UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE
Racisme bij slavenhandelaars Een analyse van het raciaal discours in reisverhalen over de Slavenkust
Simon Uyttendaele
MASTERPROEF GESCHIEDENIS
Promotor: Prof. Dr. Jean Sebastian Lecocq Commissarissen: Prof. Dr. Michael Limberger Petra Vervust
ACADEMIEJAAR 2007 – 2008
1
Inhoudsopgave Inleiding …………………………………………………………………………. 4
1. Theoretisch kader ............................................................................................... 7
1.1. Racisme en ideologie………………………………………………………… 7 1.2. “White racism”: oorsprong en context……………………………………….. 9 1.3. Methodologie: raciaal discours………………………………………………. 11 2. Context: slavenhandel en maatschappij aan de Slavenkust …………………… 13
2.1. Chronologisch overzicht en enkele plaatsnamen…………………………….. 13 2.2. Europees-Afrikaanse relaties en verhoudingen aan de Slavenkust ………….. 16 3. De bronnen ……………………………………………………………………...18
3.1. De teksten…………………………………………………………………....... 18 3.2. De auteurs……………………………………………………………………... 20 3.3. Doel en invloed………………………………………………………………... 21 4. Raciale theorievorming, abolitionisme en legitimatie ………………………….. 24 4.1. Raciale theorieën ……………………………………………………………… 24 4.2. Slavernij en abolitionisme …………………………………………………….. 27 4.3. Legitimeren van de slavenhandel……………………………………………… 29 5. Beeldvorming in de bronnen: Winthrop Jordan als kader ……………………… 32 5.1 Inleiding………………………………………………………………………... 32 5.2. Het zwart zijn in de bronnen…………………………………………………... 33 5.3 het dierlijke in de Afrikanen…………………………………………………… 37 5.4 Afrikanen en hun „ongebreidelde seksualiteit‟………………………………… 38
2
5.5. Religie en onbeschaafdheid…………………………………………………… 41 5.6. Conclusie…………………………………………………………………….... 42 6. Wildheid en beschaving ………………………………………………………... 44 6.1. Inleiding………………………………………………………………………. 44 6.2. De terminologie en enkele weerkerende elementen………………………….. 45 6.3. Mensenoffers en kannibalisme……………………………………………….. 48 6.4. Religie……………………………………………………………………….... 52 6.5. Lokale gewoonten en gebruiken…………………………………………….... 55 6.6. Bestuur………………………………………………………………………... 57 6.7. Conclusies………………………………………………………………….…. 59 7. Slaven , Afrikanen, „negers‟ …………………………………………………… 62 7.1. Inleiding………………………………………………………………………. 62 7.2. Slaven als handelswaar……………………………………………………….. 63 7.3. Slaven en Afrikanen………………………………………………………….. 66 7.4. Veralgemening……………………………………………………………….. 69 7.5. Conclusie……………………………………………………………………... 72 8. Eindconclusie ………………………………………………………………….. 73 8.1. Kleur, religie en beschaafdheid als scheidingslijn…………………………… 73 8.2. Opportuniteit langs beide kanten…………………………………………….. 73 8.3. Etnocentrisme of racisme?................................................................................ 74 8.4. Verharding in de beeldvorming…………………………………………….... 76 Bibliografie ……………………………………………………………………….. 78
3
Inleiding
De
reisverhalen
van
slavenhandelaars
zijn
rijke
bronnen
voor
wie
aan
mentaliteitsgeschiedenis willen beoefenen. Het is uitermate boeiend door hun ogen de Afrikaanse samenleving te zien vorm krijgen, ze zijn immers eersterangs getuigen: door hun directe contacten met de Afrikaanse bevolking en hun door hun rol in één van de zwarte bladzijden van de Westerse geschiedenis namelijk de slavenhandel.
In deze masterscriptie gaan we het discours en de beeldvorming over de Afrikaanse bevolking in deze reisverhalen bestuderen. De bedoeling is om na te gaan in welke mate er kan gesproken worden van een raciaal discours, en in welke mate dit discours belangrijk is in de legitimatie van de slavenhandel. Hierbij beperken we ons tot teksten van Britse, Nederlandse en Franse slavenhandelaars die schrijven over de Slavenkust. Het vroegste reisverhaal dat we bestuderen dateert van 1669 en het laatste werd uitgegeven in 1793.
In onze probleemstelling staan twee vragen centraal: In de eerste plaats willen we het discours plaatsen in de specifieke context, zowel tijds- als plaatsgebonden. Urs Bitterli stelt dat de eerste contacten tussen Europeanen en NietEuropeanen ofwel evolueren naar een botsing waarbij er vijandige relaties ontstaan en Europa uiteindelijk zijn gezag zal vestigen, ofwel naar een samenwerkende relatie. Bitterli geeft zelf terecht aan dat er mengvormen mogelijk zijn. Want in welk plaatje plaatsen we nu de slavenhandel? Bitterli bestempelt ze als een „speciale botsing‟.1De slavenhandel rukt mensen los uit hun samenleving en behandelt ze als koopwaar , terwijl er aan de West-Afrikaanse kust tegelijkertijd een gelijke handelsrelatie tussen Europeanen en Afrikanen bestaat. Tot de periode van het imperialisme in de 19de eeuw leven ze op gelijke voet. De Europeanen waren in een zwakke positie om te veroveren, door hun onderlinge concurrentie, het klimaat en de relatieve sterkte van sommige Afrikaanse staten.2
1
Bitterli, Urs. Cultures in conflict encounters between European and non-European cultures 1492-1800. Cambridge: Polity press, 1993, p 37. 2 Bitterli, Cultures in conflict, p 41 4
Deze situatie moet zeker implicaties hebben voor de uiting van racisme en voor de beeldvorming over de Afrikanen. Scheerde men alle Afrikanen over één kam en was elke zwarte een potentiële slaaf? Bekeek men het puur pragmatisch, door middel van vraag en aanbod? Hadden zij die verkocht werden als slaaf gewoon pech, omdat men nu eenmaal slaven nodig had in Amerika? Of was er wel degelijk een legitimerende gedachtegang, al dan niet racistisch?
Als tweede willen we aandacht hebben voor een stelling van Philip Curtin. Curtin schreef met „The image of Africa‟ een belangrijk werk over de beeldvorming in Europa over Afrika.3 Hierin zegt hij dat de reizigers, en dus ook slavenhandelaars door hun ervaring een objectievere kijk hebben op de Afrikaanse samenleving dan algemeen wordt aangenomen. In deze studie zullen we onder andere nagaan of Curtin hierin gelijk heeft. Volgens Curtin is er in de 18de eeuw wel degelijk een relatief goede kennis van de Afrikaanse samenleving. Deze kennis is wel beperkt tot de kustrijken aan de westkust waarmee men handel drijft. De kennis van de Afrikaanse samenleving van deze periode zou ook groter zijn dan bijvoorbeeld in de 19de eeuw. Reisverhalen die wij bestuderen zijn daarvoor medeverantwoordelijk .
In de volgende vier hoofdstukken werken we een theoretisch kader uit en geven een korte schets van de historische context, als ondersteuning van onze analyse. Vervolgens analyseren we op een uitgebreide wijze het algemene discours over de bewoners van de Slavenkust en plaatsen dit in deze historische context. We gaan na of er een verschil bestaat tussen het discours over vrije Afrikanen en het specifieke discours over slaven. In de eindconclusie trachten we dan uiteindelijk te besluiten in welke mate dit discours als racistisch mag omschreven worden. Belangrijke studies die laat-17de eeuwe en 18de eeuwse reisverhalen over Afrika als basis hebben zijn niet talrijk en alleszins dunner gezaaid dan studies over reisverhalen die handelen over de periode voor 1650 . De belangrijkste studie is „the African Link‟ van Anthony Barker,
3
Curtin, Philip. The image of Africa : British ideas and action 1780-1850. Madison (Wis.): University of Wisconsin, 1964 5
en ook het hier boven vermelde „The image of Africa‟ van Curtin.4 Deze studies zijn breed opgezet. Naast reisverhalen analyseren ze ook andere teksten en bekijken ze de invloed van verschillende visies op de Britse samenleving. Door ons te focussen op de Slavenkust en het discours over de bewoners van de Slavenkust in de reisverhalen in detail te bestuderen denken we met deze scriptie een bijdrage kan leveren en enkele kritieken en inzichten bieden als aanvulling op auteurs die al eerder over het onderwerp schreven. De gebruikte terminologie zal wat problematisch zijn in deze scriptie. In de 17de en 18de eeuw was het doodnormaal om in het algemeen over „blanken‟ en „negers‟ te spreken. In deze studie zullen we het steeds over „Europeanen‟ en „Afrikanen‟ proberen te hebben en alleen als het nodig is woorden als „negers‟ en „zwarten‟ of „blanken‟ gebruiken en deze termen dan tussen aanhalingstekens plaatsen. Het gebruik van „Afrikanen‟ is echter ook problematisch omdat we alleen reisverhalen behandelen over de Slavenkust. Om correct te zijn moeten we dus „bewoners van de Slavenkust, of „inwoners van Fida‟, enz. gebruiken. Wanneer we deze terminologie gebruiken bedoelen we steeds de Afrikaanse inwoners van de Slavenkust en nooit de Europese vertegenwoordigers die er gevestigd waren. De slavenhandelaars doen echter regelmatig veralgemenende uitspraken over de Afrikaanse („zwarte‟) bevolking vandaar dat wij bij verwijzing naar hen, soms de meer algemene term “Afrikanen” gebruiken. We wegen onze bevindingen regelmatig af tegenover secundaire literatuur die alle „zwarte‟ Afrikanen als studieobject heeft. Wanneer we naar deze literatuur verwijzen, gebruiken we ook de term „Afrikanen‟. De plaatsnamen van de verschillende Afrikaanse vestigingen hebben verschillende schrijfwijzen in de verschillende Europese talen. Wanneer de plaatsnamen niet in een Engels of Frans citaat staan, gebruiken we steeds de Nederlandse schrijfwijze.
4
Barker, Anthony. The African link : British attitudes to the Negro in the era of the Atlantic slave trade, 1550-1807. London : Cass, 1978 6
1. Theoretisch kader
1.1. Racisme en ideologie
Wanneer we nagaan of het discours dat we analyseren al dan niet raciaal is, spreekt het vanzelf dat er enige verduidelijking nodig is over welke inhoud we geven aan het begrip „raciaal‟ of „racisme‟ en hoe dit zich verhoudt tegenover andere visies. De inhoud van het begrip is problematisch, zeker wanneer het wordt geplaatst in een historische context. Er werd een veelvoud aan theorieën uitgewerkt over de oorzaken van racisme en daar mee samengaand trachten evenveel theorieën de begindagen van racisme aan te wijzen. Ook hieraan moet aandacht worden besteed.. George M. Fredrickson bestudeert in zijn boek „Racism: a short history‟ racisme over een lange perioden, van de Middeleeuwen tot nu, via vergelijkende geschiedenis. Daarvoor poneert hij een definitie die breed is, maar toch duidelijk begrensd. Door deze definitie als leidraad te nemen blijven we niet steken bij het hanteren van een wetenschappelijk racisme en dienen we niet breed uit te waaien en racisme te beschrijven als een gevoel van culturele eenheid.
Samengevat komt de definitie van G.M. Fredrickson op het volgende neer: etnoculturele verschillen, zoals taal, afstamming, gewoonten of ingebeelde gemeenschappen gebaseerd op huidskleur, worden als onveranderlijk gezien. Racisme houdt echter meer dan een set ideeën in, het heeft ook praktische, institutionele en structurele implicaties. Er is steeds de bedoeling om tot een raciale orde te komen. De begrippen macht en verschil zijn belangrijk bij Fredrickson. Door de nadruk op raciale orde distantieert hij racisme van xenofobie.5
Het probleem is: hoe breed kan men praktische implicaties zien? Wanneer blijven we steken bij „slechts‟ een set van ideeën? In onze context kunnen we niet spreken van een geïnstitutionaliseerd racisme zoals in het zuiden van de V.S. voor de jaren ‟60 of zoals onder het apartheidsregime van Zuid-Afrika. Wat de slavenhandel betreft worden we, zoals al 5
Fredrickson, George M. Racism: a short history. Princeton (N.J.) : Princeton university press, 2002, p 5-6 7
eerder vermeld, met een dubbele situatie geconfronteerd. De slavenhandel zou inderdaad heel gemakkelijk via racisme kunnen gelegitimeerd worden, ware het niet dat vele „zwarten‟ waarmee de handelaren in aanraking kwamen geen slaven maar gelijke handelspartners waren. Dit wil natuurlijk niet zeggen dat men geen racistische gevoelens kan hebben over handelspartners die economisch op gelijke hoogt staan. We willen echter nagaan in welke mate deze situatie
invloed heeft op het beeld dat men heeft van de inwoners van de
Slavenkust.
Todorov maakt een onderscheid tussen racistisch gedrag (racisme) en een racistische ideologie („racialism‟). Bij racisme gaat het niet om theoretiseren, het is geen doctrine. „Racialism‟ is dit wel, het heeft de bedoeling een raciale orde in stand te houden en gaat gepaard met
een theoretische onderbouwing. Todorov stelt dat dit „racialism‟ ontstaat
halfweg de 18de eeuw.6 Dit impliceert dat er in de periode van ons onderzoek via het opkomend wetenschappelijk denken, al zou men door de vooringenomen en weinig onderbouwde theorievorming nu eerder de term pseudo-wetenschappelijk gebruiken, een nieuwe visie ontstaat over „ras‟ en de verschillen die er bestaan tussen verschillende groepen mensen. . Ook de betekenis van „ideologie‟ is niet éénduidig. Fredrickson beschouwt in zijn definitie racisme ook als ideologisch. Voor Fredrickson volstaat het dat er naast raciale ideeën ook nog een machtsuitoefening is met raciale verschillen als legitimatie7, terwijl Todorov zijn model eerder bruikbaar is om de systematische pseudo-wetenschappelijke theorieën die ontstaan halfweg 18de eeuw te kunnen plaatsen. Het dient vermeld dat er ook al legitimerende ideologieën bestonden voor de tweede helft van de 18de eeuw, al zijn die niet raciaal wetenschappelijk geïnspireerd. In hoofdstuk 4 bekijken we deze evolutie. We achten daarom het kader van Fredrickson bruikbaarder omdat het toepasbaar is op heel de periode die we bestuderen, ook al moeten we zeker rekening houden met de opkomst van gesystematiseerde raciale theorieën en de invloed dat dit kan hebben op het discours van de slavenhandelaars in die periode. Philip Curtin stelt dat pseudowetenschappelijke visies bij reizigers, zoals de slavenhandelaars, minder weerklank vinden, aangezien zij door hun ervaring en door het contact met de Afrikanen in de handel, deze wel degelijk als mensen aanzagen. Curtin stelt dan ook dat bij het beeld van de slavenhandelaars 6
Todorov, Tzvetan. “Race and racism”, in: theories of race and racism: a reader, edited by Les Back and John Solomos. London: Routledge, 2000, p 64-71 7 Fredrickson, Racism, p168-170 8
over de bewoners van Afrika er slechts sprake is van een „moderate xenophobia‟, zoals wel vaker gebeurd wanneer men in contact kwam met een nieuwe cultuur die niet werd begrepen.8
Racisme is geen begrip dat men makkelijk hanteert, ook al gebruiken we een duidelijke definitie zoals die van Fredrickson. Margaret Hunt durft het begrip racisme wel te gebruiken als ze 18de eeuwse Britse reisverhalen bestudeert. Zij stelt dat de reisverhalen bepaalde stereotypen en vooroordelen naar voor brengen die onder de bevolking leven. Daarbij gaan ze, vanwege hun gezag als ooggetuige, deze gevoelens nog versterken en uiteindelijk systematiseren zodat de deuren open stonden voor pseudo-wetenschappelijke theorieën.9 Raymond Corbey benadrukt dat het beeld dat we van de andere hebben bepaald wordt door het beeld dat men van zichzelf heeft, het is etnocentrische bril die het discours vormgeeft.10 Maar een etnocentrisch discours is daarom nog niet raciaal. Deze studie tracht na te gaan waar etnocentrisme en „moderate xenophobia eindigen, en waar racisme begint, of misschien beter, waar beiden samen vallen.
De sterkte en het voorkomen van een ideologie is afhankelijk van de omringende socioculturele context.11 Een belangrijk objectief van deze studie is dan ook om de aard van het racistisch denken te plaatsen in de specifieke historische context, die in het volgend hoofdstuk verder wordt toegelicht.
1.2. “White racism”: oorsprong en context
De definitie van Fredrickson is geschikt voor historici omdat ze doorheen de tijd toepasbaar is. Hier bekijken echter het discours en de beeldvorming van „blanken‟ over „zwarten‟, in een welbepaalde historische context, de Slavenkust van eind 17de tot eind 18de eeuw. In welke mate we het over racisme kunnen hebben zal blijken uit de eindconclusie. We moeten er
8
Curtin, The Image of Africa, p 34-36 Hunt, Margaret. “Racism, Imperialism, and the Traveler's Gaze in Eighteenth-Century England”, The Journal of British Studies 32, No. 4 (1993): 333-357, p 346 10 Corbey, Raymond. Wildheid en beschaving : de Europese verbeelding van Afrika. Baarn: Ambo, 1989, p 10-14 11 Noel, Donald L. The origins of American slavery and racism. Colombus: Charles E. Merill publishing co., 1972, p9 9
9
alleszins van bewust zijn dat het om een bepaald soort racisme zal gaan, en dat dit veranderlijk is doorheen tijd en plaats.
Oliver Cox, een marxistisch theoreticus, stelt de evolutie van racisme gelijk aan de opkomst van het kapitalisme en de Europese expansie die daarmee samengaat. Zijn startdatum is het verdrag van Tordesillas, wanneer de paus de toekomstige koloniale wereld verdeelde tussen Spanje en Portugal en waarbij alle mensen en hun bezittingen uit de kolonies aan deze twee landen werden toebedeeld. Racisme is hier legitimatie voor kapitalistische exploitatie.12 In dit onderzoek wordt echter geen marxistische theorievorming gebruikt. In hoofdstuk 5 wordt Winthrop Jordan‟s studie „White over Black‟ als kader gebruikt. In Jordan‟s werk staat het irrationele aspect van racisme centraal. Zijn these gaat in discussie met een meer economische uitleg. Volgens de psycho-culturele traditie zijn zwarten beter geschikt als slaven wegens de vooroordelen die al bestonden over hen.13 Meer economische verklaringen zien het helemaal anders: slavernij veroorzaakte hier racisme, en niet omgekeerd.14 Aangezien wij juist deze vooroordelen en de beeldvorming die ermee gepaard gaat gaan bestuderen in het discours van de slavenhandelaars, en daarbij nog eens oog gaan hebben voor de evoluties in het discours, lijkt Jordan het meest aangewezen werkkader te bieden.15
Joel Kovel combineert een psychoanalytische en kapitalistische visie. Het kijken naar de „andere‟ is er volgens Kovel altijd geweest, op verschillende manieren, en sommige ervan waren racistisch. Het blanke racisme of „white racism‟ dat Kovel analyseert gaat zich op zijn eigen manier onderscheiden. Het toont de ander als een abstract iets, weergegeven in symbolen. Dit gaat samen met de kapitalistische manier van denken en naar de wereld kijken: het onpersoonlijke geeft de economie en de wetenschap vorm. 16
12
Cox, Oliver. “Race Relations”, in: theories of race and racism: a reader, edited by Les Back and John Solomos. London: Routledge, 2000, p71-79 13 Allen, Theodore W. The invention of the white race, volume 1: racial opression and social control. London: Verso, 1994, p. 4. Allen geeft een korte weergave van het debat tussen het psycho-culturele en socio-economische kamp. 14 Shore, Laurence, “The enduring power of racism: a reconsideration of Winthrop Jordan‟s White over black”, History and theory 44, no.2 (2005): 195-227, p 201 15 Jordan, Winthrop D. White over black: American attitudes to the negro, 1550-1812. Chapel Hill (N.C.): University of North Carolina press, 1968 16 Kovel, Joel. White racism: a psychohistory. London, Free association books, 1988, p. ci 10
Dit is een interessante benadering aangezien we met slavenhandelaars visies van mensen bestuderen die handelen in andere mensen, waarbij personen gedenigreerd worden tot voorwerpen. Ook hier zullen we dus aandacht voor hebben.
2.3. Methodologie: raciaal discours
We trachten in deze studie te achterhalen in welke mate het discours dat we bestuderen raciaal is en of het een legitimerende functie heeft in de slavenhandel. Deze benadering sluit aan bij de definitie van Fredrickson omdat een discours de werkelijkheid mee vorm geeft en, als we het volgens Foucault bekijken, worden we er zelf helemaal door gedetermineerd. Een raciaal discours zal dus wel degelijk impliceren dat deze raciale vooroordelen ook in de sociale werkelijkheid zo worden ervaren zodat deze de relaties tussen Afrikanen en Europeanen gaan vorm geven .
David Theo Goldberg duidt, wanneer hij het heeft over raciaal discours, op drie elementen in de methodologie van „het socio-discursieve veld‟. Als eerste element vermeldt hij de socio-historische conjunctuur. Dit is het bekijken van het discours in zijn historische en sociale context, de materiële en conceptuele omstandigheden. Dit wordt geschetst via secundaire literatuur, in de volgende 3 hoofdstukken. Het tweede element is het formele aspect of de „grammatica‟ van het raciale discours. Het gaat hier om woordgebruik en metaforen, maar het is ook een grammatica die verbanden legt tussen de uitdrukkingen, een soort richting dus, of samenhang, in het discours geeft. De bronnen laten toe dit aspect goed te bestuderen en het zal dan ook het zwaartepunt van dit onderzoek uitmaken. Het derde element, de kracht van het discours, de mate waarin het discours de werkelijkheid vorm geeft, en een leidraad is voor het handelen en denken van mensen, is moeilijk te bestuderen.17 Onze studie beperkt zich dan ook tot de analyse van de reisverhalen van slavenhandelaars.
17
Goldberg, David Theo. Racist culture: philosophy and the politics of meaning. Oxford: Blackwell publishers, 1993, p41-57 11
We moeten zeker niet vergeten dat we een periode van 120 jaar bestuderen. De inhoud van het discours en de vooroordelen zullen evolueren doorheen de periode. We brengen daarom in dit theoretisch kader meerdere visies naar voor, zodat we alles in de juiste context kunnen plaatsen.
12
2 . Context: slavenhandel en maatschappij aan de Slavenkust 2.1. Chronologisch overzicht en enkele plaatsnamen
De Atlantische slavenhandel begon in 1444 toen de Portugezen een eerste lading slaven van West-Afrika naar Portugal brachten.18 Lange tijd zou de slavenhandel in verhouding tot de overige handel met Afrika van minder groot belang zijn,19met uitzondering van de regio Congo-Angola die al in de 16de eeuw werd aangedaan om voornamelijk in slaven te handelen die in de Braziliaanse plantages werden tewerkgesteld.20 Na 1640 begon de uitbouw van het plantagesysteem in de Caraïben door Nederland, Frankrijk en Groot-Brittannië. Hierdoor begonnen deze landen zich steeds meer te engageren in de slavenhandel.21 Nederland was de voorloper, met de oprichting van de West
Indische
Companie (WIC) in 1621 en het neerhalen van het Portugese monopolie door de inname van Elmina in 1637. In de jaren ‟60 van de 17de eeuw zouden de Fransen onder Colbert en diens mercantilistische politiek zich ook succesvol organiseren in de slavenhandel. De Britten stichtten met de Guinea Company een eerste maatschappij in 1651. De opvolger ervan, de Royal Adventures Company (1660) zou op intensievere wijze aan de slavenhandel deelnemen. Wanneer ook deze over de kop ging, werd in 1672 de Royal African Company gesticht, die een langduriger bestaan kende en de slavenhandel nog meer vooropstelde dan zijn voorgangers.22 Pas in de 18de eeuw overtrof de slavenhandel de handel in ivoor en goud en zou de slavenhandel een grote, vaak destructieve invloed hebben op de Afrikaanse samenlevingen. In deze periode zou de slavenhandel steeds meer privatiseren en waren Frankrijk en GrootBrittannië, met het succes van de havens Nantes en Liverpool, de belangrijkste slavenhandelaars.23 Eind 18de eeuw, naar de einddagen van de legale slavenhandel toe, bereikte de slavenhandel zelf zijn hoogtepunt.24 18
Thomas, Hugh. The slave trade: the history of the Atlantic slave trade 1440-1870. London: Papermac, 1998, p. 21 19 Klein, Herbert. The Atlantic slave trade. Cambridge: Cambridge university press, 1999, p56-57 20 Thomas, The slave trade, p132-133. 21 Thomas, The slave trade, p180 en het volgend hoofdstuk: vooral de intrede van de suikerteelt vereiste veel extra arbeiders 22 Thomas, The slave trade ,p 161, p191, p197-201 23 Thomas, The slave trade, p 265-266 24 Klein, The Atlantic slave trade, p, 72, 76 en p 45 13
De Slavenkust begon pas na 1650 belangrijk te worden in de Atlantische handel, een evolutie die duidelijk te merken is in de archieven van het WIC en de Royal African Company.25 De handel concentreerde er zich dan ook uitsluitend op slaven en slechts in heel beperkte mate op andere producten, iets wat herhaaldelijk vermeld wordt in de bronnen die wij bestudeerden.
De Slavenkust situeerde zich tussen de rivier Volta en Lagos. De naam ontstond in de jaren ‟90 van de 17de eeuw. Het was geen bestaande Afrikaanse politieke of etnische eenheid, maar gewoon het deel van de West-afrikaanse kust zo genoemd door de Europeanen omdat ze er hun slaven kochten.26Er was wel een relatief grote linguïstische eenheid in het gebied, maar er is geen bewijs dat dit voor een gevoel van etnische eenheid bij de bewoners zorgde.27 Het belangrijkste koninkrijk was Allada, tot het veroverd werd door Dahomey, een meer inlands koninkrijk dat in 1724 de dominante positie overnam aan de slavenkust. De regio was verdeeld in een hele aantal staten en volkeren. Vanaf de Volta waren er eerst de staten van de Ewe of Krepi met Keta als belangrijkste handelsplaats. Het volgende „rijk‟ dat veel vernoemd wordt in de Europese bronnen is Popo. Daarnaast lag Fida, Whydah, Juda,… Elke taal had wel een schrijfwijze voor dit koninkrijk dat een heel belangrijke handelsplaats was en zeer uitgebreid wordt beschreven in de reisverslagen. Savi of Xavi was de hoofdstad van Fida en Glehue de belangrijkste haven. Het laatste kustkoninkrijk dat ruime aandacht krijgt in de bronnen is Allada, soms ook Ardra genoemd. Het had Offra als haven en ook de door Allada gecontroleerde stad Jaquin werd in een latere periode als belangrijke haven gebruikt.28 Allada verloor eind 17de en begin 18de eeuw steeds meer van haar invloed. Dit valt deels samen met de opkomende Atlantische handel, aangezien staten die afhankelijk van Allada waren zich onafhankelijker opstelden om zo zelf de handel te controleren en de winsten binnen te rijven. Deze wedijver zorgde voor talrijke oorlogen tussen de verschillende staten.
25
Den Heijer Henk, Naar de koning van Dahomey : het journaal van de gezantschapsreis van Jacobus Elet naar het West-Afrikaanse koninkrijk Dahomey in 1733. Zutphen : Walburg pers, 2000, p 11 en 13 26 Law Robin, The Slave Coast of West Africa 1550-1750 : the impact of the Atlantic slave trade on an African society. Oxford : Clarendon press, 1991, p 13-14 27 Law, The Slave Coast of West Africa 1550-1750 , p22 28 Law, The slave coast, p15-17 14
Grote delen van de Slavenkust vielen ook te prooi aan rovers, wat een teken was van een verzwakt centraal bestuur.29 Dahomey was oorspronkelijk ook een provincie van Allada. Maar in het tweede decennium van de 18de eeuw rebelleerden ze succesvol tegen het gezag van Allada. Onder koning Agaja zouden ze in korte tijd heel de slavenkust onder controle hebben. Net als Allada en Fida was Dahomey een sterk gecentraliseerde staat. Het dankte zijn succes vooral aan zijn militaire organisatie en discipline en een efficiënter bestuur, met de macht grotendeels in koninklijke handen.30 Ondanks vele opstanden en oorlogen met machtige rijken als de Oyo slaagde Dahomey erin om zich te consolideren en handhaafde het zijn positie tot aan de Franse kolonisatie eind 19 de eeuw.31 De Portugezen kochten al in de 16de eeuw slaven in Popo en Allada. Wanneer de Nederlanders in de jaren ‟30 en ‟40 van de 17de eeuw plantagesystemen in hun bezit kregen zouden ook zij zich ook tot de Slavenkust richten. In 1641 was er een kortstondige factorij en vanaf 1659 hadden de Nederlanders 30 jaar lang een factorij te Offra. In de jaren ‟60 begonnen de Engelsen te concurreren met de Nederlanders en rond 1663 hadden de Engelsen ook een factorij te Offra, maar die hield niet lang stand en pas met de oprichting van de Royal African Company in 1672 werd de factorij hersteld. De Fransen mengden zich eind jaren ‟60 in de handel en vestigden zich in Fida. De Britten volgden de Fransen richting Fida, en overtroffen er al gauw de andere naties in handelscijfers. In 1692 werden de factorijen van de Fransen en Nederlanders te Glehue en Offra verwoest door Allada, maar respectievelijk in 1702 en 1704 resideerden beide naties weer te Glehue. Begin 18de eeuw was er een grote toename van de concurrentie, met de Portugezen die weer hun plaats verworven en de privatisering van Franse en Britse handel. In die tijd kwam ook Jaquin op als handelsplaats, zeker als in de jaren ‟20 van de 18de eeuw steeds meer dreiging kwam van Dahomey. Wanneer Jaquin in 1732 door Dahomey werd verwoest maakten deze Glehue weer de belangrijkste haven.32
29
Law, The slave coast, p224 Law, The slave coast, p 266-269, p 279- 287 31 Akinjogbin I.A., Dahomey and its neighbours 1708-1818. Cambridge: Cambridge university press, 1967, p 212 32 Law, The slave coast, p 118-141 30
15
2.2. Europees-Afrikaanse relaties en verhoudingen aan de Slavenkust
Het lijkt ons zeer belangrijk voor onze probleemstelling om een juist beeld te krijgen van de Europese handels- en machtsrelaties aan de Slavenkust.
Het was duidelijk de Afrikaanse bevolking van de Slavenkust die de lijnen uitstippelden van de handel. De koninkrijken stonden er sterk en waren zelden genoodzaakt toegevingen te doen aan de Europeanen. De staten van de Slavenkust zouden bijvoorbeeld weigeren om handelsmonopolies uit te reiken en speelden de concurrerende Europese handelaars tegen elkaar uit. Europeanen gebruikten ook wel druk, vooral door te dreigen zich elders te vestigen, bijvoorbeeld verhuizen van Offra naar Fida. Overal het algemeen stonden de Afrikaanse handelaars sterker in hun schoenen, aangezien het grootste deel van de periode van intensieve handel aan de Slavenkust de vraag steeds groter was dan het aanbod zodat de prijzen vooral door de Afrikanen bepaald werden.33 De handel gebeurde ook volledig onder controle van de autoriteiten van de Slavenkust. Vooraleer men slaven kon kopen, moest men zich eerst wenden tot de koning of zijn officieren. Op die manier was er dus minder mogelijkheid om verschillende Afrikaanse handelaars af te schuimen en tegen elkaar uit te spelen. Wanneer men handel wou drijven moest men ook steeds „customs‟ betalen, een soort taks in goederen. Daarbij moest men voor alle slaven die men kocht ook nog eens exportbelastingen betalen. Dit alles laat duidelijk blijken dat de Europeanen zich voor het grootste deel moesten schikken naar de regels die de plaatselijke autoriteiten oplegden.
De Europeanen hadden een zekere militaire aanwezigheid met de versterkte forten die ze na 1692 te Fida optrokken. Deze versterkingen waren er echter vooral tegen Europese concurrenten bedoeld en in vergelijking met de forten op de Goudkust waren ze strategisch zwak geplaatst.34 Europese naties bemoeiden zich af en toe met conflicten tussen de verschillende staten van de Slavenkust, aangezien deze conflicten een grote invloed hadden op het handelsgebeuren. De Law Robin, ““Here there is no resisting the country”: the realities of power in AfroEuropean relations on the West-African “slave coast””. Itinerario 18, no. 2 ( 1994): 50-64, p 57-58: De Nederlanders zouden even een monopolie bemachtigen, maar als de Britten en Fransen in de handel kwamen was die positie vlug voorbij. 34 Law, ““Here there is no resisting the country””, p 53-54 33
16
Europese tussenkomst bleef beperkt met het steunen van één van de partijen, en dan nog via geïmporteerde Afrikaanse soldaten van de Goudkust.35 Zo wou men voor vrede zorgen of conflicten in zijn voordeel laten evolueren Tussen de verschillende spelers aan de slavenkust werd er ook een diplomatiek spel gespeeld. Zo vroegen de plaatselijke vorsten zelf ook wel eens om steun, in ruil voor handelsvoordelen. De Europeanen trachtten ook, af en toe met succes, de opvolging van de koning te beïnvloeden,
door
steun
te
verlenen
aan
één
van
de
partijen.
De
Europese
handelsvertegenwoordigers waren dus wel degelijk een politieke factor die meespeelde, maar uiteindelijk hielden de koningen aan de Slavenkust de touwtjes in handen. Ze eisten bijvoorbeeld dat Europese conflicten niet uitgevochten werden op Fidese bodem en aanvaardden geen misgedrag of beledigingen van de Europese vertegenwoordigers.36
Bij de opkomst van Dahomey sloeg de balans verder door naar het voordeel van de plaatselijke bevolking. Dahomey was beter georganiseerd en maakten efficiënt gebruik van vuurwapens. Met het verwoesten van enkele Europese forten lieten ze duidelijk zien wie de baas was. Tot het eind van de slavenhandel zouden zij de Slavenkust en de handel die er plaatsvond controleren.
35
Law, The slave coast, p 54-55 en Den Heijer, Naar de koning van Dahomey, p 19 Den Heijer, Naar de koning…, p 20; Law, The Slave coast, p 151 –152 en Law, “Here is no…”, p 59 36
17
3. De bronnen
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de eigenheid van de bronnen die we bestuderen. Belangrijk is de functie van zulke verhalen, de bedoeling waarmee ze geschreven zijn. Zijn ze voor een breed lezerpubliek geschreven en schotelen ze vooral exotische eigenaardigheden en persoonlijke avonturen voor? Of bevatten ze vooral nuttige informatie voor andere reizigers? We geven ook een korte verantwoording voor de keuze van de bronnen en enige duiding bij de auteurs.
3.1 De teksten
Omdat er tussen de reisverslagen bestudeerd werden veel verschillen vast te stellen zijn, is het nodig deze bronnen goed te benoemen en te definiëren . Marijke
Barend-Van
Haeften
maakt
een
onderscheid
tussen
reisjournalen
en
reisbeschrijvingen. Journalen werden volgens de regels van de compagnie bijgehouden. Zowel kapiteins, stuurmannen, kooplieden, boekhouders en scheepschirurgen hielden er één bij. Ook zij die niet verplicht waren hielden soms een journaal bij, vaak in dagboekvorm. Af en toe werden journalen uitgegeven. Reisbeschrijvingen zijn geen feiten die dag per dag worden opgesomd zoals bij de journaals. Er wordt een meer algemeen beeld van de reis gegeven en de auteur is ook meer aanwezig.37 De meeste van de teksten die werden bestudeerd zijn reisbeschrijvingen, al is het niet altijd makkelijk om een lijn te trekken. Het merendeel van de teksten berusten inderdaad op de ervaring opgedaan op één of eventueel meerdere reizen. Het zijn echter nooit slechts reconstructies van die reis waarbij de auteur in verhalende stijl zijn indrukken weergeeft.
Vele van de beschreven teksten zullen onder één van deze categorieën vallen.
37
Barend-Van Haeften, Marijke. “Van scheepsjournaal tot reisverhaal: een kennismaking met 17de eeuwse reisteksten”, Literatuur, nr.7(1993), p 222-228 18
De tekst van Jacob Elet is duidelijk een officieel journaal, waarbij hij dag per dag een relaas doet van de feiten.38 Ook Thomas Phillips geeft een chronologisch verslag van zijn reis in de vorm van een journaal.39 William Snelgrave en Robert Norris schrijven beiden wel een verslag van hun reis naar het hof van de koning van Dahomey, maar het is telkens slechts één hoofdstuk in hun boek, waarin er ook plaats is historische commentaar bij enkele gebeurtenissen en legitimerende argumenten voor de slavenhandel.40 41 De teksten van Delbée42, Des Marchais43 en John Atkins44 worden naar voor gebracht als zijnde gebaseerd op één, of meerdere reizen. Ze weiden echter allemaal uit over de cultuur, de gebruiken, het betuur, enz, van de staten die ze beschrijven. De teksten bevatten ook veel praktische tips voor andere handelaars, zeker de tekst van Des Marchais. Des Marchais komt trouwens qua uitgebreidheid meer in de buurt van Jean Barbot en Willem Bosman. Delbée houdt zich het meest bij het beschrijven van persoonlijke belevenissen.
38
Elet Jacob. Naar de koning van Dahomey : het journaal van de gezantschapsreis van Jacobus Elet naar het West-Afrikaanse koninkrijk Dahomey in 1733. Zutphen : Walburg pers, 2000. Ingeleid door Henk Den Heijer. 39 Phillips Thomas, „A journal of a voyage made in the Hannibal of London, Ann. 1693, 1694‟, in: Collection of voyages and travels, edited by Awnsham and John Churchill, London: 1732, deel vi, p 173-239 40 Snelgrave, William, A new account of some parts of Guinea, and the slave-trade, containing I. The history of the late conquest of the Kingdom of Whidaw by the King of Dahomè ... II. The manner how the negroes become slaves. ... III. A relation of the author‟s being taken by pirates, London, printed for James, John, and Paul Knapton, 1734 41 Norris, Robert. Memoirs of the reign of Bossa Ahadee, King of Dahomy, an inland country of Guiney. To which are added, the author's journey to Abomey, the capital; and a short account of the African slave trade. London : printed for W. Lowndes, 1789. 42 Delbée, „Journal du voyage du Sieur Delbée‟, in :Relation de ce qui s‟est passé dans les Isles et Terre-ferme de l‟Amerique, pendant la dernière guerre avec l‟Angleterre, et depuis en exécution du Traitté de Breda, edited by De Clodoré Jean. Paris : 1671 43 Labat, J.B. Voyage du chevalier Des Marchais en Guinée, isles voisines, et à Cayenne, fait en 1725, 1726 & 1727. : contenant une description très exacte & très étenduë de ces païs, & du commerce qui s'y fait. Enrichi d'un grand nombre de cartes & de figures en tailles douces. Paris : Guillaume Saugrain, 1730, deel twee: Des Marchais schreef de tekst en Labat bracht hem uit en voorzag hem van een inleiding. 44 Atkins, John. A voyage to Guinea, Brasil, and the West-Indies; in His Majesty's Ships, the Swallow and Weymouth. London : printed for Caesar Ward and Richard Chandler London and Scarborough, 1735. 19
De teksten van Barbot45 en Bosman46 worden niet voorgesteld als reisverhalen, maar als beschrijvingen van heel de Afrikaanse kust. Ze zijn in zekere mate gebaseerd op eigen ervaring. Beiden waren ook betrokken bij de slavenhandel zodat er veel verwijzingen naar zaken die ze zelf waarnamen aanwezig zijn, zeker bij Bosman. De teksten van Norris en Archibald Dalzeld47 zijn uitzonderingen. Deze twee auteurs schreven elk een historisch werk over Dahomey. Het zijn geen reisverhalen, maar ze kunnen toch worden bestudeerd en geciteerd omdat ze geschreven zijn door slavenhandelaars en omdat het de belangrijkste teksten zijn die geschreven zijn over de Slavenkust op het eind van de 18de eeuw. Het zijn ook niet louter historische werken. Dalzeld beschrijft ook uitgebreid eigenheid van de Dahomese samenleving, en Norris geeft ook verslag van een reis naar het hof van de koning van Dahomey en een „short account of the African slave trade‟, waarin hij de slavenhandel verdedigt.
Niet alle informatie in de teksten komt uit de eigen ervaring van de auteurs. De auteurs gaan elkaar veelvuldig citeren. Zo citeren Norris en Dalzeld regelmatig Snelgrave, aangezien deze auteur dezelfde onderwerpen naar voor brengt. Voor Barbot heeft men kunnen aantonen dat hij in de verschillende versies van zijn tekst grote stukken gewoon overgenomen heeft van Delbée, Bosman en andere auteurs.48 Het is moeilijk te achterhalen hoeveel een auteur elders geleend heeft. Het lenen bij vroegere auteurs kan voor anachronismen zorgen. 49
3.2. De auteurs
De auteurs van de teksten waren allen betrokken in de slavenhandel, maar ook hier is er variatie te zien. De meeste waren handelaar en zeeman op de slavenschepen en maakten 45
Hair P.E.H, Jones Adam, Law Robin, Skinner David E. Barbot on Guinea : the writings of Jean Barbot on West Africa 1678-1712, London : Hakluyt society, 1992 46 Bosman Willem, Nauwkeurige beschryving van de Guinese goud-tand- en slavekust ... van de zeeden der inwoonders, hun godsdienst, regeering, regtspleeging, oorlogen ... de gesteldheid des lands, veld- en boomgewassen, alderhande dieren ... .Amsterdam : bij J. Verheide , A. van Huissteen , S. van Esveldt ..., 1737 47 Dalzel, Archibald. The history of Dahomy, an inland kingdom of Africa; compiled from authentic memoirs; with an introduction and notes. London: by T. Spilsbury and Son, 1793 48 Hair, Jones, Law, Skinner. Barbot on Guinea, p Xxxvii: 49 Law Robin, the slave coast, p 10 20
reizen volgens de driehoekvaart. Hiertoe behoren Barbot, Delbée, Phillips, Des Marchais, Snelgrave en Norris. Anderen, zoals Bosman, die hoofdkoopman of vice-gouverneur was te Elmina50, en Jacob Elet, die oppercommies was te Crevecoeur51, hadden een functie aan de West-Afrikaanse kust en verbleven er meerdere jaren. Atkins was een chirurgijn aan boord van de slavenschepen52.
De auteurs zijn allemaal personen die schrijven vanuit een zekere ervaring. Ze tonen allemaal een relatief grote kennis van de plaatselijke gebruiken, en hebben vaak ook enige kennis van de taal van de bevolking53. Ze hadden allen ook een ruime ervaring in de slavenhandel. Deze ervaring wordt uitvoerig beschreven in de door ons gebruikte bronnen. De grootte van de ervaring hangt natuurlijk af van de duur van het verblijf in Afrika en/of van hoeveel reizen men ondernam. Het kan heel goed zijn dat een zeeman slechts één reis ondernam, maar dit lijkt bij de slavenhandelaars die wij bestuderen niet het geval te zijn.
De auteurs schreven hun teksten over een periode van 124 jaar, beginnend bij Delbée en eindigend met Dalzel. In het volgende hoofdstuk proberen we een idee te geven welke tijdsgebonden inzichten het discours van de slavenhandelaars kan beïnvloed hebben.
3.3. Doel en invloed
In de 18de eeuw werden seculiere boeken steeds populairder.54 De boekencollecties van opkomende boekenclubs en lokale circulerende bibliotheken gingen steeds meer historische, geografische en reisverhalen omvatten.55 Deze evolutie bleef zich doorzetten doorheen de 18de eeuw en kan in verband worden gebracht met een opkomende commerciële middenklasse. Zo 50
Van Dantzig Albert, „Willem Bosman's "New and Accurate Description of the Coast of Guinea": How Accurate Is It?‟, History in Africa 1 (1974): 101-108, p 102 51 Den Heijer, Naar de koning…, p32 52 Atkins had een andere visie dan voorstanders van de slavernij, zoals zijn tijdsgenoot Snelgrave, ook op deze manier is hij een uitzondering 53 Law, Robin, “the slave traider as historian: Robert Norris and the history of Dahomey”, history in Africa 16 (1989): 219-235, p 219 en zie ook: Hair, Jones, Law, Skinner. Barbot, p xliii: 54 Alle teksten die we bestudeerden, behalve Delbée, werden uitgegeven na 1700 55 Hunt, „Racism, Imperialism, and the Traveler's Gaze in Eighteenth-Century England‟, p 335-336 21
is het opvallend dat de 18de eeuwse „typische‟ reiziger een private burger is die enige handelsbelangen heeft in het land waarover geschreven wordt, en niet zoals in de vorige eeuwen iemand van de „gentry‟ of aristocratie op zoek naar beleefde en hoofse connecties.56 Van Dantzig brengt enkele redenen naar voor waarom Bosman‟s tekst zo populair was, en zo vele uitgaven en vertalingen kende. Hij besluit dat de toenemende belangstelling voor verre continenten hiervoor verantwoordelijk is en ook omdat Bosman niet meer schreef vanuit kleingeestige, vaak religieuze vooroordelen, in een periode waarin de religieuze controverses eindelijk tot einde kwamen en er meer openheid zou zijn voor een niet-christelijke wereld.57 Van Dantzig zegt wel zelf dat hij Bosman niet als een verlichte idealist wil bestempelen en de verdere studie zal ook uitwijzen dat openheid inderdaad niet altijd betekent dat vooroordelen en waardeoordelen wegvallen.
De gebruikte bronnen werden met een bepaalde bedoeling geschreven en uitgegeven. Voor een belangrijk deel zijn deze reisverslagen bedoeld als een informatieopdracht. De teksten bevatten veel informatie over de handel en willen leken een wegwijs bieden in de vreemde culturen aan de Afrikaanse westkust. Maar ze waren ook geschreven om gelezen te worden door een bepaald publiek, en op een bepaald moment zelf zeer populair. Men moet ze dan ook bekijken als een literair genre. Met dit dubbel doel moeten we bij het bestuderen van de bronnen steeds rekening houden58.
Over de impact van reisverhalen is weinig geschreven en is daarom ook moeilijker te bestuderen. Anthony Barker tracht in “the African Link” wel te bekijken of reisverslagen een belangrijke beïnvloeding hebben in de beeldvorming over Afrika bij de Britse bevolking. Veel van de bestudeerde bronnen zijn alleszins meerdere keren herdrukt, wat erop wijst dat ze veel gelezen werden. Andere kwamen in belangrijke verzamelwerken, zoals Barbot en Phillips terecht.59 Barker duidt echter vooral op het belang van synthesewerken, die eind 17de eeuw, maar vooral in de 18de eeuw steeds talrijker werden. Hiermee worden werken bedoeld, 56
Hunt, „Racism‟, p 337 Van Dantzig Albert, „Willem Bosman's "New and Accurate Description of the Coast of Guinea”‟, p 105 58 Jacobs Tim, Reisverhalen van Nederlandse ontdekkingsreizen en handelsexpidities (15901650): categorisering van de informatie en de Nederlandse contacten met vreemde volkeren. Gent: licentiaatsverhandeling aan de Ugent, 2004, p26-30 59 Barbot en Phillips werden opgenomen in de verzameling van Churchill, zie: Hair, Jones, Law, Skinner. Barbot, p xxvi 57
22
meestal in verschillende volumes, die op een gedetailleerde en beschrijvende wijze een beeld schetsen van de hele wereld. Hij heeft het hierbij ook over gazetteers (geografische woordenboeken) en schoolboeken. De werken zoals die Bosman, Barbot, Atkins en Snelgrave dienden vaak als basis voor deze syntheses. Op deze manier kwam de visie van de slavenhandelaars bovendrijven en beïnvloedden ze op een onrechtstreekse manier een grote groep mensen60 Margaret Hunt eindigt haar artikel over de racistische elementen in reisverhalen, dat we al een paar keer eerder citeerden, met een duidelijke uitspraak over de invloed van 18de eeuwse reisverhalen : “travel literature bore a heavy freight in the eighteenth century. We owe it and it‟s orginators, for better or for worse, a big deal”61
60 61
Barker, The African Link, p22-23 Hunt, „Racism‟, p 357 23
4. Raciale theorievorming, abolitionisme en legitimatie
In dit hoofdstuk worden enkele raciale theorieën uit de 17de en de 18de eeuw en enkele belangrijke legitimerende theorieën voor de slavenhandel geschetst. We hebben ook aandacht voor het belang van de anti-slavernij gedachte in de Groot-Brittanië, Nederland en Frankrijk en de invloed die de opkomst van het abolitionisme had op de beeldvorming. Dit overzicht is belangrijk om te kunnen nagaan in welke mate slavenhandelaars beïnvloed zijn door de ideeën die in hun thuisland leven. Of vormen slavenhandelaars hun eigen visie, door hun ervaring, maar ook door hun belangen die ze hebben in de slavenhandel? Slavenhandelaars zullen als gezagvolle getuigen mee het beeld over Afrika en enkele theorieën gespijsd hebben maar omgekeerd zullen hun ideeën ook gevormd zijn door de vooroordelen die ze meenemen vanuit de thuishaven. Niemand vertrekt met een leeg blad en zonder verwachtingen naar een nieuwe wereld.
4.1. Raciale theorieën
De meeste literatuur stelt duidelijk dat pseudo-wetenschappelijk racisme en gestructureerde theorieën in de tweede helft van de 18de eeuw ontstaan zijn. Voor dit nader wordt toegelicht gaan we in op hoe men voor deze periode keek naar raciale kwesties en vraagstukken en welke antwoorden werden gegeven.
Monogenisme en polygenisme zijn twee verschillende strekkingen die de oorzaak van het verschil in huidskleur willen verklaren. Monogenisten benadrukken dat alle mensen dezelfde oorsprong hebben, polygenisten duiden dan weer op een aparte afstamming van „zwarten‟ en „blanken‟.62 Tot in de 18de eeuw werden verschillen in ras vooral uitgelegd via bijbelse verklaringen. Volgens de Christelijke traditie is God de schepper van alle mensen. Het meest gevolgde idee was dat ook „zwarten‟ mensen zijn en dus net als „blanken‟ afstammen van Adam.
62
Banton, Michael, „The Idiom of race‟, in: theories of race and racism: a reader, edited by Les Back and John Solomos. London: Routledge, 2000, p51-64 24
John Atkins, die chirurg was op de slavenschepen, en wiens tekst we bestudeerden, verdedigt in 1735 de polygenetische strekking. Hij zegt er wel bij dat zijn stelling tamelijk heterodox is. Polygenisme was dus zeker niet de meest gangbare verklaring in die periode om het verschil in huidskleur te verklaren, aangezien deze denkwijze ingaat tegen de Christelijke visie die duidelijk monogenisme naar voor schuift .63
Verschillen in huidskleur werden door monogenisten uitgelegd op basis van klimaatstheorieën en bijbelse verklaringen zoals de vloek van Cham. Cham is de zoon van Noah, die door zijn vader vervloekt werd omdat deze hem naakt zag. Hiervoor werd hij gestraft met een donkere huidskleur, en hij zou een „dienaar van dienaren‟ worden voor zijn broers. In de 17de eeuw waren er veel voorbeelden waarbij reizigers Afrikanen als afstammelingen van Cham beschouwen. Dit idee werd gevolgd door het grootste deel van de mensen.64 Het succes van deze theorie was tweevoudig. Het gaf een legitimatie voor de slavenhandel door Afrikanen als „dienaar der dienaars‟ te bestempelen, en het Christelijk wereldbeeld werd niet onderuitgehaald aangezien zowel „blanke‟ als „zwarte‟ afstamden van de eerste mens.65
Bij klimaatstheorieën is de zwarte huidskleur van de Afrikanen een gevolg van het tropische klimaat. In deze theorieën beweerde men echter ook vaak dat het lagere beschavingsniveau van de Afrikaanse samenleving het gevolg is van de hitte, of dat het klimaat de Afrikanen weinig werklustig en lui maakt aangezien de warmte invloed zou hebben op de psyche van de tropische bewoners. Zelfs een belangrijk denker als Montesquieu gebruikte de klimaatsthese om het verschil in beschaving te verklaren.66 In de 18de eeuw kwam er een verandering in het wereldbeeld waardoor theologische verklaringen, alhoewel ze nog steeds door velen aanvaard en gebruikt werden, door sommigen als achterhaald aanzien werden. Men ging op zoek naar meer wetenschappelijke verklaringen om verschillen tussen groepen mensen te kunnen verklaren. De pseudowetenschappelijke raciale theorieën die in de tweede helft van de 18de eeuw ontstonden 63
Barker, The African, p 88 Zij die de Cham these niet aanvaarden zochten hun heil in klimaatstheorieen en het polygenisme 65 Sanders, Edith R. „The Hamitic Hypothesis; Its Origin and Functions in Time Perspective‟, The Journal of African History 10, no. 4 (1969):. 521-532, p 522-523 66 Barker, The African, p 80 en 97 en Curtin, The image of Africa, p 63 64
25
sloegen een heel andere toon aan dan het menselijke en civiliserende aspect in vroegere Christelijke theorievorming en zorgden ervoor dat racisme nu meer was dan een verzameling vooroordelen en angsten en de vorm aannam van een objectieve overtuiging.67
De Zweeds natuurkundige Linnaeus schreef in 1735 met zijn Systema Naturae het eerste belangrijke werk in biologische categorisering dat helemaal paste in de geest van de tijd.68 Al hoewel hij volgens Barker in zijn categorisering geen hiërarchie plaatste ging hij wel de menselijke soort onderverdelen en zouden anderen in opvolging van hem wel duidelijk een raciale hiërarchie in hun categorisering brengen.69 De „Great chain of being‟ is een belangrijk concept, waarmee een door God gecreëerde hiërarchie der levende dingen wordt bedoeld. Het concept was ook een zeer krachtig, omdat het
een
permanent
en
statisch
systeem
was,
de
Afrikaan
was
gedoemd
tot
minderwaardigheid.70
Edward Tyson, in 1699 en in zijn navolging Buffon (1749) en Monboddo, deden onderzoek naar de fysionomie van mensenapen en mensen en wezen op de grote gelijknissen die er waren. Vergelijkingen tussen apen en Afrikanen bestonden al 71, maar hun wetenschappelijk argumenten hebben dit idee nog versterkt en pasten daarbij perfect bij de „Great chain of being‟. Edward Long was een ex-planter en anti-„neger‟ propagandist die met History of Jamaica (1774) één van de eerste en belangrijkste werken schreef die via intellectueel racisme de „neger‟ als lager dan menselijk beschreef. Long omschreef de Afrikanen duidelijk als minderwaardige wezens. Hij noemde ze gewelddadig, achterlijk, bijgelovig, onbetrouwbaar, enzovoort en maakte veelvuldige vergelijkingen met beesten. Maar hij claimde vooral dat Afrikanen en Europeanen van een andere soort waren, met een lagere plaats in de „Great chain of being‟. Volgens Long waren
Hudson, Nicolas; „From "Nation"to "Race": The Origin of Racial Classification in Eighteenth- Century Thought‟, Eighteenth-century studies 29, no. 3 (1996): 247- 264, p252 68 Curtin, The imgage, p 37 69 Barker, The African, p 48 70 Barker, The African, p 51 71 Voor voorbeelden zie: Jordan, White over Black, p 28 67
26
de kinderen van zwarten en blanken niet vruchtbaar, en alleszins volstrekt minderwaardig, aangezien hun ouders niet tot een zelfde soort behoorden.72 Long nam wel een extreme positie in ook al omdat zijn ideeën niet te rijmen waren met het monogenisme, wat nog steeds de dominante wijze van denken bleef. Wij zullen in deze studie bekijken in welke mate zulke extreme raciale ideeën gevolgd werden door de slavenhandelaars.
4.2. Slavernij en abolitionisme
Slavernij is altijd wel op een bepaalde manier bekritiseerd en is een moreel dilemma dat doorheen de Europese geschiedenis aanwezig was.73 In de 18de eeuw werd dit dilemma echter steeds meer een publiek debat waarin de instelling slavernij steeds meer in vraag wordt gesteld. Deze aanzwellende kritiek begon midden 18de eeuw bij evangelische bewegingen in Amerika, zoals de Quakers, waar al eind 17de eeuw stemmen klonken voor de afschaffing van de slavernij en die zich in de 18de eeuw rond het thema begonnen te organiseren. Velen zien de opkomst van het abolitionisme in samenhang met enkele bredere evoluties zoals de Verlichting, en de rationalisering en humanisering in het denken die hiermee samen gaat74. Andere historici plaatsen abolitionisme vooral in het kader van een opkomend kapitalisme, waarbij slavernij als economisch systeem niet meer voldeed.75 In 1786 publiceerde Thomas Clarkson, een Quaker, zijn „essay on slavery and the commerce of the human species‟, wat het begin betekende voor een ruim debat over de afschaffing van de slavernij te Groot-Brittannië.76 Zoals hierboven beschreven was de anti-slavernij gedachte al ouder en was dit dan ook vooral een intensivering en systematisering van het debat, dat in Groot-Brittannië uiteindelijk wel zou leiden tot de afschaffing van de slavenhandel in 1808 en van de slavernij in 1833. 72
Curtin, The image, p 43- 44 Davis, David B. The problem of slavery in the Western world, New York: Cornell university Press, 1966, p 13 74 Davis, The problem of slavery in the Western world, p 391, de houding van veel verlichtingsdenkers uit die tijd nogal ambivalent te noemen, waarbij velen geen graten zagen in het voortbestaan van de slavernij 75 Drescher Seymour, „The Long Goodbye: Dutch Capitalism and Antislavery in Comparative Perspective‟, The American Historical Review 99, no. 1 (1994): 44-69 , p 47 76 Barker, The African, p 12 73
27
De anti-slavernij beweging had te kampen met een sterke tegenbeweging van de voorstanders van de slavernij, vooral van zij die belangen hebben in de slavenhandel en de plantage economieën. Enkele van de bronnen die wij bestudeerden zijn geschreven door dergelijke verdedigers van de slavernij. Zowel Norris en Dalzeld waren actieve voorstanders die de slavernij publiekelijk verdedigden. Hun werken waren in belangrijke mate propaganda voor de slavenhandel. Ze gingen in discussie met abolitionisten als Clarkson en ook andere reizigers zoals Alexander Falconbridge, een chirurg aan boord van de slavenschepen, wiens beeld van Afrika en de slavenhandel vaak, maar niet altijd, lijnrecht stond tegenover dat van Norris en Dalzel. 77 Maar ook uit werken voor 1786, zoals dat van William Snelgrave is op te merken dat ook dan al kritiek kwam op de slavenhandel, aangezien ook hij in zijn werk de verdediging van de slavernij een belangrijke plaats inneemt.
Afschaffing van slavenhandel en slavernij kwam er in Frankrijk en Nederland later dan in Groot-Brittannië. In Frankrijk was de slavernij al even afgeschaft in 1794, dan in 1802 weer hersteld door Napoleon en werd uiteindelijk in 1848 voorgoed afgeschaft. In Groot-Brittannië was het veel meer een discussie die in de metropool zelf gevoerd werd, via verenigingen, pamfletten, netwerken, enzovoort. De nadruk ligt bij historici dan ook meer bij de structurele overgang naar kapitalisme en vrije arbeid, en de nieuwe ideologieën en denkbeelden die hiermee samen gaan. In Frankrijk was er ook de Franse revolutie die een grote nadruk legde op de menselijke vrijheid, maar het waren vooral de opstanden in de kolonies die ervoor zorgden dat slavernij in 1794 werd afgeschaft. Zoals overal op het continent was de anti-slavernij beweging in Frankrijk veel minder georganiseerd en deed men veel minder beroep op propagandamiddelen om een breed publiek te bereiken dan in Groot-Brittannië. Uiteindelijk kon men in 1848 toch voldoende mobiliseren en bracht vooral de februarirevolutie alles in een versnelling zodat in datzelfde jaar de slavernij ook in Frankrijk werd afgeschaft.78 In Nederland was de anti-slavernij stem van de 17de tot de 19de eeuw, wanneer het sterk betrokken was in de slavernij, relatief zwak. In de 17de eeuw was de Republiek nochtans de staat met het hoogste inkomen per capita en was er een duidelijk economische voorsprong op 77
Heffernan William, „The Slave Trade and Abolition in Travel Literature‟, Journal of the History of Ideas 34, Vol. 34, no. 2 (1973): 185-208: doorheen heel dit artikel worden de visies van Norris en Dalzel tegenover die van Falconbridge geplaatst. 78 Drescher Seymour, „British Way, French Way: Opinion Building and Revolution in the Second French Slave Emancipation‟, The American Historical Review 96, no. 3 (1991): 709734, p 714 en vanaf p729 28
de rest van Europa, maar hier resulteerde een kapitalistische geest nooit in belangrijke antislavernij bewegingen. Net als overal op het continent, was de mobilisatie er veel geringer. In 1814 werd de Nederlandse slavenhandel afgeschaft, vooral onder Engelse druk, en pas in 1849 werd de slavernij afgeschaft.79
De beeldvorming over Afrika en de Afrikanen onderging een belangrijke verandering bij de opkomst van het abolitionisme. Er kwam een menselijker beeld naar voor van de Afrikaan, alleen transformeerde hij nu in het slachtoffer. De Afrikaan werd hier de goede, nobele wilde , maar ondanks de positieve bijklank blijft hij een wilde, iemand met een lager beschavingsniveau, een primitieveling. 80 Dit werd wel geïdealiseerd, via de invloed van de romantische gedachte, waarbij de wilde zich in een „natuurlijke staat‟ bevindt, onaangetast door de beschaving. We zien dit beeld al naar voor komen bij Atkins, die als enigste van de auteurs die we bestuderen standpunten tegen de slavenhandel inneemt, en bij Anthony Benezet in 1771, Quaker en tegenstander van de slavernij. Benezet zegt bijvoorbeeld dat de Europeanen verplicht zijn om met hun „superieure kennis‟ eerder de onschuldige Afrikanen te helpen dan hen tot slaaf te maken.81
4.3. Legitimeren van de slavenhandel
Davis duidt erop dat ondanks het idee van gelijkheid, het Christendom pas in de 18 de eeuw actief slavernij ging veroordelen.82 Het Christendom hield steeds een dilemma in zich, omdat naast het idee van één gemeenschap er ook het idee was van een goddelijke orde, waar iedereen zijn plaats had en moest aanvaarden.83 Vele theologen trachtten hier een evenwicht te vinden, meestal met de bedoeling de bestaande orde te handhaven. Hier bespreken we enkele christelijke motieven die in de 17de en 18de eeuw belangrijk waren voor de legitimatie van de slavenhandel. 79
Drescher Seymour, „The Long Goodbye‟, p 51, 55, 57 Curtin, The image, p 51 81 Bouloukos George, „Olaudah Equiano and the Eighteenth-Century Debate on Africa‟, Eighteenth-century studies 40, no. 2: 241-255, p 244-245 82 Davis, The problem, p 89 83 Davis, The problem, p165, zie ook p 198 80
29
In de calvinistische Republiek was deze christelijke legitimatie zeer belangrijk. Udemans, een Zeeuws theoloog, schreef in 1640 in zijn werk ‟t Geestelijk roer van‟t coopmansschap dat slavernij in het voordeel van onbedorven heidenen is want het houdt hen weg van „paapse stoutigheden‟84 Dit werk verscheen toen de WIC op grotere schaal slavenhandel begon te drijven. Het is opvallend dat eind 16de en begin 17de eeuw er eerder tegenkanting is en men slavernij moreel afkeurt: Christenen handelen niet in mensen! Het tij kan blijkbaar vlug keren als de economische belangen groter worden. Udemans wees erop dat Afrikanen ook mensen zijn en dat men daarom slaven goed moet behandelen. Aan de andere kant omschreef hij heidenen wel als vervloekt, verwijzend naar Cham, en zegt hij dat deze volkeren door God in mindere mate van zijn genade zijn bedeeld, omdat ze nu eenmaal minder waardig zijn dan de uitverkoren Nederlandse natie. De Cham theorie werd veelvuldig gebruikt in de Republiek en zelfs vermeld in een belangrijk 17de eeuws theologisch werk van Herman Witsius. Capitein, een Afrikaan die in Nederland van zijn een meester een goede opvoeding kreeg en theologie studeerde, schreef in 1742 een verdediging van de slavenhandel en dit op Protestantse, bijbelse grond. De vloek van Cham komt ook bij hem sterk naar voor in de argumentatie. Ook stelde hij dat ook bekeerde slaven niet bevrijd mogen worden, omdat anders slaven „valschelyk den naam van Christus voorwenden‟, opdat ze vrij zouden verklaard worden. Een Afrikaan die de slavernij verdedigd is uiteraard goede reclame, het werk van Capitein is dan ook lang gebruikt door Hollanders, Fransen en Engelsen in de verdediging van de slavernij. Hier zien we dat ook in de 18de eeuw christelijk geïnspireerde theorieën zoals de Cham-these nog van kracht waren.85 De Cham-these, weliswaar wat gewijzigd, zou trouwens nog tot in de 20ste eeuw als legitimatie gebruikt worden door het Westen.86
Ook Barker duidt op het belang van Christelijke legitimatie in het moreel dilemma dat slavernij teweeg brengt. Ook bij de Britten waren er theologen die in slavernij een
84
Nederveen-Pieterse, Jan. Wit over zwart : beelden van Afrika en zwarten in de westerse populaire cultuur. Amsterdam : Koninklijk instituut voor de tropen, 1991, p 55 85 Groenhuis G., „De zonen van Cham: gereformeerde predikanten over de slavernij, van Udemans Coopmansschip tot Capiteins Godgeleerd onderzoeksschrift‟, Kleio 21, no. 7 (1980): 221-225 86 Sanders, Edith R. „The Hamitic Hypothesis‟, p 527, 528 en 530 30
evangelische uitdaging zagen en eveneens de nadruk legden op de eenheid der mensheid en een goede behandeling van de slaven. Slavenhandel als reddingsmiddel werd zowat de belangrijke legitimatie. Men redde de Afrikanen uit hun eigen barbaarse samenleving, om ze naar de beschaving (en de plantages) van de Nieuwe Wereld te brengen, alwaar ze ook de ware God leerden kennen. In de tweede helft van de 18de eeuw kwamen er veel meer legitimatie bij van zij die betrokken waren in de slavenhandel of de plantages van de Nieuwe Wereld, wat, zoals we hierboven zagen bij het bespreken van raciale theorieën, een toonverandering inhield.87
Philip Curtin legt een grote nadruk op klimaatstheorieën. Volgens hem is dit voor slavenhandelaars en andere reizigers de meest gebruikte verdediging. De slavenhandel werd gezien als een oplossing, waarbij traag werkende Afrikanen naar West-Indië werden gevoerd en daar onder dwang moesten werken, de enige manier waarop productiviteit mogelijk was in een tropische samenleving.88 Zo stelde Montesquieu dat mensen uit een kouder klimaat gewelddadig waren als ze niet vrij waren, terwijl dit bij mensen uit een warm klimaat juist omgekeerd is !89 Afrikanen werden ook geschikter beschouwd om zwaar werk te verrichten in de tropen. Europeanen moesten zich wegens hun kwetsbaarheid voor het tropische klimaat en ziektes wel beperken tot delegerend werk90. Barker schrijft wel dat dit laatste argument nooit echt uitgewerkt werd en slechts enkelen de zwarte huidskleur als reden geven. Afrikanen waren eerder, zoals ook Curtin zegt, lui gemaakt door de hitte, hun huidskleur werd niet beschouwd als een geschenk van God om zich tegen de zon te kunnen beschermen91. De nadruk die Curtin op de klimaatstheorieën legt is wat opmerkelijk, omdat we deze in de reisverhalen van slavenhandelaars niet echt terug vinden. In de volgende hoofdstukken wordt onder andere duidelijk gemaakt welke legitimatie slavenhandelaars wel gebruiken.
87
Barker, The African, p 20 en 68 Curtin, The image, p68 89 Dubois, Laurent, „An enslaved enlightment: rethinking the intellectual history of the French Atlantic‟, Social History 31, no. 1 (2006) : 1-14, p5 90 Curtin, The image, p85 91 Barker, The African, p 62 88
31
5. Beeldvorming in de bronnen: Winthrop Jordan als kader
5.1 Inleiding
In de volgende hoofdstukken start de analyse van de primaire bronnen en wordt de beeldvorming geschetst die in het discours van de reisverhalen en –verslagen over de Slavenkust naar voor treedt. Winhdrop Jordan schreef met zijn „White over Black‟ een monumentaal en veel geciteerd werk over de geschiedenis van het racisme in de Verenigde Staten.92 Zijn eerst hoofdstuk is getiteld „First Impresions‟. Jordan meent dat het racisme dat groeit in de eeuwen na de eerste Britse handelsreizen naar Afrika sterk is beïnvloed door de vooroordelen die vorm krijgen in de periode van de vroege contacten. Het racisme in de tijd van de slavernij ontwikkelt zich verder vanuit het oude beeld van de „neger‟ dat al bestond voor de slavernij. Men zou dus kunnen zeggen dat „de neger‟ zich verder ontwikkelde tot de slaaf, een evolutionair proces dat een hele geschiedenis van beeldvorming met zich meedroeg.93 In het theoretisch kader werd Jordan‟s centrale stelling al vermeld die zegt dat Afrikanen het best geschikt waren als slaven door de vooroordelen die al bestonden over hen. Daarom is dit eerste hoofdstuk in zijn boek zo belangrijk. Hier toont Jordan aan dat Afrikanen als anders en vaak minderwaardig aanzien werden voor ze slaven werden. De mythische beeldvorming uit de klassieke tijd en de middeleeuwen werd bevestigd bij de eerste handelsreizen naar Afrika. De Britten zagen een samenleving die vanuit hun etnocentrisch perspectief totaal anders was: in huidskleur, godsdienst, zeden en gewoonten. Dit zorgde ervoor dat de volgende stap, de Afrikanen tot slaaf maken, kleiner was.
We moeten er rekening mee houden dat Jordan een Amerikaan is, en dat zijn doelstelling beperkt is tot het zoeken van een verklaring voor de situatie in Amerika.94 Toch kan niemand om deze studie heen, ook de critici zullen er elementen van overnemen.
92
Jordan, White over black Jordan, Winthrop, White over black, p 43: hier wordt zijn belangrijkste punt gemaakt 94 Hair, P.E.H "Attitudes to Africans in English Primary Sources on Guinea up to 1650", History in Africa 26 (1999), p43–68 P.E.H Hair ziet hier een belangrijk punt van kritiek in, 93
32
In „First Impressons‟ gaat Jordan een categorisering hanteren over hoe men keek naar de bewoners van Afrika tijdens eerste reizen van Britse handelaars in de 16 en 17de eeuw. Ook al gaat dit over eerste contacten, toch is zijn werkwijze bruikbaar als kader. Het lijkt ons nuttig om te kijken of elementen van dit kader, en op welke manier, terug te vinden zijn in het discours van slavenhandelaars die schrijven over de Slavenkust, in een latere periode, wanneer de slavenhandel en slavernij al geïnstitutionaliseerd zijn. In welke mate zorgde de verandering van context voor verandering in beeldvorming?95 Het kader dat Jordan aanbiedt moet een voldoende basis geven om in volgende hoofdstukken verder in te gaan op de belangrijkste waarnemingen en conclusies op te bouwen over de aard van de legitimatie van de slavenhandel.
De volgende elementen maakten deel uit van de Britse beeldvorming over de Afrikanen in de vroege bronnen die Jordan gebruikt: hun zwarte huid, hun beschaafdheid of geciviliseerdheid, de religie, het dierlijke in de Afrikanen en als laatste de seksuele connotatie, het lustvolle in de Afrikanen. Deze ideeën overlappen elkaar, zo wordt door Engelsen het „heiden‟ zijn van de Afrikanen ook als onbeschaafdheid beschouwd.
5.2. Het zwart zijn in de bronnen.
Voor Jordan is de huidskleur de belangrijkste scheidingslijn waar het meeste betekenis wordt aan gegeven. Deze betekenis is voor een stuk, volgens een christelijke traditie, symbolisch. Zwart wordt gezien als de kleur van de duivel, als vuil en wreed. Wit is daar tegenover de kleur van de zuiverheid.96 De zwarte huidskleur is een vloek en een brandmerk, zoals te horen valt in de legende van Cham.
In welke mate bleef deze symbolische betekenis van het zwart die Jordan als zo belangrijk acht,overeind in de periode van de handelscontacten aan de Slavenkust?
omdat volgens hem hierdoor de studie van Jordan nogal beperkt is, hij kiest teveel zijn bronnen. 95 Anthony Barker herbekijkt in „The African Link‟ Jordan‟s these over het voortleven van oude vooroordelen voor het 18de eeuwse Groot-Brittannië: Barker, The African 96 Jordan, White over Black, p 6 33
Eerst en vooral, niet iedereen is het eens met de bewering van Jordan eens. Fredrickson stelt dat het belang van de zwarte huidskleur over roepen wordt, het was niet alomtegenwoordig in het Engeland ten tijde van de Tudors. Er was geen sprake van een algemene „colorfhobia‟, soms was er zelf sprake van bewondering.97 Jordan vermeldt kort dat de houding van Engelsen en Nederlanders overeenkwam, maar Ernst Van Den Bogaert duidt erop dat in de Nederlandse bronnen de nadruk op het verschil zwartblank veel minder naar voor kwam. De onbeschaafdheid en wildheid van de Afrikanen was in de Nederlanden meer een struikelpunt.98 Jordan bestudeert zelf geen reisverhalen uit de tweede helft van de 17de en de 18de eeuw maar stelt wel dat in die periode de verwondering afnam en dat de zwarte kleur van de Afrikanen steeds meer als iets vanzelfsprekend werd beschouwd .99
De symbolische betekenis die volgens Jordan aan de zwarte huid wordt gegeven, komt in het discours van de slavenhandelaars niet voor. Het kan natuurlijk wel zijn dat er nog steeds een irrationele en onbewuste betekenis gegeven werd aan de zwarte huidskleur maar via deze bronnen is daar alleszins niet achter te komen. We mogen echter niet zomaar stellen dat de huidskleur niet belangrijk was. In hoofdstuk 4 geven we enkele ideeën en theorieën over de zwarte huidskleur van Afrikanen. Het gegeven van een zwarte huidskleur deed er dus zeker toe in die tijd. William Snelgrave en Robert Norris vermelden beiden dat Afrikanen het meest geschikt zijn om te werken in de tropen.100 Ze gebruiken echter geen expliciete raciale verwoordingen. De donkere huidskleur wordt hier niet als reden gegeven waarom Afrikanen geschikter zouden zijn om zware arbeid te verrichten op de plantages.
97
Fredrickson, George M., White supremacy: a comparative study in American and South African history, New York: Oxford University press, 1981, p 74 98 Van Den Bogaert Ernst, „Colour prejudice and the yardstick of civility: the initial Dutch confrontation with Black Africans, 1590-1635‟, in: Racism and colonialism: essays on ideology and social structure, edited by Robert Ross. Den Haag: Martinus Nijhoff publishers, 1982,p 46: de schaarse kleding, lichaamsversiering, eetgewoonten en vooral huwelijksgewoonten stoorden de Nederlanders. P48: zo werden Afrikanen in de eerste Nederlandse bronnen ook wel als lustvol en voorzien van een groot libido omschreven. Sommige van de voorbeelden van Van Den Bogaert gaan Jordan deels bevestigen, zoals wanneer Van Den Broecke stelt dat seksuele contacten met zwarte vrouwen gevaarlijk zijn. 99 Jordan, White over black, p11 100 Norris, Memoirs of the reign of Bossa Ahadee, p 161 en Snelgrave, A new account of some parts of Guinea, p 161: Zowel Snelgrave en Norris geven echter andere argumenten voorrang.. 34
Jean Barbot, die eind 17de eeuw zijn reizen ondernam, geeft als enige de vloek van Cham en Gods voorzienigheid als reden voor de andere huidskleur en gebruikt het als legitimatie voor de slavernij. Het idee dat het klimaat de reden kan zijn voor de zwarte huidskleur beschouwt hij als nonsens.101 Thomas Phillips reist in dezelfde periode als Barbot naar de slavenkust en heeft een opmerkelijk andere visie. In één uitspraak laat Phillips een grote dosis cultuur relativisme zien: “… nor can I imagine why they should be despis‟d for their colour, being what they cannot help, and the effect of the climate it has pleas‟d God to appoint them. I can‟t think there is any intrinsick value in one colour more than another, nor that white is better than black, only we think it so because we are so, and are prone to judge favourably in our own case, as well as the blacks who in odium of the colour, say, the devil is white and so paint him”. 102
Phillips laat hier heel duidelijk zien dat hij de zwarte huidskleur niet als een vervloeking ziet en het voor hem zeker geen bijkomende symbolische betekenis heeft.
De meningen van de slavenhandelaars met betrekking tot de betekenis van de zwarte huidskleur verschilt dus. Slechts drie slavenhandelaars achten het belangrijk genoeg om een reden te geven voor het verschil in huidskleur en maar één gebruikt de raciaal ideologische en christelijk geïnspireerde these van de Cham-vloek.103
Er zijn geen vermeldingen over de esthetische voorkeuren van de slavenhandelaars. Snelgrave is wel eens verwonderd over de Afrikaanse vrouw van een Portugese mulat, omdat die voor een Afrikaanse zulke een lichte huidskleur had104, maar echt duidelijke taal die stelt dat blank mooier is dan zwart kwamen we niet tegen. In die tijd waren er nochtans in andere bronnen vermeldingen die Afrikanen als lelijk beschrijven, maar hier treffen we dit dus niet aan.105
101
Barbot, Jean, in: Barbot on Guinea : the writings of Jean Barbot on West Africa 16781712, edited by Hair P.E.H, Jones Adam, Law Robin, Skinner David E. London: Hakluyt society, 1992, p22 102 Phillips, „A journal of a voyage made in the Hannibal of London‟, p 219. 103 Naast Barbot en Phillips zal Atkins de polygentische strekking kort verdedigen in zijn boek 104 Snelgrave, A new account, p 51 105 Barker , The African, op p43-44 worden er enkele voorbeelden gegeven. 35
Kleur is wel de belangrijkste scheidingslijn. John Atkins zegt dit letterlijk: “The black colour and woolly tegument of these Guineans is what first obtrudes itself on our observation and distinghuises them from the rest of mankind”106 In de overige teksten kan dit vooral opgemaakt worden uit de terminologie die gebruikt wordt in de teksten. Het belangrijkste onderscheid dat gemaakt wordt is dat tussen „white people‟ en „black people‟. Als men duidelijk wil maken of het over Afrikanen of Europeanen gaat plaatst men er meestal „black‟ of „white‟ voor, in het Nederlands dan „swarte‟ en „blanke‟ of in het Frans „noir‟ of „blanc‟. Als men bijvoorbeeld wil duidelijk maken dat het om „zwarte‟ dienaren gaat, heeft men het over „black servants‟, en omgekeerd ook natuurlijk: „en beijde mijn assistenten en verdere blanken die onder mij lagen…‟107. Een ander voorbeeld: Jan Pranger, directeur-generaal voor het WIC te Elmina, verwijt de overste van een factorij te Jaquin aan de Slavenkust dat diens vlucht voor de koning van Dahomey nog erger was omdat hij vluchtte met zijn „zwarte‟ dienaars en zijn „blanke‟ ondergeschikten achterliet: “Zoo als nog door het laatste geval veel verergert wort, doe u edele zig zelve met een meester en alle swarte jongens ende salveerde, dog de messjeurs ter dispositie van Dahomme in de logie liet”108
Als men het heeft over mensen met een zwarte kleur in het algemeen, wordt meestal „negroes‟, „neegers‟ of „negres‟ gebruikt. Soms heeft men het ook gewoon over „blacks‟ of „noirs‟. Bij blanken heeft men in het Engels over „white people‟, of „white person‟, soms gebruikt men ook „Europeans‟, in het Nederlands dan „Europianen‟ en in het Frans „Europeens‟. Alles duidt op een scherpe lijn die er getrokken is tussen „blanken‟ en „zwarten‟, de groepen worden steeds tegen elkaar geplaatst. “ I then aquint them how they are to behave themselves towards the white men,… and I will do them justice but if any of them. But if they make a disturbance or offer to strike a white man they must except to be severely punished”:
106
Atkins, A voyage to Guinea, Brasil, and the West-Indies, p 39 Elet, Naar de koning van Dahomey, p 112 108 Elet, Naar de koning…, p120: deze uitgave bevat naast het journaal van Elet ook enkele brieven van Jan Pranger en Hendrik Hertogh. Hendrik Hertogh was oppercommies te Jaquin in de eerste helft van de 18de eeuw. Jan Pranger was directeur-generaal te Elmina. 107
36
Zo spreekt Snelgrave de „inland negroes‟ aan boord van zijn slavenschip aan.109 „Negers‟ horen zich te gedragen tegenover alle „blanke‟ mannen aan boord, des te meer omdat de blanken hier in een machtspositie zitten. Wanneer een Afrikaan een „blanke‟ heeft vermoord, wordt dit duidelijk vermeld en als een ergere misdaad aanzien dan wanneer twee Afrikanen elkaar vermoorden110. „Blank‟ en „zwart‟ worden dus door de Europeanen in het discours steeds op hiërarchische wijze naast elkaar geplaatst.
We kunnen concluderen dat huidskleur de belangrijkste uiterlijke scheidingslijn is tussen Europeanen en Afrikanen, maar zoals Jordan zelf zegt is dit verschil in huidskleur een vanzelfsprekendheid geworden. De symbolische betekenis lijkt te zijn verdwenen. Anthony Barker geeft aan dat de symbolische betekenis verschuift naar de neger als slaaf, of naar de culturele inferioriteit van de Afrikanen111. Deze uitspraak zullen we later nog verder onderzoeken. Er dient opgemerkt te worden dat voor de slavenhandelaars de zaak gecompliceerder is. Zij komen immers ook in contact met Afrikanen, zwarten, die geen slaaf zijn. De vereenzelviging van de „negroe‟ of „neeger‟ met de slaaf is in deze reisverhalen dus geen vanzelfsprekendheid. Op deze stelling wordt verder ingegaan in hoofdstuk 7.
5.3 Het dierlijke in de Afrikanen.
Er zijn vermeldingen in reisverhalen die het hebben over de gelijknissen tussen apen en mensen en in de late 17de en 18de eeuw verschijnen er ook studies die dit wetenschappelijk trachten
te
onderzoeken,
(pseudo)wetenschappers
zoals
omschreven
Edvard Afrikanen
Tyson als
in een
1699.112Sommige lagere
diersoort
vroege dan
de
Europeanen113. In het discours van onze bronnen is heel duidelijk te lezen dat bewoners van de Slavenkust wel degelijk als mensen beschouwd worden. Nergens worden vergelijkingen gemaakt met bijvoorbeeld mensapen, nergens stelt men dat plaatselijke bevolking minder menselijk zouden 109
Snelgrave, A new account, p 163 Snelgrave, A new account, p 133 111 Barker, Anthony, The African Link, p 44 112 Nederveen-Pieterse, Wit over zwart, p39 113 Zie hoofdstuk 4 110
37
zijn dan Europeanen, of dat ze tot een andere soort zouden behoren. Er zijn natuurlijk uitzonderingen. James Houstoun, een chirurgijn bij de Royal African Company, gebruikt hardere taal en noemt apen de naaste verwanten van de „inboorlingen‟.114 Willem Bosman zegt het implicieter, bij een vergelijking tussen de Afrikanen van de Goud en de Slavenkust gaat hij schrijven dat die van de Slavenkust meer gevoel voor hiërarchie hebben “anders als de negers van de goud-kust, die, sonder het als een deel onvernuftige beesten onder malkander leven”.115 Verder vinden we dergelijke verwijzingen niet weer. Ook Robert Norris die zijn geschiedenis van Dahomey onder koning Bossa Ahadee schreef in de jaren ‟80 van de 18de eeuw toen ideeën van raciale inferioriteit steeds meer naar voor komen116, zal nooit zeggen dat de Dahomezen en overige bewoners van de Slavenkust in mindere mate mensen zijn dan Europeanen. Hij gaat zelf een geschiedenis schrijven van een Afrikaans koninkrijk, hun politiek systeem beschrijven, hun geloof en gebruiken, enz. Dit alles doet hij wel met de nodige kritiek en minachting, maar er is tenminste cultuur, al vindt hij die compleet achtergesteld. Het 19de eeuwse Hegeliaanse idee van een Afrika zonder geschiedenis leeft dus niet bij sommige 18de eeuwse slavenhandelaars.
5.4 Afrikanen en hun „ongebreidelde seksualiteit‟
Verwijzingen naar seksuele losbandigheid in de reisverhalen en verslagen zijn iets talrijker, maar zeker nooit sterk geformuleerd en vaak enkel onrechtstreeks. Jordan heeft het over de verwijzingen van de seksuele agressiviteit van Afrikaanse vrouwen, ook in de 18de eeuw.117 Er wordt echter in alle talen gezwegen over seksuele contacten tussen Europese mannen en de vrouwen van de Slavenkust. Die contacten waren nochtans veelvuldig. Het past dus niet in het plaatje van de slavenhandelaars om hier enige commentaar op te geven. Dit aspect van de samenleving aan de Afrikaanse Westkust wordt niet meegedeeld aan hun publiek.
114
Houston geciteerd in: Nederveen-Pieterse, Wit over zwart, p 39. Bosman, Nauwkeurige beschryving van de Guinese goud-tand- en slavekust , p115 116 Barker, The African, p47 117 Jordan, White over blank, p35 115
38
Des Marchais vermeldt als enige de temperamentvolle aard van de vrouwen aan de Slavenkust. Wanneer hij het heeft over de vrouwen van de koning, die opgesloten zitten en zich aan het celibaat moeten houden, zegt hij het volgende: “Il fait qu‟elles gardent le célibat aussi sévèrement que si elles avoint fait un vœu solennel, aussi n‟y-a-t-il pas press à jouïr de l‟honneur d‟être femme du Roï. Le temperement des filles de ce païs, y est directement opposé et le climat qu‟elles habitent ne lest pas moins… ».118 Een paar pagina‟s verder vraagt hij zich af waarom « ces femmes qui recherchent avec tant d‟empressment la compagnie des hommes, mettent si peu d‟enfants au monde… ».119
Bij Des Marchais kunnen we dus lezen dat de vrouwen lustvol van temperament zijn en niet geschikt voor het celibaat. Bij de overige auteurs, buiten bij Bosman, zijn expliciete uitingen opvallend afwezig. Het idee van losbandige Afrikanen bestond, maar in de teksten van de slavenhandelaars wordt het slechts door weinigen naar voor gebracht. Het is nochtans een belangrijk element in veel studies, waaronder ook die van Jordan, waar irrationele, psychoanalytische motieven deel uitmaken van de theorievorming.
Wat wel regelmatig wordt vermeld is polygamie. Snelgrave en Norris kunnen dit niet genoeg herhalen. Norris plakt er cijfers op, die bepaald indrukwekkend te noemen zijn. Naar zijn zeggen zou de koning van Dahomey meer dan vierduizend vrouwen hebben. Een heus indrukwekkend cijfer dat Norris gebruikt om het bestuur en aard van de koning te hekelen; doordat de koning veel vrouwen heeft, hebben de laagste klassen onvoldoende vrouwen ter beschikking. Deze indrukwekkende cijfers vinden we ook elders. Atkins zegt dat de koning van Fida duizend vrouwen heeft en zijn tijd afwisselend doorbrengt met “eating and lust”.120 Phillips schatte het aantal vrouwen van de koning van Fida op drieduizend.121 Norris vermeldt meer interessants. De koning van Dahomey zou sommige vrouwen aanstellen tot een soort publieke prostituees. Op die manier hebben de Dahomeese mannen minder de
118
Des Marchais, Voyage du chevalier Des Marchais en Guinée p 80 Des Marchais, Voyage, p 87 120 Atkins, A voyage, p 110 121 Phillips, „A journal‟, p 220 119
39
neiging om de vrouwen van de koning lastig te vallen. Deze sekswerkers zijn volgens Norris het slechtste af van hun soort, omdat ze werken voor weinig geld.122 Hij laat zich ook ontvallen dat de kans groot is dat de „negroes‟ voor de Koran kiezen, aangezien deze polygamie goedkeurt123. Ook Bosman stelt dat inwoners van Fida niet zullen kiezen voor het Christendom aangezien ze niet zomaar konden afstappen van de „veelwijverij‟.124 Nogal paradoxaal is dat Norris polygamie als verdediging gebruikt voor de slavenhandel. Polygamie maakt het verantwoord om Afrika te ontvolken: er zijn vrouwen in overvloed, en men kan ook mannen wegroven omdat één man bij meerdere vrouwen kinderen kan maken.125 Willem Bosman maakt iets duidelijker toespelingen op het verband tussen de seksuele lust van de Fidese bevolking en polygamie. “ Want verandering van Spijs doet wel en graag eten en dies ontbreekt het het hier aen een bijna ongelooflijke kinder-teelt niet, want gemerkt de vrouwtjes niet geheel onvrugtbaar vallen, en de mannen ook wel in staet zijn om er het haere toe te doen… dat ik hier manlieden heb gesien, dewelke vaders waren van over de tweehonderd kinderen…”126
Deze vermeldingen van polygamie hebben niet altijd met seksuele losbandigheid te maken. Ze worden ook veelvuldig herhaald om de Christelijke lezers te duiden op het anders zijn van de Afrikaanse cultuur. Polygamie is ondenkbaar en totaal tegen de regels van de kerk. Het gegeven ervan zal zeker verontwaardiging uitlokken.
Hier en daar wordt vermeld dat het de gewoonte is dat vrouwen met onbloot bovenlijf rondlopen, maar meestal gebeurt dit droogweg en feitelijk ( “…,the costum of the country being not to cover the body upward of either sex”127). Bosman gaat iets verder in zijn omschrijving : “… dies het geseide kleed hun billen van achter wel toedekt, doch van vooren sit het altoos van malkander, en wat hard gaende, so latense sien ‟t geen de eerbaerheid gebied dat men bedekt sal houden.” Wat verder geeft hij een reden voor deze manier van kleden: “… om als haer de grillen eens in‟t hoofd komen, niet 122
Norris, Memoirs, p99 Norris, Memoirs, p 104 124 Bosman, Nauwkeurige, p 175 125 Norris, Memoirs, p157 126 Bosman, Nauwkeurige, p121 127 Snelgrave, A new account, p 34 123
40
lang te frutselen…” Bosman gaat dus als enige een verband maken tussen de beperkte kledij en de lust bij de bewoners van de Slavenkust.128
Beschrijvingen of verdenkingen van seksuele losbandigheid komen bij enkele auteurs iets nadrukkelijker naar voor dan associaties met dieren of verwijzingen naar het dierlijke in de Afrikanen maar ze vormen alleszins niet de kracht van het beeld dat wordt opgehangen van de Slavenkust en zijn bewoners.
5.5 Religie en onbeschaafdheid
De slavenhandelaars gebruiken op bepaalde vlakken wel degelijk harde taal. Meer legitimerende teksten als die van Snelgrave en Norris kiezen er duidelijk voor de Afrikanen als „savage‟ en „barbarous‟ te omschrijven. Maar ook in brieven die niet voor het publiek bedoeld zijn en dus geen functie als propaganda hebben, laten men zien dat plaatselijke Afrikaanse bevolking een minderwaardige positie wordt aanschreven.129 .
De tegenstelling wildheid-beschaving is de belangrijkste component in de beeldvorming. Zo gaat er enorm veel aandacht naar de mensenoffers en vormen van kannibalisme die men waarneemt of waar men geruchten van opvangt. Vaak laat men zich minachtend uit over het geloof en de gebruiken aan de Slavenkust. Omdat dit zo‟n belangrijk aspect is van het discours, bespreken we de elementen ervan in een apart hoofdstuk.
De teksten die handelen over de Slavenkust in de periode van Dahomey stellen dit koninkrijk allen centraal. Dit koninkrijk maakt een belangrijk deel uit van de beeldvorming en zelfs van de legitimatie voor de slavenhandel. Aangezien we specifiek bronnen over de Slavenkust bestuderen zullen we meer gedetailleerd ingaan op Dahomey en hoe dit koninkrijk wordt voorgesteld door de slavenhandelaars. 128
Bosman, Nauwkeurige, p124; met „haer‟ wordt „hen‟ bedoeld, hier kan ofwel de mannen mee bedoeld worden ofwel alle inwoners van Fida, zowel man als vrouw 129 Elet , Naar de koning…, p 109, p116, p 123: Zie de taal van Hedrik Hertogh in de brieven aan Pranger en Elet. Hendrik Hertogh was oppercommies te Jaquin in de eerste helft van de 18de eeuw. In deze uitgave van het journaal van Elet zijn ook enkele brieven van andere betrokken personen opgenomen, onder andere van Hertogh 41
Zoals eerder vermeld, werd religie door de Britten als een belangrijke component van het verschil in beschaving beschouwd. Ook wij zullen religie opnemen in de tegenstelling wildheid-beschaving. Religie wordt vaak gebruikt om aan te tonen hoe bijgelovig men aan de Slavenkust is en tot wat een barbaarsheid heidendom kan leiden. Slavenhandelaars laten omgekeerd ook blijken dat zij door hun christelijke aard niet in staat zijn tot barbaarse daden.
5.6 Conclusie.
De belangrijkste conclusie die we uit dit hoofdstuk kunnen trekken is dat de „savagery‟, „wildheid‟ of ook de onbeschaafdheid van de bewoners van de Slavenkust het meest naar voor komt in de beeldvorming. Ernst Van Den Bogaert geeft al aan dat in vroegere Nederlandse bronnen dit aspect al het belangrijkst is130, maar de Afrikaan als toonbeeld voor „de wilde‟ is iets dat vooral sterk naar voor komt in de 18de eeuw, wanneer de slavernij en slavenhandel steeds meer toeneemt131.
De zwarte huidskleur kan inderdaad als genormaliseerd beschouwd worden. Dit wil niet zeggen dat de symbolische connotatie die er mee gepaard gaat helemaal verdwenen is. Deze kan inderdaad onbewust nog steeds aanwezig zijn. Dit is dan ook Jordan‟s voornaamste punt; het doorleven van oudere ideeën over de Afrikanen in de periode van de slavernij. Jammer genoeg is dit eerder psychologisch aspect moeilijk aan te duiden in het discours. Dit geldt ook voor de associaties met dieren en het afschilderen van Afrikanen als wellustige wezens. Het is iets dat onderbewust leeft in de hoofden van de mensen, maar in de bronnen is het niet altijd expliciet weer te vinden, al zijn er wel auteurs, zoals Bosman en Des Marchais, die iets duidelijker de lustvolle aard van de inwoners van Fida vermelden. 132 Over uitgewerkte legitimaties als de vloek van Cham kan hetzelfde worden gesteld: het is niet omdat slavenhandelaars deze niet vermelden dat ze deze niet voor waar aannemen. Hier moeten we dus voorzichtig zijn en niet te snel conclusies te trekken.
130
Van Den Bogaert, „Colour prejudice and the yardstick of civility‟, p 42 Jordan, White over black, p 27 132 Barker, The African, p 55 131
42
We kunnen vaststellen dat het beeld dat geschetst wordt niet volledig negatief is. P.E.H. Hair vindt dat Jordan vergeet de positieve omschrijvingen van Afrikanen te vermelden en teveel nadruk legt op negatieve stereotypering. Volgens Hair hangen deze positieve omschrijvingen samen met de goede handelsrelaties die er bestaan tussen Europeanen en Afrikanen.133 Ook wij moeten hier aandacht voor proberen hebben, aangezien we in de 18de eeuw nog steeds een situatie hebben waarbij Europeanen en Afrikanen gelijke handelsrelaties onderhouden. Een goed voorbeeld is Jacob Elet, die uit handelsoverwegingen Dahomey bezoekt en zonder minachting de gebruiken aan het hof omschrijft. Ook in andere teksten kan men vaak een vorm van respect weervinden; ondanks de barbaarsheid die hun wordt toegekend worden de Dahomeese koningen steeds als machtige en edele persoonlijkheden omschreven Ernst Van Den Bogaert zegt het zo: ondanks dat veel van de Afrikanen als onbekend en zo ook gevaarlijk werd aanzien, zorgde het wederzijds contact en afhankelijkheden toch voor het gevoel dat Afrikanen niet helemaal anders waren.134
Honderd jaar na de eerste handelsreizen is de situatie helemaal anders, de verwondering is nu verdwenen, de kennis van Afrika, de Afrikanen en de samenlevingen waarin ze leven is, volgens Philip Curtin, relatief groot.135 Het is dan ook logisch dat de vooroordelen uit de eerste contacten andere proporties aannemen. De algemene trend is duidelijk. De bewoners van de Slavenkust worden voorgesteld als een volk dat ver onder het beschavingsniveau van Europa ligt. De meeste literatuur sluit hier ook bij aan: de opkomst van de slavenhandel zorgt voor een radicalisering in de beeldvorming. In het volgende hoofdstuk gaan we hier meer op in.
133
Hair, "Attitudes to Africans in English Primary Sources on Guinea up to 1650”, p 54-55. Hij probeert het racisme in vroege Engelse bronnen over Afrika te relativeren. Hij vergeet hier volgens mij dat er wel degelijk al vooroordelen bestonden over Afrika, ook al waren er nog geen zwarten in Groot-Brittanië. Daarbij zorgden de handelscontacten ook voor veel wantrouwen, door moeilijke communicatie en het uitspelen van de Europeanen tegen elkaar door de Afrikanen (zie: Van den Bogaert, „Colour prejudice‟, p42). 134 Van Den Bogaert , „The colour prejudice‟, p43, zie ook voor deze stelling: Curtin, The image, p 34-35 135 Curtin, The image, p 12 43
6. Wildheid en beschaving
6.1 Inleiding
In het vorige hoofdstuk hebben we geconcludeerd dat het belangrijkste aspect in het discours ten opzichte van de bevolking van de Slavenkust bestaat uit het afschilderen van de plaatselijke samenlevingen als zijnde van een lagere beschavingsgraad. In dit hoofdstuk gaan we de aard van dit discours ontleden en enkele elementen verder bespreken.
Veel auteurs zien de tegenstelling wildheid-beschaving als de kern van de beeldvorming over Afrika, en dit niet alleen voor de periode die wij specifiek bestuderen. Men kan deze tegenstelling doorheen de geschiedenis waarnemen en zien evolueren. Bij de Grieken ontstond het idee van barbaren, oorspronkelijk zij met een andere taal, later kwam er de negatieve bijklank van onbeschaafdheid bij. In de Middeleeuwen was het concept wildheid belangrijk, waarbij het gaat om de grens tussen cultuur en natuur, tussen de donkere bossen waarde wildeman woonde (een soort middeleeuwse Yeti), en de landbouwgemeenschap. Barbaarsheid en wildheid gingen samen vallen, eerst in een proces van Europese regionale onderwerping en in de 16de eeuw zou „de wilde‟ zich alleen nog buiten Europa bevinden.136 Naast angst voor het onbekende gaat het vooral om etnocentrische legitimatie waarbij de eigen vertrouwde wereld steeds wordt geplaatst tegen de onbekende buitenwereld.137 Het beeld dat men van de andere vormt, wordt dus vooral bepaald door het beeld dat men van zichzelf heeft. Een aantal patronen krijgen een meer structurele betekenis toebedeeld en van hieruit plaatste men de andere in een minderwaardige positie en zichzelf op het hoogste schavot.138
136
Nederveen-Pieterse, Wit over zwart, p 31: hij geeft het voorbeeld van hoe de Engelsen de Ieren als wilden gingen omschrijven. In de 16de eeuw waren het vooral de Indianen die als wilden naar voor geschoven werden, later verschoof dit verder naar de hele wereld, zoals in het vorig hoofdstuk te lezen was is de toename van de slavernij hier niet onbelangrijk in. 137 Corbey, Wildheid en beschaving, in hoofdstuk 4 (p63) duidt hij op de Plinische rassen die volgens de Grieken te „Aethiopia‟ leefden, en hoe dit patroon verder kan gevolgd worden, via de wildeman, kannibalen, de indeling van Linneaus, en dat dit niet stopt in de koloniale periode. 138 Corbey, Wildheid, p10 en 14. Dit boek handelt over de koloniale periode maar de ideeën over de tegenstelling wildheid-beschaving kunnen door de tijd toegepast worden. 44
Men mag echter de context niet uit het oog verliezen omdat er anders een te grote aandacht is voor de stereotypen op zich. We moeten verder kijken dan de tegenstellingen en deze in de context van „het verhaal‟ plaatsen.139 We zitten nog niet in een koloniale periode, waar het primitieve van de Afrikanen als legitimatie voor overheersing werd gebruikt. Onze context is, zoals reeds vermeld in hoofdstuk 2, nog helemaal anders. Maar ondanks het feit dat er nog geen overheersende positie was, kon men in de legitimatie van de slavenhandel toch al een zweem van een soort „missie‟ aantreffen. In plaats van hun via kolonisatie beschaving bij te brengen zou de slavenhandel de Afrikanen naar de beschaving en het ware geloof brengen.
Door in het vorige hoofdstuk de categorisering van Jordan te gebruiken wordt er een scherpe indeling gemaakt. We beseffen dat dit wat problematisch is, maar het laat toe om het aflijnen van de beeldvorming duidelijk te stellen. Polygamie zou ook zijn plaats hebben in dit hoofdstuk, aangezien het deels ook om een cultureel element gaat, maar we bespraken het al uitgebreid in het vorige hoofdstuk.
6.2 De terminologie en enkele weerkerende elementen
Een blik op de terminologie maakt al veel duidelijk over de aard van het discours. In de 18 de eeuwse Engelse verslagen gaat men de Afrikanen regelmatig rechtstreeks „uncivilised and barbarous‟ genoemd.140 Het woord „savage‟ wordt ook regelmatig gebruikt. De tegenstelling tussen geciviliseerd en niet-geciviliseerd is ook in de terminologie belangrijk. Zo gaat men er regelmatig op duiden dat een „zwarte‟, wel degelijk beleefd en geciviliseerd kan zijn, maar dit wordt meestal als uitzondering voorgesteld: „the black gentleman treated them with great civility‟, dit is een citaat van Snelgrave, die hier ook een tegenstelling gebruikt, die tussen „black‟ en „civilised‟ om te duiden op het uitzonderlijke van zijn ontmoeting.141 Het taalgebruik van Robert Norris is in de inleiding van zijn geschiedkundig werk over Dahomey zeer hard. Hij heeft het over de „civilised societies of this world, en de 139
Corbey, Wildheid, p 82-83 Snelgrave, A new account, p xvi 141 Snelgrave, A new account, p 154 140
45
samenlevingen aan de Slavenkust horen daar duidelijk niet bij. Iets verder zegt hij dat het eigenlijk niet mogelijk is „to dignify a brutal barbarian with the title of king.‟142 In het voorwoord van Archibald Dalzel‟s boek, dat uitvoerig uit het boek van Norris citeert, is dezelfde duidelijke taal te vinden143, waarschijnlijk om van in het begin de aandacht van de lezer te trekken en hem onmiddellijk de juiste richting in te duwen. Het is op zich opmerkelijk dat Norris en Dalzeld de moeite nemen om een geschiedenis van „savage nations‟ op te tekenen. Hun bedoeling was echter om aan te tonen dat het om onvolwaardige samenlevingen gaat, vanwege gun onbeschaafdheid en een de tirannieke bestuurstijl.
Willem Bosman gebruikt nooit het woord barbaar, en heeft het zelfs nooit over wilden. Alleen een korte uitspraak van Hendrik Hertogh(„liever uit ‟s compagnies dienst ontslagen worden dan zoo een barbaar als vriend‟) en van Jacob Elet, die na nochtans een zeer respectvolle beschrijving van de Dahomeese koning toch het woord „barbaar‟ in de mond neemt, duidt op het gebruik van deze terminologie in het Nederlands. 144 In het Frans laat Des Marchais, die in 1725 naar Afrika reisde, wel slechts enkele keren de woorden „sauvages‟ en „barbarie‟ vallen. Het is opvallend dat in vroegere verslagen, zoals van Delbée, Bosman, Barbot en ook van de Engelsman Phillips, die hun reizen naar het eind van de 17 de eeuw maakten, een veel minder duidelijke terminologie gebruikt wordt. Ze hebben het nooit rechtstreeks over barbaren of wilden. In 18de eeuwse teksten zien we dit woordgebruik wel opduiken. Het Britse 18de eeuwse discours toont een veel sterker woordgebruik dan teksten in andere talen.145
In de boeken geschreven na 1727, wanneer Dahomey Allada gaat veroveren, komt dit land meer op de voorgrond en gaat het voor een
belangrijk deel de beeldvorming bepalen.
Aangezien Dahomey een machtspositie hebben in de slavenkust is deze aandacht logisch. Daarnaast is er ook een duidelijke fascinatie voor een onbekende natie die vanuit het donkere binnenland de bekende kuststaten komt veroveren. Toch lijkt het ons dat het beeld dat wordt opgehangen vooral propagandistische bedoelingen heeft. Het tirannieke bestuur van de
142
Norris, Memoires, vi Dalzel, The History of Dahomey, p v: voorwoord waarschijnlijk door uitgever geschreven; heeft het over „savage nations‟ en „travellers who are more cultivated‟. Dit boek geen reisverhaal, maar een compilatie. 144 Elet, Naar de koning…, p 123, p151 145 Snelgrave, A new account; Norris, Memoires en Dalzel, The history. Phillips zijn journaal werd in 1730 uitgegeven, maar al geschreven eind 17de eeuw: Phillips, „A journal‟ 143
46
Dahomese koning en de wreedheden in het land vormden immers een belangrijk onderdeel van de legitimatie van de slavenhandel, vooral dan in de 18de eeuwse Engelse reisverhalen. Een belangrijk component hierbij is het contrast tussen inlandse staten als Dahomey en de kustrijken. Snelgrave is hier het duidelijkst in: “… In which long tract there is no settlement of any European nation, so of course the natives are for the most part barbarous and uncivilised” 146
Door de aanwezigheid van Europese vestigingen aan de kust en het contact met de Europeanen zouden de kustrijken meer geciviliseerd zijn. Snelgrave haalt dit argument enkele keren aan en ook Norris zal bijna dezelfde woorden als Snelgrave gebruiken.147 Elders in het discours komt dit contrast tussen Dahomey en de kuststaten meer onrechtstreeks naar voor. Zo wordt de opkomst van Dahomey meermaals aangeduid als de reden voor de achteruitgang van de handel in de Slavenkust en gaat Norris sterk partij trekken voor „Whydah‟ wanneer zij oorlog voeren met Dahomey. 148
149
Er wordt over het algemeen een relatief positief beeld geschetst van de kuststaten aan de slavenkust en de bewoners daar. Willem Bosman gaat hier het verst in. Aangezien hij zijn boek schreef voor de opkomst van Dahomey en het contrast tussen dit koninkrijk en de kuststaten nog niet meespeelt, kunnen we er van uitgaan dat de Europeanen waarschijnlijk echt een positievere kijk hadden op de samenleving daar, al blijven de voorbeelden van onbeschaafdheid en achtergesteldheid elkaar geregeld opvolgen. Bosman zegt letterlijk: „dat de bewoonders van Fida alle swarten, waer meede ik tot noch toe eenige verkeering heb gehad, verre overtreffen, so wel in goede, als quade hoedanigheden‟150. Ook Barbot heeft het over de deugdelijkheid en zachtheid van de bewoners. 151
146
Snelgrave, A new account, p xvi Snelgrave, A new account, p 2. uitspraak Norris: „the frequent intercourse that nation had for many years carried on with the white people had rendered them so civilised that it was a pleasure to deal with them‟: Norris, Memoires, p154 148 Snelgrave, A new account, p 130; Norris, Memoires, p 11; Elet, Naar de koning…: Hertogh haalt meermaals de roofachtige aard van de koning… ;Zie ook Dalzel Arrchibald, the history, p ii: hij zegt dat de positieve beschrijving van Bosman van een welvarend en vruchtbaar „Whydah‟ zeker moet geklopt hebben tot voor de verovering door Dahomey 149 Norris, Memoires, p 54 150 Bosman, Nauwkeurige, p 114 151 Barbot, Barbot, p 641 147
47
Bosman, Barbot en ook Des Marchais leggen een grote nadruk op de vruchtbaarheid van het land, en het hoge niveau van de landbouw, wat een grote bevolking toelaat. 152 Bosman omschrijft in een passage hoe een inlands koninkrijk (die hij niet bij naam noemt) vol wreedheid de bevolking van Allada plundert en uitmoordt, enkel omdat hun koning in zijn eer gekrenkt was. Daar tegenover ziet hij de volkeren te Fida en Allada als totaal niet oorlogszuchtig, aangezien deze zich vooral met landbouw en handel bezighouden.153
6.3. Mensenoffers en kannibalisme
Snelgrave en Norris lijken hun reisverhalen soms speciaal geschreven te hebben om al de gruwelijkheden naar voor te kunnen brengen die volgens hen plaatsvinden in Dahomey.
154
Ook in de andere reisverhalen daterend van voor de opkomst van Dahomey worden gruwelijke feiten beschreven, die dan plaats vinden te Fida en Allada, maar ze worden minder benadrukt.
We moeten een onderscheid maken tussen de zelf waargenomen gruwelijkheden zoals mensenoffers op festiviteiten of het straffen van misdadigers aan de ene kant en beschuldigingen van kannibalisme, die echter nooit worden waargenomen door de persoon die ze beschrijft aan de andere kant. Deze laatste gruwelijkheden worden over het algemeen wel als waar aangenomen. Zo laat Snelgrave heel duidelijk zien dat hij niet twijfelt aan het feit dat de mensen in Dahomey „cannibals‟ zijn.155 Er zijn nochtans andere bronnen uit die tijd die hier tegen ingaan. John Atkins doet bijvoorbeeld het bestaan van kannibalisme in Afrika als verzinsel af, ontstaan uit angst en om eigen wreedheden te verdoezelen.156 Norris, die regelmatig enige zweem van wetenschappelijkheid in zijn tekst wil leggen, relativeert en zegt dat de Dahomezen geen „Anthropophagists‟ zijn in de volle betekenis van het woord, aangezien ze alleen bij rituelen en na oorlogsoverwinningen het vlees van hun slachtoffers
152
Barbot, Barbot, p 634; Bosman, Nauwkeurige, p 113, Des Marchais, Voyage, p 15-16 Bosman, Nauwkeurige, p183 en 185 154 Achter zijn geschiedkundig werk voegt Norris ook een eigen bezoek aan de koning van Dahomey toe 155 Snelgrave, A new account, p 41 156 Atkins, A voyage, p 23 en specifiek over Dahomey op p 122, hierna begint hij met een lange opsomming van argumenten waarom er geen kannibalen zouden zijn 153
48
aten. Maar kannibalisme is zeker een routine in andere Afrikaanse staten, dat weet hij van betrouwbare bronnen!157
De uitgebreide verslagen van mensenoffers waren vooral een belangrijk element in de legitimatie van de slavenhandel na 1730. Snelgrave ging als eerste de slavenhandel als een grote reddingsoperatie omschrijven. Wanneer oorlogsgevangen niet als slaven opkocht werden, zouden ze toch door de Dahomese tiran een kopje kleiner worden gemaakt in één van de vele mensenoffers. Slavenhandelaars redden de Afrikanen dus van een gewisse dood waardoor hun naargeestig lot als plantageslaaf plotseling iets aantrekkelijker leek en het verantwoord werd om Afrikanen weg te rukken uit hun thuisland.158De grote aandacht voor de mensenoffers heeft dus vooral als reden om de argumenten voor het behouden van de slavenhandel kracht bij te zetten. Eind 18de eeuw, in de periode van het anti-slavernij debat, wordt dit argument nog sterker naar voor geschoven. In de werken van Robert Norris en Archibeld Dalzeld zijn de vermeldingen van mensenoffers nog een stuk talrijker dan bij Snelgrave. Robin Law noemt het aantal vermeldingen bij Dalzeld zelf extravagant. Vooral de beschrijvingen van de „annual customs‟, jaarlijkse feesten ter herdenking van de overleden koningen, bevatten overdreven veel vermeldingen van mensenoffers en onthoofdingen. 159
Dat de argumenten wat kracht worden bijgezet door middel van overdrijving is aannemelijk. Toch moeten we voorzichtig zijn met het ontkennen of afzwakken van beweringen die door de slavenhandelaars worden gemaakt. De verslagen van de slavenhandelaars zijn voor die periode immers de belangrijkste historische getuigenissen. Het ritueel doden van mensen kon wel verkeerd geïnterpreteerd worden door de ooggetuige. Zo waren in Dahomey veel mensen die geofferd werden criminelen. Een mensenoffers was dan tegelijk ook een terechtstelling. Dit wordt niet benadrukt in de reisverhalen, zij die geofferd worden, worden eerder als onschuldige slachtoffers voorgesteld.160
157
Norris, Memoires, p x. Jean Barbot gaat ook relativeren, maar dan voor Fida, hij gelooft dat er iets van waar is, aangezien de angst voor kannibalisme bij de afrikanen ergens van moet komen : Barbot, Barbot, p 639 158 Boulukos, „Olaudah Equiano and the Eighteenth-Century Debate on Africa‟, p 243-244 159 Law, Robin. „Human Sacrifice in Pre-Colonial West Africa‟. African Affairs 84, no.334 (1985): 53-87, p54 en 68 160 Law, „Human Sacrifice in Pre-Colonial West Africa‟, p 60 49
Zoals reeds gezegd worden in beschrijvingen van de kuststaten ook mensenoffers en kannibalisme vermeld, maar op een veel kleinere schaal. Zo blijft het bij Bosman, in een zeer uitgebreide beschrijving van Fida, beperkt tot een vermelding in één terloops zinnetje over kannibalisme: „…ook het slagten en eeten van een mensch, gelijk over een jaar of drie voor de siekte des konings is geschied.‟161 Hij vermeldt hier dus zelf een gebeurtenis van drie jaar terug. Des Marchais beschrijft redelijk uitgebreid de begrafenis van de koning van Fida waarbij vele van zijn dienaren geofferd werden opdat ze de koning konden volgen naar het hiernamaals. Zijn beschrijving neemt echter nooit dezelfde proporties aan als bij Snelgrave, die zijn verhaal maar enkele jaren later uitbrengt. We moeten wel opmerken dat Des Marchais juist voor de opkomst van Dahomey de Slavenkust bezoekt.162 Het is opmerkelijk dat bij de beschrijving van Dahomey deze feiten veel meer naar voor komen en dat de verschillen met staten als Fida en Allada zo groot zijn.163 Terwijl de kusstaten beschreven worden als lichtpunten aan de West-Afrikaanse kust, gaan de reizigers die Dahomey bezochten lange beschrijvingen geven van paleizen die zijn opgetrokken uit menselijke schedels, van hoge stapels afgehakte hoofden en van het bloedvergieten tijdens de annual customs164 165. Snelgrave vermeldt een edele uit Jaquin die meereist met hem naar het hof van Dahomey maar steeds angstig is om er geofferd te worden. Volgens Snelgrave moesten de bewoners van de kust wel gechoqueerd zijn bij de opkomst van Dahomey en ze te horen kregen dat de Dahomese soldaten hun oorlogsslachtoffers opaten.166
Verhalen van kannibalisme waren er al van in het begin van de vaart op Afrika. Ze ontstonden uit een mengeling van angst en fantasie die een nieuwe, nog grotendeels onbekende, wereld met zich mee brengt. Jordan stelt dat de voorstelling van Afrikanen als wilden en kannibalen een deel is van het Europees secularisatieproces waarbij de Middeleeuwse wonderenwereld overging naar nieuwe fantasieën die dichter bij de mogelijkheden van de werkelijkheid 161
Bosman, Nauwkeurige, p173 Des Marchais, Voyage, p 92 163 Law, „Human Sacrifice‟, p 69: Law lijkt het argument aan te nemen dat de verslagen en getuigenissen wel kritisch bekeken moeten worden, maar dat ze toch gebruikt kunnen worden om een evolutie in het aantal mensenoffers weer te geven. 164 Norris Robert, p110 165 Law Robin, „"My head belongs to the king": on the political and ritual significance of decapitation in pre-colonial Dahomey‟, Journal of African History 30 , no.3 (1989): 399-415, p404: Law stelt hier dat het onthoofden en bewaren van schedels wel degelijk iets belangrijk was in de Dahomese traditie. Dit gebeurde ook in andere staten, als Fida (p405-406) 166 Snelgrave, A new account, p 41 162
50
liggen167. Barker gaat deels in tegen Jordan‟s idee dat het klassieke beeld van Afrika en de Afrikanen blijft doorleven. Er was wel degelijk een „modernisering‟ in het denken en de beeldvorming. Afrika is geen land van fabelen meer, spreken over menselijke monsters zoals Jordan doet is niet correct.168 Toch maken verhalen over kannibalisme een belangrijk deel uit van de reisverhalen, ondanks de steeds toenemende kennis over Afrika en de Slavenkust. Dit pleit voor de stelling van Jordan dat kannibalen een soort moderne monsters zijn. De kritiek van Barker kunnen we dus niet helemaal volgen.
Vermeldingen van gruwelijkheden zoals mensenoffers en ook kannibalisme zijn vooral bedoeld om het anders zijn van de Afrikaanse samenlevingen naar voor te brengen en zo de culturele achtergesteldheid en barbaarsheid te benadrukken169. Door deze elementen te gebruiken in de legitimatie van de slavenhandel gaat men dus een bestaande beeldvorming gebruiken en versterken. In de loop van de 18 de eeuw worden de bewoners van de Slavenkust en vooral de Dahomezen steeds meer omschreven als barbaren die hun eigen soortgenoten ombrengen en soms zelf opeten.
Als het over kannibalisme gaat is het wel noodzakelijk de onrechtstreekse getuigenissen met het nodige scepticisme bekijken,
170
omdat kannibalisme typisch iets is dat men toedicht aan
verre onbekende samenlevingen. Zo dachten ook de Afrikanen dat Europeanen kannibalen waren. Sommigen meenden dat wanneer ze als slaaf naar Amerika werden gevoerd ze aldaar werden vetgemest en opgegeten, een idee dat door de Europeanen uiteraard als belachelijk werd afgedaan171. Barbot ziet hier een reden in om de Afrikanen te beschuldigen van kannibalisme: omdat ze zelf kannibalen zijn kwamen op het idee om de Europeanen van kannibalisme te verdenken.
We mogen niet vergeten dat deze reisverhalen ook voor een breder publiek bestemd waren. Een door kannibalen en mensenofferaars bevolkt land voldoet meer aan de verwachtingen van de onervaren lezers. We kunnen daarom ook aannemen dat naast een objectieve beschrijving 167
Deze analyse van Jordan gemaakt in : Nederveen-Pieterse, Wit over zwart p 116 Barker, The African, p 55-56 169 Law, „Human Sacrifice‟, p53 170 Arens W, The man-eating myth: anthropology and anthropophagy. Oxford: oxford university press, 1979, p8-9: Arens gelooft niet dat er voldoende bewijs is om kannibalisme als waar aan te nemen, een vals gerucht wordt in de antropologie zo harde wetenschap. 171 Barbot, Barbot, p.774 168
51
van de slavenkust, de auteurs van de reisverhalen graag sappige anekdotes vertellen en zelf benadrukken.
6.4. Religie
Bij vroegere teksten als die van Bosman, Delbée en ook wel Barbot is de nadruk op religie iets groter. Ook Demarchais gaat hier in de jaren twintig van de 18de eeuw tamelijk uitgebreid op in. In de 18de eeuwse Britse bronnen heeft men ook aandacht voor religie maar de nadruk ligt zoals hierboven beschreven meer bij de rituele offers. De Europeanen hebben het steeds over de “Fetische” verering aan de Slavenkust. Ze zien fetisjisme alleszins als het belangrijke element in het lokale geloof172. Veel respect wordt niet getoond, het verafgoden van “Fetiches” wordt duidelijk als iets achterlijk gezien, waar ze zichzelf aan de Slavenkust alleen maar mee benadelen.173 De voorbeelden hieronder laten zien dat de Afrikaanse godsdienst sterk in contrast staat met het idee van rationaliteit dat het westen zichzelf begint toe te eigenen.
De belangrijkste constante is dat alle vormen van geloof en religie bestempeld worden als bijgeloof en afgoderij. De religie van de Afrikanen wordt niet als een volwaardig geloof gezien. Norris heeft het over de Dahomese vorst Guadjo Trudo, die de andere naties toelaat hun „superstitions‟ te blijven uitoefenen.174 Geen godsdienstvrijheid, maar vrijheid van bijgeloof dus! Bosman zegt het volgende over de inwoners van Fida:
172
Alle teksten schuiven dit begrip werkelijk naar voor. Dalzeld probeert het te definiëren: objecten van verering, lijfelijk of ideaal, de daad van verering zelf, en ook de amuletten en talismannen van de priesters of „fetish-man‟: Dalzeld, The history, p vi 173 Delbée heeft veel aandacht voor de fetiches, net als de meeste auteurs, die hij duidelijk als kern van het Afrikaans „bijgeloof‟ naar voor schuift. Een voorbeeld: « C‟est à ce sujet qu‟ils ont de la veneration pour leurs fetiches, avec cette opinion superstitieuse, que qui les mépriseroit, seroit puny d‟une mort soudaine » : Delbée , „Journal du voyage du Sieur Delbée‟, p442 174 Norris, Memoires, p 2 52
“omtrent haer godsdienst sijnse so afgrijselijk bijgelovig, dat ik noch van geen Landaert op den gantschen aerdbodem gehoord heb”… “ De oude heidenen moogen met dertigduizend afgoden pralen en pronken, doch ik verseeker UE dat die van Fida sodanigen getal wel 4 of meermalen souden uitleeveren”175 De inwoners van een deel van de slavenkust176 worden dus bestempeld als de meest bijgelovige ter wereld. Dit betekent dat de Europeanen onder de indruk moeten geweest zijn van de religieuze belijdenis te Fida, vooral door het aantal afgoden dat er vereerd werd. Een mooi maar wel sterk verwoord citaat dat toont hoe men dacht over het lokale geloof is het volgende van Delbée: “ils n‟ont proprement aucune Religion ; car pour la veneration qu‟ils sont pour leurs Fetiches, elle doit être appellée superstition, puis qu‟il n‟y a point de religion sans culte, et qu‟il est certain que ces peuples n‟ont aucun : les temples, les prieres et les sacrifices leur sont inconnus, ainsi que toutes les sentimens que l‟on a pour le Divinitez »177
Men gaat religieuze rituelen bestempelen als bedriegerij of aantonen dat de bewoners van de Slavenkust er soms helemaal naast zitten met het geloof in sommige verschijnselen. Bosman heeft veel aandacht voor een ritueel waarbij men in Fida jonge vrouwen opsluit uit angst dat de slangen de huizen zouden binnendringen en op die manier de jonge vrouwen gek maken. Hij besluit dat dit ritueel slechts bestaat omdat de „Papen‟ er financieel wel bij varen en dat het volk hen hier blind in volgt.178 Snelgrave beschrijft hoe een belangrijke fetiche van de leider van Jaquin ontsnapt aan een brand, en dat de bewoners daar een goddelijke tussenkomst in zagen, terwijl de enigste reden volgens Snelgrave was dat hij op een open plaats stond waar het vuur niet aankon. Maar, „it was vain to argue against their superstitious notion‟179
175
Bosman, Nauwkeurige, p 156. UE is de persoon waartoe hij zich richt in zijn in brieven geschreven tekst 176 Volgens Bosman zijn de gebruiken en gewoonten in Allada ongeveer gelijk 177 Delbée, „Journal‟, p 441. Des Marchais gaat in tegen deze sterke verwoording, volgens hem hebben de „negres‟ juist meerdere religies, die ze met volle overgave beleven, al noemt hij ze uiteindelijk ook „superstitions ridicules et sans fondement‟, Des Marchais, Voyage, p158 178 Bosman, Nauwkeurige, p 163. Priesters worden door Bosman steevast „Papen‟ genoemd 179 Snelgrave, A new account, p144 53
Er zijn nog veel voorbeelden van hoe min laagdunkend schrijft over sommige gebruiken en de West-Afrikaanse bevolking duidelijk als minder rationeel beschouwd met als gevolg dat volgens de auteurs hun geloof soms grote nadelen met zich meebrengt. Zo vermeldt Snelgrave en ook Norris180 dat de inwoners van Fida dachten dat een slang, hun voornaamste god, hun wel zou beschermen tegen de inval van Dahomey, of wanneer de Oyo‟s hun opmars naar een zekere overwinning moesten stoppen omdat ze de zee niet mogen zien.181 Barbot verdenkt in één fragment de bevolking van Allada van duivelverering, waarbij ze huilen en schreeuwen in de nacht. Samen met Delbée, die over de Marabou , de religieuze leider van Allada, zegt dat « il se vante d‟avoir un commerce particulier avec le diable », is hij wel de enige die naar de duivel verwijst182. In de engelse versie van zijn tekst, uitgebracht in 1732, laat Barbot duidelijk weten dat Afrikanen vanuit hun natuur niet welwillend en geschikt zijn om zicht tot het Christendom te bekeren.183 Robert Norris zegt ook dat men in Dahomey in alle waarschijnlijkheid bij hun „snake worship‟ zullen blijven.184 Bosman geeft een voorbeeld van iemand uit Fida die zich in zijn hoofd bekeerd had tot het Christendom, maar die zijn geloof niet in het openbaar kan belijden omdat hij bang was „eenige schade aan zijn goederen te lijden‟. Delbée plaatst alleen de koning van Allada in een uitzonderlijke positie: « car pour le Roy, il paroît avoir de trop forts teintures de Christianisme, pour s‟attacher à ces folles opinions ». Maar uiteindelijk wordt ook hij, al is het dan onder de invloed van de Marabou, geen Christen.185 De meningen van de auteurs zijn hier dus wat verdeeld. Bosman acht de inwoners van Fida zeker in de mogelijkheid te geloven en anderen, zoals Barbot, zien alle Afrikanen als eeuwige heidenen. In alle bronnen kunnen we wel lezen dat de bevolking van de Slavenkust niet welwillend wordt bevonden om zich tot het christendom te bekeren.
180
Norris, Memoires, p 69 Snelgrave, A new account, p 84: hij geeft hier een hele opsomming van zulke bijgeloven. De Oyo‟s zijn een volk ten noordoosten van de Slavenkust 182 Barbot, Nauwkeurige, p 664, Delbée, „Journal‟, p 434 183 Barbot, Barbot, p 659 en 664 184 Norris, Memoires, p 104 185 Delbée, „Journal‟, p 443 181
54
De slangenverering te Fida krijgt zowel bij Barbot, Bosman, Des Marchais, Snelgrave, Atkins als bij Norris ruime aandacht. Bosman, bijvoorbeeld, wijdt pagina‟s lang aan dit onderwerp. Bosman geeft zelf de reden voor deze bijzondere aandacht: “Slangen die in haer godendom de eerste en eerlijkste plaets bekleden… want daer wij den slang voor onser eersten en grootsten vijand, als een verleyder des menschelijken geslagts aensien, daer houden die van Fida in tegendeel hem voor haer grootste goed en geluksaligheid”186
De slang, symbool van het kwaad in de christelijke wereld, wordt in Fida op een sokkel geplaatst. Deze symbolische betekenis kan de reden zijn waarom slangenverering in de reisverhalen zoveel aandacht krijgt. Het is moeilijk te zeggen in welke mate de slavenhandelaars hier in overdrijven en of deze slangenverering werkelijk zoveel aandacht verdiend. De auteurs laten in elk geval een goede kennis over de plaatselijke religie blijken en een hebben zicht op sommige gebruiken en rituelen, die af en toe ook gedetailleerd worden beschreven. Maar het waardeoordeel is duidelijk denigrerend, vooral door alles te bestempelen als dom bijgeloof. Op deze manier worden de lokale religies van de Slavenkust in contrast plaatsen met het christendom en wordt de plaatselijke bevolking op religieus vlak als minder ontwikkeld en minder „geopenbaard‟ aanzien dan de Europeanen.
6.5. Lokale gebruiken en gewoonten
De aandacht voor plaatselijke gebruiken, gewoonten, religies en ook instituties is groot in de verhalen. Zo geven Bosman en Barbot één lange beschrijving van de samenlevingen aan de West-Afrikaanse kust met de bedoeling de lezer te bevoorraden met een grote hoeveelheid kennis. Ook de andere auteurs besteden grote aandacht aan opmerkelijke gewoonten, klederdracht, habitat, politiek, enz… .187
186
Bosman, Nauwkeurige, p 158 Zo zal Dalzel zijn geschiedenis van Dahomey beginnen met een omschrijving van landschap, klederdracht, religie, eetgewoonten, politiek,…: Dalzel, The history 187
55
Vaak gaat het om objectieve beschrijvingen van enkele gewoonten, maar regelmatig volgt er toch een waardeoordeel dat toont hoe men het fenomeen heeft bekeken. Na een beschrijving van enkele belangrijke Dahomese rituelen besluit Snelgrave op deze manier: “After this we saw several other things, full as ridicolous as this, which would be tedious for me to relate, as well to the reader to peruse”.188 Dit woordgebruik komt een aantal keer terug. Wanneer men echter rituelen beschrijft die te maken hebben met de handel, beperkt men zich tot een objectieve waarneming.
Anthony Barker geeft voorbeelden waarbij Afrika reizigers en ook slavenhandelaars oprecht bewondering uitdrukken voor het vakmanschap van de Afrikanen.189 Zijn boek tracht dan ook aan te duiden dat het beeld van de Afrikanen niet eenduidig is. Bosman heeft het inderdaad over de kwaliteit van sommige Fidese producten en de hoge landbouwproductie van deze staat.190 Delbée is onder de indruk van hoe sterk en hoog ze te Fida met aarde kunnen bouwen.191 Voorbeelden waarin men echt appreciatie gaat uitspreken zijn wel niet talrijk, maar samen met de objectieve beschrijvingen we toch vaststellen dat ervaring en kennis toch voor een bredere kijk op deze zaken zorgen. Op andere gebieden valt men echter terug in een eurocentrische visie en waardebepaling.
Het was nodig enige kennis te hebben van de plaatselijke gebruiken, om de plaatselijke bevolking niet teveel voor het hoofd te stoten. Phillips vertelt hoe de Fidese koning zijn beklag maakt omdat enkele Europeanen zich te dicht bij zijn vrouwen hadden begeven. De koning wou hen wel vergeven, aangezien ze als vreemdelingen geen kennis hadden van de wetten en gewoonten van het land, maar in de toekomst zou hij minder vergevingsgezind zijn.192
188
Snelgrave, A new account, p40 Barker, The African, p 109-110 190 Bosman, Nauwkeurige, p 116 191 Delbée, „Journal‟, p 417 192 Phillips, „A journal‟, p 222 189
56
6.6. Bestuur
De auteurs van de gebruikte bronnen besteden veel aandacht voor de politieke eigenheid en samenstelling van de samenlevingen. Om handel te kunnen drijven was het nodig om een idee te hebben van hoe aan politiek werd
gedaan in één bepaalde staat en ook tussen de
verschillende staten aan de Slavenkust. Regelmatig geven de auteurs opsommingen van de belangrijke politieke functies aan de hoven. Norris noemt ze voor Dahomey, Delbée voor Allada, en voor Fida geven Bosman en Barbot een goed overzicht van de politieke situatie. De titels waarmee deze personen worden aangeduid (koning, groot kapitein, prins, hertog, enz, of zoals bij Des Marchais die het steeds heeft over „Les Grands‟) tonen dat er een zeker respect is voor hooggeplaatste Afrikanen. De allergrootste aandacht gaat naar de figuur van de koning, die steeds een belangrijke plaats krijgt in alle verhalen. De beschrijving loopt meestal via een vast stramien, waarbij de slavenhandelaar op audiëntie is bij de koning en hij eerst de rituelen beschrijft en de wijze waarop de onderdanen zich moeten gedragen tegenover de koning, en dan uitgebreid de persoon van de koning, zowel naar uiterlijk als naar karakter. Meestal wordt hem een indrukwekkende verschijning en goede karaktereigenschappen toegekend. Deze dominante aanwezigheid van de koning in de beeldvorming is te verklaren aangezien het bestuur in de verschillende staten van de Slavenkust sterk gecentraliseerd is rond de koning en er vaak aan persoonsverering wordt gedaan. Ook in de slavenhandel heeft hij een belangrijke positie.
Er is een groot verschil in het beschrijven van belangrijke figuren. Deze personages krijgen over het algemeen positieve, edele eigenschappen toebedeelt. Zo zegt Snelgrave over de „Duke‟ van Jaquin dat deze “ a person endowed with the most aimable qualitities, I ever met with among people of this colour” is.193 Ondanks dit respectabel beeld dat wordt opgehangen van de Afrikaanse edelen en officieren wordt hun bestuur en sommige van de juridische gewoonten afgeschilderd als onbeschaafd en barbaars. Zeker de koning van Dahomey is de kop van jut. Snelgrave, en vijftig jaar later Norris en Dalzeld, plaatsen de figuur van de Dahomese koning duidelijk centraal in hun legitimatie van
193
Snelgrave, A new account, p 25 57
de slavenhandel. Hij is de grote schuldige, degene die de Afrikanen tot slaaft maakt of hun een kopje kleiner maakt. Uit zijn handen redden de slavenhandelaars de Afrikanen van een gewisse dood. De beschrijvingen van de Dahomese koning zijn talrijk. Hier volgen enkele illustraties en besprekingen: “I found him the most extraordinary man of his colour that I had even conversed with having seen nothing him that appears barbarous, except the sacrificing of his enemies; which the Portugese gentleman told me, he believed was done out of policy; neither did he eat human flesh”194
Dit citaat brengt verscheidene reeds aangehaalde elementen van de beeldvorming naar voor: een edel persoon wordt duidelijk hoger en meer beschaafd gevonden dan de andere „zwarten‟, maar ondanks deze appreciatie wordt zijn politiek toch als barbaars bestempeld.. Norris gaat veel verder en in zijn geschiedenis van Dahomey gaat hij de Dahomese koningen afschilderen als tirannen. Koning Trudo noemt hij een „restless barbarian‟ en zijn politiek is de van een „ambitious and brutal savage‟. Hij is niet geïnteresseerd in vrede, het opwaarderen van landbouw of het drijven van handel met de Europeanen, ondanks de mogelijkheden van het land.195 Zijn opvolger Bossa Ahadee is volgens Norris evenzeer een tiran, die zijn onderdanen blindelings volgen: “even at this day, after a tyranny of 40 years, their loyalty and attachement remain unshaken.”.196 Norris herhaalt steeds weer dat de koning zijn vijanden, en soms ook zijn onderdanen, vermoordt of tot slaaf maakt. Zo wordt deze „evil genius‟ persoonlijk verantwoordelijk gesteld voor de slavernij.
Een opvallende beschrijving is die van Bullfinch Lambe. Lambe was de eerste Europeaan die met de Dahomese koning in contact kwam. Hij noemt hem „„the emperor of paupau‟, en „the most powerful and victorieus king‟. Lambe stuurt sterk aan op handel met Dahomey en ziet grote voordelen in betere contacten met dit koninkrijk: „should this offers of kindness and friendship for the british nation,
from so great and powerful a soevereign, be
acknowledged… and enlarging his affection towards us”. Dit toont aan dat wanneer er andere 194
Snelgrave, A new account, p 75 Norris, Memoires, p xii 196 Norris, Memoires, p 25 195
58
bedoelingen zoals het starten van handelsrelaties met Dahomey aan de orde zijn , een ander beeld en positiever woordgebruik wordt gehanteerd.197
Bosman, Des Marchais en Norris beschrijven een zelfde, veelzeggend fenomeen. Wanneer de vorst sterft te Fida, breekt er volgens de eerste twee auteurs een periode van anarchie en chaos uit, tot de volgende koning benoemd is. Volgens Bosman is er in die tussenperiode vooral veel diefstal, Des Marchais heeft het ook over afrekeningen en verkrachting.198 Norris beschrijft hetzelfde fenomeen voor de opvolging te Dahomey, en zegt dat het land in die periode weer terugviel in „a state of nature‟.199 Dit duidt op het belang van de figuur van de koning in het politiek systeem, en op de zwakheid die de Europeanen dit systeem toedichten, omdat het zonder leiderschap terugvalt in een staat van anarchie.
6.7. Conclusies
Geen van de vermelde auteurs vindt de samenlevingen en mensen van de Slavenkust gelijkwaardig aan de Europese. Ook een auteur als Atkins, die het idee van een „redding‟ uit de handen van een barbaarse koning afkeurt en ingaat tegen het idee van kannibalisme, zal de Afrikanen nooit als even geciviliseerde mensen beschouwen.200 Er zijn voldoende positieve beschrijvingen, zoals over de bevolking en landbouw van Fida door Bosman, maar uiteindelijk geeft Bosman aan, via het duiden op het bijgeloof en het zelfbedrog dat er mee gepaard gaat, dat de westerse cultuur meer ontwikkeld is en op een hoger niveau staat. . Het beeld van de „nobele wilde‟ komt slechts in enkele teksten doorschemeren, zoals bij Atkins en even bij Bosman, maar over het algemeen wordt een lager beschavingsniveau vooral in verband gebracht met mensenoffers, kannibalisme en bijgeloof. Ook Anthony 197
Lambe, Bullfinch. Capt. Bulfinch Lambe's scheme for trade with the Emperor of Paupau. London : printed for J. Roberts, 1731, p1. Met Paupau wordt Popo bedoeld 198 Bosman, Nauwkeurige, p 154 en Des Marchais, Voyage, p90-91 199 Norris, Memoires, p 3-4 200 Bouloukos, „Olaudah‟, p 244: Atkins wordt veel aangehaald als voorbeeld, omdat hij tegen visies van pro-slavernij schrijvers als Snelgrave inging, en zo belangrijk was voor de latere anti-slavernij beweging. Atkins durft stellen dat plantagesysteem en weghalen van mensen uit hun thuisland ook onmenselijk is: Atkins, A voyage, p 178 59
Barker concludeert dat een traditie van „noble savagery‟ niet echt bestaat. Uiteindelijk duiken dezelfde vooroordelen bij alle auteurs op.201 Archibald Dalzel omschrijft de bewoners van Dahomey als gewelddadig van nature, het is niet de slavenhandel die hen tot oorlog drijft maar hun eigen aard en natuur die hen tot wreedheid dreef.202 Jan Nederveen-Pieterse zegt wel dat het beeld van de „onedele wilde‟ vooral in de koloniale periode opmars maakt203, maar onze analyse laat zien dat dit al in de 18de eeuw steeds meer naar voor kwam en voorstanders van de slavernij dit beeld gaan gebruiken om de slavernij te legitimeren. Volgens Barker is er eind 18de eeuw bij Archibald Dalzel geen spoor meer te vinden van het argument dat de slavenhandel een civiliserende missie zou zijn, waardoor Afrikanen werden bekeerd tot het Christendom en in een beschaafde omgeving werden omgekneed tot welwillende dienaren. Heel de legitimatie is nu beperkt tot het redden van de Afrikanen van een zekere dood in de handen van de barbaarse koning.204 Een citaat van Demarchais toont aan dat het idee van een civiliserende missie in de eerste helft van de 18de eeuw zeker nog leeft: “… qu‟on ne les mens aux Isles que pour nous aider à faire valoir les terres, qu‟ils y seront plus heureux que dans leur païs, qu‟on leur ensiegnera à connaître le vrai Dieu et qu‟étant faits chrétiens par le Baptême, ils jouiront des mêmes avantages que leurs maîtres »205
Ook bij Snelgrave en zelfs Norris schemert dit idee toch nog door. We kunnen bij hen lezen dat Europeanen wel degelijk meenden dat hun aanwezigheid en de handel die ze voerden aan de Slavenkust, de koninkrijken naar een hoger beschavingsniveau konden tillen.
201
Barker, The African, p 101 Rawley, James A., “Further light on Archibald Dalzel”, The International Journal of African Historical Studies 17, no. 2 (1984): 317-323, p 317. Anthony Barker duidt hiervoor op een speech van de koning van Dahomey die Dalzeld opneemt op het eind van zijn boek, waarin in de koning dit, volgens Dalzeld, inderdaad zelf gaat zeggen. Zie: Barker, The African, p182; Dalzel, The history, p 217-221 203 Nederveen-Pieterse Jan, Wit over zwart, p 79 204 Barker, The African, p182 205 Des Marchais, Voyage, p 145 202
60
We moeten wel opmerken dat ook het winstgevende van de handel en de noodzaak van slaven in de plantages om de eigen economie en koninkrijk groot te houden als belangrijke argumenten naar voor worden geschoven.206
De uitgebreide beschrijvingen van de samenlevingen aan de Slavenkust laten zien dat de kennis hierover aanzienlijk is. Alleen lijkt dit de vooroordelen niet te doen verdwijnen. Philip Curtin heeft wel gelijk dat reizigers een bredere kijk hebben wegens hun kennis, maar ze blijven wel heel sterk door een eurocentrische bril kijken en eigenen zichzelf superioriteit toe207. Op deze manier lijkt Jordan‟s theorie te kloppen: men kan een geschiedenis van beeldvorming niet zomaar wegwassen. De slavenhandel is ook hun broodwinning waardoor ze het niet zullen laten om in hun verhalen een beeld naar voor te brengen dat de waarheid wat verdraait en de bestaande beeldvorming in hun voordeel aanwenden en versterken. Naast een ontegensprekelijk gevoel van superioriteit zien we wel dat er respect is voor de personen met machtsfuncties, en dan vooral de koning, mede omdat de Europeanen voor het handel drijven totaal afhankelijk zijn van deze personen.
206
207
Norris, Memoires, p166 Curtin, The image, p 56 61
7. Slaven , Afrikanen, „negers‟
7.1. Inleiding
Aangezien het onderwerp van dit onderzoek teksten van slavenhandelaars zijn is het nodig te kijken naar het specifieke discours over slaven en ook naar het verschil tussen dit discours en dat over de vrije Afrikanen. Tegelijk wordt nagegaan in welke mate er veralgemening is en alle Afrikanen over één kam worden geschoren. Deze vragen zijn heel belangrijk om te kunnen vaststellen in welke mate er sprake is van een raciaal discours.
Terwijl in het vorige hoofdstuk de uitgebreide beschrijvingen van de culturen aan de slavenkust uit de reisverhalen werden behandeld, dringen zich nu de volgende vragen op. In welke mate worden de mensen die men ontrukt van hun thuisland als zijnde deel van zulk een cultuur beschouwd? Of zijn deze mensen
slechts handelswaar, waarbij men niet
geïnteresseerd is in de eigenheid van de persoon die men verkoopt, en het enigste wat telt is dat men een slaaf gezond en wel kan verkopen aan de andere kant van de oceaan?
In hoofdstuk 5 kwam al een belangrijke kritiek van P.E.H. Hair op Jordan aan bod, waarbij Hair stelt dat de handelsrelaties voor een wederzijds respect zorgen, en dat de negatieve beeldvorming die Jordan naar voor brengt sterk relativeert. Volgens April Lee Hatfield bevatten de 16de en vroeg 17de eeuwse reisverhalen van slavenhandelaars vooral beschrijvingen van handel en alles dat daarmee te maken en is er weinig aandacht voor etnisch culturele achtergrond van de Afrikanen.208 We kunnen nu al stellen dat in de latere bronnen over de slavenkust dit anders ligt. Iemand als Delbée zal inderdaad een groot deel van zijn verhaal wijden aan de slavenhandel en de rituelen die ermee gepaard gaan, maar op een bepaald moment gaat hij op een uitgebreide manier uitweiden over religie, politiek en
208
Hatfield, April Lee, „A "very wary people in their bargaining" or "very good merchandise": English traders views of free and enslaved Africans, 1550-1650‟. Slavery and Abolition 25, no. 3 (2004): 1-17, p 5 62
enkele plaatselijke gebruiken.209 Bosman en Barbot bevatten ook veel informatie over de handel en hoe die in zijn werking gaat, maar hun teksten gaan veel verder dan dat. In de teksten van Snelgrave en Norris wordt de aandacht voor de praktische kant van het handeldrijven steeds kleiner. Het laatste stuk in het boek van Snelgrave, dat dieper ingaat op de slavenhandel, is duidelijk vooral als verdediging bedoeld en slechts in mindere mate om enkele praktische tips mee te geven. Norris voegt aan zijn geschiedenis van Dahomey ook een reisverslag van hemzelf naar het hof van de koning toe, maar hier gaat het nooit over handel, slechts in één marginaal zinnetje onderbreekt hij zijn relaas van mensenoffers en afgehakte hoofden: “In the evening I purchased 32 slaves which finished the business of the day.”210 Dit zegt natuurlijk veel over de bedoeling van de tekst, die vooral als pro-slavernij propaganda is bedoeld, maar ook over hoe men slaven bekijkt, als „the business of the day‟, handelswaar, goederen die men koopt en verkoopt.
7.2. Slaven als handelswaar
In de 18de eeuw worden de voornaamste winsten in de Afrika-handel uit de slavenhandel gehaald. Het succes van een slavenreis hangt af van de hoeveelheid slaven die men gezond kan afleveren aan de Amerikaanse markten. Het is dan ook logisch dat slaven als een product, handelswaar worden gezien. Wanneer men de correspondentiebrieven bekijkt tussen Jan Pranger en Hendrik Hertogh, is het duidelijk dat men slaven vanuit economisch perspectief beschrijft. Men deelt elkaar mee hoeveel „coppen slaaven‟ men kan kopen of gekocht heeft, en de prijzen die op dat moment gevraagd worden per slaaf. “…En uijt gezogte jonge slaven moeten zijn, het welk tegenwoordig niet wezen kan voor dien prijs”211: zulke zinnetjes duiden erop dat slaven producten zijn waarbij de verhouding prijskwaliteit zo goed mogelijk moet zijn. Ook Delbée, in een meer beschrijvend relaas, praat droogweg over het handelen in slaven: „le sieur Carolof resta a Assem, pour negocier des Noirs avec le prince, le grand marabou et le 209
Delbée, „Journal‟ p 434 Norris, Memoires, p 113 211 Elet, Naar de koning…, p 99 210
63
grand capitaine” of : „le sieur Carolof porta celuy de chaque Negre à dix-huit barres de fer, quoy qu‟il n‟eust aupparavant que de douze‟212. Hij vermeldt steeds hoeveel slaven hij inkoopt, of al aan boord heeft. Slaven worden gewoon als cargo omschreven, als een vracht. Bosman heeft het over „een goed getal slaven‟ dat hij in „vooraed‟ heeft213. Slaven beschouwen als „vooraed‟ duidt ook niet op een poging tot het vermenselijken van de goederen waarin men handelt. Hij zegt ook dat “alle drie mijn schepen vertrokken met haer vol getal slaven‟214, dus ook hier worden slaven louter als cargo omschreven.
Af en toe zijn er passages die laten zien dat het wel degelijk om mensen gaat. Terwijl ze geankerd zijn voor de kust van Fida zegt Delbée over de „Noirs‟ bij hem aan boord dat ze: „prenoient beaucoup de melancolie de voir leur terre devant leurs yeux‟. Daarbij werden er enkele ziek215. Delbée haalt dit vooral aan omdat hij eigenlijk zo vlug mogelijk wil vertrekken maar nog op audiëntie bij de koning moet. Bosman zegt in een opvallend citaat iets over het brandmerken van de gekochte slaven: “Deese handeling, geloof ik, komt UE wat wreed en half barbarisch te vooren, doch mits het uit noodsakelijkheid geschied, so moet het‟er so mee doorgaen”216. Hij geeft nog mee dat de slaven verder goed behandeld worden. Ondanks een kleine opwelling van medeleven en begrip, zijn het de winstmotieven die primeren.
Winsten vergroten is ook de reden waarom Barbot in zijn verslag praktische tips toevoegt over de behandeling van de slaven. Een goede behandeling dient bij Barbot alleen om zo veel mogelijk in leven te houden. Zo zegt hij dat men steeds de slavendekken moet proper houden, hun af en toe vrij moet laten rondlopen, vriendelijk tegen hun zijn en geregeld eten en drinken geven. Medelijden kent hij niet, om revolte te voorkomen kan het geen kwaad om als voorbeeld iemands lichaamsdelen af te hakken…217 Ook Des Marchais geeft heel wat praktische tips voor het behandelen van slaven. Zo deelt hij droogweg de beste manier mee om slaven te brandmerken (“on choisit pour cette application, ou le gras du bras, ou le côté de l‟estomac”218), stelt hij dat men best jonge slaven opkoopt omdat deze nog gekneed kunnen worden op de plantages, en dat men de slaven aan boord
212
Delbée, „Journal‟, p 410 Bosman, Nauwkeurige, p 139 214 Bosman, Nauwkeurige, p 143 215 Delbée, „Journal‟, p 414 216 Bosman, Nauwkeurige, p 150 217 Barbot, Barbot, p 774-775 218 Des Marchais, Voyage, p 116 213
64
voldoende vrijheid en ontspanning moet geven, zoals muziek, zonder echter het risico van rebellie te lopen. Net als Barbot is hij voor harde straffen: “Il vaut mieux en écharper quelqu‟un que de se laisser égorger, comme il arriveroit insailliblement s‟ils s rendoient maîtres du vaisseau‟ ». 219 Phillips is een uitzondering. Hij weigert om wreedheden toe te passen op zijn slaven, ledematen afkappen vindt hij simpelweg onmenselijk. Hier vinden we dus een slavenhandelaar die vanuit ethische overwegingen zijn slaven goed behandeld, want ze zijn „as much the works of God‟s hands‟ als „blanke‟ mensen. Ondanks deze visie ziet Phillips in het verhandelen van mensen blijkbaar geen graten. Slavenhandel is eind 17de eeuw niets abnormaal. De publieke kritiek is nog beperkt en heeft alleszins geen grote invloed op het discours van de slavenhandelaars.
Ook Snelgrave vertelt over zijn ervaringen met slaven aan boord en dringt erop aan om de slaven aan boord goed te behandelen220. Wanneer dan toch een zware straf moet toegepast worden gaat hij de schuld bij de slaven zelf leggen omdat zij onbetrouwbaar van aard zijn en vaak geneigd tot rebellie. Een goede slaaf is gehoorzaam, en gedraagt zich tegenover de blanken. Norris zegt ook iets dergelijks: een slaaf zal gelukkig zijn in de Nieuwe Wereld, als hij maar gehoorzaam is, alles hangt van hemzelf af!221 In de 18de eeuwse reisverhalen valt er een zekere vermenselijking op te merken. De Afrikanen aan boord krijgen een wil en gevoel toebedeeld. Tegelijk versterkt echter ook het idee van superioriteit: blanken zijn hier de meester en de zwarten moeten onderdanig zijn en zich in hun rol schikken. Deze vermenselijking en het benadrukken dat de slaven aan boord en in de Caraïben goed behandeld worden is als verdediging van de slavenhandel bedoeld. Abolitionisten als Alexander Falconbridge, die chirurg was aan boord van de slavenschepen, gebruiken een heel ander discours en wijzen vooral op de onmenselijke behandeling aan boord, de vele doden en de zelfmoordpogingen van de slaven. Slavenhandelaars als Norris gingen hier tegen in door het tegendeel te beweren.222
219
Des Marchais, Voyage, p 144 Snelgrave, A new account, p 187 221 Norris, Memoires, p 192-193 222 Heffernan, „The Slave Trade and Abolition in Travel Literature‟, p 189 220
65
In de behandelde reisverhalen klinkt over al wel de verdediging van de slavernij door, maar uit de Britse teksten blijkt dat men daar moest opboksen tegen een vijandige publieke opinie, zeker na 1780, maar ook al in beperktere mate in de eerste helft van de 18de eeuw.
7.3. Slaven en Afrikanen
Het beeld van de „zwarte‟ als slaaf bestaat in de ideeënwereld van de samenlevingen die wij bestuderen al van voor de periode dat ze intensief betrokken waren in de slavenarbeid en – handel. Afrikanen werden in het Middellandse zeegebied als eeuwen als slaven gebruikt en de Portugezen en Spanjaarden gebruikten hen al op hun plantages op de Atlantische eilanden, Brazilië en de Caraïben223. Maar het beeld van de slaaf en de „neger‟ viel nooit helemaal samen, misschien alleen voor de kolonisten in de plantagesamenlevingen. Reizigers, zoals onze slavenhandelaars, bleven na het midden van de 17de eeuw in hun reisverhalen een meer gevarieerd beeld voorschotelen van de Afrikanen.224 Er is een groot verschil in het beschrijven van de Afrikanen in Afrika, en de slaven in Amerika,225 maar het beeld van slaaf valt niet samen met dat van de plantagearbeider. Slavenhandelaars komen ook met Afrikanen in contact die slaaf zijn in hun eigen samenleving. Door hun contact met de Afrikaanse samenleving hebben ze zowel een ruimere kijk op het begrip „slaaf‟ als op de „neger‟.
Welke verschillen zijn er in de bronnen aan te treffen? In de terminologie is er een verschil te zien, al is dit niet éénlijnig. Over het algemeen worden slaven aangeduid als slaven, „esclaves‟, „slaves‟. Het is een aparte categorie. Delbée heeft het steeds over het verkopen van „Negres‟, of „Noirs‟, net zoals hij de andere bewoners van de Slavenkust aanduid. Overal het algemeen wordt bij de reisverhalen over de Afrikaanse samenlevingen met „negers‟ wel de bewoners bedoeld, maar om het verschil tussen slaven en Europeanen aan te duiden, vooral aan boord van de slavenschepen, gaat men even vaak de termen „blank‟ en „zwart‟, enz. gebruiken, .
223
Klein, The Atlantic, p 6-17 Hatfield, „A "very wary people in their bargaining" or "very good merchandise”‟, p13 225 Curtin, The image, p 35 224
66
Om te benadrukken dat het om oorlogsgevangenen gaat gebruiken Barbot en Demarchais soms ook „captives‟, als deze als slaaf worden verhandeld.
Volgens April Lee Hatfield zien Europeanen slaven als een categorie, zoals ze in de Afrikaanse samenleving ook staatsmannen, handelaars, soldaten en boeren waarnemen, op een zelfde manier als men ook in de Europese samenleving verschillende groepen van verschillende stand onderscheidt. Omdat de ongelijkheid ook in Europa bestaat, zien de slavenhandelaars het als iets natuurlijk. 226 De Europeanen komen in contact met een samenleving waar slavernij een realiteit is en slavenhandel al eeuwenlang bestaat. Alles wat men doet is inschuiven in een al bestaand systeem. Op deze manier kan het inderdaad dat men slaven daar als een van de groepen uit de samenleving ziet. Veel verslagen beschrijven hoe de Afrikanen tot slaaf gemaakt worden. (bijvoorbeeld bij Bosman, Delbée, 227 en ook Snelgrave en Norris wijzen er regelmatig op dat het criminelen en oorlogsslachtoffers zijn die tot slaaf worden gemaakt.), al is er minder aandacht voor de rol van slaven in de verschillende samenlevingen van de Slavenkust zelf. Bosman beweert dat het niet
waar is dat Afrikanen hun kinderen verkopen, wat een
opvallende bewering is omdat deze praktijk juist door pro slavernij schrijvers regelmatig wordt aangehaald om Afrikanen denigrerend voor te stellen228. Snelgrave vermeldt
de
verkoop van kinderen wel terwijl hij toegeeft dat hij dit gelooft zonder het zelf gezien te hebben!229 Anthony Barker stelt dat de abolitionisten een kans lieten liggen door niet te argumenteren tegen deze foute voorstelling van de aard van de slavernij in Afrika.230 Bosman zegt :”want UE moet weeten dat men hier van de menschen sodanige markt houd, als bij ons van de beesten.” 231 Delbée zegt het volgende over zij die slaaf zijn door geboorte : « les esclaves nez, sont les enfants de ceux de cette condition qui acquierent cette servitude par la naissance, et sont à la disposition de leurs Maistres, comme un bœuf ou un cheval… » 232
226
Hatfield, „A "very wary people‟, p 10 Bosman, Nauwkeurige, p 149, Delbée, „Journal‟, p 438: vooral uitgebreide beschrijving van Delbée 228 Barker, The African, p 183 229 Snelgrave, A new account, p159 230 Barker, The African, p 183 231 Bosman, Nauwkeurige, p 138 227
67
Deze twee citaten willen Bosman en Delbée duidelijk maken dat ook in samenlevingen van de Slavenkust slaven een zeer onmenselijke positie hebben. Vergelijkingen met vee worden niet gemaakt wanner men te maken heeft met de slaven die de Europeanen zelf verhandelen of te werk zetten. Het citaat van Bosman geeft aan dat het Afrikanen zijn die de markten organiseren, Europeanen kopen dus slaven die al als beesten worden beschouwd. Het feit dat de bewoners van de Slavenkust zelf participeren in de slavernij wordt dan ook als legitimatie gebruikt en daarom werden hierover ook onwaarheden verkondigd. De slavenhandelaars vermelden met veel plezier dat de bewoners van de Slavenkust zeer wel varen bij de aanwezigheid van slavenmarkten en handel en er zelfs afhankelijk van zijn!233 We komen terug op de stelling van Hatfield234. Wanneer we de tekst van Norris gaan bekijken wordt die al heel wat problematischer. Hier is het verschil tussen slaven en vrije afrikanen veel kleiner. Volgens Norris is immers iedere onderdaan op zich al een slaaf, omdat iedereen het bezit is van de koning van Dahomey. „My head belongs to the king, not to myself‟, verklaart een Dahomese soldaat. Daarom werpt hij zich steeds weer zonder angst in de strijd. Hij bezit toch zijn eigen leven niet235. “But the idea of slavery is different in an African. Had the Negro the love of rational freedom existing in his breast, it is next to impossible that he could act thus. But alas! He knows nothing of this inestimable blessing, having never enjoyed it! The country which gave him birth, the soil from which he sprung, produce no such blossom; and should it ever appear, which is highly improbable, instead of the fostering hand to bring it to maturity, the bloody and unrelenting arm of tyranny is ever ready to cut it down”236
Hiermee omschrijft hij alle inwoners van Dahomey als een soort natuurlijke slaven , mensen die sowieso al gebukt gaan onder onvrijheid waar niet aan valt te ontsnappen. Ook al doen de slavenhandelaars zich voor als redders, de onvrije positie wordt wel als normaal beschouwd
232
Delbée, „Journal‟, p 438 Snelgrave, A new account, p 130 en Des Marchais, p xv : «Mais comme tous ces Princes Noirs ont besoin du commerce des Europeens pour subsister» 234 Zie vorige pagina 235 Norris, Memoires, p 25 236 Norris, Memoires, p 159 233
68
en gewoon overgeheveld van de Slavenkust naar de plantages. Het wordt gezien als een eigenschap van de Afrikaanse bevolking en de machtshebbers krijgen hiervan de schuld. In deze laat 18de eeuwse bronnen is dus al veel minder te merken dat Europeanen de Afrikanen kunnen categoriseren in verschillende groepen. De vloek van Cham, die zowel in de 17de als de 18de eeuw als legitimatie wer gebruikt voor de slavernij, houdt ook in dat alle Afrikanen potentiële slaven zijn, aangezien de afstammelingen van Cham, dus iedereen met een donkere huidskleur, gedoemd zijn de rest van de mensheid te dienen. Het is echter niet helemaal duidelijk in welke mate de slavenhandelaars dit idee volgen aangezien alleen Barbot de Afrikanen afstammelingen van Cham noemt.
7. 4. Veralgemening
Norris trekt zijn conclusies over de Dahomese bevolking door naar de hele Afrikaanse bevolking, zodat heel Afrika zich in een onderdanige positie bevindt . Men moet eigenlijk al een koning zijn vooraleer men boven de anderen uitstijgt. Het is duidelijk een constante in alle reisverhalen, dat belangrijke personen heel veel aandacht krijgen en letterlijk als beter beschouwd worden dan de overige van „hun kleur‟. Hatfield heeft zeker een punt als ze beweert dat de Britten de verschillende groepen in de Afrikaanse samenleving konden onderscheiden, maar aan de andere kant zien we ook dat er te weinig aandacht is voor vele groepen in de samenlevingen van de Slavenkust en dat alleen zij met een belangrijke functie een belangrijke plaats krijgen in de beschrijvingen. „Negeers‟, negroes, negres: dit is een zeer algemeen woord waarmee men alle personen met een zwarte huidskleur aanduid. Alle auteurs gaan dit woord gebruiken om de bewoners van Afrika aan te duiden, of ze hebben het over „zwarten‟, „blacks‟ en „noirs‟. Norris noemt zelf even Afrika „Negroland‟, en ook Barbot gebruikt de term „Nigritia‟, het land van de zwarten, maar wel maar voor een deel van de West-Afrikaanse kust.237 Het is daarom van belang na te gaan in welke mate aan één groep zelfde eigenschappen worden toegekend en omgekeerd, in
237
Norris, Memoires, p 169 ; Barbot, Barbot, p 15 69
welke mate men er toch in slaagt de verschillende samenlevingen te zien in hun culturele eigenheid.
Enkele auteurs kennen de inwoners van Fida specifieke eigenschappen toe. Zo zouden ze goed kunnen rekenen en handel drijven, maar zijn ze er ook meer bijgelovig dan waar dan ook. De inwoners van Popo zouden de grootste dieven zijn van de Afrikaanse kust waardoor men er niet mee kan handelen. De Afrikanen worden echter algemeen als dieven afgeschilderd. Des Marchais gaat dit voortdurend benadrukken door te stellen dat men steeds de dragers te Fida moet begeleiden opdat ze niet zouden weglopen met de goederen.238 Afrikaanse handelspartners afschilderen als onbetrouwbare dieven is trouwens iets dat van de 16de tot de 18de eeuw in veel verslagen terugkomt239. Handel drijven zorgt dus naast wederzijdse afhankelijkheid ook voor nieuwe vooroordelen. Dat het wel degelijk om veralgemening gaat laat dit citaat van Snelgrave zien: “I suspected he would have demanded least ten times that value; for the negroes, from the King to the Trader, are generally very ready, on any extraordinary occasion, to make advantage of us”240 Dit citaat van Des Marchais is even veelzeggend: “ Sur toutes choses il ne faut pas oublier que les negres sont tous voleurs par nature”. 241
Er zijn meerdere teksten die de bewoners van Fida als het meest bijgelovig beschrijven, maar Des Marchais zegt dit dan ook over de bewoners van Popo en Coto.242 Dit is een kwalificatie die steeds weer terugkeert in de beschrijvingen van heel de Slavenkust.
Des Marchais geeft een lange opsomming van alle bevolkingsgroepen die verhandeld worden te Fida met telkens een beschrijving van elke groep waarbij gezegd waarom ze geschikt waren, of juist niet geschikt, als slaven. Hij toont aan dat er een tamelijk grote kennis is van
238
Des Marchais, Voyage, p 39 zie bijvoorbeeld Curtin, The image, p 34, Van Den Bogaert, „Colour prejudice‟, p43 240 Snelgrave, A new account, pxx 241 Des Marchais, Voyage, p119 242 Des Marchais, Voyage, p 6 239
70
de etnische eigenheid van de slaven die gekocht worden.243 Echter, de kwaliteiten die men elke bevolkingsgroep toedicht gaan niet verder dan de groepen die geschikt zijn voor slavernij gehoorzaam en ijverig te noemen, en de groepen die ongeschikt zijn onbetrouwbaar en onruststokers244. Dit is dus een voorbeeld van kennis die men heeft opgedaan en doorgeeft vanwege het praktische nut voor de slavenhandel.
Naast vooroordelen kunnen we kunnen ook veralgemeningen opmerken in het discours. “The relation, if I mistake not, may be acceptable to the reader, and give him a true notion of the buildings, and some other things amongst the Negroes”.245: Snelgrave beschrijft de behuizing te Jaquin, maar heeft het in zijn woordgebruik over eigenschappen die gelden voor „negroes, en niet voor de „natives‟ van Jaquin. Als hij de uitrusting van het leger van Dahomey beschrijft, noemt hij dit „Negro Fashion‟ .246 In het journaal van Jacob Elet heeft hij het steeds over „Appase neegers‟, „Dahommese neegers‟, enz, nooit over inwoners van Appa of Dahomey, ze krijgen dus wel een lokale identiteit toebedeeld, maar die van „neger‟ blijft het belangrijkst!247 Aangezien voorbeelden als hierboven niet heel talrijk zijn moeten we vooral concluderen dat men wel degelijk oog heeft voor de eigenheid van elke samenleving en haar bewoners. De slavenhandelaars zijn echter geen wetenschappers die alles benoemen en categoriseren. Belangrijke rituelen worden beschreven maar ze gaan niet in op de eigenheid van kunst en symboliek ervan bij de verschillende bevolkingsgroepen. Lokale religies worden niet benoemd en allen als “Fetische” verering beschreven. Een groot deel van de kennis die wordt tentoongespreid wordt opgedaan via hun professionele ervaring, namelijk slavenhandel.
243
We moeten deze Europese benoemingen van de etnische identiteit van de Afrikanen wel met een korreltje zout nemen. Men gaat bijvoorbeeld de groepen soms te groot aanduiden en gelijkstellen met een linguïstisch gebied. Des Marchais gebruikt wel etnische kentekens om het etnisch onderscheid te maken, wat een betrouwbare methode lijkt: Gautier, Arlette, „Les origines ethniques des esclaves déportés à Nippes, Saint-Domingue, de 1721 à 1770 d'après les archives notariales‟, Canadian Journal of African Studies / Revue Canadienne des Études Africaines 23, no. 1 (1989) : 28-39, p 28-29 244 Des Marchais, voyage, p 125 -128 245 Snelgrave, A new account, p 138 246 Snelgrave, A new account, p 126 247 Elet, Naar de koning…, p 260 en 265 71
7.5. Conclusie
Handelaars aanzien slaven over het algemeen als de functie die ze voor hen hebben: handelswaar. Er is weinig plaats voor sentiment, al worden de slavenhandelaars wel gedwongen om ter verdediging van de handel een menselijker beeld van de slaven en hun behandeling voor te stellen.
In vroegere teksten is er een duidelijker onderscheid tussen slaven en de vrije Afrikanen, al is het verschil nooit zo duidelijk als Hatfield de situatie beschrijft . Het wordt problematischer in de 18de eeuw, zeker eind 18de eeuw, namelijk in de tekst van Norris, waarbij de volledige Afrikaanse bevolking als potentiële slaaf wordt omschreven. Ook andere legitimerende ideeën als de vloek van Cham spreken de stelling van Hatfield tegen.
Als Afrikaan krijgt men meestal pas extra aandacht als men een belangrijke functie uitoefent, de overige inwoners van de regio die men beschrijft worden over de dezelfde kam geschoren. Dit kan verklaard worden omdat de Europeanen vooral veel contact hadden met personen met een functie, aangezien ze zich voor het handeldrijven tot hun moeten richten. De overige bevolking waren voor hun slechts dragers, kanovaarders of boeren en ambachtslui die in de verte hun werk deden. Daarnaast is er aandacht voor de eigenheid van een samenleving. Zeggen dat er slecht één beeld van „de neger‟ bestaat zou niet correct zijn.. Het is echter heel duidelijk dat de steeds wederkerende thema‟s, eigenschappen, waardeoordelen en een terminologie waarbij alle Afrikanen als „negers‟ worden aangeduid, er voor zorgen dat er een grote veralgemening van het beeld van de Afrikaanse bevolking.
Philip Curtin stelt dat slavenhandelaars van individuele Afrikanen volwaardige menselijke portretten schetsen, maar wanneer er echter over de Afrikanen als één groep wordt gesproken, komen er veel sterkere negatieve uitlatingen naar voor. Wij kunnen het eens zijn met deze vaststelling. Wanneer men een individuele beschrijving geeft van een Afrikaan waar men handel mee drijft is die relatief positief maar een groep in zijn geheel wordt regelmatig als een bende dieven en bedriegers of als extreem bijgelovig bestempeld.248
248
Curtin, The image, p36 72
8. Eindconclusies
8.1. Kleur, religie en beschaafdheid als scheidingslijn
Het discours in de reisverhalen toont een duidelijke scheidingslijn tussen Europeanen en Afrikanen. „Blank‟ en „zwart‟ worden als groepen tegenover elkaar geplaatst. Europeanen wanen zich duidelijk superieur tegenover de Afrikanen. De Afrikanen worden afgeschilderd als behorende tot een lagere beschavingsgraad en het discours laat zich herhaaldelijk laagdunkend uit over de sommige facetten van de samenleving aan de Slavenkust. Religie is een culturele scheidingslijn die sterk benadrukt wordt door de Europeanen. De plaatselijke religie wordt door de Europeanen niet als volwaardig aanzien. Ze zien zichzelf als religieus en geestelijk meer ontwikkeld. Men laat uitschijnen dat de bewoners van de Slavenkust door hun bijgeloof minder gevoel hebben voor rationaliteit. In de 18de eeuwse Britse teksten gaat men Afrikanen steeds meer omschrijven als barbaren en mensenofferaars en zal dit de plaats innemen van religie als belangrijkste culturele scheidingslijn.
8.2 Opportuniteit langs beide kanten
De visie van de slavenhandelaars op de samenleving van de Slavenkust wordt voor een groot deel bepaald door opportunisme. Slavenhandelaars verblijven er in de eerste plaats om handel te drijven. De slaven die men inkoopt worden als koopwaar aanzien, goederen waar men winst op tracht te maken door er zoveel mogelijk gezond en wel af te leveren in de Nieuwe Wereld. Alleen bewoners van de Slavenkust met een belangrijke functie of positie krijgen in de reisverslagen een prominente plaats. Deze extra aandacht was logisch aangezien dit de personen waren waar de slavenhandelaars het meest met in contact kwamen. De koning en zijn officieren controleerden de handel. In de beschrijvingen van deze belangrijke personen worden geregeld positieve karaktereigenschappen weergegeven. Hier lukt het de Europeanen enig respect aan de dag te leggen.
73
De bewoners van de Slavenkust hebben ook hun belangen bij de Europese aanwezigheid en tonen op hun manier een dosis opportunisme. Ondanks de machtspositie die de bewoners van de Slavenkust hadden, waren het de Europeanen die de slavenverkopende staten in hun rijkdom voorzagen. De Europeanen worden hierdoor als belangrijke gasten behandeld. Ze kregen aparte vertrekken in het paleis van de koning, ze werden steeds rondgedragen in hangmatten en wanneer men op audiëntie ging bij de koning voldeden enkele mooie woorden en een buiging, terwijl de onderdanen van de koning letterlijk voor hem door het stof moesten kruipen. Afbeeldingen in enkele reisverhalen laten duidelijk zien hoe uitgedoste Europese vertegenwoordigers gezeten zijn tussen schaars geklede Afrikanen. De Europeanen maakten dus zelf ook gebruik van het prestige dat ze bezitten en plaatsten zich ook zo boven het gewone volk van de Slavenkust. Norris vat dit mooi samen: “where the inhabitants are in such abject slavery, that they must not sit upon a chair, because it is an indulgence reserved for white people, and a few only of the principal men”. 249
8.3 Etnocentrisme of racisme?
De superieure kwaliteit die de Europeanen zich toe-eigenen ontstaat in belangrijke mate door de etnocentrische bril waarmee de slavenhandelaars de samenleving aan de Slavenkust bekijken. Eigen waarden en gewoonten worden tegenover die van de plaatselijke bevolking geplaatst. Er is bijvoorbeeld veel aandacht voor polygamie en het veelgodendom in de plaatselijke religie. Afrika blijft voor de Europeanen een ver en deels onbekend continent. Ook al neemt de kennis in de tweede helft van de 17de en de 18de eeuw sterk toe, toch blijft er mythevorming bestaan, zoals de verhalen over kannibalen. Men blijft de bevolking omschrijven door middel van stereotypering: als mensenofferende wilden, bijgelovige heidenen of onderdanige slaven Daarbij komt, zoals reeds aangehaald, dat ook de professionele activiteit van de slavenhandelaars mede hun visie op de samenlevingen aan de West-Afrikaanse kust bepaalde.
In welke mate kunnen we het door etnocentrisme en opportunisme bepaalde discours dat uit deze visie voortvloeit omschrijven als racisme?
249
Norris, Memoires, p68 74
Worden de etnoculturele verschillen waarop deze negatieve stereotypering is gebaseerd als onveranderlijk worden beschouwd en vormen ze zo een basis voor racistisch denken? Er zijn een aantal toespelingen om die onveranderlijkheid aan te nemen: Afrikanen zijn van nature geneigd tot stelen, de twijfel of Afrikanen zich wel tot het christendom kunnen of willen bekeren en dan als eindpunt: Dalzel die zijn „The history Dahomey‟ besluit met een speech van de koning van Dahomey en deze zelf laat zeggen dat moorden en oorlog voeren nu eenmaal de gang van zaken is in Dahomey en eigen aan de Dahomese geest.250
Tegenover de negatieve kwalificatie van de Afrikaan staat de overtuiging dat men de Afrikanen kan „redden‟, door hun als slaaf naar de Nieuwe Wereld te brengen. Zo zegt men dus dat men Afrikanen civilisatie en het christelijk geloof kan bijbrengen, al lijkt het ons vooral dat deze redenering als legitimatie bedoeld is en de Afrikanen toch de vooroordelen met zich blijven meedragen. Winthrop Jordan‟s theorie steunt volledig op dit idee .
Fredrickson legt in zijn definitie veel nadruk op het scheppen van een raciale machtsorde. Dit is niet de bedoeling van de Europeanen, ze zijn slechts aan de Slavenkust aanwezig om handel te drijven. Het problematische is echter dat er gehandeld wordt in Afrikanen, en dat dit vereist wel legitimatie. De Cham-these en klimaatstheorieën scheppen, door alle Afrikanen als natuurlijke slaven te omschrijven, een raciale machtsorde, maar alleen Barbot doet beroep op de Cham-these en Snelgrave en Norris vermelden kort dat Afrikanen beter geschikt zijn voor zware arbeid in de tropen. Het is opvallend dat de slavenhandelaars hun eigen weg kiezen in de legitimatie van de slavenhandel. In de tweede helft van de 18de eeuw volgen ze het idee van het „redden‟ van de Afrikanen uit de handen van de tirannieke en moordlustige Dahomese koning, en maken geen gebruik van pseudo-wetenschappelijke raciale theorieën die ontstaan in die periode. 251 De taal van bijvoorbeeld Edward Long staat duidelijk te ver van de wereld van de slavenhandelaars, die door hun kennis en door de contacten met de Afrikanen hen nooit als lagere soort zouden zien.
250
Dalzel, The history, p 217-221 Norris schildert alleen de Dahomese vorst af als een tiran, maar gebruikt dit wel als legitimatie om alle Afrikanen te verschepen naar Amerika 251
75
Er wordt in de reisverhalen wel benadrukt dat de inwoners van de Slavenkust zich op een lager beschavingsniveau bevinden. Op deze manier brengt men hiërarchie tussen „zwart‟ en „blank‟, zonder zich te beroepen op raciale wetenschap.
8.4 Verharding in de beeldvorming
In de vroegere teksten, en hiermee bedoel ik deze voor Snelgrave (1734), wordt weinig aandacht besteed aan de legitimatie van de slavenhandel. Slechts heel sporadisch is er eens een opmerking die aantoont dat men er zich van bewust is dat in het thuisland sommigen moreel verontwaardigd zouden kunnen zijn. Wanneer men het over slavenhandel heeft zijn handelaars als Bosman, Delbée, Phillips en wat later ook Des Marchais zeer zakelijk. Alles duidt erop dat de nood aan verantwoording en legitimatie kleiner is. Er is duidelijk verandering te merken in de 18de eeuwse Britse teksten.. De aanwezigheid van een publieke anti-slavernij debat in Groot-Brittanië had een invloed op de beeldvorming over de Afrikanen. In de reisverhalen van de slavenhandelaars zien we dat enkele elementen van negatieve stereotypering, zoals de vermeldingen van kannibalisme en mensenoffers, worden versterkt. Het taalgebruik is bij Snelgrave, Norris en Dalzel veel harder dan bij hun voorgangers. Bij William Snelgrave kunnen we al merken dat de noodzaak tot legitimatie groter wordt door de steeds nadrukkelijker verdediging die aanwezig is in zijn tekst. Dit is nog veel duidelijker in de teksten van Norris en Dalzeld, die propagandisten voor de slavenhandel zijn in een tijd waarin de anti-slavernij beweging in Groot-Brittanië zijn standpunten steeds meer gaat trachtten door te duwen. Norris zal alle Afrikanen op een expliciete manier bestempelen als potentiële slaven. Alleen de koning wordt hier, als bron van al het kwaad, nog boven geplaatst. De overige bevolking wordt zomaar over één kam geschoren.
De lijn tussen etnocentrisme en racisme blijft heel dun in het door ons bestudeerde discours. Er zijn heel wat racistische elementen aanwezig: er is een sterke scheiding van twee groepen, Afrikanen en Europeanen, waarbij de Europeanen de Afrikanen op een lager beschavingsniveau plaatsen en veralgemeend omschrijven in een negatieve stereotypering. 76
Dit discours sluitend als racisme definiëren zou echter niet correct zijn. Het beeld van de slavenhandelaars hun beeld over Afrika zal nog steeds gevoed worden door vooroordelen, maar ze hebben een ruime kennis van de samenlevingen aan de kusten waar ze handelen en tonen op sommige ogenblikken een zeker respect voor de bewoners van de Slavenkust. Hun intenties gaan niet verder dan een zo succesvol mogelijke slavenhandel opzetten. De houding ten opzichte van de Afrikanen bestempelen als „moderate xenophobia‟, zoals Philip Curtin, is nog minder correct, omdat men de Afrikaan teveel in een minderwaardige positie plaatst. In de 18de zien we een belangrijke evolutie, waarbij de beeldvorming over de Afrikanen steeds belangrijker wordt in de legitimatie van de slavenhandel. Hierdoor zal het discours van de slavenhandelaars steeds bij het racisme gaan aanleunen. Men had er steeds meer belang bij om in hun reisverhalen de raciale orde klaar en duidelijk naar voor te brengen.
77
Bibilografie
Primaire literatuur
-
Atkins, John. A voyage to Guinea, Brasil, and the West-Indies; in His Majesty's Ships, the Swallow and Weymouth. London : printed for Caesar Ward and Richard Chandler London and Scarborough, 1735
-
Barbot, Jean, in: Barbot on Guinea : the writings of Jean Barbot on West Africa 16781712, edited by Hair P.E.H, Jones Adam, Law Robin, Skinner David E. London: Hakluyt society, 1992
-
Bosman Willem, Nauwkeurige beschryving van de Guinese goud-tand- en slavekust ... van de zeeden der inwoonders, hun godsdienst, regeering, regtspleeging, oorlogen ... de gesteldheid des lands, veld- en boomgewassen, alderhande dieren ... .Amsterdam : bij J. Verheide , A. van Huissteen , S. van Esveldt ..., 1737
-
Dalzel, Archibald. The history of Dahomy, an inland kingdom of Africa; compiled from authentic memoirs; with an introduction and notes. London: by T. Spilsbury and Son, 1793
-
Delbée, „Journal du voyage du Sieur Delbée‟, in :Relation de ce qui s‟est passé dans les Isles et Terre-ferme de l‟Amerique, pendant la dernière guerre avec l‟Angleterre, et depuis en exécution du Traitté de Breda, edited by De Clodoré Jean. Paris : 1671
-
Elet Jacob. Naar de koning van Dahomey : het journaal van de gezantschapsreis van Jacobus Elet naar het West-Afrikaanse koninkrijk Dahomey in 1733. Zutphen : Walburg pers, 2000. Ingeleid door Den Heijer Henk
-
Labat, J.B. Voyage du chevalier Des Marchais en Guinée, isles voisines, et à Cayenne, fait en 1725, 1726 & 1727. : contenant une description très exacte & très étenduë de ces païs, & du commerce qui s'y fait. Enrichi d'un grand nombre de cartes & de figures en tailles douces. Paris : Guillaume Saugrain, 1730, Deel twee
-
Lambe, Bullfinch. Capt. Bulfinch Lambe's scheme for trade with the Emperor of Paupau. London : printed for J. Roberts, 1731
-
Norris, Robert. Memoirs of the reign of Bossa Ahadee, King of Dahomy, an inland country of Guiney. To which are added, the author's journey to Abomey, the capital;
78
and a short account of the African slave trade. London : printed for W. Lowndes, 1789 -
Phillips Thomas, „A journal of a voyage made in the Hannibal of London, Ann. 1693, 1694‟, in: Collection of voyages and travels, edited by Awnsham and John Churchill, London: 1732, deel vi, p 173-239
-
Snelgrave, William, A new account of some parts of Guinea, and the slave-trade, containing I. The history of the late conquest of the Kingdom of Whidaw by the King of Dahomè ... II. The manner how the negroes become slaves. ... III. A relation of the author‟s being taken by pirates. London: printed for James, John, and Paul Knapton, 1734
Secundaire literatuur
-
Akinjogbin I.A., Dahomey and its neighbours 1708-1818. Cambridge: Cambridge university press, 1967
-
Allen, Theodore W. The invention of the white race, volume 1: racial opression and social control. London: Verso, 1994
-
Arens W, The man-eating myth: anthropology and anthropophagy. Oxford: Oxford university press, 1979
-
Banton, Michael, „The Idiom of race‟, in: theories of race and racism: a reader, edited by Les Back and John Solomos. London: Routledge, 2000
-
Barend-Van
Haeften,
Marijke.
“Van
scheepsjournaal
tot
reisverhaal:
een
kennismaking met 17de eeuwse reisteksten”, Literatuur, no.7(1993), p 222-228 -
Barker, Anthony. The African link : British attitudes to the Negro in the era of the Atlantic slave trade, 1550-1807, London : Cass, 1978
-
Bitterli, Urs. Cultures in conflict encounters between European and non-European cultures 1492-1800. Cambridge: Polity press, 1993
-
Bouloukos George, „Olaudah Equiano and the Eighteenth-Century Debate on Africa‟, Eighteenth-century studies 40, no. 2: 241-255
-
Corbey, Raymond. Wildheid en beschaving : de Europese verbeelding van Afrika. Baarn: Ambo, 1989
79
-
Cox, Oliver. “Race Relations”, in: theories of race and racism: a reader, edited by Les Back and John Solomos. London: Routledge, 2000
-
Curtin, Philip. The image of Africa : British ideas and action 1780-1850. Madison (Wis.): University of Wisconsin, 1964
-
Davis, David B. The problem of slavery in the Western world, New York: Cornell university Press, 1966,
-
Den Heijer Henk, Naar de koning van Dahomey : het journaal van de gezantschapsreis van Jacobus Elet naar het West-Afrikaanse koninkrijk Dahomey in 1733. Zutphen : Walburg pers, 2000
-
Drescher Seymour, „British Way, French Way: Opinion Building and Revolution in the Second French Slave Emancipation‟, The American Historical Review 96, no. 3 (1991): 709-734
-
Drescher Seymour, „The Long Goodbye: Dutch Capitalism and Antislavery in Comparative Perspective‟, The American Historical Review 99, no. 1 (1994): 44-69
-
Dubois, Laurent, „An enslaved enlightment: rethinking the intellectual history of the French Atlantic‟, Social History 31, no. 1 (2006) : 1-14
-
Fredrickson, George M., White supremacy: a comparative study in American and South African history, New York: Oxford University press, 1981
-
Fredrickson, George M. Racism: a short history. Princeton (N.J.) : Princeton university press, 2002
-
Gautier, Arlette, „Les origines ethniques des esclaves déportés à Nippes, SaintDomingue, de 1721 à 1770 d'après les archives notariales‟, Canadian Journal of African Studies / Revue Canadienne des Études Africaines 23, no. 1 (1989) : 28-39
-
Goldberg, David Theo. Racist culture: philosophy and the politics of meaning. Oxford: Blackwell publishers, 1993, p41-57
-
Groenhuis G., „De zonen van Cham: gereformeerde predikanten over de slavernij, van Udemans Coopmansschip tot Capiteins Godgeleerd onderzoeksschrift‟, Kleio 21, no.7 (1980): 221-225
-
Hair P.E.H, Jones Adam, Law Robin, Skinner David E, eds. Barbot on Guinea : the writings of Jean Barbot on West Africa 1678-1712, London : Hakluyt society, 1992
-
Hair, P.E.H, "Attitudes to Africans in English Primary Sources on Guinea up to 1650", History in Africa 26 (1999), p43–68
80
-
Hatfield, April Lee, „A "very
wary people in their bargaining" or "very good
merchandise": English traders views of free and enslaved Africans, 1550-1650‟. Slavery and Abolition 25, no. 3 (2004): 1-17 -
Heffernan William, „The Slave Trade and Abolition in Travel Literature‟, Journal of the History of Ideas 34, Vol. 34, no. 2 (1973): 185-208
-
Hudson, Nicolas; „From "Nation"to "Race": The Origin of Racial Classification in Eighteenth- Century Thought‟, Eighteenth-century studies 29, no. 3 (1996): 247- 264
-
Hunt, Margaret. “Racism, Imperialism, and the Traveler's Gaze in Eighteenth-Century England”, The Journal of British Studies 32, No. 4 (1993): 333-357
-
Jacobs Tim, Reisverhalen van Nederlandse ontdekkingsreizen en handelsexpidities (1590-1650): categorisering van de informatie en de Nederlandse contacten met vreemde volkeren. Gent: licentiaatsverhandeling aan de Ugent, 2004
-
Jordan, Winthrop D. White over black: American attitudes to the negro, 1550-1812. Chapel Hill (N.C.): University of North Carolina press, 1968
-
Klein, Herbert. The Atlantic slave trade. Cambridge: Cambridge university press, 1999
-
Kovel, Joel. White racism: a psychohistory. London, Free association books, 1988
-
Law, Robin. „Human Sacrifice in Pre-Colonial West Africa‟. African Affairs 84, no.33 (1985): 53-87
-
Law Robin, „"My head belongs to the king": on the political and ritual significance of decapitation in pre-colonial Dahomey‟, Journal of African History 30 , no.3 (1989): 399-415
-
Law, Robin, „The slave traider as historian: Robert Norris and the history of Dahomey‟, history in Africa 16 (1989): 219-235
-
Law Robin, The Slave Coast of West Africa 1550-1750 : the impact of the Atlantic slave trade on an African society. Oxford : Clarendon press, 1991
-
Law Robin, “Here there is no resisting the country”: the realities of power in AfroEuropean relations on the West-African “slave coast”. Itinerario 18, no. 2 ( 1994): 5064
-
Nederveen-Pieterse, Jan. Wit over zwart : beelden van Afrika en zwarten in de westerse populaire cultuur. Amsterdam : Koninklijk instituut voor de tropen, 1991
-
Noel, Donald L. The origins of American slavery and racism. Colombus: Charles E. Merill publishing co., 1972
81
-
Rawley, James A., “Further light on Archibald Dalzel”, The International Journal of African Historical Studies 17, no. 2 (1984): 317-323
-
Sanders,
Edith R. „The Hamitic Hypothesis; Its Origin and Functions in Time
Perspective‟, The Journal of African History 10, no. 4 (1969):. 521-532 -
Shore, Laurence, “The enduring power of racism: a reconsideration of Winthrop Jordan‟s White over black”, history and theory 44, no.2 (2005): 95-227
-
Thomas, Hugh. The slave trade: the history of the Atlantic slave trade 1440-1870. London: Papermac, 1998
-
Todorov, Tzvetan. “Race and racism”, in: theories of race and racism: a reader, edited by Les Back and John Solomos. London: Routledge, 2000
-
Van Dantzig Albert, „Willem Bosman's "New and Accurate Description of the Coast of Guinea": How Accurate Is It?‟, History in Africa 1 (1974): 101-108
-
Van Den Bogaert Ernst, „Colour prejudice and the yardstick of civility: the initial Dutch confrontation with Black Africans, 1590-1635‟, in: Racism and colonialism: essays on ideology and social structure, edited by Robert Ross. Den Haag: Martinus Nijhoff publishers, 1982
82