven in het kader van de Universitaire Lerarenopleiding Tilburg, werd ook waardering van leerlingen voor de lessenreeks geanalyseerd. Om een effect te kunnen meten, is voorafgaand aan de lessenreeks een voormeting afgenomen. Vervolgens volgde de lessenreeks die bestond uit drie lessen waarin poëzie met gebruikmaking van rap werd onderwezen. Daarna volgde een nameting die de kennis van de leerlingen mat en een meting die de attitude en waardering van leerlingen voor de lessenreeks mat. De onderzoeksgroep bestond uit 21 brugklasleerlingen. Uit de resultaten kwam naar voren dat de eerste hypothese bevestigd kan worden. Tussen voor- en nameting in kennis was sprake van een significant verschil. De tweede hypothese kan (nog) niet bevestigd worden. Er is geen sprake van een significant verschil tussen attitude ten aanzien van poëzie tussen voor- en nameting, maar wel van een tendens. Uit de meting kwam wel naar voren dat rap significant populairder is dan rap. Tot slot kwam als resultaat uit de oordelen over de lessenreeks naar voren dat leerlingen met name de instructie met behulp van powerpointpresentaties en de opdrachten hoog waardeerden. De belangrijkste conclusie die getrokken kan worden, is het feit dat leerlingen iets dat ze minder waarderen (poëzie) kunnen leren aan de hand van datgene dat ze hoog waarderen (rap). Dit opent deuren voor vervolgonderzoek: de attitudeverandering ten aanzien van poëzie zou zich verder in positieve richting kunnen ontwikkelen bij langduriger onderzoek. Bovendien zou het leggen van meer interdisciplinaire verbanden leerlingen voor het fictieonderwijs kunnen enthousiasmeren.
III
Voorwoord Vier zeer leerzame maanden later ligt daar dan mijn bachelorscriptie. Een tachtigtal pagina’s zijn resultaat van een tijd die voorbij gevlogen is. In die tijd heb ik niet alleen geleerd hoe het is om als mevr. Claessens voor een klas vol nieuwsgierige leerlingen te staan, ook heb ik als onderzoekster aan de slag mogen gaan. De combinatie van muziek, literatuur en onderwijs gaf mij als musicerende boekenwurm iedere keer weer het extra duwtje in de rug om aan de slag te gaan, maar zonder de begeleiding en inzet van anderen was deze scriptie niet geworden zoals deze nu is. Graag wil ik op de eerste plaats mijn scriptiebegeleiders bedanken. Het samen bedenken van een onderzoeksidee, het geven van de nodige tips en trucs en het eindeloos doornemen van alle versies is geen sinecure. Anne Vermeer en Marije van Amelsvoort van harte bedankt! Tevens wil ik graag Leonoor van Oversteegen bedanken voor het vervullen van haar rol als tweede lezer. Deze bachelorscriptie is uitgevoerd op 2College Jozefmavo in Tilburg waar ik mijn oriëntatiestage in het kader van Universitaire Lerarenopleiding Tilburg heb mogen lopen. Graag wil ik het docententeam bedanken, met in het bijzonder mijn stagebegeleidsters. Een speciaal woord van dank gaat uit naar klas B1E aangezien zij zich vol enthousiasme ingezet hebben voor het onderzoek. En nu … rap aan slag met poëzie!
IV
Inhoudsopgave 1 1.1 1.2 1.3
Inleiding Aanleiding tot het onderzoek Fictieonderwijs op het vmbo Poëzie theorie 1.3.1 De poëtische functie 1.3.2 Equivalentie en deviatie op talige niveaus Motivatie theorieën 1.4.1 Verwachtingen, affectieve componenten en waarden componenten 1.4.2 Het ARCS-model 1.4.3 Motivatie op het vmbo Rap als remedie voor poëziefobie? Onderzoeksvragen
6 6 7 7 7 8 10
Methode Materiaal Samenstelling respondentgroep Instrumentatie 2.2.1 Voormeting 2.2.2 Nameting kennis 2.2.3 Nameting attitude 2.2.4 Nameting waardering lessenreeks Procedure 2.4.1 Lessenreeks 2.4.2 Afname metingen Verwerking van gegevens 2.5.1 Data definities 2.5.2 Statistische verwerking
15 15 15 15 15 16 17 17 20 20 20 20 20 21
3 3.1 3.2 3.3 3.4
Resultaten Kennis Attitude Samenhang kennis en attitude Waardering lessenreeks
22 22 22 23 24
4
Conclusie en discussie
26
1.4
1.5 1.6
2 2.1 2.2 2.3
2.4
2.5
10 10 11 12 13
Referenties
29
Bijlagen
30
Bijlage 1 1.1 1.2 1.3
Lesplannen Les 1 – Poëziekenmerken Les 2 – Poëzie en rap Les 3 – Rap
31 31 38 45
Bijlage 2
Leerlingenwerkmap
49
Bijlage 3 3.1 3.2 3.3
Metingen Voormeting Nameting kennis Nameting attitude
76 76 82 86 V
1
Inleiding
1.1
Aanleiding tot het onderzoek
“Heb jij de nieuwste al gehoord van Kopland?” “Dope man!” “Nee joh, die van Nasr moet je horen!” Een willekeurig gesprek in drukke schoolgangen, leerlingen praten elkaar enthousiast bij over de nieuwste poëzie van Nederlandse dichters. Een utopie? Misschien niet! Initiatieven om poëzie aan te moedigen, schieten als paddenstoelen uit de grond aangezien poëzie niet populair blijkt onder de meeste scholieren. Daarbij wordt steeds vaker de link gezocht met rap. Want misschien kunnen Ali B., Gers Pardoel en Typhoon de jeugd wel degelijk weer aan de poëzie krijgen?
1.2
Fictieonderwijs op het VMBO
Het vmbo heeft niet altijd een even positief imago. Er bestaan veel vooroordelen: op vmboscholen zitten veel allochtone leerlingen, er is geweld en agressie en je leert er niets. Toch is dit onderwijstype voor heel veel kinderen een goede start in de maatschappij. Net als andere middelbareschooltypen heeft ook het vmbo te kampen met diverse problemen: de houding van leerlingen en docenten en schoolleiding en toepasbaarheid van didactieken en werkvormen. Maar wat opvalt is dat er wel veel onderzoek gedaan wordt naar deze problemen in de Tweede Fase (op havo en vwo) en niet op het vmbo. Het vmbo is daardoor relatief onbekend terrein voor de wetenschap. Net als voor alle onderwijstypen zijn ook voor het vmbo eindtermen opgesteld. Voor het onderdeel fictie (bij onder andere het vak Nederlands) zijn deze als volgt (Stichting leerplanontwikkeling, 2011): - De leerling kan verhalen, gedichten en informatieve teksten lezen die aan de eigen belangstelling tegemoet komen en de eigen belevingswereld uitbreiden. - De leerling kan verschillende soorten fictiewerken herkennen: gedicht, kort verhaal, (jeugd)roman, stripverhaal, televisieserie, film, cabaret, toneelstuk - De leerling kan de situatie en het denken en handelen van de personages in het fictiewerk beschrijven; - De leerling kan de relatie tussen het fictiewerk en de werkelijkheid toelichten; - De leerling kan kenmerken van fictie in het fictiewerk aanwijzen; - De leerling kan relevante achtergrondinformatie verzamelen en selecteren; - De leerling een persoonlijke reactie geven op een fictiewerk en deze toelichten met voorbeelden uit het werk. Luyckx (2000) geeft in zijn onderzoek aan dat een docent of vaksectie veel vrijheid krijgt in het vaststellen van het aantal uren dat aan fictie besteed wordt. Dit moet ook wel aangezien er op ieder schooltype andere eisen gesteld worden aan de leerlingen wat fictie betreft. Mogelijkheden genoeg om flink wat uurtjes af te snoepen van het onderdeel fictie en die zodoende in extra uitleg voor grammatica te steken. Dit onderschrijft ook Van Riel (2000) in zijn pleidooi voor fictieonderwijs op het vmbo. Vmbo-scholen zouden vanwege het feit dat leerlingen meer praktisch ingesteld zijn, minder tijd aan fictie besteden. Maar wie zegt dat fictie alleen dient ter vermaak en niet ook ter lering? Het grootste struikelblok bij fictie is om de leerlingen ook daadwerkelijk enthousiast te maken voor het lezen van boeken en of gedichten. Luyckx (2000) geeft hiervan een tekenend voorbeeld. Een leerling vroeg hem wat hij graag in zijn vrije tijd deed. Toen hij antwoordde dat hij dan graag boeken leest, zei de leerling daarop het volgende: “Nee, ik bedoel wat doe je in je vrije tijd?” Boeken lezen doe je niet in je vrije tijd, boeken lezen hoort bij school, aldus de gemiddelde leerling (Van Riel, 2000). Wat wordt er zoal behandeld over poëzie binnen lesmethodes voor vmbo t/g? Wanneer de lesmethode Taallijnen (2002) wordt opengeslagen, ziet men dat er voor poëzie 6
in ieder leerjaar een paar bladzijden worden ingeruimd. In de brugklas worden strofe, rijm en dichter behandeld wanneer het poëzie betreft. Wanneer de leerlingen vervolgens in de tweede klas zitten, krijgen ze rijm (eindrijm en beginrijm), het innerlijke kenmerk vergelijking en rap voorgeschoteld. In de derde klas wordt de vergelijking aangevuld met het beeldspraaktype personificatie en wordt het onderscheid tussen vaste en vrije vorm uitgelegd. In de vierde klas wordt de uitleg aangevuld met rijmschema’s en spreekwoorden. De uitleg wordt in alle jaren geïllustreerd door middel van veel voorbeelden van poëzie en in het bijbehorende werkboek zijn diverse opdrachten opgenomen waarin theorie wordt getest en toegepast op de voorbeelden. 1.3
Poëzie theorie
1.3.1 De poëtische functie Wanneer een taaluiting zich oriënteert op de vorm van de boodschap of op het teken zelf, wordt de taal gebruikt in haar poëtische functie. Normaliter staat het teken in dienst van de mededeling, zender, ontvanger of andere communicatieve functies. Dat is echter bij de poëtische functie niet het geval: het teken vraagt dan aandacht voor zichzelf. Dit soort taaluitingen komen bijvoorbeeld voor in reclametaal, maar uiteraard ook in poëzie. Tóch is de poëtische functie van taalgebruik geen definiërend kenmerk van poëzie: er zijn gedichten waarin de poëtische functie niet gevonden zal worden en er zijn teksten die wel beschikken over de poëtische functie, maar die geen poëzie genoemd worden (Van Boven & Dorleijn, 2010). Van Boven en Dorleijn (2010) stellen dat in poëtisch taalgebruik foregrounding optreedt. De taaluiting zelf of een aspect daarvan, komt daarbij op de voorgrond te staan. De poëtische functie van Jakobson (in Van Boven & Dorleijn, 2010) kan opgevat worden als vorm van foregrounding, waarbij de regels van de taal in ruime zin als norm worden genomen. Wanneer er iets met de volgorde van zinsdelen of woorden gebeurt, zal een taaluiting opvallen. Deze opvallende taaluitingen worden geschaard onder de poëtische orde. Er worden twee principes onderscheiden die door middel van foregrounding de poëtische orde tot stand brengen: equivalentie en deviatie. Het eerste principe waardoor foregrounding tot stand komt, is equivalentie. Equivalentie heeft betrekking op de formele kant van de taaluiting: de klank. Door klankherhaling ontstaat een geordend patroon: die ordening is sterker dan wat er wordt aangetroffen in normaal taalgebruik. Maar behalve dat equivalentie esthetisch aangenaam overkomt, roept equivalentie ook de neiging op beide equivalente elementen inhoudelijk met elkaar te verbinden. Equivalentie heeft dus te maken met herhaling van kenmerken, bijvoorbeeld klank of betekenis. Equivalentie wordt daardoor ook wel parallellie genoemd: door herhaling van verwante kenmerken ontstaat er een parallel patroon (Van Boven & Dorleijn, 2010). Het tweede principe waar foregrounding op rust, is deviatie. Letterlijk betekent deviatie afwijking. En wanneer een taaluiting afwijkt van het normale ontstaat er foregrounding. Er kan bijvoorbeeld afgeweken worden van de grammaticaregels of de regels voor de opbouw van een tekst. In principe kan er deviatie plaatsvinden op elk niveau dat door de taalwetenschap wordt onderscheiden. Wanneer er deviatie voorkomt in een tekst, vormt dit tevens een ingang voor interpretatie van die tekst. Bij poëzie komt deviatie op diverse taalniveaus voor en hieruit kan een bepaalde interpretatie worden gehaald. Dit geldt echter voor meerdere tekstsoorten: Songteksten, de eerder genoemde reclameteksten, maar ook rapteksten staan bol van equivalentie en deviatie.
7
1.3.2 Equivalentie en deviatie op talige niveaus Equivalentie en deviatie op typografisch niveau: strofebouw, versregels, witregels, enjambement, vrije en vaste vorm In poëzie worden de bladzijden van een bundel nooit helemaal gevuld en er wordt hierbij dus afgeweken van de normale bladspiegel zoals die bij proza het geval is. Het kan bijvoorbeeld voorkomen dat een bladzijde slechts voor de helft gevuld is met versregels. De plaats van de versregels en de hoeveelheid wit op een bladzijde wordt daarbij bewust gekozen door de dichter. Daarbij is het belangrijk om op te merken dat een versregel niet hetzelfde is als een grammaticale zin. Een versregel kan beginnen zonder hoofdletter en eindigen zonder punt, halverwege afgebroken worden of bestaan uit niet-bestaande woorden (Berkelmans, Heynen, Norden, Sjouwerman, Thijs & Willlems, 1987). Een gedicht is vaak opgebouwd uit strofen: een strofe wordt daarbij gevormd door een groep versregels. De strofes worden gescheiden door witregels. Equivalentie treedt hierbij op wanneer de strofen bestaan uit hetzelfde aantal versregels en wanneer de strofen gelijkmatig verdeeld zijn over de bladzijde. De lengte van een strofe kan variëren; soms bestaat een strofe uit slechts één versregel. Het kan echter ook voorkomen dat een strofe uit honderden versregels bestaat. Er is dan sprake van deviatie van de vaste vorm die poëzie kan hebben. Er zijn vrije en vaste vormen te onderscheiden binnen de poëzie. Een voorbeeld van een vaste vorm is het sonnet dat wordt opgebouwd uit twee kwatrijnen (vierregelige strofe) en twee terzinen (drieregelige strofe). Wanneer een dichter kiest voor de vrije vorm, worden deze regels aan de laars gelapt en vormt de dichter het gedicht zoals hij dat hebben wil. Daarbij kan de poëtische functie in optima forma worden benut; op de diverse talige niveaus kan worden afgeweken van het normale. Deviatie op semantisch niveau: beeldspraak Poëzie geeft vaak uitdrukking aan gevoelens en om deze gevoelens adequaat te kunnen verwoorden, maken dichters niet zelden gebruik van beeldspraak of andere associatieve taal. Achtereenvolgens zullen beide begrippen worden toegelicht. Beeldspraak vindt men in bijna alle vormen van taalgebruik en zeker niet alleen in literatuur. Tal van disciplines hebben zich over dit fenomeen gebogen; retorica, taalkunde, sociolinguïstiek, cognitiewetenschappen, filosofie, wetenschapsleer, literatuurwetenschap, literatuurpsychologie. Sommigen associëren beeldspraak wellicht met overdadigheid en sier, maar vergeten dat metaforen en andere vormen van beeldspraak juist een grote dichtheid aan informatie kunnen bevatten en vaak ook heel effectief informatie kunnen overdragen. En hoe vaak bedient men zich in het dagelijkse taalgebruik niet van beeldspraak, bewust of onbewust? (Van Boven & Dorleijn, 2010). Het belangrijkste kenmerk van beeldspraak is dat het woord dat in de tekst of het gedicht staat geheel of gedeeltelijk een andere betekenis heeft dan wat de letterlijke betekenis is. Wat iets anders betekenen is, is overigens niet eenvoudig te definiëren. Er zijn twee soorten relaties tussen de letterlijke en figuurlijke betekenis, om zo beide betekenissen te blijven onderscheiden. De eerste relatie die te onderscheiden is, is die van deel-geheel, ook wel metonymie genoemd. De tweede relatie die te onderscheiden is, is die van overdracht. Een relatie van overdracht wordt ook wel metaforisch genoemd. Het type beeldspraak wordt daarbij metafoor of metaforisch genoemd. Behalve een metafoor kan ook een andere vorm van beeldspraak worden onderscheiden in poëzie: personificatie. Levenloze zaken worden daarbij voorgesteld als levende entiteiten. De natuur wordt bijvoorbeeld tot leven gewekt: “De bomen huilden..” Hierbij wordt afgeweken van de letterlijke betekenis, een boom kan immers niet huilen. De lezer wordt hierbij dus gevraagd om af te wijken van de letterlijke interpretatie en de uiting figuurlijk of beeldend te interpreteren. Equivalentie op klankniveau: rijm In de geschiedenis van poëzie komt men veel herhaling tegen in poëzie. Immers, door middel van herhaling kon het gedicht beter onthouden worden wanneer dit moest worden voorgedragen. Herhaling kan echter ook het effect hebben dat bepaalde zaken in de poëzie 8
benadrukt worden of dat de lezer een nieuw verband gaat leggen tussen taaluitingen in een gedicht. Bij herhaling werkt het principe foregrounding zoals in voorgaande paragraaf uitvoerig is toegelicht en wel in de vorm van equivalentie. De meest voorkomende klankpatronen in poëzie zijn eindrijm, beginrijm en binnenrijm. Van eindrijm is sprake wanneer zowel medeklinkers en klinkers herhaaldelijk voor komen aan het eind van een versregel of wanneer de klinkers en medeklinkers aan het eind van beide partners van een woordpaar worden herhaald. Daarbij moet wel opgemerkt worden dat er een maximale afstand is tussen twee klanken om als herhaling te kunnen worden waargenomen. Rijm is namelijk alleen rijm als de partner niet te ver weg in de tekst staat: een afstand van één regel, twee regels, drie regels, is geoorloofd, en ook een afstand van vier of zelfs wellicht vijf regels kan nog resulteren in rijm, maar daarna zal het rijmen problematisch worden. De voorwaarden voor beginrijm (ook wel alliteratie genoemd) zijn uitgebreider dan die van eindrijm. Waar er bij eindrijm herhaling optreedt van medeklinkers en klinkers, is bij beginrijm herhaling van medeklinkers aan het begin van de diverse woorden en samenstellingen vereist. Bovendien moet de beginlettergreep ook nog een accent hebben. Van binnenrijm is sprake wanneer er rijm optreedt binnen de versregel. Een voorbeeld daarvan is de versregel: “Uitverkoren door het zonnegloren.” Rijm kan incidenteel voorkomen of systematisch worden ingezet. Wanneer er sprake is van eindrijm in een gedicht, kan er gekeken worden naar de ordening van de opeenvolgende versregels. Om een systematiek te ontwikkelen, krijgt ieder rijmwoord een letter. Komt dezelfde letter vervolgens terug, dan is er sprake van zogenaamde rijmpartner(s). Zodoende ontwikkelt zich een rijmschema. Veel voorkomende rijmschema’s zijn: gepaard rijm (aa bb cc), omarmend rijm (abba) en gekruist rijm (abab) (Van Boven & Dorleijn, 2010). Equivalentie op klankniveau: metrum Ritme en metrum hebben te maken met een fundamentele vorm van herhaling. Die herhaling doet zich voor in de tijd. Het verschijnsel is dan ook in andere vormen te vinden zoals muziek en taal. Ritme ontstaat doordat onderdelen van de taaluiting en wel de syllabe of lettergreep, accent krijgen. Er zijn drie soorten accenten te onderscheiden: toonhoogte-accent, duur- of kwantitatief accent en dynamisch (agogisch) of kwalitatief accent. Elke natuurlijke taal kent in normale uitingen een patroon van accenttoekenningen. In poëzie kan echter een extra orde worden gelegd op de normale patroontoekenning. Zo’n extra regelmaat hoort dan tot de secundaire, poëtische orde en kan worden opgevat als een equivalentieverschijnsel. Binnen de extra regelmaat treden graden van regelmatigheid op. De meest geordende vorm treedt op wanneer er eenheden te onderscheiden zijn die zowel qua accent als aantal lettergrepen in regelmatige patronen zijn te verdelen. Deze vorm wordt metrum genoemd. De volgende vijf versvoeten komen het meest voor: jambe, trochee, dactylus, anapest, amfibrachus (Van Boven & Dorleijn, 2010). Muziek is een ander gebeid waar equivalentie op klankniveau voorkomt. Componisten maken immers in hun muziekstukken onder andere gebruik van herhaling van klanken en deze klanken worden in een bepaald ritme gezet. Brown (in Dumont, 2012) wijst erop dat literatuur en muziek uit dezelfde elementen zijn opgebouwd: ritme en metrum. Maar wanneer men bijvoorbeeld poëzie voordraagt, spelen ook toonhoogte, stemgeluid en volume een rol. Bovendien zijn het dezelfde processen die voor structuur zorgen in muziek en poëzie, namelijk de afwisseling van deviatie en equivalentie, ook wel foregrounding genoemd. Popzangers en rappers maken hier gebruik van. Een rap wordt bijvoorbeeld meestal begeleid door een bepaalde beat (klankherhaling). Deze beat bepaalt mede het ritme van de tekst.
9
1.4
Motivatietheorieën
1.4.1 Verwachtingen, affectieve componenten en waardencomponenten Hoe krijg je leerlingen gemotiveerd om alle bovenstaande poëziekenmerken tot zich te nemen? Motiverende factoren die het leergedrag beïnvloeden, kunnen vrij divers en complex zijn. Deze factoren worden ook wel motivationele variabelen genoemd.Globaal zijn er drie categorieën constructen relevant voor motivatie in het onderwijs: verwachtingen, affectieve componenten en waardencomponenten (Pintrich & DeGroot, 1991; Peetsma e.a., 2005 in Peetsma & Van der Veen, 2008). De component verwachtingen betreft de aanname van leerlingen om een taak te kunnen volbrengen. Hiertoe behoren bijvoorbeeld self-efficacy en control beliefs. Self-efficacy wordt door Bandura (in Peetsma & Van der Veen, 2008) uitgelegd als de leidende kracht achter iemands denken en doen. Zimmerman (2000) concludeert op basis van literatuuronderzoek naar literatuur over self-efficacy dat het een apart te onderscheiden concept is dat verschillende prestaties voorspelt. Self-efficacy blijkt ook gerelateerd te kunnen worden aan plezier op school: hoe sterker leerlingen in hun eigen prestaties kunnen geloven, des te meer plezier zij op school hebben (Huebner & McCullough, 2000). De affectieve component omvat de gevoelens en emotionele reacties van leerlingen op een leertaak of leeromgeving. Een voorbeeld daarvan is in hoeverre leerlingen zich op hun gemak voelen in de klas. De waardencomponent omvat redenen en voornemens van leerlingen bij de uitvoering van een taak. Het betreft doelen en doeloriëntaties van leerlingen en inschattingen van het belang of nut van een (leer) taak. Binnen de waardencomponent wordt onderscheid gemaakt tussen intrinsieke en extrinsieke motivatie. Intrinsieke motivatie is motivatie gebaseerd op inherente interesse of inherent plezier in de actie of uitvoering van de taak (Deci & Ryan in Peetsma & Van de Veen, 2008). Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer een leerling gemotiveerd is zich extra in te zetten tijdens de lessen handenarbeid omdat zij later graag kunstenares wil worden. Extrinsieke motivatie ontstaat wanneer er een beloning beschikbaar is na het uitvoeren van een bepaalde actie. Een voorbeeld daarvan is dat een leerling die per acht die op het rapport staat, vijf euro krijgt van een opa of oma. Een andere benadering om het verschil tussen extrinsieke en intrinsieke motivatie te bekijken, is door motivatie te beschouwen als trait of state. Van trait is sprake wanneer de motivatie een kenmerk van de lerende zelf is, intrinsieke motivatie. Dit soort motivatie is moeilijk te beïnvloeden via een instructie. Wanneer er sprake is van een state dan kan de motivatie wel worden beïnvloed middels een instructie. Bij state gaat het namelijk om een conditie die tot stand wordt gebracht door een situationele stimulus of een situationeel proces. Daarbij is sprake van ad hoc nieuwsgierigheid. De instructie van de docent kan aan deze vorm van (extrinsieke) motivatie veel bijdragen. De docent kan immers door middel van de instructie de leerlingen nieuwsgierig maken en hen zodoende motiveren tot deelname aan het leerproces. Voor fictieonderwijs en meer specifiek poëzieonderwijs, is het overgrote deel van de leerlingen in eerste instantie niet intrinsiek gemotiveerd (Van Riel, 2000). Zou de docent de instructie echter in een hip jasje gieten en wordt de poëzieles bijvoorbeeld gestart met een raptekst, dan maakt de docent zodoende de klas nieuwsgierig en extern gemotiveerd. Rap is namelijk alom bekend bij leerlingen en mateloos populair (Morell & Duncan-Andrade, 2002).
1.4.2 Het ARCS-model Waaraan moet een motiverende instructie voldoen? De bekendste theorie daarover komt van Keller (1987) die het ARCS-model heeft ontwikkeld. Het ARCS-model is gebaseerd op de expectancy-value theory die afkomstig is van Tolman en Lewin (in Keller, 1987). De expectancy-value theory gaat er vanuit dat mensen gemotiveerd zijn voor het uitvoeren van een bepaalde actie wanneer het hun persoonlijke behoefte bevredigt (het value aspect) en wanneer er een positieve verwachting voor succes aanwezig is (het expectancy aspect). 10
Vanuit dit model heeft Keller (1987) een eerste variant gemaakt van het ARCS-model waaruit de versie zoals die hieronder zal worden beschreven, is voortgevloeid. Het ARCS-model benoemt vier condities waaraan moet worden voldaan om mensen gemotiveerd te krijgen en te houden. De eerste conditie, aandacht (attention), is niet alleen een element voor motivatie, het is tevens een voorwaarde voor leren. Een docent moet immers de aandacht van de leerlingen hebben om hen iets bij te kunnen brengen. Wanneer men kijkt naar het motivationele aspect dat aandacht kan hebben, is het vooral van belang dat de aandacht van de leerlingen vastgehouden wordt. Hierbij is het van belang rekening te houden met de behoefte naar sensatie van leerlingen en om de leergierigheid van leerlingen aan te boren. Hier geldt echter wel de regel: overstimulatie werkt averechts. Het tweede element van het ARCS-model is relevantie (relevance). Hoe vaak hoort men wel niet de vraag: “Juf, waarom moeten we dit leren?” Wanneer de docent daarop geen fatsoenlijk antwoord kan formuleren, heeft deze een probleem. Waarom zou de leerling zich dan nog inzetten in de les? Het heeft dan toch geen zin? Een veelgebruikt antwoord is het nut van de leerstof voor de toekomst. Ook zijn er docenten die geloven dat het nut zit in het leren zelf en dat dat leerlingen uitdaagt en enthousiasmeert. Maar relevantie hoeft niet per se uit de inhoud van de les te komen. Het kan ook komen uit de werkvorm waarin de les is vormgegeven. Door het gebruik van verschillende werkvormen worden verschillende typen leerling geboeid en zien zij ieder op hun eigen manier de relevantie van de les in. Verschillen in (zelf)vertrouwen vormen het derde component van het ARCS-model. De mate waarin leerlingen in zichzelf geloven beïnvloedt hun doorzettingsvermogen en uiteindelijke prestatie. Er zijn diverse factoren die bijdragen aan iemands zelfvertrouwen. Een voorbeeld daarvan is de mate waarin leerlingen successen toeschrijven aan zichzelf of aan de omgeving. En in hoeverre is een leerling bang om te falen? Deze laatste factor is sterker bij leerlingen aanwezig dan veel docenten vermoeden, aldus Keller (1987). Voor een docent ligt daar de lastige taak om motivatie te genereren of te behouden door middel van het verhogen van het vertrouwen terwijl leerlingen zich wel in de vaak competitieve sfeer van een klas of school bevinden. Het laatste element, bevrediging (satisfaction), heeft ook betrekking op onderzoek naar de mate waarin mensen tevreden zijn over hun prestaties. Immers dan voelen mensen zich bevredigd in hun verwachtingen over zichzelf. Bevrediging kan volgens de ‘reinforcement theory’ worden bereikt door het geven van een duidelijke instructie inclusief het vooruitzicht van een beloning. Maar het komt ook voor dat leerlingen hierdoor opstandig worden; hoe komt dat? Het antwoord heeft te maken met controle. Leerlingen willen graag de controle houden over hun eigen werk en wanneer de docent zich daarmee bemoeit door middel van het opstellen van een beloning, kan er opstandigheid optreden. Wanneer de leerlingen intrinsiek reeds gemotiveerd waren en de docent wil dit extern controleren kan het voorkomen dat er een daling in motivatie optreedt. De kunst hierbij is om de gulden middenweg te vinden. Als leerlingen tekort komen op het gebied van intrinsieke motivatie, zal de docent ze moeten belonen. Op die manier ontstaat extrinsieke motivatie. Beschikken de leerlingen reeds over voldoende intrinsieke motivatie? Dan kan deze leerling zeer waarschijnlijk zelf de controle over het werk houden (Keller, 1987). 1.4.3 Motivatie op het vmbo Op basis van onderzoek onder leerlingen in het vmbo door Van der Sanden (2003 in Hamstra & Van den Ende, 2006) en Den Boer, Mittendorf en Sjentizer (1993, in Hamstra & Van den Ende, 2006) kan worden aangenomen dat vmbo-leerlingen zeer praktisch en toepassingsgericht zijn ingesteld. Ze houden niet van lezen, maar leren het liefst door te doen. Beroepsgerichte vakken krijgen van deze leerlingen dan ook de voorkeur. Werkvormen waarbij een concrete manier van verwerken van de leerstof centraal staat (toepassen, voorbeelden bedenken, oefenen) zijn favoriet om van te leren. Bij het uitvoeren van motivationele activiteiten zoals die in de paragraaf hierboven zijn beschreven (zoals
11
jezelf oppeppen, waarderen en concentreren) hebben de leerlingen veel ondersteuning nodig. De onderwijsvernieuwing die de laatste tien jaar is ingezet in Nederland, draagt positief bij aan de motivatie van leerlingen (Teurlings, Van Wolput & Vermeulen, 2006). De nadruk bij onderwijsontwikkeling en vernieuwing ligt namelijk momenteel op: - activerende leeromgevingen met een accent op zelfstandig leren, - betekenisvolle en authentieke contexten, - samenwerken van leerlingen De door de leerling gestuurde omgeving krijgt steeds meer de voorkeur boven een door de docent gestuurde leeromgeving. Onderzoek wijst uit dat didactische en pedagogische onderwijsvormen die aan de drie bovenstaande uitgangspunten zijn gerelateerd, leiden tot dieper leren. Dit leidt tot betere leerprestaties, tot meer gemotiveerde leerlingen en aantrekkelijker onderwijs (Teurlings, Van Wolput & Vermeulen, 2006). Hoewel een grotere zelfstandigheid van de leerling leidt tot meer motivatie bij die leerlingen, is er echter ook een keerzijde aan die zelfstandigheid. Uit onderzoek van Chall (in Hamstra & Van den Ende, 2006) blijkt dat een leerlinggerichte aanpak op het vmbo pas effectief is wanneer de leerlingen de basisvaardigheden van het leren en een bepaalde basiskennis hebben eigen gemaakt. Van der Werf (in Hamstra & Van den Ende, 2006) onderschrijft dat; bij leerlingen kan gemakkelijk een kennisachterstand ontstaan wanneer leerlingen niet over deze basisvaardigheden beschikken. Een dergelijke achterstand lopen ze niet meer in. De docent zal een belangrijke rol in het onderwijs moeten blijven vervullen om zo’n kennisachterstand te voorkomen. Tot slot is van belang voor de motivatie van leerlingen op het vmbo dat de leerstof aansluit bij de belevingswereld van de leerlingen. Ook in het literatuuronderwijs wordt deze opvatting steeds meer gedeeld. Leerlingen moeten, volgens de nieuwste literaire didactiek, vanuit hun ervaring literatuur leren beleven. Niet alleen analyse, maar ook beleving en het liefst de koppeling van die twee moeten deel uit gaan maken van het literatuuronderwijs (Wuyts, 2000). Ook moet de stof een groot werkelijkheidsgehalte hebben en moeten de leerlingen de mogelijkheid hebben om zelf dingen in te kunnen brengen (Donselaar & Feenstra, 2005).
1.5
Rap als remedie voor poëziefobie?
Morell en Duncan-Andrade (2002) werkten beiden als docenten Engels op een middelbare school en zagen daar dat leerlingen zeer veel potentieel hadden, maar dat dat niet tot uiting kwam. Het lag daarbij niet aan hun intelligentie, maar aan de mogelijkheden die de school hen te bieden had om een bepaald academisch niveau te bereiken. Literatuur werd bijvoorbeeld op een zeer traditionele wijze onderwezen. Morell en Duncan-Andrade (2002) voorspelden op basis van observatie en onderzoek dat de leerlingen een bepaald leesniveau konden bereiken door middel van onderwijs met behulp van rapteksten. Rap is immers wereldwijd ontzettend populair en iedere dag komen er tientallen rapsongs voorbij op diverse radiostations. Rapteksten sluiten daardoor aan op de belevingswereld van de jongeren. Zoals Farley (in Morell & Duncan-Andrade, 2002) zegt: “Zoals F. Scott Fitzgerald leefde in de jazz jaren, zoals Dylan en Jimi Hendrix leefden in de rock jaren, kan worden gezegd dat we nu leven in de jaren van de hip-hop.” In 1998 verkochten rappers meer dan 81 miljoen CD’s en albums, veel meer dan in wat voor ander genre dan ook. En ondanks dat hiphop een genre is van de zwarte Amerikaanse bevolking, wordt meer dan 70 procent van de albums verkocht aan de blanke bevolking. Hoewel de muziek in groten getale bekritiseerd wordt door politici, religieuze groeperingen en feministen, bestaat de muziekstroming nog steeds door de immense populariteit onder de jongeren (Morell & Duncan-Andrade, 2002). Niet alleen in Amerika is rap mateloos populair, ook in Nederland hebben rappers een grote schare fans. Ali B., Gers Pardoel, Lange Frans, Typhoon en Brainpower zijn nog maar enkele namen binnen de Nederlandse rapscene. En net als hun Amerikaanse voorgangers 12
rappen deze heren over de problemen en standpunten die de jeugd aanspreken. Liefde, rijkdom, strijd, allerlei problemen passeren de revue. Bouazza (1999) schreef een artikel naar aanleiding van de vraag of rappers eerder dichters zijn of slechts een ondoorgrondelijke muziekstijl voortbrengen. Bouazza (1999) gaat voor haar onderzoek in op de diverse overeenkomsten die er zijn tussen rap en poëzie. Allereerst wordt het metrum aangesneden: zowel poëzie als rap hebben een bepaald ritme en men is het erover eens dat rap in die zin een nieuwe dimensie gegeven heeft aan poëzie. De beat van een rap is leidend en daarom zijn rappers vaak genoodzaakt woorden samen te voegen of in te korten waardoor een bepaald metrum ontstaat. Ten tweede komen rap en poëzie overeen wanneer het rijm betreft, diverse rappers maken gebruik van rijm in hun rapteksten. Een duidelijk voorbeeld hiervan is de raptekst van Gers Pardoel “Ik neem je mee”. Deze songtekst is doorspekt met eindrijm. Een derde overeenkomst zou kunnen worden gezocht in de inhoud van rapteksten, maar daarover zijn de meningen sterk verdeeld. Een inhoudelijke overeenkomst tussen rap- en poëzieteksten zou bijvoorbeeld kunnen worden gezien in het figuratieve taalgebruik waar zowel dichters als rappers gebruik van maken. Rosen en Marks (1999) tonen in hun onderzoek aan dat er wel degelijk inhoudelijke overeenkomsten zijn tussen oude literatuur en rap. De onderzoekers hebben onder andere oud-Griekse en Romaanse poëzie bekeken en ontdekten dat de oude Griekse poëten het publiek reeds choqueerden met hun onvrouwvriendelijke teksten. Een vergelijking met de teksten van de (gangsta-)rappers van nu is dan snel gemaakt. Ook zij beschrijven de vrouwelijke sekse op een weinig florissante manier. De Amerikaanse letterkundige Adam Bradley (in Dumont, 2012) stelt dat er rappers zijn van wie de teksten poëtische kwaliteiten hebben. Deze poëtische kwaliteiten zorgen ervoor dat luisteraars bewuster naar de tekst gaan luisteren. Leerlingen kunnen dus leren van de teksten die ze iedere dag op de radio horen, ze hebben daarbij echter wel een duwtje in de rug nodig, aldus Bradley (in Dumont, 2012). Rapteksten kunnen dan wel trekken vertonen van oud-Griekse poëzie. Veel mensen is echter ook de mening toegedaan dat rapteksten te simpel en onzinnig zijn. En in dat geval, zegt men, mogen rapteksten in geen geval vergeleken worden met poëzie. Maar kan men een tekst beoordelen aan de hand van de eenvoud ervan? De mooiste klassieke gedichten van meesters als Housman, Hardy en Dickens imponeren en onderscheiden zich toch juist door hun eenvoud? Over smaak valt niet te twisten, een lezer zal een bepaalde tekst interessant vinden als de schrijver daarvan hem met de keuze van de woorden nieuwsgierig kan maken. Rap is daarin in het voordeel: raps trekken de aandacht, niet alleen vanwege de begeleidende muziek, maar ook vanwege de betekenisvolle en met woordtrucjes doorspekte teksten. Hierin ligt de kracht en kwaliteit van rap, aldus Bouazza (1999). De verwachting is dat wanneer poëzie en rap meer met elkaar zullen worden geassocieerd, poëzie toegankelijker zal worden voor het jonge publiek. Andersom kan op deze manier het oudere publiek in aanraking komen met de poëtische kant van rap. Het slaan van een brug tussen beide dichtstijlen zou er toe kunnen leiden dat twee publieksgroepen elkaar meer gaan vinden: de ouderen en de jongeren. 1.6
Onderzoeksvragen
Fictieonderwijs op het vmbo wordt met weinig gejuich ontvangen; leerlingen zijn meer geïnteresseerd in leerstof en werkvormen die meer aansluiten op de praktijk. Desondanks zijn voor het vmbo een zevental eindtermen voor fictie opgesteld waaraan leerlingen aan het einde van hun schoolcarrière moeten voldoen. Een groot deel van het fictieonderwijs betreft poëzie, waarbij leerlingen diverse poëziekenmerken wordt bijgebracht. Poëziekenmerken komen echter niet alleen voor in poëzie, ook in rap zijn deze kenmerken te herkennen. Rap en poëzie worden dan ook steeds vaker met elkaar in verband gebracht in de literatuurwetenschap. Hoe kan rap de poëzie van dienst zijn in het fictieonderwijs?
13
Daartoe zijn in dit bachelorscriptieonderzoek de volgende vragen opgesteld. Centrale vraag: In welke mate zijn de eindtermen met betrekking tot poëzie en fictie zoals die zijn vastgesteld voor het VMBO te onderwijzen middels vergelijkingen met rap? Onderzoeksvraag: In hoeverre draagt poëzieonderwijs met gebruikmaking van rapteksten bij aan kennis van zowel uiterlijke als innerlijke poëziekenmerken (als strofebouw, versregels, ritme, metrum, rijm en rijmschema’s, personificatie en metaforen) en in hoeverre draagt dit poëzieonderwijs bij aan de waardering voor poëzie? Uit deze onderzoeksvraag vloeien onderstaande hypotheses voort: 1. De verwachting is dat met behulp van rapteksten uiterlijke en innerlijke poëziekenmerken (zoals strofebouw, versregels, ritme, metrum, rijm en rijmschema’s, personificatie en metaforen) geleerd worden en kunnen worden toegepast op zowel gedichten als raps. 2. De verwachting is dat na de lessenreeks waarbij met behulp van rap(teksten) poëziekenmerken worden onderwezen poëzie positiever gewaardeerd wordt door leerlingen dan voor de lessenreeks. Deze bachelorscriptie wordt deels geschreven in het kader van Universitaire Lerarenopleiding Nederlands te Tilburg. Een analyse van de beoordeling van de lessenreeks door de leerlingen zal daarom ook onderdeel uitmaken van het onderzoek.
14
2
Methode
2.1
Materiaal
Voor het verzamelen van data werd gebruik gemaakt van een zelf ontwikkelde lessenreeks. Deze lessenreeks is ontwikkeld op basis van de gelezen literatuur (o.a. Ebbens en Ettenkoven, 2009). Bij de ontwikkeling van de opdrachten voor in de lessenreeks is tevens gebruik gemaakt van de lesmethode die reeds gebruikt werd in de klas waarin het onderzoek is uitgevoerd (Taallijnen, 2002). De lessenreeks bestond uit drie lessen en drie metingen welke zijn aangeboden aan één brugklas van 2college Sint Jozefmavo te Tilburg. Er is gekozen voor de brugklas als onderzoeksgroep om er zodoende zeker van te zijn dat de leerlingen vooraf geen tot nauwelijks kennis hadden over de te onderzoeken poëziekenmerken. Voordat gestart werd met de lessenreeks, is de voorkennis van de leerlingen gemeten aan de hand van een zogenaamde voormeting. Zodoende werd de voorkennis en attitude van leerlingen gemeten. Na deze voormeting is gestart met de lessen. In drie lessen is achtereenvolgens aandacht besteed aan poëziekenmerken, rapkenmerken en de diverse overeenkomsten daartussen. Iedere les bestond uit afwisselend klassikale uitleg en opdrachten die de leerlingen zelfstandig of in duo’s uitvoerden. Voor de uitgebreide lesplannen zie bijlage 1. Na de lessen werd de leerlingen de kennis nameting voorgelegd waarna in de eerstvolgende les de attitude meting werd voorgelegd. Tijdens de lessen werkten de leerlingen met een mapje waarin per les een handout van de gebruikte powerpoints zat. De leerlingen konden daardoor aantekeningen maken op de afgedrukte hand-out. Per les waren ook bijbehorende opdrachten toegevoegd. Voor het complete leerlingenmapje zie bijlage 2.
2.2
Samenstelling respondentgroep
De respondentgroep bestond uit 21 leerlingen waarvan 10 man en 11 vrouw. De gemiddelde leeftijd was 13 jaar (min. 12, max. 14, SD 0.55) . De leerlingen waren allen afkomstig uit Nederland. Bijna alle leerlingen (86%) spreken thuis Nederlands. De leerlingen zaten allemaal in de brugklas van 2College Sint Jozefmavo te Tilburg. 2.3
Instrumentatie
2.3.1
Voormeting
In de voormeting (bijlage 3.1) werd gestart met het bevragen van de persoonlijke gegevens van de leerlingen. Er werd gevraagd naar naam, leeftijd, geslacht en de frequentie waarmee de leerlingen thuis Nederlands spraken. Vervolgens werd door middel van drie vragen de attitude met betrekking tot rap gemeten aan de hand van Likert-schalen. De attitude met betrekking tot rap werd gemeten door middel van drie items: plezier algemeen, luisterplezier en moeilijkheidsgraad. Ook werd gevraagd naar de frequentie waarmee leerlingen naar rap luisteren. Daarna werd middels twee vragen gepeild in hoeverre leerlingen rap associëren met poëzie. De leerlingen hadden daarbij keuze uit vier antwoorden waarvan zij het antwoord dat zij het beste vonden, aan moesten kruisen. Onderstaand item is daarvan een voorbeeld. (6) Een raptekst kun je het beste vergelijken met … (kruis 1 antwoord aan) O een biografie. Rappers vertellen over hun leven in hun raps. O een gedicht. In een rap zit ook metrum, rijm en ritme. O een protesttekst. Rapteksten gaan vaak over discriminatie. O een lied. In een rap zit ook rijm en ritme en je kunt hem zingen.
15
Het grootste gedeelte van de voormeting werd in beslag genomen door de vragen over poëzie. Ook in het poëziegedeelte werd gestart met het peilen van de attitude jegens poëzie en de mate waarin leerlingen gedichten lezen. Vervolgens werden de diverse onderdelen van de poëzietheorie - zoals toegelicht in paragraaf 1.3 - getoetst aan de hand van meerkeuzevragen. In de voormeting werden vier vragen gesteld waarbij leerlingen aan moesten geven welk woordpaar rijmt, werden er vier vragen gesteld waarbij leerlingen aan moesten geven van welke soort rijm (eind/midden/begin rijm) sprake was en werden er drie vragen gesteld waarbij leerlingen aan moesten geven van welk soort rijmschema (omarmend, gekruist, gepaard) sprake was. Vervolgens werden er vier vragen gesteld met betrekking tot beeldspraak (personificatie, metafoor (vergelijking)), drie vragen met betrekking tot de begrippen metrum, vaste/vrije vorm en strofe en één vraag mat in hoeverre de leerlingen poëzie associëren met rap. Het begrip personificatie werd onder andere op onderstaande manier bevraagd: (12) “De bomen leken naar mij te zwaaien.” Wat is dit voor beeldspraak? (er is telkens 1 antwoord goed) O Vergelijking O Tegenstelling O Personificatie O Hyperbool De voormeting werd afgesloten met een viertal open vragen. Voor zowel rap als poëzie werd de leerlingen gevraagd een bekende rap of dichter en de titel van een werk dat ze onlangs hadden gehoord of gelezen op te schrijven. 2.3.2 Nameting kennis In de start van de nameting naar kennis (bijlage 3.2) werd gevraagd naar de naam van de leerlingen. Vervolgens werd de kennis die de leerlingen de afgelopen weken hadden opgedaan, getoetst door middel van in totaal 21 vragen. Bij iedere vraag waren vier antwoordmogelijkheden, waarvan er bij iedere vraag maar één antwoord mocht worden aangekruist. Er werd gestart met twee vragen die peilden in hoeverre de leerlingen rap associëren met poëzie. Deze vragen waren overgenomen uit de voormeting om zodoende een verschuiving te kunnen detecteren. Ook de vraag naar in hoeverre de leerlingen poëzie associëren met rap werd opgenomen in de nameting en ook deze vraag is overgenomen uit de voormeting. Om kennis te meten, werden dezelfde soort kennisvragen gesteld als in de voormeting, zij het met andere voorbeelden, woordparen en uitdrukkingen. De drie vragen over metrum, vrije/vaste vorm en strofe zijn overgenomen uit de voormeting evenals één item dat kennis over beeldspraak toetst. In onderstaand kader is een voorbeeld opgenomen van een item dat de kennis van leerlingen toetst over rijmschema’s. (11) Welk rijmschema heeft het onderstaande gedichtje? (er is telkens 1 antwoord goed) Bloesems, vogels, blauwe luchten, donkere wolken die voor het licht vluchten. Wijde verten, blauwe meren, zwermen vogels die huiswaarts keren. Een eend met haar kuikens bevolkt de sloot. Hoera het is lente, de winter is dood. O Gekruist rijm O Omarmend rijm O Geen rijm O Gepaard rijm
16
2.3.3 Nameting attitude Net als bij de andere twee metingen, werd ook bij deze meting (bijlage 3.3) gestart met het vragen naar de naam van de leerling. Vervolgens werden de attitudevragen gesteld zoals die ook waren opgenomen in de voormeting. Het ging hierbij om een drietal vragen naar de attitude jegens rap respectievelijk poëzie en de vraag naar de mate waarin leerlingen rap luisteren respectievelijk gedichten lezen. De attitudevragen werden gesteld middels een Likert-schaal zoals ook hieronder te zien is. Tevens is in het kader een item opgenomen dat de leesfrequentie van poëzie bevraagd. (3) Ik vind raps … Heel erg moeilijk te begrijpen 1
Best wel moeilijk te begrijpen 2
Soms moeilijk, soms makkelijk te begrijpen 3
Best wel makkelijk om te begrijpen
Heel erg makkelijk om te begrijpen
4
5
(8) Hoe vaak lees je gedichten? O nooit O één keer per jaar O één keer per maand O één keer per week O meerdere dagen in de week
2.3.4 Nameting waardering lessenreeks Niet alleen werd de waardering en lees-en luisterfrequentie voor rap en poëzie gemeten, ook werd de waardering van de leerlingen voor de lessenreeks gemeten. De items die de waardering voor de lessenreeks maten, waren opgenomen in de nameting attitude (zie bijlage 3.3). Deze meting vond plaats aangezien deze bachelorscriptie deels in het kader staat van de Universitaire Lerarenopleiding Tilburg. De waardering van leerlingen voor de lessenreeks werd gemeten aan de hand van de volgende onderdelen: waardering voor de lessen, waardering voor de gebruikte powerpoints in de lessen en waardering voor de opdrachten. Er was gekozen voor een meting van de waardering voor de powerpoints omdat dit een didactisch hulpmiddel is dat nog niet altijd gebruikt wordt in alle lessen op de onderzochte school. De waardering voor opdrachten en lessen werd los van elkaar gemeten omdat bij beide onderdelen een andere activiteit van leerlingen verwacht werd. Bij het maken van de opdrachten waren de leerlingen actief terwijl bij de lessen een meer passieve houding gevraagd werd. Leerlingen moesten bij het meten van de waardering voor de bovengenoemde onderdelen op een Likert-schaal invulling geven aan de volgende drie aspecten: - het plezier dat leerlingen hebben beleefd aan de lessenreeks ( heel erg stom – best wel stom – soms stom, soms leuk – best wel leuk – heel erg leuk) - de gepercipieerde moeilijkheidsgraad (heel erg moeilijk – best wel moeilijk – soms moeilijk, soms makkelijk – best wel makkelijk – heel erg makkelijk) - de gepercipieerde opgedane kennis (helemaal niet leerzaam – best wel niet leerzaam – soms niet leerzaam, soms leerzaam – best wel leerzaam – heel erg leerzaam)
17
Vervolgens werd de gepercipieerde opgedane nieuwe kennis gemeten aan de hand van de volgende soort vraag: (20) Ik denk dat ik… (omcirkel wat je in zou vullen op de puntjes) 1.heel erg weinig nieuwe dingen heb geleerd 2.best wel weinig nieuwe dingen heb geleerd 3.niet weinig en niet veel nieuwe dingen heb geleerd 4.best wel veel nieuwe dingen heb geleerd 5.heel veel nieuwe dingen heb geleerd Dezelfde vraagvorm werd vervolgens gebruikt om de gepercipieerde opgedane kennis over rap en poëzie te meten. Leerlingen moesten daarbij antwoord geven middels een Likertschaal variërend van “ik begrijp helemaal niets meer van rap” tot “ik begrijp heel veel meer van rap”. Als een na laatste onderdeel van de attitudemeting werd de leerlingen gevraagd het project in zijn geheel te beoordelen aan de hand van de aspecten “plezier beleefd aan het project” en “gepercipieerde opgedane kennis”. Tot slot werd middels twee open vragen gelegenheid aan de leerling geboden verbeterpunten op te schrijven (minpunten) en werd hen gevraagd op te schrijven wat ze zo zouden laten aan het project (pluspunten). In tabel 1 op de volgende pagina een overzicht van de gemeten attitude aspecten in zowel voor- als nameting.
18
Tabel 1.
Voormeting
Nameting attitude
Nameting waardering lessenreeks
Overzicht gemeten aspecten (meting op basis van Likert-schalen tenzij anders vermeld)
Aspect
Items
Attitude rap
Plezier algemeen
Luisterplezier
Moeilijkheidsgraad
Attitude poëzie
Plezier algemeen
Leesplezier
Moeilijkheidsgraad
Frequentie poëzie & rap
Frequentie rap
Frequentie poëzie
Attitude rap
Plezier algemeen
Luisterplezier
Moeilijkheidsgraad
Attitude poëzie
Plezier algemeen
Leesplezier
Moeilijkheidsgraad
Frequentie poëzie & rap
Frequentie rap
Frequentie poëzie Gepercipieerde opgedane kennis
Lessen
Plezier
Moeilijkheidsgraad
Powerpoints
Plezier algemeen
Moeilijkheidsgraad
Gepercipieerde opgedane kennis
Opdrachten
Plezier algemeen
Moeilijkheidsgraad
Gepercipieerde opgedane kennis
Zelfreflectie
Nieuwe kennis
Kennis rap
Kennis poëzie
Gehele project
Plezier algemeen
Gepercipieerde opgedane kennis
Minpunt (open)
Pluspunt (open)
19
2.4
Procedure
2.4.1 Lessenreeks De lessenreeks nam in totaal vijf weken in beslag inclusief voor- en nametingen. De lessen werden allemaal gegeven door de onderzoekster die stage loopt in de onderzoeksgroep. Voor de inhoud van de lessenreeks zie bijlage 1. Alle lessen werden ondersteund door middel van powerpointpresentaties. Bij de derde les is tevens gebruik gemaakt van twee videofragmenten. Iedere les startte met een kort welkom aan de leerlingen, de opdracht de het leerlingenmapje te pakken en het activeren van voorkennis middels het vragen naar de lesstof die in voorgaande lessen was behandeld. In de kern van de les werd de voor die les opgestelde leerstof behandeld aan de hand van klassikale uitleg en opdrachten en iedere les werd afgesloten met een samenvatting van de behandelde lesstof. Ook werd dan huiswerk opgegeven wanneer opdrachten in de les nog niet volledig afgerond waren.
2.4.2 Afname metingen Alle metingen werden afgenomen door de onderzoekster. Alle metingen werden afgenomen in hetzelfde klaslokaal op de vrijdagmiddag. Bij alle metingen werd de leerlingen vooraf uitgelegd hoe ze meting moesten invullen en werd ze ook uitgelegd bij iedere vraag slechts één bolletje in te kleuren. Wanneer er tijdens de meting vragen waren, mochten de leerlingen deze stellen aan de onderzoekster zonder daarbij de rest van de leerlingen te storen. Indien het een vraag naar het goede antwoord betrof, werd vanzelfsprekend geen antwoord gegeven, maar werd de leerling aangemoedigd zelf goed na te denken. Tijdens de metingen zijn er echter nauwelijks vragen gesteld en zijn geen onverwachte storingen opgetreden. Alle leerlingen hebben in rust en stilte hun metingen in kunnen vullen.
2.5
Verwerking van gegevens
2.5.1 Data definities Voordat de items die een mogelijke verschuiving in kennis meten verwerkt werden, zijn deze items gecodeerd op de volgende wijze: (5) Rappers … (kruis het antwoord aan dat jij het beste vindt) O maken de muziek en schrijven daar onzinwoorden bij. O gebruiken soms ook poëzie voor hun raps. O zijn zangers die niet altijd zingen, maar vertellen. O zijn dichters die zingen op een beat.
[1] [3] [2] [4]
(6)Een raptekst kun je het beste vergelijken met … (kruis 1 antwoord aan) O een biografie. Rappers vertellen over hun leven in hun raps. [2] O een gedicht. In een rap zit ook metrum, rijm en ritme. [4] O een protesttekst. Rapteksten gaan vaak over discriminatie. [1] O een lied. In een rap zit ook rijm en ritme en je kunt hem zingen. [3] (27)Een gedicht kun je het beste vergelijken met…. (kruis 1 antwoord aan) O een biografie. Een dichter vertelt over het leven in gedichten. [1] O een rap. In een gedicht zit ook metrum, rijm en ritme. [4] O een protesttekst. Gedichten gaan vaak over gevoelens. [2] O een lied. In een gedicht zit ook rijm en ritme en je kunt hem zingen. [3] 20
Antwoorden werden hoger gewaardeerd naarmate ze dichter het gewenste resultaat benaderden, namelijk dat poëzie en rap in hoge mate op elkaar lijken. Achtereenvolgens werd de totaalscore van de voormeting afgetrokken van de totaalscore van de nameting om zodoende de vooruitgang te kunnen meten die bereikt werd. 2.5.2 Statistische verwerking De homogeniteit van de attitude itemschalen is nagegaan aan de hand van Cronbach’s alpha. Deze bleek voldoende (alpha=.80, nameting). Om het effect van de lessenreeks te meten, zijn diverse t-toetsen voor gepaarde metingen uitgevoerd. Allereerst is het verschil in kennis tussen de voor- en nameting geanalyseerd middels t-toetsen voor gepaarde metingen. Tevens zijn er t-toetsen voor gepaarde metingen uitgevoerd om het verschil in attitude tussen voor- en nameting te meten. De relatie tussen de kennis en attitudecomponenten is geanalyseerd middels correlatieanalyses. Tevens is er een correlatieanalyse uitgevoerd om samenhang tussen de diverse lessenreeksonderdelen te analyseren. Wanneer in de resultatensectie gerapporteerd wordt over het onderdeel ‘kennis’ wordt daarmee de optelsom bedoeld van alle items die kennis hebben gemeten. Wanneer er aspecten genoemd worden, dan is daarbij sprake van een optelsom van alle items die dit aspect meten.
21
3
Resultaten
3.1
Kennis
In tabel 2 staan per kennisaspect de gemiddelden en standaarddeviaties weergegeven in zowel voor- en nameting. Zoals is af te leiden uit de tabel, zijn de verschillen tussen de vooren nameting bij de meeste kenniskenmerken significant. Het enige kenmerk waarbij geen significant verschil optrad, was het kenmerk woordparen. Ook wanneer gekeken wordt naar het verschil in kennis wanneer alle kenmerken bij elkaar worden opgeteld (kennis totaal), is er sprake van een significant verschil in voor- en nameting (t(20) = 8.088, p<.05). Hierbij scoorde 93% van de leerlingen in de richting van het effect. Dat wil zeggen dat 93% van de leerlingen een vooruitgang in kennis laat zien tussen voor- en nameting. Tabel 2.
Gemiddelde scores en standaarddeviaties en uitkomsten t-toets voor gemeten poëziekenmerken (minimumscore 0, maximumscore 4 (rijmschema en termen maximumscore 3))
N=21
voor
na
t-toets
paar
3.43 (SD .60)
3.67 (SD .48)
1.558
beeldspraak
1.24 (SD .83)
2.90 (SD .89)
6.379**
rijm
.81 (SD .87)
1.57 (SD 1.21)
2.475*
rijmschema
.93 (SD .68)
1.71 (SD .84)
3.083*
termen
.90 (SD .83)
1.76 (SD .89)
4.046*
7.31 (SD 2.26)
11.62 (SD 2.312)
8.088*
Kennis totaal
* t-toets significant bij p < 0.05
** t-toets significant bij p < 0.01
De resultaten die zijn behaald op de voormeting correleren (bijna significant) positief met de resultaten behaald op de nameting (r= .430, p=0.052). Dit houdt in dat wanneer hoger gescoord wordt op de voormeting, er zeer waarschijnlijk ook hoger gescoord zal worden op de nameting. 3.2
Attitude
Zowel voor als na de lessenreeks is de leerlingen gevraagd hoe vaak ze naar rap luisteren en hoe vaak ze poëzie lezen. De gemiddelde scores en standaarddeviaties die daaruit naar voren zijn gekomen, zijn te lezen in tabel 3 op de volgende pagina. Zoals tevens te zien is in tabel 3, verschilt de mate waarin leerlingen naar rap luisteren niet significant tussen voor- en nameting. Hetzelfde geldt voor poëzie; leerlingen zijn niet significant meer poëzie gaan lezen.
22
Tabel 3. N=21
Overzicht gemiddelde lees/luisterfrequenties en standaarddeviaties rap en poëzie (minimumscore 1, maximumscore 5) voor
na
t-toets
rap
3.43 (SD 1.16)
3.71 (SD 1.19)
1.826
poëzie
2.10 (SD 1.04)
2.14 (SD 1.28)
.252
Wanneer er echter gekeken wordt naar het verschil in populariteit van rap en poëzie is er wel een significant verschil af te leiden. Leerlingen luisteren significant meer naar rap in verhouding met de mate waarin ze poëzie lezen. Ten tijde van de voormeting was het resultaat voor de t-toets met gepaarde metingen als volgt: t (20) = 4.183, p <0.01. Ook bij de nameting was er nog steeds sprake van een significant verschil tussen de mate waarin leerlingen naar rap luisteren en de mate waarin leerlingen poëzie lezen (t(20)=3.93, p<0.05). Dit is te illustreren met het feit dat enkele leerlingen bij de open vragen in de voormeting moeiteloos drie volledige namen van rappers konden opschrijven, maar bij de vraag naar bekende dichters geen enkele naam konden opschrijven. Kijkend naar de gemiddelden en standaarddeviaties voor attitude ten aanzien van poëzie en rap in tabel 4, valt op dat rap gemiddeld twee punten hoger scoort dan poëzie. Dit is te illustreren met het feit dat in de nameting 19% van de leerlingen aangaf poëzie heel erg saai te vinden, terwijl slechts 5% aangaf dit ook van rap te vinden. Van de leerlingen geeft 19% aan poëzie best wel leuk tot heel erg leuk te vinden. Bij rap is dit echter 62%. Uit tabel 4 is tevens af te lezen dat er wat attitude ten aanzien poëzie betreft geen significant verschil is opgetreden tussen voor- en nameting (t(20)= -.107, p=.916). Hetzelfde geldt voor de attitude ten aanzien van rap (t(20)=1.071, p=.297). Bij attitude ten aanzien van poëzie is een lichte achteruitgang te zien, bij attitude ten aanzien van rap is een lichte stijging te zien. Het voorbeeldmateriaal dat gebruikt werd gedurende de lessenreeks werd niet altijd positief beoordeeld. Leerlingen zeiden daarover onder meer het volgende: “Bij een volgende lessenreeks moeten er andere voorbeelden van gedichten en raps worden gebruikt.” “De rap van Typhoon was best wel saai.” “Ik had het leuker gevonden als we zelf een gedicht of rap hadden mogen schrijven.” Tabel 4.
Overzicht gemiddelde scores en standaarddeviaties attitude ten aanzien van rap en poëzie (minimumscore 3, maximumscore 15)
N=21
voor
na
t-toets
Rap
10.00 (SD 1.48)
10.33 (SD 1.71)
1.071
Poëzie
8.24 (SD 2.49)
8.19 (SD 2.96)
-.107
3.3
Samenhang kennis en attitude
Middels correlatieanalyses is nagegaan in hoeverre kennis en attitude samenhangen. Uit de correlatieanalyse kwam echter geen significante correlatie naar voren (r (20) =.295, p = .097). Maar, met een p-waarde onder .10 is sprake van een tendens. Dit houdt in dat er sprake is van een ontwikkeling die in de richting van een mogelijke samenhang tussen kennis en attitude wijst. Of er een verandering is opgetreden in het oordeel van leerlingen over het verband tussen poëzie en rap werd gemeten aan de hand van verschuivingsvragen in zowel voor- als 23
nameting. Een voorbeeld van een verschuivingsvraag is de vraag naar waarmee rap het beste vergeleken zou kunnen worden. Er werd echter tussen antwoorden die leerlingen gaven in de voor- en nameting geen significant verschil in antwoorden gevonden (t(20)=1.219, p=.237). 3.4
Waardering lessenreeks
Aangezien dit bachelorscriptieonderzoek deels is uitgevoerd in het kader van de Universitaire Lerarenopleiding Tilburg, is ook de waardering van leerlingen voor de lessenreeks gemeten. Dit werd gemeten aan de hand van de aspecten lessen, powerpoints en opdrachten. Ook werden de opgedane gepercipieerde kennis en het totaaloordeel over de lessenreeks bevraagd. De gemiddelden en standaarddeviaties daarvoor zijn weergegeven in tabel 5 op de volgende pagina. In deze tabel is te zien dat de standaarddeviaties alle onder de waarde 2 blijven. Dit duidt op een zeer homogene beoordeling. Tabel 5.
Overzicht gemiddelden en standaarddeviaties gemeten aspecten waardering lessenreeks (minimumscore 3, maximumscore 15 ; aspect ‘gehele project’ minimumscore 2, maximumscore 10)
N=21
nameting
Lessen
10.48 (SD 1.78)
Powerpoints
11.10 (SD 1.84)
Opdrachten
9.71 (SD 1.38)
Gepercipieerde opgedane kennis
12.14 (SD 1.35)
Gehele project
7.57 (SD 1.38)
Zoals te zien is in bovenstaande tabel, scoorden de powerpoints hoog bij de leerlingen. Die hoge score kan geïllustreerd worden aan de hand van het feit dat bij de open vraag waarbij de leerlingen pluspunten mochten noemen aan het project, het grootste gedeelte van de leerlingen de powerpoints als pluspunt noemden van het project. Zoals één van de leerlingen opschreef: “De powerpoints, omdat alleen uitleg niet handig is”. De hoogste gemiddelde score gold voor gepercipieerde opgedane kennis. Het grootste gedeelte van de leerlingen (86%) heeft het gevoel veel geleerd te hebben van de lessen. Ook geeft 71% van de leerlingen aan dat ze het idee hebben best wel veel nieuwe dingen te hebben geleerd. Dit is te illustreren met het feit dat er een significant verschil is tussen de poëziekennis voor en na de lessenreeks. Kijkend naar het totaaloordeel dat leerlingen gaven over de lessenreeks, kwamen de volgende resultaten naar voren: 38% van de leerlingen gaf aan het project soms leuk en soms stom te vinden tegenover 52% van de leerlingen die het project best wel leuk vonden. Ook achtte 67% van de leerlingen het project best wel leerzaam. Diverse leerlingen gaven aan bij de open vraag naar pluspunten vooral de opdrachten leerzaam te vinden: “De opdrachten, want dan kun je kijken of je het snapt.”
24
De gemeten aspecten wat betreft attitude ten aanzien van de lessenreeks correleren niet alleen met elkaar, maar ook met het totaaloordeel dat de leerlingen hebben gegeven ten aanzien van het gehele project. In tabel 6 zijn deze correlaties weergegeven. De weergegeven correlaties zijn alle positief, dit houdt in dat wanneer een leerling een bepaald aspect hoog beoordeelt, die leerling het aspect waarmee dit aspect samenhangt ook hoger zal beoordelen. Wanneer een leerling bijvoorbeeld het aspect powerpoints positief beoordeelt, is het zeer waarschijnlijk dat deze leerling ook de lessen positief zal beoordelen. Tabel 6. N=21
Correlaties gemeten aspecten lessenreeks en gehele project powerpoints
opdrachten
zelfreflectie
,505*
,526*
,345
gehele project ,502*
1
,345
,536*
,497*
powerpoints
,345
1
,317
,186
opdrachten
,536*
,317
1
,571**
zelfreflectie
lessen
* Correlatie significant wanneer p<0.05 (tweezijdig) ** Correlatie significant wanneer p<0.01 (tweezijdig)
25
4
Conclusie en discussie
De eerste hypothese waarin de verwachting uitgesproken werd dat een achttal poëziekenmerken geleerd konden worden middels rap, kan bevestigd worden. Uit de resultaten komt naar voren dat er een significant verschil is opgetreden tussen kennis voor en na de lessenreeks. Hadden de leerlingen voor de lessenreeks nog amper kennis van poëzie, in de nameting bleek dat ze significant meer kennis hadden opgedaan. Er is gekozen om in de eerste klas van het vmbo een achttal poëziekenmerken te onderwijzen om er zodoende zeker van te zijn dat leerlingen nog geen kennis hadden over het te onderzoeken terrein. Er wordt hierdoor tegemoet gekomen aan een groot gedeelte van de eindtermen zoals die zijn opgesteld door de Stichting Leerplanontwikkeling (2011). Onder andere aan de eindterm ‘de leerling kan kenmerken van fictie in het fictiewerk aanwijzen’ wordt voldaan. Leerlingen niet alleen kennis over poëziekenmerken opgedaan, ze hebben fictie ook zelf kunnen ervaren. In de lessen en opdrachten werd immers allerlei voorbeeldmateriaal gebruikt. Bovendien hebben ze gezien dat fictie een heel breed begrip is waar meerdere tekstsoorten (poëzie- en rapteksten) onder kunnen vallen. Zo hebben ze geleerd dat er ook poëzie zit in de rapmuziek die dagelijks bij ze voorbij komt via de radio. Zoals genoemd, hadden leerlingen nauwelijks kennis over poëzie voordat ze onderwijs kregen over een achttal poëziekenmerken. Wanneer men de omvang van de onderwezen lesstof vergelijkt met de lesstof die behandeld wordt in Taallijnen (2012), kan men een verschil zien. Worden in de methode Taallijnen (2012) in het brugklasdeel slechts strofe, rijm en dichter behandeld, in de lessenreeks uitgevoerd in dit onderzoek kwamen daar rijmschema’s, twee soorten beeldspraak, vorm, ritme en metrum bij. Men kan zich afvragen of de aangeboden lesstof in de lesmethode niet wat minimaal is. Waarom leerlingen niet wat meer handvatten geven om de poëzie en fictie beter te kunnen interpreteren? Uit de nameting is toename in kennis gebleken, maar ook de leerlingen zelf geven aan het idee te hebben veel te hebben geleerd. In het kader van de Universitaire Lerarenopleiding Tilburg werd namelijk ook het oordeel over de gegeven lessenreeks geanalyseerd. Daarbij was het reflecteren van de leerlingen op hun opgedane kennis een onderdeel. Het overgrote deel van de leerlingen geeft aan veel te hebben geleerd en ook geven leerlingen aan het idee te hebben veel nieuwe dingen te hebben geleerd. Wanneer er vervolgens wordt gekeken naar het ARCS-model van Keller (1987), is af te leiden dat er wordt voldaan aan het onderdeel satisfaction. Verwachtingen van leerlingen worden bevredigd aangezien ze veel leren. Het feit dat dit nieuwe kennis is, werkt motiverend, het is immers iets nieuws dat de nieuwsgierigheid van leerlingen prikkelt. Hiermee wordt de aandacht (attention) getrokken en het trekken van aandacht is niet alleen een voorwaarde voor motivatie, maar ook een voorwaarde voor leren (Keller, 1987). Niet alleen werkt het bevredigen van verwachtingen motiverend, ook instructie en werkvormen kunnen bijdragen aan de motivatie van leerlingen (Keller, 1987). Binnen het vmbo zijn werkvormen waarbij een concrete manier van het verwerken van de stof centraal staat favoriet. Voorbeelden van die leeractiviteiten zijn toepassen, voorbeelden bedenken en oefenen (Van der Sanden; Den Boer, Mittendorf en Sjentizer in Hamstra & Van den Ende, 2006). Dit wordt bevestigd door het positieve oordeel van de leerlingen over de lessenreeks: Met name de opdrachten worden door het merendeel van de leerlingen positief gewaardeerd wanneer gevraagd werd naar pluspunten van de lessenreeks. Om met woorden van leerlingen te spreken: “De opdrachten, want dan kun je kijken of je het snapt.” De opdrachten waren gericht op een concrete manier van het verwerken van de lesstof. Leerlingen moesten bijvoorbeeld het begrip personificatie verbinden met een voorbeeldzin of bepalen welk rijmschema van toepassing was op een gegeven gedicht. Niet alleen de werkvorm werd door leerlingen positief gewaardeerd, ook de vorm waarin uitleg werd gegeven. Het lesgeven met behulp van powerpoints werd door leerlingen hoog gewaardeerd. Dit bevestigt de onderzoeksresultaten van Keller (1987) die aangeeft dat een instructie ook bij kan dragen aan de motivatie van leerlingen. Wanneer er sprake is van een state, een conditie die tot stand komt door een situationele stimulus of situationeel proces, kan een docent bijdragen aan deze ad hoc nieuwsgierigheid door middel van een 26
instructie. Een instructie kan leerlingen namelijk nieuwsgierig maken. Aangezien een powerpointpresentatie nog niet op iedere school een standaard onderwijsmiddel is tijdens de lessen, kan dit ook de nieuwsgierigheid wekken bij leerlingen. Bovendien dragen powerpointpresentatie niet alleen bij aan het wekken van nieuwsgierigheid, het ondersteunt ook de uitleg. Zo merkte een leerling op dat de powerpoints erg fijn waren “omdat uitleg alleen niet handig is”. Ondanks dat leerlingen aangeven de lessenreeks te waarderen, is er geen significant verschil tussen voor- en nameting opgetreden in attitude ten aanzien van poëzie. De tweede hypothese waarin de verwachting werd uitgesproken dat leerlingen na de lessenreeks poëzie positiever zouden waarderen, kan daarmee niet bevestigd worden. De attitude van leerlingen ten aanzien van poëzie is nagenoeg hetzelfde gebleven. Ook is de leesfrequentie nagenoeg gelijk gebleven. Het artikel van Luyckx (2000) waarin hij beschrijft hoe een leerling verbaasd reageert op het feit dat de docent in zijn vrije tijd boeken leest, blijft hiermee actueel. Er is echter wel sprake van een tendens in verandering van attitude; wellicht dat een verandering zich nog verder had kunnen ontwikkelen. Uit de attitudemeting is geen significant verschil naar voren gekomen wat verandering in attitude ten aanzien van rap en poëzie betreft. Er blijkt echter wel een significant verschil in populariteit van rap en poëzie: er wordt significant meer naar rap geluisterd dan dat er poëzie gelezen wordt door leerlingen. De vooronderstelling dat rap veel populairder is dan poëzie kan daarmee worden bevestigd. De uitspraken van Morell en Duncan-Andrade (2002) wat betreft de populariteit van rap kunnen daarmee ook bevestigd worden. Terugkijkend naar de eerder gesignaleerde significante toename van poëziekennis bij leerlingen, kunnen ook de uitspraken van Bradley (in Dumont, 2012) worden bevestigd. Bradley (in Dumont, 2012) stelt namelijk ten eerste dat er rappers zijn die wel degelijk poëtische kwaliteiten hebben. Vervolgens stelt hij dat leerlingen kunnen leren van de teksten die ze iedere dag op de radio horen, wanneer ze daarbij een duwtje in de rug krijgen. De significante toename in kennis die in dit onderzoek naar voren is gekomen, onderstreept deze uitspraak. Bovenstaande conclusies roepen echter ook vragen op, want waarom is er bijvoorbeeld geen significante vooruitgang in attitude bereikt? Verschillende oorzaken kunnen daaraan ten grondslag liggen. Ten eerste kan men zich afvragen of de gekozen voorbeeldwerken de juiste waren. Leerlingen gaven als verbeterpunten onder andere aan dat er andere voorbeelden gekozen hadden moeten worden. De voorbeeldwerken (van de opkomende rapper Typhoon en bekende schrijfster Annie M.G. Schmidt) die nu gebruikt waren in de lessenreeks waren volgens hen niet altijd even leuk. Ten tweede kan men zich afvragen of andere soorten opdrachten meer enthousiasme gewekt hadden. Afgaand op de literatuur (o.a. Den Boer, Mittendorf & Sjentizer in Hamstra & Van den Ende, 2006) werd de leerlingen in de lessenreeks met name gevraagd dingen toe te passen en te reproduceren. Leerlingen moesten bijvoorbeeld aangeven of een rap geschreven was volgens het principe vrije of vaste vorm of ze moesten aan de hand van een voorbeeld de juiste betekenis zoeken bij het begrip metrum. Het zelf schrijven van een rap of gedicht was niet opgenomen in de opdrachten. En ondanks dat leerlingen de opdrachten zeer hoog hebben gewaardeerd, gaven ze wel als tip om bij een volgende lessenreeks leerlingen ook zelf een rap of gedicht te laten schrijven. Uit deze tip komt een roep naar meer creativiteit in de opdrachten naar voren, iets dat in de literatuur over vmbo-onderwijs niet snel naar voren komt. Den Boer, Mittendorf en Sjentizer (in Hamstra & Van den Ende, 2006) geven juist aan dat leerlingen met name geprikkeld worden door opdrachten die aansluiten bij het toepassen van de lesstof, het bedenken van voorbeelden bij de lesstof en oefenen met de lesstof. Een meer creatieve manier van het verwerken van lesstof wordt hierbij niet genoemd. In de gelezen literatuur wordt de voorliefde voor praktijk van vmbo-leerlingen benadrukt, maar wellicht is er onder leerlingen meer behoefte om hun verbeelding te laten spreken tijdens de lessen. Tot slot kan men zich afvragen of een attitudeverandering bereikt kan worden in de tijdsspanne die het onderzoek in beslag genomen heeft. In drie weken een attitudeverandering bereiken, is dat niet wat te ambitieus? Uit het onderzoek komt overigens wel naar voren dat er sprake is van een tendens. Er is waarschijnlijk sprake van een 27
bepaalde ontwikkeling, alleen is het wellicht zo dat deze ontwikkeling zich nog niet ten volle heeft kunnen ontplooien. De kanttekeningen die geplaatst zijn bij dit onderzoek openen deuren voor vervolgonderzoek; een onderzoek met een langduriger karakter kan toetsen of er een positievere waardering voor poëzie ontstaat bij leerlingen wanneer zij een lessenreeks krijgen aangeboden die langer duurt dan drie weken. Ook kan dit onderzoek toetsen of er door gebruik van ander voorbeeldmateriaal (bijvoorbeeld een rap van bekendere rapper) en andere soorten opdrachten (bijvoorbeeld het zelf schrijven van poëzie) andere resultaten bereikt worden die tot een meer positieve attitude ten aanzien van poëzie kunnen leiden. Als leerlingen kennis op kunnen doen over iets dat ze minder waarderen (poëzie) aan de hand van datgene dat ze hoog waarderen (rap) opent dat nog meer deuren voor vervolgonderzoek; er zouden immers meer interdisciplinaire verbanden gelegd kunnen worden tussen bijvoorbeeld muziek, literatuur en kunstgeschiedenis om zo leerlingen voor het fictieonderwijs te enthousiasmeren.
28
Referenties Bandura, A. (1993). Perceived self-efficacy in cognitive development and functioning. Educational Psychologist, 28(2), 117-148. Berkelmans, H., Heynen, R., van Norden, S., Sjouwerman, I., Thijs, B. & Willlems, S. (1987). Wind ademt in zijn eentje: Poëzie uit Indonesië, Oost-Timor en Nederland. Breda, Nederland: Uitgeverij de Geus. Bouazza, H. (1999). Poëzie en Rap. Passionate, 6, 52-57. Donselaar van, D. , Feenstra, G., Meijer, J. et al. (2005). Betekenisvol praktijkonderwijs: “ ‘t ken een klapper zijn”. Utrecht,Nederland: APS. Dumont, M. (2012). Als je luistert naar de wolken...; Een pleidooi voor literairwetenschappelijke aandacht voor Nederlandse liedteksten. (Master thesis, Utrecht University, Nederland). Geraadpleegd via: http://igitur-archive.library.uu.nl/studenttheses/2012-0418-200404/UUindex.html. Dumont, M. (2013). Sterrenstof - Hoe popliedjes je lessen Nederlands kunnen verrijken. Levende talen, 100 (2), 24-27. Ebbens, S. & Ettekoven, S. (2009). Effectief leren basisboek. Groningen,Nederland: Noordhoff Uitgevers. Hamstra, D.G. & Van den Ende, J.(2006). De vmbo-leerling. Onderwijspedagogische- en ontwikkelingspsychologische theorieën. Geraadpleegd via CPS onderwijsontwikkeling en advies: http://www.vmbokunstenaars.nl/var/files/file/Rapport_De_vmbo_leerling_ Onderwijspedagogische.pdf Huebner, E. S., & McCullough, G. (2000). Correlates of school satisfaction among adolescents. Journal of Educational Research, 93 (5), 331. Keller, J. M. (1987). Development and use of the ARCS model of motivational design. Journal of Instructional Development, 10, 2-10. Luyckx, D. (2000). Fictieonderwijs op het VMBO. Een verkenning. Tsjip 10, 3-8. Morell, J. & Duncan-Andrade, E. Voorletter! (2002). Promoting academic literacy with urban youth through engaging hip-hop culture. English Journal, 91(6), 88–92. 29
Peetsma, T. & Van der Veen, I. (2008). Een tweede onderzoek naar de beïnvloeding van motivatie bij vmbo-leerlingen. Amsterdam, Nederland: SCO-Kohnstamm Instituut. Rosen, R. & Marks, D. (1999). Comedies of transgression in gangsta rap and ancient Classical Poetry. New Literary History, 30 (4), 897. Teurlings, C., Van Wolput, B., & Vermeulen. M. (2006). Nieuw leren waarderen. Een literatuuronderzoek naar effecten van nieuwe vormen van leren in het voortgezet onderwijs. Geraadpleegd via sectororganisatie Voortgezet Onderwijs: http://www.vo-raad.nl/userfiles/bestanden/SLOA/060214_brochure_Nieuw_leren_ waarderen_geheel.pdf. Van Boven, E., & Dorleijn, G. (2003). Literair mechaniek: Inleiding tot de analyse van verhalen en gedichten (2de, herziene druk). Bussum, Nederland: Coutinho. Van Riel, W. (2000) Daar zit ik nu op te wachten. Fictie binnen het VMBO. Tsjip 10, 9-13. Stichting leerplanontwikkeling (2011). Doorlopende leerlijnen Nederlands (PO - vmbo BB/KB/GL/TL). Geraadpleegd via: http://www.slo.nl/downloads/2011/llk-nederlandsvmbo.pdf/. Wuyts, R. (2000). Po(p)ezie. Tsjip, 10 (4), 18-21. Zimmerman, B. J. (2000). Self-efficacy: an essential motive to learn. Contemporary Educational Psychology, 25, 82-91.
30
Bijlagen Bijlage 1 1.1
Lesplannen
Les 1 – Poëziekenmerken
0. Klas neemt plaats, powerpoint is opgestart. Op ieder tafeltje ligt een werkmapje klaar voor iedere leerling. In dit werkmapje zitten een hand-out (zowel slides als ruimte om te schrijven) van de powerpoint en werkbladen om de stof te kunnen verwerken. 1. Gedicht voorlezen + uitleg Annie MG Schmidt! EEN DICHTER – ANNIE M.G. SCHMIDT Piet Pluimers wou het liefste verzen schrijven over wat late rozen in de zon. Hij was een dichter en hij wou het blijven. Hij schreef sonnetten toen hij pas begon. Het rijmde ook. Maar and're dichters zeiden: je mag niet rijmen joh, 't is geen gezicht! Je moet zorgvuldig alle rijm vermijden, want een gedicht dat rijmt is geen gedicht.
enjambement
Gekruist rijm
En dan dat metrum! Dat is uit de mode. 't Mag niet van rál de ral de rál de ral. Punten en komma's, jongen, zijn verboden. En denk erom: geen hoofdletters vooral. En nooit een hele zin. Alleen maar brokken. En rozen mógen wel een keer, maar dan slechts in verband met baarmoeders en sokken en zó dat niemand het begrijpen kan.
enjambement
't Is maar een weet, we zeggen 't je maar even. Piet had het spoedig door en hij zei: o. Hij heeft diezelfde dag een vers geschreven, zijn eerste echte vers. En dat ging zo: 'ik drijf spelden van wanhoop in de huid van je enjambement grutten wezenloos woezie woezie 17 en klaan uit je klukhaar versuikeren bleke bliezen in schedels met spuigaten vol blauw gehakt.' En toen zei iedereen: dat is reusachtig! En Paul Rodenko schreef een heel lang stuk in 'Maatstaf' om te laten zien hoe prachtig het was. Vooral dat 'woezie' en dat 'kluk'. Alleen Piet Pluimers zelf was niet tevreden.
Vrije vorm
Legenda: Geel en groen: eindrijm Turquoise: poëzietermen Donkerblauw: onzinwoorden (vrije vers) Paars: beginrijm 31
Hij wou zo graag eens rijmen, want helaas, hij heeft nu eenmaal 't rijm onder z'n leden. Maar nee, hij mag alleen met Sinterklaas. En hij wou graag één keer een komma zetten. Ach Piet! Over tien jaren slaat het om! Dan rijmt men weer. Dan maakt men weer sonnetten. Dan gaat het weer van póm de róm de róm. 2. Wat gaan we vandaag doen? (bordplanning) Leerlingen wordt uitgelegd hoe de les eruitziet. Daarbij wordt ook verteld dat er afwisselend opdrachten gemaakt worden en uitleg wordt gegeven. Ook wordt uitgelegd wat ze moeten doen met de hand-out en de werkbladen die ze gekregen hebben. 3. Tweede lezing gedicht, nu inclusief actieve deelname van leerlingen (5 minuten) (ik deel nu het gedicht uit op papier) Ik lees het nog een keer voor. Kruis met je potlood dingen aan die je op vindt vallen. Je mag ook dingen onderstrepen die je niet snapt. Ik zal het voordragen zoals het hoort bij een gedicht. (Nog een keer benadrukken actieve deelname: Schrijf mee in je gedicht!!!) Vragen na de tweede lezing: - Wat heb je omcirkeld of onderstreept? - Waar denk je dat het over gaat? - Vond je het een mooi gedicht? En waarom? Aan het eind van de les zal ik ervoor zorgen dat we het hele gedicht hebben uitgeplozen en dat jullie alles snappen! 4. Uiterlijke kenmerken behandelen (5 minuten) (opdrachten 5 minuten) Witregels laten ontdekken & Wanneer is de verdeling anders van witregels? Dichters scheiden hun gedichten vaak met witregels, om zo regels die bij elkaar horen bij elkaar te laten horen. Dit noemen we een strofe. Maar er zijn ook gedichten die geen witregels hebben. Maar die witregels zie je bijvoorbeeld niet snel in je schoolboek. Wanneer de verdeling van witregels verandert, verandert er iets in de regelmaat van het gedicht. Is dat ook zo bij dit gedicht? (uitleggen dat dit te maken heeft met de vorm) Versregels uitleggen -> enjambement In een gedicht hoeven de zinnen niet te kloppen zoals wij ze bijvoorbeeld opschrijven. Bijvoorbeeld: En nooit een hele zin. Alleen maar brokken. (alleen maar brokken is geen hele zin, want GEEN PV). Ook kan de dichter zinnen zomaar op laten houden terwijl je eigenlijk voor je gevoel nog verder zou willen lezen. Bijvoorbeeld: En mogen rozen mogen wel een keer, maar dan ….. Je wilt verder lezen, maar daarvoor moet je naar de volgende regel! Vrije/vaste vorm (ingebakken voorbeeld) Het gedicht verandert in een vrije vorm. Hoe zie je dat? Bij een vrije vorm ben je niet gebonden aan bepaalde regels die poëzie kan hebben. In het gedicht wordt ook een sonnet dat is een vaste vorm - genoemd, en dit hoef je niet te onthouden, maar dat is wel een voorbeeld van een vaste vorm: er zijn regels over hoe je een sonnet maakt (twee keer vier regels en twee keer drie regels). 5. Opdracht 1 &2 uiterlijke kenmerken maken 6. Innerlijke kenmerken: Ritme/metrum Aan de hand van gedicht noemen en laten omcirkelen (3e strofe).
32
In ieder gedicht zit een bepaald ritme. Een dichter kan ervoor kiezen om altijd hetzelfde ritme aan te houden, maar dat hoeft niet. Hij kan ook expres het ritme onderbreken. In dit gedicht kun je dat heel goed merken (voorlezen overgang). De klank van een gedicht maakt heel veel uit, want wat vinden jullie van het gedicht? En komt dat door de klank? Niet alleen in poëzie zit ritme, waarin nog meer? Rap! In rap is de klank nog belangrijker, want een rap moet lekker uit je mond rollen. Waarom zit er ritme in rap? (makkelijker onthouden!) Rijm In een gedicht staan veel herhalingen, bijvoorbeeld met klanken. Maar ook het ritme zoals e net hebben gezien. Rijm is dan ook klankherhaling. Wanneer rijmt iets? (eindrijm) Maar er is ook beginrijm! (voorbeelden geven (uit voormeting halen)) (eerste klanken van woorden rijmen) Vb. Kraaiende krolse katers keken naar de kroketten. En zelfs binnenrijm! (voorbeeld uit voormeting) (rijm binnen 1 versregel) Vb. Poes piept, is ziek. Haar kattenbak omver gekiept. En net hebben we het al over rap gehad: Zit daar rijm in denken jullie? VB. Ik neem je mee, ik neem je mee op reis. Ik neem je mee, naar Rome of Parijs. Maar: er zijn ook genoeg gedichten die geen eindrijm hebben! JA - K. Schippers Ik heb je lief zoals je soms Gelijk een gouden zomerdag bent Nee nee nee Ik heb je lief zoals je bent Nee nee Ik heb je lief zoals Nee Ik heb je lief Rijmschema’s ABAB(gekruist rijm) ABBA (omarmend rijm) AABB (gepaard rijm) Dichters kunnen ervoor kiezen om hun woorden op een bepaalde manier te laten rijmen. Wat voor gedicht maak je als je een sinterklaas gedicht maakt? (gepaard rijm: Sint zat te denken, wat hij jou zou schenken). Als mensen rijmschema’s willen ontdekken, geven ze iedere laatste klank van een zin een letter. Als de volgende regel een andere klank heeft aan het einde, krijgt die een andere letter. Als de derde regel weer hetzelfde is als de eerste regel, krijgt die dezelfde letter als de eerste regel. Zo ontstaat er een schema (zoals in de slide). Die schema’s hebben weer namen gekregen en die namen passen natuurlijk bij het schema (uitleggen adhv tekeningen in slide). Gekruist rijm: de bogen kruisen elkaar. Omarmend rijm: de bogen omarmen elkaar. Gepaard rijm: de bogen staan in paren Omarmend rijm – Dirk Kramer Er worden vele hartsgeheimen Tot mijn onuitsprekelijk plezier Op vele web-sites en papier geschreven in gedichten en in rijmen. Niet gehinderd door een norm Wordt daarom menig liefdesthema In een sinterklaasgedichtenschema 33
Neergeschreven, zonder vorm. Maar, denk er ook eens over na Om een ‘omarmend’ rijm te schrijven En binnen een rijmschema te blijven Dat uitgaat van A-B-B-A. 7. Opdracht 3, 4 & 5 maken rijm en rijmschema’s
34
Lesplan les 1 - Poëziekenmerken
Docent: Claessens
Datum: Lesonderwerp Beginsituatie Leskern
1
Leerdoelen Docentdoelen Boek (+ blz.) Media, spullen, hulp
Tijd
Lesfase
2
Leerdoel
3
Poëziekenmerken Geen tot weinig kennis Poëziekenmerken uitleggen Begrijpen en toepassen poëziekenmerken op gedichten Uitleggen en actieve deelname uit klas stimuleren Zelf ontwikkeld lesmateriaal powerpoint
Wat ik doe en zeg
Wat zij doen (werkvorm)
Leeractiviteit Noem specifieke!
Voorkennis activeren
Gedicht voorlezen
Luisteren
Voorkennis activeren
2
Voorkennis activeren
Gedicht voorlezen en instrueren omcirkelen
Actief onderstrepen en omcirkelen
Voorkennis activeren, verkennen
3
Voorkennis bevestigen
Gesprek met leerlingen over onderstrepingen
In gesprek over gedicht
Beschrijven
2
Begrijpen en onthouden
Uitleg uiterlijke poëziekenmerken
Luisteren en aantekeningen maken
Begrijpen en onthouden
4
Integreren en toepassen
Uitleg wat bedoeling is van opdracht 2&3
Opdracht maken
Reproduceren, onthouden, toepassen
Rondes zelfstandig werk/begeleiding verzorgen
Eventueel vragen stellen
3
3
Aantal lln: 25
1
5
2
Klas: b1E
Werkmapjes klaarleggen
0
1
Tijd: 45 minuten
Check & feedback
Opdracht 2&3 bespreken en
Foute antwoorden corrigeren waar nodig.
Onthouden, toepassen
Zie Ebbens’ Effectief leren p. 36. Ebbens, Effectief leren, p. 34 Je kunt best meer dan één werkvorm en leeractiviteit toepassen om één doel te bereiken!
35
nakijken
2
Begrijpen en onthouden
Uitleg innerlijke poëziekenmerken ritme, metrum, rijm, rijmschema’s
Luisteren en aantekeningen maken
Begrijpen en onthouden
4
Integreren en toepassen
Uitleg wat bedoeling is van opdracht 3,4 5
Opdracht maken
Reproduceren, onthouden, toepassen
Rondes zelfstandig werk/begeleiding verzorgen
Eventueel vragen stellen
5
3
Check & feedback
Opdrachten 3,4,5 bespreken en nakijken
Foute antwoorden corrigeren waar nodig.
Onthouden, toepassen
2
Begrijpen en onthouden
Uitleg innerlijke poëziekenmerk beeldspraak
Luisteren en aantekeningen maken
Begrijpen en onthouden
4
Integreren en toepassen
Uitleg wat bedoeling is van opdracht 6 en 7
Opdracht maken
Reproduceren, onthouden, toepassen
Rondes zelfstandig werk/begeleiding verzorgen
Eventueel vragen stellen
Check & feedback
Opdracht 6 en 7 bespreken en nakijken
Foute antwoorden corrigeren waar nodig.
Onthouden, toepassen
Afronden
Wat hebben we vandaag geleerd?
Luisteren en inbreng over wat ze geleerd hebben.
Beklijven, reproduceren.
5
3
6
TOELICHTING Lesfasen (Ebbens’ Effectief leren blz. 39-64. Is elke fase in die volgorde nodig in jouw les?)
1. 2. 3. 4. 5. 6.
Oriënteren op doel, voorkennis diagnosticeren/activeren Informeren over begrippen / instrueren over vaardigheden Check & feedback Verwerking instrueren Verwerking begeleiden Afronden (evalueren en reflecteren)
36
Leeractiviteiten (voorbeelden van specifieke): (Ebbens’ Effectief leren blz. 183-189. Gebruik jij nog andere?)
Specifieke leeractiviteiten
leerniveau
Aanwijzen, benoemen, beschrijven, definiëren, oefenen, opzeggen, stappen aangeven, vertellen, …
onthouden (beheersing)
Afleiden, beredeneren, fout aangeven, onderscheiden, samenvatten, uitleggen, verdedigen, verkennen, verklaren, …
begrijpen (beheersing)
Aantonen, afzetten tegen elkaar, analyseren, beargumenteren, beoordelen, classificeren, patroon zien, plannen, relateren, voorspellen, Bewijzen aangeven, bewust kiezen, creëren, concluderen, evalueren, hypothese + onderzoek opstellen, ontwerpen, ontwikkelen, selecteren, speculeren, uitvinden, …
integreren (beklijving) creatief toepassen (wendbaar gebruik)
37
1.2
Les 2 – Poëzie en rap
1. Wat hebben we vorige week gedaan? (10 minuten) Korte herhaling van begrippen; leerlingen vragen! Zijn er vragen? Één ding nog niet gedaan: Beeldspraak! 2. Beeldspraak (15 minuten) Letterlijk vs. Figuurlijk Metaforen Personificatie Wie weet al het verschil tussen letterlijk en figuurlijk taalgebruik? Letterlijk taalgebruik: zoals je het bedoelt Vb. Doe je de deur dicht? Figuurlijk taalgebruik: je bedoelt het niet letterlijk. Vb. Dat doet de deur dicht! (Wanneer iets zo erg is, dat het niet langer door kan gaan.) De klas had na de 20e keer het huiswerk nog niet met potlood gemaakt, dat doet de deur dicht. Of ik ben geen vrienden meer met hem, hij heeft voor de derde keer al gelogen: dat doet de deur dicht! Vb. Hij is zo gek als een deur! Er zijn twee vormen van figuurlijk taalgebruik die ik jullie graag wil leren: De eerste is de metafoor en daarmee wordt bedoeld de vergelijking. Heb ik net niet al een vergelijking genoemd? Bij een metafoor is het zo dat er dingen met elkaar vergeleken worden die wel iets met elkaar gemeenschappelijk hebben, maar het ene maakt het andere duidelijk. Klinkt ingewikkeld, maar als je een voorbeeld ziet, wordt het al makkelijker. Vb. Voetbal is oorlog. Wie kan mij dat uitleggen? Nou is het allerbelangrijkste dat je dit kan herkennen en dat je het verschil ziet met een andere vorm van beeldspraak: personificatie. Bij een personificatie krijgt iets dat niet menselijks is, wel menselijke trekjes. Vb. De bomen zwaaiden in de lucht. De toekomst lacht je toe. In het volgende gedicht zit ook heel veel figuurlijk taalgebruik: Er kwamen woorden op bezoek... – Joke van Leeuwen Er kwamen woorden op bezoek Ze bleven zitten in mijn rotan stoelen. Ze zaten te bedoelen met rood hoofd. Gij, waarin ik zo anders had geloofd was zonder goddelijke jas en stukken kleiner. Verfijnd vroeg ieverans zich af hoe ergens ergens anders was. Seffens hield zich niet strak aan straks, bleef sloom op beide billen hangen. Maar goesting, uit zijn stoel gerezen, breed, met handen, bood zich aan als nieuwste woord om zelf te lezen. Wat is hier het figuurlijk taalgebruik? Hoe noemen we dat taalgebruik? 3. Opdracht 6 & 7 maken beeldspraak
38
4. Rap! Voorkennis activeren: wie luistert er vaak naar Rap? Wie kent er Typhoon? Waarom rap en poëzie bij elkaar? lijkt het op elkaar? Rap laten horen en lln mee laten lezen met songtekst http://www.youtube.com/watch?v=WO3dkx5f248 Typhoon: Drieluik songtekst Trap een open, deur open Nutteloos de man die regen naar vader niet voor beschutting koos. Hij dacht ze huis gebouwd te hebben op een rots, Maar het bleek een holle steen te zijn, Toch creëerde hij de gelegenheid, om die steen te verzwaren, maar gemakzucht stroomde door zijn aderen Legenda zo vader, zo zoon, de relatie bekroond. Turquoise: figuurlijk taalgebruik Nu hij ziet dat hij zo erg op zijn pa lijkt. En ik zeg je; dat het hem echt iets deed, Geel: eindrijm Hij wilde alles eruit gooien, Zeggen dat het hem speet, maar wat exact wist hij het niet, Dus het bleef hem onbesproken, En toen hij eruit was, was zijn vader gevlogen. Starend naar boven zei hij; pa houdt je vast, Ik wil niet oordelen, maar what the fack weet jij van houden van. Of, is dat het niet? Het is gewoon een kwestie van perspectief Zie je rommel op de ruit of zit er stof op je oog. Het is maar net waar je in gelooft, Ieder in zijn belevingswereld Goed of slecht, Het is maar net hoeveel waarde je eraan hecht. Ja, 3 kleine kleuters zaten op een hek, de een verschilde van de ander, maar ze waren allen even gek, Ze groeiden op, gingen hun eigen weg 3 verschillende processen in het zelfde tijdsbestek De eerste werd de laatste, De laatste het eerst, De middelste was het veiligst maar had weinig geleerd, en zegt later tegen zijn kinderen; Ja, papa had vrienden die konden genieten, Mama vond dat ik moest minderen, Althans zo dachten die andere 2. Wie bepaalt uiteindelijk dat je standaard hebt geleefd, 39
Nog steeds denkt vrij onder die klamboe, Moe van die eeuwige stoelendans doen in de stamkroeg, Hij kijkt naar hun en zegt; Gasten, houd je vast misschien wat burgerlijk, maar ik weet tenminste te houden van, Of, is dat het niet? Het is gewoon een kwestie van perspectief (= hoe je iets ziet) Zie je rommel op de ruit of zit er stof op je oog. Het is maar net waar je in gelooft, Ieder in zijn belevingswereld Goed of slecht, Het is maar net hoeveel waarde je eraan hecht.
Legenda Turquoise: figuurlijk taalgebruik
Geen fabels maar parabels (=vergelijking), Geel: eindrijm Uit het hof van reality tracks, Rood: betekenis Oorvijgen en dadels, uitgestald in een krat tijdens de opbouw van een kraam, Straks is de markt in volle gang, Vraag het aanbod, De koopman schreeuwt luidkeels omdat gefluister niet overtuigt en men niet luisteren wil, De passant zegt is dat geen irritant iets?; Niet weten of je morgen eten hebt, Markt geeft je geen garantie, Hij kijkt naar haar en zegt; Hou je vast, dit leven betekent vrijheid voor mij en ik hou ervan. Of, is dat het niet? Het is gewoon een kwestie van perspectief Zie je rommel op de ruit of zit er stof op je oog. Het is maar net waar je in gelooft, Ieder in zijn belevingswereld Goed of slecht, Het is maar net hoeveel waarde je eraan hecht. 5. Klassengesprek over rap Typhoon Waar gaat het over denken jullie? Is dit hetzelfde als het gedicht van vorige week? Wat zijn de overeenkomsten? Wat zijn verschillen? (max. 5 minuten) 6. Ontstaan rap (5 minuten) Nu overal rap op de radio, maar het is al ontstaan in de jaren zeventig. Dat is in 1970, veertig jaar geleden! De eerste rappers vertelden hun verhaal over Amerika. Amerika was in die tijd voor zwarte mensen namelijk geen pretje om te wonen en door middel van raps konden de rappers hun verhaal kwijt. Als je dit meer algemeen wil zeggen, waar rapten ze dan over? (gevoelens). Dichters doen eigenlijk hetzelfde, zij vertellen ook over hun gevoelens. Bijvoorbeeld het gedicht van vorige week over de dichter, die niet mocht dichten zoals hij het wilde. Net als dichters vertellen over gevoelens op een speciale manier. Rap is overgewaaid naar Nederland. Wie kent er bekende NL rappers?
40
7. Uiterlijke kenmerken rap; witregels, versregels, strofen (refrein), enjambement Zie je dezelfde kenmerken als vorige week bij het gedicht? Heeft een rap ook strofen? En wat heeft deze rap ook? (refrein) Refrein uitleggen: Hoor je in een rap de versregels duidelijk net als bij een gedicht? Je ziet ze wel! Enjambement: rap moet passen op de beat dus soms slikken rappers woorden in. 8. Maak opdracht 1 en 2 op je werkblad 9. Wat hebben we vandaag geleerd? Poëzie: Beeldspraak Rap : uiterlijke kenmerken (witregels, strofe, versregels, enjambement, vaste of vrije vorm)
41
Voorbeeld lesplan les 2- poëzie&rap Docent: Claessens
Datum: 5 april 2013
Lesonderwerp Beginsituatie
Leskern
4
Tijd: 45 minuten
Klas: B1E
Aantal lln:
Beeldspraak & opstart Rap Lesstof vorige week tot beeldspraak Nieuwe stof: beeldspraak, ontstaan rap Herhaling: uiterlijke kenmerken
Leerdoelen
Begrijpen en toepassen kenmerken poëzie en rap
Docentdoelen
Uitleggen en actieve deelname uit klas stimuleren
Boek (+ blz.) Media, spullen, hulp
Tijd
Lesfase
5
Leerdoel
6
Zelf ontwikkeld lesmateriaal powerpoint
Wat ik doe en zeg
Wat zij doen (werkvorm)
Leeractiviteit Noem specifieke!
Werkmapjes/werkbladen klaarleggen
0
5 minuten
1
Voorkennis activeren
Wat vorige week gedaan?
Vraag beantwoorden
Voorkennis activeren
5 min
2
Begrijpen en onthouden
Uitleg beeldspraak
Luisteren en aantekeningen maken
Begrijpen en onthouden
4
Integreren en toepassen
Uitleg wat bedoeling is van opdracht 6&7
Opdracht maken
Reproduceren, onthouden, toepassen
Rondes zelfstandig werk/begeleiding verzorgen
Eventueel vragen stellen
Check & feedback
Opdracht 6&7 bespreken en nakijken
Foute antwoorden corrigeren waar nodig.
Onthouden, toepassen
Voorkennis
Wie luistert er vaak naar rap? Wie kent typhoon?
Actief meedoen aan
Voorkennis
5 min
5
5 min.
3
5 min.
1
4 5 6
Zie Ebbens’ Effectief leren p. 36. Ebbens, Effectief leren, p. 34 Je kunt best meer dan één werkvorm en leeractiviteit toepassen om één doel te bereiken!
42
activeren
Wat heeft rap te maken met poëzie?
klassengesprek
activeren
Rap luisteren
Luisteren naar rap
1&2
Voorkennis activeren en elkaar begrijpen
Waar gaat de rap over? Wat heeft de rap gemeen met gedicht?
Actief meedoen aan klassengesprek
Voorkennis activeren en elkaar begrijpen
2 min.
2
Begrijpen en onthouden
Uitleg ontstaan rap
Luisteren en aantekeningen maken
Begrijpen en onthouden
1 min.
1
Voorkennis activeren
Welke uiterlijke kenmerken kennen jullie al?
Vraag beantwoorden
Voorkennis activeren
5 min.
2
Begrijpen en onthouden
Uitleg uiterlijke kenmerken
Luisteren en aantekeningen maken
Begrijpen en onthouden
4
Integreren en toepassen
Uitleg wat bedoeling is van opdracht 1&2
Opdracht maken
Reproduceren, onthouden, toepassen
Rondes zelfstandig werk/begeleiding verzorgen
Eventueel vragen stellen
Check & feedback
Opdracht 1&2 bespreken en nakijken
Foute antwoorden corrigeren waar nodig.
Onthouden, toepassen
Afronden
Wat hebben we vandaag geleerd?
Luisteren en inbreng over wat ze geleerd hebben.
Beklijven, reproduceren.
1
5 min
5 min.
2 min.
5
3
6
TOELICHTING Lesfasen (Ebbens’ Effectief leren blz. 39-64. Is elke fase in die volgorde nodig in jouw les?)
1. 2. 3. 4. 5.
Oriënteren op doel, voorkennis diagnosticeren/activeren Informeren over begrippen / instrueren over vaardigheden Check & feedback Verwerking instrueren Verwerking begeleiden
43
6. Afronden (evalueren en reflecteren) Leeractiviteiten (voorbeelden van specifieke): (Ebbens’ Effectief leren blz. 183-189. Gebruik jij nog andere?)
Specifieke leeractiviteiten
leerniveau
Aanwijzen, benoemen, beschrijven, definiëren, oefenen, opzeggen, stappen aangeven, vertellen, …
onthouden (beheersing)
Afleiden, beredeneren, fout aangeven, onderscheiden, samenvatten, uitleggen, verdedigen, verkennen, verklaren, …
begrijpen (beheersing)
Aantonen, afzetten tegen elkaar, analyseren, beargumenteren, beoordelen, classificeren, patroon zien, plannen, relateren, voorspellen, Bewijzen aangeven, bewust kiezen, creëren, concluderen, evalueren, hypothese + onderzoek opstellen, ontwerpen, ontwikkelen, selecteren, speculeren, uitvinden, …
integreren (beklijving) creatief toepassen (wendbaar gebruik)
44
1.3
Les 3 - Rap
1. Wat hebben we vorige week geleerd? Poëzie: beeldspraak Ontstaan rap Uiterlijke kenmerken rap Nakijken opdrachten (5 minuten) 2. Wat gaan we vandaag doen? Rap! Innerlijke kenmerken Rap & poëzie (1 minuut) 3. Huiswerk nakijken Zie je dezelfde kenmerken als vorige week bij het gedicht? Heeft een rap ook strofen? En wat heeft deze rap ook? (refrein) Refrein uitleggen: Hoor je in een rap de versregels duidelijk net als bij een gedicht? Je ziet ze wel! Enjambement: rap moet passen op de beat dus soms slikken rappers woorden in. 4. Innerlijke kenmerken rap; Welke innerlijke kenmerken kennen we al? ritme en metrum, rijm, rijmschema’s, beeldspraak (personificatie, metafoor/vergelijking) Hoe in drieluik? Eerst de rap nog een keer luisteren! http://www.youtube.com/watch?v=WO3dkx5f248 Ritme & Metrum: Wat is bij een rap anders dan bij een gedicht? beat! Ritme is dus heel belangrijk want rap moet bij de beat passen of andersom. Rijm: Welke rijmsoorten kennen we? (opschrijven op bord en herhalen via powerpoint!) Erna filmpje laten zien vanuit Klokhuis (vanaf 06.50 min.) http://www.youtube.com/watch?v=Pkllh2VZs_8 5.Maak opdracht 3 en 4 op je werkblad (in totaal 15-20 minuten) 6. Vervolg innerlijke kenmerken rap Beeldspraak en personificatie: Rappers verstoppen vaak woordgrapjes in hun raps en maken net als dichters gebruik van beeldspraak. Welke vormen van beeldspraak kennen we ook alweer? (metafoor/vergelijking en beeldspraak). Zit er figuurlijk taalgebruik in ‘Drieluik’? 7. Opdracht 5 klassikaal maken 8. Maak opdracht 6 op je werkblad (in totaal 10-15 minuten) 9. Wat hebben we geleerd? Overeenkomsten en verschillen poëzie en rap! Woordspin op werkblad in laten vullen! (10 minuten) 45
Voorbeeld lesplan Les 3 - Rap
Docent: Claessens
Datum: 12 april 2013
Lesonderwerp Beginsituatie Leskern
7
Leerdoelen
Docentdoelen Boek (+ blz.) Media, spullen, hulp
Tijd
5 min
Lesfa 8 se
Leerdoel
1
Voorkenni s activeren
9
2 min
Tijd: 45
Klas: B1E
Aantal lln:
Rap gelinkt aan poëziekenmerken Kennis van poëziekenmerken zoals onderwezen in les 1 & 2 Poëziekenmerken toepassen op rap Overeenkomsten rap & poëzie begrijpen + beklijven kennis poëziekenmerken Overeenkomsten rap & poëzie aantonen + kennis poëziekenmerken vastbijtelen Eigen ontwikkelde methode inclusief werkbladen Powerpoint
Wat ik doe en zeg
Wat zij doen (werkvorm)
Vragen naar reeds opgedane kennis m.n. beeldspraak
Antwoorden
Wat gaan we vandaag doen?
Luisteren
Leeractiviteit Noem specifieke!
Voorkennis activeren
3
Check & feedback
Opdracht 1&2 bespreken en nakijken
Foute antwoorden corrigeren waar nodig.
Onthouden, toepassen
5 min
2
Begrijpen en onthouden
Uitleg geven innerlijke kenmerken rap
Luisteren en aantekeningen maken
Begrijpen en onthouden
1 min
4
Integreren en toepassen
Uitleg wat bedoeling is van opdracht 3&4
Opdracht maken
Reproduceren, onthouden, toepassen
Rondes zelfstandig werk/begeleiding verzorgen
Eventueel vragen stellen
10 min
5 min
5
5 min
3
7 8 9
Check & feedback
Opdracht 3&4 bespreken en
Foute antwoorden corrigeren waar nodig.
Onthouden, toepassen
Zie Ebbens’ Effectief leren p. 36. Ebbens, Effectief leren, p. 34 Je kunt best meer dan één werkvorm en leeractiviteit toepassen om één doel te bereiken!
46
nakijken
5 min
2
Begrijpen en onthouden
Uitleg geven beeldspraak rap
Luisteren en aantekeningen maken
Begrijpen en onthouden
5-10 min
4
Integreren en toepassen
Klassikaal maken opdracht 5
Opdracht maken klassikaal
Reproduceren, onthouden, toepassen
1 min
4
Integreren en toepassen
Uitleg wat bedoeling is van opdracht 6
Opdracht maken
Reproduceren, onthouden, toepassen
Rondes zelfstandig werk/begeleiding verzorgen
Eventueel vragen stellen
5 min
5
5 min
3
Check & feedback
Opdracht 6 bespreken en nakijken
Foute antwoorden corrigeren waar nodig.
Onthouden, toepassen
6
Integreren
Wat zijn verschillen en overeenkomsten rap en poëzie?
Antwoorden
Beklijven
4
Integreren en toepassen
Uitleg wat bedoeling is van opdracht 7
Opdracht maken
Reproduceren, onthouden, toepassen
1 min
5 min
5
5 min
3
1 min
6
Rondes zelfstandig werk/begeleiding verzorgen
Eventueel vragen stellen
Check & feedback
Opdracht 7 bespreken (en nakijken)
Foute antwoorden corrigeren waar nodig.
Afronden
Bedankt voor het fijne werken! En een fijn weekend!
Onthouden, toepassen
TOELICHTING Lesfasen (Ebbens’ Effectief leren blz. 39-64. Is elke fase in die volgorde nodig in jouw les?) 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Oriënteren op doel, voorkennis diagnosticeren/activeren Informeren over begrippen / instrueren over vaardigheden Check & feedback Verwerking instrueren Verwerking begeleiden Afronden (evalueren en reflecteren)
47
Leeractiviteiten (voorbeelden van specifieke): (Ebbens’ Effectief leren blz. 183-189. Gebruik jij nog andere?)
Specifieke leeractiviteiten
leerniveau
Aanwijzen, benoemen, beschrijven, definiëren, oefenen, opzeggen, stappen aangeven, vertellen, …
onthouden (beheersing)
Afleiden, beredeneren, fout aangeven, onderscheiden, samenvatten, uitleggen, verdedigen, verkennen, verklaren, …
begrijpen (beheersing)
Aantonen, afzetten tegen elkaar, analyseren, beargumenteren, beoordelen, classificeren, patroon zien, plannen, relateren, voorspellen, Bewijzen aangeven, bewust kiezen, creëren, concluderen, evalueren, hypothese + onderzoek opstellen, ontwerpen, ontwikkelen, selecteren, speculeren, uitvinden, …
integreren (beklijving) creatief toepassen (wendbaar gebruik)
48
Bijlage 2
Leerlingen werkmap (hand-outs en opdrachten per les gerangschikt)
49
Les 1 Poëzie
Dia 1
___________________________________ ___________________________________ B1E
___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________
Dia 2
___________________________________ ___________________________________
Luister goed!
___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________
Dia 3
___________________________________ Poëzie!
___________________________________
Uiterlijke kenmerken
witregels, versregels, enjambement, vrije of vaste vorm
___________________________________
Innerlijke kenmerken
ritme & metrum, rijm, rijmschema’s, beeldspraak
___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ 50
Dia 4
___________________________________
Lees mee en luister goed!
Omcirkel dingen die je opvallen of die je niet snapt.
___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________
Dia 5
___________________________________ Witregels
___________________________________
Versregels Enjambement Vrije of vaste vorm
___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________
Dia 6
___________________________________ Scheiden strofen van elkaar
___________________________________
Regelmaat in een gedicht
___________________________________ Hoe witregels in ‘Een dichter’ ?
___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________
51
Dia 7
___________________________________ Hoeven geen grammaticale zin te zijn! Voorbeeld: Omdat hij bang is mag hij binnen komen, Zwarte tijger van venijn, koning van achter heuvels, Poemapotige despoot, ruige struikrover; Als hij niet bang was dan zou ik het zijn.
Hoe in ‘Een dichter’ ?
___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________
Dia 8
___________________________________ Wanneer de dichter de zin verspreidt over twee of meer
versregels en daardoor de zin op een niet normale plek afbreekt.
___________________________________
Voorbeeld:
Ik vind het appel het lekkerst als mijn moeder hem in kleine stukjes snijdt, maar ze hoeft
___________________________________
ze niet voor te kauwen zoals bij de dieren. Dan heb ik liever appelmoes uit een potje. Eigenlijk staat er: Ik vind een appel het lekkerst als mijn moeder hem in kleine stukjes snijdt, maar ze hoeft ze niet voor te kauwen zoals bij de dieren. Dan heb ik liever appelmoes uit een potje.
___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________
Dia 9
___________________________________ Dichters kunnen hun gedichten schrijven volgens bepaalde regels in de poëzie (vaste vorm) of zonder rekening te houden met deze regels (vrije vorm).
___________________________________ ___________________________________
Wat voor vorm is ‘Een dichter’ ?
___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________
52
Dia 10
___________________________________ ___________________________________ Maak nu opdracht 1 & 2 op je werkblad Klaar? Bespreek de antwoorden zachtjes met je buurman of buurvrouw.
___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________
Dia 11
___________________________________ Ritme & metrum
___________________________________
Rijm Rijmschema’s Beeldspraak
___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________
Dia 12
___________________________________ Een dichter kan een gedicht maken met een vast ritme,
maar kan dit ook expres onderbreken.
___________________________________
De klank van een gedicht is heel belangrijk voor je gevoel!
___________________________________ Zit er ritme in “Een dichter’ ? Waar zit nog meer ritme in?
___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________
53
Dia 13
___________________________________ ___________________________________
Beginrijm (alliteratie)
wanneer de eerste klanken van een woord rijmen vb. bruine brullende beren Middenrijm
wanneer de middelste klanken van woorden met elkaar rijmen in één versregel vb. In de tuin groeiden uien. Er sproeide water op de pioenrozen. Eindrijm wanneer de laatste klanken van woorden rijmen vb. room-sloom-oom-stoom kou-snauw-rouw--flauw
___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________
Dia 14
___________________________________ Ik geef les in een klas. Vanochtend reed ik door een plas. Toch ben ik in mijn sas.
a a a
Ik geef les in een klas. Nederlands is mijn vak. Vanochtend reed ik door een plas. Dat was een groot ongemak.
a B andere klank dan -as a a
A B B A Omarmend rijm
A A B B Gepaard rijm
___________________________________
A B A B Gekruist rijm
___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________
Dia 15
___________________________________ ___________________________________ Maak opdracht 3, 4 & 5 op je werkblad. Klaar? Bespreek je antwoorden met je buurman of buurvrouw.
___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________
54
Dia 16
___________________________________ Letterlijk taalgebruik
___________________________________
vb. Doe jij de deur even open?
Figuurlijk taalgebruik
Metafoor - vergelijking
___________________________________
vb. Zo gek als een deur.
Personificatie vb. De vakantie staat voor de deur
___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________
Dia 17
___________________________________ ___________________________________ Maak opdracht 6 en 7 op je werkblad. Klaar? Bespreek je antwoorden met je buurman of buurvrouw.
___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________
Dia 18
___________________________________
Poëzie! Uiterlijke kenmerken witregels, versregels, enjambement, vrije of vaste vorm Innerlijke kenmerken ritme & metrum, rijm, rijmschema’s, beeldspraak
___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________
55
Opdracht 1 – Uiterlijke kenmerken poëzie Wordt vervolgd – Ted van Lieshout Hij heeft alweer gewonnen, Natuurlijk. Helden sneuvelen Niet halverwege hun serie – Hij hoeft niet bang te zijn, Alleen maar knap. Minder dapperen en bandieten Sterven stoer en stil, maar dames Kieperen krijsen het raam uit, Hulpeloos, met haar van beton En tien rode wapens aan de vingers. Hoe kan ik ooit een held zijn? Ik huil al bij geluk, een afscheid Op muziek. Er is geen moord Die ik kan wreken en niemand Maakt van mij een feuilleton. Hoeveel strofen heeft dit gedicht?
Heeft dit gedicht een vaste of vrije vorm? Leg je antwoord uit met minstens twee argumenten.
Zit er enjambement in dit gedicht? Hoe kun je dat zien? Zo ja, omcirkel waar in het gedicht enjambement voor komt.
Welke uiterlijke kenmerken van poëzie heb je in deze les geleerd?
56
Les 2 Poëzie en rap Dia 1
___________________________________ ___________________________________ B1E
___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________
Dia 2
___________________________________
Poëzie! Uiterlijke kenmerken witregels, versregels, enjambement, vrije of vaste vorm Innerlijke kenmerken ritme & metrum, rijm, rijmschema’s
___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________
Dia 3
___________________________________ Letterlijk taalgebruik
___________________________________
vb. Doe jij de deur even open? Figuurlijk taalgebruik
Metafoor - vergelijking
___________________________________
vb. Zo gek als een deur.
Personificatie vb. De vakantie staat voor de deur
___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________
57
Dia 4
___________________________________ Metafoor Wanneer er twee dingen met elkaar worden vergelijken die ook eigenschappen hetzelfde hebben. Vb. Voetbal is oorlog! Personificatie Wanneer een levenloos ding menselijke eigenschappen krijgt. Vb. De boom wuift in de wind.
___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________
Dia 5
___________________________________ ___________________________________ Maak opdracht 6 en 7 op je werkblad poëzie. Klaar? Bespreek je antwoorden met je buurman of buurvrouw.
___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________
Dia 6
___________________________________
En nu …… Rap! Ontstaan rap Wanneer? Waar? Wie? Waarom? Hoe? Uiterlijke kenmerken witregels, versregels, enjambement, vrije of vaste vorm
___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________
58
Dia 7
___________________________________ ___________________________________
Luister goed! En lees mee op je blaadje
___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________
Dia 8
___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________
Dia 9
___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________
59
Dia 10
___________________________________ Welke uiterlijke kenmerken ken je al? Witregels Strofen Versregels Enjambement
___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________
Dia 11
___________________________________ Scheiden strofen van elkaar.
___________________________________
Kun je witregels horen? Kun je de verschillende strofen horen?
Hoe zit dat bij ‘Drieluik’ ? Eén strofe wordt herhaald refrein! Refrein: gedeelte van een lied of gedicht dat (letterlijk) herhaald wordt.
___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________
Dia 12
___________________________________ Wat doet Typhoon met versregels?
___________________________________
En maakt hij gebruik van enjambement?
___________________________________ Enjambement = Wanneer de auteur de zin verspreidt over twee of meer versregels en daardoor de zin op een niet normale plek afbreekt.
___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________
60
Dia 13
___________________________________ De eerste keer dat ik je zag was je een hele losse meid Het maakte mij niet uit ik had een hele toffe tijd Ik wou het daar bij laten maar je had me toch verleid Onze relatie werd een feit en achteraf toen had ik spijt Want ik ging met de verkeerde Zoals jij je presenteerde leek het alsof je de ware was en niemand protesteerde over dat er wat mankeerde en ik het eigenlijk moest laten Ali B. – Ik ben het zat Waarom gebruiken rappers enjambement? En hoe vullen ze versregels?
___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________
Dia 14
___________________________________ Hebben raps een vaste of vrije vorm?
___________________________________
Denken, Delen, Uitwisselen Luister goed wanneer je mag gaan delen en wanneer we gaan uitwisselen!
___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________
Dia 15
___________________________________ ___________________________________ Maak nu opdracht 1 & 2 Klaar? Bespreek de antwoorden zachtjes met je buurman of buurvrouw.
___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________
61
Dia 16
___________________________________ Poëzie Beeldspraak
___________________________________
Rap uiterlijke kenmerken witregels, strofe, versregels, enjambement, vaste of vrije vorm
___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________
62
Opdracht 2 – Uiterlijke kenmerken poëzie De zinnen van een gedicht heten _______________________________________ Een groepje zinnen bij elkaar noem je een________________________________ Welke twee vormen van poëzie ken je?
Opdracht 3 – Rijm & rijmschema’s 3.1 Vul de volgende woorden in: Rijmen – eindrijm - alliteratie- binnenrijm- rijm - beginrijm In een gedicht staan vaak herhalingen. Herhaling van klank noemen we __________. Wanneer de eerste klanken van een gedicht rijmen noemen we dit ________________. Een ander woord hiervoor is _______________________. Ook kunnen de laatste klanken van een gedicht rijmen, dit noemen we_____________. Een derde vorm van rijm is _______________________________. Maar let op; gedichten hoeven niet per se te ____________________. Opdracht 4 – Rijm & rijmschema’s Lees onderstaand gedicht Het gat – Ted van Lieshout Mijn kleine broertje wordt al groot. Onze broer is dood. Wij zijn elkaar weer gaan kussen: Dan is het gat gedicht. Er hoort een broertje tussen. Er zit in dit gedicht vooral _________rijm Rijmschema 1e strofe ____________________ Rijm schema 2e strofe ____________________ Rijmschema 1e strofe (in woorden) _____________________rijm Rijmschema 2e strofe (in woorden) _____________________rijm Opdracht 5 – rijm & rijmschema’s Maak een zin met daarin alliteratie. Hij moet minimaal tien woorden hebben. Het begin is al gegeven.
De krakende 63
Lees het onderstaande gedicht. Uitverkoren door het zonnegloren, Daar gingen ze, zingend, Hand in hand. Van wat voor soort rijm is in dit gedicht sprake? ____________rijm Kies uit de volgende soorten rijm: Eindrijm, alliteratie, binnenrijm, beginrijm Opdracht 6 – Beeldspraak Welke uitspraken zijn letterlijk en welke uitspraken zijn figuurlijk? Hij is zo gek als een deur. Zij bakt pannenkoeken. Je op glad ijs begeven. Wachten tot je een ons weegt. Op de bus wachten.
letterlijk/figuurlijk letterlijk/figuurlijk letterlijk/figuurlijk letterlijk/figuurlijk letterlijk/figuurlijk
Opdracht 7 - Beeldspraak 71. Trek een lijn tussen het soort beeldspraak in de linkerkolom en de betekenis van die beeldspraak uit de rechterkolom. Er is al een voorbeeld gegeven.
Letterlijk
Wanneer twee eigenschappen met elkaar worden vergeleken die ook iets met elkaar hetzelfde hebben.
Personificatie
Wanneer je iets zegt zoals je het bedoelt.
Figuurlijk
Wanneer je iets letterlijk zegt, maar dat niet-letterlijk bedoeld.
Metafoor
Wanneer een levenloos ding menselijke eigenschappen krijgt.
7.2 Maak de personificatie af door een lijn te trekken tussen de zinsdelen. Eén zin is al voor gedaan. De camera …
lag aan haar voeten
Het gevaar …
springen van de bladzijdes.
De woorden …
ziet ieder rimpeltje.
De toekomst …
vliegt als je plezier hebt.
Het riet …
is geduldig.
Het papier …
was overal aanwezig.
De tijd …
wuifde in de wind. 64
7.3 Wat wordt in onderstaande metaforen met elkaar vergeleken? Haar kamer lijkt wel een zwijnenstal!
Voetbal is oorlog.
Een geheugen als een olifant.
65
Werkblad – les 2 poëzie & rap Denken, Delen, Uitwisselen – Hebben raps een vrije of vaste vorm? Denken (alleen)
Delen (met je buurman)
Uitwisselen (met de klas)
Opdracht 1 – Wie? Wanneer? Waar? Waarom? Vul onderstaande woorden in : 1970 – gevoelens – 50 cent – Gers Pardoel – Amerika – Ali B Rap is ontstaan in _____________________ in het jaar ______________________. Rappers rappen vaak over _____________________. Bekende rappers zijn _____________________________ en
Opdracht 2 – uiterlijke kenmerken rap Verbind het begrip met de juiste betekenis Refrein
Scheidt strofes van elkaar
Strofe
Strofe die herhaald wordt in de rap
Versregel
Groepje versregels
Witregel
Regel in een gedicht of rap, hoeft geen hele zin te zijn.
Enjambement
Wanneer de zin wordt afgebroken en verdergaat op de volgende regel.
66
Les 3 Rap
Dia 1
___________________________________ ___________________________________ B1E
___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________
Dia 2
___________________________________ Poëzie Beeldspraak
___________________________________
Rap uiterlijke kenmerken witregels, strofe, versregels, enjambement, vaste of vrije vorm
___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________
Dia 3
___________________________________ Rap!
___________________________________
ritme & metrum, rijm, rijmschema’s, beeldspraak
___________________________________
Uiterlijke kenmerken Huiswerk nakijken! Innerlijke kenmerken
Rap & poëzie Overeenkomsten & verschillen
___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________
67
Dia 4
___________________________________ Ontstaan rap Wanneer? Waar? Wie? Waarom? Hoe? Uiterlijke kenmerken witregels, versregels, enjambement, vrije of vaste vorm
___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________
Dia 5
___________________________________ Welke innerlijke kenmerken ken je? Ritme & metrum Rijm Rijmschema’s Beeldspraak
Hoe zit dat in ‘Drieluik’? We luisteren de rap nog een keer!
___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________
Dia 6
___________________________________ ___________________________________
Luister goed! En lees mee op je blaadje
___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________
68
Dia 7
___________________________________ Een rap wordt gemaakt met een bepaalde beat
eronder.
___________________________________
Wat zou de rapper eerst maken, de beat of de tekst?
___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Dia 8
___________________________________ ___________________________________ Welke soorten rijm kennen we ?
___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Dia 9
___________________________________ Beginrijm (alliteratie)
wanneer de eerste klanken van een woord rijmen vb. krakende krullende kroketten
Binnenrijm wanneer de woorden met elkaar rijmen in één versregel vb. Er stond een hek op de weg. De ziekte zorgde voor een piep in mijn keel. Eindrijm wanneer de laatste klanken van woorden rijmen vb. raam – braam – kraam eik – lijk – gezeik - kijk
___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________
69
Dia 10
___________________________________ ___________________________________
Wat zegt Typhoon? “Rap is technisch gezegd rijmend praten op een beat!”
___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Dia 11
___________________________________ ___________________________________ Rijmschema’s: hoe zat het ook alweer?
___________________________________
ABAB, ABAB? Gepaard rijm?
___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Dia 12
___________________________________ Ik geef les in een klas. Vanochtend reed ik door een plas. Toch ben ik in mijn sas.
a a a
Ik geef les in een klas. Nederlands is mijn vak. Vanochtend reed ik door een plas. Dat was een groot ongemak.
a B andere klank dan -as a a
A B B A Omarmend rijm
A A B B Gepaard rijm
___________________________________
A B A B Gekruist rijm
___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________
70
Dia 13
___________________________________ Er zijn raps die een rijmschema hebben, maar er zijn ook raps die dat niet hebben
___________________________________ ___________________________________
(net als bij…..?)
___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Dia 14
___________________________________ ___________________________________ Maak opdracht 3&4 op je werkblad
___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________
Dia 15
___________________________________ Letterlijk versus figuurlijk taalgebruik
___________________________________
Wat is het verschil?
___________________________________ Zijn raps altijd letterlijk? Hoe zit dat in ‘Drieluik’ ?
___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________
71
Dia 16
___________________________________
Opdracht 5 maken we samen Opdracht 6 maak je in duo’s
___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________
Dia 17
___________________________________ ___________________________________
Rap! Innerlijke kenmerken ritme & metrum, rijm, rijmschema’s, beeldspraak
___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________
Dia 18
___________________________________ ___________________________________ Kenmerken poëzie Kenmerken rap Verschillen rap & poëzie? Overeenkomsten rap & poëzie?
___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________
72
Dia 19
___________________________________ ___________________________________ Maak in duo’s opdracht 7 op je werkblad
___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________
Dia 20
___________________________________ Leer zoals je zou leren voor een SO.
___________________________________
Je krijgt geen cijfer dat meetelt voor je rapport, maar je
resultaten krijg ik wel te zien. Ook komen ze in mijn onderzoeksverslag.
___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________
Dia 21
___________________________________ ___________________________________ Tot volgende week!
___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________
73
Werkblad 2 – les 3 rap Opdracht 3 – Rijm & Rijmschema’s Lees onderstaande raptekst en beantwoord daarna de meerkeuzevragen: Wat zou je doen – Ali B. Wat zou ik doen als ik woonde in Bagdad? Zou ik smeken bij degene die de macht had? Eh yo hoe erg zou het zijn op de Balkan? De meeste mensen die snappen er geen bal van Kongo, Kosovo en Pakistan Sierra Leone, Soedan en Afghanistan Eritrea en natuurlijk Georgië Het is oorlog van hier tot aan Bosnië. Vul onderstaande meerkeuzevragen in. Er is 1 antwoord goed. Het rijmschema van deze rap is: O ABABABAB O AA BB BB CC O AB CD EF GH O AA BB AA BB Het rijmschema (in woorden) van deze rap is: O omarmend rijm O gekruist rijm O gearmd rijm O gepaard rijm In dit gedicht is vooral sprake van: O beginrijm O alliteratie O eindrijm O binnenrijm Opdracht 4 – Rijm & Rijmschema’s In onderstaande zinnen zitten diverse soorten rijm. Zet de letters die voor de zinnen staan in het schema. a. Ondanks dat ik honderd kilo woog, sprong ik hoog. b. Kwakende kwebbelende kikkers kraken kroketten. c. In de tuin groeiden uien. d. Er sproeide water op de pioenrozen. e. Viktor vergat verschillende voorname voetbalregels. f. De mus zei: “De lente komt, ik ben zo blij!” Beginrijm
Binnenrijm
Eindrijm
74
Opdracht 5 – klassikaal – Beeldspraak Oorvijgen en dadels Wat wordt hier met elkaar vergeleken?
Het is gewoon een kwestie van perspectief Zie je rommel op de ruit of zit er stof op je oog. Wat bedoelt Typhoon hiermee?
Opdracht 6 – Beeldspraak Vul hieronder de letterlijk en figuurlijk betekenis in van de onderstaande zinnen. Probeer eerst zelf de figuurlijke betekenis te bedenken. Weet je hem niet? Zoek hem dan op in een woordenboek. a. Naar de bekende weg vragen. Letterlijk: _________________________________________________________________ Figuurlijk:_________________________________________________________________ b. Ergens met je pet naar gooien. Letterlijk: _________________________________________________________________ Figuurlijk:_________________________________________________________________ c. Twee vliegen in één klap slaan. Letterlijk: _________________________________________________________________ Figuurlijk:_________________________________________________________________
75
Bijlage 3 3.1
Metingen
Voormeting Voormeting B1E
Persoonlijke gegevens Naam : _______________________________________________________ Leeftijd:______ jaar Jongen / meisje (omcirkelen wat van toepassing is) Ik spreek thuis … 1 altijd Nederlands 2 meestal Nederlands 3 soms Nederlands, soms een andere taal dan Nederlands 4 meestal een andere taal dan Nederlands 5 altijd een andere taal dan Nederlands Rap 1. Ik vind raps …. (omcirkel wat van toepassing is & je mag er maar 1 omcirkelen)
Heel erg saai 1
Best wel saai
Soms saai, soms interessant 3
Best wel interessant 4
Heel erg interessant 5
Best wel vervelend om te horen 2
Soms vervelend, soms leuk om te horen 3
Best wel leuk om te horen
Heel erg leuk om te horen
4
5
Best wel moeilijk te begrijpen
Soms moeilijk, soms makkelijk te begrijpen 3
Best wel makkelijk om te begrijpen
Heel erg makkelijk om te begrijpen
4
5
2
2. Ik vind raps … Heel erg vervelend om te horen 1 3. Ik vind raps … Heel erg moeilijk te begrijpen 1
2
4. Hoe vaak luister je naar rap? O nooit O één keer per jaar O één keer per maand O één keer per week O meerdere dagen in de week 5. Rappers … (kruis het antwoord aan dat jij het beste vindt) 76
O maken de muziek en schrijven daar onzinwoorden bij. O gebruiken soms ook poëzie voor hun raps. O zijn zangers die niet altijd zingen, maar vertellen. O zijn dichters die zingen op een beat. 6. Een raptekst kun je het beste vergelijken met … (kruis 1 antwoord aan) O een biografie. Rappers vertellen over hun leven in hun raps. O een gedicht. In een rap zit ook metrum, rijm en ritme. O een protesttekst. Rapteksten gaan vaak over discriminatie. O een lied. In een rap zit ook rijm en ritme en je kunt hem zingen.
Poëzie 7. Ik vind gedichten …. (omcirkel wat van toepassing is & je mag er maar 1 omcirkelen!) Heel erg saai
Best wel saai
1
2
Soms saai, soms interessant 3
Best wel interessant 4
Heel erg interessant 5
Soms vervelend, soms leuk om te lezen 3
Best wel leuk om te lezen
Heel erg leuk om te lezen
4
5
Soms moeilijk, soms makkelijk te begrijpen 3
Best wel makkelijk om te begrijpen
Heel erg makkelijk om te begrijpen
4
5
8. Ik vind gedichten …. Heel erg vervelend om te lezen 1
Best wel vervelend om te lezen 2
9. Ik vind gedichten …. Heel erg moeilijk te begrijpen 1
Best wel moeilijk te begrijpen 2
10. Hoe vaak lees je gedichten? O nooit O één keer per jaar O één keer per maand O één keer per week O meerdere dagen in de week 11. Welk woorden rijmen op elkaar? (er is telkens 1 antwoord goed) O Wezen - Deze O Draaien – Daken O Trouwen – Snaaien O Huren – Stuiven 12. “De bomen leken naar mij te zwaaien.” Wat is dit voor beeldspraak? (er is telkens 1 antwoord goed) O Vergelijking O Tegenstelling O Personificatie O Hyperbool 77
13. Metrum is … (er is telkens 1 antwoord goed) O een vorm van ritme in een gedicht. O een groep van versregels in een gedicht. O een speciale vorm van taal in een gedicht. O een soort van beeldspraak in een gedicht. 14. Welke woorden rijmen op elkaar? (er is telkens 1 antwoord goed) O Sneeuwen - Tuinen O Grillig - Grapje O Eiken - Lijken O Hek- Hok 15. Welk rijmschema heeft het onderstaande gedicht? (er is telkens 1 antwoord goed) Als ik lach, glinsteren mijn ogen Als ik lach, ben ik zeker blij Als ik lach, voel ik me opgetogen Als ik lach, kom ik niet meer bij Als ik huil, voel ik me verlaten Als ik huil, ben ik boos op iedereen Als ik huil, wil ik niet meer praten Als ik huil, ben ik toch zo alleen O abab, abab O aa bb cc dd O abab, cdcd O abac, abac, dedf, dedf 16. “Zo sterk als een beer!” Wat is dit voor beeldspraak? (er is telkens 1 antwoord goed) O Tegenstelling O Dierentaal O Vergelijking O Spreekwoord 17. Welke woorden rijmen op elkaar? (er is telkens 1 antwoord goed) O Staken - Trappen O Flauw - Kou O Pannenkoek – Koeienboer O Stalknecht - Snelweg 18. “Voetbal is oorlog.” Wat is dit voor beeldspraak? (er is telkens 1 antwoord goed) O Tegenstelling O Antithese O Metafoor O Personificatie
78
19. Welk rijmschema heeft het onderstaande gedichtje? (er is telkens 1 antwoord goed) Dikkertje dap, Zat op de trap. ’s Morgens vroeg om kwart over zeven, Om de giraf een klontje te geven. O Gekruist rijm O Omarmend rijm O Geen rijm O Gepaard rijm 20. “Kraaiende krolse katers keken naar de kroketten.” Welk soort rijm zit in deze zin? (er is telkens 1 antwoord goed) O Geen O Beginrijm O Binnenrijm O Eindrijm 21. Welke woorden rijmen op elkaar? (er is telkens 1 antwoord goed) O Steur - Guur O Gemak - Plant O Aanschaf - Aanslag O Vrinden - Linde 22. “Moeiende moeders modderden met moestuinen.” Welk soort rijm zit in deze zin? (er is telkens 1 antwoord goed) O Contaminatie O Geen O Participatie O Alliteratie 23. Hoe wordt een verzameling versregels genoemd in een gedicht? (er is telkens 1 antwoord goed) O Poëzieonderdeel O Enjambement O Strofe O Metrum 24. “Poes piept, is ziek. Ze kraakt en niest en haar kattenbak omver gekiept.” Welk soort rijm zit in dit gedicht? (er is telkens 1 antwoord goed) O Beginrijm O Eindrijm O Binnenrijm O Middenrijm 25. Gedichten … (er is telkens 1 antwoord goed) O rijmen altijd en hebben altijd een vaste vorm. O hoeven niet te rijmen en hebben soms een vaste vorm. O rijmen altijd en hebben soms een vaste vorm. O hoeven niet te rijmen en hebben altijd een vaste vorm.
79
26. “De toekomst lacht je toe!” Wat is dit voor beeldspraak? (er is telkens 1 antwoord goed) O Vergelijking O Personificatie O Spreekwoord O Tijdsuitdrukking 27. Een gedicht kun je het beste vergelijken met…. (kruis 1 antwoord aan) O een biografie. Een dichter vertelt over het leven in gedichten. O een rap. In een gedicht zit ook metrum, rijm en ritme. O een protesttekst. Gedichten gaan vaak over gevoelens. O een lied. In een gedicht zit ook rijm en ritme en je kunt hem zingen. 28. “Vol verwachting klopt ons hart, Wie de koek krijgt, wie de gard.” Van welk soort rijm is hier sprake? (er is telkens 1 antwoord goed) O Alliteratie O Eindrijm O Binnenrijm O Klankrijm 29. Welk rijmschema heeft het onderstaande gedicht? (er is telkens 1 antwoord goed) Ik droeg nog kleine kleren, en ik lag Languit met mijn moeder in de warme hei, De wolken schoven boven ons voorbij En mijn moeder vroeg wat ik in de wolken zag. En ik riep: Scandinavië, en eenden, Daar gaat een dame, schapen en een herder De wond’ren werden woord en dreven verder, Maar ‘k zag dat mij moeder met een glimlach weende. O Gekruist rijm O Omarmend rijm O Geen rijm O Gepaard rijm
Open vragen rap (vul altijd iets in!) 30. Welke rappers ken je?
31. Noem een titel van een rap die je heb gehoord of omschrijf die rap:
80
Open vragen poëzie (vul altijd iets in!) 32. Welke dichters ken je?
33. Noem een titel van een gedicht dat je gelezen hebt of omschrijf dat gedicht:
Dankjewel voor je deelname!
81
3.2
Nameting kennis Nameting kennis B1E
Naam : _______________________________________________________ 1. Rappers … (kruis het antwoord aan dat jij het beste vindt) O maken de muziek en schrijven daar onzinwoorden bij. O gebruiken soms ook poëzie voor hun raps. O zijn zangers die niet altijd zingen, maar vertellen. O zijn dichters die zingen op een beat. 2. Een raptekst kun je het beste vergelijken met … (kruis 1 antwoord aan) O een biografie. Rappers vertellen over hun leven in hun raps. O een gedicht. In een rap zit ook metrum, rijm en ritme. O een protesttekst. Rapteksten gaan vaak over discriminatie. O een lied. In een rap zit ook rijm en ritme en je kunt hem zingen. 3. Welk woorden rijmen op elkaar? (er is telkens 1 antwoord goed) O Huren – Stuiven O Wezen - Kelen O Draken - Kraken O Vrouwen- Draaien 4. “Het riet wuift in de wind.” Wat is dit voor beeldspraak? (er is telkens 1 antwoord goed) O Vergelijking O Tegenstelling O Personificatie O Hyperbool 5. Metrum is … (er is telkens 1 antwoord goed) O een vorm van ritme in een gedicht. O een groep van versregels in een gedicht. O een speciale vorm van taal in een gedicht. O een soort van beeldspraak in een gedicht. 6. Welke woorden rijmen op elkaar? (er is telkens 1 antwoord goed) O Schreeuwen - Duinen O Grillig - Grapje O Peilen - Spijlen O Hek- Hok
82
7. Welk rijmschema heeft het onderstaande gedicht? (er is telkens 1 antwoord goed) Laatst vroeg ik aan een hommel: 'waar gaat gij heen met spoed?' Ze zei: 'Ik ga naar Zaltbommel,' Ik dacht: 'Wat rijmt dat goed!' Toen riep een tweede hommel: 'En ik moet naar het Gooi', Ik dacht: 'wel-voor-de-drommel Ook dát rijmt wederom mooi.' O abab, abab O aa bb cc dd O abab, acac O abac, abac, dedf, dedf 8. “Hij is zo dom als het achtereind van een varken!” Wat is dit voor beeldspraak? (er is telkens 1 antwoord goed) O Tegenstelling O Dierenuitdrukking O Vergelijking O Personificatie 9. Welke woorden rijmen op elkaar? (er is telkens 1 antwoord goed) O Stalknecht - Snelweg O Raken - Stappen O Pannenkoek – Koeienboer O Gauw - Rouw 10. “Voetbal is oorlog.” Wat is dit voor beeldspraak? (er is telkens 1 antwoord goed) O Tegenstelling O Antithese O Metafoor O Personificatie 11. Welk rijmschema heeft het onderstaande gedichtje? (er is telkens 1 antwoord goed) Bloesems, vogels, blauwe luchten, donkere wolken die voor het licht vluchten. Wijde verten, blauwe meren, zwermen vogels die huiswaarts keren. Een eend met haar kuikens bevolkt de sloot. Hoera het is lente, de winter is dood. O Gekruist rijm O Omarmend rijm O Geen rijm O Gepaard rijm
83
12. “Vliegensvlug vloog de vlieg vluchtig vooruit.” Welk soort rijm zit in deze zin? (er is telkens 1 antwoord goed) O Geen O Beginrijm O Binnenrijm O Eindrijm 13. Welke woorden rijmen op elkaar? (er is telkens 1 antwoord goed) O Geur - Stuur O Wand - Gebak O Aanval - Asbak O Binden - Hinde 14. “Mokkende mopperaars moesten mollen meppen.” Welk soort rijm zit in deze zin? (er is telkens 1 antwoord goed) O Contaminatie O Geen O Participatie O Alliteratie 15. Hoe wordt een groepje versregels genoemd in een gedicht? (er is telkens 1 antwoord goed) O Poëzieonderdeel O Enjambement O Strofe O Metrum 16. “Uitverkoren door het zonnegloren, Gingen ze zingen.” Welk soort rijm zit in dit gedicht? (er is telkens 1 antwoord goed) O Beginrijm O Eindrijm O Binnenrijm O Alliteratie 17. Gedichten … (er is telkens 1 antwoord goed) O rijmen altijd en hebben altijd een vaste vorm. O hoeven niet te rijmen en hebben soms een vaste vorm. O rijmen altijd en hebben soms een vaste vorm. O hoeven niet te rijmen en hebben altijd een vaste vorm. 18. “Het papier is geduldig.” Wat is dit voor beeldspraak? (er is telkens 1 antwoord goed) O Vergelijking O Personificatie O Spreekwoord O Tijdsuitdrukking 19. Een gedicht kun je het beste vergelijken met…. (kruis 1 antwoord aan) O een biografie. Een dichter vertelt over het leven in gedichten. O een rap. In een gedicht zit ook metrum, rijm en ritme. O een protesttekst. Gedichten gaan vaak over gevoelens. O een lied. In een gedicht zit ook rijm en ritme en je kunt hem zingen. 84
20. “Ik neem je mee, ik neem je mee op reis. Naar Rome of Parijs.” Van welk soort rijm is hier sprake? (er is telkens 1 antwoord goed) O Alliteratie O Eindrijm O Binnenrijm O Klankrijm 21. Welk rijmschema heeft het onderstaande gedicht? (er is telkens 1 antwoord goed) Er zijn nu eenmaal van die dagen, Dat men de postbode haat. En 't wandelend publiek op straat, Met stokken uit elkaar wil jagen. Ik haat vandaag de groenteman, En alle wezens in het huis. Die nare kat van Jansen incluis, Die het toch ook niet helpen kan. O Gekruist rijm O Omarmend rijm O Geen rijm O Gepaard rijm
85
3.3
Nameting attitude Nameting attitude B1E
Naam : _______________________________________________________ 1. Ik vind raps …. (omcirkel wat van toepassing is & je mag er maar 1 omcirkelen)
Heel erg saai
Best wel saai
Soms saai, soms interessant 3
Best wel interessant 4
Heel erg interessant 5
Best wel vervelend om te horen 2
Soms vervelend, soms leuk om te horen 3
Best wel leuk om te horen
Heel erg leuk om te horen
4
5
Best wel moeilijk te begrijpen
Soms moeilijk, soms makkelijk te begrijpen 3
Best wel makkelijk om te begrijpen
Heel erg makkelijk om te begrijpen
4
5
1
2
2. Ik vind raps … Heel erg vervelend om te horen 1 3. Ik vind raps … Heel erg moeilijk te begrijpen 1
2
4. Hoe vaak luister je naar rap? O nooit O één keer per jaar O één keer per maand O één keer per week O meerdere dagen in de week 5. Ik vind gedichten …. (omcirkel wat van toepassing is & je mag er maar 1 omcirkelen!) Heel erg saai
Best wel saai
1
2
Soms saai, soms interessant 3
Best wel interessant 4
Heel erg interessant 5
Soms vervelend, soms leuk om te lezen 3
Best wel leuk om te lezen
Heel erg leuk om te lezen
6. Ik vind gedichten …. Heel erg vervelend om te lezen 1
Best wel vervelend om te lezen 2
4
5
86
7. Ik vind gedichten …. Heel erg moeilijk te begrijpen
Best wel moeilijk te begrijpen
1
2
Soms moeilijk, soms makkelijk te begrijpen 3
Best wel makkelijk om te begrijpen
Heel erg makkelijk om te begrijpen
4
5
8. Hoe vaak lees je gedichten? O nooit O één keer per jaar O één keer per maand O één keer per week O meerdere dagen in de week 9. Ik vond de lessen… Heel erg stom
Best wel stom 2
Soms stom, soms leuk 3
Best wel leuk
Heel erg leuk
4
5
Heel erg moeilijk
Best wel moeilijk
Best wel makkelijk
Heel erg makkelijk
1
2
Soms moeilijk, soms makkelijk 3
4
5
Soms niet leerzaam, Soms leerzaam 3
Best wel leerzaam
Heel erg leerzaam
4
5
Best wel leuk
Heel erg leuk
4
5
Best wel makkelijk
Heel erg makkelijk
4
5
1
10. Ik vond de lessen…
11. Ik vond de lessen… Helemaal niet leerzaam
Best wel niet leerzaam
1
2
12. Ik vond de powerpoints die in de lessen gebruikt werden …. Heel erg stom 1
Best wel stom 2
Soms stom, soms leuk 3
13. Ik vond de powerpoints die in de lessen gebruikt werden …. Heel erg moeilijk
Best wel moeilijk
1
2
Soms moeilijk, soms makkelijk 3
87
14. Ik vond de powerpoints die in de lessen gebruikt werden …. Helemaal niet leerzaam
Best wel niet leerzaam
1
2
Soms niet leerzaam, Soms leerzaam 3
Best wel leerzaam
Heel erg leerzaam
4
5
Best wel leuk
Heel erg leuk
4
5
Best wel makkelijk
Heel erg makkelijk
4
5
Best wel leerzaam
Heel erg leerzaam
4
5
Best wel veel nieuwe dingen heb geleerd
Heel veel nieuwe dingen heb geleerd
4
5
Best wel meer begrijp van poëzie
Heel veel meer begrijp van poëzie
4
5
Best wel meer begrijp van rap
Heel veel meer begrijp van rap
4
5
15. Ik vond de opdrachten die bij de lessen hoorden… Heel erg stom 1
Best wel stom 2
Soms stom, soms leuk 3
16. Ik vond de opdrachten die bij de lessen hoorden… Heel erg moeilijk
Best wel moeilijk
1
2
Soms moeilijk, soms makkelijk 3
17. Ik vond de opdrachten die bij de lessen hoorden… Helemaal niet leerzaam
Best wel niet leerzaam
1
2
Soms niet leerzaam, Soms leerzaam 3
18. Ik denk dat ik ….. (omcirkel wat je in zou vullen op de puntjes) Heel erg weinig nieuwe dingen heb geleerd
Best wel weinig nieuwe dingen heb geleerd
1
2
Niet weinig en niet veel nieuwe dingen heb geleerd 3
19. Ik denk dat ik ….. (omcirkel wat je in zou vullen op de puntjes) Helemaal niets meer begrijp van poëzie 1
Niet echt meer iets begrijp van poëzie 2
Niet meer en niet minder begrijp van poëzie 3
20.Ik denk dat ik ….. (omcirkel wat je in zou vullen op de puntjes) Helemaal niets meer begrijp van rap 1
Niet echt meer iets begrijp van rap 2
Niet meer en niet minder begrijp van rap 3
88
21. Wat vond je van het project in zijn geheel (lessen, powerpoints, opdrachten) Heel erg stom 1
Best wel stom 2
Soms stom, soms leuk 3
Best wel leuk
Heel erg leuk
4
5
22. Wat vond je van het project in zijn geheel (lessen, powerpoints, opdrachten)
Helemaal niet leerzaam
Best wel niet leerzaam
1
2
Soms niet leerzaam, Soms leerzaam 3
Best wel leerzaam
Heel erg leerzaam
4
5
23. Schrijf hieronder op wat je zou verbeteren aan het project:
24. Schrijf hieronder op wat je zo zou laten aan het project:
89